-ocr page 1-

NEDERLANDSCH OÖST IllË

BN HET

NEDERLAMCHE ZENDELlMElöfSCHAP,

Toelichtingen tot de gedachtenisplaat, uitgegeven
bij gelegenheid van het 75 jarig bestaan

des genootschaps.nbsp;lt;

-ocr page 2-

Vitgegeven door de H.H. b. 3. adriani en e. laüRILlard
ie Amsterdam, h. brouwer te Zwolle, m. d. deeleman
te Rotterdam, A. drost, dz., ie Delft, 0. p. hofstede
de
GBOOT te Kampen, b. ch, ledeboer te Loenen aan de
Vecht, en c. sepp ie Leiden, Gecommitteerden van het
'Nederlandsche Zendelinggenootschap tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van kleine Stukjes Ier hevordering van
Evangelische kennis en godzaligheid, ook lij mingeoef enden.

-ocr page 3-

Nederlandscli Oost-Indië

en het

ïïederlaiidscli Zendelinggenootschap.

11. DE GESCHIEDENIS DER MINAHASSA
VAN 1881 TOT OP ONZEN TUD.

De aankomst van de zendelingen Riedel eu
SoHwiRz in 1881 mag het begin van een nieuw
tijdperk in de geschiedenis der Minahassa heeten.

Een nieuw tijdperk in ■ de geschiedenis, wat wil
dit zeggen? Zeker niet, dat het lot der menschen,,
het aanzien der maatachapp^ op eens geheel ver-
anderd is. Plotselinge veranderingen bestaan niet
in de geschiedenis van ons geslacht. Gelijk in de
aatnui- alles zich geleidelijk en op zijn' tjjd ont-
wikkelt, zoo verkrijgen ook de volken en geslachten
Diet dan langzamerhand en op zijn' tijd een ander
inzien. Dit is blijkbaar Gods weg, en dus is
Ook de komst van het Godsrijk niet anders dan
Op dezen weg te verwachten.

Wel hebben er nu en dan gebeurtenissen plaats,,
die meer bijzonder onze aandacht trekken; vroeger
later komen er mannen op het wereldtooneel,
die een' gewigtigen invloed hebben op het lot

-ocr page 4-

huuner medemenschen, en met zulke gebeurtenissen
en zulke mannen is men gewoon een nieuw tijdperk
te openen. De ontdekking van Amerika waa zulk
eene wereldgebeurtenis, en met deze vangt de
nieuwe geschiedenis aan.
Luther was zulk een
man, en met dezen begint het tijdperk der kevk-
hervormiag.

In de geschiedenis der Minahassa zal wel altijd
het optreden van
Riedel en Schwakz als de aan-
vang van een nieuw tijdperk beschouwd worden.
Maar men meene toch niet, dat deze mannen de ge-
heele Minahassa, of ook maar een groot deel van
hunnen werkkring, tot
Christüs gebracht hebben.
Riedel heeft verscheidene jaren, Sohwaez niet min-
der dan 14 jaren gewerkt, aleer zij konden zeggen:
hier en daar begint het oude nieuw te worden.
Zij hebben den ^veg gebaand: anderen moesten

daarop voortgaan.

Iets anders. Er zijn menschen, die al vrg
zonderlinge voorstellingen hebben van het werk
van zendelingen. Dezer dagen kwam een man
voorbij ons huis; zijn kleine laa op het bord:
»Nederlandsch Zendelinggenootschap, 1797.quot; »Hé,''^
riep het kind uit, »vader! wat beduidt dat?quot; »Ja,quot;
was het antwoord, »daar leeren zooveel als dominés,
en die gaan dan met Bijbels naar de wilde landen.quot;
Nu raag men veronderstellen, dat de man zich tegen

-ocr page 5-

een' vriend anders en zeker beter zou hebben uitge-
drukt , aangenomen, dat hij dan toch wel iets van de
zending wist; maar het denkbeeld, dat zendelingen
eene soort van »üominésquot; zijn, in Indië noemen
velen ze kleine Dominés (Pandita's kitjil), en dat
zg gaan met Bijbels onder den arm, is toch al
vrij algemeen bij hen, die er weinig of niets van
weten of willen weten. En van die »wilde landenquot;,
anderen zeggen iets naauwkeuriger wilde volken,
maken velen zich ook al vreemde begrippen.

Eeu onzer jongste kweekelingen verliet ons ver-
leden jaar, omdat zijne moeder, wat hg haar ook
ten tegendeel mogt zeggen , rust noch duur had bg
de gedachte, dat haar zoon nog te eeniger tijd
door een wild dier verscheurd of door menschen-
eters opgegeten zou worden; de jongeling vreesde
dat zflne moeder dien angst nooit te boven zou
komen en dat dit haar leven verkorten zou.

Het zijn uitersten; maar zeldzaam zgn zij niet,
en zij zouden niet bestaan, als ons gansche volk
eenigszins heldere begrippen van de zending en
van de volken van Neêrlandsch Indië had.

De zendeling, die zijne roeping goed begrijpt,
zal zich wachten van op te treden als de predikant
in ons vaderland; hij behoeft niet te vreezen voor
wild gedierte, en zeldzaam zjjn de gevallen, dat
zendelingen om het leven zijn gebracht. De

-ocr page 6-

zendeling weet, dat hij voor het volk, met en
onder het volk moet leven, en dat hij het Evan-
gelie nog meer door zynen wandel, dan door zijne
woorden moet prediken, zal h^ ooit slagen om de
bevolking tot God, als onzen Vader in
Jezus
Christus
te brengen. Hij heeft wel te strijden
tegen onverschilligheid, maar niet te vreezen voor
■wild gedierte en menscheneters. Geduld, volharding,
een eenvoudig, vroom gemoed, bij de noodige
bekwaamheden, z^n voor hem onmisbaar; en
terw^l hij voortdurend kennis en troost put uit de
■ H. Schrift, zijne kracht vindt in het gebed, wacht
hij zich voor de overjjling, van den B^bel zoo maar
onvoorbereid den inlanders in handen te geven, of
hun gebeden te laten opzeggen, zonder dat zij
die verstaan of de behoefte gevoelen om zich tot
den Vader te wenden.

Iedere zendeling heeft overigens zijne eigene
wijze van werken: de eene spreekt gemakkelijk
in het openbaar, en daarom is het niet te ver-
wonderen , dat hg gaarne vele menschen bijeen
ziet; de andere heeft overal een goéd woord en
verkeert liever met enkele leerlingen of in de
huisgezinnen; er zijn zendelingen, die bijzonder de
gave der talen bezitten, en die zich dus nuttig
maken door het onderzoeken en in schrift bren-
gen van nog weinig bekende talen; er z^n die

-ocr page 7-

meer dan anderen geschikt zjjn, om in ziekte hulp
te verleenen; nog anderen zijn bekwame hand-
werkers en bouwlieden. Sommige zendelingen zijn
ernstig van aard, bijna streng iu den omgang;
anderen hebben eene tot vrolijkheid neigende
natuur; kortom er zijn Paulussen, Petrussen en
Joliannissen onder de zeadelingen, en dat is regt
goed.

De Heer heeft ons door eigen yoorbeeld geleerd,
dat Zijne discipelen zeer verschillende karakters
kunnen hebben, en dat Zijne apostelen, ieder op
zijne wijze, Zijn Evangelie moesten verkondigen,
de uitbreiding van het Godsrijk moesten helpen
bevorderen. Maar allen hadden zij dit gemeen,
dat zij den Heer hartelijk lief hadden, en wie
die liefde niet voedt en openbaart', kan geen
zendeling zijn.

De zendeling Riedel had eene ernstige, wel eens
strenge natuur; hij kon de dingen zoo regt kort
en krachtig zeggen, en wee hem, die zich zijn
ongenoegen had berokkend, door af te wijken van
den weg, dien hij als deu
weg van den Heer had
leeren kennen. Voor de heidenen had hij toegevend-
heid, maar voor de christenen was hij onverbiddeljik
streng.

Toch ging hij gemeenzaam met de menschen
Om. Men zag hem
'3 morgens al heel vroeg uit-

-ocr page 8-

gaan met de pgp in den mond, en zelden kwam
hij t'huis, of hij was hier en daar bg een' inlander
binnengestapt, soms wel eens, zoo het heette, om
eene versche pjjp op te steken; maar altijd om het
volk al beter en beter te leeren kennen, te
troosten, te onderwijzen, te vermanen, waar het noo-
dig was, te helpen, zooveel hij kon.

Br. ScHWAEz, meer opgeruimd en spraakzaam,
meer bewegelijk, en toch, waar het ernstige zaken
gold, niet minder ernstig, even getrouw bij zieken-
bezoek en schoolonderzoek, verkeerde iu veel
• ruimer kring, zat dikwijls te paard, om buiten
zijne woonplaats kleine gemeenten te gaan stichten
en steunen.

Het gevolg is geweest, dat Riedel na eenige
jaren bijna uitsluitend te Tondano werkte, terwijl
ScHWABz een aantal gemeenten in het district
Langowan bediende.

Nu moet niet vergeten worden, dat Tondano
eene zeer groote negerij is, die van weerskanten
aan de rivier gelegen, uit een aantal kleinere
plaatsen (kampongs) bestond; tegenwtfordig telt zij
niet minder dan 16; terwijl als van zelf tot dezen
werkkring behooren de negergen, die aan het meer
van Tondano liggen. (1) En dan moet men ook

(1) Thans behooren er toe ruim 20 gemeenten aan het
jncer of aan de zee gelegen.

-ocr page 9-

weten, dat die Tondanezen wakkere, wel eens wat
lastige luidjes waren. In vroegere jaren (vóór
1809) bewoonden zij de eilandjes van het meer,
aan den mond der rivier ; daarom noemden zij zich
ook Tondanezen, d. i. Watermannen, en na een'
opstand tegen de Compagnie, waarbij zij zich dapper
gekweten hadden, heeft men hen genoodzaakt, zich
op het vaste land neder te zetten; maar altijd
bleef het water hun element, en welligt, dat zy
daardoor hunne oude stoutmoedigheid behielden.

De Resident, die in 1831 nog het bestuur
voerde in de Minahassa, had zeker goed gezien,
toen hij den bedaarden, ernstigen
Rikdel aanbeval,
zich onder dat volk te vestigen; terwgl
Schwabz,
meer landwaarts in, bezuiden het meer, overvloedig
gelegenheid zou vinden om vele plaatsen te be-
zoeken en zjne werkzaamheden naar hartelust uit
te breiden.

Wij hebben vroeger gezegd, dat er toen al
christenen in de Minahassa waren; maar gfl hebt
wel begrepen, dat deze hunnen naam weinig eer
aandeden. Een reiziger, die in 1842 den toestand
schilderde, getuigt van hen, dat zij al de ondeugden
en al het bijgeloof van de heidenen behouden
hadden, en eigenlek nog minder te achten waren,
omdat zfl meenden als christenen iets meer te zijn.
Nu dat hebben alle zendelingen ondervonden, en

-ocr page 10-

dat ondervinden zij hier en daar nog wel. Het
naam-chïistendom heeft al heel wat kwaad be-
rokkend in Indië, maar niet .minder in Europa;
het is het onkruid onder de tarwe. Voornoemde
reiziger hoopte, dat het aankomend geslacht, dat
toen tot christenen gevormd werd, betere vruchten
voor de zendelingen zou dragen, »die daaraan
onvermoeid sedert tien jaren werkzaam zijn.quot;
.Dochquot;, schrijft hij verder, »zoolang de walians
(de priesters) nog steeds hunne oude zeden blgven
prediken en de heidensche gewoonten niet geheel
•zullen zijn ter zijde gesteld, twijfelen wij, of de
goede wil dier heeren wel volkomen het doel zal
bereiken, en het niet steeds een half werk zal
blijven.quot;

De hoop van dien reiziger is vervuld en zijne
vrees is beschaamd, als men bedenkt, dat de invloed
der walians geheel verdwenen is, en niet vergeet,
wat wij boven opmerkten, dat de doorwerking van
het christendom altijd langzaam plaats heeft.

RiEDEt en ScHWAKz vonden dus het volk, zooals
wij het in het vorige tpvak leerden* kennen; zjj
moesten vau meet af aan beginnen in eene onbe-
schaafde, maar toch niet ordelooze maatschappij,
onder landbouwers, die gemakkelijk in hunne be-
hoeften konden voorzien. Natuurlp konden de
lendelingen hun verblijf niet nemen in eene of

-ocr page 11-

andere inlandsche hut, vuil on onoogelijk, waar
verscheidene huisgezinnen bijeen woonden: zij
moesten zich een huis bouwen, en ofschoon daaraan
geholpen, waar het gold hout te kappen en te
slepen en waar ruwe handenarbeid gevorderd werd,
ofschoon te Tondano althans enkelen gevonden
werden, die het timmeren op inlandsche wijze
verstonden, toch waren zij het, die de inlanders
leerden, hoe nieuwe gereedschappen te gebruiken,
en hoe een net en stevig huis te zetten.

Uit de geschiedenis der Minahassa blijkt, dat van
toen af het getal inlanders, die geacht worden te
kunnen timmeren, is toegenomen, dat de huizen
der inlanders gaandeweg aanmerkelijk verbeterd
zijn, dat de dorpen geregeld langs straatwegen
worden aangelegd, dat in één woord, ieder reiziger,
die sedert twintig jaren de Minahassa bezocht
heeft, getuigt: zoo als het daar is, vindt men het
nergens in Indië. De zendelingen hebben door
voorbeeld en onderrigt onbegrijpelijk veel bijge-
dragen om de verbeteringen tot stand te brengen;
maar, en dat moet niet vergeten worden, de Heeren
ambtenaren, de Regering hebben ook niet stil ge-
zeten; zy hebben hun gezag gebruikt, om de be-
volking op dien weg te doen voortgaan, en zóó
is hier gebleken, voor een ieder die zien wil, wat
de zending en evenzeer, wat een goed bestuur ver-

-ocr page 12-

mag. Hoe veel goeds kon iu Indië tot stand komen,
als overal zóó gewerkt, en zamengewerkt werd!

Nn begrijpt iedereen, dat huizen bouwen voor
den zendeling slechts noodzakelijk voorwerk of,
later, bijwerk is. Het is den zendeling om damp;
menschen te doen; maar menschen kunnen niet
met elkander verkeeren zonder te spreken, en
als een vreemdeling tot ons komt, dan moet
hij onze taal leeren, of hij komt nooit regt bg
ons t'huis.

Er zgn welmeeneude christenen, die zich voor-
, stellen, dat men zóó maar naar de heidenen kan gaan,
als men waarachtig geloof heeft; denken zij er wel
aan, dat de zendeling de taal van het land moet
leeren, dan achten zij dit »0! zoo gemakkelijk
gt;Onze zeeluiquot;, zeggen sommigen, .kunnen immers
ook met die zwarten praten!quot; Aan hunne spraak
kan men zulke christenen kennen: die enkele
woorden zgn voldoende om te toonen, dat zg oijer
de dingen spreken, als de blinde over de kleuren.
Onze zeelieden hebben geleerd, zich overal ver-
staanbaar te maken als zij iets te koopen of te
verkoopen hebben; maar dat laat zich zelfs zonder
spreken doen. Men had in die dagen te Tondano-
eene markt, daar bestond echter alleen ruilhandel, en
soms kwam eene ruiling tot stand, zonder dat men
elkander een woord toegesproken had. - »Zwarten!quot;

-ocr page 13-

't is ook al een woord, dat wij aau gebrekkige
kennis te danken hebben: er zijn maar enkele
volken, die bepaald zwart zgii; de Portugezen
leerden ze het eerst kennen op hunne reizen langs
de kust van Afrika, en zelfs de Negers zijn niet
overal zwart. - En »pratenquot;! Spreken, duidelijk
zijne gedachten uitdrukken, dat is iets meer dan
praten: de zendeling dient iets meer te kunnen
dan een praatje maken. Bij eenig nadenken zal
men begrijpen, dat men geen zendeling is, zoolang
men de taal van het volk niet grondig verstaat,
alles kan zeggen wat men te zeggen heeft, en dat
goed en gemakkelijk. Door geheel Indië wordt
langs de kusten eene taal gesproken of liever in
eene taal gepraat, die men de maleische noemt,
en wie wat maleisch praat, kan zich ligt behelpen.

Riedel en Schwakz hadden dat Maleisch geleerd,
en gebruikten het nu ook voor hunne Evangelie-
verkondiging. 't Is jammer, dat zij dit ooit gedaan
hebben, want de Minahasser heeft eene eigene taal,
het Alfoersch; en tegenwoordig zeggen de zende-
lingen zelven: »'tis jammer, dat men dat niet
dadelijk gebruikt heeft bij het onderwijs; het zou
veel inspanning gekost hebben om het goed te
leeren, er boeken in te schrijven, enz.; maar wij
zouden verder zijn.quot;
Riedel en Schwabz en ook
latere zendelingen hebben dat Alfoersch wel ge-

-ocr page 14-

leerd, maar het Maleisoh is in de Minahassa de
taal van het onderwijs en van de Evangelieprediking
geworden, even als het Hollandach onder de friesch-
sprekende bevolking in ons vaderland, en dit laatste
laat zich beter verdedigen dan het eerste. In-
tusschen blijven de Friezen, Friezen in hun hart,
de Alfoeren verzaken hunnen landaard evenmin,
en zoo moet het ook zijn!
Cheistüs blijft toch
voor allen dezelfde.

De zendelingen hebbeix wel het meest bijgedragen,
om het Maleisch, vooral in de binnenlanden van
. de Minahassa als de taal van het onderwijs in te
voeren; en laat men nu het bezwaar, dat dit de
volkstaal niet is, rusten, dan hebben zij daarin
groote verdienste. Laat ons billijk zjjn, en erkennen,
dat het gemakkelijker is van achteren te zeggen,
»men had anders moeten handelenquot;, dan bij den
aanvang het beste aan te grijpen.

Om nu het Maleisch als de taal voor de
Evangelieprediking algemeen te kunnen gebruiken,
moest men het de kinderen leeren, eu daartoe
waren scholen noodig, waar lezen en-schrijven de
voornaamste leervakken waren. Dat de kinderen
op die scholen reeds vroeg van
Jezus hoorden,
dat daar het gebed vóór en na den schooltijd niet
verzuimd werd, dat men daar veel werk maakte
van den zang, zoo noodig en opwekkend in de

-ocr page 15-

christelijke zamenkomsten, dat meu er lette op
welvoegelijke kleeding, hoe eenvoudig dan ook,
en zooveel mogelijk op zindelijkheid, orde en net-
heid, dat kon toch wel niet anders. Dat zoodoende
de scholen tegelijk de kweekplaatsen voor de ge-
meente werden, en langzamerhand haren invloed
deden gevoelen in het huisgezin en op het maat-
schappelijk leven, - dit maakt, dat wij de school
nog altijd als de meest gezegende instelling in de
Minahassa beschouwen, en'dat wij er God voor
moeten danken, dat Hij het den zendelingen in
het hart gaf, aan deze een goed deel hunner kracht
te wijden, zoodat zij daar aanvankelijk zeiven
onderwijs gaven, later zich vooral toelegden op de
opleiding van inlandsche onderwijzers, en nooit
hebben opgehouden de school te verzorgen en le
steunen.

Wie de geschiedenis van een volk schrjjft, be-
hoort goed te letten op het huisgezin en op alles
wat voor de opvoeding en het onderwijs van
kinderen en jonge menschen gedaan wordt. Dit
verdient nog veel meer de aandacht van den ge-
schiedschrijver, dan de oorlogen, die de volken
beroerd hebben, 't Is wel jammer, dat daaraan,
vooral vroeger, zoo weinig gedacht werd. Het
IS bijna alsof de menschen van oorlogen geleefd
hebben, en alsof van het andere niets te zeggen

-ocr page 16-

viel. Wij hebben al op school geleerd, dat Kakel
de Gboote
veel voor het onderwijs der jeugd ge-
daan heeft, en van
Luthee weet iedereen, dat hij
een school- zoo goed als een kerkhervormer ge-
weest is; maar wat eigenlijk wel de school was
en wat zij voor ons behoort te zijn, daaraan wordt
niet veel gedacht, omdat wij daarvan niet veel
geleerd hebben, en pok omdat de geldelijke en
stoffelijke belangen in de eerste plaats in aanmerking
komen: wg moeten immers leven, en onze kinderen
moeten eens hun brood verdienen!

Lieve ouders! Bedenkt eens, boe de Heer vóór
zijn openlijk optreden een oud woord van Mozes
heeft gebruikt: gt;De mensch leeft niet alleen
van brood, maar van alles wat uit des Heeren
mond uitgaat.quot; En zijt gij vau deze waarheid
doordrongen, laat u dan ook nog eens door
Luther
onderrigten, waar hij de schoolopzieners voorhoudt,
nadat hij hun gezegd heeft wat de kinderen zoo
al op school moeten leeren: »Maar men behoort
éénen dag, bijv. Zaturdag of Woensdag, vast te
stellen, om den kinderen christelijk onderwijs te
geven.quot; De geschiedenis is eene voortreffelijke
leermeesteres; jammer maar, dat die raadsvrouw
zoo weinig gekend en begrepen wordt.

De geschiedenis van het schoolonderwijs in de
Minahassa, al loopt zg slechts over een 40tal jaren.

-ocr page 17-

is leerzaam genoeg. Zal het u niet vervelen, als
men u daarmede iets langer bezig houdt?

De zendelingen openden scholen , waar de kin-
deren Maleisch leerden lezen, omdat deze kundig-
heid hen eerst regt in staat stelde, om het gods-
dienstonderwijs te volgen, en later om de preek
met vrucht aan te hooren. Hoe zagen er die
scholen uit ? Niet zeer uitlokkend, en al zou het
onbillijk, ja dwaas zijn te verwachten, dat zij dade-
lijk aan de eischen van ons lager onderwijs hadden
beantwoord, zij hadden toch beter kunnen wezen.

De bevolking zette een gebouwtje, dat niettegen-
staande de raadgevingen van den zendeling maar
zelden genoeg licht toeliet, en toch dikwijls tegen
regen en togt weinig beschutte. De plat getreden
aarde was de vloer; de banken waren gespleten
boomstammen, ruw bekapt, op paaltjes vastge-
maakt, maar dikwijls zoo, dat zij bij de minste
beweging wiggelden; daarbij stonden zij langs de
wanden, zoodat de meester in het midden stond,
de kinderen elkander voortdurend in 't oog hadden.
Tafels had men niet; moest er geschreven worden,
dan knielden de kinderen voor de banken. Een
schoolbord, werd nergens gevonden. Aan boeken
en andere leermiddelen was soms een gebrek, om
wanhopig te worden. De meesters waren aanvanke-
lijk ongeoefend, en allerminst berekend voor hunne

2

-ocr page 18-

moegelijke taak. De geschiedenis hangt hier een
niet aanlokkelijk tafereel op. (1)

Toch hebben de kinderen in die scholen nog wel
geleerd. Hoe kon dat? Omdat de onderwgzers
een' goeden wil hadden, omdat er niet veel te
gelijk geleerd werd, en omdat men vrij was van
den waan, dat het genoeg is fraaije schoolgebou-
wen eu knappe onderwjzers te hebben, al ontbreekt
dan ook de vaderlgke toewijding, die toch bij den
onderw^zer der jeugd onmogelijk gemist kan worden.

Met gebrekkige hulpmiddelen deed men veel;
maar dat is geen reden, om het te prgzen, dat
men zich met zulke gebrekkige middelen tevreden
stelde. Nog veel minder mag men goedkeuren,
dat het den zendelingen aan de noodige gelden
ontbrak, om iets beters in 't leven te roepen. Een
groot gebrek van de zending is altyd geweest en
is het nog, dat men goedkoop wil werken. Weelde,
opschik en vertoon, moeten worden uitgesloten;
maar wat men doet, moet men goed doen.

(1) Zonderling genoeg is dit overgenomen als een beeld
van de tegenwoordige inlandsche school in de Minahassa,
jn een overigens niet onaardig geschreven schoolboek, dat
nu echter, zeker tegen de bedoeling van de schrijvers, onze
Nederlandsche schooljeugd gelegenheid geeft, om eens har-
telijk over zulke scholen te lagchen, en kau strekken, om
de zending bij onze onderwijzers in minachting te brengen !

-ocr page 19-

Regt gelukkig trof het, dat die eerste zende-
lingen Duitschers en wel zingende Duitschers waren,
die vader
Lvthek's woorden ter harte namen, ala
deze zegt, dat een schoolmeester, die niet zingen
kan, geen knip voor den neus waard is. Br werd
op die scholen gezongen, zélfs met begeleiding van
de fluit; want van de ambonsche scholen had men
overgenomen, de jongens te leeren uit het zware
riet fluiten te maken, en wel van drie verschil-
lende, vastgestelde toonshoogten, zoodat de fluit-
spelers, een enkel valsch accoordje daargelaten,
aardig harmonieerden, en de kinderen als van zelf
meerstemmig begonnen te zingen. Verstaat deze
en gene lezer dit niet; och, dat hij zich de moeite
geve het zich te laten verklaren. Er wordt in
ons land weinig gezongen, al wordt hier en daar
onmanierlijk geschreeuwd; en toch waren de oude
Hollanders bekend voor hunnen zang. Van waar
dat dit thans zoo geheel anders is? Omdat de
kindertjes in de wieg zoo weinig hooren zingen.
In huisgezinnen, waar moeder en de oudere zusjes
veel tot het wicht spreken, daar begint het te
praten, zelfs ƒ óór het nog loopt; en zingen moet
het kind even vroeg, bgna nog vroeger leeren,
omdat niet alleen het gehoor moet geoefend wor-
den , maar ook de stem zich moet gewennen zuiver
terug te geven , wat het oor met welgevallen hoort.

No. 110.nbsp;2*

-ocr page 20-

Moeders! Vaders! zingt toch veel met uwe kinde-
ren. En gy, Volksmannen, die dit mogt lezen,
stelt u toch niet voor, dat ooit een volkszang
zal geboren worden uit uwe volkszangscbolen, ala
gij niet begonnen zijt met ons volk de opgewekt-
.heid, den frisschen, vromen zin te helpen ver-
werven, die onder allerlei levensomstandigheden
een lied op de lippen of althans in 't hart legt.
Als uit elk huisgezin dagelijks een loflied, kan
het zijn een danklied, opstggt, als in elke werk-
plaats het lustig lied der gezellen vernomen wordt,
als in onze bedehuizen schreeuwen in zingen ver-
keerd is, dan zijn wij op weg overal vrede en
welwillendheid te zien heerschen, dan zijn de dagen'
der kroegen geteld, het huisgezin komt in waarde,
en het Evangelie verkrijgt zijnen vrijen, ruimen loop.

Een zegen is het, dat de Minahassers hebben
leeren zingen! Zegt het voort!

Hier herneemt de geschiedenis, onze leidsvrouw
het woord, en verhaalt ons, dat de zendelingen
weldra geen vrede hadden met hunne gebrekkige
scholen, en vooral begrepen, dat de onderwijzers
meer berekend moesten z^n voor hunne taak.

De moerids ofquot; huiskweekelingen, die zich door
vatbaarheid en gedrag onderscheidden, waren tot
nu toe, na eenige bijzondere voorbereiding tot onder-
wijzers aangesteld; men zag in, dat deze eene meer

-ocr page 21-

zorgvuldige opleiding noodig hadden. Gaarne kvra-
men de Bestuurders van ons Genootschap de zen-
delingen te gemoet, toen deze verzochten om eene
kweekschool voor inlandsche onderwijzers in de
Minahassa.

Er was toen juist in het Zendelinghuis een kwee-
keling, die, zelf onderwijzer, aan bijzondere be-
kwaamheid een' vurigen geest, onbezweken ijver
en een' vromen zin paarde; deze werd bestemd om
in de Minahassa zulk eene kweekschool te openen.
Br.
Geaafiand, want dezen bedoelen wij, vertrok
in 1849 uit Nederland, en reeds in 1850 had
hij te Sonder zijne kweekschool geopend. Maar
o jammer! Dat ons gebrekkig menschenwerk altijd
nog weêr door menschen, zelfs door goede men-
schen , iets gebrekkiger, indien maar niet bedorven
moet worden! Br.
Geaafland vond aanvankelgk
bjj de zendelingen niet den steun, waarop hg in
jeugdig vuur gerekend had. De jeugd is wel eens
wat driftig, en de ouderdom is wel eens wat veel
aan het oude gehecht! Dat kan men niet buiten
rekening laten. Gelukkig als men nog gezind is
elkander te verstaan; en omdat die gezindheid bij
de Broeders bestond, en omdat de oudere in Br.
Geaafland meer en meer een' man leerden waar-
deren , die uitnemend voor zgne taak berekend was,
heeft zich dit langzamerhand best geschikt; na

-ocr page 22-

eenige jaren was men zóó ingenomen met de kweek-
school, dat men die niet had willen missen, en tegen-
woordig is zjj, naar het algemeen gevoelen, onmisbaar.

Toch kon Br. Gbaafi.and niet te Sonder bleven.
Ben heerschzuchtig hoofd, welligt eenigszins met
den »geweldigen jagerquot;
Nimbod te vergelijken, had
zgne onderhoorigen bevolen hunne huizen op eene
plaats te bouwen, waar hij hen onder bedwang
had, maar waar de omliggende bergen de lucht-
verversching belemmerden. Zoo ontstonden daar
gedurig ziekten, en
Graafland's kweekelingen bleven
daarvan niet verschoond. De kweekschool moest
kwenen, want hoezeer ziekte ook dienen kan, om
den mensch tot hooger leven te vormen , de bloei
van zulk eene inrigting is onmogelijk, .ils de kwee-
kelingen niet in den regel gezond zijn: als een
planthof nu en dan, of hier en daar een ziekelgk
plantje vertoont, dan is dit geen bewijs voor de
ongeschiktheid van den bodem; maar wie zal zijnen
hof niet verleggen , als hg voortdurend met ziekte
en versterf te worstelen heeft?

Gkaafland verhuisde naar Tanawangko, aan het
zeestrand, en daar is tot hedeu onze kweekschool
voor inlandsche onderwijzers gevestigd; van daar
zijn een aantal onderwijzers uitgegaan, die beter
dan hunue voorgangers voor de taak van het volks-
onderwijs geschikt zgn.

-ocr page 23-

Op deze kweekschool leeren de kweekelingen alles
wat met eenige redelijkheid voor den inlandschen
onderwijzer noodig kan geacht worden. Ue leer-
vakken en den gang van het onderwijs hier op te
geven zou ons te ver voeren , al willen wij onze
Lezers, die hierin belang stellen, uitnoodigen ong
Tijdschrift »Mededeelingenquot; er op na te slaan. Eén
punt mogen wij echter niet onbesproken voorbg-
gaan. De onderwijzers op onze genootschapsscho-
len hebben altijd eene dubbele taak te vervullen
gehad, eenigszins overeenkomstig die van onze
Nederlandsche onderw^zers in vroegeren tjjd.

Nadat de hervorming de behoefte aan godsdienstig
onderwijs voor kinderen, aan godsdienst-onder-
wijs voor de jeugd levendiger dan ooit had doen
gevoelen en het gebleken was, dat noch de huis-
vader, noch de predikant de regte geschiktheid
had, kinderen te leeren wat zjj van God en de
geschiedenis van Israël hadden te weten, werd den
schoolmeesters opgedragen zich met die gewigtige
taak te belasten. Aanvankelgk ging dit zeer goed ,
altijd in aanmerking genomen de eeuw, waarin men
leefde; maar dit werd bedorven, toen de overheid
zich met de zorg voor kerk en school begon te
belasten. Dat het eindeljjk, vooral in de laatste
helft der 18de eeuw, zeer gebrekkig werd, is genoeg
bekend.

-ocr page 24-

In de Minahassa zorgen de onderw^zers voor
iet godsdienst-onderwas van hen , die tot het Chris-
tendom overgaan, vóór den Doop, en ook van hen,
die, gedoopt zijnde, zich als Lidmaten aan de ge-
meente wenschen te verbinden. De zendelingen
houden het toezigt op dit. onderwijs. Zij bezoeken
catechisaties en scholen , ondervragen de leerlingen
en ontvangen de onderwijzers geregeld bij zich aan
huis, om hen door gesprekken, soms ook door
voortgezet onderwijs, op de hoogte van hunne taak
te houden. Behalve het schoolonderwijs, dat echter
alleen in de voormiddag-uren gegeven wordt, heb-
ben de onderwijzers 's avonds hunne catechisaties.

Bovendien gaan zij 's Zondags de gemeente voor
op de plaatsen, waar geen zendeling optreedt, en
daar ieder zendeling van 10 tot 16 gemeenten
heeft, en hij in den regel eiken Zondag in twee
van deze preekt, blijft de godsdienstoefening voor
het grootste gedeelte aan de leiding van den onder-
wgzer overgelaten. By dit een en ander komen op vele
plaatsen eenige gemeenteleden door de week zamen,
om den Bijbel te lezen en te iespreken, en daar is
het dan alweer de onderwijzer, die voorgaat. Wel
is de onderwijzer een man van gewigt en beteekenis.

Nu moet bg het onderwas op de kweekschool
op dit alles gelet worden, en de kweekelingen
-verlaten deze niet, dan nadat zij bij de overige

-ocr page 25-

kundigheden de noodige Bijbel- en Evangeliekennis
verworven hebben. Br.
Gkaafiand had dus altijd
eene gewigtige, maar ook zeer omvangrijke taak,
waardoor hij al sedert vele jaren van alle gemeente-
werk ontheven werd. De kweekschool telt gemid-
deld 30 kweekelingen, een getal naauwelijks toe-
reikend om in de behoeften vaneen ISOtal scholen
te voorzien. Genoot
Gkaapj.and reeds sedert gerui-
men tijd de hulp van eenen inlandschen hulponder-
wgzer, thans heeft hij er twee. Hij was het, die
de meeste school- en handboeken schreef, voor
schoolkaarten van de Minahassa en van Neêrlandsch-
indië zorgde en ook door anderen schriftelijken
arbeid veel gedaan heeft, om ons met de men-
schen daar ginds en die menschen weêr met ons
békend te maken.

Toen het grootste gedeelte van de bevolking
lezen kon, klaagden niet weinigen, dat zij geen
boeken hadden buiten de schoolboeken en den Bgbel.

Het zou niet mogelijk geweest zijn, in korten tijd
een genoegzaam getal nuttige en onderhoudende
boeken te schrijven en te laten drukken; maar ook
de menschen zouden geen geld genoeg gehad heb-
ben, om ze te koopen. De zendeling
Geaafland
dacht aan een ander middel: als men elke maand
een blad uit kon geven, waarin niet alleen de
zendelingen schreven, maar waarin ook inl an-

-ocr page 26-

ders, vooral de o n der wy z e rs het hunne konden
zeggen en mededeelen, dat zou het ware zijn; dan
had men elke maand wat nieuws en wat nuttigs,
dan zou het volk nog beter gaan begrijpen, waartoe
het lezen dient, en dat behoefde zóóveel uiet te
kosten.

Nu achtte Gkaaïland het niet zoo moeijelp
zulk een blad te schrijven; maar het te laten
drukken , dat was de zwarigheid ; daartoe was eene
drukpers noodig, en in vroegere jaren had men er
wel eene gehad, maar die was geheel onbruikbaar
geworden.
Geaafland wist eenige vrienden van
het Genootschap voor de zaak te winnen; vooral
uit hunne bijdragen werd in 1867 eene pers naar
de Minahassa gezonden; Br.
Bettink , die te gelijk
vertrok, zette haar te Tondano op, en reeds in
1868 verscheen de Tjahaja-siang (»de glans van
het daglichtquot;), een blad, dat allerlei berigten bevat,
waaraan is toegevoegd een ander over godsdien-
stige onderwerpen, en dat nu druk door alle stan-
den gelezen wordt.

Br. Bettink, die sedert met^de pers naar Tana-
v/angko verhuisd is, kan dikwijls zijn werk niet af,
omdat h|j nu ook ander drukwerk krygt. Voor
een paar jaar moest hem eene tweede pers gezonden
worden. En die gansche drukker^ levert nog gelde-
Ijjk voordeel op, zoodat de Minahassa toont, dat

-ocr page 27-

de drukpers die in Nederland zoo veel licht verspreid
heeft, ook daar noodzakelijk geworden is, om in
de geestelijke behoeften des volks te voorzien.

Toen nu het getal christenen al meer en meer
geklommen was, en zeker 60 a 70000 bedroeg,
meer dan twee derden van de bevolking, terwijl
er een aantal streken waren, waar geen heidenen
meer te vinden zijn, vroegen de zendelingen
hulp bij het opzigt over de 150 gemeenten. Er
werden inlandsche hulpzendelingen, Penoelongs
heeten zij, aangesteld en| door het Genootschap
bezoldigd.

Toen bleek opnieuw, dat een Penoelong meer
kennis van den Bijbel eu het Evangelie dient te
hebben, dan de gewone onderwijzer. In 1868 werd
de kweekschool tot opleiding van inlandsche hulp-
zendelingen te Tomohon geopend, aan wier hoofd
Br.
wilken staat, die met Br. Louwekikk onderwijs
geeft in de vakken, die de Pénoelong noodig heeft,
en die wij hier niet zullen opsommen. Genoeg
zij het te vermelden, dat de inrigting aan het
einde van 1875 een twintigtal hulpzendelingen voor
de Minahassa bestemd en gedeeltelijk reeds werk-
zaam, had gevormd.

Veel, waarde Lezer! werd van uwe aandacht
misschien zelfs van uw geduld gevorderd; maar
vraag u eens af, of niet in dit gedeelte van de

-ocr page 28-

geschiedenis der Minahassa op bijzondere -w^ze Gods
weg met dit volk te zien is, dat in 40 jaren tgds
uit een' staat van stompzinnigheid opklom tot
eene verheldering van den geest, die behoefte doet
gevoelen aan geestelijk voedsel. Zouden wg zelfs
niet mogen zeggen: »'tlsteveel! In 400 jaren
is ons eigen volk nog niet zoo ver vooruitgekomen!
Past toch op, Broeders zendelingen, dat gij van
de menschen niet te veel vergt!quot;

4

t

De school en het onderwijs hebben ons toch wel
wat ver heen gevoerd, en het wordt tijd, dat wij
een oog slaan op de gemeenten. Hoeveel zorg
Br.
Hellendoobn ook gedragen had, om het van
ouds bestaande bijeen te houden door het doopen
van de kinderen der christenen en de bediening
van het Avondmaal, - voor het christeljjk leven
in de gemeenten had hij zoo goed als niets

kunnen doen.

En die hadden het toch, o zoo noodig! Zou
van onze gemeenten veel overblijven, als zij
na de eerste stichting slechts van jaar tot jaar
door een' predikant bezocht werden, en als er,
in twee of drie eeuwen, tijden voorkwamen, dat
men in 20 of 30 jaar geen predikant zag; als
overigens de zorg voor de gemeentezaken, de pre-
diking, het onderwgs waren overgelaten aan vrij

-ocr page 29-

onkundige schoolmeesters, al waren die mannen
ooIgt; nog zoo wel gezind? En toch zou het in
een land als het onze zeker niet ontbreken aan
christelgke mannen, die bg de huisvaders en huis-
moeders door Bijbellezingen en toespraken of door
godsdienstige zamenkomsten van verschillenden aard
het godsdienstig leven zouden aaukweeken. Hoe
kan men echter hetzelfde verwachten in eene hei-
densche maatschappg, die de christenen duldt,
omdat zij zich in den grond niet onderscheiden
van de heidenen? Men begrijpt, dat het er jam-
merlik zou uitzien.

Toen Riedel en Schwakz , eerst met hunne huis-
genooten, later in een afzonderlek gebouwtje meer
openlgk op Zondag zamen kwamen, om zichzelven
eü de hunnen door gebed, gezang en een woord
uit de Schrift te stichten en naar vaderlandsche
wijze den dag des Heeren te vieren, gaf dit bij
het volk eenig opzien, en uit nieuwsgierigheid kwam
men wel eens kijken; maar in niets liet men zich
van zijne dagelijksche gewoonten eu werkzaam-
heden afbrengen.

De Minahassers, zelfs de gedooptfe christenen
konden dagen en nachten feestvieren ter eere van
hunne voorvaderen, maar van de christelijke zamen-
komsten hadden zij geen begrip; een Sabbath ofquot;
een' Zondag kenden zg niet: alle dagen van de week

-ocr page 30-

waren voor hen een. Men zegt, dat er steden in
het christelijk Europa zgn, waar dit niet anders
is; maar daar zijn dan toch altijd kerken, en daar
bestaat dus gelegenheid om met de gemeente op
te gaan.

Men kan ligt begrepen, dat de zendelingen
met innig leedgevoel zagen, hoe het onder dit
volk toeging. Maar toch vooral te Tondano
schaarden zich van tijd tot tijd enkele welgezinden
uit de gedoopten om den zendeling; en daar kon
men na eenige jaren eene vrij talrijke schare op
Zondag in de kerk vinden; daar begon men ge-
noegen te smaken in den omgang met den zende-
ling , en was deze voor de gemeenteleden wel eens
heel streng, omdat hij wilde, dat zy zich van de
heidenen zouden onderscheiden, men erkende, dat
hg gelijk had, en onderwierp zich aan zijne voor-
schriften.

Zoo kon Riedel dan ook, reeds zes jaren na zijne
aankomst, eene kerk bouwen, die 800 menschen
kon bevatten, en die al vrg spoedig eiken Zondag
geregeld bezet was. Nog later-«is die kerk ver-
groot ; tegenwoordig komen daar 's Zondags on-
geveer 2000 menschen zamen en eene nieuwe
kerk is in aanbouw. Zooals te Tondano ging het
wat later te Langowan, waar Br.
Schwarz woonde,
en van tijd tot tijd zijn op alle plaatsen grootere

-ocr page 31-

of kleinere kerkgebouwen gesticht, waarvan de
laatste meestal door de week tot school dienen.

De kerken te Tomohon, te Kakas en op enkele
plaatsen meer mogen gezien worden. Iets eigen-
aardigs bg sommige is, dat op hét plein bij de
kerk een hooge paal staat, waaraan op Zondag de
hollandsche vlag geheschen wordt. Vele gemeen-
ten hebben hare kerkklok. Als deze voor de laatste
maal luidt, ziet men gansche scharen, net gekleed
naar het bedehuis opgaan, en als de voorganger
optreedt, is de gemeente ordelijk gezeten, gereed om
op hoogst gepaste wgze het lied aan te heffen, dat
hij opgeeft, voorts is
zy aandachtig bij preek en gebed.

Is het de tijd der nachtmaalsviering, dan staat,
even als bjj ons, de tafel in de kerk gedekt, en de
tinnen schalen, bekers en kannen glinsteren u tegen.
Te Tondano heeft men zelfs een zilveren avondmaals-
stel. Heeft de Doopplegtigheid plaats, dan staat daar
op een net tafeltje het doopbekken. Is er avond-
godsdienstoefening, wat evenwel niet dikwijls ge-
beurt , dan zgn de kerken behoorlijk verlicht. En
al die zaken, gelgk ook het herstel der kerken, wor-
den bekostigd uit eene collecte, die wekelijks in de
kerk gehouden wordt. Het spreekt van zelf, dat' in
kleine negerijen niet alles in volmaakte orde is, en
dat er ook nog streken zgn, waar de meerderheid der
bevolking heidensch gebleven is; maar men kan toch

-ocr page 32-

zeggen, dat het christendom overal de overhand
heeft.

En ala dit nu eens alleen bleek uit de kerken
en uit de openbare godsdienstoefening, dan zou
dit zeker weinig te beteekenen hebben. Of als
er alles eens uiterlijk vertoon was, wat zou dat
akelig zijn! Men hoort zoo wel eens van dezen en
genen , die in Indië geweest is, dat het »allemaal
gekheidquot; is, die menschen tot christenen te maken;
dat zg veel gelukkiger zijn in hun' eigen' gods-
dienst, dan in den onzen; dat zij zich uit onver-
schilligheid of door overreding of uit navolging
nog wel laten doopen, maar dat zg er dan niets
beter om zijn.

Wie nagaat, hoe het christendom in de Mina-
hassa zich gevestigd heeft, zal reeds dadelijk
begrijpen, dat 't geen men elkander voorpraat van
het doopen eu het »overgaan tot onzen gods-
dienstquot; , niet strookt met hetgeen daar heeft plaats
gehad en nog plaats hoeft. Wij zullen dit nog nader
bezien; maar wie meent, dat eene gansche be-
volking, omdat zij tot het christendom is overge-
gaan eene verzameling van »heiligenquot; is, in den
zin, die soms door de goddeloozen daaraan gehecht
wordt, dan toont men niets van de voortplanting
van het Christendom te begrijpen. Men leze de
brieven van
Paulus met het oog op de zedelijke

-ocr page 33-

gesteldheid der eerste christenen, en men zal ligt
bespeuren, dat in de gemeenten veel was, waar-
over de Apostel zich te bedroeven had; maar men
zal ook zien, dat zij er ernstig naar streefden, om
Christus te leven. Hoe? Dat zagen de heidenen
in die dagen ook niet; van daar dat zij zulke dwaze
en ergerlijke dingen van de christenen vertelden.

En zoo gaat het nog in onze dagen: Men is er
soms op uit, de ergernissen, die ook in de gemeente
des Heeren niet uit kunnen blijven, breed uit te
meten, en in het schelste licht te plaatsen, en heeft
geen oogen voor den handel en wandel van de
stillen in den lande, die, door 't geloof, in God
hunne kracht vinden, ook tegen de verzoekingen
der wereld. Het Evangelie is en blijft als het zuur-
deesem , dat in de drie maten meels gelegd werd;
het werkt stil, maar onweerstaanbaar.

Dan is er nog iets. Het christendom vordert
niet, dat de menach zijn dagelijksch bedrijf late
varen. Denk eens aan de discipelen; hoe zij ook
na de opstanding van den Heer gingen visschen,
zeker wel, omdat zij in hun dagelijksch onderhoud
moesten voorzien. En als
Paulus , de groote Apos-
tel, te Corinthe den kost verdiende met tentenmaken,
dan bewijst dit, dat hij zelf niet al zijn' tijd door-
bracht met geestelijken arbeid. De ware discipel
van
Chkistüs is trouw ook in zijn dagelijksch bedrijf.

No. 110.nbsp;quot; 3

-ocr page 34-

Zóó nu is het ook gesteld met de christenen
in de Minahassa; zij gaan even als al hunne land-
genooten naar den akker, zorgen voor het onder-
lioud hunner woningen en behartigen in alles het
-welzgn vau hun gezin, maar natuurlijk naar 's lands
■w^ze. De godsdienstigen gaan Zondags gaarne naar
de kerk, en de onverschilligen blijven 't huis.

Het is niet de verdienste van het kerkgaan, dat
hier in aanmerking komt, maar de begeerte om
zich met de broeders en zusters te vereenigen in
gemeenschappelijke Godsvereering en uit die zamen-
komsten iets mede te nemen voor het hart en voor
het leven. En als nu de zendelingen er nog al op
aandrongen, dat men naar de kerk ging, dan was
dit, om die begeerte op te wekken en aan te
wakkeren.

Hebben de zendelingen zich wel eens beroepen
op de Zondagswet, om het werken op dien dag
van overheidswege te beletten, dan was dit niet
om eene zoogenaamde Sabbathsviering onder
de bevolking in te voeren, maar om te bewerken,
dat alle dingen met orde konden geschieden. De
heidenen hebben zij nooit aan de zondagsviering
willen onderwerpen, maar de christenen moesten
weten en onthouden, dat dit voor ons de dag des
Beeren is.

Riedel en Schwaez hebben nooit dwang of beloo-

-ocr page 35-

ning gebruikt om de gemeenten te vergrooten; en
de andere zendelingen hebben dit evenmin gedaan.
Men moet zelfs zeggen, dat zg veel voorbereiding van
de menschen vorderden.

Als men ziet, hoe de Roomschen in Indië bg
hunne bekeering te werk gaan, onvoorbereid doo-
pende wie slechts defl Doop vraagt, als men
bedenkt, dat zóó vóór 300 jaren vele heidenen
in Indië door de Roomsche priesters tot het Chris-
tendom gebracht zjjn, en dat deze tegenwoordig
weêr hetzelfde beginnen, dan zou men geneigd
zijn tot de Protestantsche zendelingen te zeggen:
»Mannen, broeders! Vergt toch niet te veel vaa
de menschen!quot; Deze zullen echter altjjd antwoor^
den: »Hoe zullen zij gelooven van welken zij niet.
gehoord hebben? Neen! zonder genoegzame voor-
bereiding zullen wij geen volwassenen doopen, en.
zonder voortgezet onderwgs zullen wg niemand tot
lidnaoat aannemen. Wg maken onderscheid, dat
is waar, immers kunnen wg van jonge menschen
meer kennis vorderen, terwijl wij bg de ouden van
dagen uitsluitend op de geopenbaarde gezindheid
van het hart zullen letten; maar de menschen te
doopen, alleen om het getal onzer schapen te ver-
meerderen, dat doen wg niet.quot; Die woorden hebberr
de zendelingen altgd gestand gedaan.

De school is de plaats niet voor » onderwgs in den

3*

-ocr page 36-

godsdienst,quot; maar de kweekplaats ter voor-
bereiding voor de gemeente. Heeft de jongen of
het meisje de school met vrucht bezocht, dan
vangt het werk aan van den godsdienstonderwijzer,
die in de catechisatie de jeugdige hoofden en
harten voorbereidt, om hen als jongelingen en jonge-
dochters in staat te stellen de belijdenis af te leg-
gen, die gevorderd wordt voor hunne aanneming
tot lidmaten der gemeente. Zóó gaat het thaos met
alle kinderen van christen ouders, die reeds vroeg
door den Doop bg de gemeente zijn opgenomen.

Maar aanvankelijk kon men met de heidenen zóó
niet handelen, en evenmin thans ten aanzien van
volwassen heidenen. Deze ontvangen, nadat zij de
begeerte hebben geopepbaard om gedoopt te worden,
twee a drie jaar onderwijs, terwgl intusschen gelet
wordt op hun gedrag en hunne gezindheid. Dat
doet de gemeente zelve, en 't gebeurt wel, dat zij
daarbij zóó streng te werk gaat, dat de zendeling
bemiddelend moet tusschen beiden komen, 't Ge-
beurt natuurlijk heel dikwijls, dat wie zich goed
gehouden heeft gedurende den tijd* zijner voorberei-
ding voor den Doop later tot onveischilligheid,
indien niet tot erger vervalt. Maar gaat het andera
bjj ons? Na den Doop wordt het onderwijs nog eeu
paar jaar voortgezet,, en dan volgt de openljjke be-
Igdenis. Zoowel voor Doop als voor Belgdenia wordt

-ocr page 37-

vooraf een onderzoek van den zendeling gevorderd.

In de meeste gemeenten heeft men oudsten, die
met den onderwgzer en met den zendeling zoowel
de stoffelijke als de geestelijke belangen behartigen.
Dit gaat alweêr beter op de eene plaats dan op
de andere.

Vele gemeenteleden komen op een' avond door
de week in de school, om met elkander een ge-
deelte van de Evangeliën te lezen, met gezang en
gebed; zulk eene bijeenkomst heet kompoelan.
Op den eersten Maandag van de maand wordt hier
en daar de bidstond gehouden; dan wordt uitslui-
tend over de zending gesproken. Bij deze, maar
ook bij andere gelegenheden, wordt gecollecteerd
voor de zending, en in vele gemeenten is men
begonnen er aan te denken, of ook de Minahassa
niet hare zendelingen behoort te hebben. Bgbels gt;
N. Testamenten, Gezangboeken koopt ieder voor
zichzelf.

Ziedaar een vlugtig beeld van den staat der
gemeenten, zooals zij eerst door het werk van
Riedel en Schwabz, later door dat van de andere
zendelingen geworden zgn. Niet minder dan bij
onze vaderlandsche gemeenten kan deze inrigting
beschouwd worden als de band en steun, de toe-
vlugt en de oefenplaats voor allen, die lust hebben
in de dingen van het Godsrgk, al levert zg geen

-ocr page 38-

waarborg voor het geloof en den daarop berusten-
den wandel van ieder lid op zichzelf. Boven de
betrekking tot de gemeente staat voor iederen
christen de persoonlijke gemeenschap met
Jezus
Chbistus
, en door hem met den Vader.

Hebben wij u een beeld van de school en van
de gemeente doen zien, gg zult zeker ook wel eens
willen hooren wat die school en die kerk voor de
Minahassa hebben opgeleverd. Laat ons daartoe
de reizigers raadplegen, die van tijd tot tijd de
Minahassa bezochten, en ons hunne indrukken mede-
deelden.

In 1839 was daar de luitenant ter zee C. W. M.
van de Velde, die bekend is als een bekwaam
teekenaar en schrgver. Hij gaf ons eenige schoone
platen, o. a. gezigten in de Minahassa voorstel-
lende. Met opgetogenheid beschrijft hg de schoone
natuur; maar wg hebben thans geen gelegenheid
om ons met natuurtooneelen bezig to houden; in
de woning van den zendeling willen wij hem vol-
gen. Hij zegt: »Het was reeds iliiddag, toen ik
aan het huis van den zendeling
Riedel, den eenigen
te Tondano woonachtigen Europeaan afstapte. Deze
waardige man ontving mij met eene gastvrgheid,
zooals ik nergens elders heb ondervonden. Zgne
eerste zorg was, mg door allerlei verkwikkingen

-ocr page 39-

van den vermoeijenden togt te herstellen. De heer-
lijkste kropsla, doperwten en aardappelen, tuin-
vruchten, door den heer
Riedel zelven aangekweekt,
werden opgedischt, en terwgl zij° aangenaam onder-
houd de spgzen vergezelde, gevoelde ik den wel-
dadigen invloed der koele berglucht, die mg weldra
alle vermoeidheid deed vergeten. Na den maaltijd
gingen wij eene wandeling doen door de negerg.quot;
De luiteuant beschrijft ons de huizen, zooals zg
toen nog, naar den ouden trant op palen stonden,
en door verscheidene huisgezinnen bewoond werden.

»Wij bezochten de christenkerk, door de inboor-
lingen zelven gebouwd en de schoolquot; .... »De
zendeling was toen sedert zeven jaren alhier aan
zijne gewigtige taak werkzaam geweest; al de moeite
en inspanning, daaraan verknocht, had hg onder-
vonden , doch hg mogt zich thans ook met regt
verheugen, dat reeds 600 Alfoeren van hem den
H. Doop ontvangen en tot deugdzame christenen
waren gevormd.quot; .... »Ik zou bezwaarlijk kunnen
zeggen, wat mg dezen enkelen dag het meest had
doen genieten. De verhevene natuurtooneelen had-
den mg diep getroffen; dat alles deed mg gewis
den Schepper van het heelal verheerlgken; maar
het was niet minder schoon en groot, den waar-
digen arbeider des geloofs, omringd door zgne
goede en lieve kinderen, die met gespannen aan-

-ocr page 40-

dacht naar hem luisterden, woorden te hooren
uiten, die vau ware dankbaarheid, en liefde voor
den Hemelschen Vader overvloeiden. Voorzeker
ook daar, in het stille woonvertrek, werd God
verheerlgkt!quot;

Het Genootschapsbestunr had intusschen in 1847
den man afgevaardigd, die ons iu een uitvoerig
werk zjjne bevindingen van het zendingwerk heeft
medegedeeld. Ds.
L. J. van Rhijn vertrok, als
Inspector, in
1847 uit Nederland, en was in 1848
eenigen tijd in de Minahassa.

Hij vond daar, behalve Riedel en Schwarz , den
zendeling
Heeemann, die zich in 1836 te Amoerang
gevestigd had; dat was eene groote negerg met
3000 zielen, waaronder bijna 1000 gedoopte naam-
christenen; maar het was er akelig gesteld met
de zedelijkheid, en
Herrmann kon eerst in 1839
met zes lidmaten het H. Avondmaal vieren. Eerst
sedert
1842 begon de toestand te verbeteren;
hoewel Amoerang zelf daartoe niet veel bijdroeg:
het waren enkele negerijen in den uitgestrekten
werkkring van Br.
Herrmann gelegen, die hem
vreugd bereidden door ontwakend christelgk leven.

Br. wilken, was toen sedert 1843 te Tomohon
aan 't werk. Eindeljjk vond de Inspector nog te
Menado den zendeling
Linemann, die sedert 1846
de aldaar opengevallen predikantsplaats vervulde.

-ocr page 41-

Het optreden van den Inspector en van zgn'
reisgenoot Br.
Jellesma, heeft een' gunstigen in-
vloed gehad, zoo op de lendelingen als op de
bevolking. Met hooge ingenomenheid heeft hij
getuigd van het werk der eersten en van de ge-
zindheid van de inlanders, vooral van de inlandsche
christenen.

Maar wij kunnen ons niet onthouden van hier
de woorden van eenen zeer ouden Alfoer over
te nemen, ons door Ds.
van Rhijn medegedeeld.
Nadat anderen getuigd hadden van de waarde,
die het Evangelie voor henzelven en anderen
had, ter vertroosting en bemoediging, zeide deze
grijsaard: »Van wat die anderen daar gezegd
hebben, kan ik het best getuigenis geven; want
ik ben de oudste van deze allen. De Compagnie
(d. i. de Nederlandsche regering) straft de dieven
en moordenaars; dat is goed - daarvan was het
hier te voren vol; maar het kwaad, dat binnen
in de harten zit, dat kan de Compagnie niet zien,
veel minder bereiken of straffen; doch nu weten
wg, dat er een God daar boven leeft, die alles
ziet en hoort, en toornt over het booze der
menschen, daarom beginnen wij het nu vrijwillig
te laten, uit vreeze voor Hem. De Compagnie
heeft ons gebracht geld en linnen, die wij
vroeger niet kenden; 't zijn goede dingen; maar
No. 110.nbsp;*

-ocr page 42-

deze tolk Gods (wijzende op Riedei) heeft ons nog
wat beters gebracht: de blpe boodschap, dat de
Heer
Jezus ook voor ons, arme, blinde Alfoeren,
in de wereld is gekomen, en zijn dierbaar bloed
ook voor onze zonden vergoten heeft; dat is nu
ook mijne eenige troost en vreugde; want gelgk
ik de oudste ben van dezen, zoo ben ik ook
de grootste zondaar van hen allen; jaren lang heb
ik de menschen bedrogen, anderen gedood of helpen
dooden, met één woord den duivel gediend, ja ik
was een regte priester des satans; maar nog ter
goeder ure heeft Gods Heilige Geest, door het
onderwijs van dezen man, mijne ziel gered - nu
dien ik den Heer
Jezus; nu weet ik, dat Hij ook
voor mij, ouden zondaar, Zjjn bloed op Golgotha
heeft vergoten, dat Hij ook mij wil opnemen in
den hemel, en wanneer Hij mg nu roept, dat wel-
haast zijn zal, ben ik van harte gereed; ik antwoord:
ja. Heer! ik kom; en ik ga met blgdschap.quot;

Verwondert men zich over zóóveel bespraaktheid,
meu wete, dat de Alfoeren, gelgk vele natuur-
volken, eene groote gemakkelijkheid hebben om
hunne gedachten uit te drukken. Men wachte zich
echter naar dergelijke redenen den mensch, veel
minder het gansche volk te beoordeelen. Dit wordt
wel eens te veel gedaan, en daardoor maakt men
zich verkeerde voorstellingen van de uitwerking

-ocr page 43-

der Evangelieprediking. Door oudere zendelingen
wordt daartegen wel eens gewaarschuwd. En
toch! Zou iemand kunnen meenen, dat waar zulke
woorden gesproken worden, de Geest van
Christus
ten eenenmale ontbreekt? Wie zóó dacht, zou toonen
weinig te verstaan van de werking des EvangeUes
op 's menschen hart, van den invloed, dien het
door de tijden heen op den ganschen toestand
der maatschappij heeft.

Meer en meer werd de Minahassa door belang-,
stellende reizigers bezocht. Het zou ons te ver
voeren, als wij hier allen sprekende wilden invoeren;
wij kunnen alleen verzekeren, dat zg als uit ééneu
mond hunne verbazing uitspreken over alles wat
zij zagen, zoo geheel anders dan in andere streken
van Indië, dan zelfs op Java. Leest men hunne
beschrijvingen van de meeste negerijen, dan krijgt
men den indruk van welvaart, orde, welvoeglijk-
heid, en waar zij de christennegerijen met de
heidensche vergelijken, daar spreken zij van een
verschil als van dag en nacht. De christenen
komen dan ook net gekleed in de bgeenkomsten,
al hebben zij de gewoonte zich bij hun werk van
de oude alfoersche kleeding te bedienen. De
reiziger wordt overal vriendelijk ontvangen, en met
open oog groet men hem, altijd gereed hem te
woord te staan. In 1874 was er eene tentoon-

-ocr page 44-

stelling van vee in de Minahassa; daar waren op
den eersten dag ruim 2500 inlanders, tegen be-
taling van een gering toegangsgeld, en den tweeden
dag, toen de toegang voor ieder vrij was, 5000
inlanders bijeen, en dat van verschillende stammen.
Allen waren net gekleed en gedroegen zich, onder
gepaste vrolijkheid, met de grootste betamelijkheid;
het ging er niet toe, zoo als onlangs nog na eene
vee-tentoonstelling hier te lande.

Vraagt nu iemand, wat dit te beduiden heeft,
dan is het antwoord daarop: zeer veel! Voor
40 jaren en nog veel later zouden de stammen
elkander niet ontmoet hebben, dan om oorlog te
voeren; men denke aan de overleveringen; men
zou elkander niet verstaan hebben, en niet hebben
willen verstaan; men zou zich wel gewacht hebben
zijn vee naar eene andere negerij te vervoeren,
omdat men wist, dat men het dan kwijt was. Er
zouden zeker fosso's gegeven zijn, men zou den
vogel hebben moeten hooren! Maar neen! zulk eene
bijeenkomst zou volstrekt onmogelijk' geweest zgn,
omdat zij ten eenemale streed tegen de adat, de
volksgewoonte. Teregt is de tentoonstelling te
Tomohon als een welsprekend bewijs beschouwd,
dat de Minahassa niet langer geteld kan worden
onder de landen, waar de beschaving ontbreekt.
Met hooge ingenomenheid zeggen wg: ook de

-ocr page 45-

tentoonstelling heeft getuigt, dat het Evangelie'
zijnen invloed op het volk heeft doen gelden.

Maar hier moeten wij stilstaan bij feiten, die
wij Nederlanders ook niet mogen vergeten: de
Regering heeft zich, met enkele uitzonderingen , in
de Minahassa doen kennen als eene christelgke
Regering. O, dat zegt zóó veel! Eene christelijke
Regering behoeft niet mede te werken aan de
Evangelieverkondiging; zij behoeft niet hare zende-
lingen of Evangelieboden uit te zenden; dat zou
zelfs ongepast zijn: het is het werk der gemeente.
Eene christelijke Regering is eene zoodanige, die
christelijk handelt, die dus ook niemand bemoeijelijkt
om zijne godsdienstige overtuiging, die daarin den
mohammedaan en den heiden eerbiedigt; maar dio
toont, dat zij van een volk uitgaat waar de geest
van
Chhistus heerscht.

Wij zagen reeds, dat de Resident, bij de aankomst
van
Riedel en Schwarz , de vestiging van deze
zendelingen bevorderde. De meeste latere Residenten
hebben getoond, het werk der zendelingen op prijs
te stellen, even als de reizigers, 't Is wel eens
gebeurd, dat een Resident maatregelen nam, die
het werk der zendelingen bemoejjelijkten, maar
nooit heeft dat lang geduurd. Een dezer Heeren
meende, dat de zendelingen het volk te streng
behandelden, dat zij het zgne vrolijke stemming

-ocr page 46-

benamen; hg meende, dat er meer gedanst en
feest gevierd moest worden. De Hooge Regering
heeft intussehen getoond, dat zjj begreep, dat
heidensch dansen en feestvieren onmogelgk bevor-
derlijk kon zgn aan volksgeluk, en zg heeft
dien Resident, hoe verdienstelijk overigens, ver-
plaatst. Een ander meende, dat de Regering
niet te letten had op de verordeningen tot viering
van den Zondag, en dat men het volk op dien
dag even goed aan het werk moest stellen, als
op andere dagen van de week. Een vertoog van
de zendelingen was genoeg, om den rustdag te
doen in acht nemen.

Maar Residenten als de Heeren Scheeeius, Jansen,
Bosschee, van Deijnse, van bee Ceab
en Mtjs-
scHENBKOEK hebben het gewigt begrepen, dat de
Evangelieverkondiging voor de Minahassa had. De
Regering heeft onlangs begrepen, dat de Minahassa
een christenland is, en door het aanstellen van
drie Hulppredikers getoond, ook voor de christen-
gemeente in de Minahassa te willen doen, wat
elders voor de inlandsche christenen geschiedt.

De Regering heeft overigens ook gezorgd, dat
de Minahassa overal toegankelijk is, door het aan-
leggen van wegen; zjj heeft markten geopend, waar
de bevolking hare'waren te koop kan stellen. Zij
heeft de ongeschikte Opzieners vervangen door

-ocr page 47-

europesche Contrôleurs. Zeer zeker zouden wjj
wel meer en veel nog wel wenschen, maar zouden
■wij het goede niet erkennen, omdat wg het beste
nog niet verkregen hebben, of omdat er nog aan
ontbreekt ? Wg willen voor ditmaal in de geschie-
denis van de Minahassa niet opnemen de bezwaren,
die wg hebben, vooral ten aanzien van de scholen,
waartoe zou dit in een zoo kort overzigt dienen?

Vergeten worde intusschen ook niet, dat de
Minahassers reeds sedert vele jaren verpligt zgn
koffij te leveren aan het Gouvernement, dat daa,r-
uit aanzienlijke voordeden voor ons land voort-
spruiten, en dat de Minahasser dus ook wel aan-
spraak zou mogen maken op verbeteringen, die
den bloei van zijne maatschappij nog op andere
wgze konden bevorderen. Ieder, die het met
deze goede bevolking wel meent, ziet deze met
belangstelling te gemoet.

De zendelingen hebben ons van tgd tot tijd enkele
inlanders in hunnen handel en wandel doen kennen ;
men kan er van gelezen hebben in onze Maandberig-
ten, in de kleine stukjes van het Vrouwenhulpge-
nootschap, in de brieven van
Bboüweb. Wie Frits
George
gekend heeft, dien wij voor kort in onze
Maandberigten gedacht^, wie andere Alfoeren ont-
moette, die gedurende eenigen tgd in ons midden
waren, zal iets meer voor die menschen gevoelen,

-ocr page 48-

dan voor volksstammen, wier namen men naauwe-
lijks onthouden kan. Zij zijn onze Broeders, door
volksbelang, door het gemeenschappelijk geloof in
Jezüs Christus aan ons verbonden. De Heer geve,
dat het zoo blijve, en bij ons gansche volk, althans
bij onze geloofsgenooten 'meer en meer zoo worde! '

Ten slotte willen wjj nog in deze geschiedenis
kortweg de zendelingen vermelden, die achtereen-
volgends in de Minahassa gewerkt hebben. De
Inspector plaatste er in 1848 den zendeling F.
Haetig,
sedert 1834 op verschillende posten in dienst van
het Genootschap werkzaam. Deze vond te Kema een'
akker, vol distelen, en toen hij reeds in 1854
overleed ,* had hij nog niet veel vrucht op zijn
werk gezien. In 1849 aanvaardde Br.
S. Ulfees
zijn' werkkring te Koemelemboeaai, alwaar hij
tot nogtoe gezegend werkzaam is, ofschoon zijne
doofheid hem in de laatste jaren belemmert, en
het alleen zijn geloof en zijne wakkerheid is, die
hem, op reeds gevorderden leeftijd, staande houden.

In hetzelfde jaar begon Br. R. Bossekt zijn werk
te Tanawangko. Daar in 1854 zijne diensten
op Ambon gevorderd werden, verliet hij dezen werk-
kring, en werd daar toen vervangen door Br. N.
Grasfland, over wien wij boven reeds het noodige
gezegd hebben.

Toen Br. Riedei. zwak en ongeschikt werd voor

-ocr page 49-

zijne taak, werd hem te Tondano Br. W. Noor tot
medearbeider gegeven, die te gelijk met Br.
Graaf-
land
uit Nederland vertrokken was. Deze jeugdige
Broeder deed de beste verwachtingen van zgn' arbeid
koesteren, en zeer moesten wij het betreuren, dat
hij reeds iu
1853 tot hooger leven werd opgeroe-
pen. Nog leefde Br.
Riedel, die eerst in 1860
stierf, en Br. Rooker toen te Bonthain, in het
gebied van Makassar werkzaam, vatte in
1854 het
werk van Hr. Noou op. Deze bleef sedert met
grooten gver en naauwgezetheid voor de gemeen-
ten , die bijna allen als gevestigd konden beschouwd
worden , doen wat slechts zgne hand te doen vindt.
Hg is thans een van de Hulppredikers, eu daardoor
zgn zjjne gemeenten gekomen onder het bestuur
van de Protestantsche kerken in Neêrlandsch-indiS.

In 1857 aanvaarde Br. H. J. Tendeloo den werk-
kring van Amoerang, reeds sedert
1852 open-
gevallen door het overigden van Br.
Heebmann. Iq
1861
werd deze Broeder verplaatst naar Kemaf
daar hem echter spoedig bleek, dat deze strand-
plaats wel allerminst geschikt was voor het zen-
dingwerk , en het toezigt op de overige gemeenten
eene verplaatsing meer binnenslands noodig maakte,
vestigde hg zich te Ajermadidi. Br.
Tendeloo ,
thans ook Hulpprediker, heeft een zeer uitgebreid
arbeidsveld, waar, zoo te zeggen, geen heidenen

-ocr page 50-

gevonden worden, maar waar daarom niet minder
te doen is, vooral omdat in 1851 ten gevolge
van eene buitengewone beweging, niet minder dan
10000 inlanders van dat district (Toncea) er op
aandrongen gedoopt te worden, en Br.
Linemann
genoodzaakt was aan dien aandrang gevolg te geven.

In 1859 was de voortrefFelijke J. G. Schwakz
door den dood midden uit zgn werk gerukt, en
het Bestuur des Genootschaps vaardigde als zijn'
opvolger af Br.
Schaafsma. Ook deze heeft met
veel ijver te Langowan gewerkt, toen hij zich echter
in 1869 gedrongen gevoelde herwaarts te komen,
werd Br. M.
Bkoüwee tijdelijk tot zijn' opvolger
benoemd. Deze , ofschoon oorspronkelijk voor
Bolaang-Mongondou bestemd, kreeg ons verlof,
toen Br.
Schaafsms niet terug keerde, zich aan
deze gemeenten, die zich zeer gehecht aan hem
betoonden, voor goed te verbinden. Ook hij werd
verleden jaar tot Hulpprediker benoemd.

Br. Tendeloo werd, na zijn vertrek van Amoerang
aldaar vervangen door Br. C. J,
van de Liefde
(1861), van wien wij op grond van zgne persoon-
lijkheid vertrouwen, dat hij nuttig werkzaam is.

Br. J. A. F. Schwarz, de zoon van den zendeling
van Langowan, geljjktijdig met Br.
van df. Liefde
uit Nederland vertrokken, opende in 1861 een'
nieuwen zendingpost te Sonder. Hij is voornamelgk

-ocr page 51-

bekend door de reis, die hij met Br. Wilkkn deed
naar Bolaäng-Mongondou.

Ben jaar later vestigde Br. N. J. Wiersma zich
te Ratahan, een' anderen nieuwen zendingpost in
eene streek, waar tot op dien tijd (1862) nog
niet gewerkt was.

Br. _M. van de Wali. heeft slechts korten tijd te
Talawaan, in het bovengenoemde district Toncea
gewerkt, toen hg wegens eene ziekte van- zgne
echtgenoot, die voor haar de reis naar Nederland
volstrekt noodzakelgk maakte, de Minahassa ver-
liet , om later, met goedvinden van ons Bestuur,
als hulpprediker in dienst van het Gouvernement
over te gaan.

Gelijk wij boven reeds zagen, werd Br. H. Bettink
in 1867 uitgezonden, voornamelijk om de zorg
voor de drukkerij op zich te nemen. Br.
Louwekieb
vertrok in hetzelfde jaar, om Br. Wii.kbn op de
kweekschool voor inlandsche Voorgangers terzpe
te staan. Beide laatsl^enoemde broeders hebben
buitendien eenige gemeenten te verzorgen.

Br. de Lange, die nog altijd tijdelijk in de
Minahassa is, kan onder het getal der minahassische
zendelingen niet gerekend worden. Hij nam deel
aan de tweede reis, die Br.
Schwarz verleden jaar
(1875) naar Bolaäng-Mongondou deed.

-ocr page 52-

Als nu onze lezers de »Gedachtenisplaat, uitge-
geven bij gelegenheid van het 75-jarig bestaan des
Genootschapsquot; nog in bezit hebben, dan zullen zij
op de kaart, in 't midden, de bovengenoemde
plaatsen kunnen vinden, en de teekeningen op die
plaat zullen moeten dienen, om de voorstelling, die
zij zich van de Minahassa maken, eenigszins te
verduidelijken.

Heeft de geschiedenis der Minahassa zoo zeer de
belangstelling van eenige onzer lezers gewekt, dat
zg zich eenige kosten willen getroosten, dan bevelen
wfl hun aan het groote werk van Br. N.
Gbaaï-
i.and,
getiteld: »de Minahassa, haar verleden en
haar tegenwoordige toestandquot;, te lezen.

Met de bede, dat de Hemelsche Vader den
arbeid onzer zendelingen en van ons gansche
Genootschap verder zegene, en dat onze Broeders
en Zusters in den Heer gedurig beter zullen be-
seifen van hoeveel belang het is, dat ieder naar
zjjne krachten en gaven medewerke aan de uit-
breiding van het Godsrgk, leggen wjj voor ditmaal
de pen neder.

-ocr page 53-

Bij M. Wijt amp; zonfciï, Drukkers van hüt Nederiau^isch
Zendelinggenootschap worden ook uitgegeven de
volgende Kleine Siukjss:

Cents.

l. Kvang. herin, aau kranken 10

Over het nuttig kerkgaan.. 07^ 36.
3. Over h. doen van belijdenis 07|
1. Een woord voor menschen, 37.
die niet ter kerk kunn. gaan 07i 38.

5.nbsp;liet Christend. beschaamd :
door Heidenen............ 10
\39.

6.nbsp;Evangelische herinneringen 40.
aan bedroefden...........15

7.nbsp;Evangelische herinneringen 41.
aan vaders en moeders..... 15 42.

8.nbsp;Een woord aan vaders en
moeders over den Doop.... 03 43.

9.nbsp;Over het allerbeste Boek.. 074 44.

10.nbsp;Onderw. over h. Bijbellezen 20

11.nbsp;Het leven V. den Heer Jezus 17^ 45.

12.nbsp;Iets over het Avondmaal... 12|j

13.nbsp;Opwekk. tot de huisselijke 46.
Godsdienst..............12^

14.nbsp;Zamenspr. tuss. drie vrien- 47.
den over de Wedergeboorte 074

15.nbsp;Het leven v. William Kelly IQ !

16.nbsp;Drie zamenspr. tusschen j49.
een' Leeraar en een Huism. 10 [

17.nbsp;Het dorp Eerenhoef....... 20 50.

18.nbsp;Het na» leel van het bij de l51.
straat loopen der kinderen. 124

19.nbsp;Niet herdrukt...........—

20.nbsp;Iets ».herstelden u.krankh. 124 53.

21.nbsp;Iets voor gevangenen..... 25 54.

82. Geschenk der christ. liefde

voor kinderen............. 20 55.

23.nbsp;Geschenk voor lidmaten der 56.
christelijke kerk.........15

24.nbsp;Heb ik wel genoeg voor de 57.

eeuw igheid?............. 124 58.

Tweede geschenk der chris- r)9.
telijke liefde voor kinderen 15

26.nbsp;Voor dieoatboden. ........ 174 60.

27.nbsp;Over de feesten........... 124

Iets voor armen ..........074

29.nbsp;Jezus, de geneesmeester 62.
van kranken............. 10 63.

30.nbsp;Evangelische herinneringen

aan oude lieden........'... 15 64.

31.nbsp;Verz. van leerzame brieven 65.
en opv,-.--kkende verhalen.. 12^

32.nbsp;Opw. tot weltevredenheid. 124 Ö6.

33.nbsp;Een g. woord aan Christen-
ouders over de opvoeding,. 15 67.

34 Frank«». r!o kranht des gel,. 12»
35. Schets van het leven van 168,

Centa.

Afrikaner................. 074

quot;Waarschuwing tegen het

kwaadspreken............ 074

Iets over de zelfkennis .... 15
Een woord v. onderrigt en

troost in sterfhuizen...... 20

Men doet niet wat men kan 124
Christelijke onderrigt. tot

moed en hope............. 15

Waarom word ik niet beter? 174
Wie zijn hier op aarde de
gelukkigste menschen ?.. . lfgt;

Gedenk te sterven......... ló

Het voorbidd. een pligt der

christelijke liefde......... 124

Opw. tot getrouwe deelne-
ming in het Maandel. Geb. 17
Troostw. voor Christenen
in alle wederwaardigheden. 10
Bijbelsch leesb. v. kranken. 15
Iets uit het leven van Felix
Neff, Pred. der Waldenzen. 20
Het geloof in den Heer Je-
zus Christus, naar Joh. VI. 20
De christelijke oefenschool. 20

De goede Herder......... 174

Bijbelsch onderwies over
's menschen bekeering .... 174

Genade en pligt.........174

Gesch. aan allen , die Gods

woord mogen hooren...... 174

De Zelfbeproeving........ 174

Het waudelen als kindereu

des lichts...............174

Het beste voorbeeld......•. 174

Iets over het geweten..... 174

Christel, godsvrucht geen

dweeperij................174

Het leven van Joh. Eliot.. 174
Een woord over onzen gees-
telijken wasdom .......... 124

De Christen.............. 15

Aanprijzing van een god-
vruchtig huiselijk leven... 15
Herin, van een dorpsleeraar 124
Wenken omtrent het gebrek

aan schuldgevoel......... 15

Handl. tot de algem. kaart
der christ. zendingsposten. 30
De wederzijdsche pligten in
het christelijk loven....... 174

De ware vooruitgang...... 10

-ocr page 54-

Cents.

69.nbsp;Gods hoogheid en der m^-
schen geringheid.......... 10

70.nbsp;Hoe wil de Heer dat zijne
discipelenomtrentHem zul-
len gezind zijn en handelen 10

71.nbsp;Godsdienstigheid uit nood. 10

72.nbsp;Bidt zonder ophouden,... 12%

73.nbsp;Het beste Avondmaalskleed 12^

74.nbsp;Daniel................... 20

75.nbsp;De beste fakkel.......... 10

76.nbsp;De vriendschap der wereld 08

77.nbsp;Wat doet men toor Israëi?. 12%

78.nbsp;Maria, de moeder d.Heeren 17%

79.nbsp;De levensav. V. vad. Jacob. 12%

80.nbsp;Hetliefhebb. der verschij-
ning van Christus......... 09

81.nbsp;Geef ons heden ons dage-
lijksch brood . ..... 12%

zonder godsd. des harten . 12%

83.nbsp;Het vertrouwen op God.. 12%

84.nbsp;De oudste psalm.......... 12%

85.nbsp;Gebedsverhooring........ 12%

86.nbsp;Zelfverloochening.........12%

87.nbsp;De hooge, alles te boven
gaande waarde der liefde.. 15

88.nbsp;Drie eischen des christe-
lijken levens............ 10

89.nbsp;Niet in tel............... 7%

90.nbsp;Onze aardsche levenstaak. 10

91.nbsp;Nalatigheid............ ld

92.nbsp;Bethanie................ I2i

9ó. Ëen deksel op het hart.. 10

94. Een Nieuwe Zendingkaart. 40

Cents.

95.nbsp;Een Zendingfeest in de
Heidenwereld............. 10

96.nbsp;Zaligheid................. 10

97.nbsp;God, onze Heilige Vader... 12^

98.nbsp;Godsl an kmoed, on s behoud. 7%

99.nbsp;l)e parel van groote waarde. 7%

100.nbsp;Leef ik als een christen? 7%

101.nbsp;Terugbl. van eene Zeudingz. 7%

102.nbsp;Een werk Gods.......... 10

108. Uit de gesch.van een Gezang 7%

104.nbsp;Christend.opdeSandw-Eil.lO

105.nbsp;Tweedracht over Jezus ... 7%

106.nbsp;Nederl. Oost-Indie en het
Ned. Zendelinggenootschap 45

107.nbsp;Saui, een treurig beeld v.d.
ontwikkelingsgangder zoude 10

108.nbsp;Ned. Oost-lndie en het Ned.
Zendelinggen. Sest.. leged. 10

109.nbsp;Rizpa, of de liefde eener
moeder.................. 10

-ocr page 55-

Bij de Drukkers en Boekverkoopers M. Wijt amp; Zonen, zijn
verkrijgbaar de volgende Kleine Stukjes

Cents. Inbsp;tents.

Peter Lobeck............. It i«. Als God werkt, wie zal

De welbestede stuiver..... 10 , dan keereu ........................13

De wever uit Welsh.......07^50. De Soldaten-docMer..

De kleine bewoner van het 51. Het gelukkige sterl bed....nbsp;10

Auvergnésche Gebergte.... 10 52. De weg en het middel . ...nbsp;16

Arme Saranbsp;....... 04 53. De gast zonder bruiloftskl.nbsp;U74

De jonge Hutbewoonster... 22i 54. Tredend voorbeeld ........nbsp;07J

®nbsp;- .....55. Levensschets v. Blumhardt.nbsp;15

Opwekking te Klberfeld.... 05

De lersche boer........... 10

Elisabeth Cunningham..... 15

John Sobins, de matroos... 10
Uitbreiding der Parabel enz. 10

Kolonel Jacob Gardiner---- 154

De Stroopers-dochter...... 10

De Bode met goede tijding. 15

Jansie Allan.............. 15

Zonderlinge tusschenkomst

der Voorzienigheid........ 07

Levensber. van Amelia Gale 074

Sara Hill.................. 124

De geschied.yan MarySmith 124

De Dorps-predikant....... 10

De waarheid van het Evang. 10

Kracht des geloofs........ 10

Herman de houthakker---- 12J

Laatste uren v.John Cowper 10

Het einde van den tijd..... 10

Wat God bewaart, is wel

23.
S4.

25.

26.

27.

38.

29.

30.

31.
82.

33.

34.

35.

36.

37.

56.nbsp;Hadara................... 04

57.nbsp;De oude geneesheer....... 10

58.nbsp;De roepstem des Heeren ... 15

59.nbsp;Anna Walsh.............. 074

60.nbsp;Eerste zend. te St. Thomas. 15

61.nbsp;Thirza.................... 20

62.nbsp;Vroege godsvrucht........07J

63.nbsp;De Russische kleermaker.. 07*

64.nbsp;Kenmerk. V. een kind Gods. 07j

65.nbsp;Overtuiging verwaarloosd.. 12^

66.nbsp;Woord aiin jonge moeders.. 074

67.nbsp;De onbekende zendeling .. 04

68.nbsp;Mevrouw Eumpff. ........ 10

69.nbsp;Opmerkelijke leiding Gods 07

70.nbsp;Een nieuw' traktaatje..... 10

71.nbsp;De vrome landman .......074

72.nbsp;Ged. over de eeuwigheid .. 074

73.nbsp;Maria ................... W

74.nbsp;WUliam ................. 074

75.nbsp;De Christen in het gasthuis 03

ra T---1nbsp;10

bewaard ................. 15

Wie zijt gij ? Wat hebt gij

te doen? ................ 10

De weêrhaan van het kasteel 124
Eben-HaSzer inLatakko... 10
Indiaansche bekeerlingen .. 10

De Christen-feesten........ 05

Verhaal van 2 predikers... 074
De tijd en de eeuwigheid . 10
Kort en heilzaam berigt... 10
Johan Coenraad Ter Linden 074

Een beroep op het hart----124

De landman in den Elias... 10

38.nbsp;Sterfgevallen van zeven be-
keerde heidenen.......... 10

39.nbsp;Levensloop van C.L.Töpfer 074

40.nbsp;Eenige bijzonderheden uit
het leven van Morrison..... 15

41.nbsp;LydiaS..................074

42.nbsp;Hugo Bourne.............074

43.nbsp;De christelijke viering van
den Zondag...............05

44.nbsp;Henri Obookiah........... 10

45.nbsp;De zendelingen in Groen!.. 15

46.nbsp;Het bezoek bij een kranke.. l.quot;)

47.nbsp;Brieven van een'leeraar ... 15

48.nbsp;Polycarpus............... 10

76.nbsp;Lord Teignmouth ........ 10

77.nbsp;I.«ven van Schwartz.....08

78.nbsp;Wie zoekt die vindt....... 05

79.nbsp;Levensb. van een' soldaat .. 05

80.nbsp;Pacalsdorp ............... 074

81.nbsp;Onnoodige zorgen ........ 04

82.nbsp;Zachéüs.................. 08

8«. De twee buren ........... 10

S4. Dekeering V.A. H. Franke. 04
86. Blandina ................074

quot;saard ... 074
aeterdale. 15
88! Inwendig' Christendom on-
der Hottentotten ......... 05

89.nbsp;Aarons dood ............. 15

90.nbsp;Het Paaschfeest.......... 10

91.nbsp;Leven van Chi^sostomus .. 074

92.nbsp;Het geheimzinnige in den
Christen ................. »5

93.nbsp;Jacob Wilson ............ 15

94.nbsp;De eerste kerkgang ...... 10

95.nbsp;Wanneer ben ik , enz.....Oü

96.nbsp;Overeenk. Christel. Godsd. 05

97.nbsp;Zendingsgave ............ 15

98.nbsp;De zwarte knecht........ 'O

99.nbsp;Waarschuw, tegen valsche
overleggingen ............ 10

6.

7.

8.

9.
10.
u.
12.
13.
U.
K.
16.

17.

18.
19.

-ocr page 56-

A

Ceots

De bedelaar.............. 05

Samuel MUls............. 05

Triomfboog van Titus____06

Zijt gij ^elulikig 1.........074

Fit- en inwendige zending 05

De twee erfenissen....... 05

De waarde van het gebed. 074

Samuel Crowther......... 074

Catharina Philips........074

Goodluck Day............ 0741156

De toestand derheid.vrouw 074l
Middel om rijk te wordeu. 01 '157
Eene oude beproefde raad . 124!l68
Verband ijver voor de zend. 07 |159

Ra-Poor-Negro..........05 1160

De zeudel. onder de heid. . 054'161
Iets uit het leven eener 162
zeHdelingsvrouw. le brief. 05 j 16S
De Christen-vrouwen der

Apostolische eeuw........ 06 '164

Christina en Esther.......06

De verhoogde Heer....... 05 '165

De zegenrijke vracht van |166,

een rijksdaalder.......... 02 167

«pw. tot h. werk der zend. 05 :168,

Dc Baron Dhijhern....... 074109.

Een woord tot aanbeveling j 17ü.

der zendingszaak......... 071'171.

De toekomende wereld..., 05quot; 172
Iets uit het leven eener
zendeliugsvrouw. 2e brief. 07

Eene -ut duizend........ 06

Eene Martelaarsgeschied. '05
Een Rabbi die rust zoekt

by Christus............. 05

De Christin geroepen tot
deelu, aaudc zendingzaak. 05

Zoeken en vinden....... 10

De onfeilbare gids....... 10

Wien te hooren !........ 074

Eene zwaar beproefde ge-
loofsheldin............... 074

-Marianne, de Bijbelver-
spreidster van St. Giles.. 10
De dochter v. d. Landman 124
De hoop des christens .. 07|
Helleven van v.d.Kemp. 05
Kunt gij altijd van Jezus

zwijgen ?................ 06

Het werk v. kleine Jessie. 074

Liefde voor liefde....... 05

Heilig leven, zalig sterv. 074
E en sterfb.in den vreemde 07!
Iets uit het leven eener
zendelingBvrouw. 3e brief 05
lets uit het leveu eener
zondelingsvrouw. 4e brief 05
Levensgesch. van eenen
lerschen knaap.........074

Cents.

Be Thermometer.........Gó

. Toespraak............... 06

Eene uitu. helpster d.zeud. 074

Xiet verre............. 06

Wat een reisverh. kanuitw. 05
Een blik in de Jav. huish. 05

Het '/Onze Vaderquot;....... 05

. Clement Carow.......... 124

. Een Israël, tot Chr. gebragt 05
. Schoone plaatsen uit de
schriften van 3 Kerkvaders 074-

. Gidion................. 074

üit onze Brieventasch ... 074

Dankt God in alles......05

Een andere Oom Tom ... 05

Zeventig jaren.......... 06

De Soldaat en de Landverh. 05
Getuig, omtrent de godsv.
en het leven der christenen 04
2 tafcreelen uit het leven
en werken van een zendel. 074
Eenzaammaarnietverlaten 074
Uit onze Brieventasch II. U74
Mededeel, van Ulfera I. 074
idem idem II. 074
Over zerdingmethode I.. 10
idem ide.m II.. 10
Het kruis der bespotting. 074
Over zendingmethode III. 10
Be Zending onder de volken

der aarde. I. Europa____ o74

Dito. II. ,^zië. I. West-tzië 074

Tolkuaarsbede .........06

De zend.IL2.JaT)an euChina 074
Dito. 3. Achter-ludië 074

Bij een Ziekbed.......05

Bezcud. II. 4. Eng.Inüië 07A
Hung-Sui-Tschueu.cnz... 07*
Dczend.Il.6. Ind.Archipel 074
Toespr. door Bs.H. L.Vinke 074
IVIededeeliug. van v.d.Liefde 074
dito dito 074

Dc Kerstavond ........(74

De Zending. III. I. O-Afr. o74
E-'ii vertrouwelijk gèsprek. O.'i
DeZeiiding. 111. 2. Z-Afr. 074
Verderft'het rüet. enz.. . 10

Barmhartigheid.......... 07

De Zending,III 3 W-Afrika 07*
J.r.Kicdel. Eenlevensb.1 10quot;
De Zend. IV. 1 gt;--Amerika. 074
Levensber.vauJ.E.Jellesnia I74
ook in 3 afzoDderl. stukjes a 06
Eeu blik o/d gcscli, v.d. Zend. ó
J.ï,Riedel.Eonlevensb H 124
dito dito 111
74

ditonbsp;dito IV

ditonbsp;dito V 10

100.

101.
103,

103.

104,

105.

106,

107.

108.

109.

110.
111.
112.

113.

114.

II,5.
116.

117.

118.
120.
121,

132.

123.

124.

125.

126.

127.

128.
1-39.

130.

131.

132.

133.

134.

135.

130.

137.

138.

139.

140.

III.

142.

143.

144.

145.

178.

174.

175.

176.

177.

178.

179.
180
ISl.
182.
188.

184.

185.

186.

187.

188.

189.

190.

191.

192.
198.

194.

195.

196.

197.

198.

199.