ONZE AABDSCHE LEVENSTAAK,
EN
haee volbeenging naar het vooebeeld
van den heee.
-ocr page 2-Wie chkistüs leer belijdt en zijn leven niet, die belijdt
oiikisttjs maar lialf; - want wat is de leer zonder het
leven ? Een boom zonder vruchten i
Johann Aekd.
éi
VOOEBEEIGT.
Gecommitteerden van liet Nederlandsche Zen-
delinggenootschap iot het opstellen, verzamelen
en uitgeven van kleine Stukjes ter bevordering
^an Evangelische kennis en godzaligheld, ook
^ mingeoefenden; namelijk: — h. e. vinke,
Dr. en Hoogleeraar, n. beets, Th. Dr.
en Predikant te Utrecht, j. moll, Jacobz.,
Predikant te 's Gravenhage, j. f. blaatjw,
I'redikant te Amsterdam, r. adeiani , j. j.
^AN oosteezee, Th. Dr. en c. w. van der
^OT, Predikanten Botterdam , overeenkomstig
IVnbsp;VOOEBEllIGT.
hm amht en hmne lediening, dat oogmerk
gaarne willende bevorderen, en in riitzigt op
des Heeren medewerkenden zegen, lieden hel
nevensgaande Stukje hunnen landgenooten aan;
erkennende intussehen geene uitgave voor echt,
dan ivelhe door een hunner of door de drukkers
dezes onderteekend is.
Wij en alle onze medemensclien zijn dienst-
knechten of dienstmaagden van den Heer in
den hemel. De stand en betrekking, waarin
wij geplaatst zijn, is de post door zijn wijs
en liefderijk bestel ons aangewezen. De plig-
ten aan dien stand en betrekking verbonden,
zijn het werk dat Hij van onze handen eischt.
Hoe heilzaam is die gedachte! Zij is de bron
van de opgewekte veerkracht, om te doen al
wat goed, wat edel en Gode welbehagelijk is.
Gedurig verdient zij ons voor den geest te
staan. En zulks te meer, daar zij door het
voorbeeld van den Heer jezds geheiligd is.
Niemand onzer, hoe laag en gering ook de
plaats zij, die hij in het groote huis van God
beslaat, mag zeggen: ik ben te vergeefs op
aarde geplaatst. Doet God wel ooit iets te
vergeefs? God, dien wij als den Al wijze eer-
biedigen, iets zonder oogmerken en heilige be-
doelingen? Is dat doel niet altijd grooter en
uitgebreider naarmate zijne werking meer won-
derbaar is? En wat dunkt u, mensch! Denk
aan uwe vermogens, aan uwe wording en maak-
sel. Zijt gij niet het pronkstuk zijner vinge-
ren onder zijne schepselen hier beneden? Moet
het doel, waartoe de Allerhoogste u formeerde,
niet hoog en gewigtig zijn ? Al heeft de zonde
ons diep verlaagd, al zijn wij uit ons zeiven
magteloos, om ons op te beuren uit de ellende
en het verderf waarin wij verzonken zijn. Het
Evangelie opent ons de heerlijkste uitzigten in
de toekomst. Zou dan de hooge God met den
mensch niet wat groots voor hebben? Zou
Hij hem te vergeefs geschapen hebben? Neen,
verre zij die gedachte. God moet oogmerken
hebben, die aan de waardigheid van onze
natuur geëvenredigd zijn. En welke zijn nu
die oogmerken? Welke anders, dan dat wij
werken, onze vermogens gebruiken, onze
krachten oefenen, den tijd dien ons gegeven
is besteden met iets te doen, wat en zoo veel
als onze krachten en vermogens dit vergunnen.
Over deze onze aardsche levenstaak, en hare
volbrenging naar het voorbeeld van onzen
Heer, handelt dit boekje. Zijn wij als belij-
ders van het Evangelie naar den naam van
den Heer jezus genoemd, wij moeten dan ook
wandelen, gelijk Hij gewandeld. heeft. En dit
wandelen in de voetstappen van den Heer be-
jiaalt zich niet tot eenige uitwendige dingen
of ligchamelijke oefening, maar het omvat onze
gansche levenswijze, geheel onze gezindheid,
ons bestaan en gedrag omtrent God en men-
schen. Wie dit bedenkt en daarvan regt door-
drongen is, zal het niet beneden zich achten
over zijne aardsche levenstaak opzettelijk na
te denken, cn daarbij op het voorbeeld van
den Heer gewezen te worden.
Even als onze Heer hebben wij op
aarde eeu werk te verrigten ons door
God gegeven.
Wij kennen en eerbiedigen jezus als den
eigen en eeniggeboreu Zoon van God, wien
'ij ecren, gelijk, wi] den Yader eeren. Doch
niet in eene goddelijke gestalte, niet in een
lichtgewaad, maar in de gestalte van een'
dienstknecht verscheen Hij hier op aarde. En
als wij van zijne werkzaamheid hier beneden
spreken, dan denken wij niet aan Hem als
het beeld des onzienlijten Gods, maar aan den
mensch jezus Christus, die zijnen broederen in
alles gelijk geworden is, uitgenomen de zonde.
Hij, die heerlijkheid had bij den Vader eer de
wereld was, kwam in armoede en geringheid,
om menschen met God bekend te maken, den
raad Gods ter behoudenis te openbaren, de
heerlijkheid van den Onzienlijke in zijn per-
soon voor de wereld aanschouwbaar te stellen,
en zich eene gemeente te vormen, waarin God
in geest en waarheid zou gediend worden. Met
dat doel wandelde Hij goed doende onder de
menschen rond, zocht Hij dwalenden teregt te
brengen, treurenden te vertroosten, nederge-
bogenen op te rigten, blijdschap te doen ont-
luiken op het gelaat der ramspoedigen en alom
Waar flij zijne treden zette, dc ellende door de
zonde aangerigt, te verdrijven. Zoo deed Hij
liet in zijn voorbeeld zien, wat God voor den
mensch is, maar ook wat de mensch kan wor-
den in reinheid en godsvrucht. En om ons
daartoe in staat te stellen, onderwierp Hij zich
in gehoorzaamheid aan God aan het vreesse-
lijkst lijden, om verzoening van schuld en
eeuwig heil voor het verloren meuschdom te
verwerven.
Zietdaar het werk dat de Heer op aarde
volbrengen moest. Het was groot en zwaar.
Engelenkracht en engelendeugd schoot hier te
kort. Er behoorde daartoe eene wijsheid,
moed en standvastigheid, gepaard met zulk
eene blakende liefde tot de eer van God en
tot het heil der menschen, die door geene
bezwaren zich liet afschrikken, door geen tegen-
stand zich ontmoedigen en door geen lijden of
dood verminderd werd. Hij moest alle eigene
rust en gemak verloochenen en verzaken.
, alles kunnen opofferen en dragen. Dat
Werk beschouwde jkzüs als Hem door den
Vader gegeven om te doen. Het was de wil
des Vaders, de taak Hem door God opgelegd,
Ilij was gezonden door den Vader, geroepen
om aan der menschen behoudenis te arbeiden,
en hoewel Hij de Zoon was, daarin gehoor-
zaamheid te leeren en te oefenen.
Als wij nu van het groote, veelomvattende,
heerlijke werk, dat de Heer jezus hier op aarde
moest verrigten, op onze levenstaak het oog
slaan, dan is hier een verbazend onderscheid.
Ook is er veel verschil tusschen de geheel
volmaakte wijze, waarop de Heer dit volbragt
en de gebrekkige en on volkomene wijze, waarop
de beste Christenen op aarde dit kunnen doen.
Nimmer mogen wij dit uit het oog verhezen,
hoewel zulks onze roeping en verpligting om
den Heiland na te volgen, niet vermindert.
Het werk, dat de Heer op aarde verrigten
moest, was in sommige opzigten geheel eenig.
Het onze, als klein en van geringe waarde kan
daarbij in geene vergelijking komen. Doch
de vraag is hier niet naar den aard of soort
van het werk, dat wij in hoogeren of lageren
kring te volbrengen hebben, of het edel of
onedel, moeijelijk of ligt te volbrengen is.
meerder of minder nut sticht, meerder of min-
der ligchamelijk of geestelijk is. Dit ontneemt
niets aan de verpligting om den Heer jezus
na te volgen, cn de wijze waarop men zijn
beeld kan en moet dragen. In dat opzigt is
er geen verschil tusschen het hemelwerk der
Engelen, en het laagste bedrijf dat de mensch
op aarde te verrigten heeft. Geen verschil
tusschen abraham als hij naar Moria's heuvel
optrekt, om den zoon der belofte te offeren,
en den getrouwen eliëzer, als hij met voor-
beeldige naauwgezetheid en vromen zin de reize
onderneemt, en het bevel van zijn' heer vol-
brengt. De hoofdzaak der roeping is bij ieder
en in alle gevalle eenerlei; gehoorzaamheid
aan God, volbrengen van zijn' wil, verheer-
lijking van zijn' naam. Of men tien of vijf,
dan slechts één talent ontvangen heeft, de
gezindheid, het beginsel en doel is in alle
omstandigheden en betrekkingen onveranderlijk
hetzelfde. Evenzoo is de navolging van den
Heer en de gelijkvormigheid aan Hem in de
Volbrenging van Gods wil, zelfs bij de beste
Christenen onvolkomen en slechts ten decle.
Hierom gewagen wij van de gezindheid, dat
is van den lust, de keuze en het streven om
aan den heiligen jezus gelijkvormig te worden.
Deze moet bij allen één zijn, al is het ook
op een oneindigen afstand van Hem. Men
vergete daarbij niet dat zelfs de verstgevor-
derde Christen dagelijks bidden moet: i, zoo
Gij de ongeregtigheden gadeslaat, wie zal be-
staan ?quot; en tot aan den laatsten ademtogt be-
hoefte heeft aan het bloed der verzoening, aan
de vernieuwing door den Heiligen Geest, en
de barmhartigheid Gods ten eeuwigen leven.
Terwijl wij dit onder het oog houden,
moeten wij acht geven op het werk ons door
God ter verrigting gegeven. Dit is onder-
scheiden naar het lot der geboorte, der op-
voeding, vrijwillige keuze, tijdelijke geluksbe-
deeling en den stand waarin wij geplaatst
zijn. Wij moeten aan de maatschappij, welks
leden wij zijn, aan het huisgezin, waarmede
God ons gezegend heeft, door ijverige oefening
en inspanning van krachten voordeel aan-
brengen; aan degenen, die ons digter nabij, of
verder af omringen, nuttig zoeken te zijn,
zoo veel eii waar wij kunnen. Dat is de
levenstaak door God ons ojjgelegd. Zij heeft
betrekking op ons zei ven en op anderen.
Voor ons zelven is er één werk allen gelijke-
lijk aanbevolen: de behoudenis onzer duur
gekochte ziel. Met dat doel moeten wij ons
toeleggen op de kennis van God en zijn wil,
van onze roeping en bestemming en er naar
streven om door gebed en nadenken, door
geloofsoefening en strijd gevormd te worden
voor den hemel, naar het levend en eeuwig
blijvend woord van God, dat zaad der weder-
geboorte. Wij moeten ons dus oefenen om
door het geloof, in christüs gevonden te
worden, om gereinigd te worden van de zonde
en vernieuwd naar den geest onzes gemoeds,
de heiligmaking te voleindigen in de vreeze
G^ods. Dit is het grootste en gewigtigste
Werk ons aanbevolen. Dit is het werk Gods,
dat wij gelooven in Plem, dien Hij gezonden
beeft. Wie dit verzuimt en veronachtzaamt,
nceft het voornaamste uit het oog verloren
en te vergeefs, ach! ware het maar ie ver-
geefs, geleefd. Wij zijn in betrekking geplaatst
tot anderen, aan wier geestelijk en eeuwig,
zoowel als ligcliamelijk en tijdelijk welzijn,
wij moeten arbeiden, opdat zij met ons tot de
kennis en vereering van God en Christus
gebragt, mede gewonnen worden voor den
hemel, en met waardigheid hunne plaats op
aarde beslaan. Er is een vader of moeder,
een echtgenoot, een kind, een broeder of
zuster, wier tijdelijke verzorging of geestelijke
opkweeking ons bijzonder is aanbevolen. Wij
staan in betrekking tot den Staat, tot de
Kerk, waarin wij pligten te vervullen hebben,
werkzaamheden moeten uitoefenen, die onder
de leiding van Gods Voorzienigheid door de
omstandigheden des tijds en de maat onzer
vermogens en krachten van ons gevorderd
worden. Als dienaren van God, den beschik-
ker van ons deel en lot heeft ieder op den
akker der wereld zijn post, zijne taak ge-
kregen. Eenigen moeten arbeiden met hun
ligchaam, anderen met hun geest, weder an-
deren met ziel en ligchaam beiden. Er zijn
die in ondergeschikten kring voor een karig
loon moeten werken, er zijn die slechts huis-
selijke pligten te vervullen hebben, of ook
die in uitgebreider kringen voor veler oog
werkzaam zijn en hooger eer, veeltijds ook
«let rijker winsten gemeten. Velen moeten
dag aan dag in den eenzelvigen kring van
het oude rondloopen. Niet weinigen ook
zwoegen en slaven om een huisgezin met
eere te onderhouden en in het zweet des aan-
gezigts hun brood eten. Het is hoe werk-
tuigelijk en niets beduidend of slaafsch het
welligt schijnen moge, de levenstaak die men
volbrengen moet, het dagwerk door God den
Schepper en Oppergebieder ons aanbevolen en
opgedragen. Dit moeten wij wel onderscheiden
van het werk, dat men zich zeiven oplegt.
A-1 wat onbetamelijk, al wat boven onzen
stand en krachten, al wat buiten den weg
der Voorzienigheid en voor onze eeuwige be-
langen schadelijk isj dat is geen werk door
God ons gegeven om te doen, maar door
ons eigendunkelijk opgenomen. Met dat werk
doen wij niet den wil van God, maar onzen
wilj den wil des vleesches en der gedachten;
en de Allerhoogste kan ons vragen: // wie heeft
u (lat opgelegd en zulks van uwe hand ge-
eischt?quot; Al den tijd, al de vermogens en de
krachten, die wij aan zulk werk besteden,
ontstelen wij God. Wat niet met onze
roeping s-trookt, wat niet met een goed ge-
weten geschieden kan, wat de Heer, zoo Hij
in onze plaats ware, niet zou gedaan heb-
ben, - dat alles is geen werk door God
ons gegeven om te doen. Wij missen daarbij
Gods goedkeuring, wij staan voor eigene reke-
ning en ach! hoe ontzettend zal dan de uit-
komst zijn. Wie bedachtzaam is, neme dit
ter harte! Ja, dit mag wel ernstig opge-
merkt en ter harte genomen worden, hier op
aarde zijn wij niet geplaatst, als heeren en
meesters, die naar eigen smaak en lust kunnen
handelen, of willekeurig beschikken over den
tijd en de gelegenheden door God ons ge-
geven. Neen, niet om naar willekeur te han-
delen, niet om slechts te genieten, te beuzelen
en te droomen of ledig te zijn, maar om te
werken voor de aarde en den hemel beiden,
is ieder onzer de plaats die wij beslaan, aan-
gewezen. Een iegelijk hlijve in die beroeping,
waarin hij geroepen is. Daarin moeten wij
onvermoeid bezig zijn. Daarin zoo handelen,
dat wij eenmaal vrijmoedig zeggen kunnen:
Heere! het is geschied, gelijk Gij bevolen
hebt!
Het werk ons opgelegd, kan even
als 's Heeren werk hier beneden, alleen
Op aarde verrigt worden.
Hetgeen de Heer jezus doen moest, ge-
durende zijn vernederd leven, moest daarin
afgedaan worden. Na zijne verrijzenis uit
het graf en veel minder nog na zijne hemel-
kaart kon Hij dat verrigten. „Het is vol-
^»agt!quot; zoo had Hij gesproken weinige oogen-
Wikken vo'o'r dat Hij het hoofd buigende den
geest gaf. Dat zaligste aller kruiswoorden,
öa welks uitboezeming zijn dood de kroon
Zette op een onvermoeid, heilig, God gewijd
leven j dat kruiswoord kon Hij met een terug-
blik op het verledene herhalen, toen Hij op
den veertigsten dag van zijn nieuw leven,
deze aarde voor altijd verliet en die met den
hemel verwisselde.
Hier beneden is het, de plaats onzer vor-
ming en ontwikkeling, waar wij toebereid
worden door arbeid en moeite, door lijden en
strijden voor eene hoogere wereld. Hier moe-
ten wij wijs worden tot zaligheid, gereinigd
van de zonde en opwassen in de kennis en
genade van den Heer jezüs chulsttjs. Dit
leven is de zaaitijd; het andere de tijd des
oogstes. Dit leven is strijdperk en loopbaan,
in het andere worden wij gekroond of ver-
worpen. Wat in den zaaitijd verzuimd is kan
in den oogst niet worden ingehaald. Is het
groote werk onzer bekeering en verzoening
met God hier veronachtzaamd, het kan aan
do andere zijde van het graf niet begonnen
worden. Zijn wij in de beginselen blijven
staan, wij vatten het op in gindsche wereld,
waar wij het hier gelaten hebben en bereiken
nimmer de hoogte tot welke zij opklimmen,
die altijd standvastig en volijverig waren in
het werk des Heeren. Hier op aarde zijn wij
in geheel andere betrekkingen dan die zijn
zullen in de toekomende wereld. Ieder heeft
een zeker dagwerk ontvangen, hetwelk voor
zjnen dood afgedaan moet worden, of het
Wijft voor eeuwig onafgedaan. Bij ons ster-
ken moeten wij onze huisgenooten, bloedver-
Janten en betrekkingen verlaten, ja geheel
e zigtbare wereld vaarwel zeggen. Wij zijn
«lan buiten staat de onzen te helpen, te raden,
hen te zorgen, of ze te vermanen. Het
geen in dit leven omtrent hen verzuimd of
vergeten is, kan dan niet worden goed ge-
■^aakt. Zij zien en hooren ons niet meer.
is eene groote klove tusschen hen en ons.
kunnen niet meer óp hen of vo'ór hen
\^erken. Bij den laatsten polsslag valt het
gordijn, en wij bevinden ons in de Avercld
er geesten, in geheel andere betrekkingen.
De Heer jezus wist met onbedriegelijke
Zekerheid, wanneer Hij sterven zou. Wij niet
alzoo. Voor de meeste menschen slaat het
•^ir des doods plotseling en onverwacht. Hoe
^oet ons dit dringen om in tijds alles af te
Oen, eer de ernstige stem der oproeping tot
komt. De Engel des doods vraagt niet,
ons werk is afgedaan, of wij bereid zijn,
rekenschap af te leggen. Hij laat zich
2*
-ocr page 20-niet vermurwen door tranen of gebeden, en is
niet om te koopen door al de schatten der
aarde. Geen dwazer bestaan dus, dan uitstel
te nemen van het werk door God ons gegeven
om te doen. Al ware het, dat er nog een
aantal levensjaren voor ons overschoot, er is
toch voor ieder jaar, elke maand, iederen dag
een bepaald werk ons opgelegd. Het geen
wij den eenen dag verzuimen, kan op een'
volgenden niet geheel worden ingehaald, of
wij verzuimen weder, wat op dien dag ons is
aanbevolen. Hoe langer tijd, hoe meer cr
door ons te volbrengen is, en des te zwaarder
zal voor ons de verantwoording zijn. Gewig-
tige herinnering ! Zij roept ons om te onder-
zoeken, wat wij aireede afgedaan, wat tot
hiertoe verzuimd hebben. Lezers en lezeressen !
is het werk der zaligheid, de arbeid onzer
behoudenis voor de eeuwigheid reeds door ons
aangevangen? Zijn wij het eigendom van
christüs jezus den Heer, en bewandelen wij
den weg des levens door het geloof? Aan
dat werk is het eeuwige leven verbonden.
Daarop zal het aankomen bij onzen overstap
quot;it deze wereld. Hoe ver is dit bij u ge-
vorderd ? Zijt gij nog achter gebleven? Wat
IS er nog te doen in uw huis, en in uwen
kringp Haasten wij ons, om te volbrengen,
wat moet worden afgedaan, opdat wij kunnen
heengaan in vrede.
Zoo is het dan onze levenstaak, om alles
af te doen, wat er voor ieder te verrigten
j en daarbij steeds bereid te wezen. Guds
tijd is, als ons dagwerk afgedaan is, als Hij
Voor ons op aarde niets meer te doen heeft.
Wanneer dit zijn zal, weet Hij alleen, die
de baan voor ieder stofbewoner heeft afge-
teekend. Misschien deukt iemand: wat kan
ik toch doen op aarde, ik leef eenzaam in
beperkten kring, ik ben reeds zóó oud en
afgeleefd, ongeschikt om eenig nut te stich-
ten? Geloof het lieve medemensch! zoo lang
de Heer van leven en dood u hier laat,
heeft zijne wijze liefde oogmerken met u, zij
h^t al niet voor anderen, dan voor u zeiven,
nog iets te lijden, te dragen, te doen,
leeren of af te leeren, tot meerdere lou-
tering en volmaking. Wie plukt de vrucht
af, eer zij rijp is? Wat verstandig vader
neemt zijn kind van de school, als het nog
niet geleerd heeft wat het moet weten? De
Heer weet van een ieder die nog hier is,
waarom? waartoe? en hoe lang? Dit zij ons
genoeg, en daarbij zij het onze toeleg om te
volgen, waar Hij roept, te vcrrigten, wat Hij
van ons eischt en ons geeft te doen, opdat wij
eens geteld mogen worden onder de navolgers
van Hem, wiens naam wij dragen, met wiens
doop wij gedoopt zijn!
Het voorbeeld van den Heer roept
ons, ora in het aanbevolen werk ge-
trouw te zijn en daarin God te ver-
heerlijken.
Hebben wij eenige bladzijden vroeger ter
onzer navolging de aandacht gevestigd op het
werk, dat de Heer op aarde verrigten moest;
wij willen dan nu, ons ten voorbedde zien,
dat Hij zulks deed met naauwgezette trouw,
en tot verheerlijking van God.
Bij al het groote, goede, verhevene en
edele dat wij in den Heiland bewonderen, is
onbezweken trouw in het werk Ilem aanbe-
volen, een grondtrek die duidelijk in het oog
Valt. Met eene alles omvattende Hefde be-
zield, was Hij steeds gereed om tijd, ver-
niogens en krachten, ja zich zeiven geheel en
al op te offeren voor de zaak van God, voor
de waarheid en de behoudenis der menschcn.
Ziet Hem, die reeds als kind en jongeHng
111 niets liever bezig was dan in het huis en
de dingen Zijns Vaders, toen Hij als Iceraar
Was opgetreden, onvermoeid het land door-
gaan, goeddoende, Het is Hem nooit te
Veel, nimmer te vroeg of te laat om be-
droefden te troosten, onkundigen te leeren,
ellendigen te helpen en armen wel te doen,
Waar de gelegenheid des daags ontbrak, of
een bedekte aanhanger door vrees weerhouden
Werd, is Hij gereed ook de rust van den
stillen nacht voor het onderwijs af te staan.
I^oor eene weldadige reis vermoeid en afge-
mat, is Hij nog gereed om de opdringende
schare te leeren en hare kranken te genezen.
Toen Hij eens behoefte gevoelde aan ligcha-
melijke verkwikking, en de jongeren waren
heengegaan om daarin te voorzien, werd Hij
intusschen verblijd door een' zegenrijke vrucht
van zijn' arbeid. En nu hoorde men uit zijn
mond die veelbeteekenende taal: Mijne spijs is,
dat ik doe den wil des genen die Mij gezonden
heeft en zijn werh volbrenge (1). Zoo getrouw
was Hij in de taak, door zijnen Vader Hem
opgedragen. Al zag Hij zich deswegens aan
vervolging bloot gesteld. Hij ging onbe-
schroomd voort, om zijne roeping te volbren-
gen en alle geregtigheid te vervullen. Al
wilden zijne vrienden Hem uit bezorgdheid en
liefde iets ontraden, of door herinnering der
gevaren afschrikken. Hij voegde hen toe: zijn
er niet hoaalf uren in den dag? Indien ie-
mand in den dag wandelt, zoo stoot Mj zich
niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet.
Maar indien iemand in den nacht wandelt, zoo
stoot hij zich, overmits het licht niet in hem
is (2); en ging rustig voort. Wilden zijne
moeder en broeders uit angstvallige bekom-
mering Hem bij zich houden, - dan was het,
(1)nbsp;Joh. IV: 34.
(2)nbsp;Joh. XI: 9, 10.
-ocr page 25-terwijl Hij op de leerlingen het oog vestigde
eu over hen de hand uitstrekte: ziet mijne
'»ioeder en mijne broeders. Want zoo wie den
van God doet, die is mijn broeder, mijne
zuster en moeder (1). Op die wijze was de
Heiland steeds onvermoeid bezig. Vond de
nacht Hem niet werkzaam, dan was een ge-
deelte daarvan, of een vroeg morgenuur af-
gezonderd tot het gebed. Zelfs toen de ure
des lijdens naderde en reeds daar was, zag
®en Hem voor het aangezigt zijner onbe-
schaamde regters en onder de folteringen van
het kruis, nog werkzaam tot het heil van an-
deren. Aldus betoonde Hij zich zoo lang
Hij in de wereld was, het licht der wereld,
en de weldoener der menschen.
Naast die getrouwe behartiging van het
Werk Hem door den Vader toevertrouwd, valt
het duidelijk in het oog, hoe Hij God op aarde
Verheerlijkte. Hij deed dat door zijn leven
en daden, door zijne leer en zijn lijden. Ziet
eerbied voor God en liefde tot God.
^laat dat ongeschokt en onverwrikt vertrou-
(1) Matth. XII: 49, 50.
wen, clie sLille onderwerping en blijmoedige
gehoorzaamlieid aan God gade. Hij onttrek
zicli, waar men Hem te zeer toejuichte en
God zou vergeten. Overal waar Hij was,
al wat Hij sprak en deed, elke voetstap was
verheerlijking van God. In den kring van
vrienden of omgeven en bespied van vijanden,
op den weg en in den tempel, bij de opwek-
king der dooden en aan het kruis, overal
konde Hij zeggen: Ik doe altijd wat den Fa-
der welbehagelijk is (1). Al wat Hij deed,
was voor de eer van God en het heil der
menschen. Ook zijne leer draagt daarvan
getuigenis. Zoo had niemand den Vader ver-
klaard. Zoo niemand voor de eer van God
gesproken en zulk een aanminnig en heerlijk
licht over zijne wegen, werken en bestellingen
verspreid, als Hij. Nog nooit was de weg
tot behoudenis voor zondaren zóó eenvoudig,
zóó duidelijk, zóó uitlokkend, maar tevens
zóó rein, zóó Gode-waardig en voor onze
behoeften berekend voorgedragen, als door
Hem. Het was louter genade en waarheid
(1) Joh. VIII: 29iJ.
Wat van zijne Hppeu vloeide. Hier verdwijnen
Mozes en de Profeten, gelijk de morgenster
bij het verrijzen der zon. Ook in zijn lijden
lieeft JEZUS den Yader verheerlijkt door zijn
spreken en zwijgen, door onderwerping en
Vertrouwen, door gewilligheid en geduld. Op
die wijze maakte Hij aanschouwbaar het vlek-
kelooze der goddelijke heiligheid, het gade-
looze van Gods liefde en het onveranderlijke
zijner trouw. Daardoor heeft Hij de eer van
God gehandhaafd, de aarde gered, de kroon
verworven en alle dingen met God verzoend.
Wel mogt Hij dan vrijmoedig en zonder eeni-
ge grootspraak voor God betuigen: Ik heb u
verheerlijkt op de aarde; ik heb voleindigd het
''quot;erh dat gij mij gegeven hebt om te doen (1).
Al kunnen wij zwakke kinderen van adam
met dan op zeer verren afstand den heiligen
JKzus volgen j dit ontslaat ons niet van de
verpligting, om naar de mate der gaven en
Vermogens ons verleend, hiernaar in Gods
kracht te streven. Bij onze levenstaak in
liareu ganschen omvang, bij de waarneming
(1) Joh. xvii : 4.
van ons beroep, bij huiselijke pligtvervulling,
bij de zorg voor de onzen, bij den arbeid
onzer veredeling, der heiligmaking en voor-
bereiding voor de eeuwigheid, zij het beeld
van den Heer ons steeds voor oogen, en zij
het onze lust en toeleg om gewillig, naauw-
gezet en getrouw werkzaam te zijn, zoo als
Hij. Met het oog op Hem, en in navolging
van Hem die onze Heer is en onze Eegter
zijn zal, moet er dag bij dag gearbeid wor-
den aan de taak ons opgedragen. Wij moe-
ten ons gewennen om minder op het voorbeeld
van onze medemenschen, meer op dat van
onzen eeuwiggezegenden Verlosser te letten.
Daarbij moeten wij ons zeiven en elkander
meer aanzien als dienaren van God, als on-
derdanen van JEZUS Christus den Heer, en
hetgeen waartoe wij in den weg der Voor-
zienigheid geroepen worden, beschouwen als
het werk door God ons op de hand gezet;
dan zullen wij te gereeder de traagheid en
lusteloosheid te boven komen, te blijmoediger
en naauwgezetter werken en handelen. Al wat
onze hand vindt om te doen, worde verrigt
met alle onze magt, en ieder uur tot iets
nuttigs besteed in gelijkvormigheid aan den
Heer, die steeds onvermoeid bezig was in
het werk Hem toevertrouwd, llc moet wer-
den de werlen des genen die mij gezonden
^teeft, zoo lang het dag is, de nacht komt,
waarin niemand werken kan (1), dus sprak
Hij, en staafde zulks door zijn voorbeeld.
Wel ons, zoo wij die heilige taal tot onze
zinspreuk kiezen, den Heer volgen in onver-
moeide werkzaamheid en gedurig bij ons zel-
ven vragen, hoe zou de Heer jezus, zoo Hij
in mijne plaats ware, gehandeld hebben? Wij
zullen dan woekeren met de ons toegetelde
nren, den tijd uitkoopen, ja, onzen korten
en onzekeren levensdag als 't ware eenigzints
Verdubbelen.
Het moet ons niet genoeg zijn, dat wij vol-
ijverig en getrouw het werk trachten te vol-
brengen , dat ons gegeven is om te doen:
wij moeten ook daarin cn daardoor God zoe-
ken te verheerlijken. Dit is de verhevene
taak, waartoe de Christen op aarde geroepen
(1) Joh. IX: 4.
-ocr page 30-wordt m waarin hij zijnen Tleer moet zoeken
gelijkvormig te worden. Men verheerlijkt God,
wanneer men Hem in zijne aanbiddelijke vol-
maaktheden erkent, en medewerkt dat anderen
Hem in zijne heerlijkheid regt kennen en eer-
biedigen. Dat doen wij als wij Hem ter eere
zingen, of waar dit met verstand en stichting
geschieden kan, over godsdienstige onderw'cr-
pen spreken. Wij doen het vooral dan, als
wij onzen handel en wandel alzoo inrigten,
dat anderen daardoor tot kennis en vereering,
tot liefde en eerbiediging, tot vertrouwen en
gehoorzaamheid aan God worden opgeleid en
uitgelokt. De Christen verheerlijkt God, als
hij door woorden en daden anderen sticht en
in de behartiging zijner tijdelijke belangen
edeler beginselen volgt dan de lieden dezer
wereld. Hij toont het, als hij in de opvoe-
ding zijner kinderen eene hoogere bedoeling
op het oog heeft dan uiterlijke beschaving
of tijdelijk welvaren, en ook zooveel moge-
lijk wacht houdt over hunne zielen. Hij
toont het, als hij in zijn gedrag blanke op-
regtheid met blijmoedigheid en naauwgezetheid
paart, als lüj den voorspoed met wijze gema-
tigdheid geniet, den tegenspoed geduldig en
onderworpen draagt, en in ootmoed en ver-
trouwen zijn weg bewandelt. Dan verheerlijkt
hij God op aarde. En welk eene eere, een
prediker van Gods deugden te zijn op eene
zondige aarde, een getuige te wezen van zijne
grootheid en goedheid, het beeld van chuistus
te vertoonen onder de menschen en als een
iicht te schijnen in het midden van een ver-
keerd geslacht. Dat kan niet geschieden zonder
Zelfverloochening en opoffering van eigen eer
en genoegen. Men moet zich dan in menig
opzigt onderscheiden van anderen. Doch men
heeft ook vrijmoedigheid voor God, is den
Heer welbehagelijk en zal eenmaal de waarheid
ondervinden van het aloude, doch steeds
geldend Godswoord: die Mij eeren zal Ik
eeren (1).
Gij denkt en vraagt welligt bij uzelven:
hoe komen wij daartoe? Indien ik alleen den
Heer jezus cheistus u voorstelde als het
hooge en volmaakte voorbeeld ter navolging;
1 Sam. II; 30quot;'.
-ocr page 32-indien ik niets meer deed, dan enkel opwek-
ken om te staan naar gelijkvormigheid aan
Hem, den heiligen en volmaakten; - ik
zou dan toonen weinig kennis te hebben aan
uw hart en mijn hart. Ik zou het Evangelie
der genade bedekken, het althans ten deele
verzwijgen en niet mededeelen, zoo als het ons
gegeven is. Hij, die als Voorganger gepre-
dikt wordt, is ook de overste Leidsman, die
tot alles waartoe Hij roept, de hulp wil schenken
en door zijn Geest bekwaam maken. Hij kan
lust en licht en kracht schenken en wanneer
gij het ootmoedig bij Hem zoekt, zal Hij het
zeker geven. Het groote werk onzer vereeni-
ging met cheistus en de vernieuwing door
den Heiligen Geest, - dat moet allereerst en
voor alle dingen aangevangen worden. Dit is
de grondslag van alles. Zonder dit is er geen
zin, geen lust noch kracht om Christus na
te wandelen. Wij volgen dan onzen eigen
smaak en zin of schikken ons naar den geest
der wereld. Wij bekommeren ons dan niet,
of weinig over de eer van God en de heili-
ging van zijn naam, en bevorderen althans
haar niet. De Geest van chiiisïus woont dan
niet in ons en wij bedenken slechts de dingen
die des vleesches zijn. Is daarentegen het
goede werk in ons begonnen, het moet dan
ook blijken in dien zin en in dat gevoelen,
hetwelk in chkistüs jezus was, want de Geest
werkt in de leden, wat Hij in het Hoofd
Werkt. Zoo is er dan geen bezwaar in onze
zvvakheid, als wij daar tegenover plaatsen de
Goddelijke kracht, die zich in ons wil open-
haren. Wat wij missen in ons zeiven, is bij
God in CHKISTÜS te vinden. Wie zijn bijstand
Vraagt, wordt niet afgewezen door Hem, die
des Geestes overvloed heeft, die mildelijk geeft
en niet verwijt!
Zoo dan de hand aan den ploeg van onzen
dagclijkschen arbeid geslagen, om daarin met
gemoedelijke trouw werkzaam te zijn. Gevoelt
g'J uwe zwakheid en traagheid in het vervul-
len uwer aardsche bemoeijingen en werkkring,
ef in de zorg voor het ééne noodige, het
3
-ocr page 34-zoeken van het koningrijk Gods en zijne ge-
regtigheid. Ziet gij menigmaal huiverend op
tegen uwe levenstaak. Laat dit u niet ont-
moedigen , of vervoeren tot traagheid en
werkeloosheid. Er is hulp van boven, om
aan te vuren en te schragen, In onze zwak-
heid zal zij volbragt worden. Hij die ons
voorbeeld is, wil ook onze leidsman en helper
zijn, die ons door zijne beloften bemoedigt,
en door zijne kracht sterkt. Die gedachte
opent eene rijke bron van troost en bezieling,
om de levenstaak met wakkerheid en moed
te verrigten. Het gebeurt wel eens als meu
neergedrukt is van gemoed of als de taak
zwaar valt, het steile pad naar boven afschrikt
en het op werken en doen aankomt, dat de
trage en zinnelijke mensch bedenkingen maakt
tegen zijnen pligt. Al wordt het verstand
daardoor niet tot verkeerde oordeelvelling ge-
bragt, het arglistig hart is zoo gereed, om
zich daarmede te verschoonen en de beschul-
digende stem van het geweten te smoren.
Waar de navolging van des Heilands voor-
beeld wordt aangeprezen, zegt men dan ligt:
wie kau zóó werken als de lieer? Hij was
tot een hooger doel gezonden en had ver-
hevener pligten te vervullen. Dus spreekt
dc trage en onverschillige, en hoe gereedelijk
leent ook de ijverige in een zwak oogenblik
daaraan gehoor. Doch hebt gij het niet aireede
opgemerkt, de navolging van den Heer be-
staat niet daarin, dat wij doen wat Hij deed,
maar in de wijze, waarop wij het onze ver-
rigten. Verschillend zijn de werkzaamheden
der menschen. Wat anders heeft de hand-
werksman te doen, iets anders de regent, de
leeraar, de koopman, de zeevarende, de vis-
scher, de landman, de dienstbare. In alle
die verschillende werkzaamheden kan en moet
men JEZUS navolgen. In getrouwen ijver, in
öaauwgezette gehoorzaamheid aan God, in
blijmoedige opgeruimdheid moet het zich open-
baren. Den wil des hemelschen Vaders te
doen, het werk door Hem opgedragen te
Volbrengen, moet de lust en vreugde onzes
levens zijn. In gezindheden moeten wij aan
den Heer zoeken gelijk te wezen. In alles
Wat wij doen door de eigene beginselen ons
3*
-ocr page 36-besturen laten. Ziet daarin bestaat de navol-
ging, waartoe wij geroepen worden en verpligt
zijn. Zoo kan ieder in zijn stand en betrek-
king op aarde den Heer jezus navolgen, elk
in zijn werk en levenstaak Hem trachten ge-
lijkvormig te worden. Men zegge ook niet,
zoo als sommigen wel eens doen, wie kan zoo
leven en handelen als de Heer jezus ? Zoo iets
kan onmogelijk van een' sterveling gevorderd
worden. Zoo het onmogelijk ware, zou het dan
wel geëischt wezen door Hem, die ons beter
kent, dan wij ons zeiven kennen, die weet,
wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat
wij stof zijn? Dit laat zich niet van zijne
wijsheid en liefde verwachten. Zoo het on-
mogelijk ware, zou het dan wel in het Evan-
gelie zijn voorgeschreven? Moeijelijk moge
het zijn voor zwakke en zondige menschen,
zoo als wij van nature zijn. Onmogelijk is
het voor niemand, die slechts lust en zin of
den wil heeft, en zich naar eisch van de
aangebodene en toegezegde hulp uit den hoogen
bedient. Bereiken kunnen wij dat voorbeeld
niet, het is eene verbazende hoogte. Dit
mag ons niet afsclirikken of ter nederslaaii.
Zonder arbeid en inspanning wordt nooit iets
groots verkregen. Ook is die hoogte geen
steilte. Er zijn trappen, die derwaarts leiden.
Er is eene hand, die oiis niet slechts wenkt,
inaar ook voorthelpt, schraagt en steunt.
Laat dit u aansporen, om bij de volbrenging
van uwe aardsche levenstaak in de voetstappen
van den Heer jezus te waudelen. Hebt gij
hieraan nog weinig gedacht, of gevoelt gij,
dat uwe navolging gebrekkig gaat, laat dit
dan uw' ijver verdubbelen.
Gelijk iedere verpligting in het Evangelie
Voorgeschreven, hare zegenrijke gevolgen heeft,
zoo ook de eisch, om bij onze aardsche le-
venstaak den Heer jezus na te volgen. Wie
dit uit dankbaarheid zoekt te volbrengen en
daarbij het oog des geloofs op den Heiland
gevestigd houdt, is den Vader in den hemel
Welgevallig en zal bij Hem genade vinden.
Het geweten zal dan geene verwaarloozing
van den kostelijken tijd of verzuim van opge-
iegde verpligtingen verwijten. Men geniet
daardoor vrede en kalmte des gemoeds. Meu
heeft goedkeuriug bij God en mag hopen op
zijn gunst en zegen. Tn onze mate mogen
wij dan met ootmoedigcn zin en kinderlijk
vertrouwen den Heer nastamelen: de Vader
heeft mij niet alleen gelaten, wijl ik zoek
te doen, wat Hem welbehagelijk is. — Of
meent men dat de aansporing tot trouwe,
naauwgezette behartiging onzer aardsche le-
venstaak, eene les is der levenswijsheid, die
buiten godsdienst en christendom omgaat, gij
misleidt u. Laat die gedachte niet bij u in-
sluipen of postvatten. Het is geen gering
gedeelte van de werkdadige godsdienst, dat
men vlijtig en eerlijk is in zijn beroep,
naauwgezet in dc betrachting van al wat daar-
aan verbonden is, zonder morren of klagen,
zonder te staan naar hooge dingen. Met
wakkere zorgvuldigheid en trouw in het zijne
bezig te zijn, dat is niet slechts braaf en
lofwaardig, het is ook gehoorzaamheid aan
God. Zijn bestuur immers plaatst een iegelijk
onzer in eene bepaalde omgeving en werk-
kring. Zijn werk roept ons daarvan af. Ge-
lukkig hij, die heengaande niet behoeft te
vreezen voor dat woord: doe rekening van uw
rentmeesterschap. Ontzetting grijpt ons aan
bij dc gedachte dat ons in het uur der ver-
autwoording werd toegevoegd: gij waart aan
den luijen dienstknecht gelijk, en hebt het
toevertrouwde talent in de aarde begraven.
Wel hem daarentegen, die bij een terugblik
ep de afgelegde levensbaan in ootmoed des
harten zeggen mag: ik heb in velen gestrui-
keld, maar dank zij Gods genade gt; ik heb het
geloof behouden, chrisïus is mijn hoop, het
werk mij opgedragen liet ik niet onafgedaan,
Zoo laat ons dan den Heer jezus aandoen,
dat Hij in ons, en wij in Hem leven, dat
We in Hem zijn en blijven, op Hem steeds
het oog vestigen, met levendigheid en harte-
iijkheid aan Hem denken, aan alles, wat Hij
voor ons was, en is, en wezen wil. Zoo zal
Hij ons regt dierbaar worden door het geloof
en in ons eene gestalte verkrijgen. Wij zullen
dan in Zijne gemeenschap, onder Zijne leiding
blijmoedig arbeiden aan de opgedragene levens-
taak cn aldus onze harten verzekeren voor
Hem. En terwijl wij van dage tot dage
meer en meer aau liet beeld vau den Heer
gelijkvormig worden, zullen wij eens onze
plaats vinden bij zijne trouwe vereerders en
volgelingen, wier werken vol gevonden zijn
voor God!