-ocr page 1-

EEN

NIEUWE ZENDINCTSKAAET.

TWEEDE DRl'K.

M. WIJT amp; ZONEN,

Drukkers van liet Nederlandsche Zendalinggenoolschap.
1863.

No. 94.

IZ

-ocr page 2-

'iSsi-' V ^rr^ilM .................-quot;i

lÜB^^tr

-ocr page 3-

VOORBERIGT.

Gecommitteerden van het Nederlandsche Zen-
(lelinggenootscliap lol het opstellen, verzamelen
en. uitget-en van kleine Stukjes ter bevordering
van Evangeliseh£ kennis en godzaligheid, ook hij
mingeoefenden; namelijk: —■
n. beets, Th. Dr.
en Predikant, ,
t. j. van oosterzee, Th. Dr. en
Hoogleeraar
ie Utrecht, j. moll, Jacobz., Pre-
dikant
(e 's Gravenhage, e. laurillard, Th.
Dr.,
j. f. blaatiw, Predikanten (e Amsterdam,
w. van der pot cn m. (»hen sttjart,
Predikaten ie Rotterdam, overeenkomstig hun

-ocr page 4-

ivnbsp;vooebeuigt,

amlt en hunne bediening, dut oogmerk gaarne
loillende bevorderen, en in uitzigt op des
Heeren medewerkenden zegen, bieden hei nevens-
gaande Stukje hunnen landgenooten aan; erken-
nende intussehen geene uitgave voor echt, dan
welke door een hunner of door de drukkers
dezes onderteekend is.

-ocr page 5-

Een nieuwe zendingskaart! Dat opschrift is u
immers niet onverstaanbaar, dat aanbod u niet
ongevallig, vrienden van het Godsrijk, die deze
bladen in handen zult nemen? Maar wie gewoon
is de kleine Stukjes tc lezen, ter bevordering
van evaugelische kennis en godzaligheid, van wege
het Nederlandsch Zendelinggenootschap van tijd
tot tijd uitgegeven, herinnert zich ongetwijfeld,
hoe voor eenige jaren reeds eene Algemeeue
kaart der christelijke Zendingsposten het
licht zag, vergezeld van eene doelmatige hand-
leiding (1). Die kaart gaf eeu duidelijk O verzigt
van de verhoudiug der onderscheiden' godsdiensten
tot de verschillende streken der aarde, en toonde
tevens wat vorderingen de zendingzaak op haar
uitgebreid grondgebied maakte. Wie immer die

(1) Zie n°. 66 der kleine Stukjes vsn het Ned. Zend. genootsiJx.

-ocr page 6-

kaart met aandacht beschouwde eu zag, hoeveel
zwart en graauw tegenover het betrekkelijk weinig-e
wit zich vertoonde, werd zeker aan het woord
des Heeren indachtig: de oogst is wel groot,
maar de arbeiders zijn weinige,quot; (1) en betreurde
het diep, dat er, hoe betrekkelijk veel ook in
de laatste jaren geschied is, nog niet veel meer
wordt gedaan voor de heilige zendingzaak. Wat
mogen toch wel de oorzaken zijn, dat zoovelen
bij voortduring aarzelen haar met gaven en ge-
beden te steunen? Wij wenschen niets te kort
tc doen aan andere redenen, die de belangstelling
weeren of dooven. Maar ééne bron van zoo veel
onverschilligheid verdient allerminst vergeten te
worden, zij heet onkunde. Onkunde, zoowel
aangaande den jammerlijken toestand der heiden-
wereld, als aangaande hetgeen het Evangelie ver-
mag en te weeg brengt, waar het naar den wil
des Heeren gepredikt wordt tot aan de einden
der aarde. Verblijdend is het daarom, dat zoo
menig doelmatig geschrift in den laatsten tijd is
verschenen, bij uitstek geschikt om eene meer
algemeene kennis van den nood des Heideudoms
en den zegen des Christendoms iu hooger en la-

(1) Matth. 9: 37.

-ocr page 7-

ger kring te bevorderen. Onder de meest ge-
schikte hulpmiddelen tot datzelfde doel mag men
intusschen wel eene nieuwe Zendingskaart
tellen, die in beelden, naar het leven geteekend,
ons eene aanschouwelijke, hoezeer altijd onvolledige
voorstelling biedt van het weinige, dat op dit
gebied reeds gedaan is, en het vele dat te doen
is overgebleven. Zulk eene kaart, door beknopte
bijschriften opgehelderd, wenschen wij onzen le-
zers bij dezen in handen te geven. Twee dingen
zullen ons hierbij vooral in het oog vallen, waar
wij de verschillende tooneelen doorwandelen, ons
hier te aanschouwen gegeven. Aan de eene zijde,
wat de wereld zonder het Christendom is, aan
den anderen kant, wat de menschheid aan het
Evangelie te danken heeft, en nog verder door
dat Evangelie kan worden. Om ons daarvan te
overtuigen, hebben wij niets anders te doen, dan
op het eene tooneel na het ander acht te geven,
waarop ons de Zendingskaart wijst, zonder dat
wij daarbij eene andere rangschikking volgen, dan
het kaartenblad zelf aan de hand doet. Van het
Westen gaan wij voort naar het Oosten, om ver-
volgens in de nabijheid van het punt, waar wij
zijn begonnen, te eindigen.

Wat mag het beteekenen, zoo hooren wij ons

-ocr page 8-

reeds dadelijk vragen, dat tooneel van moord en
verschrikking, dat ons met het opschrift;

Noordwestelijk Europa voor de invoering yan
het Christendom

aangeduid wordt? Zijn dat menschen, is dat een
martelvuur, zijn dat gruwelen, die immer op
Europeeschen grond zijn bedreven? Zoo is het,
mijn lezer, en die voorstelling is uitnemend ge-
schikt, om u althans eenig denkbeeld te geven
van wat ook dit ons beschaafd Europa voor
eenige eeuwen nog was, toen het heidendom op
den troon was gezeten. Wat gij hier ziet, is
eene offerande van Druïden of heidensche priesters,
waarbij ons kinderen der aloude Batavieren, het
apostolisch woord voor den geest komt: // gij weet
dat gij heideuen waart, tot de stomme afgoden
henengetrokken, naar dat gij geleid werdtquot; (1).
Het is zoo, het heidendom in Noord en midden-
Europa had eigenschapjjen, waardoor het zich voor-
deelig onderscheidde boven dat van andere volken.
Geen beelden waren daar de voorwerpen van aau-
biddendc hulde; in bosschen en aan heilige
plaatsen werd. aan de goden geofferd. In den

(!) 1 Cor. 13: 2,

-ocr page 9-

tempel der natuur werd een wodan, thor,
i'eeijer, balder
, eu vele anderen de eere ge-
bragt, die alleen den eenigen Waarachtige toekomt.
Onderscheiden ondeugden, waardoor wij Grieken
en Romeinen besmet zien, waren geheel of gedeel-
telijk vreemd aan de Germanen gebleven, en moge-
lijk zou de Apostel
paxilus, wanneer hij in Imn
midden had rondgewandeld, hen zelfs, gelijk de
Atheners //allezins gelijk als godsdienstigerquot; heb-
ben genoemd. Maar, van de andere zijde, zou hij
ook hier geen ruime stof gevonden hebben om de
schets des Heidendoms, in het eerste hoofdstuk van
zijn brief aan de Romeinen gegeven, te herhalen
en uittebreiden ? Doch wie weet niet, hoe ook hier
de afgoderij zich met het jammerlijkst bijgeloof
paarde, dat de natuur waarin men de goden aanbad,
straks zelve in hare gewrochten vergoode; wie
heeft niet gehoord van die dwaze voorteekenen
van geluk of ongeluk waarop men sidderend acht
gaf; wie roept zich zelfs den naam van Druïden
voor den geest, zonder te denken aan sombere
schrikgestalten schier als bovenaardsche wezens
begroet! Deze priesters immers vormden een streng
afgesloten stand, waarin men niet anders dan na
langdurige voorbereiding mogt worden opgenomen.
In het diepst der bosschen werd de nieuweling

-ocr page 10-

ingewijd in al die gelieime kunsten en weten-
schappen, die hem eenmaal een beslissend overwigt
over het diep onkundig volk moesten geven. Geen
woord van al wat hij leerde aangaande God en
den mensch, de natuur en de godsdienst, het
tegenwoordig en toekomend leven, werd immer
op schrift gesteld: alles moest alleen door over-
levering voortgeplant, alzoo in het geheugen ge-
prent worden, en voorts in het harte begraven.
Alzoo gevormd, leefden de Druïden meestal in
stoorlooze eenzaamheid, om slechts bij buitenge-
wone gelegenheden uit hun schuilhoek te voor-
schijn te komen. Hun woord was wet, hunne
wet onverbiddelijk streng, en waar zij beslis-
ten, dat een offerfeest noodzakelijk was om den
toorn der goden te stillen, daar liet zich geen
wederspraak hooren. Waren bij de Germanen
alleen dieren in den regel tot bloedige öfters be-
stemd: bij de Kelten, de Duitsche volken en in
enkele streken van ons Vaderland, waar op gods-
dienstig gebied de Druïden oppermagtig regeerden ,
werden bij enkele gelegenheden ook menschenofiers
gevorderd. Het is op zulk een afgrijsselijk oogen-
blik, dat ons de zendingsplaat wijst. Zoo, ge-
lijk het hier wordt te aanschouwen gegeven,
werden inzonderheid krijgsgevangenen naar den

-ocr page 11-

biaiidstapel lieengesleurd, en ter eere der gewaande
Goden gemarteld. Het groote gevaarte van teen-
werk in den vorm van een man opgerigt, is
geen afgodsbeeld, gelijk men oppervlakkig zou
denkeu, maar een martelplaats, die mede bare
slagtoffers wacht. Met eeu gedeelte van den buit
flordt er een aantal gevangenen ingesloten, ter-
wijl aan alle zijden de brandstoffen rondom de
monsterachtige gestalte zijn opgetast. Straks worden
die brandstoffen door priesterlijke handen verteerd,
en de doodsnikken der stervenden zulleu zich
met de jammerkreeten der gemartelden op den
voorgrond vereeuigen, der wraakgierige Godheid,
zoo men hoopt, tot eene welgevallige offerande!
Dan gaan de overwinnaars, van hare gunst ver-
zekerd, weer uit, een nieuwen strijd te gemoet,
en vallen zij, welnu, hun lijk zal de eer der
verbranding genieten, en zij zelve zullen in het
Walhalla, den hemel der zaligheid, de kroon
der overwinning beërven, reeds door zooveel
helden gedragen. (1).

En dat was godsdienst, dat was zedelijkheid,
eer de zon der geregtigheid in den nacht van

(1) Zie over de Druïden j. r. abend , alg. gesch. des Vaderl.
en de daar aangehaalde schrijvers.

-ocr page 12-

bet Heidenscb Europa verrees. Dat w^s het,
en - hoe is het nog, waar de magt des Heiden-
doms nog onbeteugeld regeert? Van Europa steken
wij naar Aziën over, en worden op een afstand
getuigen van

het Slingerfeest,

door de bijgeloovige Hindoe's gevierd, maar,
helaas, de hoogtijden der Heidenen schijnen w'einig
minder afschuwelijk, dan de martelingen, die zij
hunne vijanden toedenken. Op velerlei wijzen
leggen namelijk de Hindoe's met alle inspanning
van krachten zich toe, om zich bij de goden
welgevallig te maken. Daartoe menige willekeurige
marteling, onthouding en zelfkwelling; daartoe
hun voeden, onderhouden of weldoen van enkele
bevoorregte dieren; daartoe ook bovenmenschelijke
krachtsinspanning van ligchaam en ziel, als waar-
van hier eenig denkbeeld gegeven w^ordt. Niet
waar, het schijnt bij oppervlakkige beschouwing
weinig meer, dan een gymnastische oefening, een
zware kunst^enaarstoer? Maar wat het eigenlijk
meer is dan dat, willen wij liefst uit het ver-
haal van een ooggetuige (1) vernemen:

(l) De Zendeling WEITBRECHT, zie zgn werkje: • Die Prot«9-
tantischen Missionen in Indien.quot;

-ocr page 13-

//Bij de afgodsfeesten van Sjiwa, Kali en Jag-
gernanth beeft het volgende plaats. De beide
eerste feesten worden in de maand April gelijk-
tijdig gevierd. De wilde, jubelende menigte trekt
te Caleutta des morgens naar den grooten tempel
Kalighaut aan den oever der rivier. Alles
zingt en juieht. De muzikanten slaan de trom,
of bes|)elen sehalmeijen en trompetten.

// Daar danst eene schaar met bloamenkransen
om den hals, hun halfnaakt ligchaam is met olie
ingewreven en met asch van sandelhout bestrooid.
Hunne oogen zijn rood, want zij hebben zich
door het drinken van verhittende dranken, of
het kaauwen van narkotische kruiden bedwelmd.
Een ieder verlangt dit volkje te zien, men dringt
elkander, tot dat er onder den voet geraken,
want zij hebben eene gelofte gedaan; en nu zijn
zij gearmd tot op het plein voor den tempel
gekomen. Hier staan twee smidsknechts en tot
deze begeven zij zich. Een hunner doet den
mond open, de smid grijpt zijne tong, haalt die
zoo ver mogelijk uit den mond, en snijdt ze met
een mes door midden; de smid ontvangt nog
eene fooi toe, en de menigte vindt dit een zeer
aangenaam schouM^spel.

//De tweede smid doorboort bij sommigen de

-ocr page 14-

vleezige deeleu der lendenen met eene lange
dikke naald. Gewoonlijk haalt men een' rotting
ter dikte van een' vinger, of het puntige hand-
vatsel van een ijzeren schop, die met gloeijende
kolen beladen is, er door, ook wordt op die schop
soms wel eene soort van pek gebrand, dat veel
rook verspreidt.

H Op den tweeden dag heeft het Slingerfeest
plaats. Zij, die zich aan deze pijniging onderwer-
pen, moeten daartoe gedurende verscheidene nachten
door allerlei ceremoniën voorbereid worden. Er
wordt een staak opgerigt, van 25 tot .30 voet
hoog. Een dwarsbalk, die daarover ligt, laat zich
met geringe inspanning ronddraaijen. De man,
die zich wil laten slingeren, gaat op den grond
liggen. Nu komt de smid. Twee puntige haken
aan een touw vastgemaakt hangen aan den dwars-
balk. Een Bramien wijst eene plek aan, nabij
den ruggegraat; de smid neemt het vleesch tusschen
duim en vinger, en haalt er de beide haken in
tegengestelde rigting door heen. Voorts ntiemt
een sterk man den patiënt op dc schouders, de
dwarsbalk wordt opgetrokken, en nu zwaait men
den ongelukkige met groote snelheid rond. Ge-
woonlijk heeft men uit voorzorg hem een doek
om het ligchaam gebonden, en ook daar doorheen

-ocr page 15-

de haken getrokken, opdat de man bij het door-
scheuren van het vleesch niet vallen zou. Te
Calcutta zag ik echter eens iemand, die zonder
die voorzorg alleen met de haken door het vleesch
getrokken hing. Doorgaans nemen die menschen
allerlei snuisterijen, vruchten of bloemen mede,
die zij onder het slingeren onder de menigte uit-
strooijen. Een' zag ik, die zijn voorschoot vol
jonge raven had, die hij achtereen naar beneden
liet fladderen. Nog een haalde een kam en een'
spiegel te voorschijn, waarmede hij zich het haar
opmaakte. Over de snelheid, waarmede de bewe-
ging geschiedt, kan men oordeelen, als men
verneemt, dat de geslingerden in ééne minuut
eenen kring, die meer dan 100 voet lang is,
5 tot 6 maal doorloopen. Gebeurt het, dat de
haken het vleesch doorscheuren, dan is daarmede
niet alleen het leven van den ongelukkige, maar
ook wel dat van dezen of genen omstander
gemoeid.

//Bij zekere gelegenheid viel de staak om; de
tnan, die er aan hing, liet zich losmaken, en begaf
zich dadelijk naar eenen anderen boom, om zich
op nieuw aan de pijniging te onderwerpen. Die
het ongeluk heeft armen of beenen, ja den hal.«
daarbij te breken wordt niet beklaagd. In tegen-

-ocr page 16-

«

deel roepen de omstanders: ,/welk een booswicht;
zeker heeft hij in eene vroegere geboorte (1) eene
vreeselijke misdaad gepleegd.quot; Doorgaans duurt
het slingeren een kwartier; er zijn er ook, die
het lot een half uur lang laten voortzetten. De
Bramienen schijnen voor zich zeiven de noodza-
kelijkheid van zulke geloften niet in te zien.
Zij laten die over voor de Soedra's (de laagste
kaste) (2), voor daglooners, palaukijndragers en
soortgelijke menschen die het doen, soms tegen
belooning, maar soms ook, of wel tevens om
daardoor in Sjiwa's hemel te komen. Wel heeft
de Engelsche regering reeds sedert eenige jaren
dergelijke verlooningen ten strengste verboden.
Maar worden zij te Calcutta geweerd, elders blij-
ven zij echter nog maar al te zeer in gebruik.
Ook bij de Chinezen te Batavia heeft van tijd tot
tijd iets dergelijks plaats. Deze hebben de bar-
baarsche gewoonte, bij hun Nieuwjaarsfeest kleine
kinderen
zóó op le hangen, dat zij het voor-
komen hebben van door vlinders gedragen te wor-
den (3). Zeker slaat men de arme schepsels geen

(1)nbsp;Men denke hier aan de zielsverhuizing bij de Hindoes.

(2)nbsp;Niet te verwarren met de Paria's, die tot geen kaste behooren.

(3)nbsp;Nog onlangs werd over dit gebruik geklaagd in het Bat«-
viaasch Handelsblad.

-ocr page 17-

haken door het teedere vleesch, maar toch be-
zwijken zij doorgaans na eenige dagen. En wat
het afschuwelijkst daarbij is: de moeders staan
hare kinderen tot dat einde voor geld af. Doch
wij zullen spoedig gelegenheid hebben om te zien,
hoe weinig de Chinezen zich om hunne kinderen,
ten minste om de meisjes bekommeren.

Vooraf slaan wij het oog op nog een ander
staaltje van de

wreedheden van Hindoesche afgoderij.

Doch gij weet reeds wat die brandstapel aan-
duidt, en spreekt: het verbranden van weduwen
heeft immers thans niet meer in Hindostau plaats?
Zeg liever, dat het thans nog slechts betrekkelijk
zeldzaam en in het geheim wordt gedaan, en
erken er dankbaar eene vrucht der Europesche
beschaving in, dat de Hindo's zich aanvankelijk
over deze gruwelen beginnen te schamen, zelfs
waar zij nog niet tot de kennis van den eenigen
waarachtigen God en zijnen Zoon
jezds chkistrs
gekomen zijn. Wilt gij echter vernemen, hoe
wederom een ooggetuige (1) een dier gruwelijke

(1) Jos. GATOR, (lie in 1779 te CalcuUa woonde. Zie
IH. B4NKES, System of universal geography.

-ocr page 18-

tooueelen verliatikle, die tot schande der menscfi-
heid, nog in geenen deele tot de ongehoorde
zaken behooren ?

1/ Daar ik vernomen had, dat de vrouw van
een Bramien van de hoogste kaste, een regtscha-
pen man, die zeer geacht was bij de Europeanen,
besloten had, zich met haren gestorven' echtgenoot
te laten verbranden, ging ik naar de bestemde
plaats, waar het lijk van den Bramien naakt lag
op een' stapel sandelhout en droog stroo, ongeveer
vier voet boven den grond. Ik zag zijne vrouw
in de nabijheid van den brandstapel in biddende
houding; bij haar stonden hare kinderen, twee
knaapjes (van 7 en 5 jaar) en een meisje van 13
maanden; bij dezen de oudste broeder van den
overledene. ïocn haar oog viel op hare kinderen,
was het of de banden des bloeds strijd voerden
met haar besluit; zij stortte tranen. Maar weldra
herstelde zij zich, en sprak tot hare kinderen:
//Uw vader is dood,quot; zeide zij, //eii ik wil met
hem sterven. Uw oom zal voortaan voor u zor-
gen; bewijs hem de eer, die gij aan uwe ouders
verschuldigd waart.quot; Na ook haren broeder de
kinderen te hebben aanbevolen, trad zij den
brandstapel nader, die omringd werd door eene
groote menigte volks, voornamelijk Bramienen.

-ocr page 19-

//Een poos scheen zij verlegen; maar spoedig
herstelde zij zich; daarop stapte zij bedaard
rondom den brandstapel, bestrooide dien met
bloemen, en toen zij hem nagenoeg voor de
derde maal rondgegaan was, klom zij, zonder
daarbij geholpen te worden, op den stapel ter
plaatse, waar de voeten van haren echtgenoot
lagen, bestrooide het lijk met bloemen, en ging
daarop aan zijne linkerzijde liggen; nu stak zij
haren regterarm onder zijnen hals door, wendde
zich met het gelaat naar zijn ligchaam en sloeg
haren linker arm daarover heen, terwijl een der
Bramienen den regter voet vau den gestorvene
over hare beenen heen strekte, zonder dat bij
dat alles een woord gesproken werd. Eindelijk
werd eeu blaauwe omslagdoek over hen uitge-
spreid, en kort daarna waren zij voor goed aan
het oog onttrokken. Een weinig droog stroo werd
over den doek gelegd, en daarop eenige ligte
blokken sandelhout, die het droevig slagtoffer
niet zouden belet hebben zich te ontworstelen,
indien de smart of de zucht tot levensbehoud
haar daartoe gedrongen had. Nu werd het drooge
stroo ontstoken. Al dien tijd had er eene doodsehe
stilte geheerscht; maar nu de vlam uitbarstte be-
gonnen de Bramienen luid te schreeuwen, waarbij

2*

-ocr page 20-

sommigen dansten en met knodsen en stokken
zwaaiden, misschien wel om zoo doende te belet-
ten, dat de menigte het geschreeuw hoorde, en
de indruk daardoor verzwakken mögt.

//Ik stond digt bij den brandstapel, maar vernam
geen geluid van de ongelukkige. Slechts tien mi-
nuten ongeveer kon ik het daarbij uithouden; het
tooneel was te afschuwelijk. Toen ik later nog
een' blik achterwaards wierp was niets anders te
zien dan rook en vlammen.

//De vrouw was lang, schoon van gestalte en
van gelaat, ongeveer twintig, hoogstens twee en
twintig jaar oud. (1) Zij was zedig gekleed;
alleen het gelaat, de armen en de voeten waren
bloot.quot;

De ongelukkige volgde, ja, hare eigene keuze,
maar wat zou haar leven geweest zijn, indien
zij zich onttrokken had? Geen huwelijk was haar
meer geoorloofd; en zij ware veroordeeld geweest
het geringste werk te doen, in hetzelfde gezin,
dat zij eens als vrouw en moeder bestuurd had.

Maar - het is waar, de schriften der Hindoes
beweeren, dat het menschelijk ligchaam 85 millioen

(1) Men bedenke dat de vrouwen in Hiiidostan zeer jong, ja
op kinderlijken leeftijd trouwen.

-ocr page 21-

haren telt , en dat de vromv, die zich verbranden
laat, even zoo vele jaren bij haren man in den
hemel zal wonen. Wie verwondert zich dan nog
en ziet in zulk eene daad niet veeleer een wanhopig
grijpen naar het eeuwig behoud, een kloekmoedig
verachten van de vreugde dezer aarde, wanneer
zij vergeleken wordt met de geneugten der toe-
komst, hoe zinnelijk en bekrompen ook opgevat?

Het zijn intussehen de vlammen des vuurs met
alleen, die den blinden Heiden, naar hij meent,
in het verblijf der zaligen opvoeren. Ook aan
het water kent hij eene kracht tot verlossing en
reiniging toe, die hem dringt om aan den heili-
gen stroom eene goddelijke eer te bewijzen. Van
dit laatste kunnen

de oevers van den Ganges

op meer dan eene wijze getuigen. Hij is u zeker
bij beschrijving bekend, die prachtige stroom,
die afgedaald van het hooge Himmelaya-gebergtc,
de geheele breedte van Noordelijk Voor-Indië
doorloopt, ter leugte van 358 mijlen, meer dan
driemaal zoo lang als de Ehijn. Wanneer gij
dan bedenkt, dat deze rivier in zijn trotschen
loop een aantal andere wateren opneemt, belang-

-ocr page 22-

rijke steden besproeit, en niet alleen den heerlijk-
sten plantengroei bevordert, maar ook het onderling
verkeer der bewoners van dat paradijs der aarde
gemakkelijk maakt, dan bevreemdt het u niet,
dat de Hindoe zijnen Ganges als een onschatbare
weldaad waardeert. Werd hij slechts door de
weldaad tot deu hemelschen weldoener opgeleid,
en gestemd om Hem te verheerlijken, „die de
,/fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tusschen
«/de gebergten henenwandelen!quot; Maar, helaas,
ook hier wordt het schepsel geëerd boven den
Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid.
Aan dien Ganges wordt afgodische hulde gebragt ;
de reinigende en zaligmakende kracht van het
Gangeswater is een geloofsartikel van den bijge-
loovigen Hindoe. Liever zweert hij bij dit water,
dan bij den naam van eenige andere godheid.

Op zekere tijden des jaars en bij eenen gunstigen
stand van den sterrenhemel, dien de Bramien
volgens zijne boeken berekent, is het baden bijzon-
der verdienstelijk. Wie dau in den heiligen stromn
afdaalt, bevrijdt zich zelven, en tevens drie millioen
zijner voorvaderen van de eeuwige straffen. De
zonden zijner bloedverwanten, ja de misdaden van
duizend vroegere geboorten worden dan uitgedelgd.
Op zulke hoogtijden ziet men groote scharen van

-ocr page 23-

Hindoes op reis naar den vloed. Bij duizenden
legeren zij zich dan soms onder het geboomte aan
de oevers. Bij hunnen terugkeer Jiemen zij groote
aardeii potten vol Gangeswater mede, om ook
hunnen vrienden van den zegen mede te deelen.
(Was er ook onder de Christenen maar zooveel
ijver om van het heil, hun aangebragt, aan dc
vrienden en broeders over te brengen!) Op hei-
lige plaatsen, zooals te Benares, zijn dikwijls
100,000 menschen aan den oever bijeen, vooral
len tijde eener zons- of maansverduistering. Zoo-
dra de schaduw der aarde de maan bereikt, stroomt
deze menschenmassa, op een gegeven teeken, naar
de rivier. Wanneer de Bramien zijn morgen-
gebed doet (en daarin doet hij M'ederom beter dan
zoo menig Christen belijder, die den dag begint,
zonder ook maar aan bidden te denken,) gaat hij
ten halven lijve in het water staan, maakt ver-
schillende buigingen, schept met de hand water,
dat hij naar de zon ophoudt; voorts beschrijft hij
met den wijsvinger mystieke figuren in het water,
en werpt ook wel bloemenkransen en vrucMen,
als offers, in de rivier.

Maar de Ganges is ook het sterfbed en graf
van den Bramien. Hij stelt er hoogen prijs op,
aan zijne oevers den laatsten adem uit te blazen.

-ocr page 24-

opdat zijne laatste zonden door bet gezigt van
het water zouden uitgedelgd worden. Wanneer
de zieke den dood nabij is, wordt hij uit den
kring zijner vrienden weggedragen. Het moge
heet of koud zijn, men plaatst hem aan den
oever, dikwijls slechts met lompen bedekt. „Ik
zagquot; zoo zegt de schrijver, (1) van wien wij dit
berigt ontleenen, „ik zag eens twee zonen, die
hunnen vader aan den oever der rivier zijn sterf-
bed en zijn graf bereidden. Het was op eenen
Januarij-morgen; de Noordewind liet zich scherp
gevoelen. Zij overgoten den ouden man onafge-
broken met bakken Gangeswater, bragten hem
daarop in de rivier en wreven het bovenste ge-
deelte van het ligchaam met slib, terwijl zij hem
de namen van eenige goden in de ooren schreeuw-
den. Het gezigt van den stervenden vader ging
mij door de ziel. .En toch, wie zoo sterft, zeggen
de Sjasters (gewijde boeken der Hindoes), die
sterft gelukkig; hij zal in Siwa's of Visjnoe's
hemel wonen, en duizendmaal heerlijker schitteren
dan de zon. Millioenen maagden staan daar gereed
om hem te dienen, en koetsen en palankijns
(draagkoetsen) in menigte.quot;

(1) WmTBRECm, boven aangehaald.

-ocr page 25-

Op een anderen tijd zag dezelfde ooggetuige
twee jonge Hindoes het lijk van hunnen vader
naar den oever dragen. Zij legden het neder op
den oever, gingen eenige malen daarom heen,
laakten het op verschillende plaatsen aan, en
maakten velerlei ceremoniën; daarop vatte de een
het bij het hoofd, de ander bij de voeten, en
ï^leepten het zoo langzaam in de rivier. Toen
het water hun tot aan de borst reikte, wierpen
zij het ligchaam van zich af, trokken de lompen,
waarin het gewikkeld was geweest naar zich toe,
wieschen zich de handen, en verlieten de plaats
onverschillig, zonder althans een teeken van droef-
heid te vertoonen.

De armere klassen zijn gewoon, hunne dooden
naakt in den vloed te werpen. Zeer dikwijls
blijven zij op het drooge liggen, en gieren, hon-
den en jakhalzen betwisten elkander den buit; of
wel het drijvend lijk wordt door raven van
een gescheurd. Waimeer koortsen of cholera
hare slagtoffers eischen, worden in volkrijke ste-
den, zoo als Calcutta, wekelijks honderden lijken
in de rivier geworpen, of aan de oevers verbrand;
dan leveren de oevers van de rivier een afgrij-
selijk schouwspel op.

Zelfmoord in deze rivier wordt óök als uiter-

-ocr page 26-

mate verdienstelijk aangezien. Yooral te Alla-
habad, waar de Ganges de wateren van de
Tsjoemna opneemt, is de zelfmoord lofwaardig.
Die daartoe besluiten, gaan te water met twee ronde
IX)tten, die hen boven houden als twee blazen.
Met een lepel, uit een klapperdop vervaardigd,
vullen zij deze potten langzamerhand, zoodra zij
in het midden van de rivier zijn, tot dat het water
boven hunne hoofden toeslaat.

En wie kan de kleine kinderen tellen, die
vroeger, voordat de Engelsche wetgeving het feit
als moord had gebrandmerkt, aan den stroom
zijn geofferd geworden ? Bij zekere feesten brag-
ten honderde moeders hare kinderen in dc rivier,
en wanneer dan een alligator het onnoozele wicht
voor hare voeten verslond, dan meenden zij, dat
hel offer der godheid bijzonder aangenaam was,
en dubbel tevreden keerden zij huiswaarts terug.
En och of men aannemen mogt, dat ten gevolge
van het strenge verbod die misdaad niet meer ge-
pleegd werd! Maar indien de zwijgende golven
.an den Ganges verhalen konden, wat gruwelen
ook nog in onze dagen aan zijne oevers bedreven
M-erden, welligt zouden ons de haren van ontzet-
ting te berge gaan rijzen.

A

-ocr page 27-

Eu is de aanblik minder ontroerend, die ons
wacht, als wij in onze gedachten ons nog dieper
in het Oosten begeven?

Het levend begraven van kinderen in China

IS geen droom, maar ontzettende werkelijkheid.
Het IS maar al te zeer door bevoegde getiiigen
bewezen, dat in het onmetelijk Chinesche rijk
iiog voortdurend duizende kinderen omgebragt
worden, die daartoe door de moeders zelve zijn
afgestaan. Wij huiveren, wanneer wij in de ge-
schiedenis vau ons werelddeel lezen, dat voor
eeuwen de Teutoonsche vrouwen met eigen hand
hare kleinen de hoofden te morzel sloegen, toen
nj zagen, dat hare mannen het tegen den Romein-
schen veldheer
jiariüs en zijn leger niet langer
uithouden konden. Maar zij deden dat althans
om haar kroost vau de slavernij te onttrekken.
Doch wat zullen wij dan bij den aanblik der
lioogbeschaafde Chinesche natie gevoelen, waar
moeders zich vrijwillig ontdoen van haar kroost,
alleen om zichzelve van last en zorg te ontslaan?
En dat doen zij, niet slechts enkele, maar menig-
vuldige malen, en terwijl de geboorte van een
zoon haar hart met vreugde vervult, laten zij

-ocr page 28-

bij die eener dochter slechts droeve weeklagten
hooren. „De gepleegde kindermoorden,quot; verhaalt
MEDHUEST (1), ;/staan in evenredigheid met dc
behoeftigheid des volks en de talrijkheid der be-
volking. Van daar dat deze het meest plaats
vinden in de zuidelijke provinciën, waar het
getal menschelijke wezens te groot is om op den
door hen bewoonden grond genoegzaam levens-
onderhoud te vinden; of in eene digt bewoonde
stad, waar de tienduizenden van burgers naauwe-
lijks ruimte vinden om te leven. In de zuidelijke
deelen van het rijk leveren de inboorlingen zelve,
van welke men zou mogen verwachten, dat zij
dit bedrijf zouden zoeken te verbergen, over-
vloedige bewijzen op, dat hetzelve er heerschende
is, en wel op eene schrikverwekkende wijze. Met
de grootste ligtzinnigheid spreken zij van den
moord hunner meisjes; ja, hunne gevoeligheid is
zoo zeer verstompt, dat zij het verdrinken van eene
dochter voor even verschoonlijk houden als het
vertrappen van een gedrukt papier. De algemeen-
heid des kindermoords in de hoofdstad is berekend
geworden naar het getal lijken van kinderen,

(1) Medhurst, China, toestand en vooruitzigten
van dat Ryk, I, bl. 49 en verv.

-ocr page 29-

eiken naclit weggeworpen, die des morgens door-
wakers worden opgehaald om in een afzonderlijk
gat buiten de stad aldaar begraven te worden.
Zeker schrijver berigt ons, dat iederen morgen
alleen in Peking tien of twaalf kinderen worden
opgenomen: zoodat, naar deze berekening, de
moorden in die stad jaarlijks eenige duizenden
bedragen.quot;

Wij zouden nog kunnen spreken van andere
gruwelen, in de laatste jaren in ditzelfde China
bedreven, die alles achter zich laten, wat het
beschaafd Europa ooit ijsselijks heeft gezien of
gehoord; van het monster
yew bijv., die - een
alva in het groot - zich beroemde, dat hij niet
minder dan 70,000 menschen had omgebragt of
doen ombrengen. Wij zouden van tooneelen in
gevangenhokken kunnen spreken, die de Engel-
schen te Canton aanschouwd hebben, zonder ze
te kunnen verhinderen, en die welligt een
ai,va
zelfs een traan ontperst zouden hebben. Maar
wij aarzelen, het menschelijk gevoel onzer lezers
langer op de pijnbank te brengen. Godlof, dat
wij op de vraag, of er dan toch niets beproefd
wordt, om aan zooveel zonde en ellende een
einde te maken, het antwoord niet geheel be-
hoeven schuldig te blijven. De

-ocr page 30-

Evangelieprediking onder de Heidenen,

0J1 lioe geringe scliaal ook nog slechts aange-
vangen, cn onder hoevele belemmering voortge-
zet, begint aanvankelijk gezegende vruchten tc
dragen. 'Verlangt men een beknopt overzigt van
lietgeen in China sints een halve eeuw is verrigt?
Wij ontleenen het uit eene alleszins vertrouwens-
waardige bron (]).

Met den 5'lequot; Augustus 18-57 sloot de eerste
halve
eeuAV der evangelische zending in China.
Het was op dennbsp;Augustus 1807 , dat de

eerste Protestantsche zendeling Dr. moemsson, het
V hemelsche rijkquot; betrad. Sedert zijn hem om-
trent 400 zendingarbeiders gevolgd. Daarvan
waren nagenoeg de helft geordende dienaren des
Evangelies, eenigen waren zendingartsen en on-
geordende hulp-zendelingen, de overigen waren
vrouwen van de zendelingen, of meisjes, die even-
eens aan het werk van opvoeding of aan anderen
zeudiugarbeid deelnamen. Deze zendingarbeiders
zijn door meer dan twintig genootschappen en
vereenigingen uitgezonden, zoodat dus bijna alle
kerkelijke partijen en bijna alle Evangelische

(1) Evaiig. Missionsmngazin. Zie Jaarg.

-ocr page 31-

landen hun contingent geleverd hebben. Het
getal der toetredende heidenboden nam echter
slechts langzaam toe. In het eerste tiental jaren
(1807-1817) waren er
4, en nog slechts man-
nen; in het tweede 15, iu liet derde .39, in het
vierde 105, terwijl het getal zich in het laatste
liental jaren bijna verdubbeld heeft. In Shaoghaï
zijn tegenwoordig 22 geordende zendelingen'' é
zendingartsen, 1 leeken-helper; evenzoo 4 onge-
huwde en 16 gehuwde zendingzusters, benevens
kinderen. In Futschau zijn 7 zendelingen,
vrouwen en 10 kinderen. In Amoij werken
8 zendelingen, 6 vrouwen en meisjes met 13
kinderen. Op Hongkong eindelijk en Macao
(Unton IS tegenwoordig niet bezet) zijn 22 zen-
j^ehngen, 18 vrouwen en meisjes en kinderen,
»elialve deze personen staan verscheidene huisge-
zinnen of bijzondere arbeiders, ofschoon nu tf-
^vezig, nog altijd in betrekking tot de zending
111 China, (.n zij zullen vroeger of later naar
quot;unne posten terug keeren.

// De arbeid dezer zendingpersonen is van velerlei
«aid. De studie der taal in hare velerlei vormen
eii dialekten, gevoegd bij de zamenstelling van
lt;le vereischte hulpmiddelen tot die taal; het dagc-
lijksch prediken in kerken en kapellen, in afgods-

-ocr page 32-

tempelen, op markten en straten, in de woningen
der zendelingen en in de huizen der Chinezen,
op reize te land en te water, dikwijls slechts
voor enkele personen, bij gelegenheid voor groote
scharen volks, meest voor een klein gehoor van
eenige dozijnen; de overzetting van de 66 boeken
des O. en N. Testaments in de algemeene land-
taal, en van afzonderlijke gedeelten der Schrift
in verschillende volksdialekten, vereenigd met het
drukken daarvan en de vervaardiging van de daar-
toe benoodigde in hout gesnedene blokken, het
opstellen van Christelijke tractaten in hunne ver-
spreiding; de stichting en leiding van opvoedings-
gestichten en scholen en het schrijven van school-
boeken ; de instelling van bijbeloefeningen en
spreekuren voor zoekende zielen en het onderzoek
der doopkandidaten, de zorg en eischen der ge-
meente en het opzoeken der afgevallenen, de be-
zoeken bij kranken, gevangenen en blinden, even
als het uitdeelen van geneesmiddelen en ligchaams
verkwikking; het verzamelen van naanwkeurige
onderzoekingen over land en volk, het opstellen
van berigten, dagboeken en brieven voor de
genootschappen in het vaderland; dit alles en
vele andere dergelijke verpligtingen, vormen den
kring van werkzaamheden, welke die 400 man-

-ocr page 33-

nen en vroawen in den loop der laatste vijftig
jaren dag en nacht handen vol werk gaven.

«rA.an een rijken en schoonen zegen heeft het
door Gods genade niet ontbroken. Men ma^ gewis
met vergeten, dat de arbeid tot nn toe quot;slechts
voorbereidend was, dat groote zwarigheden moesten
overwonnen worden, dat de zendelingen het in
den regel slechts weinige jaren in het land kun-
nen uithouden. xN-ogtans biedt echter de Chine-
sche zending met het oog op het verledene slechts
stof tot dank jegens God, met het oog op
de toekomst echter overvloedig reden tot schoone
verwachtingen. De grondwaarheden van het chris-
tendom in geschiedenis en leer, zijn door schrift
en woord verre onder het Chinesche volk ver-
kondigd geworden, en bekendheid daarmede is
verder verbreid dan men meent. Daarbij mag
men hopen dat de ervaringen, die tot nu zijn
opgedaan, zullen dienen om de Chinesche zending
m de toekomst nog eenvoudiger, meer apostolisch
en werkzaam voort te zetten.

//Vergelijkt men den tegenwoordigen stand van
zaken en de tegenwoordige teekenen des tijds met
dat tijdperk, toen voor 50 jaren
moruison alleen
de kusten van China betrad, hoe is het daar
dan alles anders geworden! Toen ondervond deze

8

-ocr page 34-

moedige zendeling de vervulling van dat gebed,
dat hij als nieuw bekeerd jongeling zijnen Heer en
Meester opdroeg, u dat God hem op zulk een
zendingsveld mogt brengen, waar de zwarigheden
het grootst en naar het den mensch voorkomt
het minst te overzien waren.quot; Want toen be-
perkte niet slechts de naijverige Ghinesche politie
het verkeer met buitenlanders uitsluitend tot een
klein stuk land en tot het klein aantal kooplieden,
die bij Canton hunne faktorijen hadden, maar de
Engelsche regering zelve wachtte er zich angst-
vallig voor de Chinezen reden tot argwaan te
geven, zoodat
morrison genoodzaakt was den
breeden oceaan met een schip te bevaren, dat eene
andere dan de Engelsche vlag voerde. En toen
hij te Canton aankwam, werd hij zeer streng
bewaakt, en dat zelfs door hen, die niet lang
daaroa dringend om zijne diensten aanzoek deden,
toen het er om te doen was, hunnen //edelenquot;
handel! te bevorderen.

//Meer dan 30 jaren lang werkte hij bijna alleen,
als de éénige Protestantsche zendeling in dit mon-
sterachtige rijk.
Milnk kwam naar Macao, de
bezitting der Portugezen, doch hij werd verdre-
ven, en moest even als zijne volgers in de straat
van Malaka (Singapoer) eene toevlugt zoeken.

-ocr page 35-

Het Evangelie van Christus te prediken, of het-
zelve te belijden en daarnaar te leveii, was toen
volgens het strafwetboek des rijks eene halsmis-
daad. Alle vreemdelingen in Canton werden toen
als koopheden beschouwd, en nadat zij als zoo-
danig op de registers ingeschreven waren, moesten
zij, zoodra het drukke saisoen in het voorjaar
voorbij was, zich uit Canton verwijderen en naar
Macao uitwijken. Op bijzonder aangevraagd ver-
lof, werd het vermelde kooplieden toegestaan,
hunne huisgezinnen mede te brengen, en' binnen
het regtsgebied der Portugeesche volkplanting te
wonen; maar geene ,/barbaarsche vrouwquot; mögt
het wagen, de voorsteden der provinciaal-stad
Canton te naderen. Als soms deze ongehoorde
misdaad nogtans beproefd werd, werd plotseling
alle handelsverkeer afgebroken, en het geheele
keizerlijke rijkskabinet, benevens de verheven
Drakentroon zelfs kwam in beweging, om de on-
middelijke verwijdering der twee of drie indring-
sters te verlangen.

//Dit was nog in het jaar 1880, in die gouden
eeuw van den alleenhandel der Oost-Indische Com-
pagnie, de stand der zaken. Vier jaren later werd
liet uitsluitend handelsregt dezer Compagnie opge-
heven. Het koninklijk Britsch gezantschap onder

-ocr page 36-

Lord NAPiEK kwam in Julij 1834 naar de Chi-
nesche wateren. De Chinesche stadhouder van
Canton weigerde den hooggeplaatsten man audien-
tie, en
napjer, op vele wijzen gekrenkt en ge-
hinderd, trok terug naar Macao, waar hij spoedig
daarop (11 Oct. 1834) stierf. Weinige weken te
voren (1 Aug. 1834) was ook Dr.
mourison te
Canton in de eeuwige rust ingegaan. Hij liet
het zendingswerk aan slechts twee personen ach-
ter, welke 3 ä, 4 jaren lang zijne medearbeiders
aan de uitbreiding van het Evangelie geweest wa-
ren, voornamelijk door middel van de pers en
de werkzaamheid van den inlandschen Evangelist
liang tsah. Toeu was het, dat door den laatsten,
gedurende de openbare onderzoekingen van vijf
dagen, meer dan 11,000 traktaten en gedeelten
der Heilige Schrift onder de Chinesche studenten
uitgedeeld werden, en dat een der laatsten, de
tegenwoordige rebellen-keizer
htjng siit-tseuex ,
dat schriftje, getiteld ,/de goede woorden,quot; ont-
ving, hetwelk later zulk eenen belangrijken indruk
op zijne ziel veroorzaakte.

//In den aanvang van het jaar 1839 had de
gevangenneming van alle buitenlanders in Canton
en de uitlevering der 2000 opiumkisten plaats.
In de drie volgende jaren vielen drie gewapends

-ocr page 37-

expedities van Engeland tegen China voor, daarop
volgde het sluiten van den vrede van Nanking
op dennbsp;Augustus 1843, en spoedig ver-

scheen twee dagen later het tolerantie-edict van
den keizer van 28 December 1844.

Zoo werden door eene wonderlijke en verbor-
gen beschikking Gods de poorten van China voor
de Protestantsche zendelingen wijd geopend. Tot
nu is het werk slechts aangevangen, maar het is
krachtig en heerlijk begonnen. De Heer
jezus,
Wien alle magt gegeven is in hemel en op aarde,
heeft zijnen jongeren geboden, het brood des le-
vens, het Woord van God, allen volke uit te
deelen. Dit bevel zal, wanneer Gods tijd geko-
men is, ontwijfelbaar vervuld worden, en in de
jaren van de aangebroken tweede halve eeuw der
Chinesche zending zal de waarheid van God,
wanneer wij de beloften goed verstaan, ook in
China de overwinning behalen, grooter en heer-
lijker dan alles, wat de wereld sedert de dagen
der apostelen en der eerste bloedgetuigen bele^'efd
heeft; China kan geene uitzondering maken!quot;

__ Is het noodig, aan dit overzigt van een vroeger
tijdperk, uit het latere iets anders dan de namen
van
guttzlaf, lobscheiu en enkele anderen toe

-ocr page 38-

te voegeu, om te bewijzen, dat de bekende zucht
van den zendeling
valignan in Macao: //o rots,
rots van China, wanneer zult gij u openen,quot;
niet onverhoord is gebleven?

In menig opzigt, wij weten het, is het tot
dusver voor China nog ,/de dag der kleine dingenquot;
te noemen. Maar wie telt ook de bezwaren, waar-
mede de zendeling te worstelen heeft, die het
waagt de eerste schreden op een naauwlijks ont-
gonnen akker te zetten ? Een proeve daarvan ont-
dekken wij, in wat ons de zendingskaart te
aanschouwen geeft van de moeiten en zwarigheden,
verbonden aan

het reizen in KaiFerland.

Kafir's, ongeloovigen, heeten de diepgezonken
natuurgenooten, door wier onherbergzaam land de
ossenwagen den zendeling voorttrekt langs een
bijna ontoegankelijk spoor. Maar wat zijn zelfs
die ongebaande wegen, met rotsen en klippen be-
zaaid , vergeleken bij de steenachtige akkers,
waarop het zand des Woords moet gestrooid wor-
den! Gelijk de Hottentotten, leefden de Kaffers
oorspronkelijk zonder eenige kennis van God, en
zonder eenige hoop op een leven der toekomst.
Liefde en dankbaarheid waren bij hen onbekende

-ocr page 39-

nameji en zaken. De meer noordwaarts levende
Betsjoeanen of Bassoeto's waren gewoon nu
en dan jagt op menschen te maken, omdat zij
menschenvleesch zooveel smakelijker dan dieren-
vleesch vonden. Hoort eens, wat de zendeling
casalis, slechts weinige jaren geleden, van zijnen
togt naar deze stammen verhaalde: (])

//Binnen zes maanden na onze aankomst (1830)
aan de Kaap de Goede Hoop waren wij reeds op
weg om ons naar de Bassoeto's te begeven. Wij
vonden een bekoorlijk land, majestueuze bergen,
meer dan ééne vruchtbaarmakende rivier, maar
geen enkel gehucht, geen enkelen bebouwden ak-
ker, en wat afgrijsselijk was, het dikke gras dat
den bodem overdekte, en dat wij langzaam moes-
te)i doortrekken, bezaaid met beenderen van men-
schelijken oorsprong! Meermalen moesten wij
met onzen wagen uithalen, om onder de wielen
geen hersenpan te verbrijzelen. Geen levend ^e-
zen deed zich aan ons voor; ontmoetten wij nu
en dan eens een jager, onmiddelijk strekte hij
zich uit op den grond, om aan onze opmerking

(1) Uit den Glaneur Missionaire 1850, 4, inedege-
«ieeld door Dr. N. BJSETS, in zijne redevoering, des Heidens
loon aan den Christen. Haarl. 1850, bl. 41-43.

-ocr page 40-

te oiitsiiappeD. Wij ontdekten dat de landstreek,
ten gevolge van de rooftochten der Koran a's,
door eenen ontzettenden hongersnood verwoest ge-
worden was. Duizenden van inboorlingen waren
van gebrek aan voedsel bezweken; anderen had-
den in groot getal hun geboortestreek verlaten;
nog anderen, den natuurlijken afkeer van een
zoodanige spijze overwinnende, waren er toe ge-
komen zich met het vleesch van hun gelijken te
voeden. Later in dit afgrijsselijk gerecht smaak
gekregen hebbende, en het zich tot eiken prijs
willende verwerven, waren zij elkanders wreedste
vijanden geworden. Het was over dikke lagen
van beenderen, dat wij gaan moesten om de plaatsen
te bezoeken, die den Bassouto's tot schuilhoeken
hadden gestrekt, de holen waar zij hunne slagt-
offers de keel afstaken. Wij vonden die spelon-
ken met half gebraden, half afgeknaagde been-
deren vervuld; de wanden waren afgrijsselijk rood
gekleurd. Ach! indien het ooit noodig geweest
was dat de Heer ons nabij was, indien wij ons
ontrouw gevoeld hebben aan onze roeping, en op
het punt om achterwaarts te keeren na de hand
aan den ploeg te hebben geslagen, het was wel
toen wij de overblijfselen dier kannibalen-maal-
tijden voor onze oogen zagen. Maar God deed

-ocr page 41-

ODS het lot iu aanmerking nemen der ongeluk-
kigen in deze dikke duisternissen en afgrijsselijk-
heden neergestort, en Hij sterkte ons hart.

Het opperhoofd moshesh ontving ons met open
armen; in zijne nabijheid vestigden wij onzen
eersten zendingspost, en gaven hem den naam
Morija, de Heer heeft voorzien. Ja, Hij
had voorzien, en zou nog verder voorzien. De
moeijelijkheden ncgthands waren groot. Drie jonge
menschen, bijna verloren in de woestijn, zonder
kennis van de taal, men gevoelt het ligtelijk,
Oioesten wel dikwijls veel ontmoedigends onder-
vinden. Naar alle waarschijnlijkheid, zouden er
lange jaren moeten verloopen voor wij eenige
vrucht aanschouwden. Hyenen en leeuwen zwier-
ven bij nacht om onze hutten rond, en ver-
schrikten en verstrooiden onze schapen door hun
gebrul en gehuil. Dan diende, met gevaar van
zelf verscheurd te worden, het ontsnapte vee we-
der opgevangen en binnen zijne omheining ge-
sloten te worden, wsint een ander levensmiddel
hadden wij niet. Gedurende bijna een jaar wa-
ren wij geheel zonder brood of eenig ander plant-
aardig voedsel. Er moest ook gebouwd, ontgon-
nen, gekweekt worden. Nogthands, de ligchamelijke
smarten en vermoeijenissen waren niets bij het

-ocr page 42-

zielelijden, dat ous de onversclülligheid der Bas-
souto's veroorzaakte, die ons omringden, en wei-
gerden ons te hooren. Te Thaba-Bossiou, wel is
waar, maakte het opperhoofd het zich tot een
pligt, iederen zondag, een zeker gehoor voor ons
te plaatsen; maar zoo ras was de dienst niet ge-
ëindigd, of de heidensche dansen begonnen op
nieuw, en de arme zendeling, neerslagtig, moe-
deloos, in eeu hoek gezeten, meende den boozen
geest te hooren fluisteren: //Ik ben hier te huis;
en het zal uw woord niet zijn, dat mij zal ver-
drijven.quot; En wie waren wij toch ook om tegen
zulk een vijand te worstelen? Doch niet aan ons
was het werk overgelaten; het woord des Heeren,
dat ons reeds iu onze moedeloosheden ondersteunde,
zou voor ons strijden en overwiunen. Eerst echter
moesten wij dieper ons onvermogen gevoelen, en
leeren dat wij niets waren. Wij moesten dien
ko])eren muur met onze handen tasten.quot;

De zwaarste vloek, die nog altijd rust op het land
der zonen van
ch.\m, is intusschen ongetwijfeld

de Slavernij,

waarvan de nu volgende afbeelding op de zendings-
kaart slechts eene zeer flaauwe voorstelling geeft.

-ocr page 43-

Want ja, wel is het een ontroerend gezigt, die
menschen als lastvee aan elkander gekoppeld, en
door den zweep des drijvers onbarmhartig voort-
gedreven te zien. Maar wat is ook dat, vergeleken
bij zooveel erger tooneelen, die niet ophouden,
tot God om wrake te schreijen? Een paar stalen
slechts, door een zendeling medegedeeld: (1)

// Een slavenbezitter oefende op eenen zondag-
morgen zijne barbaarsche wreedheden uit, terwijl
wij godsdienstoefening hielden, en het geschreeuw
der gepijnigde negervrouwen stoorde onze aandacht.
Maar bij de bestaande barbaarsche wetgeving was
daar niets aan te doen. Deze man had geld noodig.
Eene zijner slavinnen had twee schoone kinderen;
hij verkocht daarvan het eene, en scheurde het
uit de armen der moeder. In hare hulpelooze
wanhoop stiet de negerin een vreesselijk geluid
uit, en voor deze misdaad werd zij gegeeseld.
Eenigen tijd daarna verkocht hij het andere kind.
Zij verviel in eene soort van razernij, huilde dag
en nacht in den tuin, trok zich de hairen uit,
liep in de straten af en aan, verscheurde den
hemel met haar geschrei, en begoot letterlijk den
stofBgen weg met hare tranen. Haar geschrei was

(1) Zie HOFFMANN , MissiOn sstunden I bl. 266 en verv.

-ocr page 44-

steeds in haar gebroken neger-Engelsch: » De
booze massa (meester), hij mijn kinderen verkoopen.
Wat ik doen! ik geen kind hebben!quot; Zij stond
voor mijn venster; zij hief de handen ten hemel
en riep : ,/Mijn massa, mijn massa prediker zich
over mij erbarmen! mijn hart (daarbij bewoog zij
zich heftig heen en weder), mijn hart doet zoo,
omdat ik geen kind hebben. Ik gaan in massaas
huis, in massaas huis en in mijne hut, maar het
niet zien!quot; zoo kreet zij ten hemel. Men mogt
evenwel niet zien dat ik haar met medelijden aan-
zag. — Een echtpaar, dat vierentwintig jaar te
zamen geleefd had en vele kinderen groot gebragt,
werd door verkoop naar onderscheiden eilanden
gescheiden. Hetzelfde overkwam nog kort voor de
vrijlating der negers aan een godvruchtig neger-
paar met negen kinderen. De wakkere gade met
hare kinderen werd naar een ver eiland verkocht.
De vader stond aan het strand, kuste met held-
haftige vastberadenheid in'
't hart de kinderen een
vooreen, zegende ze, en zeide: ,/Vaartwel! weest
eerlijk en uwe heeren gehoorzaam.quot; Maar nu
moest hij ook van zijne vrouw afscheid nemen.
Daar stond hij, een stap vijf zes van de moeder
zijner kinderen, onbekwaam om te spreken, roer-
loos, onafgewend den strakken blik op het voor-

-ocr page 45-

werp zijner veeljarige liefde gericht, dat nu voor
altijd van voor zijne oogen zou verdwijnen. Daar
stond hij, en slechts het vuur zijner oogen verried
den gloed in zijne ziel. Na eenige minuten zonk
hij bewusteloos op het oeverzand, en stroomde
hem 't bloed uit mond en neus. Terwijl men met
hem bezig was, snelde het schip met zijn dierbaar
gezin verre weg over de golveu der zee!quot;nbsp;l

Doch genoeg. Gij hebt de hut van oom ''
Tom van Mevr.
beecher-stowe; gij hebt Slaveu
en Vrijen van Dr.
van hoëvell, gij hebt ligt
menig goed en krachtig woord gelezen, ook op
Nederlandschen bodem in de laatste jaren ten
behoeve van de emancipatie der slaven gesproken.
Laat ons hoopen, dat het schoone gezangwoord:

Zelfs in 't land der slavernij,
Maakt de Zoon in waarheid vrij quot;

niet altijd tot de vrome wenschen behooren zal.
Het begon trouwens reeds vervuld te worden bij de

vrijgelaten Negers in Siërra Isona,

waarvan de voorstelling, na zooveel ontroerends,
ons hart verblijdt. Hoe vrolijk spelen die kinde-
ren, hoe goed doet ons de aanblik van dien

-ocr page 46-

vader, uiet langer met slaafsche boeijen beladen,
terwijl de moeder aan den ingang der vreedzame
woning het hnisselijk tooneel met stil genoegen
aanschouwt! En wel mogen ook wij er op sta-
ren, want onder zulke negers zijn er gewis, die
thans reeds verheerlijkt juichen voor den troon
van God en het Lam. Of mogen wij dat b. v.
van dien neger niet hopen, dien men aldus
hoorde spreken bij het feest van zijne bevrij-
ding: (1) //De godsdienst is mijn grootste troost,
ïoen ik eerst begon tc bidden, kon ik niet lezen.
Nu lees ik het Nieuwe Testament. Toen de oorlog
kwam, zocht men overal onze boeken op, en nam
die weg. Nu bezit ik vele boeken, eu niemand
neemt ze van mij weg. Welk eene aangename
verandering! Dat goede komt van de leeraars!
Yóóv hunne komst leefden we als zwijnen, en
kenden geen dag als den Dingsdag eu Donderdag,
als \'leeschdag, en den Maandag, als den dag der
dwaasheden. Nu kennen wij alle dagen der week
en den gezegenden Zondag! Te voren werden we
met zweepslagen gestraft, als we een boek inzagen
en baden. Nu is er geen zweep, geen keten,

(1) Zie het lezenswaardig geschrift: Kom over en help
ons. Leeuwarden 1851, bl. 91-95.

-ocr page 47-

geene, gevangenis meer te vinden. Wij zijn vrij.
Het Evangelie maakt ons vrij. Broeders en zus-
ters! laat ons deze vrijheid wel gebruiken!

//Ja, het Evangelie maakt vrij, ook in de banden.
Hoort een ander voorbeeld: //Een arme negerslaaf
had zich door zijn christelijk gedrag het ver-
trouwen van zijn' heer verworven. Toen deze
eens nieuwe slaven noodig had, nam hij hem
mede naar de slavenmarkt, en beval hem, de
besten uit te zoeken De slaaf had ze uitgezocht,
toen hij nog een' ouden afgeleefden man zag.
//Massa!quot; (Mijnheer!) zeide hij //dien moest gij
nog op de koop toe hebben.quot; //Waarom?quot; vroeg
de Heer. i/O Massa,quot; antwoordde de neger,
//dien moet gij hebben!quot; De slavenkooper, die
weinig winst van den ouden man zag te behalen,
stemde er evenwel in toe. Niet lang daarna,
terwijl de oude aan zijn' nieuwen Heer toebe-
hoorde, werd hij zeer ziek. De vrome neger
verzorgde hem, spijsde hem, en betoonde hem
allerlei kinderlijke oplettendheid, zoo dat zulks
zijn Meester wel in 't oog moest vallen. //Wat
hebt gij met dien ouden man,quot; vraagde zijn
Heer,
» gij zijt zoo teeder bezorgd voor hem, is
het misschien uw vader?quot; »Neen Massa!quot; zeide
de slaaf, («het is mijn vader niet!quot; „Is het

-ocr page 48-

dan een van uwe aanverwanten?quot; //Neen Massa!
het is geen aanverwant van mij.quot; „ Is het dan
uw vriend?quot; „ Neen Massa,quot; zeide de slaaf,
//het is mijn vriend niet.quot; //En wat dan,quot; vroeg
de Heer? //Hij is mijn vijand. Massa! Deze
man heeft mij, toen ik nog een klein kind was,
van mijnen vader en mijne moeder weggeroofd en
als slaaf verkocht. En in het woord van God
heb ik gelezen: zoo uwen vijand hongert, zoo
spijs hem, en zoo hem dorst, geef hem te
drinken!!quot;

//Nog eens, het Evangelie maakt vrij; het doet
leven in zelfverloochenende en vergevende liefde.
Het doet in die liefde sterven, ook waar men
nog naauwelijks weet, wat sterven is. Ziet het
in eenen jeugdigen
stephanüs, een' armen kleinen
Africaanschen neger van tien jaren! Hij had het
Evangelie uit den mond eens zendelings gehoord,
en was er door bekeerd tot het Christendom.
Toen zijn heer, een oude vijand der zendelingen,
dit vernomen had, verbood hij den knaap derwaarts
heen te gaan, onder bedreiging, dat hij hem
alsdan dood zou laten geesselen. De arme knaap
geraakte hierdoor eerst in verlegenheid en twee-
strijd met zichzelven. Nogtans kwam hij tot het
besluit, dat men God meer gehoorzamen moet,

éi

-ocr page 49-

dan menschen, hoe getrouw overigens aan zijnen
Meester. Hij ging het Evangelie hooren, maar
werd, bij zijne terugkomst, voor zijnen Heer
gedagvaard, die hem, na vele verwijtingen, vijf-
entwintig zweepslagen liet geven, en toen met
godslasterlijken spot, hem vroeg : „ Wat kan
jezus
CHRISTUS nu voor u doen ?quot; y Hij geeft mij
kracht,quot; antwoordde het knaapje, „ om dit ge-
duldig te dragen!quot; „ Geef hem nog vijfentwintig!quot;
hervatte nu de onmenschelijke booswicht. Het
geschiedde. „ Wat kan
jezus christüs nu voor
u doen?quot; Hij helpt mij aan eene toekomstige
vergelding denken!quot; antwoordde de kleine lijder.
» Geef hem nog vijfentwintig! quot; schreeuwde nu
de tiran, van woede buiten zichzelven. Het ge-
schiedde, en terwijl hij met woeste vreugd zich
aan de weeklagteu van zijn stervend slagtoffer
verlustigde, vroeg hij nog eens: „ Wat kan
jkzus
christus
nu voor u doen ? quot; De jonge martelaar
antwoordde met zijne laatste kracht: „ Hij helpt
mij voor u bidden, Massa ! quot; — en stierf.quot;

Ja, nog grooter dingen geeft ons de zendings-
kaart te aanschouwen in het beeld van

-ocr page 50-

een Afrikaan, die voor zijne landgenooten predikt,

en ook dit beeld behoort niet tot het rijk der
verdichting. Ora slechts één voorbeeld te noe-
men, had reeds voor eenige jaren het Engelsch
Wesl. Meth. Zendelinggenootschap, in de stad Free-
town in Opper-Guinea en hare omstreken, bij
vier Europesche zendelingen niet minder dau zeven
en vijftig inlandsche predikers en zestien kapellen.
Gerustelijk durven wij aannemen, dat reeds door
ettelijke honderden bekeerde zonen van
cham het
Evangelie aan hunne volksgenooten gepredikt wordt
in hunne eigene taal. Men hoore wederom ten
proeve het verhaal van een ooggetuige:
h De
Heer
hughes, een der zendelingen uit Griqua-
stad, ging eens voorbij een huis, waaruit hem
reeds in de verte een psalmgezang tegen had ge-
klonken. Hij trad binnen, en zag den inland-
schen zendeling
macame het Evangelie prediken
aan meer dan tweehonderd menschen, die zoo in-
gespannen zaten te luisteren, dat zij zijn binnen-
komen niet eens bemerkt hadden. Welk een voor-
beeld voor onze kerkgangers, die menigwerf zoo
weinig geroerd zijn door hetgeen zij hooren, dat
zij bij het minste geritsel omzien of zich laten
aftrekken! Velen in dat land hongeren en dor-

-ocr page 51-

sten naar liet Woord des levens. Toen water-
boer,
(een pas bekeerde inlander), aan de Kaapstad
vertoefde, spoorde hij aldaar met kracht de gemeente
aan tot het zendigswerk. „De arme Heidenen,quot;
riep hij, „ steken de handen uit en smeeken: „ Help
ons.quot; Elke stam vraagt om een leeraar. De Koran-
na's, de Boschjesmannen, de Batlapi's, de Bassoe-
• to's, de Barolongs, de Bakaroetsi's, allen vragen
om uwe hulp, om leermeesters, om onderrigt.
Welnu, hoor naar die stemmen, waarin de stem van
uwen grooten Vriend in den hemel tot u spreekt.
Laat niet slechts de echo deze kreten herhalen
in onze woestijnen en bergen, waar dagelijks zoo
vele zielen sterven en verloren gaan, waar nog
zoo vele dorpen zijn, daar het Evangelie nog uit
gebrek aan hulp niet heeft kunnen doordringen,
en de menschen nog in de grootste vijandschap
er tegen verkeerenquot;quot; (1).

//Kog in de grootste vijandschap.quot; Dat mogt
hij wel zeggen, die inlandsche prediker in Afrika.
De zendingskaart zelve levert er de bewijzen van
op in wat hij ons te zien geeft van de

(1) Verg. het welgeschreven verhaal: Oom Karei, Amat
1857, I). II, bl. 50.

-ocr page 52-

Nienw-Zeelandsche Oorlogspraanwen,

waarvan de aanblik dood en verderf schijnt te
dreigen aan allen, die daarmede in vijandelijke
aanraking komen. Deze vaartuigen zijn niet min-
der dan 70 of 80 voet lang, soms met 200 man
bezet, wier woeste krijgszang, met het dreigend
zwaaijen der wapens gepaard, het kloekmoedigst
hart zou doen beven Geen wonder, die eilanden-
groep , voor ruim twee eeuwen door den beroemden
Nederlander
abel tasman ontdekt, heeft eene
treurige vermaardheid gekregen door de gewoonte
van menscheneten, die daar eens in zulk een'
hoogen graad heeft geheerscht, dat niemand aan
dat land kan denken, zonder tevens aan men-
scheneten herinnerd te worden, en omgekeerd,
dat niemand het menscheneten vermelden kan,
zonder aan Nieuw-Zeeland te denken. Naar de
in het land zelf heerschende overlevering, is de
gewoonte van menschenvleesch te eten, eerst vele
geslachten na de komst van de Maöri's in
Nieuw-Zeeland ontstaan. Het volksverhaal knoopt
het ontstaan van dezen gruwel aan twee geschie-
denissen. Van twee broeders, zoo luidt de eene,
had de een den ander verdronken; de zoon van
den vermoorden had toen den zoon van den moor-

-ocr page 53-

denaar verslagen en opgegeten, welke bloedwraak
later door anderen, bij gelijke gelegenheden was
nagevolgd. Naar de andere overlevering had een
man, van eenen walvisch, die aan land was ge-
spoeld, gegeten, hoewel de priesters verklaard
hadden, dat in het dier de geest van een ge-
storven, groot opperhoofd gewoond had. Hiervan
te nuttigen was alzoo hetzelfde, als of de mis-
dadiger dat opperhoofd zelve gegeten had. Vol-
gens het beginsel van vergelding, oog om oog,
hadden toen de nakomelingen van het opper-
hoofd dien man verslagen en ook opgegeten.
Zoo was het kanibalisme ontstaan. Men ziet,
dat men den oorsprong van dit onnatuurlijke, in
het wraakgevoel zoekt. In andere deelen der
heidenwereld, b. v. onder een deel der Bassoeto's
in Zuid-Afrika, is het blijkbaar de honger ge-
weest, die eene geheele bevolking tot kanibalen
gemaakt heeft; met het ophouden van het ge-
brek , en onder de tucht van een geordend in-
landsch regiment hield deze gruwel spoedig en
geheel op (1). En wie weet het niet, dat ook
Europeërs, die schipbreuk leden , in de ure vau
den uitersten honger, tot deze gruweldaad ge-

(1) Zie: tes Bissoatos. par B. CASAUS. Paris 1860, bi. 19, v.v.

-ocr page 54-

komen zijn P Wanneer echter het menscheneten
tot eene lieerschende gewoonte eu eene liefhebberij
onder eeu volk wordt, dan is niet meer in den
honger of de wraakzucht de drijfveer daartoe te
zoeken, maar in die donkere daemonische neiging
der menschelijke natuur, om juist het tegenna-
tuurlijke te kiezen en te doen. Wanneer iets ter
wereld getuigenis geeft van de wezenlijkheid van
een inwerken des duivels, dien moordenaar
van den beginne, in de zielen der menschen, dan
is het waarlijk de verschijning van het kanibalisme.

Bij de Europeërs werd de lust der Maöri's
naar menschenvleesch het eerst bekend, door de
vreeselijke ondervinding, dat een van
ïasman's zee-
lieden (1642) aan de kust verslagen en opgegeten
werd. Aan den kapitein
cook werd (1774) eene
met matrozen bemande boot ontnomen en al die
menschen opgegeten. Den beroemden zeereiziger
marion dd fresme wcdervocr hetzelfde lot. Toen
de eerste zendelingen op het eiland landden,
vonden zij het ijselijk gebruik algemeen heer-
schende, en welke verschrikkelijke voorvallen zij
bijna dagelijks moesten aanzien, ja hoe zij zeiven
ontelbare malen in gevaar waren om offers van
dezen gruwelijken lust te worden, is bekend
genoeg, liet is onmogelijk te zeggen, hoeveel

-ocr page 55-

menschen jaarlijks gegeten worden; dat echter
dit getal uiet gering was, kunnen ons twee
gebeurtenissen toonen, die door Europeesche ge-
tuigen bevestigd zijn. In het jaar 1822 verslond
hongi's leger na de bestorming van Totaras (aan
de Themse rivier) driehonderd personen; eu
bij de Roteroea-oorlog werden in twee dagen
zestig menschen gebraden en opgegeten. De
offers bestonden uit verslagen soldaten, en ge-
vangen mannen, vrouwen en kinderen. De beide
laatsten dienden overigens zelden tot spijs, eu
in het algemeen vond een maaltijd van men-
scheuvleesch in den regel slechts in den oorlog
en na eenen zegen.rijken slag plaats. Toch werden
ook in vredes tijd door de opperhoofden niet
zelden slaven eu mismaakte personen geslagt en
gegeten. Er leven thans weinig Nieuw-Zeelander.s
boven de 4 0 jaar, die niet aan zulk een'
gruwelijken maaltijd hebben deelgenomen.

Thomson schildert de gebeurtenissen, bij zulk
een kanibalenfeest met deze woorden: //Na eenquot;
slag worden de vijandelijke lijken verzameld cn
in stukken gesneden. Een dier lijken wordt al?
heilig voor den oorlogsgod, op eene bijzondere
wijze gelegd. Nu worden groote braadovens in
twee rijen in den grond gegraven, heet gemaakt

-ocr page 56-

en met de stukken vleesch gevuld. Die oven,
waarin het aan de goden gewijde vleesch kwam,
was met een krans van varenkruid omgeven,
en daarboven staken twee stokken, waarvan de
eene een' aardappel, de andere een' menschelijken
haarlok droeg. Niet zelden bleef het vleesch 24
uren lang in den oven. Het opperhoofd opende
den maaltijd met het verslinden der raauwe her-
senen en oogen van een der verslagene vijanden.
Waren de zonen vau het opperhoofd tegenwoor-
dig, dan kwam de beurt van eten het eerst aan
hen, en dan eerst volgde de geheele massa
krijgslieden, die met bebloede handen, en verhit
door den strijd, het krijgsgezang en den wapen-
dans, als hyena's op den maaltijd aanvielen, en
overmatig er van nuttigden. Yelen zijn aan de
gevolgen van dit overmatig eten gestorven. De
longen, de maag en de ingewanden worden niet
gegeten. A.1 het andere dient tot spijs. De zen-
deling BKOWN bezocht een slagveld, twee dagen
na den strijd, en zag eene menigte schoon af-
geknaagde menscheubeenderen liggen; de langere
beenderen waren doorgebroken, als om het merg
er uit te zuigen, en rondom waren vele bloedige
hoofden op palen geplaatst. De rest werd ver-
zameld, in manden gepakt, en aan de omliggende

-ocr page 57-

Staromen als geschenk gezonden. Dit was tevens
om te beproeven, of men zich op hun bondge-
nootschap zou kuniien verlaten; want namen zij
het geschenk aan en nuttigden zij het, dan was
daardoor de goede verstandhouding tusschen hen
f!n den beoorloogden vijand voor altijd verbroken.

» Kwamen de krijgslieden naar huis voor dat
alles verbruikt was, dan werd de rest wegge-
worpen, want er mogt niets van in het dorp
komen. Vrouwen mogten geen menschenvleesch
eten, hoewel zij het in het geheim toch wel
deden. Slechts wanneer het opperhoofd geen
mannelijke nakomelingen had, verkreeg zijn
oudste dochter het regt om eene inenscheneetster
te worden.quot;

Merkwaardig is bij dat alles, dat de Nienw-
Zeel ander bij niets eene grooter siddering ge-
voelt, dan bij de gedachte, zelf ook eenmaal door
anderen opgegeten te worden. Een Maori in het
aangezigt te zeggen dat zijn vader is opgegeten,
is een grooter smaad, dan onze taal kan uit-
drukken. Een ander werkelijk op te eten is de
grootste wraak, die men op hem nemen kan, -
een wraak, die slechts de gloeijendste haat kan
ingeven. Zinspelingen op het menscheneten, komen
in alle
krijgs-wraakliederen voor. Ben wiegelied,

-ocr page 58-

•5S

Züoals geeiie kinderkamer ter wereld een kan aan-
wijzen, luidt aldus:

O! mijn kindje, wat weent gij? schreit gij om voedsel =

Daar is het; het is het vleesch van Ibekemanoe!

Ofschoon oververzadigd door de teedere hersenen van Poetoc,

Is mijn haat toch zoo groot, dat ik mij nog voller wil eten dan Fau,

En aan de kostelijke bete, aan de bete van den gehaten Te-ao,

Mijn zoon, gij moet mij het vleesch laten van mijn vijand Tikoko,

De ligchamen mijner vijanden zal ik met de tanden verscheuren;

Mijn keel hongert naar de hersenen hunner schedels;

In mijn woedenden haat, wil ik hunne stinkende hersenen verslinden.

Mijne volle maag wil ik met han vleesch nog voller maken.

Is het hoofd mijns vijands werkelijk heilig?

Ma! mij zal het nogtans gegeven worden,

Opdat ik er mij mede verkwikke, als met een pot vol oeslers.

Of THOMSON regt heeft, als hij zegt: Men-
schenvleesch wordt door de Nieuw-Zeelanders nooit
als voedingsmiddel (d.i. om de spijs zelve) gege-
ten,quot; kan daargelaten worden, want nog in liet
jaar 1853 zeide een hekeerde Maori, bij een aldaar
gehouden zendingsfeesi, al was het dan ook met
een smartelijk gevoel: ,, Hoewel ik nog niet oud
ben, heb ik toch menschen vleesch gegeten, het
was zeer welsmakend.quot; En een Nieuw-Zeelandsch
spreekwoord zegt: ,/Het vleesch van een mensch
overtreft aan aangenamen smaak, dat vau alle andere
schepselen op aarde.quot; Het is zeker, dat niemand
zich aau zulk een maaltijd zette, of hij moest

-ocr page 59-

iu een toestand van opgewonden hartstogt zijn;
ook was ieder, behalve de opperhoofden, zoolang
onrein (taboe, heilig) als hij niet de noodige
ceremoniën ter reiniging had in acht genomen.
Maar zeker bragt de lust naar die spijze de opper-
hoofden niet zelden tot het slachten van slaven
en andere offers.

„Dit treurige tooneel wekt den afkeer op, en
de pen weigert zulke dingen neder te schrijven,
maar des te meer danken wij God, dat het kani-
balisme nu, zoo als het schijnt, geheel uit Nieuw-
Zeeland verdwenen is. Het laatste geval, dat aan-
gewezen kan worden, dat daar menschen gegeten
zijn, is in 1843.
Thomson, die langen tijd in
Nieuw-Zeeland geleefd heeft, en niets minder dan
een vriend der Zending is, zegt uitdrukkelijk;
Het opliouden van dit overoude gebruik, is niet
toe te schrijven aan de invoering van eetbare
dieren in Nieuw-Zeeland; het is het chris-
tendom, dat deze walgelijke gewoonte
overwonnen heeft.quot; (1)

Ware dat Christendom verder doorgedrongen

(1) Zie het belangrijk Artikel over Nieuw-Zeelaiul in het
Evang. 3Imiogt;u Magazin, 1860, s. 421 cn verv., waaruit
het bovenstaande ontleend is.

-ocr page 60-

:.n onze eigene Overzeesehe bezittingen, de zen-
dingskaart zou uitlokkender tooneelen kunnen
toonen dan die van

een godsdienstigen dans op Borneo

en

het Koppensnellen,

die wij beknoptheidshal ve te zamen vereenigd be-
schouwen.

Wel is waar, onze Oost-Indische bezittingen,
leveren over het geheel niet die uitersten van
menschelijke verdorvenheid en verzonkenheid op,
als de landen, die in onze vorige tafereelen door-
wandeld werden. Toch stelle men zich den toe-
stand niet al te liefelijk voor; er zijn streken
genoeg, die niet vrij zijn van het pas beschreven
kanibalisme; onder de üajaks van Borneo, on-
der de Battaks van Sumatra wordt het zeker
aangetroffen. De zeerooverij levert tooneelen op
van wreedheid, die ons huiveren doet. Het kop-
pensnellen op Borneo, en ook nog zoo lang niet
geleden in de Menahasse vau Menado gebruike-
lijk, getuigt van eene wraak en laaghartigheid,
zoo als die bij christenvolken niet gevonden
worden.

-ocr page 61-

Dat koppensnellen vormt een eigenaardige trek
in het volksleven van sommige stammen. Het
bestaat in niets meer noch minder, dan zich open-
lijk in den strijd, of door overval, vaak van
kinderen en weerlooze vrouwen van zooveel kop-
pen meester te maken, als men maar eenigzins
kan. Als zegeteekenen worden zulke koppen dan
niet maar medegevoerd, maar ook behoorlijk toe-
bereid op staken geplaatst, of in de hut van den
bezitter opgehangen, om te getuigen van zijnen
rijkdom en van zijnen moed.

Verbeeld u, dat bij sommige volksstammen het
meisje hare hand niet ten huwelijk zal geven aan
den jongeling, die niet met zulk een zegeteekeu
kan prijken; dat bij anderen de koppensneller
althans verre de voorkeur heeft boven zijnen
minder gelukkigen medeminnaar. Gelukkig zeg
ik; want zoo als de zaken doorgaans staan, speelt
de fortuin eene groote rol bij dit afschuwelijk
bedrijf. Daar ligt in de nabijheid van eene of
andere negerij reeds sedert eenige dagen een mensch
als eene slang verborgen, onder gebladerte, tus-
schen de struiken. Herhaaldelijk zijn geheele
troepen dorpbewoners digt voorbij hem heenge-
gaan, maar zij wisten, dat het niet veilig was,
want er liepen geruchten, dat een hoofd eener

-ocr page 62-

naburige negerij een huis ging bouwen, en im-
mers zonder een of meer kojjpen onder de palen,
die het dragen zullen, geplant te hebben, kan
hij met zijn bouw niet beginnen. Men houdt
zich dus digt bijeen; men is daardoor genoeg
gewaarborgd, en behoeft niet angstvallig struik
voor struik te gaan doorzoeken, hoe zou dat ook
mogelijk zijn, bij een plantengroei, zoo weel-
derig, dat alleen het mes of de bijl er een' weg
door banen kan. üe sluipmoordenaar ligt daar,
als de kat loerende op het vogeltje, dat nog
niet onder het bereik van zijnen sprong is gena-
derd. Zijn bloed is in ongeregelde beweging, nu
staat de hartslag voor een oogenblik stil, en
dan bonst het in zijn binnenste, als of de voor-
bijgaanden het zouden moeten hooren. Eindelijk
kon een ongelukkige er niet van buiten, juist ter
plaatse waar het monster zich genesteld had, even
achter te blijven, of wel hij moest noodzakelijk
alleen op iets uit. Een sprong, een slag, en
met den bebloeden kop vliegt de woestaard voort,
om jn zijne negerij onder zang en dans, door de
zijnen geëerd en geprezen, zijne zegepraal te gaan
vieren. Omstreeks dien tijd zijn elders meerdere
koppen gesneld, en het huwelijk of de huizen-
bouw kan voortgang hebben.

-ocr page 63-

Op een anderen tijd vordert het afsterven van
een aanzienlijk hoofd, een drie- of een negental,
of nog grooter aantal koppen; want zonder die
kan de begrafenis onmogelijk plaats hebben ; de
geesten toch der verslagenen moeten den gestor-
vene achterna worden gezonden, omdat het hun
aan slaven daar ginds niet ontbreke. Dan gaan
de familieleden er op af. Zijn zij talrijk genoeg,
dan kunnen zij wel openlijk eenen naburigen , niet
al te bevrienden stam overvallen. Zijn zij in
minder getale, dan wordt list geoorloofd. List?
snood verraad zouden wij zeggen. Een achttal
mannen nadert eene negerij. Zeven van hen ver-
steken zich; de achtste neemt een beklagenswaardig
voorkomen aan ; hij weet het medelijden gaande
te maken, en in eene gastvrije woning vindt hij
onthaal en nachtverblijf. Maar in het holle van
den nacht scheidt hij een' der huisgenooten den
kop van den romp, en zijne makkers zijn gereed
om zijne vlugt te bevorderen , of des noods de
ontwaakte hutbewoners het hoofd te bieden.

Bij de feesten, die voor de overwinnaars gevierd
worden, hebben woeste dansen plaats, waarbij die,
welke in het hier geteekend tafereel wordt gele-
verd, nog zeer deftig en welvoegelijk is. De
geheele bevolking springt en joelt uren lang om

-ocr page 64-

de staken, ter hoogte van 30 è, 40 voet, waarop
de afgeslagen hoofden geplaatst zijn. Er wordt
overvloedig gegeten en gedronken; niets is dan te
goed, en in zedeloosheden van de grofste soort
worden de g?prikk.;ide lusten bot gevierd.

// Somtijds heeft,quot; volgens een geleerden schrij-
ver (1), „ na den dans eene walgelijke plegtigheid
plaats, daarin bestaande, dat de gemelde hoofden
dcor de gelukkige overwinnaars op een' aarden
schotel naar de rivier worden gebragt, waarop allen
zich te water begeven. De koppen worden dan onder
gedompeld en de hersenen er uitgeschud, terwijl
mannen en vrouwen, zich in het bloedige water
badende, die benedenstrooms trachten op te vangen
en om strijd verslinden. Vervolgens wordt de
kop weder aan den staak gehecht en daarmede
rond geslingerd, terwijl allen zich verdringen om
door het daarvau afspringende water bevochtigd
te worden, hetgeen zij meenen, dat hun zegen zal
aanbrengen. Daarbij worden de koppen afgedroogd
enplegtignaar de kampong (negerij) teruggedragen,
waar zij tot duurzame gedachtenis der behaalde
zege in den rook van den haard des overwinnaars
worden opgehangen, om het getal der berookte

(1) P. J. VETH, Borneo's westerafdeeling, II, bb. 293.

-ocr page 65-

hoofden te vermeerderen, die als eene kostbare
erfenis van geslachte tot geslachte worden over-
geleverd.quot;

Behalve de genoemde oorzaken voor het koppen-
snellen bestaat ook bij vele stammen de bloedwraak.
Is eenmaal een slagtoffer gevallen, dan rust op
de familie van den omgekomene de verpligting,
ook jaren daarna, ook in volgende geslachten
zich te wreken. Dit gaat over en weder; zoo
wordt de rekening nimmer vereffend, tenzij bijzon-
dere omstandigheden tot eene overeenkomst aan-
leiding geven. De Europeërs, zoowel Engelschen
als Nederlanders, hebben veel bijgedragen, om dit
vreeselijk gebruik te doen verminderen. De chris-
telijke zending heeft daaraan het hare toegebragt.

Niet waar, mijn lezer, gij verlangt nogmaals het
oog, van het staren op zooveel zonde en ellende
vermoeid, op liefelijker tooneelen te rigten? Wij
noodigen u, in naam van Bestuurders van het
Nederlandsche Zendelinggenootschap uit, tot een
bezoek in het kerkje van onzen Br.
wilkbn te
ïomohon. Dit toch is het gebouw, dat u te
aanschouwen gegeven wordt in het tafereel met
het onderschrift;

-ocr page 66-

Het Christendom in de Menahasse van Menado.

Doch hier willen wij onzen broeder zelve het
woord geven (1).

De negerijen in do Menahasse laten, zoowel wat
aanleg als ook wat het uiterlijke der gebouwen
betreft, niets te wenschen over. Door elke negerij
loopt een breede hoofdweg; aan weerskanten daar-
van staan de huizen geregeld tegen elkander over,
cn wel op bepaalde afstanden, zoodat daardoor elk
huis zijn eigen erf heeft, en wel beplant met
koffij, pisang; limoenen, pinang en bloemen. De
paggers om het erf zijn meestal van bloemen,
hetzij van rozen, klaprozen, blaauwe klokjes of
boenga boerong, (eene kleine witte bloem, die
de gedaante van eenen vliegenden vogel heeft). -
In grootere negerijen loopen op geregelde, meestal
op 250 voeten afstand twee, drie, vier of meer
wegen evenwijdig met den hoofdweg, en deze
worden veelal door evenveel dwarswegen doorsne-
den. Door de negerij van ïomohon loopen even-
wijdig in de lengte zeven wegen, en in de breedte
zes. In het middem der negerij staan de voor-

(1) Zie ziju briel' in cle Mededeelingen van wege het
Nederlandsche Zendelinggenootschap, V, blz. 334 en vv.

-ocr page 67-

naamste gebouwen , als: de kerk, de school, het
nog te bouwen negerijhuis, de huizen van den
majoor, van de hoofden en van den zendeling.
Zoo zijn min of meer al de hoofdnegerijen in de
Menahasse aangelegd. - De huizen staan meestal
op palen van 3-6 voet hoogte, zijn gemaakt van
hout en met witte pijpaarde beschilderd. Deuren ,
vensters en regels zijn blaauw of graauw gemaakt.
De huizen van meer aanzienlijken zijn geverwd.
Deze witgeschilderde huizen staan tusschen het
groen van het plantsoen inderdaad zeer mooi.

V Alles, zoowel tuinen, wegen, huizen, scholen
als menschen, schreef ik in mijnen laatsten brief,
heeft bij zulk eene gelegenheid zijn zondagspakje
aan. Doch bijkans een ieder, ook degenen die de
Menahasse niet in haar feestcostuum, maar in haar
dagelijksch gewaad zagen, staat opgetogen, zoowel
over het heerlijke land, als ook over de bescha-
ving , enz. Waaraan toch is dit toe te schrijven ?
Op Java wordt het Nederlandsch bestuur sedert
eene reeks van jaren krachtig gehandhaafd. Vele
Europeanen, als ambtenaren, ofilcieren, fabriekan-
ten, enz. wonen sedert jaren in het binnenland
van Java: het Europesche element is er langer en
overvloediger bekend dan in de Menahasse. Slechts
sedert kort is dat land eene zelfstandige residentie.

-ocr page 68-

vroeger stond het immers onder Ternate. Men
zou dus, volgens sommigen met regt mogen
verwachten, dat de Javanen en Ternatanen in elk
opzigt boven de inlanders van de Menahasse
moesten staan. Maar ziet, juist het tegendeel
heeft, volgens het getuigenis van zoo velen, plaats.
Waaraan dan toch heeft de vroeger onbekende en
onbeschaafde Menahasse haren roem te danken ?
Moet men het niet dank weten aan den gezegenden
invloed der evangelisatie? - Neen, geen dwang
heeft daar plaats gehad. De bevolking was rijp
voor de aanneming van het Christendom, en
wachtte slechts op eene gescliikte gelegenheid,
die het sluimerend verlangen opwekte en in bewe-
ging bragt. Deze gelegenheid bood zich aan in
den overgang van eenige voorname priesters. De
scholen hebben hiertoe krachtig voorgewerkt. Door
de schoolkinderen zijn en worden ouders, zusters
en broeders met de nietigheden der afgoden en
met de hoofdwaarheden van het Christendom van
lieverlede en onwillekeurig bekend. Ook werd
en wordt deze kennis hoe langer hoe meer door
hen, die het Christendom reeds hebben omhelsd,
verspreid. De christelijke zeden en gewoonten
verdringen overal de heidensche bijgeloovigheden.
De geheele Menahasse is op deze wijze doorzuurd

-ocr page 69-

van het Christendom. De velden zijn, Gode zij
dank, overal wit om te oogsten; waren er nu
slechts arbeiders genoeg om het rijpe koren te
verzamelen!quot;

Wij zouden nog veel kunnen zeggen, maar
moeten ten einde spoeden. Heeft een blik
op de Men ah as se ons met de werking van het
gezegend Evangelie in een deel onzer eigene
Overzeesche bezitting bekend gemaakt, laat ons
ten slotte nog iets van die zelfde vrucht der zen-
ding beschouwen op die merkwaardige eilanden,
waarhenen wij reeds eenmaal verwezen, en waarop

een Nieuw-Zeelandsch Opperhoofd in staatsiegewaad

onze opmerkzaamheid wekt. Immers, deze man,
die daar nederzit van vijandelijke schedels om-
geven, terwijl hij rustig tegen het voetstuk van
zijn eigen afgodsbeeld leunt, stelt ons wel voor,
wat Nieuw-Zeeland vroeger was, maar niet meer
wat het op dezen oogenblik is. Er was een
tijd, en het was niet vroeger dan in het mid-
den van de vorige eeuw, dat dit heerlijk land
bewoond werd door een krachtig geslacht, maar
dat zijne gaven van ligchaam en ziel bijna uit-

-ocr page 70-

sluitend gebruikte om ziclizelf te verlagen en
zijne natuurgenooten oiigelukkig te maken. Toen
zaten de opperhoofden, gelijk hier wordt voorge-
steld, neder in het volle besef hunner waardig-
heid, peinzende over behaalde triomfen, waarvan
de hoofden hunner vijanden hen als eene schoone
herinnering van alle zijden omgeven, voegzaam
gekleed, maar met de trekken van haat en wraak-
zucht op het getatouëerde gelaat. Maar thans,
de Geest des Heeren heeft in de vallei van doods-
beenderen magtig en levenwekkend geblazen, en
op Nieuw-Zeeland is aanvankelijk het woord in
vervulling gekomen : „ het oude is voorbijgegaan,
ziet, alles is nieuw geworden.quot; God bediende
zich daartoe van den arbeid van eeu eenvoudigen
handwerkerszoon,
samubl marsden uit het Engelsch
graafschap York, in 1764 geboren, die men den
vader der zending in Nieuw-Zeeland mag noemen.
Straks werd zijn voetspoor door andere heidenbodeu
gedrukt, die het waagden in het begin dezer eeuw
//als schapen in het midden der wolvenquot; naar
Nieuw-Zeeland henen te gaan. Welk een oogen-
blik, toen in 1814 het eerste kersfeest op dezen
grond onder tranen en gebeden gevierd werd!
De ster uit het oosten verscheen voor het eerst
voor het oog dezer vergelegen eilanders van het

-ocr page 71-

nevelig westen, om voorts-hier niet meer onder
te gaan. Kog menig donker oogenblik werd door
de lieidenboden doorleefd, maar van lieverlede
wonnen zij veld, eu zagen zich na eenige jaren
reeds gesteund door inlandsche helpers, uit de
eerste bekeerlingen aangekweekt. Er ontstonden
kerken, wier klokgelui en orgeltoon weldadig oj)
de gemoederen werkten en het voor de prediking
van het Evangelie ontsloten. Akkerbouw en vee-
teelt, beschaving en kunstzin loken als in de
schaduw van het jeugdig Christendom op, en het
eenmaal zoo vreeselijk land werd op het gebied
der zending een der meest gezegende plekken.
En nu - nog eens, welk eene verandering! In
1830 werden de acht eerste Nieuw-Zeelanders
gedoopt, en 25 jaren later waren er van de
80,000 inwoners reeds 65,000 tot de kennis van
het Evangelie gebragt. En is het daar nu zooveel
verbeterd? Men hoore de getuigenis van een
man, die iu onzen tijd Nieuw-Zeeland bezocht,
en zeer tegen den arbeid der zendelingen was
ingenomen: //te
Umiraki werden wij door eene
belangstellende schaar van inboorlingen opgewacht
en onder fakkellicht naar het zendelinghuis be-
geleid. Men had mij voor de diefachtigheid der
Nieuw-Zeelanders gewaarschuwd, en terwijl wij

-ocr page 72-

ons aan deze plaats ophielden, viel het mij daarom
in, van tijd tot tijd eens te zien of alles, wat
wij in de boot hadden medegebragt, nog aanwezig
en in orde was. Ik bevond tot mijne blijdschap,
dat niets van zijne plaats was geweest, en sedert
heb ik de volle overtuiging verkregen, dat de
vroegere zucht tot stelen bij de inlanders, die
tot het Christendom bekeerd zijn, volstrekt ge-
weken is, zoodat nu met alle gerustheid, ook
gedurende den nacht, zelfs die voorwerijen, welke
voor den Nieuw-Zeelander gewoonlijk de meeste
aantrekkelijkheid bezitten, in hunne handen kunnen
vertrouwd worden.quot; (1)

Waartoe meer? Nieuw-Zeeland kan, sints de
laatste jaren, onder de Christelijke landen ge-
teld worden. Nagenoeg geheel de bevolking heeft
zich voor den vredestaf vau
christüs gebogen.
Het is waar, sedert 1860 is een oorlog tegen de
Engelschen uitgebroken, die een groot gedeelte
van een dezer eilanden (Ahina Mauwi) gekocht
en bebouwd hebben. Maar die oorlog zelf getuigt
reeds van eene groote verandering in de gezind-
heid der eilanders. Het beginsel van den krijg

(1) Zie de Handleiding bij de Christelijke Zendings-
kaart van
j. j. groen. Leiden, 1854, bl. 3.

-ocr page 73-

is thans niet langer verdelging, maar behoud van
eigen nationaliteit. Aan kanibalisme wordt niet
meer gedacht, en de gruwelen, die er gepleegd
worden, zijn geene anderen, dan die ook, helaas,
het Christelijk Europa maar al te zeer te aan-
schouwen geeft. En men zal toch niet eischen,
dat
IS! ieu w-Zeel and na een halve eeuw reeds meer
van den geest van
Christus vertoone, dan Europa
in een twintigmaal langduriger tijdvak ?

Nieuw-Zeeland bekeerd! gewis eene groote ge-
beurtenis in de geschiedenis van het Godsrijk
der tegenwoordige eeuw. Maar wat is zij anders,
dan tegelijk profetie van wat zich gedurig op
steeds grooter schaal zal herhalen? Immers, gelijk
Nieuw-Zeeland in de wateren der Stille Zuidzee,
zoo is geheel onze aarde niets dan een onbetee-
kenend eiland in den oceaan der eeuwigheid.
Maar aan dit ons kleine eiland is eene groote belofte
geschonken: „de aarde zal vol kennis des Heeren
zijn, gelijk de wateren het bed der zee bedek-
ken.quot; En het groote middel, om dat heerlijk
doel te bereiken? Wat zou het anders zijn, dan

de Evangeliebediening,

waarop de Zendingskaart ten allerlaatste uwe op-

-ocr page 74-

merkzaainheid vestigt? Eeu liefelijke groep, voor-
waar, dat gezelschap van allerlei stand en leeftijd
en lot, dat daar over den vreedzamen Godsakker
heen het ontsloten bedehuis intreedt, om God
voor Zijne onuitsprekelijke gave te danken, en
intesteramen met de bede, die de einden der aarde
omvat: //hemelsciie Vader, uw koningrijk kome.quot;
Wat genieten zij, dat gindsche eilanden missen!
Wat vinden zij in het bad der wedergeboorte,
dat de Hindo aan zijnen heiligen Ganges ten
eeuwigen dage vruchteloos zoekt! Hoe benijdens-
waardig is het lot dier kinderen op den voor-
grond, bij dat der deerniswaardige schepselen,
waarop wij straks ons oog lieten rusten! Wat
wijde afstand tusschen die hoogbevoorregten , die
hun aangezigt naar het heiligdom rigten, en dien
Nieuw-Zeelander in staatsie gewaad, die zijn rug
naar zijn afgodsbeeld wendt. Was het welligt een
vriend van
chkistus, eeu vriend der zending
(beide namen waren ten alle tijden onafscheidelijk
één), wiens stof onder den lijksteen ter linker-
zijde werd neergelegd? Dan beklaagt hij het zich
zeker thans in de eeuwigheid niet, dat hij voor
deze goede zaak zijne gaven en gebeden heeft
over gehad, en ontmoet ze welligt voor den
troon, de verlosten van de einden der aarde, wien

-ocr page 75-

hij de zegeuingen hielp brengen der Evangelie-
bediening.

Maar wij laten de dooden rusten; wij hebben
nog een woord tot de levenden. Mijn lezer, ook
gij gaat,'gelijk die kleine schare op de Zendings-
kaart, geregeld naar het bedehuis op; gij neemt
er welligt aan de maandelijksche bedestonden
voor de uitbreiding van Gods koningrijk deel.
Kunt gij het, zonder als het ware bij den dorpel
van het bedehuis nog eenmaal u om te wenden,
en van de randen der Zendingskaart den blik
naar de Wereldkaart in het midden, naar die
beide halfronden met al hun licht en schaduw te
rigten ? Doet gij het, welaan! Al wat wij u
herinnerden, het had tot twee groote zaken be-
trekking ;

de wereld zonder het Evangelie,
en

de wereld onder het Evangelie.

Thans is onze taak afgedaan, maar de uwe
begint. Twee soorten van tooneelen schetsten wij

-ocr page 76-

u; twee vragen laten wij thans aan uwe eigene
beantwoording over:

Wat gevoelt gij thans?

en

Wat zult gij nu verder doen?

Één tafereel, waartoe het anders niet aan stof zou
ontbreken, werd niet geschetst op de zendings-
kaart: een kring van menschen, die het Evangelie
belijden, zonder iets voor de zaak des Heeren
te doen. God verhoede, dat dwe plaats in zulk
een kring zou te vinden zijn!

r

-ocr page 77-

INHOUD.

Bladz.

N'OORDWESTELIJK EUROP.4. VOOR DE INVOEHIKG

VAN HET CHRISTENDOM......... . . . .nbsp;8

HET SLINGERFEEST.........................13

WREEDHEDEN VAN HINDOESCHE AFGODKRIJ. ...nbsp;17

DE OEVERS VAN DEN GANGES......................31

HET LEVEND BEGRAVEN VAN KINDEREN IN CHINAnbsp;37

EVANGELIEPREDIKING ONDER DE HEIDENEN ...nbsp;SO

HET REIZEN IN KAFPERLAND........................,38

DE SLAVERNIJ........................................43

VRIJGELATEN NEGERS IN SIERRA LEONA..........45

EEN AFRIKAAN DIE VOOR ZIJNE LANDGENOOTEN

PREDIKT............................................,1)0

MEUW-ZEELANDSCHE OORLOGSPBAAUWEN..........53

BEN GODSDIENSTIGE DANS OP BORNEO etl HET

KOPPENSNELLEN....................................60

HET CHRISTENDOM IN DE MENAHASSE VAN MENADOnbsp;66

EEN NIEUW-ZEELANDSCH OPPERHOOFD IN STAAT-
SIE-GEWAAD ........................................69

DE EVANGELIEBEDIENING..............

-ocr page 78-

Bij M. Wijt amp; Zonen, Drukkers van het Nederlandsch
Zendelinggenootschap worden ook uitgegeven de
volgende Kleine Stnkjes:

Gents.

Kvaugr. lierin, aan kranken 10
Over het nuttig: kcrkgaan.. 07J
. Over h. doen van belijdenis 07^
Een woord voor menschen,
die niet ter kerk kunn. gaan 07J-
Het Christend. beschaamd

door Heidenen............ 10

Evangelische herinneringen

aan bedroefden.......... 15

Kvangelische herinneringen

aan vaders en moeders..... 10

Keu woord aan vaders en
moeders over den Doop.... 03
Over het allerbeste Boek.. 07J
Onderw. over h. Bijbellezen 20
Het leven v. den lieer Jezus 17^
leti over het Avondmaal... lä^
Opwekk. tot de huisselijke

Godsdienst...........'.. . 18i

Zamenspr. tuss. drie vrien-
den over de Wedergeboorte 07J
Het leven v. William Kelly 10
Orie zamenspr. tusschen
een' Leeraar eu een lïuism. 10

Het dorp Ecrenhoef....... 20

Het nadeel van het bij de
straat loopen der kinderen. 12i
Waarseh. tegen de ontucht —
Iets v.lierstelden u.krankh. läj

Ict,s voor gevangenen.....25

Geschenk der christ. liefde

voor kinderen............. 20

Geschenk voor lidmaten der

christelijke kerk......... 15

Heb ik wel srenoe^ voor de

eeuwigheid?____........ 12^

Tweede geschenk der chris-
telijke liefde voor kinderen 15 ,

Voor dienstboden......... 171;

Over de feesten........... 12j|

leta voor armen........... 0711

13.
IB,

17.

18.

19.
Uü,
21.
«2.

■2-i.

34.

ä.5.

ä«.
■n.

Cents.

29.nbsp;Jezus, de geneesnieester

van kranken.............. 10 n

30.nbsp;Evangelische herinneringen
aan oude lieden........... 15

31 Vetz. van leerzame brieven
en opwekkende verhalen..
,12. Opw. tot weltevredenheid. 124

33.nbsp;Een g. woord aan Christen-
ouders over de opvoeding., 15

34.nbsp;Franke, de kracht des gel.. 12}

35.nbsp;Schets van het leven van
Afrikaner................. 07^

30. Waarschuwiug tegen het

kwaadspreken............ 07^

37. Iets over de zelfkennis .... 15
.■)8. Een woord v. onderrigt en
troost in sterfhuizen......20

39.nbsp;Men doet niet wat men kan 12i

40.nbsp;Christelijke onderrigt. tot
moed en liope............. 15

11. Waarom word ik niet beter? 17J

42.nbsp;Wie zijn hier op aarde de
gelukkigste menschen? ... 15

43.nbsp;Gedenk te sterven......... 15

44.nbsp;Het voorbidd. een pligt der
christelijke liefde......... 124

45.nbsp;Opw. tot getrouwe deelne-
ming in het Maandel. Geb. 17

46.nbsp;Troostw. voor Christenen
in alle wederwaardigheden. 15

47.nbsp;Bijbelsch leesb. V. kr.mken. 15

48.nbsp;lete uit het leven van Felix
Nefl', Pred. der Waldenzen. 20

49.nbsp;Het geloof in den Heer Je-
zus Christus, naar Joh. VI. 20

50.nbsp;De christelijke oefenschool. 20

51.nbsp;De goede Herder......... 174

53. Bijbelsch onderwij.s over

's menschen bekeering____ 174

53.nbsp;Genade en pligt ........17j

54.nbsp;Gesch. aan allen , die Gods
woord mo.sren hooren...... 174