te rotterdaii, bij
M. WIJT amp; ZONEN,
Rrukkers van het Nederlandsche Zeiidelmggenootschap.
1861.
■ 91.
N=
(Gecommitteerden van het Nederlandsche Zen-
'^quot;'linggenooiselap M het opstellen, verzamelen
«'ï uityeoen van kleine Stukjes ter levordering
Evangelische kennis en godzaligheid, ook
ningeoefenden; namelijk: - h. e. vinke.
Tilnbsp;'
Dr. en Hoogleeraar, n. beets, TIi. Dr.
Predikant te Utrecht, j. moll, Jacohz.,
predikant te 's Gravenhage, j. p. blaauw,
^ledikant te Amsterdam, ii. adriani , j. j.
oosterzee, Th. Dr. en c. w. van der
j Predikanten ie Rotterdam , overeenkomstig
ivnbsp;vookbekigt.
Imn amht en hunne hedienhig, dat oogmerk
gaarne toillende bevorderen, en in uitzigt op
des Heeren medewerkenden zegen, bieden het
nevensgaande Stukje hunnen landgenooten aan;
erkennende infussehen geene uitgave voor echt,
dan welke door een hunner of door de drukkers
dezes onderteekend is.
dt
'/Vergeef ons onze schulden!quot; - zoo
eerde jezus ons hidden. En zo'ó bidden wij
quot;ok somwijlen; neen, menigmaal; neen, eiken
ag- Maar die bede sluit eene belijdenis in;
®ene belijdenis van overtreding en zonde'.
J^Vergeef ons onze schulden!quot; Zoo heh-
wij dan schulden. Indien wij rein waren
a s Hij, die nooit vergeving had te vragen ,
ehalve waar Hij haar voor anderen vroeg,
konden gerust dat woord van het Onze
ader overslaan. Maar dat kunnen wij niet; -
geweten getuigt dat wij het niet kunnen,
vaak wij dan met die bede op de lippen
God naderen, onderschrijven wij dat vonnis,
^ over alle kinderen der menschen, ook
ons, den naam van zondaars uitspreekt.
Treurige naam! De ligtzinnige moge er den
spot meê drijven en meenen dat men liet met
deugd en zonde niet zoo naauw moet nemen,
en dat het Evangelie de zaak veel te ernstig
opvat, en dat men aan de menschelijke zwak-
heid wat toegeven moet. De hoogmoedige
moge er over toornen, en denken dat die
naam goed is voor openbare werkers der on-
geregtigheid, maar niet toepasselijk op hem.
De vriend der wereld moge dien verzachten
en rekken en plooijen, totdat hij ophoudt ge-
vaarlijk te zijn voor de rust van zijn gemoed,
cn ten slotte niet meer beteekent dan: ,/ nog
ecnigzins zwak, nog niet geheel volmaakt.quot;
Maar des christens hart wordt bij dien naam
met droefheid vervuld, en bidt met verdub-
belden aandrang: ^Vader! vergeef ons onze
schulden!quot; Al is hij door het geloof in
christus aanvankelijk verlost, zoodat hem
die naam van zondaar niet meer in de bc-
teekenis van: slaaf der zonde geldt, en bij
in dien zin de woorden van het schoone
Kerklied mag bezigen; //een zondaar - een
verloste, o Heer! en nu geen zondaar
meer;quot; - tocli leert hem de droevige ervaring
^an eiken dag dat het bederf hem nog aan-
kleeft, en dat de nieuwe mensch Gods in
^iju binnenste den ouden mensch nog niet
geheel heeft uitgestooten. Want het is toch
onwaar, gelijk de al te ligt bevredigde
Wereld meent, dat de zonde alleen in het
plegen van uiterlijke misdrijven zou gelegen
^ijn. Den meineedige, den ontuchtige, den
leugenaar, den roover, den wraakgierige noemt
^iJ zondaars; maar wie deze, of dergelijke
hooze dingen niet bedrijven, hen acht zij voor
fben naam te goed. Doch wij weten immers
quot;'el, dat niet in die ruwe uitbarstingen der
ongeregtigheid alleen de zonde gelegen is,
Zoo min als de brand bestaat in de zwarte
rookwolken, die uitslaan uit vensters en daken,
en reeds van verre in het oog vallen. Daar-
binnen in het hart heeft zij haren zetel,
laar gebied. Zij is de verkeerde gesteldheid,
e van God afgewende toestand van het ge-
goed, en heeft haren wortel in de zelfzucht,
le zonde des harten nu, openbaart zich op
inzend wijzen en in duizend vormen; niet
enkel in zware misdrijven, maar ook in schijn-
baar geringe overtredingen. Alle uiterlijke of
inwendige daad, die niet met Gods heiligen
wil overeenkomt, is hare vrucht, en de vrucht
draagt den naam van den boom waaraan zij
groeide, onverschillig of zij onder, aan de
dikste takken, of boven, aan de dunste twijgen
uitbot en rijpt. Daarom veroordeelt het Evan-
gelie alles wat uit dat booze beginsel ontkiemt;
niet de volbragte daad alleen, maar ook
de ongeoorloofde begeerte, ook den verkeer-
den wensch, ook den verboden oogwenk,
ook het misdadig voornemen, al werd het
niet volvoerd, - en het bestempelt die allen
met den naam van zonden.
,/Dat is gestreng,quot; - zegt gij welligt,
Lezer! Wij ontkennen het niet. Maar M'at
dunkt u? - de liefde die zondaars behouden
wil, moet die ook niet gestreng tegen de
zonde zelve wezen? Kan de lijder genezen
worden, zonder dat de kwaal wordt aangetast?
En zoudt gij kunnen gelooven, dat God iu
waarheid Vader was, zoo Hij haar niet
veroordeelde, die zijne kinderen van Hem
vervreemdt en ten verderve leidt? - Ja, het
Evangelie gaat nog verder. Het acht het
niet eenmaal genoeg dat gij u van elke met
Gods wil strijdige daad - 't zij dan eene
Uiterlijke of eene inwendige daad - onthoudt,
en spreekt wie maar geen misdrijf pleegt
nog niet van zonden vrij. Het speurt de
zonde tot in hare verborgenste schuilhoeken,
tot in de binnenkameren ^s harten na, en
Vindt en vonnist haar zoowel waar het
goede wordt verzuimd, als waar het kwade
Wordt bedreven. Dat is eene weinig opge-
merkte zijde van de zonde; maar des te meer
het van belang dat wij er de aandacht op
vestigen. Wij kennen onszelven niet regt,
^00 lang wij enkel vragen wat wij doen,
®aar niet wat wij nalaten. En van zelf-
'eunis moet immers ons gevoel van behoefte
aan verlossing uitgaan! Zelfkennis moet im-
quot;^ers noodwendig voor bekeering den weg be-
'■eiden! Voor dat de verloren zoon begint te
Verlangen naar eene bete van des Vaders
en tot het besluit komt: ik zal
opstaan eu tot mijn Vader gaan,quot; moet hij
eerst tot bewustheid van zijne ellende ont-
waakt zijn cn gevoeld hebben: „ ik verga
van honger.quot;
Het is over deze, veeltijds minder geachte
zijde der zonde, over de nalatigheid in het
goede, waarover de schrijver van dit stukje
eenige opmerkingen onder de aandacht zijner
medechristenen wenscht te brengen. Hij hoopt
dat sommigen daarmede winst zullen kunnen
doen voor de kennis van hun eigen hart en
de bevordering van hun geestelijk leven, en
bidt dat God daartoe in deze poging een
zegen zijner Hefde legge.
Wanneer wij van nalatigheid in het goede
spreken, dan heeft het naauwelijks eenige
aanwijzing noodig wat wij bedoelen. Het
goede is datgene, wat met onzen pligt, met
onze bestemming, met Gods wil en welbehagen
overeenkomt. Nu zijn er wel, van wie in
meerdere of mindere mate gezegd kan worden
dat zij geene bewustheid van het goede heb-
ben; die nooit door het licht der kennisse
Gods werden beschenen; die geen andere
openbaring hebben ontvangen dan in de na-
^-nur, wier onderrigt zij niet verstaan omdat
buil het zintuig ontbreekt waarmee het moet
Waargenomen worden, en in liet geweten, dat
door de zonde misleid en bedorven is, even
als het ontstemde speeltuig, dat valsche en
onzekere toonen voortbrengt. Daar zijn arme
heidenen, onkundig en blind, die van den
^ader in den hemel nooit hoorden, en daarom
quot;ok niet begrijpen wat het zegt: diens kinde-
ren te wezen. Geen wonder dat zij het goede
«let doen, want zij weten er niet van. Maar
Van dezulken behoeven wij niet te spreken,
•^een hunner zal deze bladen doorlezen. Die
•lit stukje in handen nemen, zullen wel allen
ris ten en zijn, althans menschen die in
l^en naam van Gods Zoon werden gedoopt;
in de gemeente der verlosten werden op-
genomen; die in de kennis der waarheid Gods
jl'ei'deu opgevoed; die t'huis hun Bijbel heb-
J wien eiken eersten dag der week Gods
^ ' ig Woord verkondigd wordt. Indien men
afvroeg, hoofd voor hoofd: ,, weet gii
Waf rquot;quot; 1nbsp;quot;nbsp;O j
^od van u wil, en hoe gij Hem wclge-
-ocr page 12-vallig Ictuit worden? Weet gij lioe gij moet
zijn, om in waarheid Gods kinderen te heeten ?
Weet gij wat gij moet doen en hoe gij moet
leven om navolgers van chmsïus te wezen ?
Weet gij, met één woord, wat goed is in
Gods oogen, en wat kwaad ?quot; - ik geloof niet
dat iemand zijne onkunde zou behoeven te
belijden. En indien ook iemand in goeden
ernst antwoordde: # ik weet het niet,quot; - met
dat antwoord zou hij zijn eigen vonnis vellen.
Want hij kon het weten; hij moest het
weten, en 't is zijne eigene schuld zoo hij
het niet weet; - immers dag aan dag, van
zijne kindschheid af, heeft christüs als aan
de deur van zijn hart gestaan, om het hem
te zeggen zoodra hij maar zou willen opendoen
en hooren. Dat er nu van nalatigheid in
het goede geen spraak kan zijn, dan alleen
in betrekking tot hen die Gods wil en wel-
behagen kennen, of althans in de gelegenheid
waren, die te kennen, behoeft geen herinne-
ring. Maar evenzeer is het duidelijk, dat er
niet van iemands nalatigheid in het goede ge-
sproken kan worden, dan alleen voor zoover
het liem mogelijk was dat goede te vol-
brengen. Daar rusten pligten op den man,
Waarvoor aan liet kind de krachten ontbreken.
I^e rijke wordt tot Gode welbehagelijke daden
geroepen, die voor den arme onmogelijk zijn,
®aar rust, naar Gods beschikking, eene taak
de schouders van den vorst, die door
geringen burger niet te volvoeren is.
is het natuurlijk, dat het niet doen van
net goede eerst dan nalatigheid in het goede
Verdient te heeten, wanneer ons werkelijk kracht
vermogens, tijd en gelegenheid werden ge-
schonken om het te doen. Wat wij bedoelen
kan niet juister en puntiger worden uitgedrukt,
•^an met het woord van den Apostel jacobus:
quot;Wie dan weet goed te doen, en niet
dien is het zonde,quot; (Jac. iv: 17).
I^aarom willen wij bij het vervolg onzer be-
schouwing dat kernachtig woord voor de aan-
aeht houden. Het weten waarvan jAcoBrs
spreekt, heeft hier den dubbelen zin van ken-
en kunnen. Ook in het dagelijksch
Ven gebruiken wij niet zelden dat woord in
tweeledige beteekenis, b. v. wanneer wij
van iemand zeggen: hij weet de waarheid
treffend voor te stellen.quot;
Wie dan weet goed te doen, en niet
doet, dien is het zonde. Wij hooren dit
woord, en wij mogen het beschouwen als tot
een iegelijk onzer gesproken. Want wij ken-
nen onze roeping en bestemming en den wil
van God in Christus over ons. En het wekt
ons tot ernstig nadenken; het doet ons inkee-
ren tot ons zeiven. Het goede weten en
niet doen, het is zulk eene gewone zaak;
nog gewoner, nog veelvuldiger, dan het
doen van het kwade. Dit laatste wordt
nog vaak door maatschappelijke toestanden be-
let; door de wet bedwongen; door zorg voor
den goeden naam beteugeld; door gevoel van
schaamte weerhouden; door vrees voor mogelijke
slechte gevolgen gebreideld; - belemmeringen
waarover men niet zoo ligt heenstapt, tenzij
men reeds tot zekeren trap van zedeloosheid
is gedaald. Maar voor het eerste bestaan
die hinderpalen veeltijds niet, althans niet in
gelijke mate en met dezelfde kracht. Denkt
slechts aan het oordeel der groote menigte.
Zij noemt immers deugdzaam wie maar geen
kwaad bedrijft. Eeeds dit oordeel getuigt
hoe gewoon het nalaten van het goede is, en
hoe weinig dit in haie schatting weegt. Men
komt er ook zoo gemakkelijk toe om het te
verzuimen. Het valt niet in het oog, en
Wordt juist daardoor zoo ligt voorbijgezien,
^^en telt het dan ook veel minder dan een
Werkelijk misdrijf. Ja menigeen, die voor het
Overige naauwgezet is van geweten, en op de
enkele gedachte aan het begaan van ééne
dadelijke zonde siddert, kan honderdmaal na-
laten het goede te doen, zonder dat dit ver-
ruim in zijn hart een angel der wroeging
achterlaat. Zie slechts om u heen, Lezer! -
of neen, zie liever op uzelven; want dat
letten op de gebreken van anderen, dat wij
Zoo dikwerf en zoo gaarne plegen te doen,
hrengt ons weinig verder op den weg der
Volmaking. Wij nemen aan, dat gij onberis-
pelijk wandelt, en dat niemand u van eenig
quot;Misdrijf tc beschuldigen heeft. Maar tusschen
een onberispclijken wandel en christelijke deugd
de afstand - o nog zoo ver! Oordeel dan
zelf, of gij, wetende het goede te doen, het
nogtans niet dikwerf verzuimt. Bezie uzel-
ven in den huiselijken kring. Gij zijt
geen lastig huisgenoot. Gij zijt niet opvlie-
gend ; niet norscli en onbescheiden; gij twist
niet. Het is wèl; - maar doet gij ook wat
gij kunt om vrede te bewaren? Verloochent
gij uzelven, en zijt gij voorkomend, dienst-
vaardig, inschikkelijk en toegevend? Gij
breekt den huwelijksband niet. Goed? -
maar heiligt gij dien ook in den Heer?
Gij voedt uwe kinderen niet op naar den
smaak der wereld; - maar voedt gij ze op
in de vreeze Gods? Gij doet uwen huisgc-
nooten geen onregt of leed; - maar arbeidt
gij ook aan hunne opbouwing en volmaking?
Gij geeft geen reden van beklag; - maar
geeft gij dan reden van dankbaarheid en
vreugd! - Of denk uzelven in het onderling
verkeer, in het maatschappelijk leven,
in het dagelijksch bedrijf. Tot geen prijs
zoudt gij het goed uws naasten rooven; -
maar hebt gij van het uwe over, om te be-
vorderen wat nuttig en edel is? Gij zijt niet
J
-ocr page 17-onmatig iu het genot van het aardsche; -
®aar doet gij ook iets om anderen tot ingeto-
genheid op te wekken ? Gij wreekt u niet op
den beleediger, noch beantwoordt schelden met
'schelden en hoon met hoon; - maar zegent
ë'J ook die u vloeken, en bidt gij voor hen
die u geweid doen? Gij spreekt geen onwaar
of onrein, of lasterlijk woord; - maar zwijgt
Sy ook nooit, waar uw spreken iets kwaads
doorkomen, of iets goeds bevorderen, waar
tot waarschuwing of teregtwijzing, tot
handhaving van Gods eer, of van den naam
•iws broeders dienen kon? Gij maakt niemand
^ïigelukkig; - maar doet gij wat uwe hand
om anderen gelukkig te maken; om
^ redden uit nood en ellende en gevaar ?
y 2ijt niemand tot ergenis, - maar zijt gij
ieder tot voorbeeld? Gij zoudt niemand
^V'Uen verleiden; - maar slaat gij ook de hand
'■'quot;''■n het werk om den verdoolde terug te bren-
van de dwaling zijns w^egs ? Gij haat
l^iemand; - maar hebt gij ook lief? Hebt gij
gelijk CHRISTITS u heeft lief gehad, en
eijvcrt gij u om in liefde anderen te dienen?
IS
Gij ondermijnt niemands geloof; - maar bouwt
gij het uwe en dat van den broeder ook op?
Gij hebt het Godsrijk nooit tegengewerkt; -
maar hebt gij iets gedaan om het uit te brei-
den? Gij hebt uwe gaven en krachten, uwe
vermogens en talenten niet misbruikt om kwaad
te stichten; maar gebruikt gij ze ook om God
te verheerlijken? Gij betoont u geen slaaf
der wereld; - maar betoont gij u dan een
kind van God ?
Zoo zouden wij nog lang kunnen voortgaan
met vragen, want het gebied waaruit wij die
vragen zouden kunnen ontleenen is niets min-
der dan de geheele omvang van het christelijk
leven, in al zijne openbaringen. Maar 't is
reeds genoeg. Voor uzelven kunt gij het on-
derzoek verder voortzetten. Baadpleeg maar
de ervaring van éénen dag, van éénen enkelen
dag uws levens, en herinner u wèl, - niet of
gij niets hebt verzuimd wat u tot tijdelijk ge-
win kon wezen, want daarin zijn de meesten
naauwlettend genoeg, en laten zich zelden eene
gelegenheid om voordeel te doen ontglippen gt;
maar - of gij niets hebt verzuimd wat in uquot;'
stand, iu uwe betrekking, in uwen werkkring
Pligt was; niets wat God u had geboden;
niets vvat tot uw eigen wasdom in Christus
dienen kon; niets wat het tijdelijk welzijn of
het eeuwig heil uwer broeders had kunnen
bevorderen. Ik twijfel of gij in uw leven
zulk een dag zult vinden, aan welks avond
§'J naar waarheid getuigen mogt: dat gij niet
anders, niet beter, niet overvloediger in het
Soede hadt kunnen zijn; dat gij niets gebrek-
kig, niets te flaauw, niets ten halve hadt
verrigtj dat gij all es hadt gedaan wat uwe
ehnstelijke roeping medebragt, en niets hadt
Vergeten. Waren wij in het goede niet zoo
nienigwerf nalatig, het zou beter zijn in het
huisgezin, in het onderling verkeer, in de
school, in de kerk, in den staat, in den
Wandel van een iegelijk onzer. Maar hoe
Vaak blijft nu de kiem van het goede zonder
'ontwikkeling! hoe vaak blijft de kracht ten
goede ongebruikt! hoe vaak wordt de gelegen-
ui tot het goede niet aangegrepen! hoe vaak
^ en vvij den tijd voor het goede achteloos
Voorbijgaan! misschien om er later - en me-
nigmaal te laat - berouw over te hebben.
Zien wij flat bij onszei ven niet over het hoofd.
Wij hebben noodig ons binnenste tc leeren
kennen. Wij hebben noodig te weten welke
de zwakke zijde is van ons hart, en dit kun-
nen wij evenzeer ontdekken door na te gaan
waar wij het meest het goede verzuimen, als
door te onderzoeken waar wij het meest in
woorden of daden struikelen. Wij hebben noo-
dig te weten hoe het staat tusschen ons en
onze christelijke roeping, - hoe het staat tus-
schen ons en God. Daarom mogen wij wel
ernstig toezien waarin wij te kort schieten en
achterblijven. Wie ooren heeft, die hoore wat
de Geest tot de Gemeente zegt: //zoo wie
dan weet goed te doen, en niet doet,
dien is het zonde.quot;
,/Dien is het zonde!quot; Misschien zegt
gij wel bij uzelven: // neen, die naam is toch
waarlijk te hard. Wel ontken ik niet dat ik
in menig opzigt te kort kom, en dat die na*
latigheid ook tot mijne zwakheden behoort.
Maar al ben ik er ver af om haar goed to
keuren, ja al acht ik haar berispelijk, toch ''
^^J lil de daad ligt verschoonbaar, en dc hoofd-
taak blijft toch maar altijd dat ik geen kwaad
bedrijf.quot; Dop]^ het is niet de vraag, mijn
lezer! wat gij voor een misleid en half in
slaap gewiegd geweten, maar wat gij voor
door het Evangelie verlicht geweten
Verantwoorden kunt. Niet de vraag: waarmede
By uzelven tevreden houdt, maar waarmede
V 1
^Oö tevreden over u kan zijn? En die is
'liet tevreden, wanneer wij, het goede wetende,
bet nogtans niet doen. Het hart doorgrondt
Hij. en de gedachten weegt Hij, en in zijn
'^og IS de bron dier nalatigheid onrein.
^ -Ijaat ons vrijmoedig en opregt met elkander
quot;audelen, en zij het ons om waarheid, om
iiiets anders dan waarheid te doen. Waarom
'quot;^bt gij toen, en toen, - het staat u nog
vóór, wanneer en waar en hoe - het
goede verzuimd, hoezeer gij toch wel wist wat
uwe roeping in cheistüs medebragt ? Gij
acht er niet aan; //wie kan er ook te
tijde aan denken?quot; - zegt gij. Maar
gevoelt toch wel dat zulk eene verontschul-
fting niet kan worden aangenomen. Wanneer
kinderen het ouderlijk gebod niet volbrrngen,
en met die gewone uitvlugt zich pogen te
dekken //dat zij er niet aan gedacht hebben,quot;
dan nemen de ouders er geen genoegen mede,
en meenen dat de kinderen vóór alle dingen
hadden behooren te onthouden wat hun was
opgelegd. Wanneer anderen u veronachtzamen
en er niet aan denken om u te geven wat u
toekomt, gij duidt het hun meestal ten kwade
(Hl zijt van oordeel dat zij er aan hadden
moeten denken; - hoe zoudt gij u dan tegen-
over God met uwe onnadenkendheid verschoo-
nen? Yeel moogt gij vergeten wat uwe ge-
dachten vervult, - en gij zult er geen schade
bij hebben - maar vvat Hij van u begeert,
wat Hij u gebiedt, wat Hij van u verwacht,
dat is hot hoogste waarover gij te denken
hebt. Het kind mag den wil des vaders niet
vergeten, en zoo het dit nogtans doet, 't is
een bewijs dat het den vader niet in waarheid
lief heeft; want liefde is scherp van geheugen
en zegt nooit: // ik heb er niet aan gedacht.quot;
Doch wordt ook liet goede menigwerf ver-
zuimd uit die onverantwoordelijke ligtzinnigquot;
heid, die het grootste voorbijziet, eii eeu open
oog heeft voor alles, behalve voor het wel-
behagen Gods, - zij is niet de éénige bron
^^'aaruit die nalatigheid vloeit. Niet zelden
^tond het u wèl voor den geest wat de Vader
^'an u wilde. maar liet gij toch het volbren-
gen na. Waarom? - Omdat gij er geen lust
a^in hadt. Nalaten was veel gemakkelijker
dan doen, en het gemakkelijkste was u het
liefst. Het goede te doen, kostte moeite, -
Oquot; gij waart meer geneigd om neêr te zitten
eii te vertragen, dan om u in te spannen,
^^et goede te doen, kostte opoffering, - en
giJ waart niet gewillig om van uw tijd, van
•iwe kracht, van uw geld, ten offer te bren-
gen. Het goede te doen, kostte strijd, - en
et Werk der zelfverloochening viel u te zwaar;
•^e zelfzucht was u te magtig; gij wildet
lever rusten dan strijden. Gij hadt uzelven
veel, en de wereld te veel, maar uwe
oi-oeders en uw Vader te weinig lief. En gij
eedt het voor uzelven niet, dat onwil
e eigenlijke oorzaak van uwe nalatigheid
Was, _ want die belijdenis zou de rust van
uw gemoed hebben verstoord - maar gij zocht
haar tot uwe geruststelling uit minder berispe-
lijke gronden te verklaren. Dan zeidet gij
bij uzelven: dat hetgeen door u werd verzuimd,
door anderen toch immers even goed, ja ^yel-
ligt nog beter gedaan kon worden; - bf, dat
gij reeds zooveel deedt, en men met billijk-
heid niet meer van u kon vergen; dat deze
en die nu ook wel eens iets mogten doen; -
of, dat het u nu niet gelegen kwam, en dat
gij het later wel zoudt verrigten; - bf, dat gij,
door het thans te doen, weder andere dingen
zoudt moeten verzuimen, die toch immers
ook noodig waren. En dergelijke uitvlugten
waren er vele, en gij bragt er die stem in
uw binnenste mede tot zwijgen, wanneer die
u soms verweet dat het niet wèl van u was,
het goede te weten en nogtans niet te doen.
Niet zelden ook was menschenvrees de
oorzaak van uw verzuim. Zoo gij in dit of
dat geval, naar pligt en roeping handeldct,
wat zouden de menschen er wel van zeggen?
Niemand deed het immers? 't Zou zulk een
vreemden schijn hebben, indien gij alleen eene
quot;itzoiidering wildet maken. Men moest zich
i'niners wel voegen naar de gewoonten en mce-
quot;ingen der zamenleving, cn zoo wat meegaan
'net den stroom. En zoo gij nu anders deedt,
öien zou u een zonderling noemen; men zou
een vrome heeten; men zou uwe naauwge-
zetheid welligt bespotten; men zou u uitlag-
«^leii, ja 't zou u misschien de gunst van
ezen of genen kosten aan wiens vriendschap
w veel gelegen was, en het kon u niet van
hart om zijne goedkeuring te verbeuren,
1'quot; zijn misnoegen te wekken. En ook dit
ekeudet gij voor uzelven niet, dat val sehe
®^lgt;aamte hier de hoofdrol in uw hart had
gespeeld, maar zocht u diets te maken dat gij
waarlijk in de gegevene omstandigheden nict
autlers hadt kunnen gedragen, en dat uwe
atigheid hier volkomen verschoonbaar was.
^^aar toch, indien wij regtvaardig willen
Oerdeelen, dan moeten wij belijden dat het
Ij^et volbrengen van wat God ons gebiedt,
j^oorgaans uit ligtzinnigheid, bf uit ver-
quot;^^geii onwil, of uit menschenvrces voortkomt,
al gelutt het ons arglistig hart, door
bedriegelijke redeneringen ons geweten te stil-
len, - God laat zich niet misleiden, maar
keurt de gezindheid en toetst het beginsel, en
verklaart de bron onrein, waaruit die nala-
tigheid van het goede vloeit.
Dan behoeven wij ook niet onzeker te vra-
gen, welken naam die nalatigheid zelve ver-
dient. Daar groeit geen druif aan de door-
nenstruik, ook leest men geen vijgen van
distelen. Gelijk de boom is, zoo is zijne
vrucht, en is de eerste kwaad, - hoe moet de
laatste dan heeten? De zonde bestaat niet
in doen en laten, maar zij wordt iu die
beiden openbaar. En nu staat het verzuimen
van het goede, als ongehoorzaamheid aan
God, met het dadelijk plegen van het kwade
gelijk. Vergunt mij dat ik het u duidelijk
poge te maken. Ziet, ginds ligt een schoone
stad. Wij allen moeten er heen; want daar
ligt onze hooge bestemming; doch zij is maar
langs ééncn weg te bereiken. Nu komt Hij»
wien wij toebehooren met al wat wij hebben
en zijn, en die onbepaalde gehoorzaamheid
van ons eischt, en Hij zegt: u ik zal »
toonen wat gij te doen hebt, en wat ik van
« begeer. Deze breede weg aan de linkerzijde
IS de weg des kwaads. Bekoorlijk sclüjnt hij
Voor het oog en gemakkelijk voor den voet;
doch zoo gij mij liefhebt en uwe zielen lief-
hebt, betreedt hem niet. Hij leidt niet naar
S'iidsche stad; zijn einde is het verderf. Maar
hier is het pad dat naar de plaats uwer be-
stemming loopt; dit smalle, dit oneffene, het
eenige dat derwaarts leidt; en zoo gij mij
en uwe zielen liefhebt, bewandelt
liefhebt
dit
met nooit vertraagden ijver, met nooit
^erflaauwden moed, zonder te rusten of om
te zien.quot; _ Nu gaat Hij van ons heen. Wij
' ^an den blik op den breeden weg, maar
wwiden terstond het oog weer af. Neen,
willen wij niet betreden; het werd ons
ernstig, zoo dringend verboden. Maar
dit andere pad.P 't Is zoo hobbelig en
' gt; dat men er niet zonder groote in-
Jl'anning op voort kan! Wij zien tegen de
ezwaren op. Wij hebben geen lust om zoo-
^^ moeite te doen, en zooveel hinderpalen
® boven te komen. Wij zetten ons bij den
aanvang neder en rusten als hadden wij reeds
het einde bereilct. Maar was dit dan minder
verboden? Hetzij dat wij den weg des kwaads
inslaan, hetzij dat wij in traagheid nederzitten
en den voet niet reppen op het smalle pad,
in beide gevallen overtreden wij het gebod
van Hem, die wilde dat wij naar de plaats
onzer bestemming zouden jagen. Zoo is dan
het nalaten van het goed dat onze hand kan
doen, ongehoorzaamheid aan den Vader en
opstand tegen diens heiligen wil. . Dezelfde
God, die wil dat gij de menigte niet volgt
in kwaad te doen, wil ook dat gij cheistus
volgt, om te doen al wat goed en rein,
eerlijk en betamelijk is. Dezelfde God, die
wil dat gij niet zult dooden, wil ook dat
gij den naakte kleedt en den hongerende spijst
en u over den lijdenden broeder ontfermt.
Dezelfde God, die wil dat gij uw tijd, uvv
geld, uwe gaven en krachten en vermogens
niet aan de begeerlijkheid der wereld dienst-
baar zult maken, wil ook dat gij dit alles
besteedt tot verheerlijking van zijnen naam.
Dezelfde God, die wil dat gij den naaste
quot;let ten val brengt, wil ook dat gij den
gevallene ter hulp snelt, en de hand reikt om
hem op te beuren. Dezelfde God, die wil dat
g'3 uw hart niet aan de zonde geeft, wil ook
gij het aan Hem zult geven, opdat het
een tempel worde voor zijnen Geest. Zoo
gij dan ook natuurlijk niet volstaan
•net slechts de ééne zijde van dien wil te
volbrengen. Zoo is het dan zeker niet goed
quot;I Gods oogen, wanneer gij zegt, - indien al
'quot;et met woorden, dan toch met uwen wan-
® ~ quot;Vader! wij willen wel nalaten wat
'y ons verbiedt, maar hebben geen lust om
doen wat Gij ons beveelt.quot; Zal geen
ader op aarde zich hiermee te vredeii hou-
de heilige Vader in den Hemel zal het éók
niet T ..
• «ia, WIJ moeten nog verder gaan. In-
^^en wij ojjgnbsp;dadelijk kwaad onthouden,
IS te vreezen dat ook dit niet uit het éénig
Ware K • i
oegiiisel ontstaat, zoo wij daarbij het
verzuimen. Want zoo het in waarheid
e tot God was, die ons van de boozc
weêrhield, dezelfde liefde zou ook magtig
om ons tot de goede daad te dringen.
-ocr page 30-$
Zoo begrijpen wij dan waarom de Apostel des
Heeren met zooveel nadruk tegen die nalatig-
heid ijvert. En met volle overtuiging, - al
is het tot onze eigene beschaming - onder-
schrijven wij zijn woord: zoo wie dan
weet goed te doen, en niet doet, dien
is het zonde.quot;
Misschien hebben sommigen nog eene be-
denking tegen die gelijkstelling van het kwade
te doen en het goede na te laten, en
zeggen zij: // het schaadt toch veel minder als
wij het goede verzuimen. Dit krenkt immers
niemand.quot; Hier moeten wij u doen op-
merken dat de zonde kwaad is om haren
aard, en het niet eerst wordt door hare ge-
volgen. Zijn echter die gevolgen vooruit te
zien, dan mogen zij bij de beoordeeling mede
in rekening worden gebragt. En meent giJ
dat er van die nalatigheid geen gevolgen te
vreezen zijn ? - gij bedriegt u. Zij heeft
gevolgen; treurige, jammerlijke gevolgen. Ook
hier groeijen aan den gifboom vruchten, e«
wel vruchten des doods. De schenker vergat
wat hem de pligt der dankbaarheid gebood,
eii daclit aan den Hebreeuwschen jongeling
»let meer, die hem dienst had gedaan, en
j® gevolg was: dat jozef nog twee jaren
' quot;g in kerkerhoeijen moest zuchten. Die pries-
en die leviet in de gelijkenis verzuimden
oék het goede te doen, en de arme gewonde
zou door hunne nalatigheid den dood gevon-
eu hebben, zoo de Samaritaan niet juist den-
zelfden weg had ingeslagen. Vraagt gij wien
schaadt, wanneer gij, het goede wetende,
'et toch niet doet? Het schaadt uwen broeder,
^eii belijder van uwen Heer, het kind van
^l^^en Vader. Zoo gij de tranen laat vloeijen,
giJ hadt kunnen afdroogen, en de wond
|iiet heelt, die gij hadt kunnen genezen , en
gebrek niet verligt dat gij hadt kunnen
^vegnemeu; - zoo gij de vijandschap niet doet
^Pboudeu waar gij vrede hadt kunnen stichten,
den goeden raad verzwijgt, die anderen
verlegenheid of gevaar had kunnen red-
' ™ de liefderijke vermaning terughoudt
^aardoor gij christenzin had kunnen opwek-
en ' .7 sy uwen broeder ziet afdwalen,
niets doet ora hem tot bekecring te
brengen en zijne ziel te ontrukken aan het
verderf,..... voorwaar, dan zijt gij niet
onscliuldig jegens den naaste. En al is het
dat niemand er acht op geeft, en al kan
niemand er u over aanklagen, en al kan de
hand van den wereldlijken regter u er niet
voor straffen, - het kwaad dat uwe nalatig-
heid den broeder doet is welligt veel grooter,
dan zoo gij een dadelijk vergrijp, hoe zwaar
ook, tegen hem hadt gepleegd. En denkt bij
dit alles aan de kracht van uw voorbeeld
op hen die u omringen. Daar zullen er ligte-
lijk zijn, geneigd om u te volgen; en hoe
hooger uw aanzien is, hoe uitgebreider uw
invloed, hoe grooter de achting die gij ge-
niet, hoe algemeener dc roem van uwe wijs-
heid en deugd, - tc gevaarlijker wordt het
voorbeeld uwer nalatigheid voor den zwakken
broeder. Hij zal zich achter u verschuilen,
en meenen dat hij niet zoo naauwgezet be-
hoeft te wezen, terwijl gij, die immers ouder
de deugdzamen verdient geteld te worden,
het óók niet zijt; dat hij niet behoeft te
doen wat zelfs door u wordt nagelaten, en dat
zeker ook wel niet zoo noodig zal zijn, wat
door iemand zoo als gij, over het hoofd wordt
gezien. Zoo heeft de nalatigheid des éenen
reeds menigmaal den anderen ten val gehragt.
E'i de tranen van bitter naberouw, soms in
later tijd door den gevallene geweend, klom-
'nen op ten hemel, en getuigden tegen hen,
die, het goede wetende, nogtans het goede
niet hadden gedaan.
Nog eens, gij vraagt wien gij er door
schaadt? Gij schaadt u zeiven, en wel in
•jw hoogst en heiligst belang. Al had ook
'e zonde hier voor niemand anders eenig kwaad
gevolg, hare uitwerking is noodlottig voor hem
IJ vvien zij woont. Stelt u voor, dat een
^andman uitging naar het veld toen de lente
IJverig hield hij zich bezig met het
^nkrmd te wieden dat zich hier en daar ver-
eende. Geen dorenstruik werd gespaard, geen
istel verschoond. Daar mogt zich geen onkruid
zijn akker doen zien, en telkens wanneer
^e zich op nieuw voordeed was hij terstond
^elt; er bij de hand om het uit te roeijen.
- aar ploegen? - neen, dat deed hij niet. En
zaaijen? - dat ook niet. Wat dunkt u, zal
hij te zijner tijd een goeden oogst inzamelen?
Kommer en gebrek zal bij maaijen en armoede
in zijne schuren vergaderen! En nu de toe-
passing? Waarlijk die is ligt genoeg te
maken. Immers indien wij op den akker van
ons hart zoo handelen als die landman op
zijn veld, en alleen het kwade tegengaan
waar het zich openbaart, maar zonder het
goede te doen, dat is de weg niet om vruch-
ten der gcregtigheid voort te brengen, die
rijpen voor den dag van den oogst, 't Is
de weg niet, om goede arbeiders voor den
Heer te wezen, die bruikbaar zijn in het
Koningrijk der Hemelen, en die zeiven rijk
worden in God. Het gaat met dat verzuimen
van het goede als met de vonk die aan-
wast tot eene vlam; als met den vloed,
die eerst droppelsgewijs door de dijken sijpelt,
maar de eens geboorde opening telkens
wijder maakt, totdat hij door eene brecde
dijkbreuk zijne wateren over de velden jaagt.
Is het ook soms, dat die nalatigheid eerst nog
aarzelend geschiedt, en nog op onrust des har-
ten te staan komt, zij wordt ons telkens ge-
makkelijker, hoe meer wij er aan toegeven,
de waarschuwende stem daarbinnen wordt
■'il flaauwer en ilaauwer, tot dat zij zich ein-
delijk niet meer doet hooren, ook waar wij
het grootste en beste verzuimen, en de vol-
dragene vrucht dier nalatigheid zich als vol-
komene onverschilligheid voor Gods geboden
openbaart. Dan mogen wij in waarheid on-
trouwe dienstknechten heeten, die niets doen
Voor hunnen Heer. Wij verbreiden zijn Ko-
^mp'ijk niet waar wij het konden bevorderen.
Jij handhaven zijne eer niet, die ons dier-
baarder behoorde te zijn dan het leven. Wij
rukken zielen uit zijne hand; onze eigene zie-
die Hij had willen behouden. Lezer! hebt
giJ gehoord wat jezus sprak van hen, die
quot;Heere! Heere!quot; hadden geroepen, maar den
zijns hemelschen Vaders niet hadden vol-
'■^gt, hoe hun te genen dage de toegang zal
^^orden gesloten? Hebt gij gehoord wat jezus
sprak van den dienstknecht, die des Heeren
heeft geweten maar niet gedaan, dat hij
quot;^^t dubbele slagen geslagen zal worden? Hebt
8*
-ocr page 36-gij gehoord wat .iezüs sprak van het oordeel,
wanneer de Koning het vonnis over die aan
zijne linkerhand ook zal gronden op hetgeen
zij niet hebben gedaan, cn tot hen zeggen
zal; gaat weg van mij! want ik ben hongerig
geweest en gij hebt mij niet te eten gegeven;
ik was dorstig en gij hebt mij niet te drin-
ken gegeven; ik was een vreemdeling, en gij
hebt mij niet geherbergd; naakt, en gij hebt
mij niet gekleed; krank en in de gevangenis,
en gij hebt mij niet bezocht?quot; Hebt gij dat
alles gehoord ? - o leg het dan in uw harte
weg. Indien gij dan deze dingen weet, -
zalig zijt gij zoo gij ze doet!
Toen jezus eenmaal nabij Capernaum tot
de schare had gesproken, ergerden sommigen
zich en riepen: //deze rede is hard, wie kan
haar hooren?quot; En misschien kon het zijn,
dat iemand, die dit stukje doorlas, het mis-
noegd uit de hand legde en ook bij zichzelven
dacht: „ deze rede is hard, want zij beschaamt
cn vernedert mij in mijne eigene schatting-
Zoo deze bladen in de daad uw geweten had-
den wakker gemaakt, de schrijver zou er
^^yneu God voor danken, cn gij zelf mogt
quot;et evenzeer. Want veel beter is het immers,
quot;er beschaamd te staan voor de regtbank
van uw eigen oordeel, dan ginds voor de
i'egtbank van den Heer. Yeel beter, uzelf
i. *
'e ontdekken terwijl het nog tijd, dan ont-
'^ekt te worden als het te laat is. „Ja
maarquot; _ zegt gij welligt, - „ het bekommert
nu wij zien dat onze schulden zoo vele
^'Jquot;-' Maar zij waren toch niet minder vóór
gij het nog hadt gezien. Hierin alleen
'gt het verschil, dat gij ze nu duidelijker
lebt befspeurd, en 't is waarlijk goed dat gij
i'® opmerkt en kent; het helpt u toch niet,
sluit gij er de oogen voor. En wat die
bekommering aangaat, waarvan gij spreekt,-
quot;'dien zij u niet te inniger verlangen naar
^^ei'lossing doet smachten, en u te vuriger
eert bidden: „ vergeef ons onze schulden! quot;
^'ezegend dan die onrust vau uw hart! Zij
^^ 'nge u om ernstig toe te zien dat het an-
^ '^'s en beter bij u worde. Het was schoon
dien edelen vorst der oudheid, vau wien
verhaald wordt, dat hij meende den dag ver-
loren te hebben, waarop hij nict iets goeds
had verrigt. Maar stel gij uzelven nog hoo-
ger eisch, en reken den dag waarop gij nog
iets goeds hebt verzuimd, als een dag die
in naauwgezetheid en getrouwheid door den
volgende moet worden overtroffen. Noem dit
niet eene onmogelijke zaak. Waart gij aan
uwe eigene zwakheid overgelaten, ja, dan mogt
gij over onmogelijkheid klagen. Maar gij staat
lïiet alleen. Gij hebt een magtigen Helper
aan uwe zijde. Hef uwe oogen op, en zie!
Eén is er op aarde geweest, die altijd en
in alles het goede wist en het goede deed-
Den wil des Yaders te doen, dat was zijne
spijze. Geen ongelukkige kwam tot Hem, dien
Hij terugwees; geen hongerende naar het
brood uit den Hemel, dien Hij niet verza-
digde; geen zondaar, die vergeefs om hulp
en ontferming riep. Geheel zijn leven was
werken, weldoen, zegenen, en nooit liet HiJ
de gelegenheid ten goede ongebruikt, en nooit
trok Hij zich terug waar Hij het zaad deS
Koniugrijks kon strooijen; ja, zelfs waar HiJ
d
-ocr page 39-gewenscht had met zijne jongeren eenige oogen-
bhkken in dc eenzaamheid te toeven, was Hij
toch dadelijk weer gereed om de schare te
leeren, toen zij op Hem aandrong en Hem
de verlangde rust niet gunde. Het volbrengen
van des Vaders wil kostte Hem moeite, - Hij
had er tijd en rust en kracht voor over, en
stond er vermoeijenis en nachtwake voor uit.
Het kostte Hem opoffering, - Hij gaf er het
genot der wereld. Hij gaf er de eer der men-
schen, Hij gaf er een Koningstitel en een
kroon voor prijs. Het kostte Hem het leven,-
Hij dronk den bitteren kelk en droeg het
kruis. En aan het eind kon Hij getuigen:
quot;Vader! ik heb alles gedaan wat Gij mij
gegeven hebt,quot; en stervend kou Hij uitroepen;
quot;het is volbragt!quot; - Alles gedaan! - dat
heeft geen mensch Hem ooit kunnen nazeggen.
Eere zij dien volmaakte, dien heiligen Zoon
des Vaders, die geene zonde gekend heeft,
°ok niet de zonde van het goede te weten
en het niet te doen. Ziedaar dan uw over-
aten Leidsman en Voorganger. Wij zeggen
'^'et; j! g{j ge7,ien hebt hoe Hij nooit hei
goede verzuimde, rm kunt gij het ook.quot; Dat
ware zoo goed als wanneer wij zeiden: » hebt
gij het meesterstuk van rubbeks of uafaël
aanschouwd? welnu, neem dan het penseel
maar in de hand, gij kunt het evenzeer als
zij.quot; Neen, indien gij cheistus zult kunnen
volgen op dien moeijelijken weg, dan is er
nog iets anders noodig. Op Hem zien, is
te weinig; Hem bewoond er en is niet genoeg.
Maar door een waarachtig geloof Hem in u
op te nemen, zoodat Hij eene gestalte in u
verkrijgt, en er levensgemeenschap ontstaat
tusschen u en Hem, dat is het middel. In
die gemeenschap met christüs wordt mogelijk,
wat buiten haar onmogelijk blijft. Hij geeft
u niet gebod op gebod, regel op regel; maar
Hij laat een ademtogt des nieuwen levens
uitgaan over uw hart; een geest der heilig-
heid, die doordringt tot beginsel en gezindheid
en gedachte en wil. Heeft zijn Geest u
bezield, dan vindt gij in Hem uwe kracht
om te wandelen gelijk Hij gewandeld heeft-
Dan spreekt gij zijn woord; dan werkt g'J
zijn werk; dan leeft gij zijn leven; ziji'
leven tot heerlijkheid van God cn tot der men-
schen heil. Dan leert gij van Hem den Va-
der en de broeders liefhebben, gelijk Ilij
heeft liefgehad. En liefde vraagt niet alleen:
ff wat moet ik laten om Gode niet te misha-
gen?quot;-maar: //wat kan ik doen om Hem
Welgevallig te zijn?quot; Niet alleen; //wat moet
ik vermijden om den broeder niet te kren-
ken?quot; _ maar: ,/hoe kan ik helpen? waar kan
ik zegenen? wat vermag ik om hem te dienen?quot;
Want zij leeft door naar buiten te treden;
door op te offeren, door zich te geven. Zij
niet alleen laten, zij wil doen; doen
Wat hare hand te doen vindt. Dan hebt gij
niet noodig eene breede lijst van voorschriften
en geboden in uw geheugen te prenten, om
hij al wat u voorkomt te zoeken welk gebod
hier van toepassing is. Laat dat voor den
•dienstknecht der wet. Lang vóór dat hij het
toepasselijk voorschrift heeft gevonden, hebt
ö'ij het reeds volbragt; want de Geest van
^od iu Q^y binnenste heeft het u gezegd, en
quot;^nt het met christüs vereenigd gemoed is
leeds van zelf een stroom van christelijk leven
gevloeid. Waar de liefde, die van CIIUISTÜS
geleerd wordt, het hart beweegt, daar volgt
van zelf de Godverheerlijkende daad, als het
toongeluid op het trillen der snaren.
En zullen wij het dan nu hier eens zóó
ver brengen, dat wij geen nalatigheid in het
goede meer te betreuren heben? Als ik een
jacobus hoor zeggen: ,, wij struikelen allen in
velen;quot; en een paulus: „ ik aeht niet dat ik
het reeds gegrepen heb;quot; en een johannes:
indien wij zeggen dat wij geene zonde heb-
ben, verleiden wij ons zeiven;quot; - en als ik
zie hoe de vroomsten en besten het ootmoe-
digst voor CHiasTUS buigen en het diepst ge-
voelen hoe ver zij nog achter Hem staan,
dan antwoord ik op die vraag: //neen!quot;
Hier komen wij de zonde niet geheel te bo-
ven, en zullen wel geen enkelen dag de bede
kunnen overslaan: n vergeef ons onze schul-
den!quot; Maar geef den moed niet verloren.
Waak op! waak op, belijder des Heeren!
Met christus in het oog en met Christus in
het hart naar hot wit gejaagd! Het zegt toch
iets, een stap te vorderen op den weg deï
volmaking. Het zegt tocli iets, door des
Heeren genade van dag tot dag minder ver-
zuim te betreuren te hebben. Het zegt toch
iets, den Volmaakte meer nabij te komen, al
bereiken wij Hem niet geheel. Waak op! en
Sa voort! en word overvloediger in het goe-
al kleeft u tot het einde toe de zwakheid
aan! - tot dat gij voor het laatst zult hebben
gebeden: //vergeef ons onze schulden!quot; en
•lan gaat, waar gij het goede volkomen
zult weten, en, het wetende, volkomen
zult doen.
V
Bij M. Wijt amp; 2onen, Drukkers van het Nederlandech
Zeiulelinggenootschap worden ook uitgegeven de
volgende Kleine Stukjes:
Cents.
1.nbsp;Kvang. herin, aan kranken 10
2.nbsp;Over het nuttig kerkhaan.. 07|
Over h. doeu van belijdenis 07^
i. Een woord voor menschen,
lUe niet ter kerk kunn. gaan 07^
D. Het Christend. beschaamd
door Heidenen............ 10
li. Evangelische herinneringen
aan bedroefden........... 15
7.nbsp;Evan^^elische herinneringen
aan vaders en moeders..... 15
8.nbsp;Een woord aan vaders en
moeders over den Doop.... 03
•J. Over het allerbeste Boek.. 07^
10.nbsp;Onderw. over h. Bijbellezen 20
11.nbsp;Het leven V. den Heer Je7us 17^
li. Iets over het Avondmaal... 12-^
Opwekk. tot de hnisselijke
Godsdienst...............12^
M Zamenspr. tuss. drie vrien-
den over de Wedergeboorte 07^
1.'). Het leven v. quot;William Kelly 10
16.nbsp;Drie zamenspr. tusschen
een'Leeraar en een Huism. 10
17.nbsp;Het dorp Eerenhoef....... 20
18.nbsp;Het nadeel van het bij de
straat loopen der kinderen. 12^
19.nbsp;Waarsch. tegen de ontucht —
20.nbsp;letsv.herstelden u.krankh. 12^
21.nbsp;Iets voor gevangenen.....25
22.nbsp;Geschenk der christ. liefde
voor kinderen............. 20
23.nbsp;Geschenk voor lidmaten der
christelijke kerk.......... 15
21. Ileb ik wel genoeg- voor de
eeuwigheid?............. 12^
25.nbsp;Tweede geschenk der chris-
telijke liefde voor kinderen 15
26.nbsp;Voor dienstboden......... 17^
27.nbsp;Over de feesten........... 12|
?8. Iets voor armen .......... 07^
Cents.
29.nbsp;Jezus, de geneesmeester
van kranken.............. 10
30.nbsp;Evangelische herinneringen
aan oude lieden........... 15
31.nbsp;Verz. van leerzame brieven
en opwekkende verhalen.. 12^
33. Opw. tot weltevredenheid. 12J
33.nbsp;Een g. woord aan Christen-
ouders over de opvoeding,. 15
34.nbsp;Franke, de kracht des gel.. 12J
35.nbsp;Schets van het leven van
Afrikaner................. 07è
36.nbsp;Waarschuwing tegen het
kwaadspreken............ 07^
37.nbsp;Iets over de zelfkennis .... 15
38.nbsp;Een woord v. onderrigt en
troost in sterfhuizen...... 20
39.nbsp;Men doet niet wat men kan 12è
40.nbsp;Christelijke onderrigt. tot
moed en hope............. 15
41.nbsp;Waarom word ik niet beter? 17|
42.nbsp;Wie zijn hier op aarde de
gelukkigste menschen ? ... ló
43.nbsp;Gedenk te sterven........ 15
44.nbsp;Het voorbidd. een pligt der
christelijke lieMe......... 12$
45.nbsp;Opw. tot getrouwe deelne-
ming in het Maandel. Geb. 17^
46.nbsp;Troostw. voor Christenen
in alle wederwaardigheden. 15
47.nbsp;Bijbelöch leesb. v. kranken. 15
48.nbsp;Iets uit het leven v.m Felix
^eff, Pred. det Waldenzen. 2U
49.nbsp;Het geloof in den Heer Je-
zus Christus, naar Joh. YI. 20
50.nbsp;De christelijke oefenschool. 20
51.nbsp;De goede Herder......... lU
52.nbsp;Bijbelsch onderwijs over
's menschen bekeering ... i lquot;»
53.nbsp;Genade en pligt.........
54.nbsp;Gesch. aan allen , die Gods
woord mogen hoorpn......