-ocr page 1-

NEDERLANDSCH OÖST-INDÏ

en het

NEDERLANDSCHE ZENDEIMGENOOTSCHAP,

toelichtingen tot de gedachtenisplaat, uitgegeven
bij quot;gelegenheid van het 75 jarig bestaan
des Genootschaps.

-ocr page 2-

Viigegeven door de B.E. b. j. adriani en E. laüRILLARD
ie Amsterdam, h. BROUWER te Zwolle, M. D. DEELEMAN
te Rotterdam, a. drost, dz. , te Delft, c. P. hofstede
DE GEOOT
te Groningen, b. ch. LEDEBOER te Loenen aan de
Vecht, en 0. SEPP te Leiden, Gecommitteerden van het
NedMandsche Zendelinggenootschap tot hel opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van Heine Stukjes ter bevordering van
Evangelische kennis en godzaligheid, ook bij mingeoef enden.

-ocr page 3-

JJederlandsch Oost-Iiidië

en het

Nederlandsche Zendelinggenootschap.

DE AMBONSCHE EILANDEN.

Wie den zestigjarigen leeftijd bereikt heeft, kan,
als hij goed gezien, goed gehoord en goed ont-
houden, daarbij ook wat gelezen heeft, heel wat
vertellen, vooral in onzen tijd.

»Wat is er in onzen leeftijd veel veranderd!quot;
roepen die bejaarden wel eens uit. »Heugt het u
nog, dat zelfs eene stoomboot eene zeldzaamheid
was, en hoe te Rotterdam tal van nieuwsgierigen
zamenvloeiden, als een van die twee logge zeebooten
van Londen aankwam?quot; Zoo spreekt de een. En
een ander laat er onmiddellijk op volgen: »Mij staat
nog levendig vóór het afloopen van »»de Atlasquot;quot;,
voor dien tijd een buitengewoon lang vaartuig, dat
op last van Koning
Willem I gebouwd was, om eene
stoomvaart op Indië te openen. Jammer maar, dat
het schip, nog vóór het van stoomwerktuigen voor-
den was, onbruikbaar bevonden werd, en gesloopt
moest worden. Maar ook, ieder, die meende van
varen iets te weten, verklaarde het voor eene on-

-ocr page 4-

mogelijkheid zulk eene lange reis met een stoom-
schip te volbrengen. Bn zoo geheel ongelijk hadden
die mannen niet; immers er moest nog heel wat
ondervonden, beproefd en verbeterd worden, eer
men zoo ver gevorderd was als thans, nu men per
stoomschip de reis naar Batavia binnen de zes
weken kan afleggen.quot;

Wilden wij onzen zestigers nog eenigen tijd het
woord, gunnen, wy zouden dan van menige even ge-
wigtige, ja nog veel gewigtiger verandering kunnen
hooren. Bn als zij dan eens van de nieuwere
uitvindingen op de toestanden in de maatschappij,
en van dezen op de huisgezinnen, en zoo al voort-
gaande op kerkelijke en godsdienstige zaken kwa-
men, dan zou men met zijne aanteekeningen een
boekdeel kunnen vullen.

Het ligt niet in onze bedoeling, hier de geschie-
denis van de uitvindingen of zelfs van het ver-
sneld verkeer ter zee en te land te bespreken ;
wij moeten dit overlaten aan anderen. Maar toch
mogen wij de opmerking niet terug houden, dat
■wie over de toestanden van zijnen tijd wil meespreken,
en meer nog, daarover een oordeel wil vellen, niet
onbekend mag zijn met de geschiedenis.

»De geschiedenis?quot; zegt hier deze of gene, »de
geschiedenis? Wel die hebben wij al op school
geleerd!quot; Voortreffelijk; maar dan toch iets meer,
hopen wij, dan de namen van groote mannen,

-ocr page 5-

dan het verhaal van oorlogen en schitterende
feiten, aangevuld met eenige jaartallen? Zoo niet,
laat dan de zestigers u nog maar veel vertellen, en
gij zult welligt gaan begrijpen, dat men niet kan
zeggen van geschiedenis iets te weten, als men
zich de toestanden en begrippen van de voorge-
slachten niet eenigszins helder kan voorstellen.

Daarom verdriete het u niet, als wij, nu wij
over de Ambonsche eilanden, in betrekking tot de
werkzaamheden van ons Genootschap gaan spreken,
een weinig geschiedenis doen voorafgaan.

Die Ambonsche eilanden vormen een deel van
den Molukschen archipel, die weder tot onze be-
zittingen in Nederlandsch Oost-Indië behoort.
Bezittingen verkrijgt meu öf door zijn' arbeid, öf
door schenking, öf door erfenis, öf ook ten gevolge
van oorlogsregt. Nederland verkreeg zijne Oost-
Indische bezittingen door het regt van den oorlog.
Maar niemand verwerft of ontvangt bezittingen,
ora er meê te handelen zooals zijne luimen hem
ingeven, om ze te bederven of te verwaarloozen.
Of doet hij zulks, omdat hij een boos of achteloos
mensch is, dan behoudt hij ze niet lang; zij ont-
vallen hem, of worden hem ontnomen.

Nederland is nu reeds sedert 27.5 jaren in het
bezit van de Ambonsche eilanden; dat is een
heele tijd! Wat moeten de Nederlanders goed
voor die bezitting gezorgd hebben! Zoo zou men

-ocr page 6-

zeggen. En zoo zou ook wel blijken, als men
die verzorging ging vergelijken met hetgeen andere
volken voor hunne buitenlandsche bezittingen deden.
Bij dezen staan de Nederlanders stellig niet achter.
Maar met zulke vergelijkingen laat zich het geweten
van den christen niet paaijen. En ronduit ge-
sproken hebben wij ons aan veel verzuim jegens
de bevolkingen van de Am^bonsche eilanden schul-
dig gemaakt. Dit mag niet verzwegen worden.

Het zeer kleine kaartje, op de feestplaat, geeft
eenigszins een denkbeeld van de ligging dier
eilanden. Men kan er toe brengen het zeer groote
Ceram, met zijne bijna ondoordringbare bosschen,
zijne nog zeer ruwe bevolking, van welke een
deel, meest in dorpen (negerijen) op de zuidkust
wonende, meer in naam, dan in de daad tot het
Christendom is overgegaan; het groote Boeroe,
nog weinig bekend, met zijne heidensche stammen
in de binnenlanden en eene vrij heerschzuchtige
mohammedaansche bevolking aan de oostkust; de
veel kleinere eilanden Melano, Amblaauw, Manipa,
Kélang en Boano, waar men kleine, doch zelden
bezochte christengemeenten vindt; maar boven
allen het niet zeer groote Ambon, dat door eene
zeer aanzienlijke baai in twee deelen gescheiden
wordt, die slechts door eene smalle landstrook
verbonden zijn; en de daarbij behoorende veel
kleinere eilanden Haroekoe of Oma, Saparoea of

-ocr page 7-

Honimoa, en Noessa-laoet, welke drie laatsten ook
bekend zijn onder den naam van de Oeliassers.

Vooral met Ambon en de Oeliassers zullen wij
ons hebben bezig te houden. Daar woont eene
bevolking, die in hooge mate de aandacht van
onze christelijke gemeenten verdient. Die menschen
hebben eenen zeer goeden aanleg, zijn vrij be-
schaafd en hebben al sedert drie en eene halve
eeuw het Christendom omhelsd. Dit blijkt uit het
groot aantal kerken en scholen, die beiden ge-
trouw bezocht worden; uit den prijs, dien men
stelt op den Doop en het Avondmaal; uit de
godsdienstige bijeenkomsten, die door het zingen
van psalmen en gezangen verlevendigd worden;
uit het lezen van de H. Schrift en het bidden
Vóór en na de maaltijden iu de huisgezinnen;
zelfs uit de stemmige kleeding bij het ter kerk
gaan, bij de Avondmaalsviering, bij begrafenissen
en dergelijke plegtige gelegenheden.

Hoe jammer echter, dat vele van die goede
gewoonten veel van hare beteekenis missen, omdat
geest en leven daaraan ontbreken. Hoe jammer,
dat de zedelijkheid niet beantwoordt aan de kerke-
lijkheid, dat er zóóveel bijgeloof heerscht, en dat
het hun, die het voorbeeld moesten geven, ont-
breekt aan wakkerheid en werklust. Hoe jammer!
En toch moeten wij zeggen, en dat zeggen wij
met smart: het is een natuurlijk gevolg van het

-ocr page 8-

verkeer met de Europeanen, van gebrekkig onderwijs,
van onvoldoende, gedurig afgebrokene godsdienstige
leiding en van een regeringsstelsel, dat de belangen
van den handel hooger stelde dan dio van de
huisgezinnen, of ook zeer dikwijls die beiden
geheel verwaarloosde.

Als tal van tekortkomingen, gebreken, fouten en
zonden gedurende meer dan drie eeuwen in een
land de overhand gehad hebben, wie zal dan
verwachten, dat het volk zich onderscheiden zal
door wakkerheid en vlijt, door bedrijvigheid en
kunstvaardigheid, door heldere kennis en gezonden
godsdienstzin? Het zegt al veel, dat de Ambonezen
nog zoo veel goeds behouden hebben. Waarlijk
zij verdienen onze liefde en onze belangstelling in
hooge mate, en als in ons vaderland, klein en groot,
dit meer gevoelde en de gemeente maar eenigszins
beantwoordde aan de .heilige verpligtingen, die
het Evangelie haar oplegt, het zou er daar ginds
anders uitzien. Laat de geschiedenis getuigen.

De Portugezen waren ondernemende en knappe
zeevaarders; zij verwaarloosden hunnen godsdienst
niet, immers overal stichtten zij kerken; op hunne
schepen werd de mis getrouw bediend; zij zouden
niet in het gevecht gegaan zijn zonder vooraf eene
godsdienstoefening te hebben bijgewoond; op hunne

-ocr page 9-

vloten en in hunne volkplantingen ontbrak het
nooit aan priesters, die de biecht afnamen en den
boeteling vrijspraak vau zijne zonden verleenden
(absolutie gaven). Evenals de Spanjaarden hadden
zij van den Paus verlof ontvangen, de heidenen en
mohammedanen ten onder te brengen, onder voor-
waarde, dat zij hen tot het Christendom zouden
bekeeren. Wij moeten aannemen, dat de Pausen
werkelijk bedoelden de eer van Christus koningrijk,
althans van de Roomsche kerk; maar het is zeker,
dat het doopen van duizenden heidenen, zonder
voorafgaand onderwijs, dat het
bijwonen van kerke-
lijke plegtigheden en optogten niet kon strekken
om zielen voor het Godsrijk te winnen, eu dat
het geweld door de overwinnaars gepleegd, veeleer
moest strekken om bij de heidenen een' afkeer
van den christelijken godsdienst te verwekken, dan
om hun liefde in te boezemen voor Hem, naar
wien de christenen zich noemen.

Reeds in 1511 waren enkele Portugezen, ten
gevolge van schipbreuk op Ambon aangekomen en
daar zeer minzaam ontvangen; doch eerst in 1521
vertoonde zich eene portugeesche vloot in deze
wateren, en daar men zich hier op verscheidene
plaatsen van versch water en levensmiddelen kon
voorzien, werden de bezoeken talrijk. De bevolking,
die daaruit voordeelen trok, vergunde den vreem-
delingen op de Noordkust van het eiland eene

-ocr page 10-

woonplaats of loge (1), zooals men die toen noemde,
aan te leggen. Zulke plaatsen dienden aanvankelijk
slechts tot het opslaan van koopwaren, doch wer-
den later versterkt en in geregelde kasteelen of
vestingen herschapen. Het duurde niet lang of de
inlanders werden-de Portugezen moede, en daar
het hun aan slimheid niet ontbrak, wisten zij den
vreemdelingen te beduiden, dat zij eigenlijk niet op
de regte plaats waren. Door een' onzer geschied-
schrijvers (2) is opgeteekend wat een bekwaam
inlander hiervan vermeldt, en daar wij toch onmo-
gelijk de geschiedenis van de portugeesche verover-
ingen in de Molukken kunnen verhalen, willen wij
de woorden van onzen geschiedschrijver hier laten
volgen, als een sprekend staaltje van de toestanden
in die dagen. Hij schrijft:

»Buitendien waren de Portugezen met hunne
schepen ook al in den grooten inham van Amboina
geraakt, en hadden vooral kennis gemaakt met de
groote en magtige negerij Hative, toen nog aan
de noordzijde van den inham gelegen, welker
inwoners toen nog heidenen zijnde, met de moham-
medanen van Hitoequot; (zoo heette de plaats waar
de Portugezen zich het eerst hadden gevestigd).

(IJ Spreek nit: lózje.

(2) De Predikant FKANfOIS VALENTIJN, bedienaar des
goddelijken Woords in Amboina, Banda, enz., die ons een
schat van berigten over Indië heeft nagelaten.

-ocr page 11-

»in groote vijandschap leefden en gestadig door
hen, als doodsvijanden van hunnen godsdienst ver-
volgd werden.

lt;Die van Hitoe nu, niet wetende hoe de Portu-
gezen kwijt te raken, trachtten hen met zachtheid
te bewegen, dat ze naar die heidenen zich begeven
wilden, dewijl ze daar, bij hen, die evenals zij ook
ongeloovigenquot; (kafirs, zoo noemen de moham-
medanen allen die niet hunue geloofsgenooten zijn),
//en alzoo naar hunne meening makkers en van'
één geloof waren, veel beter en aangenamer dan bij
hen zouden zijn. Dus hadden de Portugezen eene
T^'oning op Amboina te Hitoe, maar zonder eenige
Testing, waarop zij in tijden van nood zich kondln
verlaten, ook zonder eenig bestuur of orde, hetgeen
oorzaak was, dat zij door hun buitensporig leven
hij de inlanders, die hiervan zeer veel ongelijk
moesten lijden, zoodanig in haat geraakten, dat de
mohammedaansche priesters hen allen zouden dood
'geslagen hebben, als het inlandsche hoofd hun dit
niet belet had, voorgevende, dat dit bij de buiten-
landers een' zeer kwaden reuk geven zoude.quot;

Die van Hative begrepen van de gelegenheid
gebruik te moeten maken, om hunne oude vijanden,
de mohammedanen van Hitoe afbreuk te doen. Zg
sloten dus in het geheim een verbond met de
Portugezen, die op hunne beurt bij hunne land-
genooten te Goa, den hoofdzetel der Portugezen op

-ocr page 12-

het vasteland van Indië, hulp vroegen. Toen die
van Hitoe de lucht kregen van dit verbond, ver-
joegen zij de Portugezen, die echter nu gedurig
meer invloed en gezag verwierven in de haai, en
zich eindelijk voor goed daar zóó vast nestelden,
dat het voor de inlanders niet meer mogelijk waa
hen te verdrijven. En wat zegt nu onze Schrijver
aan het slot van dit gedeelte zijner geschiedenis?

//De Portugezen vervolgden hunnen vestingbouw
en voltrokken dien zóó vaardig, dat zjj zich binnen
kort in staat van genoegzame bescherming bevon-
den. Dit bewoog deze bergbewoners, ziende dat
zij de Portugezen niet beletten konden dit werk
tot zijne volkomenheid te brengen, hunnen haat in
vriendschap te veranderen, tot zooverre, dat zij zelfs
geen zwarigheid maakten om hunnen godsdienst te
omhelzen.quot;

Intusschen was eene portugeesche vloot komen
opdagen, wier bevelhebber in last had, de Molukken
te veroveren. Mogt deze elders heftigen tegenstand
vinden, de Ambonezen onderwierpen zich, namen
meer en meer den christelijken godsdienst aan,
maar haalden zich daardoor ook den onverzoenlijken
haat van alle mohammedanen op den hals.

De geschiedenis vermeldt hier eene reeks van
oorlogen met inlandsche vorsten, vooral die van het
magtige Ternate; in 1561 echter waren de Portu-
gezen van Ambon en grootendeels ook van de

-ocr page 13-

Oeliassers meester, en „daarbij gingen zij voort den
christelijken godsdienst in te voeren.quot;

Den christelijken godsdienst invoeren! Moet
ontroering ons niet aangrijpen , als wij van eene zoo
geweldige verkrachting van het heerlijk Evangelie
van Jezus Christus hooren? Jezus, die van alle'
geweld een' afkeer had, die de menschen alleen
door de kracht der waarheid en de werking des
Heiligen Geestes in hunne harten wilde winnen ■
die ter slagtbank gevoerd werd als een lam, dat
zelfs den mond niet open doet! Hebt gij er welligt
nooit over nagedacht, doet het dan thans, en
vraagt uzelven ' af, wat gij zoudt antwoorden, als
men u zeide: »Gansch Indië is te christianiseren,
als gij maar veel list en een weinig geweld wilt
gebruiken!quot; Zoudt gij niet zeggen: »de Heer be-
ware ons voor zulk een Christendom!quot; Jezus zou
welligt gezegd hebben tot hem, die hem het voor-
stel deed: »Ga achter mij, satanas!quot;

Neen! het Evangelie laat zich niet invoeren als
eene koopwaar of als eene uitvinding; het laat zich
uiet met geweld opdringen; het wil gepredikt zijn
door mannen, die door de liefde van Christus ge-
drongen worden en die dat Evangelie in eigen leven
openbaren. Wat beteekent de godsdienst, als hij
geen levensbeginsel is?

De Portugezen, uiterlijk ootmoedig in de kerk,
welligt verslagen in den biechtstoel, waren trotsch

-ocr page 14-

en overmoedig tegenover de inlanders en behan-
delden hen op terngstootende, neen gruwelijke,
menschonteerende wgze. Wat hun aanstond namen
zij. Begaf b.v. een inlander zich met een' schoenen
visch naar huis, dan werd die hem door een'
voorbijgaanden Portugees ontnomen en hem hoog-
stens op smadelijke wijze een penning toegeworpen,
op verre na niet de waarde van zijn goed, met de
woorden, dat het zoo'n inlander niet voegde zulken
visch te eten, dat hij zich met katvisch kon tevre-
den stellen. Men moet den inlander kennen, om
te begrijpen, hoe diep hij zich door smaadredenen
gekrenkt gevoelt, hoe het in zijn binnenste kookt,
zelfs al vertoont hij een onderdanig, ja vriendelp
gelaat, en hoe vast hij zich voorneemt zich op zijn'
tgd over zulk onregt quot;te wreken. Geen inlander
was beveiligd tegen den vreemdeling, die in zgn
huis drong en daar zijne vrouw of dochters onteerde,
als hij ze niet met geweld ontvoerde. Kortom de
behandeling door menschen, die zich christenen
noemden, hunnen natuurgenooten, die zij tot chris-
tenen gedoopt hadden, aangedaan, was hemeltergend,
en de dagen van Portugals magt in de Molukken
waren geteld. Den inlander was het niet mogelijk
zich aan het geweld te ontrukken, maar ieder
bondgenoot, van wien te verwachten was, dat hg
met goed gevolg de gehate vreemdelingen zou
bestrijden, zou hem welkom zgn.

-ocr page 15-

Daar verscheen, op den 3den Maart 1599, eene
vloot van vier schepen van een volk, dat men vroeger
nooit in de Molukken gezien had, op de kust van
Hitoe. Het ontging den Ambonees niet, dat die
meuwe vreemdelingen door zijne verdrukkers eerst
met verbazing, daarna met onverholen haat werden
aangezien. Er was uitkomst te wachten, meenden
zij. Maar Wwbeand van Waewm, de bevelhebber
van die hollandsche vloot, was niet gekomen om
de Portugezen te bevechten, maar om handel te
dröven. Kon hij eenige ladingen kruidnagelen
tegen billijke prijzen, magtig worden, dan was
zijn doel bereikt. Die van Hitoe betuigden zich
bereid nagelen te leveren; maar de Portugezen»
Dezen zouden het hun beletten, en het zou dus
zoo goed zijn, als de pas aangekomenen eerst die
Portugezen verdreven! Er kwamen wel nagelen,
maar
van Waewuk zag duidelijk, dat het den
Ambonezen bovenal-te deen was, om de hulp der
Hollanders in den strijd, dien zij begonnen waren
tegen hunne onderdrukkers te voeren, terwijl het
te voorzien was, dat wanneer de Hollanders niet
hielpen, de Engelschen daartoe bereid zouden zijn.
Deze laatste overweging mag wel den doorsla-
gegeven hebben. Het zou niet lang meer duren,
of de hollandsche en zeeuwsche handelaren zouden
de Portugezen in Indië gaan bestrijden, om alle
belemmeringen van hunnen handel met de inlanders
uit den weg te ruimen.

-ocr page 16-

Reeds den 2den Mei van het jaar 1600 liet de
zeevoogd
Steven van dek Hagen het anker vallen
voor Hitoe. Hij was daar
met zijn schip »de Zonquot;
alleen, daar de overige schepen van zijne kleine
vloot door den stroom voorbijgedreven waren.
Op nieuw drongen de Ambonezen er op aan, hun
hulp te verleenen tegen de Portugezen, en
van
dek Hagen
betoonde zich bereid aan hun verzoek
te voldoen. Na hulp van Banda ontboden te hebben,
werd een aanval op het kasteel der Portugezen
beproefd; daar echter de inlanders den zeevoogd
slecht steunden, was hij genoodzaakt onverrigter
zake af te trekken; en na voor zijn eigen, gelijk
voor het intussehen opgedaagde schip »de Maanquot;,
eene' lading kruidnagelen verkregen te hebben, nam
hij de, terugreis naar het Vaderland aan.

Doch vooraf had hij een verbond met de inlandsche
Hoofden gesloten, waarbij hij beloofde met voldoende
magt terug te zullen komen, indien zij eene vesting
bouwden, die dan door de Hollanders van geschut en
krijgsbehoeften zoude worden voorzien, mits nog eens
alle nagelen tegen zekeren prijs aan hen geleverd
werden. De handel was en bleef het doel; aan het
maken van veroveringen werd niet gedacht. De
Ambonezen hadden in korten tijd de vesting gereed,
die nu behoorlijk van het noodige voorzien wei-d,
en waarin
van der Hagen . zekeren Jan Dirkszoon
Soknenberg
met 27 vrijwillige soldaten achterliet.

-ocr page 17-

Reeds iu het volgende jaar moest deze bezetting
de plaats verlaten. Het was haar geluk, dat
Jaoob Heemskerk, nu van wege de sedert opgerigte
Oost-Indische Compagnie uitgezonden, in 1601 met
twee schepen daar aankwam en hen meênam, daar
reeds in het volgende jaar eene sterke portugeesche
vloot de magt van Portugal in de Molukken herstelde.

»Daar stonden die arme Ambonezen nu weder,quot;
zoo lezen wij in onzen geschiedschrijver, »voor de
woede der Portugezen zoo bloot als ooit; doch al
hun hope was op het verbond met den wakkeren
zeevoogd
Steven van der Hagen gemaakt.quot;

Het liep nog aan tot den 21sten Februarij van
het jaar 1605 eer
van der Hagen terug kwam, nu
echter met eene vloot van 9 hollandsche schepen
en een portugeesch schip, dat hij onderweg genomen
had. Nogmaals werd het portugeesche kasteel aan-
gevallen, en, daar het den bevelhebber aan moed
en veerkracht ontbrak, gemakkelijk genomen.
Opmerkelijk genoeg was daardoor tevens de vesti-
ging der Nederlanders op Amboina verzekerd.

Wij willen hiermede het oorlogstooneel verder
laten rusten, doch niet dan na nog even onzen
geschiedschrijver het woord te hebben verleend.
Na het verdrag van overgave besproken te hebben,
gaat hij voort aldus:

»Daarop trok de onder-zeevoogd met 50 mannen
op het kasteel, stekende daar een vliegend vaandel

2

-ocr page 18-

op, en men schoot uit de schepen niet weinig salvo's.

gt;Wat nu de sterkte van het kasteel betreft, daar
werden in de dertig stukken metaal geschut en ruim
600 Portugezen, die er uit trokken, behalve degenen
die in het eiland bleven, gevonden, met welke de
Landvoogd, zoo hij maar eenige kloekmoedigheid
of eer in zgn ligchaam gehad had, immers zulk
eene wel voorziene vesting nog lang zou hebben
kunnen verdedigen; maar zgn geweten overtuigde
hem, dat hij veel meer vijanden binnen in het eiland
dan daar buiten vinden, en dat hem dit eindelijk
dan zeer kwalijk opbreken zou.

»De personen, die hier nog bleven, waren 46
portugeesche huisgezinnen, die den eed van getrouw-
heid aan ons deden. De anderen werden in twee
schepen, door de onzen op hen veroverd, ten deele
naar Manilla en ten deele naar Solor gezonden.

»Dus kreeg de dappere van dsb Hagen die schoone
vesting en landvoogdij van Amboina, het eerste
proefstuk van de mogendheid der Nederlanders in
de Oostersche landen, en het eerste land, dat de
Edele Maatschappg in Indië veroverde; te wonder-
lijker, alzoo hij dit zonder slag of stoot en zoo
gemakkelijk in zjjn geweld bekwam: eene zonder-
linge genade Gods aan ons, en eene zigtbare straf
aan de Portugezen, wegens hunne geweldenarijen
en wreedheden aan die arme Ambonezen geoefend.quot;

»Men gaf ook vóór het vertrek van van dek Hagen

-ocr page 19-

naar Banda dit kasteel, in plaats van deszelfs ouden,
nu den naam van Victoria (Overwinning), en men
beval voortaan alle jaar de verovering van Amboina
op den •23sten Februarij te vieren met 's morgens
eene dankpredikatie te doen en 's namiddags de
burgers te laten optrekkenquot;, terwijl ook op dien
dag de jaarlijkscbe verkiezing van hoofdlieden
plaats had.

Zoo verwierven onze vaderen, bijna zonder slag
of stoot, eene der schoonste bezittingen van Neder-
landsch-Indië, die dan ook een' gernimen tijd hun
hoofdzetel in deze gewesten werd. Wat hebben ze
gedaan om hare bevolkingen gelukkig te maken?
Wat wordt daarvoor nog in onze dagen door ons
Nederlanders gedaan? Gewigtige vragen, die
onmogelijk met enkele woorden van goedkeuring of
afkeuring beantwoord kunnen worden, die ieder
voor zich zelven trachte te beantwoorden, als hij:
meent uit de geschiedenis genoegzaam licht ontvangen
te hebben. Men zij echter voorzigtig in zijn oordeeL
Ook hier zal voor menigeen het woord van Jezus
gelden: »Wie van u zonder zonden is, werpe den
eersten steen op de overspelige.quot; Wij moeten dan
opnieuw de geschiedenis laten spreken.

Tot Landvoogd over Amboina werd aangesteld
Federik Houtiian. Deze begon met de openlijke
verklaring, dat gelijk tot hiertoe de Ambonezen

2*

-ocr page 20-

onderdanen van de kroon van Portugal of Spanje
geweest waren, zij nu onderdanen geworden
waren van den Staat der Vereenigde Neder-
landen en van de Oost-Indische Compagnie, en
hij liet de hoofden den eed van getrouwheid aan
dezen afleggenj met uitzondering van het Hoofd
van Hitoe, dat als bondgenoot werd aangenomen.
In het voorbijgaan worde hier opgemerkt, dat
deze onderscheiding eene groote beteekenis heeft
voor het Bestuur van onze Koloniën. In de ver-
overde landen heeft onze Regering de regten van
den oosterschen vorst op den grond; in de bond-
genootschappelijke landen is haar gezag zeer beperkt.
Doch over regeringszaken hebben wij niet te
spreken. Het is ons te doen om de Evangeliever-
breiding en wat deze voor de Ambonezen heeft
uitgewerkt.

Houtman maakte vooreerst geen verandering in
de zaken van den godsdienst, ten opzigte van de
christenen onder de inlanders door de Portugezen
gemaakt. Hij liet dit op zijn beloop tot nadere
en betere gelegenheid. Intussehen schijnen de
hollandsche soldaten al spoedig den weg van de
Portugezen te zijn opgegaan; althans toen in 1607
de zeevoogd
Coenelis Matehef den stand van
zaken kwam onderzoeken, beklaagden de Hoofden
zich over dronkenschap en zedeloosheid van het
krijgsvolk, en verzochten dringend toe te staan,

-ocr page 21-

dat de soldaten met inlandsche meisjes, trouwden,
waartoe de zeevoogd dan ook verlof gaf. Hier-
door reeds zijn de toestanden op Ambon anders
geworden, dan in de meeste van onze andere be-
zittingen. Uit die huwelijken zijn verscheidene
zeer achtenswaardige families ontstaan, van welke,
naar wij meenen, nog in onzen tijd afstammelingen
op de Ambonsche eilanden gevonden worden.
Doch uit dezen zijn ook geboren »burgersquot;, die
trotsch op hunne europesche afkomst, den arbeid
als vernederend beschouwden, die dus nooit tot
eenige welvaart kwamen, en als echte leegloopers
eene pest voor de maatschappij werden.

Matkliep nam drie jongelingen van goaden huize
van Ambon mede, voornamelijk met het doel, om
hun de Nederlanden te doen zien, en hun de
overtuiging te geven, dat de Hollanders niet, zoo-
als de Portugezen hen belasterd hadden, zeeschuimers
waren, maar integendeel eene eervolle plaats onder
de volken van Europa innamen. Later zijn meer-
malen inlandsche jongelingen naar Nederland over-
gebracht, ook met het doel hen tot predikanten
en onderwijzers op te leiden. Doch dit heeft nooit
vruchten van eenig aanbelang opgeleverd. De
inlander heeft eene eigene opleiding noodig, die
hem alleen in zjjn eigen land gegeven kan worden,
^len zou zeggen, dat dit als van zelf sprak, en
toch vindt men nog in onze dagen bekwame

-ocr page 22-

mannen, die zich van eene opleiding van inlanders
hier te lande veel goeds voorstellen.

De zeevoogd beloofde verder, dat de bevolking
voortaan met alle zachtheid en regtvaardigheid
bestierd en tegen allen overlast van de soldaten
en anderen zoodanig beschermd zoude worden,
dat zij niet de minste reden tot klagen zou hebben.
Dat was verstandig, maar ook noodig. Men moet
aannemen, dat deze beloften vooral de overwonnen
bevolking golden. Met de overige Hoofden werden
verbonden gesloten, die meermalen vernieuwd zgn.

Opmerkelgk is daarin egne bepaling, die met
geringe wgziging in al de vele »verbondschriftenquot;
of contracten voorkomt, luidende: gt;Eerstelgk zullen
de christenen, christenen en de mohhammedistenquot;
(mohammedanen zeggen wg thans) »mohhamme-
disten blijven, doch zal de een den ander niet
molesteeren,quot; (overlast aandoen). In een ander
contract verbinden zich mohammedanen van het
eiland Ceram tot het volgende: »Eerstelijk zullen
wg leven met onze leer. De Ambonezen en de
Hollanders zullen ons geen overlast doen wegens
onze leer. Ook zullen wij in geen christen-negerij
gaan, om eenige leer te doen, geen massigit maken,
nog iemand moorsoh leeren.quot; Dit wilde zeggen,
dat zij geen pogingen zouden doen om hun geloof
te verbreiden. Zg zouden buiten hun gebied geen
massigit of moskee, geen mohammedaanach bede-

-ocr page 23-

huis, stichten, en niemand aldaar moorsch, dat is
den mohammedaanschen godsdienst leeren. Men
sprak in die dagen veel van moorsch, omdat de
bevolking van het noordelgk gedeelte van Afrika
onder den naam van Mooren bekend was. Die
Mooren waren in de 8ste eeuw in Spanje door-
gedrongen, en hadden daar den Islam of den
mohammedaanschen godsdienst ingevoerd, en waren
eerst in de 15de eeuw weêr verdreven of ten
onder gebracht. Men denke nu bij dat woord
vooral niet aan negers, dus aan menschen met
eene zwarte huid. De Mooren waren van arabische
afkomst, en verschilden dus in gelaatskleur en
gelaatsvorm niet veel van de bewoners van het
zuiden van Frankrijk. Maar zij waren mohamme-
danen, en wel de zoodanigen, die hunnen godsdienst
overal zochten in te voeren, en daarom heeft de
uitdrukking »moorsch leerenquot; eene eigenaardige
beteekenis, waarop wel eens te weinig gelet wordt.

De mohammedanen kregen reeds in het laatst
van de 15de eeuw voet op Amboina. Zij kwamen
over van Java; doch eerst in het begin van de
16de eeuw, het jaar 1510 wordt genoemd, werd
de Islam op de noordkust van Amboina te Hitoe
ingevoerd. Wij mogen- hier gerust spreken van
invoeren. Het waren vorsten en aanzienlijken, die
öf op hunne reizen met den Islam bekend geworden,
öf om in veroverde landen meer gezag te oefenen.

-ocr page 24-

hunne onderdanen dwongen hun heidendom te
verlaten, zich te laten besnijden en voorts zich
uiterlijk als mohammedanen te gedragen. Aan
onderwijs werd niet gedacht, en omtrent heidensche
gebruiken en bijgeloovigheden gedroeg men zich
volmaakt onverschillig.

Wie nu over den invloed van den Islam in
Indië een oordeel wil vellen, dient op deze om-
standigheden wel te letten. De Islam was de
godsdienst van staat; al wat zich aanzienlijk rekende
werd mohammedaan; daardoor was men te beter
in staat de bevolking onder den duim te houden;
immers de mohammedanen steunden elkander.
Waren zij toegevend omtrent het Heidendom, hun
haat tegen de christenen was onbegrensd. In de
dagen van de Portugezen hadden de vorsten van
Ternate meermalen christendorpen op de Ambon-
sche eilanden uitgemoord, en ook ten tijde van
het bestuur der Hollanders hadden zulke tooneelen
plaats, totdat dezen Ternate, met al de daarbij
behoorende eilanden en landstreken ten onder
brachten. Het was dus waarlijk al veel, dat de
Nederlanders, zoo klein in aantal, van alle zijden
omringd door vijanden, in hunne verdragen met
de mohammedanen bepalingen opnamen, die althans
de verbreiding van den Islam eenigszins konden
beperken.

De mohammedanen kunnen niet dulden, dat men

-ocr page 25-

hun' godsdienst aanrandt. Wie, die redelijk denkt,
kan hun dit kwalijk nemen? Als de geschied-
schrijver
Valentijn zegt: »Wij zullen aanwezen,
waar zich dat gebroed al heeft ingedrongen,
mitsgaders wat voor eilanden en dorpen met dezen
zuurdesem al zijn besmet gewordenquot;, dan
vergeet hjj, dat de Islam op vele plaatsen een
barbaarsch Heidendom verdrongen had. En als
men nu op dezen toon tot de mohammedanen
spreekt, zal men hunne harten niet openen voor
den liefelgken klank van ons heerlijk Evangelie.
Maar daarbij komt, dat de mohammedanen in
Nederlandsch-Indi'e bedroefd weinig van hunnen
eigenlijken godsdienst weten; en nu leidt onwetend-
heid in godsdienstzaken öf tot onverschilligheid,
die dan weêr ligt tot spotterny hare toevlugt neemt,
als
zij zich over de hoogste belangen van den mensch
uitlaat; öf tot dweepzucht, die zich uit in bitteren haat»
zoodra slimme drijvers de harstogten weten gaande te
maken. Helaas! Wij behoeven niet tot de mohammeda-
nen te gaan, om zulke verschijnselen waar te nemen :
onder christenen doen zij zich maar al te zeer voor.

De mohammedanen zijn over het geheel zeer
stipt in het vervullen van hunne godsdienstpligten:
de gebeden, de reinigingen, de vasten, enz., met
al de daaraan verbonden plegtigheden eu gebruiken.
Godsdienstpligten! Gevoelt gij, dat wie dit
■Woord gebruikt, zich ongevoelig, maar ook zeer

-ocr page 26-

spoedig tot uiterlpe verrigtingen zal bepalen,
meenende daardoor God te kunnen voldoen?

De mohammedanen gelooven, even als wg, aan
éénen God, Allah noemen zij hem; maar zg heb-
ben God niet leeren kennen als gt;Onze hemelsche
Vaderquot;, zooals Jezus ons dit geleerd heeft.

De mohammedanen zgn vast overtuigd, dat niemand
zalig kan worden, die niet gelooft in Allah en den
profeet Mohammed. Is het dus in hen af te keuren,
dat zij anderen tot hun geloof trachten over te
halen ? Zouden wg hen er niet veeleer om moeten
prijzen? Maar dat zg hunnen godsdienst met ge-
weld geheele volken hebben opgedrongen , dat hunne
grooten zich van dien godsdienst bedienen, om het
volk onder hunne onbeperkte magt te houden,
dat dezen daarom dan ook het volk liefst in onwetend-
heid laten, en zoo al meer, dit is af te keuren.
En dit is wel de voornaamste reden waarom de
prediking van het Evangelie in mohammedaansche
landen zoo weinig ingang vindt.

De mohammedanen maken in Oost-Indië over het
geheel weinig werk van de openbare bgeenkomsten.
Doch zg, die naar de moskee of missigit opgaan,
gedragen zich daar zeer welvoegelp en eerbiedig.
Valentgn verhaalt ons onder anderen het volgende,
en zgne beschrijving komt geheel overeen met hetgeen
latere schrjjvers ons ten dezen mededeelen:

gt;In het jaar 1687 ben ik op Hila in hunnen

-ocr page 27-

tempel geweest, waarin zg mg toestonden te komen
en hunnen dienst volkomen te zien. - De kerk van
binnen was volslagen ledigquot; (dat wil zeggen er
waren geen banken, geen versierselen en natuurlijk
geen beelden in). »Ik zag er niet dan eenige mat-
ten op den vloer liggen, op welke niet dan eenige
mannen, doch geene vrouwen zaten.quot;

gt;Ik zag hier twee zaken, die mg bgzonder be-
haagden. Vooreerst, dat de mannen daar zeer
eerbiedig en zóó stil zaten, dat men niet het aller-
minste geluid of geritsel, veel min eenig gesprek
van den een tegen den ander in dien tempel vernam,
al te zamen even aandachtig bezig zgnde, om te
luisteren naar hetgeen de Priester voorlas.quot;

Het tweede, dat Valbniijn beviel, was dat niemand
zich door het verschgnen van de gemalin des
Landvoogds, die
Valentijn vergezelde, maar die
zich met een' stoel aan den ingang moest verge-
noegen, liet verleiden om ook maar op te zien,
terwgl in de protestantsche kerken alles in bewe-
ging geraakte, als er iemand van aanzien midden
onder de godsdienstoefening binnen trad. En toen
hg later den Priester naar de reden hiervan vroeg,
antwoordde deze, »dat men in de moskee kwam
om God alleen, maar niet om menschen, veel min
om dezen boven God te eeren. Dat, al was het
de grootste koning, die in hunne tempels komen
mogt, geen mensch zich daarom verroeren of zgne
aandacht eenigszins breken zou.quot;

-ocr page 28-

Intussehen moet men niet te veel gewigt aan
een en ander hechten. Ook hier is veel vorm,
zonder wezen. De Priester leest, en wel een
gedeelte van den Koran, de heilige schrift van
de mohammedanen; maar die is geschreven in het
Arabisch, dat zelfs de Priester niet altijd verstaat,
en waarvan het volk in Indië niets begrijpt. En
verder zijn alle Oosterlingen zeer gesteld op orde
en welvoegelijkheid bjj openbare byeenkomsten.
Onder ons ontbreekt het wel eens aan goede
manieren, en dit is stellig af te keuren. Doch waar
het levende en levendige woord van den Prediker
tot de harten doordringt, waar het gemeenschappelijk
gebed en gezang de ziel verheft of verteedert, tot
schuldgevoel of dankbaarheid leidt, daar ondervindt
menigeen het voorregt van te leven onder de
christelijke bedeeling. En waar het hart van den
christen bewogen wordt tot menschenmin en broe-
derliefde ; daar kan het niet anders of de begeerte
moet levendig worden, om ook anderen in de
voorregten van het Evangelie te doen deelen. En
zou men zóó gestemd en gezind onverschillig kunnen
zijn voor het heil van medemenschen, die nog in
de verblinding van het Heidendom of in het sche-
merlicht van den Islam verkeeren? Wij gelooven
het niet. Integendeel, het komt ons voor, dat elk
opregt christen op zijne wijze en naar zijne krach-
ten zal medewerken aan de zending, dat is aan

-ocr page 29-

de verbreiding van het Evangelie, ook onder de
mohammedanen van Nederlandsch-Indië. Maar die
dit nu doet, stelle zich toch vooral niet voor, dat
het een gemakkelijk werk is, en dat de zendelingen
zoo gereedelijk gehoor vinden. Hun werk vordert
tijd, volharding, inspanning en bovenal de liefde
van Christus.

Na zoo lang bij de mohammedanen verwijld te
hebben, mogen we nu ook wel eens nagaan, hoe
het met het Heidendom der Ambonezen gesteld was.

Wj durven gerust zeggen, dat men zich van
het Heidendom doorgaans verkeerde voorstellingen.
vormt, en daardoor den heidenen onregt doet. Het
woord heiden is eene vertaling van het latijnsche
paganus, dat een plattelandbewoner beteekent.
Zeker is het, dat in de tijden toen het Christendom
in de steden van het Romeinsche rijk algemeen was
aangenomen, het laatstgenoemde woord gebruikt
werd, om daarmede de niet-christenen te schand-
vlekken. Wie toen geen christen was, werd een
onbeschaafde, onwetende plattelander genoemd.
Nu verdient het opmerking, dat het Heidendom
grootendeels uit onwetendheid is voortgesproten;
maar ook, en niet minder, dat het bij alle volken
door de tijden heen steeds meer in onbegrepens
gebruiken en plegtigheden is ontaard. Het is soms
niet moeijelijk den oorsprong van afgodische han-
delingen te verklaren, en toch komt het bij . de

-ocr page 30-

meeste heidenen van onzen tgd niet in de ge-
dachte daarnaar te vragen. Wat in den aanvang
nog geest en leven had, bezield was, is later ver-
storven of versteend.

De heidenen kennen God niet, dit is zeker. Hoe
meer men echter het Heidendom van allerlei volken
onderzoekt, hoe meer men tot de overtuiging komt,
dat de mensch in de allervroegste tijden niet
zóó
ver van God verwijderd was. De woorden van
Paulus (Rom. 1 : 19, e. v.) verdienen hier alleszins
behartiging. »Hetgeen van God kennelijk is,quot; (dat
is door menschen van God gekend kan worden),
»is in hen openbaar; want God heeft het hun
geopenbaard. Want zijne onzienlijke dingen worden,
van de schepping der wereld aan, uit de schepselen
verstaan en doorzienquot;, (ot met het verstand door-
zien) »beide zijne eeuwige kracht en Goddelijkheid,
zoodat zij niet te verontschuldigen zouden zijn.
Omdat zij God kennende. Hem als God niet hebben
verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld ge-
worden in hunne overleggingen, en hun onverstandig
hart is verduisterd geworden. Zich uitgevende
voor wijzen, zijn zij dwaas geworden, en hebben
de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd
in de gelykenis eens beelds van een verderfelijk
mensch, en van gevogelte en van viervoetige en
kruipende gedierten.quot;

De mensch is van God afgeweken. Hij heeft in

-ocr page 31-

eigen kracht en eigen wijsheid willen wandelen, en
daardoor is hij zoo diep in allerlei dwaasheden
verzonken, zoo geheel in eigen overleggingen ver-
ward geraakt, dat de nageslachten ten slotte niet
veel meer dan hun bijgeloof overhielden, en dat
wat wij heidenschen godsdienst noemen, bij hen
niet eens den naam van godsdienst draagt.

In vroegere eeuwen noemde men de afgoderij
eenvoudig duivelsdienst, en dit woord is nog in
vele zendingberigten overgebleven. Het moest be-
teekenen, dat de heidenen, den waren God ver-
werpende, zich hadden overgegeven aan den duivel
of aan de duivelen en dezen de eer bewezen, die
God, onzen Hemelschen Vader, toekomt. Eene
diepe verachting van de heidenen was daarvan het
gevolg. Voor medelijden met hunne onwetendheid
was naauwelijks plaats; en had een heiden eenmaal,
op welke wijze dan ook, het Christendom omhelsd,
en verviel hij daarna weder tot het Heidendom,
dan wachtte hem strenge straf, ja niet zelden de
brandstapel. Zoo schreef een der predikanten op
Amboina in het begin der 17de eeuw het volgende:
»De Ambonezen en hunne naburen, heidenen zijnde,
hebben van ouds (gelijk zij nog meestendeels doen)
den duivel gediend. Ieder dorp heeft zijnen bij-
zonderen duivel; maar grondige kennis der duivelen
hebben zij gansch niet, alzoo zij niet eens weten,
wat eigenlijk een duivel zij, of vanwaar hij zijnen

-ocr page 32-

oorsprong heeft.quot; W^ moeten dus altijd zeer
voorzigtig zijn in ons oordeel over het Heidendom,
en niet maar alles voor goede munt aannemen
wat reizigers ons van de heidenen eu hunne gods-
diensten vertellen. Men moet lang met die
menschen verkeerd hebben, hunne taal goed ver-
staan, hun vertrouwen gewonnen hebben, om achter
de waarheid te komen.

De meeste zendelingen, die zich de moeite ge-
geven hebben, om zich met de begrippen bekend
te maken van de volken onder welke zij verkeerden,
hebben bevonden, dat ook bij de diepst gezonken
heidenen eene nevelachtige gedachte bestaat, die,
in onze taal niet beter zou zijn uit te drukken
dan door een woord als »oneindige, eeuwige.quot;
Maar de heiden verstaat dit volstrekt niet zooals
wij; hij kan er niet bij; en dat kunnen wij ook wel
niet; maar toch voert bij ons die gedachte op tot
God. Bij den heiden is zij geheel verduisterd.
Zelfs wat hem nog bijgebleven is van de overle-
vering van de vroegste geslachten is voor hem on-
verstaanbaar geworden. Daarom ook houdt hij
zich met dat »oneindige, eeuwigequot; niet bezig;
dat zal hem geen kwaad doen; hij behoeft het
niet te vreezen, en zoo is het voor hem ook
geen voorwerp van vereering. Wat hij te vreezen
heeft, het zijn ziekten, misgewas, ongedierte,
vreeseigke natuurverschijnselen, ja alles wat zijn

-ocr page 33-

begrip te boven gaat, en dat neemt dan naar
zjjne kinderlijke, vaak ook kinderachtige voor-
stelling eene gestalte aan. Hij verneemt de booze
geesten in de lucht, ziet ze in de schemering,
ontdekt ze by ziekten of in gevaren. En om nn
die geesten zoo min mogelijk schadelijk te maken,
verzint hij allerlei middelen. Daarbij hebben vele
heidenen een onbepaald ontzag voor hunne voor-
ouders. Die zijn dan ook nog altjjd getuigen
van ' hunne daden, bezoeken van tijd tot tijd de
aarde, en verdienen dus ook wel, dat men hun van
tijd tot tijd eer bewijst. Wij zouden geneigd
zijn, om hier van geesten, van wezens te spreken ,
en wij kunnen dit woord dan ook wel bezigen;
maar wachten wij ons, te meenen, dat de heidenen
ons zouden verstaan, als wy, naar onze begrippen,
die woorden gebruikten. Wat zij zich .voorstellen
heeft veel meer iets . van de wonderlijke gezigten,
die wij als kinderen in onze droomen hadden.
Het was soms akelig, verschrikkelijk; het deed
Ons het zweet uitbreken; het stond voor onze
oogen, het klonk en bonsde ons in de ooren;
het vernieuwde zich, zoodra wij in den donker
kwamen; het nam allerlei vreemde gedaanten aan;
het «weefde, danste, verdween in de lucht, in den
grond; het werd oneindig groot en dan weêr zoo
klein als een punt. Kortom het waren beelden
van onze verbeelding, die echter ons als kinderen

3

-ocr page 34-

erger plaagden en beangstigden dan eenig ding,
dat wg met de handen konden tasten. Zouden de
groote menschen er wel genoeg aan denken, dat
zij zóó waren als kinderen? En zouden de christenen
wel genoeg begrgpen, dat dit de toestand is der
onverlichte heidenen? Nu zouden wij hier nog
kunnen spreken over priesterbedrog en dergelijke;
maar laat ons liever eens zien, hoe het Heidendom
zich bij de Ambonezen vertoonde.

De geschiedschrijver Valentijn heeft ons een
en ander daarvan medegedeeld, dat wel te ver-
trouwen is, omdat hij lang genoeg met de Ambonezen
verkeerde en zich gemakkelijk met hen kon onder-
houden; als men altijd maar weêr bedenkt, dat
woorden als geest en goden geen bepaalde beteekenis
hebben. Ook hij zegt, dat de Ambonezen vast-
stelden, dat de Oppergoden zich met de dingen
der aarde niet bemoeiden, en dat zij daarom alleen
»zekere duivels en geestenquot; vereerden. Iedere
stam had dan ook zijne eigene; en
Valentijn was
zelfs in staat op sommige plaatsen te bepalen van
welken tijd de vereering van dezen en genen geest
dagteekende. Zekere boomen werden vooral be-
schouwd als de plaatsen, waar de geesten zich
ophielden. Doch sommige stammen, vooral op
Ceram hadden ook eene soort van tempels, waarin
het licht niet kon doordringen, meestal midden in
de bosschen. Daér werden dan ook de kinderen

-ocr page 35-

als zij de jongelingsjaren in traden op schrikbarende
Wflze tot de geheimenissen van den godsdienst in-
geleid. Ditzelfde bestaat nog altijd op Ceram onder
den naam van kakian, en wat däär door de priesters in
de bosschen wordt uitgerigt en vertoond, geschiedt zóó
zeer in het geheim, dat wij er het regte wel niet van
zullen weten. (1) Er waren ook voorwerpen van ver-
eering: nu eens een afschuwelijk, altijd onnatuurlijk
menschenbeeld, dan eens het beeld van een varken,
dan weder drie zamengebonden houten, dan weder
steenen. Men denke echter niet, dat deze voor-
werpen als de goden beschouwd worden, of zelfs
afbeeldsels van de goden of geesten waren; veel-
eer waren het voorwerpen, die bij de godsdienstige
verrigtingen behoorden. Die verrigtingen beston-
den nu voor het volk in niet veel anders dan in
dansen, eten en drinken, waarbij het aan woest-
heid niet ontbrak, en waarvan het slot altijd bestond
in grove uitspattingen. De priesters hadden echter
heel wat anders te doen, en daartoe behoort wat
ons stof tot nadenken geeft. Letten we maar eens op.

Het land wordt door eene groote plaag, ziekte
of misgewas bezocht. Hoe dit af te wenden? De
priesters maken aanstalten tot een groot godsdienstig

(1) Wat onze zendeling van EkrIs daarvan vernam,
kan men vinden in de Mededeelingen van wege het Neder-
landsche Zendelinggenootschap, D. V., blz. .318, e. v. en
IX, blz. 205, e. v.

-ocr page 36-

feest. Een aantal mannen en vrouwen worden
opgeroepen om het noodige daarvoor in gereedheid
te brengen, spgzen te verzamelen en te bereiden,
en allerlei werk te doen. Is alles in gereedheid,
dan wordt aan het dorpshoofd hiervan kennis ge-
geven, en nu volgt het verbod, dat allen geldt,
om het dorp te verlaten; niemand mag bij het
feest ontbreken.

Nu wordt een lange bamboe gekapt en op de
baleo, zooveel als bij ons het raadhuis, opgerigt;
daaraan hangt men verschillende levensmiddelen,
en dan wordt het maal voor het volk aangerigt.
De zon gaat onder; flambouwen worden ontstoken,
men slaat eenige malen op de groote trom; het eten
begint, en de nacht wordt verder doorgebracht met
dansen, tot dat de dag aanbreekt. Nu wordt op nieuw
eenig eten bereid, en dan wordt de straks vermelde
bamboe door drie of vier meisjes, aangevoerd door
den Priester, naar de plaats des gebeds gedragen.
Onder het voortgaan roept de Priester voortdurend:
ïWij smeken u, Heere! Wij smeken u, Heere,
eerbiedig, erbarm u over ons en heb medelijden
met ons!quot; Is men ter plaatse gekomen, dan wordt
de bamboe plegtig neêrgezet en daarbij allerlei
voedsel op borden, uit bladeren vervaardigd, ge-
plaatst, dat dan geacht wordt aan de goden gewijd
te zijn. Nu eet de Priester een pinang pf banaan^
eene in Indië zeer algemeene, smakelijke en voed-

-ocr page 37-

zame vrucht, zet zich daarop neder op den grond
en spreekt met luider stem het volgende gebed uit:
»0 Heer des hemels! wy smeken u, Heer, gij
zon, gij maan, gij morgen- en avondster en alle gü
andere lichtende sterren, gij aarde en gij zee, gij
groote boomen des lands, o alle gij dieren, die
op het land loopt en alle gij visschen, die in de
zee zwemt, alle dewelke de Heer geschapen heeft.

ïWij smeken u, Heer, en brengen u olïeranden
van spys en drank, van de dieren, van de bokken,
van de varkens, visch, towakquot; (palmwijn), »rijst
en wortelen, dié gij ons geeft. Wij roepen u aan,
en verzoeken u, dat gij dit ons offer, dat wij u
toebrengen, aannemen, en dat gij verre van ons
alle ziekten, ongelukken en ellenden weren, en
geven wilt, dat die alle met den stroom in zee
mogen varen. Laat die met de zon ondergaan en
nooit wederkeeren; maar verleen ons integendeel
Uwe genade, allerlei zegen en welvaren; geef ons
gezonde zielen en frissche, vaste ligchamen.

»Verleen ons kloekmoedigheid en de overwinning
op onze vijanden; maak ons voorspoedig in onzen
handel, en geef ons veel welvaart daarin, opdat
wij mogen rijk worden en veel goud en zilver, gongsquot;
(groote koperen keteltrommen) »en zijden geschil-
derde kleeden verkrijgen. Laat toch al ons gewas
des velds voorspoedig zijn, en geef, dat onze tuinen
en aanplantingen ons veel vruchten mogen geven.

-ocr page 38-

»Gebied de visscben met geheele scholen en
troepen naar land toe te schieten, opdat zij ons
niet alleen, maar ook arme menschen, mitsgaders
weduwen en weezen, voeden mogen. Doe onze
towak- en sagoweerboomenquot; (die eene andere soort
van palmwijn opleveren) »veel vocht tot drank aan
alle menschen geven. Verleen ons veel zonen en
dochters, en geef dat wij met dezefi op aarde lang
en tot grgswordens toe leven mogen, opdat wij u,
0 groote Heer! veel offers ons gansche leven door
mogen brengen!quot;

Na het uitspreken van dit gebed neemt de Priester
olie, en smeert daarvan allen tegenwoordigen op het
voorhoofd en de borst, tot hen zeggende: » Ontvangt
den zegen, dien u de Heer des hemels met allerlei
zegen en welvaart over u en uwe kinderen verleent.quot;

En dan keert men terug naar de baleo, om weêr
met eten, drinken en zingen te eindigen.

Wie, die de taal van den priester verstaat, de
volkszeden kent en niet meent, dat alles wat niet
overeenkomt met onze gebruiken belagchelgk is, zou
kunnen spotten bg hetaanhooren van zulk een gebed,
al gevoelt hg, dat de man, die het uitspreekt, de
kracht en de beteekenis er van niet verstaat, en al
weet hg, dat voor de groote menigte zulke woorden
in den wind gesproken worden; al moet hg zich
bedroeven , dat deze slechts leven zal bg de spgze,
die vergaat, en sleóhts hunkert naar zinnelijk genot.

-ocr page 39-

En toch onder de heidenen vindt men ook vromen,
die zoeken naar het verborgene, die in vollen ernst
bij het onzigtbare, bij hunne voorvaderen, uit het
lange verleden heul en troost zoeken. Wat zegt
gg, christen! Lid van Christus' gemeente! Kunt
gij het voor uw geweten verantwoorden, dat gij
zoo weinig doet, om over die heidenen het volle
licht van het eenvoudige, zaligmakende Evangelie
te doen opgaan?

Wg moeten hier nog met een enkel woord spreken
over bijgeloof, dat wel eens al te zeer met de
heidensche godsdiensten in onafscheidelijk verband
gebracht wordt.

Het is bijgeloof, als de mensch in den donkeren
nacht in het mischen der bladeren, het gieren
van den wind, het kabbelen van de beek en zoo-
veel meer stemmen van geesten meent te vernemen.
Het is bijgeloof, als men uit de ontmoeting van
een of ander gedierte, of uit^het fluiten van vogels,
of uit hét liggen van de ingewanden van een ge-
slacht dier, of uit de lijnen van de hand, of uit
koffij dik, of een kaarstspel heil of onheil meent te
kunnen spellen. Het is bijgeloof, als men in het
bewegen van een' spiegel, het bijeenzijn van personen
tot zeker getal kwade voorteekens ziet. En waar
zouden wij eindigen, als wij al de bggeloovigheden
moesten opaommen, die onder alle hemelstreken, onder
alle volken, onder tal van vormen gevonden worden?

-ocr page 40-

Het bggeloof ontstaat bij den mensch, als hij
bg gezonde zintuigen, zich geen rekenschap kan
geven van- wat die zintuigen aandoet: de beelden,
die zich in zijn oog vormen bij schemerlicht of in
den duister; de geluiden, die zjjn oor treffen, zonder
dat hij na kan gaan vanwaar die komen; de aan-
raking met voorwerpen, zonder dat hjj bevroeden
kan wat hem iets deed gevoelen of ook zóó, dat
het gevoel voor hem onaangenaam snel voorbijgaat.
Het bijgeloof neemt zijnen oorsprong in 's menschen
zinnelijkheid; terwjjl de godsdienst, onder welken
vorm ook, uitgaat van 's menschen verwant-
schap met God. Het gevoel van deze verwantschap
is, helaas! door de zonde verstompt, en dat het
bijgeloof zich zoo vaak met den godsdienst ver-
mengt, is ook al een gevolg van 's menschen
zondige natuur.

Het bijgeloof wordt voortgeplant en neemt
bepaalde vormen aan door mededeeling. Het
zou zich zoo ligt niet onder bepaalde vormen voor-
doen , als niet het kind, de zwakke, de bedrukte en
gebogene, vast vertrouwende op de meerdere kennis
van anderen, gaarne en gaaf overnam wat dezen
als verklaring opdisschen van het voor den onwe-
tende onverklaarbare.
Zóó laat het zich dan ook
begrijpen, dat werkel^k priesters, die er op uit
waren het volk onder hunne magt te houden, aan
het bjjgeloof voedsel gaven.

-ocr page 41-

Het is intussehen opmerkelijk, dat byna onder alle
heidenen de wigchelaars en waarzeggers, de zieken-
bezweerders, regenmakers en toovenaars een' stand
vormden en nog steeds vormen, afgescheiden van
de eigenlijke bedienaars van den godsdienst.
Valentun
noemt op Ambon priesters, wigchelaars en waarzeg-
gers in éénen adem; doch gaat hy ons verhalen
wat die wigchelaars en waarzeggers deden, dan
spreekt hjj niet meer van priesters.

Die wigchelaars en waarzeggers nu wisten, als zjj
het op iemand voorzien hadden, hem altjjd te een'
of anderen tijd aan te duiden als de oorzaak van
eene of andere ziekte of ellende, en dan was de
ongelukkige aan de handen van eene ruwe volks-
menigte overgeleverd; zelden kwam hy er met het
leven af.

Was iemand ziek, dan zond hij naar den wigche-
laar, en die wist dan altijd door eene of andere
kunstenarij den persoon of de plaats aan te wijzen,
van waar die ziekte hem was overvallen, en dan
moest er een offer gebracht worden. Gold het
eene plaats, dan liep dit zeer onschuldig af; want
dan was het genoeg, daar eenige spijs of kost-
baarheid neêr te leggen, soms ook wel een dier te
slagten. Maar wee den persoon, dien de wigche-
laar als bewerker van de ziekte aanwees.

Uit het hart van een geslagt dier, uit eene
gekaauwde vrucht, uit den rook van tabak en der-

-ocr page 42-

gelijken voorspelden zij den afloop van eene ziekte.

Was eene plaats door vele en ernstige ziekten
bezocht, dan wisten die wigchelaars den geschikten
tijd waar te nemen om aan de ziekte haar afscheid
te géven. Met veel omslag werd dan een praauwtje
of schuitje vervaardigd, soms wel van een zeil
voorzien, en nadat men daarin eenige eetwaren
geplaatst had, liet men dit vaartuigje de rivier af,
naar zee drgven.

Na groote droogte, en als de wigchelaar voorzag,
dat er verandering in het weêr op handen was,
moest er een witte haan geofferd worden, en als
men dan met een bamboe-rietje in zekeren grooten
pot roerde, kon ieder verzekerd zijn, dat de regen
zich niet lang zou laten wachten.

Zietdaar enkele staaltjes van het bijgeloof op de
Ambonsche eilanden, wel droevig, wel geschikt
om een volk diep ongelukkig te maken. Wie zou
niet gaarne de ongelukkigen van zulk eene ellende
willen verlossen? Wie niet willen medewerken
aan het uitroeijen van deze zielsziekte? Wie niet
hen willen steunen, die het geneesmiddel in handen
hebben eu niets liever verlangen dan het toe te
dienen ?

Zooals het met vele ziekten gaat, er zijn verschil-
lende geneeswijzen en geneesmiddelen tegen deze
zielsziekte aan de hand gedaan. Wij zullen ze
maar niet opsommen, al zijn er ook onder, die tot

-ocr page 43-

zekere hoogte baten. Wij kennen er één, dat niet
maar tegen deze of gene ziekte van de ziel of van
het ligchaam, hier of daar, nu of later kan worden
aangewend, maar dat niets minder vermag dan van
den ouden mensch een nieuw schepsel te maken,
dat zijn oog verheldert, zijn verstand verscherpt,
zijn gemoed heiligt, dat hem van oneindig nut
blijft, ook dan wanneer zijn stof aan de aarde
is toevertrouwd en hij uit de gewesten van dwaling
en kortzigtigheid in die der waarheid en des lichts
is overgegaan.

Het Evangelie van Jezus Christus, dat ons God
doet kennen als onzen liefdevollen Vader, is het
geneesmiddel, dat gij zelf, waarde Lezer! reeds
genoemd hebt. Dat is en zal steed blijven het
eenige, afdoende middel tegen bijgeloof en zonde.
Maar dat zal ook licht verspreiden onder de
volken, vrede op aarde brengen; dat zal het
welbehagen Gods in den mensch blijven verkon-
digen, en ons nader brengen bij onzen God,
naarmate wij meer ervaren, dat wij allen kinderen
zijn of moeten worden van onzen Hemelschen
Vader. Laat ons volharden in de bede: gt;Uw
Koningrijk kome! Uw wil geschiede op aarde
gelijk in den Hemel!quot; En laat ons toch vooral
niet vergeten, dat voor zooverre wij ons naar
Jezus Christus noemen, wg zijne medearbeiders
behooren te zijn.

-ocr page 44-

Wij zijo nu genaderd tot den arbeid onzer vaderen
op de Ambonsche eilanden, voor zooverre die
heeft moeten strekken om het Christendom daar te
verbreiden. Wij hopen spoedig, in een volgend
stukje, daarvan, gelijk van den jongeren zending-
arbeid, u een overzigt te geven.

-ocr page 45-

Bij m. wljx amp; Zone» , Drukkers vau tct ^^ederianasche
Zendelinggenootschap worden ook uitgegeven de
volgende Kleine Stukjes:

Cents.

Evans^. herin, aan kranken 10
Over het nutti^kerkgaan.. 07^
Over h. doen van belijdenis 07|
Een woord voor menschen,
die niet terkerk kunn. gaan 07%
Het Christend. beschaamd

door Heidenen............ 10

Evangelische herinneringen

aan bedroefden........... 15

Evangelische herinnering-en

aan vaders en moeders.....15

Een woord aan vaders en
moeders over den Doop.... 03
Over het allerbeste Boek.. 07^
Onderw. over h. Bijbellezen 20
Het leven v. den Heer Jezus 17^
Iets over het Avondmaal... 12|
Opwekk. tot de huisselijke

Godsdienst.............. 12J

Zamenspr. tuss. drie vrien-
den over de Wedergeboorte 07J
Het leven v. William Kelly 10
Drie zamenspr. tusschen
een' Leeraar en een Huism. 10

Het dorp Eerenhoef....... 20

Het nadeel van het bij de
straat loopen der kinderen. 12i
Iets T.herstelden u.krankh. 12|

Iets voor gevangenen.....25

Geschenk der christ. liefde

voor kinderen.............20

Geschenk voor lidmaten der

christelijke kerk .. ......15

Heb ik wel genoeg voor de

eeuwigheid T............. 12^

Tweede geschenk der chris-
telijke liefde voor kinderen 15

Voor dienstboden......... 17^

Over de feesten........... 12^

Iets voor armen ..........07^

Jezus, de geneesmeester

van kranken.............. 10

Evangelische herinneringen

aan oude lieden........... 15

Verz. van leerzame brieven
en opwekkende verhalen.. 12^
Opw. tot weltevredenheid. 13|
Een g. woord aan Christen-
ouders over de opvoeding.. 15
Franke, de kracht des gel.. 12^
Schets van het leven van
Afrikaner................. 07^

Cents.

36.nbsp;Waarschuwing tegen het
kwaadspreken............ 07 J

37.nbsp;Iets over de zelfkennis .... 15

38.nbsp;Een woord v. onderrigt en
troost in sterfhuizen......20

39.nbsp;Men doet niet wat men kan 12^

40.nbsp;Christelijke onderrigt. tot
moed en hope............. 15

41.nbsp;Waarom word ik niet beter? 174

42.nbsp;Wie zijn hier op aarde de
gelukkigste menschen? ... 15

43.nbsp;Gedenk te sterven......... 15

44.nbsp;Het voorbidd. een pligt der
christeliike liefde.........

45.nbsp;Opw. tot getrouwe deelne-
ming in het Maandel. Geb. 17

46.nbsp;Troostw. voor Christenen

in allê wederwaardigheden. 15

47.nbsp;Bijbelsch leesb. V. kranken. 15

48.nbsp;Iets uit het leven van Felix
NefF, Pred. der Waldenzen. 20

49.nbsp;Het geloof in den Heer Je-
zus Christus, naar Joh. VI. 20

50.nbsp;De christelijke oefenschool. 20

51.nbsp;De goede Herder......... 17|

52.nbsp;Bijbelsch onderwijs over

's menschen bekeering .... 17^

53.nbsp;Genade en pligt.........174

54.nbsp;Gesch. aan allen , die Gods
woord mogen hooren...... 174

55.nbsp;De Zelfbeproeving........ 17%

56.nbsp;Het wandelen als kinderen
des lichts...............17^

57.nbsp;Het beste voorbeeld.......174

58.nbsp;Iets over het geweten..... 174

59.nbsp;Christel, godsvrucht geen
dweeperlj................ 174

60.nbsp;Het leven van Joh. Eliot.. 174

61.nbsp;Een woord over onzen gees-
telijken wasdom.........134

62.nbsp;De Christen.............. 15

63.nbsp;Aanprijzing van een god-
vruchtig huiselijk leven... 15

64.nbsp;Herin, vau een dorpsleeraar 124

65.nbsp;Wenken omtrent het gebrek
aan schnldgevoel......... 15

66.nbsp;Handl. tot de algem. kaart
der christ. zendingsposten. 30

67.nbsp;De wederzijdsche pligten in
het christelijk leven....... 174

68.nbsp;De ware Tooruitgang...... 10

-ocr page 46-

Cents.

69.nbsp;Gods hoogheid en der men-
schen geringheid.......... 10

70.nbsp;Hoe wil de Heer dat zijne
discipelenomtrentHem zul-
len gezind zijn en handelen? 10

71.nbsp;Godsdienstigheid uit nood. 10

72.nbsp;Bidt zonder ophouden____ 13}

73.nbsp;Het beste Avondmaalskleed 12}

74.nbsp;Daniël................... 20

75.nbsp;De beste fakkel.......... 10

76.nbsp;De vriendschap der wereld. 08

77.nbsp;Wat doet men voor Israël?. 12}

78.nbsp;Maria, de moeder d.Heeren 17^

79.nbsp;De levensav. V. vad. Jacob. 12}

80.nbsp;Hetliefhebb. der verschij-
ning van Christus......... 09

81.nbsp;Geef «ns heden ons dage-
lijksch brood............. 12}

82.nbsp;Uitwendige godsdienstigh.
zonder godsd. des harten . 121

83.nbsp;Het vertrouwen op God.. 12}

84.nbsp;De oudste psalm.......... 12}

85.nbsp;Gebedsverhooring........ 12}

86.nbsp;Zelfverloochening......... 13}

87.nbsp;De hooge, alles te boven
gaande waarde der liefde.. 15

88.nbsp;Drie eischen des christe-
lijken levens............ 10

89.nbsp;Niet in tel............... 7}

90.nbsp;Onze aardsche levenstaak. 10

91.nbsp;Nalatigheid............ 10

92.nbsp;Bethanië................ 13}

93.nbsp;Een deksel op het hart.. lo'

94.nbsp;Een Nieuwe Zendingkaart 40

CenU.

, Een Zendingfeest in de
Heidenwereld............. 10

96.nbsp;Zaligheid................. 10

97.nbsp;God, onze Heilige Vader... 12t
Gods lankmoed. onsbehoud. 7Ï

99.nbsp;De parel van groote waarde. 74

100.nbsp;Leef ik als een christen? 71

101.nbsp;Terngbl. van «ene Zendingz. 74

102.nbsp;Een werk Gods.......... 10

103.nbsp;Uit de gesch.van een Gezang 74

104.nbsp;ChristcDd.op de Sandw.-Eil. 10

105.nbsp;Tweedracht over Jezus ... 74

106.nbsp;Nederl. O.-I. en het Ned.
Zendcl. (Met de feestplaat). 45

107.nbsp;Saul, een treurig beeld v.d.
ontwikkelingsgangderzonde 10

108.nbsp;Ned. Oost-Indië en het Ned.
Zendelinggen. 2e st.,le ged. 10

109.nbsp;Kizpa, of de liefde eener
moeder..................10

110.nbsp;Ned. O.-I. e. h. Ned. Zendel.

2 de st, 2de ged......... 12i

111.nbsp;Teffer op Savoe.......... 11

-ocr page 47-

Bij de DrukJcers en tóoekverkoopers M. Wiji amp; Zonen zijn
verkrijgbaar de vólgende Kleine Stukjes.

Cents.

De welbestede stuiver..... 10 56.

De wever uit Welsh.......07j 57.

De kleine bewoner van het 58.

Auvergnésche Gebergte____ 10 59.

De jonge Hutbewoonster... 22^60.
Opwekking te Elberfeld.... 05 61.

De lersche boer........... 10 64.

Elisabeth Cunningham..... 15 65.

John Bobins, de matroos.,. 10 66.

Kolonel Jacob Gardiner---- I5i 67.

De Bode met goede tijding. 15 68.

Jansje Allan.............. 15 69.

Zonderlinge tusschenkomst 71.

der Voorzienigheid........ 07 72.

Levensber. van Amelia Gale. 07^ 73.
De geschied, v. Mary Smith. 12J 74.

De Dorpa-predikant....... 10 75,

De waarheid van het Evang. 10 76.

Kracht des geloofs........ 10 77.

Herman de houthakker.... 13J 78.
Laatste uren
V.John Cowper. 10 79.

Het einde van den tijd..... 10 80.

■Wat God bewaart, is wel 81.

bewaard ................. 15 82.

Wie ziit gij 1 Wat hebt gij 83.

te doen?................ U» 84.

Eben-HaSzer inLatakko... 10 35.
Indiaansche bekeerlingen .. 10 86.

De Christen-feesten........ 05 87.

Verhaal van 2 predikers... 07i 88.
De tijd en de eeuwigheid . 10
Kort en heilzaam berigt... 10 89.
Johan Coenraad Ter Linden 071

Een beroep op het hart____ 12Ï 91.

De landman in den Elzas... 10 92.
Sterfgevallen van zeven be-
keerde heidenen.......... 10 93.

Levensloop van C.L.Ïöpfer 07^94.
Eenige bijzonderheden uit 95.

het leven van Morrison..... 15 96.

LydiaS..................07J 97.

Hugo Bourne............. 07j 98.

De christelijke viering van 99.

den Zondag...............05

Henri Obookiah........... 10 100

Het bezoek bij een kranke.. 15 101
Brieven van een' leeraar ... 15 102

Poljcarpus............... 10 103

Als God werkt, wie zal 104

dan keeren J............... 16 105,

De Soldaten-dochter....... 106

Het gelukkige sterf bed... 10 107,
De gast zonder bruiloftski. 07i 108

Treffend Toorbeeld........07J 109

Levensschets v. Blumhardt. 15 110,

-- Cents.

Hadara................... 04

De oude geneesheer....... 10

De roepstem des Heeren ... 15

AnnaWalsh.............. 07}

Eerste zend. te St. Thomas. 15

Thirza.................... 20

Kenmerk, v. een kind Gods, 07A
Overtuiging verwaarloosd., 12|
Woord aan jonge moeders.. 07i
De onbekende zendeling .. 04

Mevrouw Kumpff. ........ 10

Opmerkelijke leiding Gods 07

De vrome landman....... 07^

Ged. over de eeuwigheid .. 07Ï

Maria ................... 10

Wmiam .................074

De Christen in het gasthuis 03

Lord Teignmouth........ 10

Leven van Schwartz.....08

Wie zoekt die vindt....... 05

Levensb. van een' soldaat .. 05

Pacalsdorp ............... 07^

Onnoodige zorgen ........ 04

Zachéüs.................. 08

De twee buren ........... lo

Bekeering v. A. H. Frauke. 04

Blandina ................ 07J

Rede van een grijsaard ... 07i
Het huisgez. te Haeterdale. 15
Inwendig Christendom on-
der Hottentotten ........05

Aarons dood .............. 15

Het Paaschfeest.......... 10

Leven van Chrysostomus .. 0?^
Het geheimzinnige in den

Christen ................. O.'i

Jacob Wilson ............ 15

De eerste kerkgang ...... 10

Wanneer ben ik , enz.....06

Overeenk. Christel. Godsd. O,quot;

Zendingsgave ............ 15

De zwarte knecht........ 10

Waarschuwing tegen valsche

overleggingen ............ 10

, De bedelaar.............. 05

. Samuel Mills............. 05

. Triomfboog van Titus____ 06

Zijt gij gelukkig!......... 07i

Uit- en inwendige zending 05

De twee erfenissen....... 05

De waarde van het gebed; 07^

Samuel Crowther......... 07ï

Catharina Philips........07i

Goodluck Day............ 07^

De toestand derheid.vrouw OYj

-ocr page 48-

^nbsp;Os O

158.

159.

160.
161.
162.

163.

164.

165.

166.

167.

168.

169.

170.
!171.

der zendingszaak......... 07J 172.

De toekomende wereld____05 il73.

Iets uit het leven eener '
zendelingsvrouw. 2e brief. 07 ,174.

Eene uit duizend........ 06 '176.

Eene Martelaarsgeschied. 05 ;17ö.
Een Rabbi die rust zoekt !l77.

hij Christus............. 05 178.

De Christin geroepen tot |l79.
deeln. aan de zendingzaak. 05 ilSO

Zoeken en vinden....... 10 il81.

De onfeilbare gids....... 10 ;i82.

Wien te hooren'?........ 07}il83.

Eene zwaar beproefde ge- !l84.

loofsheldin............... Ü7iil85.

Marianne , de Bijbelver- 1186.
spreidster van St. Giles.. 10 |187.
De dochter v.d. Landman 13ï']88.
...........quot;-ISO.

190.

191.
193,

193.

194.

195.

196.

197.

198.

199.

300.

301.
203.
1203.
204-
205.

CeDts

Middel om rijk te worden. 04
Eene oude beproefde raad . 13è
Verband ijver voor de zend. 07

Ka-Poor-Negro..........05

De zendel. onder de heid. . 05J
Iets uit het leven eener
zendelingsvrouw, le brief. 05
De Christen-vrouwen der

-Apostolische eeuw........ 06

Christina en Esther.......06

De verhoogde Heer....... 05

De zegenrijke vrucht van

een rijksdaalder.......... 02

Opw. tot h. werk der zend. 05

De Baron Dhijhern....... 07i

Een woord tot aanbeveling

111.
112.

113.

114.

115.

116.

117.

118.
120.
121.

1S2.

123.

124.

125.

126.

127.

128.
139.

130.

131.

133.

133.

134.

135.

136.

137.

138.

139.

140.

141.

142.

143.

144.

145.
M6.

147.

148.

149.
läO.
151.
162.
15S.

154.

155.

156.

De hoop des christens .. 07|
Hetleven van v.d.Kemp. 05
Kunt gij altijd van Jezus ■

zwijgen ................ 06

Het werk v. kleine Jessie. 0'7J

Liefde voor liefde....... 05

Heilig leven, zalig sterv. 07i
Een sterfb.in den vreemde 07^
Iets uit het leven eener
zendelingsvrouw. 3e brief 05
dito. 4e brief. 05
Levensg.v.e,Ierscho knaap 07i

De Thermometer......... 06

Toespraak, . ............ 05

Eene uitu. helpster d.zeud. 074

Niet verre.............. 06

Wat een reisverh. kanuitw. 05
Een blik in de Jav. hnish. 05

Het .Onze Vaderquot;....... 05

Clement Carow.......... 12}

Een Israel, tot Chr. gehrast 05
Schoone plaatsen uit de
schriften van S Kerkvaders 07è
Gidion.................07Ï

Cents.

Uit onze Brievenlasch ... 07^

Dankt God in alles......06

Een andere Oom Tom ... 05

Zeventig jaren.......... 06

De Soldaat en de Landverh. 05
Getuig, omtrent de godsv.
en het leven der christenen 04
3 tafereelen uit het leven
en werken van een zendel. 07'
Eenzaam maar niet verlaten 07'^
TTit onze Brieventasch II. 07i
Mededeel, van Ulfers I. 074
idem idem II. 07i
Over zendingmethode I.. 10
idem idem II.. 10
Het kruis der bespotting. 07|
Over zendingmethode III. 10
De Zending ouder de volken

der aarde. I. Europa____ 07i

Dito. 11. Azië. 1. West-Azië 07i

Tollenaarsbede........05

I'ezeud.ll.S. Japan enCliina 07i
Dito. .S. Achter-Indië 07i

Bij een Ziekbed.........05

Dezend. IL 4. Eng.Indië 074
Hung-Sm-T8chuen,enz... 07i
Dezend, II, 5. Ind.Archipel 074
Toespr. door Ds.H. L. Vinke 07i
Mededeeling. van v.d.Liefde 07j
ditonbsp;dito !)74

De Kerstavond........... 074

De Zending. III. 1. 0-.«r. 074
Een vertrouwelijk gesprek. 06*
De Zending. III. 3. Z-Afr. 07}

Verderft het niet, enz____ 10

Barmhartigheid .. ....... 07

De Zending.111 3 W-Afrika 07i
J.F. Riedel. Een levensb! 10
DeZend.IV.lS-Amcrika.. 074
Lovensber.vatiJ.E.Jellesma 174
ook in 3 afzonderl. stukjes a 06
Fenbliko/d gesch.v4.Zend. S
J.ï.Riedel.Een levensb . 11 124
idem idem III 74
idem idem IV quot;4
idem idem V 10
DcZend IV. 3. Z.-Amer. 74
De Hut by de Hoofdkerk.. 5
J.F.Eiedel. Eenlevensb. VI 10
idem idem VII 74
De Zending. V. Australië.. 74
Toespraken door Ds. D. P.

M, Graswinckel......... 74

quot; ■ - quot;nbsp;..74

306. Hubert Duifhuis