TE ROTTERDAM,
BIJ M. WIJT amp; ZONEN,
Drukkers van het Nederlandsche Zendelinggenootsohap.
1882.
Uitgegeven door de H.H. B. J. ADKUNI en E. LiUEILLARD
te Amsterdam, H. BKOUWER te Zwolle, M. D. DEBLEMAN
te Rotterdam, A. DROST, DZ., te Delft, C. P. HOFSTEDE
DE GEOOX te Groningen, B. CH. LEDEBOER te Loenen aan de
Vecht, en 0. SEPP te Amsterdam, Gecommitteerden van het
Nederlandsche Zendelinggenootschap tot hel opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van kleine Stukjes ter bevordering van
Evangelische kennis en godzaligheid, ook bij mingeoefenden.
Wie heeft in de laatste jaren niet van Savoe
gehoord en van den gezegenden arbeid van Br.
Tefpek aldaar? Maar wie is ook niet getroifen,
toen hem de ontzettende ramp ter oore kwam,
door welke deze Broeder, zijn gezin en zijne ge-
meenten getroffen zijn?
Over dien orkaan, welke in den nacht van 19
op 20 Maart 1882 het eiland teisterde, hebben
wij twee brieven van Teffee ontvangen: de eene
bevat het roorloopig bericht van de vreeselijke
gebeurtenis, de andere geeft er eene levendige
beschrijving van en bespreekt ook hare naaste
gevolgen.
Van beiden willen wij den hoofdinhoud terug
geven. De eerstegedagteekend 24 Maart, 1882,
behelsde het volgende:
»Een uitvoerig en, naar ik meen, belangrijk
schrijven had ik gereed ter verzending met de
Maart-boot, die wij heden wachtende zijn.
Is die boot niet verongelukt in den orkaan, die
-ocr page 4-Savoe den 19den dezer, van Zondag op Maandag
nacht, als het onderst boven keerde, dan geworden
u deze regelen ter geruststelling bij het vernemen
van elders, dat heel Savoe is verwoest. Dit is zoo,
in letterlijken zin, maar toch zijn wij allen be-
houden, en de gemeente houdt zich voortreffel^k.
Zij helpt, en lenigt, en steunt, en troost, en be-
moedigt, waar zij dit maar eenigszins kan. De
ramp trof letterlijk allen. De huizen zijn tegen
den grond gesmakt en verbrijzeld, als weggevaagd.
Slechts enkele, die eenigszins beschut stonden,
hielden bet uit, en herbergen nu allen, die in dien
nacht als in een oogwenk van alles werden beroofd;
want alles in de huizen werd verbr^zeld, ook dat,
wat nog voor leeftocht diende, ging te loor. Men
moet weten, dat de menschen hunne stroop in
aarden vaten of groote potten, bewaren en op den
zolder bergen. Het is de leeftocht van den
Savoenees voor een vol half jaar. Bij 't neêr-
smakken van de huizen in stikdonkeren nacht werd
de leeftocht mede uitgestort en ging deze ten
eenenmale verloren. Gelukkig hadden de bewoners,
door angst gedreven, allen hunne huizen verlaten
en zich gered, door zich bij hoopen te scharen
om een' boomstam, waarvan de kruin reeds tegen
den grond lag of was weggevoerd door den
vreeselijken luchtstroom. Slechts enkelen vond
men verpletterd onder ingestorte huizen of onder
ontwortelde boomen. Maar dit bepaalde zich tot
slechts enkelen. En dit is opmerkelijk genoeg;
want er bestond vrees, dat gansche gezinnen in
eigen huis hun graf zouden hebben gevonden.
Ook wij bleven, Gode zij lof! allen gespaard.
Slechts werden ik zelf en onze beide jongste
kinderen voor een wijl begraven onder het ingestorte
huis van goeroe Mania. De kinderen kwamen er
met lichte verwondingen af, doch mijne beide
beenen werden gekneusd, zoo dat ik, voor eenigen
tijd ten minste, het gebruik er van zal moeten
missen. Ik zit nu onder dak bij onzen ouderling
Mabcus Liioh, op eene matras, u deze letteren te
schrijven. Ik heb veel pijn in beide beenen, en
kan in 't geheel niet staan.
De algemeene nood, uit deze ramp onvermijdelijk
ontstaande, zal zonder twijfel drukkend zijn.
Christenen en heidenen echter ondervinden nu, dat
het Evangelie vermag te troosten in dezen toestand.
De heidenen zeggen: .Wij hebben 't al te bont
gemaaktquot;, en de christenen belijden: .Hij deed ons
niet naar onze zonden en vergold ons niet naar
onze ongerechtigheden, daar wij een even zwart
verleden achter den rag hebben; want wij hebben
voorheen van heeler harte met onze familieleden
meegedaan, vóór dat de Heer ons door 't Evangelie
de oogen kwam openen.quot;
De oudsten herinneren zich geene verwoesting
-ocr page 6-aan deze gelijk. Men zit als opgepropt bij elkaar
in de weinige woningen, die staande bleven.
Gelukkig heeft de regen opgehouden, en tracht
men nog te redden wat te redden is.
Later meer uitvoerig. Wij zijn voorloopig onder
dak en alles is bezig om hutten te bouwen.quot;
Na het ontvangen van dezen brief, ons eerst
na vijf maanden na de afzending geworden, heb-
ben Bestuurders maatregelen genomen, om althans
eenigszins in den bestaanden nood te voorzien.
Zij blijven daarmede voortgaan, en erkennen dank-
baar, dat zij daarbij gesteund worden door belangrgke
bijdragen van vele vrienden des Genootschaps.
En nu volge dan in hoofdzaak het tweede
schrijven, dat gedagteekend is 15 Juni, 1882, en
dat den 3 den September daaraanvolgende door ons
ontvangen werd.
Geruststellende berichten zijn u reeds geworden.
In het onzekere omtrent den nasleep van den
orkaan op Savoe op dennbsp;Maart 1.1. is men dus
in de gemeenten in Nederland niet meer. Men
heeft zich bedroefd enterecht; want de toestanden
op Savoe zijn, ook zonder alles terneêr smakkende
orkanen, steeds moeilijk genoeg. Ik begrip dus
zeer goed, dat de belangstellenden in onze Neder-
landsche gemeenten met verlangen uitzieü naar
berichten, die meer in bijzonderheden treden. Laat
het u dan zjjn, Vrienden vau het Godsrijk! als of
Ik nogmaals in uw midden ware; als of wij te
zamen smaakten de gemeenschap der heiligen, als
of we deelden in elkanders lief en leed.
Het was Zaterdag morgen, den 18'^ Maart
toen we zoo eens, als naar gewoonte, om ons'
h«s wandelden, en daarna op de voorgalerij ons
verdiepten in beschouwing en onderling gesprek
over het vele goede, dat ook somtijds nog de
minst bedeelde plekken der aarde eigen kan ^^n.
Al ware het alleen maar de rust en kalmte, die
Savoe door zijne ligging eigen is, dan reeds heeft
het tenminste reeds ééne goede zijde voor lieden
die aan een stil, landelijk leven de voorkeur geven
boven allerlei stadsgewoel. Maar er was toch nog
meer goeds, vonden we.
Iedere regentijd vernieuwt, ook op Savoe het
gelaat des aardrijks; en mag het kleine eiland al
met kunnen wijzen op veelheid van voortbrengselen
het voedt en onderhoudt toch zijne bewoners, die'
met het weinige leerden tevreden zijn.
Alles was zoo vriendelijk om ons heen, dat we
Tergaten hetgeen de droge tijd al voor onaange-
naams heeft. Aan onze rechterzijde was eenig groen
geboomte, en aan de linker een ruim veldzicht, dat
^ich verliest in, of liever, eindelijk wordt beperkt
door het gebergte. Aan de noordzijde doemt het
blauw der zee op, tusschen de lontarpalmen aau 't
strand door, en aan de zuidzijde rust het oog op
het vriendelijke kerkje, waarvan wel de belangrijkste
eigenschap is, dat het steeds, op eiken dag des
Heeren, met belangstellenden ia gevuld. Bovendien
zagen we op rgstvelden en ploegend hortrnvee.
Dit alles had iets recht landelijks ; en de hoop
aau welke het christelijk gelooven zoo gaarne zich
hecht, was dit jaar geheel verlevendigd. Men had
gearbeid, gezaaid, gepoot, geplant, en alles scheen
naar wensch te zullen groeien en bloeien; men
verheugde zich alom, dat het een jaar zou zijn,
waarin niet slechts de gegoeden, maar ook de
kleine man, zoo al niet dagelijks, dan toch zoo
nu en dan tot verzadiging toe, met z|jn gezin, zou
kunnen spijzen, met verheugde harten.
En boven dat alles konden wij niet nalaten, ons
te verblijden, in het bezit van een zoo goed huis,
van buiten wel is waar niet in het oog vallend
fraai, maar van binnen zoo geheel naar eisch
voor onze omstandigheden op Savoe. Ruim en
aan luchtverversching geen gebrek, zoodat, hoe
heet het daar buiten ook zijn mocht, het steeds
eene verkwikking was, niet gehinderd door de groote
warmte, zich te kunnen bewegen in de flinke,
ruime vertrekken. De kamers allen behangen,
vorderden niet veel meubelen, en deze waren weder
zoo geheel in overeenstemming met het geheel.
Zoo als we ons huis hadden ingericht, was het
volstrekt niet jammer, dat men van alles een on-
beschroomd gebraik maakte, 't Geheele inwendige
was zdo', dat ieder, die voor 't eerst ons huis betrad,
een oogenblik stil stond, rondkeek en eindigde met
te zeggen: ,Dat had ik waarlijk niet gedacht, dat
gij u op Savoe dus hadt kunnen inrichtenquot;. Het
gemis van politoer op de meubelen werd door hand-
werkjes vergoed, en waar geene levende bloemen
de ronde tafel konden sieren daar ontbrak de
kunstbloem niet.
Eenige eenvoudige boekenplankjes waren de
dragers van onze boeken met fraaie banden, of
ook van kleinigheden, die de herinnering aan 't
Vaderland, en onze lieve Vrienden aldaar levendig
hielden. Het zag er, dacht ons, eigenlijk recht
eenvoudig Hollandsch uit, ja! zelfs eene kleine
porceleinkast, waarin blauw eu japansch porcelein
stond, meest erfstukken uit de huishouding onzer
eigene ouders, ontbrak niet. Alles werd op zijn'
tijd, bij hooge feesten, geregeld gebruikt, en
dan volgde steeds het zelfde relaas: dit is nog
het kopje van grootmoeder, toen ze de bruid wasquot;^
en dit zijn de kristallen vazen, die de ouders bij
hun huwelijk ten geschenke kregen; en deze zil-
veren inktkoker is nog eeu geschenk van eenige
jongelieden, door Vader tot lidmaat aangenomen,
enz., enz. En dan de zaken, die uit den Frie-
schen hoek kwamen! Neen! die waren niet minder
belangwekkend. Die sigarenbeker, met breed gou-
den rand, nog van mgn' hooggeschatten Leeraar
Ds. Crommelin, die voor een vijftigtal jaren het
sieraad was der Leeuwardsche gemeente, en dan
die Friesche zilveren roomlepel, hangende in eene
blauw porceleinen kom! Maar al onze huis-
goden op te noemen, zou werkelijk ondoenlgk
zijn. Belangstellenden ep liefhebbende familieleden
en een aantal geliefde vrienden hadden ons zoo
ruim voorzien van het geen ons aan hen deed
denken, dat we ons zoo heel gemakkelijk, als nog
levende in hun midden, konden verplaatsen.
»Papaatje!quot; zoo klonk het op eens, »daar zijn
de menschen van Mania, zij vragen of gij gereed
zijt? Het is het prachtigste weêr van de wereld.
Onze paarden z^n reeds gezadeld, en uw draag-
stoel is gereed.quot;
Ditmaal zou het niet slechts eene dienstreize
zijn voor vader, maar ook eene feestreize voor
ons jeugdig drietal, van welke de oudste vijftien,
de middelste twaalf en de jongste negen jaar is.
Geen wonder dat ze haast maakten. Kinderen te
paard! Is er voor kinderen grooter geluk denk-
baar? Het duurde dan ook niet lang, of we waren
op weg naar Mania.
»Is vader niet erg zwaar?quot; vroeg de oudste der
drie aan de dragers. »Wel neen, Sinjo! je vader
is zoo licht als een kippeveer ; dat zie je immers
zelf wel; we loopen met hem weg, als of we niets
dragen. Bn weet je nu hoe dat komt, Sinjo?
Wanneer een mensch gaarne iets doet, dan valt
hem dat niet zwaar. Wij zijn altijd blij, wanneer
we hooren, dat de Toewan-pandita (de leeraar)
komt; dan hooren we nog eens weêr iets, dat
ons op nieuw belang inboezemt; ieder krijgt
eene flinke hand vol tabak, en na de kerk is er
altijd de eene of andere versnapering, die ons, Savoe-
neezen, goed doet. Begrijp je nu waarom je vader
zoo licht is als een kippeveer?quot; En om te toonen,
dat de spreker als uit aller naam, uit aller mond
had gesproken, bevestigden allen zijne woorden
met een luid hoera!
»Heeft vader al gezien hoe donker het daar in
eens wordt? Eene bui uit het Zuid-Oosten, is het
niet. Vader? zouden we wel verder durven gaan?
't Is voor uw gestel zoo gevaarlijk om met natte
kleêren te reizen.quot;
»Maar wij kunnen niet meer t'huis komen,quot; was
mijn antwoord. »De wolken drijven vreeselijk snel;
op het gebergte regent het reeds: gindsche hut
kunnen we alleen nog bereiken, en daar zullen
we het moeten afwachten.quot; En nauwelijks waven wij
de hut genaderd, of stortregen en hevige windvla-
gen gaven eene geheel andere richting aan den
loop onzer gedachten.
Zou de Oost-moeson zoo maar in eens -willen
invallen? Zoo maar in éénen slag een einde maken
aan de West-moeson ? Dat zou geheel vreemd
z^n. Meestal is er eene soort vau str^d, die wel
wat heeft van de w^ze, waarop twee v^andige
legers tegenover elkaar staan. Bij de wisseling der
moesons heeft men meestal eenige van de heerlijkste
tooneelen in het luchtruim. Buien uit het Westen
en uit het Oosten trekken op elkaar aan; bliksem-
schichten schieten door elkaar, waarop de majes-
tueuse donders volgen. Niet een enkele slag, zoo
als in Holland meestal het geval is; maar van alle
zijden ratelt en rommelt en gromt de donder. Ein-
delijk raken de buien voor goed slaags, en heel het
luchtruim verkeert als in eene vuurzee, en er blijft
geen tusschenpoos meer over voor de donderslagen,
die van nu af zich door en over elkaamp;r heen doen
hooren. De luchtstroom wordt dan meestal aan dien
bij een' storm in hevigheid gelijk; maar zelden met
vernietigende gevolgen, en het is, denk ik, daarom,
dat de Savoeneezen niet meer voorzorg nemen b^
het bouwen hunner woningen, die ja! wel op vele
palen staan, maar welke palen men eenvoudig op
platte steenen doet rusten. Deze manier van bouwen
is in gewone omstandigheden geheel voldoende,
omdat het materiaal zoo zwaar is, dat men er zich
moeilgk een denkbeeld van vormen kan. Alles is van
den lontar- of suikerpalm. Het hout is als ^zer zoo
zwaar, en de bedekking, hoewel slechts lontarblad,
is zeker eenige malen zwaarder, dan de huisbedek-
king met Europeesche dakpannen. Zelden gebeurt
het dan ook, dat op Savoe een huis door storm
wordt omvergeworpen, en wanneer dit al geschiedt,
dan is dit slechts het lot van gebouwen, die toch
weldra door ouderdom zouden inéén zijn gestort.
Na het eindigen van de zoo geheel onverwachte
bui moesten wij, dacht mij, maar verder. Men
had te Mania op mijne komst gerekend, en zou
erg teleur zijn gesteld, indien ik weder huiswaarts
keerde.
»Merkt vader wel hoe schoon overal de oogst
staat?quot; - »Zou ik niet, jongen? Mijn hart juicht er
reeds over.quot; - »De arme menschen! Zoo heel zelden
staat hun gewas zóó schoon, zóó veelbelovend.
Kijk! daar is reeds het huis van den Goeroe (Hulp-
zendeling); wat heeft het een hoog dak!quot; -
»Waar?quot; - »Daar! vlak naast de kerk.quot; - »0!
dan zijn we er gauw.quot; Zoo keuvelde het drietal
onderling; en de twee oudsten spoorden hunne
paarden aan, om de eersten te zijn op Mania's
grondgebied.
Ja, inderdaad! verrukkelijk was het hier, te
zien, hoe de nijvere hand rijkelijk wordt gezegend.
Het huis en het erf van den goeroe zagen er
zoo lief, zoo vriendelijk uit, en er was zoo van
alle kanten van iederen voet gronds partij getrok-
ken, dat de kindeven alle drie als iu éénen adem
uitriepen: 'He! hoe mooi!quot; En één van hen
zeide: »Dat lijkt wel----ja, ik weet zelf niet;
maar mij dunkt op een Hollandsch buitengoed,
zoo als men wel eens op een plaat ziet afge-
beeld!quot; Het had dan ook dat zelfde stjjve, dat
het Hollandsche plaatwerk kenmerkt. Neen! dat
was niet het werk van Savoeneezen; dat zag
men duidelijk; daartoe was vooral het huis tot
in de kleinste bijzonderheden te netjes afgewerkt.
Het huis had een zoo zindelijk voorkomen, dat
het den besten Hollander de vraag op de lippen
had kunnen leggen: »Stammen wellicht de Amboi-
neezen af van de Broek-in-Waterlandecs ?quot; En ik
ben zeker, dat geen enkele dier kraakzindelijke
Nederlanders er zich door beleedigd zou hebben
gevoeld, 't Is mij ten minste niet wel mogel^k
om naar eisch eene juiste beschrijving te geven van
het huis en het beplante erf van dezen enkelen
Ambonschen goeroe-djamaat (hulpzendeling). »Voor
ons Savoeneezen is het eigenlek te mooiquot;, zeide
een der diakenen. »De goeroe heeft het ook bijna
geheel alleen gebouwd. Hij heeft zelf de steenen
gemaakt; zijne vrouw heeft de kalk gebrand, en
terwijl de goeroe zelf weêr metselde, maakten z^ne
zwagers het houtwerk.quot;
»Ziet ge nu welquot;, zoo sprak ik tot onze kinderen,
»als de wil maar goed is, dan kan een eenig
mensch met zijne huisgenooten zich zelf een zoo
aangenaam v^irblijf bezorgen.quot; - »Wij vinden het
inderdaad heel mooi, vader! 't is een lust om te zien.quot;
De avond was gevallen, 't Was goed weêr
gebleven. Alleen begon het op nieuw te regenen
en te waaien; maar daarover verheugt men zich
steeds op Savoe. Edoch toen den volgenden morgen
de zon zich niet haastte om in al haren Oosterschen
glans eu gloed te voorschijn te treden, maar zich
met zeer dikken nevel omsluierd hield, en toen
de kinderen vroegen »Vader! mogen wij maar
zonder schoenen naar de kerk gaan, omdat het
kerkplein geheel onder water staat?quot; toen rees
de vraag, of zóóveel regen op eens, voor het te
veldstaand gewas, niet hoogst nadeelig zou zijn.
Gelukkig bedaarde het stormachtige weder in zoo-
verre, dat we kerk houden, den Heiligen Doop
bedienen, huwelijken sluiten en na de kerk nogmaals
in 't huis van den goeroe de belangstellenden
onthalen konden op het geen er voor dezen dag
was bereid. Allen keerden met vergenoegde aan-
gezichten huiswaarts.
»Indien het zoo blgft voort stormen, vader! dan
kunnen wg morgen vroeg moeilijk huiswaarts
keerenquot;, zoo spraken de kinderen des Zondags
middags, om S uur reeds. Ik zeide: »Neen, kinderen,
wie zou in zulk een weêr op reis kunnen of
(lurven gaan? Hij zou öf wegspoelen öf wegwaaien.
Goeroe! hoe staat het met het dak van uw huis?
Is er goed verband in ? Is het spijkervast aan den
romp van het huis?quot; - »Het dakquot;, was zijn antwoord,
»kan wel een stootje uitstaan, 't Is alles nieuw
en goed gebonden.quot; - »Het spijt mijquot;, sprak ik
verder, »maar ik vrees, dat uw dak al te steil is;
het vat te veel wind. Ik zou u raden, dat ge uwe
vrouw en het kind naar dat kleine huisje daèr
deedt gaan. Uw huis beeft als een riet, of gelijk
iemand die zware koorts heeft. Ook voor ons is
het veiliger een ander heenkomen te zoeken.quot; -
»Maar, waar wil Mijnheer dan heen met de drie
sinjo's en dat in zoo'n weêr? Alle huizen zijn vrg
ver van deze plek, en men is niet zeker, of men
geen klapper- of toewakboomen op zich krijgt.quot;
Knak! zegt er juist een boom, die gelijk een
stroohalm zich dubbel vouwt. Knak! zegt nog weêr
een andere, die in minder dan een oogwenk z^ne
gansche kruin ter aarde werpt. »Goeroe! het spijt
mij om uw lieve huis; maar het houdt, dus voort-
gaande, geen stand.quot; - »Maar waar dan heen met de
kinderen? 't Is reeds stikdonker.quot;- »Goeroe! wij
moeten haast maken!quot; - »Ik heb hoop dat...quot;, zoo
sprak nog de goeroe. Een vreeselijk kraken volgde,
en wij, de twee jongste kinderen en ik, lagen reeds
onder het huis begraven. »Ik stik! ik sterf! Ik ga
dood!quot; riep de jongste. Stilzwijgen volgde. De
stem van den middelste had ik niet vernomen, ook
die des ondstèn niet. Zouden we allen levend
begraven zijn? was mijne eerste gedachte. Verzamel
uw denkvermogen, en zie of er geen uitkomen
aan is. .Kinderen!quot; riep ik, »zoo ge nog leeft, laat
uwe stem hooren. . . Ik lig hier dicht bij u.quot; -
»Maar ik stik, ik kan mij niet bewegen!quot; - »Wij
liggen dus dicht bij elkaar! Strek uwe hand maar
uit, en zoek de mijne! Gelukkig, daar heb ik eene
hand,quot; van wie is die?quot; - »Van mij, van Tom!quot;
Daar ik op zijde lag, had ik mgne beide handen
ter beschikking, en kreeg ik den jongsten geheel
in mijne nabijheid, hoewel met verlies van zijne
kleertjes, die hem, bij het trekken, van het lichaam
waren gescheurd. »Dat is er al vast een. Nu, Ko!
waar zijt gij? Uwe hand, waar is die? Zoek de
mijne; tast op het gehoor van mijne stem af. Ha!
daar heb ik je! Nu pas op! Niet schreeuwen,
niet kleinzeerig zijn. Je moet er toch uit, of je
stikt.quot; - »Neen vader! trek maar; hier kan ik
toch niet blijven liggen.quot; 't Ging boven ver-
wachting alles goed; ook dezen trok ik iu mijne
nabijheid zonder veel letsel. »Nu den oudste.
Jeeemias! waar ben je?quot; - » Hier vader! ik sta gelukkig
reeds onder den blooten hemel. Kruip achterwaarts.
Vader, daar is ruimte. Zijn Tom en Ko behouden ?quot; -
»Ja! maar wij liggen nog alle drie als begraven.
Blijf staan waar gij staat; ik zal zien of we al voort-
2
-ocr page 18-kruipende er ons uitwerken.quot; t'Gelukte ons! Spoe-
diger, dan we durfden hopen, stonden ook wij in
de vrije lucht. God lof! zonder zware kneuzing.
.Nu! bij elkaar blijven; elkaar de hand geven;
goed vasthouden, hoor!quot; - »Maar waarheen vader?quot;-
.Houdt maar vast jongens, ik zal met de hand, die
ik vrij heb, voorzichtig rondtasten; wij moeten dit
erf verlaten.quot; En al voortstrompelende en roepende:
.houdt goed vast,quot; kwamen wij onder een klein
afdak terecht, dat ik des daags had opgemerkt, en
hetwelk vrij wel beschut was tegen de ergste woede
van den orkaan. .Zie zoo! hier even adem gehaald
en dan verder; want gindsche boom, wanneer die
valt, slaat ook dit afdak plat.quot; En nauwelijks
hadden wij het verlaten, of de boom viel neder,
juist zooals ik had gedacht. Ongedeerd waren wij
reeds een eind wegs voortgestrompeld. Wij namen
onzen intrek eerst in een groot huis; maar ook
dat stond reeds te beven gelijk een riet. .'t Is ook
hier niet pluisquot;, zeide ik, .dit huis houdt het ook
niet.quot; - .Er is nog eeu klein huis, dat van onzen
zoon. 't Is nieuw en sterk gebouwd.quot; - /,Dan maar
weêr voorwaarts quot; Wij kwamen gelukkig onder dak.
Velen volgden; men ging af op 't schijnsel eener
goede lantaarn, die windvrij was opgehangen.
Het waren bange stonden; allen zagen elkaar
vragend aan. Wat mag toch dit zijn? lag in ieders
blik. Daar we elkaar niet konden verstaan, viel
aan 't spreken van een troostwoord niet te denken.
Ik wenkte met de hand, noodigde uit tot gebed,
waarin ik ons aller lot en leven stelde in de handen
van Hem, die ook als op de vleugelen des winds
■wandelt. Daarna stemden allen in met het laatste
vers van onzen Savoe-avondzang, (1) die door onze
christenen inderdaad roerend schoon wordt gezongen,
omdat hij zoo goed wordt begrepen, als uit ieders
harte voortgevloeid. Opmerkelijk inderdaad was
de windstilte, die na verloop van een paar uur
volgde, en waarvoor wij dankend onze harten
verhieven tot den Hoorder der gebeden.
gt;Zou er nog iets te redden zijn ?quot; vroeg Jeremias,
de oudste zoon, »bij voorbeeld het zilveren doop-
vont?quot; Bebnardiis, onze jongen, sprong eensklaps
op, «n zeide: »ik ga gauw zien!quot; En het duurde
•niet lang, of wij zagen hem terugkomen met het
fraaie doopvont, geheel ongeschonden. »Hoe is
't mogelijk?quot; riepen allen als uit éénen mond.quot;
't Was inderdaad opmerkelijk genoeg. Alles was
verpletterd. Het doopvont alleen gespaard!
Ware het nu maar rustig gebleven, dan zou zich
nog alles hebben geschikt, 't Gesternte kwam reeds
•weder te voorschijn, en we peinsden er reeds over
om ons maar neêr te vleien onder 't gastvrije dak
van den jeugdigen Amos. Maar op eens, bemer-
1nbsp; Ik weet aan wien ik mij vertrouwe, enz.
-ocr page 20-kende, dat de wind nogmaals opstak en nu wel
van bijna tegenovergestelde z^de, hield de onge-
rustheid den slaap uit aller oogen. De wind had
zich nu, sedert 's middags drie uur, eenen bijna
cirkelvormigen weg door 't luchtruim gebaand.
Alles schudde en trilde op nieuw. »Wat te doen,
indien ook dit huis instort, vader?quot; Ik zeide:
»'tis beter, dat we het vóór dien tijd verlaten.quot;-
»Maar waarheen dan?quot; - »In de open lucht blijven
staan, kinderen! Heel dicht aaneen, dat we
elkaar verwarmen; dan zal de kou, die ons aan-
waait, minder schaden.quot; Nauwelijks had ik uitge-
sproken, of een dof gekraak liet zich hooren. Wij
allen, als de wind zoo snel, sprongen naar buiten
in de open lucht. »Kom meê! kom meê! Op
nieuw elkaär vastgehouden, en de ruimte ge-
kozen ! Zoo ver mogelijk ons verwijderd houden
van de huizen en boomen, daar de stukken zeker
door 't luchtruim zullen geslingerd worden.quot;
Met ons hadden allen het huis verlaten, en wij
allen te zamen vormden eene menschenmassa, men
zou denken onbeweegbaar; en toch werden wij
heen en weêr geslingerd, als of we allen beschon-
ken waren, terwijl ons allerlei om de ooren vloog.
Zóó hadden wij het zeker niet kunnen uithouden.
Eene geweldige vuurmassa deed zich plotseling voor,
bij het schijnsel waarvan mijn oog een' boomstam
ontdekte, wiens kruin op den grond was gesmakt.
gt;Ons om dieu boomstam geschaard!quot; sprak ik.
»Ons gezamenhjk langzaam voortbewogen! Een
boomstam kan niet meer omwaaien , en dien omvat-
tende worden wij niet meer heên en weêr geslingerd.quot;
Wij hadden ons doel bereikt. De kinderen
stonden door de lichamen der grooten gedekt,
en hoe ook geteisterd, wij hielden stand, terwijl
de wind ons als met roeden geeselde en groote
regendroppels ons, gelijk dikke hagelsteen en, het
aangezicht pijnigden. Neen! het was niet meer
het loeien van den storm. De wind of de lucht-
stroom donderde in den letterlijken zin des woords.
Groote vuurmassa's werden voortgezweept door
't luchtruim, en waar die op boomen of huizen
stuitten, spatten ze uiteen, gelijk de vonken in
eene smidse, 't Was of hemel en aarde voorbij
moesten gaan met groot gedruisch. De elementen
schenen te branden; het luchtruim stond als iu
vlam, vuurmassa's gleden langs den aardbodem,
zoodat de geheele omtrek, niettegenstaande dé
tastbare duisternis, er door werd verlicht. Is
het wonder, dat onder dergelijke omstandigheden
vooral de kinderen het te kwaad kregen, en dat
de groote menschen luide God om erbarming
smeekten ?
Daar we toch niets konden uitrichten, en om
de gemoederen te doen bedaren, stelde ik voor,
liever onze gedachten te verzamelen door 't zin-
gen van een onzer Savoesche kerkgezangen, door
allen gekend en geliefd. Zóó prezen we Hem, die,
ook in den vreeaelijksten toestand, voor de zijnen
een psalm in den nacht ten beste heeft. En
waarom zouden we niet? Waar de jongelingen
tijdens nog erger toestand, te midden des vuurs,
hun hart konden verheffen tot Hem, die den
bliksem en de vuurvlam formeert; waar een Paulus
en SiLAS bij het schudden en beven der aarde onder
de vreeselijkste natuurverschijnselen, Gode lof konden
zingen, daar kon het immers ook voor ons niet
ongepast zijn, Hem, den Schepper, ook in dien
vreeselijken nacht te loven en te prijzen? God te
danken, wanneer we als overstort worden door
weldaden en zegeningen, dit dan maar alleen te
doen, en het hoofd te krommen, gelijk eene bieze,
bij tegenspoed, neen! dat is zeker niet des men-
schen bestemming, niet des christens roeping.
»Vader! ik val om! en ik kan niet meer staan!
O, ik sterf!quot; zoo riepen de twee jongsten. »Mgn
hart krimpt zaam als ik aan moeder denk.quot; - »Heb
voor haar geen vrees, kinderen!quot; sprak ik. »Ik
heb den Heer gebeden, dat Hjj haar de noodige
wijsheid en genoegzaam overleg mocht geven, om
bij tijds een veilig heenkomen te zoeken!quot; - »Zou
dan ons huis ook gevallen zijn, vader?quot; zoo vroegen
ze al biddend. Ik zei: »Ja, kinderen, dat ligt ook
reeds tegen den grondquot; - »En de kerk op Seba?quot;
»Ja! daarvan is liet geheele dak afgewaaid; de
romp, het lichaam kan zijn blijven staan.quot;
Dit was geene soort van profetie; 't was eenvou-
dig vertellen van het geen noodwendig geschieden
moet met gebouwen, die, zonder degelijk verband,
zoo maar op steenen zijn neergezet; of ook de
geschiedenis van kerkgebouwen, die wel funda-
menten hebben, maar wier dak nagenoeg los op
den romp staat.nbsp;,
»Ik zak in elkaar!quot; - »Ik ook,quot; klonk het bij
vernieuwing uit den mond der jongsten. »Gij
moogt niet zakken, kinderen! De grond, waarop wij
staan, is reeds een modderpoel geworden. De een
sla zijne armen om 't lijf van den naasten persoon,
de jongste steune op mijne gebogene knie. Zóó
moeten wij het nog eenigen tijd zien uit te houden;
de ochtendstond kan, naar ik gis, niet ver meer zijn.quot;
Onder gewone omstandigheden weet men door-
gaans hoe ver de nacht is gevorderd, door 't
kraaien der hanen en 't blaffen der honden, of
ook door 't geluid van sommige vogels, die 't eerste
krieken van den dag aankondigen. Maar in dezen
nacht had alles eerbiedig gezwegen. Het was als
of heel de bezielde schepping om ons heen in
pijnlijke afwachting was over de dingen, die komen
zouden, 't Was inderdaad een nacht van bange
zorgen. Ieder dacht ook wel om de zijnen, die
op minderen of meerderen afstand woonden, maar
geen enkele kon den anderen eenige hulp bieden;
men Icon zich niet bewegen zonder onmiddellijk
gevaar. De menschenmassa om ons heen was steeds
aangegroeid, en op de vraag »waarom blijft gij
maar niet liever in de nabijheid uwer woning?quot;
was het antwoord: »Däar zouden we toch ook
onder den blooten hemel en aan den zelfden regen
en wind zijn blootgesteld. Wij hebben besloten
om met u^ óf te leven óf te sterven. 'tIs meer
troostrijk, dat we allen bij elkaar zijn, dan dat we
ieder op eigene gelegenheid bij de puinhoopen van
ons eigen htiis neêrzitten.quot;
Bij de puinhoopen! Dus waren de huizen van al
die lieden in onze omgeving reeds gevallen, en
onze standplaats ontdekt hebbende, bjj den vuur-
gloed, die by tijd en wijle door het luchtruim met
bliksemsnelheid werd voortgestuwd, had ieder zoo
wat voor zichzelf gedacht: waar de herder is moeten
toeh ook de schapen zijn. De Savoeneezen zijn
niet speculatief; zij zijn, ik zou haast zeggen, een-
voudig practisch. Zij zeiden: »toen wij heidenen
waren, liepen wij in den nood naar onze heidensche
priesters, waar wij dan echter wonderweinig troost
vonden. Maav nu wij christenen zijn, nu weten
wy, dat wy met u onzen leeraar óf getroost zullen
leven óf getroost zullen sterven.quot;
Eindelyk begonnen de eerste lichtstralen zoo mat
mogelijk zich te vertoonen. Alles verwoest! 't Was
als of de zon treurde over het aardrijk. Zy bleef
omhuld door zeer dikken sluier, en wij! ach, 't was
als of we gezamenlijk stonden aan 't graf van Savoe.
Heel de natuur was verwoest. De oogst, voor vier
en twintig uren nog zoo hoopgevend, lag ter aarde
en onherstelbaar verloren. Zelfs de lontarpalraen
lagen als dooden op 't slagveld iu alle richtingen
over en door elkaar. De gevolgen der algemeene
ramp waren niet te berekenen.
Inderdaad des morgens, toen de zon zich, als
in rouwgewaad gesluierd, scheen te bedroeven, als
of zij schijnen moest over het graf der natuur,
op het zoo zwaar geteisterde Savoe, ja! des mor-
gens had de orkaan zijne woede in zooverre gestaakt,
dat men elkaar durfde bezoeken en de helpende
hand kon reiken. Dat geheele verslagenheid op
aller gelaat was te lezen, zal zeker niemand ver-
wonderen. Om nog iets te redden? Neen! daar
aan viel niet te denken. Alle levensvoorraad
was teu eenenmale reddeloos bedorven. Hij lag
ter aarde, als plat getreden, 't Was alles als
afgestroopt, en daar niets volkomen rijp was, viel
er ook niets van te verzamelen. De sapgevende
lontarpalmen met hunne schrale kruinen, lagen als
geknakte biezen in alle richtingen over en door
elkaamp;r, sommigen waren door den zuidelgken, anderen
door den oostelijken, en nog weêr anderen door
den noordelijken • luchtstroom ter aarde geworpen.
Daar stonden we nog steeds onder den blooten
hemel, deels zonder, deels in druipnatte kleeding.
Aan onder dak komen was geen denken. Naar
Seba trok ons hart; maar hoe er te komen? En
toch, we moesten vertrekken. Er was geen kruimelquot;
eten; alles was bedorven door den regen. »Naar
Seba, kinderen!quot; sprak ik. Eenige maatregelen
werden nog besproken, om, zooveel doenlijk, den
nood der ouden van dagen en der ärmsten te
lenigen en hun leed te verzachten. De kerk te Mania
was gelukkig blijven staan, en werd alzoo aange-
wezen als voorloopig verblijf voor alle noodlijdenden.
Wel was het dak gehavend en kwam men zoo
doende van den regen in den drup, maar de diakenen
verzekerden, dat ze nog dien zelfden dag dit euvel
zouden kunnen verhelpen, en daarna zouden zij
zorgen, dat de hutten der ouden en ärmsten
het eerst weêr wierden opgebouwd. Zonderlinge
verandering! Wie dacht voorheen aan ouden en
armen? Zoo hebben dan, dit bleek hier duidelijk,
de geringen opgehouden te zyn voorwerpen zonder
de minste waarde, of nietige speelballen, schepsels
enkel geboren om onderdrukt, beroofd of gedood
te worden, naar luim en willekeur hunner Hoofden,
die met hen éénen stam, ééne familie uitmaken!
En nu dan naar Seba.
Op reis derwaarts werd het oog op menig treur-
-ocr page 27-tooneel gevestigd. Hetgeen men sedert jaren lang,
met alle mogelijke inspanning, had weten te beplan-
ten en te bearbeiden was ten eenen male verwoest.
De pinangtuinen, hier op Savoe bijna 't eenige
dat waarde heeft, hadden het voorkomen, als of
al het geboomte er in door vijandelijke macht
was omgehouwen. Hier en daar was slechts een
enkele blijven staan, maar in gebogen richting, als
Ware het om te treuren over de zoo omvangrijke
vernietiging. De kokospalmen hadden geen beter
lot gehad; hoe meer beladen met vruchten, hoe
meer ze waren bezweken voor 't geweld van den
orkaan. Maar dat alles zou men, hoe noode dan
ook, toch noch kunnen ontberen, en zoo slechts
de IJzersterke lontarpalmen zich hadden kunnen
staande houden, dan zou de bede om dagelijksch
brood of levensonderhoud niet te vergeefs zjjn
geweest.
Hoopvol, en nog nimmer teleurgesteld, gaat
des morgens vóór zonsopgang reeds het hoofd
of de natuurlijke verzorger des gezins zijn huis,
of hut, wat het zijn moge, verlaten, en al neuriënde
of zingende verricht hij, in de meestal zestig tot
zeventig voet hooge kruin van den lontarpalm,
hetgeen noodig is tot verkrijging van *t lontarsap.
De verkregen hoeveelheid is in den regel geheel
toereikend voor mensch en vee. En des namiddags,
omstreeks vier of vijf uur, maakt men zich nogmaals
op, om op dergelijke manier te voorzien in 't
geen voor levensonderhoud op Savoe noodig is.
Dezen morgen echter ontmoetten wij op onzen
weg geen' enkelen zanger in de lontark ruin.
'tWas alles doodstil, alles lag tegen den grond, en
de boomen, bewerkt tot inning van het voedsel,'
wel het allermeest. De kleinere of jongere boo-
men, maar die nog ongeschikt zijn voor de inning
van voedsel, hadden veelal den orkaan het hoofd
kunnen bieden, zonder in grooten getale ter aarde
geworpen te worden. Nog weder anderen, die
wel het noodige voedsel zouden kunnen geven,
moesten daartoe nog eerst worden bearbeid. Wat
bleef er nu over? Niets dan van de omgeworpen
boomen zich het eetbare toe te eigenen. Op
nieuw de overgebleven lontarpalmen te bearbeiden
tot verkrijging van leeftocht, en dan geduld hebben
tot dat een en ander weder in gewoon evenwicht
zal zijn.
Halverweegs kwelde reeds de honger. Welkom
was 't daarom bij een' klapper- of kokosnoot-tuin
te kunnen uitrusten. Gretig viel men aan op de
kokosnoten, die men vond, en men verdeelde,
zoo eerlek mogeljjk, het geen tot ontnuchtering
zou moeten dienen. Na dit ongewoon ontbijt nam
men de snelstroomende rivier in oogenschouw. »'t Ziet
er slecht uitquot;, was de meening-van deskundigen. »Ja!
maar wij kunnen toch niet blijven toeven onder den
^loeten hemel, aan deze zijde der rivierquot;, sprak
de vrouw van den goeroe-djamaat (hulpzendeling).
De Pandita heeft een dozijn wonden aau beide
beenen.quot; - »Neen! Sinjora! gij hebt gelijk; maar
wij zijn niet talrijk genoeg om den overtocht te
wagen!quot; - »Wel nu! dan zwemme een enkele van u,
mijneheeren, eenvoudig over, en verzoeke aan mijne
broeders, dat ze ons komen helpen.quot; ('t Gesprek, dat
ik in hollandscheu zin terug geef, werd gevoerd
tusschen zoogenaamde anak-Eadja, dat is kinderen
van Negerij-hoofden). »En wie dunkt u dan zou
zich wagen? Is 't niet beter, dat we nog wat
wachten tot de stroom minder sterk is ?quot; - »Wach-
ten?quot; sprak Sinjora! »tot dat we nog meer regen,
en tengevolge nog sneller stroom krijgen? Die
heeren! die heeren! zg verbeuzelen hunnen tijd
liever met praten, dan met anderen te helpenquot;.
En na nog eep enkel woord gewisseld te hebben
over den moed, die eene vrouw kan betoonen,
daar sprong Sinjora in den stroom, en verdween.
Ik schrikte. »Bedaar, vaderquot;, spraken de kinderen,
»Njora komt zeker weêr boven; zij zwemt onder
water door, nog beter dan een watervogelquot;. En
werkelgk, ze kwam weêr boven, bereikte in zeer
schuinsche richting ongedeerd de overzijde van de
rivier, spoedde zich naar 't huis haars vaders, en
kwam met hare broeders en nog anderen terug.
Z^ wierp zich op nieuw in den stroom; de broeders
en hun gevolg bleven niet achter, en alles wat d^
heeren aan deze zijde spraken was: gt; Inderdaad,
Sinjora! g^ hebt ons duidel^k getoond, dat de
dames moed hebben. We danken je wel; nu
kunnen we gerust den overtocht wagenquot;. De
meest zwaar gebouwde bood mij zijne schouders,
zeggende: »Uw paard, Toewan-pandita! grijp het
maar goed bij de haren, dan zal ik wel zorgen,
dat ge niet valtquot;. Nu gaf men elkander de hand,
en doorwaadde met goed gevolg de snel stroomende
rivier. Wij kwamen behouden aan de overzijde.
»Maar waarom met vrouwen op reis?quot; vraagt
misschien deze of gene. Dat komt eenvoudig, omdat
wanneer ik naar meer nabij gelegen negeryen ga,
meermalen sommigen van die gelegenheid gebruik
maken om hunne familie te bezoeken, daar de zoo-
genaamde hoogere standen veelal over en weêr
huwelijken sluiten, liefst met personen uit verschillende
negeryen. Ze gaan dan met hare echtgenooten of
broeders of zusters voor een paar dagen van huis
en verhandelen bij die gelegenheid, bij gebrek aan
nieuwspapier, hetgeen ze voor elkaar belangrijk
vinden. Soms blijven ze ook wel nog toeven na
m^n vertrek; maar ditmaal trok alles te zaam, bij
w^ze van karavaan, op, dew^l ieder verlangde te
weten, hoe het met huisgenooten en huis was
afgeloopen.
Treurig was de tehuiskomst. Van uit de
-ocr page 31-verte reeds zagen wg onze kerk zonder dak, en
ons nette huis als dubbel gevouwen of plat ge-
slagen ter aarde liggen, en waar men het oog
ook henen wendde, 't was alles verwoest. Slechts
een enkel huis, dat eenigszins beschut stond, maar
bovendien zeer goed in elkaamp;r zat, was blijven
staan. Het was het huis van onzen ouderling
Markus, dat ons ook tot schuilplaats zou dienen,
en het huis van goeroe Pieteb, dat reeds vol was
van personen zonder huisvesting.
't Is eenigszins opmerkelijk, maar al de huizen
van dezen ouderling Markus bleven gespaard; (ook
het huis van goeroe Pieter behoort aan hem).
Men herrinnert zich wellicht, dat dit de zelfde
Makküs is, die eenmaal tienden gaf van al zjjn vee.
Mijne vrouw vond ik niet neêrzittende met het
hoofd in de handen, maar druk bezig, om het een
en ander meester te worden van ouder de puin-
hoopen. Wij groetten elkaa,r met de woorden: »God
lof! dat wij voor de kinderen gespaard bleven!
Al het andere zal zich wel weêr schikken.quot;
»Hoe is 't met het zilveren avondmaalstel?quot;
was daarop myne eerste vraag. »Ougeschonden!quot;
was het antwoord. »Alles is plat, of stuk; aan
't avondmaalstel ontbreekt niets.quot; - »Maar hoe ig
't met het mooie doopvont?quot; vroeg nu mijne
vrouw, op hare beurt. »Ongeschondenquot;, was ook
nu mijn antwoord. Of dit nu wonder is of niet,
daar over weiden wy liever niet uit., Wij allen
danken den Heer, dat deze zaken, als 't ware
onaangeroerd bleven, terwijl dingen, als geslagen
yzer zoo sterk, gelijk spaanders terug werden
gevonden. Ware nu de orkaan niet van vreeselyken
regen vergezeld geweest, dan ware misschien lijf-
dracht en linnen voor huishoudelyk gebruik ge-
spaard gebleven. Nu echter was het treurig om
te zien, hoe de schoonste kleuren en verven
elkaar ten verderve hadden gestrekt: groen en
zwart, blauw en geel, rood en paarsch, 't was alles
dooreen geloopen, 't was alles onbruikbaar ge-
worden. De kasten lagen in splinters, de inhoud
was tot gruis; de boeken waren door en door
nat, ja tot pap, en bjj 't opnemen vielen er
de banden af, als of ze er nooit aan bevestigd
waren geweest.
Doch waartoe meer uitgeweid over eigen verlies
en leed, daar wij slechts goed en geen bloed ver-
loren? Wy bleven voor elkaar en voor de ge-
meente op Savoe gespaard, terwijl zeer velen rond-
om ons vielen.
Toen alles ter aarde lag, en ieder buiten zijn
gewone doen geraakte, brak eene vreeselyke ziekte
uit, die vooral de meer gegoeden, minder aan
ontbering gewend, aangreep. Wel gelukte het ons,
honderden te helpen met de medicijnen, die ons
nog restten; maar sommigen, die te veel vertrouwen
stelden in eigen praktijk, beklaagden het zich te laat.
De rij opende zich met het afsterven van drie
meisjes: het Savoesche klaverblad. Zij waren steeds
met haar drieën. De eene was de dochter van
den overleden Radja der Savoeneezen op Soemba,
de tweede de dochter van den tegenwoordigen
Radja op Soemba, en de derde was van niet zoo-
genaamd hooge geboorte. Maar wat bracht de
minder bevoorrechte bij de zoogenaamde edelen?
Zij hadden elkaftr op school leeren kennen, en
toen de Radja's kinderen den edelen aard hadden
opgemerkt bij de, naar den mensch gesproken,
niet edel geborene, toen voelden zij zich zoo zeer
tot elkaär getrokken, dat ze onafscheidelijk zouden
kunnen worden genoemd. Het christelijk geloof,
in de kinderharten zoo schoon en eenvoudig, was
de band geworden, die het drietal samenbond; en
de onderlinge liefde door den H. Geest gewerkt
in 't hart van wie kinderlijk gelooven, bleek sterker
te zijn dan de dood; want in hare gezonde en
vroolijke dagen hadden zij afspraak gemaakt, dat
indien een van haar drieën mocht komen te sterven,
deze dan den Heer zou bidden, dat ook.de andere'
twee mochten heengaan naar het groote Vaderhuis,
met zijne vele woningen. Ze waren niet zoo jong
meer; reeds zou eene van haar huweu met een'
Radja-moeda, onzen diaken Willem.
Johanna Boenga Haga werd eerst ziek. Zij had
-ocr page 34-goed leeren lezen, las den Maleischeu Bijbel ge-
makkelijk en verstond hetgeen zij las.
Rustig legde Johanna haar hoofd, nadat zij ge-
lezen had, steeds weder op den Bijbel neder.
»'tIs mij dan,quot; zeide z^, »als of ik rust aan
't Goddelyk Vaderhart, en mij nader gevoel bij Hem,
die ook mij heeft willen zoeken in de Savoesche
levenswoestijn, en mij op zijne schouders te huis
wil brengen; of gelijk het gevonden muntstuk,
ontdaan van wat ontsiert, in de machtige hand
van Hem die zeide: »niemand kan uit mijne hand
rukken wat de Vader mij gaf.quot; Als gegevene
des Vaders, zóó gevoelde zij zich. Haar mond
vloeide over van troostrijke woorden. Allen, die
haar omringden, waren verwonderd. Zij sprak over
den Heiland, als of zij reeds van mond tot mond
met Hem had gesproken, en over de zaligheid in
den hemel liet zij zich uit, als of zg er reeds rgke-
Igk den voorsmaak van genoot. Juichend nam ze
afscheid van allen, die haar lief hadden en aan
wie zij dierbaar was, en zg liet bg allen den
indruk na, als of de engelen haren laatsten adem-
tocht met eerbied hadden opgevangen, om dien
weder te geven aan Hem, die haar den eersten
ademtocht had verleend
Martha Bikeh, de dochter van den overleden
Radja der Savoeneezen op Soemba, bleef onkundig
van het sterfbed van Johanna. Martha was echter
ook reeds aangegrepen door de vreeselijke ziekte.
Haar aanstaande echtgenoot verliet hare zijde niet.
Zjj maakte zich zijn bijzijn ten nutte, door hem
voor haar te doen lezen; maar 't zij d.oor droef-
heid overstelpt, of door al hetgeen sedert kort
om hem heen gebeurd was afgeleid, hij las niet
duidelijk, niet verstaanbaar genoeg, of ook hij las
dan niet juist wat zij wenschte, dat hij lezen zou.
Dan nam Mabtha den Bijbel met hare zwakke hand
uit de zijne, en zeide: »Ik zal u zeggen hoe en
waar gij lezen moet.quot; En dau koos zij met zooveel
juiatheid, dat de omstanders zich verwonderden.
»Ik hoor zingen,quot; zeide zij op eenmaal, »wat is
dat? Waar is dat?quot; Men wilde haar afleiden.
»Neen!quot; zeide zjj »doe dat maar niet, want dit
is ons heerlijk graflied, en zij zingen het zeker
voor Johanna. Ja! Johanna wordt begraven, zij
reist naar 't hemelsche Jeruzalem. Ja! nu zal zij
den Heer zeker vragen, om ook mij spoedig der-
waarts te voeren.quot;
Martha bekommerde zich van nu aan slechts
over den toestand der omstanders, van wie zij wist,
dat ze in 't geheel niet waren bezield met ge-
dachten, zoo als in hun eigen voordeel gewenscht
mochten worden.
Martha verkreeg haar verlangen. Zij ging henen
m vrede, en deed den wensch bij de omstanders
ontstaan, dat ook hun einde mocht zijn gelijk het
hare.
Amalia Djawa, dochter van Lazarus Djawa, Radja
der Savoeneezen op Soemba, en tevens ouderling
der gemeente, was de derde van het Savoeoeesche
klaverblad. Zij was ook reeds ziek, ernstig ziek.
Een onvoorzichtige boodschapper had haar in kennis
gesteld met het overlijden van Maktha. Dat waren
er twee! Zij was de derde. Zij kende de afspraak.
Zjj was minder zich uitende, meer zwygend; maar
blijkbaar trof haar de tijding zoo zeer, dat de
leden der familie zich slechts kort hadden voor te
bereiden op het heengaan ook van Amalia.
Zoo was dan dit Savoesche drietal, in 't leven
door geloof en liefde vereenigd , ook in den dood
niet gescheiden.
Mogen zij zich reeds scharen om den troon van
Hem, die tot den boetvaardigen krniseling sprak:
»heden zult gij met mij in 't Paradijs zijn!quot;
Nog velen volgden, opmerkelyk genoeg uit den
zelfden familiekring. Ook de Radja van Seba, die
liefst zelf voor zich en de zijnen medicynen be-
reidde. Dit was ook de reden, dat men voor Maktha
en Amalia geene hulp had gevraagd. Wat hij zelf
niet wist, dat vroeg hij aan zijn' Toemoekong, wij
zouden zeggen eersten staatsdienaar, die hem dan
ook naar aller gevoelen ten grave hielp. Van dit
opperhoofd kan alleen worden gezegd: »hy ging
heen zonder begeerd te worden.quot; Ja! ook zulke
sterfgevallen heeft men op Savoe. Terwijl de Heer
uit den mond der jeugdigen zich lof had bereid,
ging de man in de kracht zijns levens daar heen,
zonder lof op zijne lippen.
sSinjo!quot; zoo sprak een heidensche vader tot
mijn oudste zoontje, »ik wenschte den Pandita te
spreken. Ik wenschte christen te worden. De maat
van mijn lijden is vol. Ik heb reeds drie van mijne
kinderen, in deze weinige dagen van algemeene
verwoesting, ten grave gebracht; mij resten noch
slechts twee.quot; - .Maar vriend!quot; sprak mijn oudste,
»gij meent toch niet, dat zoo gij christen wordt,
uwe kinderen tegen den dood gewaarborgd zijn?
Immers de kinderen van christenouders kunnen even-
zeer sterven; verscheidene gevallen hebben dit reeds
bewezen.quot; - »Ja Sinjo! dit weet ik wel, maar de
christenen treuren niet hopeloos, zoo als wij! Ach!
onze kinderen sterven eigenlijk als jonge honden.
Wij ouders kunnen hun geen enkel troostwoord toe-
spreken, en zij kunnen door hun sterven bij ons de
hope niet wekken, dat wij hen eens weêr zullen
zien.quot; - »Ik vrees alleen maar,quot; was op nieuw het
antwoord, »dat indien er nog weêr een kind van
u stierf, gij teleur zoudt zijn gesteld. Onze ouders,
christen-ouders, weten, dat Jezus kinderen tot zich
roept van allerlei leeftijd, of dat Hij somtijds min
verstandige, min vrome ouders ontslaat van de zorg
der opvoeding; en dan zeggen wij, of onze ouders.
gt;!»de Heer uato het kind weg, omdat in hem of
haar wat goeds voor den Heer gevonden is.quot; quot; En
zoo onze jongelingen of jonge dochters sterven
met een stil gemoed, kinderlijk geloovig, zoo als
onlangs hier Jacobus Boenga Hideh stierf, dan ge-
looven de christenouders, dat hunne hoopgevende
zonen of dochters des christens hope niet bescha-
men, maar dat zij worden opgenomen onder het
getal dier jeugdigen, die steeds den Heere Jezus
volgen in zijne heerlijkheid.quot;
Ik was schrijvende terwijl iit gesprek werd
gevoerd tusschen den vijftienjarigen knaap en den
bedroefden vader. Ik mengde mij niet in hunne
rede, maar verheugde mij, dat de knaap zoo goed
party had getrokken van eene preek, die ik onlangs
had gehouden, terwijl er zoovele kinderen van
verschillenden leeftijd en min of meer vrome
ouders stierven.
»Hoe het ook zijn moge, Sinjo!quot; zoo besloot
de bedroefde vader, »als heidenen gaan wjj toch
verloren, en erger kan het niet. Kom ik met
Jezus om, welnu dan kom ik met Hem om. Het
kan nooit erger, dan het nu reeds is.quot;
Nu meende ik tusschen beiden te moeten komen.
Ik zeide: »Neen, vriend! wie tot den Heer Jezus
komt, wordt niet uitgeworpen. Zoo u de nood,
het smartelijkst verlies, tot Hem heeft gebracht,
wees dan getroost ^ Hij zal noch u, noch uwe
vrouw, noch uwe overige kinderen van de hand
wijzen. Zoo gij zeker zijt voor uzelven, dat in
Jezus alleen voor u allen hulpe is en heil, dan
mag ik het water des doops van ulieden niet
weren, dewijl de Heer zelf u reeds heeft getrokken
uit heidensche duisternis tot Zijn wonderbaar licht.quot;
Na noodige voorbereiding werden allen gedoopt,
en kort daarna werd weder een der kinderen ziek,
maar het herstelde, omdat tijdig hulp was ingeroepen,
vooral bij den grooten Medicijnmeester, die de aan-
gewende middelen zegende, welke de christelijke
liefde het reeds zoo zwaar beproefde ouderenpaar,
had aangeboden. De vader was buiten zichzelf van
vreugd, toen hij zijn vierde kind als uit de armen
des doods weêr levend mocht aan 't harte drukken.
Wij zelven bleven niet geheel verschoond. Bij
beurten werden ook de leden in ons gezin min
of meer hevig aangetast. Dan was het dubbele
zorg. Maar die zorg werd rijkelijk verzoet door
dat nagenoeg allen weder herstelden. Ook de
wonden, mij in den nacht van den orkaan, door
het instorten van het huis te Mania toegebracht,
genazen geheel. Koorts en andere kleine onge-
steldheden blijven ons bij, en zijn het gevolg van
gebrekkige huisvesting. Want hoe goed de Savoe-
neezen hunne huizen ook voor eigen gebruik
bouwen mogen, voor een Europeesch gezin heeft
zülk een huis maar al te veel, dat voor onze
gestellen hoogt nadeelig moet zijn. Edoch, wij
moeten dankbaar erkennen, dat Gods Vaderzorg
ons nog weder het beste bood, dat in de gegeven
omstandigheden ons zou kunnen dienen.
Hoe gaarne zou ik nu schrijven: het verbroken
evenwicht is reeds weêr hersteld; maar lang dunkt
mij zal het kunnen duren, eer Savoe de ramp,
sedert 19 Maart over het land en de menschen
uitgestort, te boven is. 't Bleef tot hiertoe rustig,
en dit zegt reeds heel veel voor de anders zoo
rustelooze bevolking.
De onderlinge bijeenkomsten hebben geregeld
plaats, of in het huis van den goeroe öf in de
hersteld wordende, of reeds geheel herstelde kerk-
gebouwen.
Bespreking over en weêr met heidensche bloed-
verwanten heeft steeds plaats over den oorsprong
van het leed. De heidenen meenen, dat het komt,
omdat er zoovelen christen werden; » want vroegerquot;,
zeggen zij, »heeft men op Savoe nooit zoo iets
beleefd; het heugt de oudsten niet, ook niet bij
wijze van overlevering, dat Savoe ooit zoo zeer
is geteisterd.quot;
Wat zullen de christenen daarop antwoorden?
Zij weten dit even goed als de heidenen, en het
is waar wat die zeggen: voor het eerst trof Savoe
eene ramp als die sedert 19 Maart. Maar toch!
de christenen blijven het antwoord niet schuldig.
Zij zeggen: »Hoort eens! ook wij zijn ingewijd in
ulieder gedaohtengang; maar waarom hebben uwe
priesters, die zeggen te gebieden over de vrucht-
baarheid des lands en over lucht en wolken, ja,
over alle krachten der natuur, waarom hebben uwe
priesters, den orkaan niet kunnen bezweren?
»Wij zien in de verwoesting eenvoudig bevestigd
het geen in de Gemeenten van Christus alom
wordt verkondigd en geloofd, namelp, dat de
God, dien de christenen dienen, de Almachtige
Schepper is van hemel en aarde. De 19««^ Maart
was slechts aanschouwelijk onderricht. Hoe nietig,
hoe niets beduidend is alle aardsche macht tegen
over de Almacht Gods! Welk vorst of welk
wereldregeerder, zou, gelijk op den 19^™ Maart,
als in een' wenk een geheel eiland kunnen verwoes-
ten, enkel door 't geblaas van zgnen adem? Welk
vorst of wereldregeerder zou , ook zonder aan-
raking, de edelsten uit ons midden weg nemen,
zoo als we thans zien, dat de hand des Almachti-
gen doet, zonder dat iemand onzer die kan af-
weren? Denkt u eens al de oorlogschepen te
zamen vergaderd, met al de kloeke helden, die
aan de machtigen der aarde ten dienste staan; en
denkt u dan daarbij, dat die menigte in 't bezit
20U zijn van alle denkbare en ondenkbare vernie-
lingswerktuigen, wat dunkt u, mijne vrienden! zou
dan dat alles te zaam genomen in staat zijn, om
in een' enkelen stikdonkeren nacht, tot in de diepste
groeven en rotskloven, zoo groot eene verwoesting
aan te richten? Wat dunkt u zelven van uit dit
oogpunt beschouwd van den God der christenen?
»Neen vrienden! wij zijn niet uit het veld gesla-
gen. Wij hopen ons slechts te ootmoediger te
buigen voor Hem, die, bg 't slot der rekening,
slechts over 't Zijne beschikte, terwijl aardsche
vorsten dit nooit doen, wanneer zjj verwoestingen
aanrichten op aarde.
»Maar er is nog meer, lieve vrienden! 't Is niet
slechts Gods eigendom, niet slechts het geen Hij
zelf heeft doeu groeien en bloeien; maar hoeveel
ligt er ter aarde, waar men niet eerlek aankwam !
»Gij, heidenen kent even goed als wjj, christenen
de geschiedenis van het menschdom op Savoe.
Gij weet, dat die is eene aaneenschakeling van
uitmoorden van hetgeen weêrstand bood, en van
rooven, van list en geweld, zoo de broederstam
door noeste vlijt zich iels had verkregen. Wie 't
meest geweld heeft gebruikt, is thans het meest
beschaamd gemaakt; en wie zijne bezitting op
allerlei onregtvaardige wijze heeft vermeerderd, die
is het meeat getroffen, het meest geslagen.
»Wat dunkt u?quot; vroeg men dan nogmaals, »is der
christenen God niet waardig, dat we Hem dienen?quot;
»En de Heiland der wereld, Jezus, dien wij
Zaligmaker mogen noemen, omdat Hjj ons dien
God beeft leeren kennen, wat dunkt u ? Is die Jezus
niet waard, dat zich alle knie voor Hem buigt?quot;
De Savoeneezen maken eenvoudige gevolgtrekkin-
gen uit het geen zij met eigen oogen zien, uit
het geen dagelijks gebeurt in eigen omgeving.
Zoo vinden zij b.v., dat de nacht van 19 Maart
hun zoo duidelijk mogelijk maakte, dat al wat de
aarde ons biedt vergankelijk, wisselvallig is, en de
mensch daardoor wordt opgewekt, om zich schatten
te verzamelen, die blijvend zijn. Ben negery of
stad, die door een enkel windgeblaas wordt om-
gekeerd, wekt op, meenen zij, om uit te zien, naar
eene stad die hechter grondslagen heeft, d.i. de
stad Gods, den christen bereid, in 't groote Vader-
huis, door zijnen Heer en Heiland. Mij dunkt, de
gemeenten in het Vaderland zeggen Amen ! op
den zegen, die tot hiertoe, onder lief en leed,
heeft gerust op haten arbeid, en hare gebeden. Ja,
de almacht der gemeente wordt bij sommigen nog
te weinig begrepen, omdat men te weinig zich
hecht aan het woord van zijnen Heiland: »Mij
is gegeven alle machtquot;, en »ik verordineer u
het koningrijk, gelijkerwijs mijn Vader dat mij
verordineerd heeftquot;.
»Vrede door het bloed des kruisesquot; is de slotzang
der gemeente, de slotzang der wereldgeschiedenis.
'ä.-'s'i'^oife;-^ «pnbsp;li'ifi^irfnbsp;iQsj'J
i'i , tfi^^ ïffgist, ifW. cf ''si iFf f trt
.laîs'» ï!» JîO-wi^ljp, «^(ibjjlfh /ra^î^^
ihu.'M. fernbsp;^^.»tSî, .7f? iîijÇ^iiamp;oMôfej
-»«w Jfc Je-'nbsp;Jfii^^jfîoaî .-stiji^^i^t^ tlèsit
tt»ii8Jfû3 3fei.i5.«»ç •jf'i'r^o» 4fnow TOftbïJS^ft
•nbsp;quot;fîfl^« Hs^nbsp;sit;' .,'c9Ïgt;Kaj,s«v
U .Jitfftd nsjK^i^tço'ïg «Mî^ji ^
»idaïa' i^wtewnbsp;^owa,nbsp;jt|
j^Kj. , -hmSiait «î^t^ b-ov^- ^p'u füi
-ocr page 45-Bij M. Wijt amp; Zonen, Drukkers van het
Nederlandsche Zendelinggenootschap worden ook
uitgegeven de onderstaande Kleine Stukjes;
welke tot de navolgende
verkrijgbaar zijn.
Bij aanvrage van 25 Exx. van hetzelfde
nommer, worden de prijzen nog met ongeveer
een vierde ver
(De met 1 geteeJcende nommers zijn niet voorhanden.)
Cents.
1.nbsp;Evang. herin, aan kranken ^
2.nbsp;Over het nuttig kerkgaan.. 5
*3. Over h. doen van belijdenis 5
4.nbsp;Een woord voor menschen,
die niet ter kerk kunn. gaan 6
5.nbsp;Het Christend. beschaamd
door Heidenen............ 6
6.nbsp;Evangelische herinneringen
aan bedroefden...........10
7.nbsp;Evangelische herinneringen
Een woord aan vaders en
moeders over den Doop... 2
1nbsp;12. Iets over het Avondmaal...nbsp;8
13.nbsp;Opwekk. tot de huisselijke
Godsdienst..............................9
14.nbsp;Zamenspr. tuss. drie vrien-
den over de Wedergeboortenbsp;5
15.nbsp;Het leven v. William Kellynbsp;7
16.nbsp;Drie zamenspr. tusschen
een'Leeraar en een Huism.nbsp;6
17.nbsp;Het dorp Eerenhoef....... 12
-ocr page 46-
Cents. |
Cents. | |||
18. |
Het nadeel van het bij de |
*36. Waarschuwing tegen het | ||
straat loopen der kinderen |
8 |
kwaadspreken............ |
5 | |
20. |
Iets voor herstelden uit |
37. Iets over de zelfkennis .... |
9 | |
krankheid.............. |
9 |
38. Een woord v. onderrigt en | ||
♦21. |
Iets voor gevangenen .... |
15 |
troost in sterfhuizen...... 39. Men doet niet wat men kan. |
18 8 |
voor kinderen............ |
18 |
*40. Christelijke onderrigt. tot | ||
23. |
Geschenk voor lidmaten der |
inoed en hope............. |
10 | |
christelijke kerk......... |
10 |
41. Waarom word ik niet beter? 11 | ||
84. |
Heb ik wel genoeg voor de |
42. Wie zijn hier op aarde de | ||
eeuwigheid ? ............ |
8 |
gelukkigste menschen ? ... |
9 | |
85. |
Tweede geschenk der chris- |
43. Gedenk te sterven......... |
10 | |
telijke liefde voor kinderen 10 | ||||
44. Het voorbidd. een pligt der | ||||
•36. |
11 |
g | ||
•■27. |
Over de feesten.......... |
8 |
45. Opw. tot getrouwe deelne- | |
'38. |
Iets voor armen ......... |
4 |
ming in het Maandel. Geb. |
10 |
89. |
Jezus, de geneesmeester |
*46. Troostw. voor Christenen | ||
5 |
in alle wederwaardigheden. |
9 | ||
30. Evangelischeherinneringen |
47. Bijbelsch leesb. v. kranken. |
10 | ||
aan oude lieden.......... |
9 |
•48. Iets uit het leven van Felix |
12 | |
31. |
Verz.van leerzame brieven | |||
en opwekkende verhalen. |
8 |
49. Het geloof in den Heer Je- | ||
zus Christus, naar Joh. VI. |
12 | |||
32. |
Opw. tot weltevredenheid |
8 |
50. De christelijke oefenschool. |
18 |
»33. |
Een goed woord aan Chris- | |||
ten-ouders over de opvoed. |
10 |
51. De goede Herder......... |
10 | |
34. |
Franke, de kracht des gel. |
7 |
58. Bijbelsch onderwijs over | |
's menschen bekeering .... |
10 | |||
*35. |
Schets van het leven van | |||
.Afrikaner................ |
5 |
,53. Geiiade en pligt......... |
10 |
Cents.
•54. Geschenk aan allen, di«
Godswoord HiOjfen hooren 10
55.nbsp;De Zelfbeproeving....... 10
56.nbsp;Het wandelen als kinderen
des lichts................
57.nbsp;Het beste voorbeeld...... 10
58.nbsp;Iets over het geweten.... 10
59.nbsp;Christel, godsvrucht geen
dweeperij............... 10
60.nbsp;Het leven van Joh. Eliot. 10
61.nbsp;Een woord overonzen gees-
telijken wasdom......... 7
63. De Christen............. 9
63. Aanprijzing van een god-
vruchtig huiselijk leven.. 9
*ö4. Herin.van een dorpsleeraar 7
65.nbsp;Wenken omtrent hetgebrek
aan schuldgevoel........ 9
66,nbsp;Handl. tot de algem.kaart
der Christ, zendingsposten 17
•67. Dewederzijdschepligteu in
het christelijk leven...... 10
69.nbsp;Gods hoogheid en der men.
sehen geringheid........ ß
70.nbsp;Hoe wil de Heer, dat zijne
discipelen omtrent Hem
zullen gezind zijn en han-
delen ?.................. 5
Cents.
•71. Godsdienstigheid uit rood.nbsp;7
73. Bidt zonder ophouden....nbsp;7
73.nbsp;Het beste Avondmaalskleednbsp;7
74.nbsp;Daniël......................................13
75.nbsp;De beste fakkel.................6
76.nbsp;De vriendschap der wereld.nbsp;4
77.nbsp;Wat doet men voor Israël!.nbsp;7
78.nbsp;Maria, de moeder d.Heerennbsp;11
79.nbsp;Dc levensav. v. vad. Jacob.nbsp;7
•80. Het liefhebb. der verschij-
ning van Christus..................5
81. Geef ®ns heden ons dage-
lijksch brood..........................7
83. Uitwendige godsdienstigh.
zonder godsd. des harten .nbsp;9
83.nbsp;Het vertrouwen op God..nbsp;8
84.nbsp;De oudste psalm....................8
85.nbsp;Gebedsverhooring .............7
86.nbsp;Zelfverloochening..................7
•87. De hooge, alles te boven
gaande waarde der liefde..nbsp;10
•88. Drie eischen des christe-
lijken levens........................6
89. Niet in tel.. .......................5
•90. Onze aardsche levenstaak,nbsp;8
91. Nalatigheid ......................7
-ocr page 48-Cents
92.nbsp;Bethanië..............................8
93.nbsp;Een deksel op het hart.nbsp;6
*94. Eene Nieuwe Zendingkaart 30
95. Een Zendingfeest in de
Heidenwereld........................6
»96. Zaligheid................................6
97.nbsp;God, onse Heilige Vader..nbsp;7
98.nbsp;Gods lankmoed. ons behoudnbsp;5
99.nbsp;Ue parel van groote waardenbsp;5
100.nbsp;Leef ik als een christen ?..nbsp;5
101.nbsp;Terngbl. van eene Zendingz. 5
102.nbsp;Een werk Gods....................6
103.nbsp;Uit de gesch.van een Gezang 5
Cent!.
104. Christend. op de Sandw.-Eil. i
106. Tweedracht over Jezus ... 4
106.nbsp;Nederl. O.-I. en het Ked.
Zendel. (Met de feestplaat). 25
107.nbsp;Saul, een treurig heeldv.d.
ontwikkelingsgangderzonde 5
108.nbsp;Ned.Ooat-lndiëeahet Ned.
Zendelinggen. 2e st., le ged. 6
109.nbsp;Rizpa, of de liefde eener
moeder.................. 5
110.nbsp;Ked.O.-l.e.h.Ked. Zendel.
111.nbsp;Teffer op Savoe.......... 7
112.nbsp;Ned.Oost-Indië.enhetNed.
Zendelinggen. Se st. le ged. 7
lis. ld., Se stukje. 2e ged. .. 7
Een volledig stel van de voorhanden stukjes is
verkrijgbaar voor ƒ 7,16.
Heden wordt uitgegeven een nieuw stukje,
No. lU, getiteld: „De Ramp op Saïoe.quot; 7 cents.
Tot een herdruk van No. 94, „Een
Nieuwe Zendingskaart,quot; thans 30 cents, zijn de
uitgevers bereid, mits de belangr^ke kosten, aan
die uitgave verbonden, door ruime bestellingen
eenigszins worden gedekt, en die aan hen vóór
Maart 1883 worden opgegeven.