NEDERLANDSCHE ZENDELINGGENOOTSCHAP,
toelichtingen tot de gedachtenisplaat, uitgegeven
by gelegenheid van het 75 jarig bestaan
des Genootschaps.
DERDE STUKJE.
(Tweede gedeelte.)
De Ambonsche eilanden, van 1600-1800.
Uitgegeven door de H.H. b. j. adkiani en e. LAURILLARD
te Amsterdam, H. brouwer te Zwolle, M. d. deeleman
te Rotterdam, a. drost, dz., te Delft, c. p. hopstede
de groot te GroniDgen, b. ch. ledeboek te Loenen aan de
Vecht, en 0. SErp te Leiden, Gecommitteerden van het
Nederlandsche Zendelinggenootschap tot het opstellen, ver-
zamelen en uitgeven van Ueine Stukjes ter bevordering van
Evangelische kennis en godzaligheid, ook bij mingeoefenden.
£N HET
Nederlandsche Zendelinggenootschap.
»Wie over de gebeurtenissen en toestanden van
zijnen tijd wil meespreken, maar vooral, wie
daarover een oordeel wil vellen, moet bekend
zijn met de geschiedenis van vroegere dagen.quot;
Zoo zeiden wij; en wij ' deden daarbij gevoelen,
dat de geschiedenis niet voor kinderen dient;
maar dat zij voor mannen en vaders, vrouwen
en huismoeders eene leerschool behoort te zijn.
Er zou heel wat minder getwist en gehaspeld
worden, als men de geschiedenis meer algemeen
kon raadplegen, en als men dan ook maar hare
lessen wilde ter harte nemen. Het zou zoo goed
zijn, als overal in de gemeente, de kerkgeschie-
denis voor huisvaders en huismoeders behandeld
werd, en dat men leerde in haar, als in een
spiegel, op te merken wat ons als Christenen voegt
of kwalijk staat.
Dit voor den geest houdende, willen wij thans
«en en ander mededeelen uit de geschiedenis der
Kerk in Nederlandsch-Indië, meer bijzonder, zoo
als deze op de Ambonsche eilanden gevestigd en
opgebouwd werd. Men dient daarvan iets te
weten, zal men de geschiedenis van de Zending
op die eilanden begrijpen. Er bestaat geen«
geschiedenis van de Indische kerk. Niemand heeft
tot nog toe den moed, of althans den lust gehad,
zulk eene geschiedenis te schrijven. Ds. Valentyn,
dien wij al meermalen genoemd hebben, heeft er
nog het meeste van verteld, en wg zullen hem
dan ook gedurig dienen te raadplegen, zonder
dat wü hem altijd noemen, of ook geheel volgen.
Wij zagen hoe , nä de gelukkige verovering van
Amboina, door Steven van dek Hagen (1605) en
na het optreden van den eersten Landvoogd
Fkederik Houtman, de Gereformeerde kerk op die
eilanden werd ingesteld. De Portugezen hadden
een groot aantal Inlanders gedoopt, waardoor
deze Roomsch-katholiek geworden waren. Deze
Roomschen werden nu, zonder eenige voorbereiding
en zonder eenige bedenking of tegenstand. Ge-
reformeerden.
»Zoo als Amboina door de onzen in het jaar
1605 eerst veroverd wasquot;, zegt Valentyn, »had
men geen gelegenheid om aan de zaken van den
godsdienst te kunnen denken, vermits hier nog
alles versch en nieuw, en ook deze verovering
zeer gelukkig tegen alle gedachten uitgevallen was.
» Om het bijgeloof der Papisten echter allengskens
en van zelf te doen uitsterven, was het vooreerst
genoeg, dat zg van hunne Priesters beroofd waren,
en geen de minste gelegenheid hadden, om zich
zeiven te oefenen. De kruisen, hier en daar
opgerigt, werden weggenomen, en verder alles
met zachtheid en ongevoelig uitgeroeid. Men had
op de schepen ook geen Predikanten medegebracht,
die in staat konden gerakenquot; (let wel konden
geraken), gt;om de taal van den Inlander te
leeren, om hem dus in de gronden van den
godsdienst te onderwgzen. Doch om echter naar
tijdsgelegenheden denzelven te behartigen, liet
men in de kerk van St. Paulus, die bewesten het
Kasteel aan het strand stond en door de Roomsch-
katholieken bevorens gebruikt was, den dienst door
een' krankbezoeker vooreerst waarnemen.quot;
Aan een' scheepsdoctor werd opgedragen in het
Kasteel twee uren vóór en twee uren na den
middag school te houden. Hij moest de kinderen
leeren bidden, lezen en schrijven. Zóó deed men
althans iets tot opbouwing van de gemeente, en
als die scheepsdoctor bezield is geweest met de
liefde van Christus, dan heeft hij stellig zijn werk
goed verrigt. Wg mogen de scholen. van dien
tgd, en nog wel in Indië, niet beoordeelen naar
de eischen, die men later voor de school gesteld
heeft. Wel heeft meu regt te verklaren, dat het
onderwgs in die dagen over het geheel veel te
wenschen overliet, en zeker weinig geschikt wag.
ï
il
om kinderen te boeijen, die gewoon waren, zoo
als die op Amboina, in bosachen en velden vrg en
in 't wild rond te loopen.
In 1615, dus tien jaren later, kwam de eerste
Predikant op Amboina, en nog drie jaren later
(1618) de tweede: beide waardige Evangeliedienaars,
die getoond hebben hunne roeping wel te verstaan.
De namen van Ds. Caspar Wiltens en van Ds.
Sebastiakus Dankaarts mogen wel onthouden worden;
en nog in onzen tijd kunnen zij tot voorbeeld
gesteld worden van eiken Evangeliedienaar, die
naar Indië gaat.
DD. Wiltens en Dankaarts begrepen beiden,
dat hun eerste werk moest zijn het aanleeren van
de taal des lands. Hoe zoiiden zij het Evangelie
verkondigen, als zij zich niet verstaanbaar konden
maken? Onder hunne opvolgers zijn er velen
geweest, die er anders over dachten, of die zich
niet in staat gevoelden, de hun zoo geheel vreemde
taal aan te leeren; en dan bedienden zij zich van
tolken, of lieten de schoolmeesters eene geschrevene
preek voorlezen. Waar geen schoolmeester was,
daar werd die taak dan ook wel eens opgedragen
aan een' korporaal, die lang genoeg in Indië
geweest was, om het Maleisch te verstaan, altijd
natuurlijk op zjjne wijze.
Nu is het aanleeren van eene geheel vreemde
taal geen kleinigheid, en dat vooral, als men
geen woordenboek en geen spraakkunst heeft, en
dus het volk zijne taal moet afluisteren. In dit
geval verkeerden de eerste Predikanten. Er bestond
wel eene woordenlijst, die zij misschien gebruikt
hebben; maar toch aan hen komt de eer toe,
dat zij het eerste woordenboek geleverd hebben,
dat in 1623 in den Haag gedrukt werd. Sedert
zgn verscheidene woordenboeken en spraakkunsten
van het Maleisch verschenen, en in onzen tijd behoeft
niemand naar Indië te gaan, zonder eene kennis
van deze taal, die hem in staat stelt, zich zeer
spoedig daarvan te kunnen bedienen.
Nog zijn er altijd menschen, die meenen, dat,
als zg maar eenmaal in een vreemd land zijn,
zg dan de taal van het volk wel zullen leeren ,
en die zich dan ook niet of weinig moeite geven,
om zich vooraf daarop toe te leggen. Och, ja!
als het er alleen om te doen is, zich op de markt
van de noodige levensbehoeften te voorzien, en
men later over de dagelijksche voorvallen een
woordje in het midden te brengen heeft; als het
er dan ook niet op aankomt, of men zich al wat
krom en gebrekkig uitdrukt, dan gaat dat nog
al. Menig een brengt het er dan zelfs zóó ver
in, dat, als hij weêr tot zijne vrienden in Nederland
terug keert, deze verstomd staan over de knapheid
van zoo'n taalkundige. Deze weten dan echter
niet, dat die zelfde knappe man met den mond
Tol tanden zou staan, als hjj, om iets zeer
eenvoudigs te noemen, de geschiedenis van Jozef in
die vreemde taal moest vertellen. Het is louter
onwetendheid of verwaandheid, te beweren of te
meenen, dat men de taal wel leeren zal, als men
eenmaal in het vreemde land is. Paulus sprak
tot Joden en Grieken en Romeinen over de groote
werken Gods en over Jezus Christus en dien
gekruist; maar hij had lang te voren de talen
van die volken geleerd, en verstond die grondig.
Het behoeft ons intusschen niet te verwonderen,
dat de zaak, hoe voortreffelijk ook opgevat, aan de
beide Predikanten en hunne tijdgenooten niet
geheel duidelijk voor den geest stond. Zij meenden,
dat het Maleisch de taal van het volk in Indië
was, en dit is zoo niet. Trouwens dat wist
Taiektyn reeds zeer goed, en toch heeft ook hg
zich bij zijn preeken en onderwjjs van het Maleisch
bediend. Wij komen daarop zoo met een terug.
Ds. WiiTEKs meende aanvankeljjk, dat het best
zou zijn den Ambonees het Nederduitsch, zoo als
men toen onze taal noemde, te leeren. Hjj zag
spoedig in, dat dit niet ging. Ds. Dankaaets
meende, dat zijn ambtgenoot de proef wat te
spoedig had opgegeven, en h|j begon dus nog
eens daarmede; maar ook hem wilde het niet
gelukken. Nu geen wondert Onder alle volken
vindt men personen, die eene vreemde taal met
meer of minder gemak aanleeren ; maar het is nog
nooit gelukt, een geheel volk eene vreemde taal
te doen aannemen. Er zgn landen, waar de
volkstaal in het openbare leven plaats heeft gemaakt
voor eene vreemde; maar dan wordt de volkstaal
toch nog eeuwen lang in de huisgezinnen terug
gevonden. Zoo is het gesteld met het Friesch
in Friesland, met het Vlaamsch in de Vlaamsche
provinciën van België. En waar dit plaats heeft,
daar zgn de volken reeds als onder elkander
versmolten, en dit was allerminst het geval met
de Inlanders in Nederlandsch-Indië en de Euro-
peanen. Tot op heden zgn die elkander in den
regel geheel vreemd gebleven. Hierbg komt, dat
het Evangelie uit het hart tot het hart moet
gebracht worden, en eene vreemde taal dringt
zelden tot in de diepten van het menschelijke hart door.
Wat nu het Maleisch aangaat, dit wordt bgna
overal in Indië gesproken. Men kan het daar
met deze taal ver brengen, omdat het bgna overal
de markttaal, de taal van het dagelgkach verkeer
buiten 's huis is. Maar om ons nu tot de Am-
bonsche eilanden te bepalen, daar heeft nog
tegenwoordig ieder eiland zgne eigene taal, die
men niet verstaat, al kent men nog zoo goed
Maleisch; terwgl ook zg, die dagelgksch in huis
hunne moedertaal gebruiken, het Maleisch op verre
na zóó goed niet verstaan, als menig een zich dit
voorstelt. De Evangelieprediker zal de verzekering
ontvangen, dat zijne preeken goed verstaan worden;
maar wie.weet wat verstaan is, weet ook, dat er
onderscheid is tusschen verstaan en verstaan.
Het ware te wenschen, dat men zich meer op
de eigenlijke volkstalen had toegelegd, en dat
men, althans bij de Evangeliebediening en op
school, het Maleisch stil hnd laten maten. Wij
zouden dan thans in heel wat inniger betrekking tot
die volken staan.
Men oordeele! Het Maleisch is de taal van den
Maleijer, een volksstam, die Indië grootendeels
veroverde lang vóór de tijden, dat de Portugezen
en Spanjaarden daar kwamen ; een volksstam, die,
met zijne taal, zijnen godsdienst, den mohamme-
daanschen, over Indië verbreidde; een volksstam,
die in beschaving en ontwikkeling in vele opzigten
den Europeaan evenaart,- die met grooten weerzin
de Europeanen in dat gebied zag optreden, die
hen altijd bestreed, en niet opgehouden heeft van
elke gelegenheid gebmik te maken, om zijn ver-
loren gezag te. herwinnen, die nog niets verloren
heeft van zjjnen invloed op de volken van Indië,
vooral niet, omdat de hoofden en aanzienleken
er eene eer in stellen tot het Maleische ras te
behooren.
Dat zelfde ongelukkige Maleisch nu heeft tot
heel wat verdeeldheid en misverstand in de Kerk
aanleiding gegeven. Men dacht er spoedig aan,
gedeelten van de H. Schrift, gebeden, belijdenis-
geschriften, de berjjmde Psalmen in het Maleipch
te vertalen, ten gehruike in de openlijke zamen-
komsten , bij catechisaties en op school. Weldra
ontdekte men, dat het Maleisch niet overal op
dezelfde wijze gesproken werd. Op Sumatra en de
naburige eilanden sprak men de taal het zuiverst;
maar bijna overal elders was zij verbasterd, ver-
mengd met de volkstaal en zelfs met het Portu-
geesch. Die verbasterde taal noemde men later
Laag-maleisch, en wie zich b.v. op Ambon ver-
staanbaar wilde maken, moest zich van het Am-
bonsch Laag-maleisch bedienen.
Zulk eene bedorven taal was echter, naar de
meening van eenige Predikanten , en ook later naar
die van de Bewindhebbers der Oost-Indische Com-
pagnie , niet waardig, dat men er de H. Schrift
in vertolkte. Het zuiver Maleisch , zoo sprak men,
was zelfs te arm om er den rijkdom der H. Schrift
in uit te drukken. Wilde men niet gedurig ver-
legen zjjn om woorden, dan moest men de toevlugt
nemen tot het Arabisch, Toen men het Maleisch
grondig is gaan beoefenen, is gebleken, dat men
die vreemde woorden zeer wel had kunnen missen;
maar men kon in de eerste jaren niet beter weten.
Genoeg, want wij kunnen ons hier niet te diep
in deze geschillen begeven, men kwam er toe
eene vertaling aan te nemen, eerst van het Nieuwe
en later van het Oude Testament, die de eerste
in 1731, de tweede in 1733, op last van de
Compagnie gedrukt, en bij de inlandsche gemeenten
in gebruik gesteld werden. (1)
De Predikanten waren nu ook genoodzaakt, dat
Bpelmaleisch aan te leeren en op den kansel te
gebruiken. Weldra gaf men aan dat Maleisch den
naam van Hoog-maleisch, en als men sedert meer-
malen gezegd en geschreven heeft: .de Maleische
Christenen hebben geen Bijbel,quot; dan was dit, omdat
in deze vertaling zooveel vreemde woorden voor-
kwamen, dat zelfs de Maleijer haar niet verstond.
Het Nederlandsche Bijbelgenootschap heeft dan ook
vóór eenige jaren den herdruk van dezen Bijbel
(1) Voor den belangstellenden Lezer teekenen wij hier
nog^n, dat reeds veel vroeger Maleische vertalingen van
de Evangeliën en van gedeelten van het Oude Testament
verschenen waren. In de bibliotheek van ons Genootschap
vindt men eene vertaling van de vier Evangeliën en van de
Handelingen der Apostelen, in het Nederduitsch en in het
Maleisch, uitgegeven door Ds. justus Hbuenius en op
last van de Bewindhebbers der Oost-Ind. Comp. gedrukt,
te Amsterdam in 1651. — Verder een ex. van
Het eerste boek Mosis, genaamd Genesis, in het Neder-
duitsch en Maleisch door Bs. Daniel BeouWKH, verschenen
m 1622, te 's Gravenhage, bij de Erfgenamen van wijlen
Hillebeandt Jacobsz. van Wouw, Ordinaris Drnckers
^n de Ed. Groot Mog. Heeren Staten van Hollandt ende
West-Vneslandt. Door ordre van de E. E. Heeren Bewint-
hebberen der Oost-Ind. Comp. Tot aytbreydinge van Godts
W(wrt, ende 't Coninghrycke Jezu Christi onder de Oost-
Indische Volckeren. — Ook nog
De Psalmen in het Nederduitsch en Maleisch, door Ds.
justus Heuenius uitgegeven, gedrukt te Amsterdam
IXL 1689.
laten varen, nadat de verdienstelijke H. C. Kiinkeet,
in dienst van dat Genootschap getreden, eene ver-
taling geleverd had in zuiver Maleisch, die althans
dit vóór heeft, dat elk, die het Maleisch op school
goed geleerd heeft, die verstaan kan. (1)
Onze Valentyn, die zelf tweemaal den ganschen
Bijbel in het Maleisch vertaalde, eens in het
Ambonsch Laag-maleisch en eens in een iets
zuiverder hooger Maleisch, heeft zich over dat
Hoog-maleisch zeer boos gemaakt, en aan het
gebruik daarvan het bederf van de Christelijke Kt^L
in Indië toegeschreven. Hg verklaarde ten stelligste,
dat de menschen dat Hoog-maleisch niet verstonden,
en dat men het plaatselijk Maleisch overal behoorde
te gebruiken. »Een Predikatnt,quot; zeide hij, »komt
hier niet om de taal van den Inlander te ver-
beteren, maar alleen om hem Christus in de taal,
die hg vond, te leeren kennen; en of dit nu in
eene gemengde of zuiver Maleische taal geschiedt,
dit doetf er niet toe, als de menschen hem maar
verstaan. Hij behoeft er zich niet aan gelegen te
laten liggen, wat neuswgzen en taalvitters toen of
later van zijne taal zeggen, alzoo zijn doelwit niet
anders behoort te zijn, dan om Christus, en dien
gekruist onder de Amboneezen te leeren, en hen
dien door alle mogelijke middelen in te stampen.quot;
(1) Het Nieuwe Testament werd in 1870, het Oade
Testament in 1879 uitgegeven.
De uitdrukking klinkt vreemd in onze ooren,
maar zij drukt toch volkomen de bedoeling van
den schrgver uit.
Wij zullen niets af doen van den lof, dien wg
zoo even Ds. Dankaarts gaven, en toch moeten
wij verklaren, dat ook hij, zeker ook al ten gevolge
vau gebrekkige taalkennis, de Ambonezen weinig
begrepen heeft. Hij was niet langer dan vier
jaren op Ambon, en gaf toen een »berigt wegens
den staat van den Ambonees in het geestelijke.quot;
Wie kan bij mogelijkheid in staat zijn in zo'ó
korten tijd een volk in zijn geestelijk leven te
leeren kennen? Denk ook daar eens aa«i, als gij
berigten ontvangt van vrienden, al zijn het ook
Predikanten of Zendelingen, die nog maar kort
in Indië geweest zijn, of die niet onder het volk
geleefd hebben. In het bedoelde berigt nu zegt
Ds. Dankaarts: »De Ambonezen en hunne naburen,
heidenen zijnde, hebben van ouds (gelijk zij nog
meestendeels doen) den Duivel gediend.quot; Wij
hebben in eene vorige afdeeling genoeg gezegd
van dien zoogenaamden duivelsdienst, om hier te
kunnen volstaan met de verklaring, dat men in
die dagen al heel weinig wist van den aard en
de beteekenis der afgoderij.
Wat moet men dan ook denken van het oordeel,
dat men toen velde over die arme, zoo vaak
onderdrukte en verachte heidenen? »De Ambo-
nezenquot;, zoo heet het in hetzelfde berigt, »zijn
een trouwloos, vreesachtig, kleinhartig, bot en
Onleerzaam volk, dat gansch niet nieuwsgierig is,
om iets te onderzoeken of te leeren. Zij weten
van geen schriften, letteren, tijdrekeningen of
geschiedenissen, zijnde hunne harten eeniglijk op
het visscben, tuinen en vooral op hunnen nageloogst
gezet. Hunne liefde tot malkanderen is in verre
na zoo groot niet als tot hunne kinderen.quot; Dit
laatste zou men zeggen is meer dan verschoonbaar.
Maar dan verder: »Zoo de Duivel hen niet plaagde,
zij zouden hem ook nooit dienen, en erger dan
de beesten leven. Het is dan uit vreeze, en niet
uit liefde, dat zg hem dienen en eene eer bewijzen,
die de Portugezen door al hunnen ijver niet
hebben weten uit hen te krijgen, gelijk zij ook
tot nog toe vol van die grillen en Duivels-
diensten zijn.
»Onder ons zijn zij niet minder traag, dan
bevorens, in den godsdienst, latende hunne jeugd
tot hunnen mondigen dage toe in onkunde van
denzelven opwassen, 't geen daar van daan komt,
omdat zij die geheel en al tot hunne visscherijen,
tuinen en nageloogsten gebruiken, en zeggen, dat
^Ö die onmogelijk tot het schoolgaan (schoon de
Maatschappij al de kosten daarvan draagt) kunnen
Slissen.
gt; Sedert de verovering van bet Kasteel is hier
wel eene school geweest, even eens, gelijk als
onder de Portugezen; maar gelijk die dan eens
wat aan- en dan weêr eens wat afgenomen heeft,
alzoo is zg eindelijk zóó te niet geloopen, dat zij
bij mijne komst hier, in 'tjaar 1618, er niet meer
te vinden en een pakhuis van touwen, zeilen en
andere prullen geworden was. Daar waren voor
dezen eenige jongens geweest (nu jongelingen van
in de twintig jaren zijnde), die al vrij wel lezen,
schrijven en sommigen de Duitschequot; (dat is de
Nederlandsshe) »taal al vrij wel spreken konden,
alzoo die taal in de school altjjd gebruikt is; maar
nadat deze borsten uit de school geraakt zijn, zoo
heeft men dit goede in hen niet aangekweekt,
noch voortgezet, waardoor zg mettertijd alles weêr
vergeten hebben.quot;
Wg zeggen nog eens: Wat hadden die jongens
aan het lezen en schrijven van het Nederduitsch?
Hoe kon dit op den duur hunne belangstelling
gaande houden? Was het te verwonderen, dat
de school verliep?
Maar ook klaagden de ouders, dat zij te arm
waren, om het werk van hunne kinderen te
kunnen missen. Dit bezwaar, meende Ds. Dankaaets
kon opgeheven worden. Toen in 1619 de opper-
landvoogd Jan Piétersz. Coen op Ambon kwam,
verwierf hij van dezen, dat »aan ieder kind, dat
naarstig ter school kwam, een pond rijst daags
gegeven zou worden; mits dat zij, niet verschijnende,
ook niets zouden genieten.quot; Dat dit veel heeft
uitgewerkt, blijkt niet; wel is btkend, dat men
spoedig aan deze Christenen den naam gaf van
rijst-christenen. Wij kunnen niet verder hierbij
stilstaan; het zou ons anders niet moeijelijk vallen,
aan te toonen, dat deze en andere middelen niet
gestrekt hebben om het Evangelie in de harten
der menschen in te planten, al verkreeg men ook
daardoor vau tijd tot tijd eene aanzienlijke vermeer-
dering van het getal gemeenteleden.
Nu behoeft men aan dit laatste niet alle waarde
te ontzeggen. De Roomsohen doopen en breiden
zóó hunne Kerk belangrijk uit. Onder de Prote-
stanten zijn er velen, die zeggen: »Laat ze maar
eerst Christenen worden, hoe weinig begrip zij
ook hebben van het Christendom. Zijn zij eenmaal
onder de leiding van goede leeraars en onderwijzers,
Zfln er in de gemeente ook anderen, die zich de
onkundigen aantrekken, dan komt alles later we!
te regt. Het komt er maar op aan, hen aan het
Heidendom te onttrekken en te verhoeden, dat
zij Mohammedanen worden.quot;
Het is zeker verkeerd, de eischen voor deji
Doop te hoog te stellen. Eene eenvoudige, mits
opregte belijdenis van zonden en van oen gevoel
van behoefte aan de verlossing door Jezus Christus
aangebracht, een en ander zich openbarende in
aanvankelijk veranderden levenswandel, moet den
Evangeliedienaar genoeg zijn, om zulke medemen-
schen door den Doop in de gemeenschap met
Christus op te nemen. Men mag niet vergeten,
dat er ook zuigelingen in Christus zijn. Maar dan
komt het er ook dubbel op aan, dat de aanvan-
kelijk toegebrachten onder goede leiding komen,
en deze heeft op Ambon zoo goed als ten eenen-
male ontbroken. Van alle zijden zijn daarover
klagten verrezen; maar noch de Bewindhebbers der
Oost-Indische Compagnie, noch de Kerk in Nederland,
noch de Kerkeraden in Indië of de goede en
voortreffelijke Leeraars, die van tijd tot tijd in
Indië optraden, hebben de gebreken van de Indische
Kerk kunnen opheffen.
Eene voorname oorzaak hiervan lag in de onop-
houdelijke verdeeldheden tusschen hen, die geroepen
waren de Evangelieverbreding te bevorderen. Het
lust ons niet, het donkere tafereel te ontrollen; maar
toch moeten wij er iets van te diSmschouweD
geven. Zij, die ons altijd voorhouden, dat het
Christendom in Indië zoo weinig heeft uitgewerkt,
weten welligt niet, hoe droevig het met dat
Christendom gesteld was in de hoog geroemde
dagen van de Compagnie. Zij, die beweren, dat
het Evangelie niet geschikt is voor volken, zoo
als WIJ die in Indië aantreffen, bedenken niet,
dat het altijd Christenen geweest zijn, die het
Evangelie den meesten smaad hebben aangedaan.
gt;Een koningrijk, dat tegen zich zelven verdeeld
IS, kan niet bestaanquot;, zoo sprak Jezus, en ieder
moet de waarheid en beteekenis van dit woord
gevoelen. De geschiedenis van ons eigen volk
heeft het vaak geleerd; maar de gevolgen van
de verdeeldheid openbaren zich niet altijd onmid-
dellijk. Het gebeurde niet zelden, dat de Predikanten
in Indië het met elkander oneens waren, en dat
daaruit botsingen ontstonden, die groote ergernis
verwekten. De Kerkeraad te Batavia, die zich
spoedig het gezag over de andere Kerkeraden in
Indië toekende, ondervond van deze zijde niet
zelden een' tegenstand, die tot alles behalve vriend-
schappelijke briefwisseling aanleiding gaf. Op zijne
beurt lag deze Kerkeraad gedurig overhoop met
de Kerkbesturen in Nederland, vooral over het regt
van ordening tot Predikant, het bedienen van
den Doop en andere punten, waarin de Indische
Kerk het gezag der Nederlandsche niet meende
te moeten erkennen.
Maar de grootste onaangenaamheden, die meer-
malen tot bitteren strijd aanleiding gaven, ontstonden
uit de betrekkingen tusschen den Staat en de
Kerk. De dienaren der Compagnie wilden niet
onder de Kerk staan, en de dienaren der Kerk
verdroegen niet dan met weerzin het wereldlijk
gezag, en bukten niet dan gedwongen voor de
vaak zeer willekeurige bevelen en voorschriften
van de Compagnie en hare dienaren. Men moet
dan ook zeggen, dat dikwijls de grootste willekeur
plaats had bij het plaatsen en verplaatsen van
Predikanten. Het gebeurde niet zelden, dat een
Predikant, die de eene of andere taal met vlijt
en inspanning geleerd had, juist daar geplaatst
werd, waar hij zich van die taal niet bedienen
kon; of ook dat Predikanten werden' aangesteld
of ontslagen buiten toedoen of voorweten van de
Kerk; op andere tijden, dat men wilde dwingen
tot het toedienen vau den Doop of de toelating
tot het Avondmaal, waar de Kerkeraad ten dezen
te beslissen had, en zoo al meer. Over deze en
vele andere zaken beklaagden Kerkeraden en
Predikanten zich bij de Kerk in het Moederland,
die dan vertoogen inbracht bij de Heeren Zeventienen
(de Bewindhebbers der Compagnie). Later werd
dan ook den Predikanten verboden' briefwisseling
te houden met kerkelijke personen in Nederland,
anders dan onder geleide van de brieven der
Compagnie. Terwijl langen tijd de Compagnies
dienaren weigerden zitting te nemen in een' Kerkeraad,
werd hun dit ten slotte zelfs verboden, terwijl een
Commissaris politiek bij den Kerkeraad te Batavia
werd aangesteld, in wiens tegenwoordigheid de
brieven uit Nederland geopend en gelezen moesten
vporden. Erger vfas nog, dat de dienaren der
Compagnie niet meer ter kerk kwamen en hierdoor,
gelijk ook door hunnen levenswandel, een slecht
voorbeeld gaven aan de inlandsche Christenen.
Liepen de geschillen zeer hoog, dan kwamen
er bevelen van de Bewindhebbers uit Nederland,
om de Predikanten eenvoudig te ontslaan en naar
het Moederland op te zenden, als zij niet stipt
gehoorzaamden of, zoo als het ook wel heette,
nieuwigheden wilden invoeren.
Niet altijd was de spanning zóó sterk. Van
eenige Landvoogden wordt getuigd, dat zij bescherm-
heeren van de Kerk en hare dienaren waren, en
dan gebeurde het ook, dat de Kerkeraad aan zulk
een' Landvoogd, bij zijn vertrek naar het Moederland,
eene bgzondere attestatie gaf.
Van den Landvoogd van Amboina, Hurdt o.a.
getuigt Valentyn, dat hij »een deftig Voedsterheer
der Kerk was, die verscheidene goede dipgen
instelde.quot; Tot deze goede dingen behoorde het
eerste reglement op de kerkelpe zaken van
Amboina, de zoogenaamde kerkenorder van den
4den April, 1673. Deze kerkenorder handelt in
verschillende artikelen over de kerkelijke bijeen-
iomsten, namelijk die van den Kerkeraad, over
de sacramenten en de leer, de visitatié der gemeenten
i^'nbsp;door de Predikanten, over de Ouderlingen, de
Inbsp;Diakenen, de Krankbezoekers, over de Meesters en
de Scholen.
Van de zyde der Kerk, zoo in Indië als in het
Inbsp;Moederland werd gedurig geklaagd over het onvol-
doende getal Predikanten en Krankbezoekers, over
■fnbsp;gebrek aan Bijbels en van leermiddelen op de
! scholen. De Bewindhebbers der Compagnie klaagden
op hunne beurt over de groote kosten, die dat
werk vorderde, over de ongeschiktheid, traagheid,
zedeloosheid zelfs
van de Predikanten; over hunne
zucht om, zoodra zij dit met voordeel konden
doen, naar het Moederland terug te keeren, enz.
Bleek het, dat zich geen Predikanten voor den
fnbsp;Indischen dienst aanmeldden, dan wees men' van de
zijde van Bewindhebbers er op, dat men altijd
bereid genoeg was om gelden toe te staan, maar
ilnbsp;dat de Kerk te kort schoot in het verschaffen
van de noodige Evangeliedienaren, dat dus de
schuld bij haar alleen lag. Er bestaat alle reden
om aan te nemen, dat men van weerszijden zóó
lang wachtte met schrgven, tot dat er gegronde
bezwaren tegen de handelwijze van de tegenpartij
jnbsp;konden worden ingebracht, zonder dat deze in
Jnbsp;staat was die bezwaren dadelijk uit den weg te
rnbsp;ruimen. En zoo is men bljjven harrewarren en
krakeelen, tot dat de dagen der Compagnie geteld
)nbsp;waren, en dus ook de bron gestopt was, waaruit
ij, de dienaren der Kerk hun onderhoud trokken.
-ocr page 23-Wij achten ons ten volle geregtigd te verklaren,
dat de jammerlijke toestand, waarin de Indische
Kerken ten slotte vervallen zijn, voor het grootste
gedeelte is toe te schrjjven aan den naijver, de
onverdraagzaamheid en de heerschzucht, geboren
uit de twisten en verdeeldheden van die tijden.
Zou dan de geschiedenis vau deze Kerk niet eene
leermeesteres voor onzen tijd kunnen zijn?
Toch valt er meer uit deze geschiedenis te leeren.
En hier verheldert zich het uitzigt; want van
hetgene wij nu gaan vermelden, is veel veranderd
en verbeterd. De gebreken, die wij, in het inweu-
dige der Indische kerk van de 17de eu 18de
eeuw waarnamen, zijn voor een groot deel verdwenen,
en dit geeft grond voor de hoop, dat nog latere
tyden dan de onze zullen kunnen getuigen vau
dingen, die het geloof verwacht, maar die nog
niet door het oog aanschouwd worden. Het
Evangelie der genade Gods in Christus moet
eenmaal door gansch Indië verkondigd worden.
Wij vestigen in de eerste plaats het oog op de
middelen, die bg de Evangelisatie werden aangewend.
Reeds zagen wij, dat het getal Predikanten veel
te klein was, en dat vele Predikanten de taal
niet magtig waren; dat men zich lang van geschreven,
daarna van gedrukte preeken bediende, die dan
werden voorgelezen; en hoe dit vaak ging, daarvan
geeft Valentïn een staaltje, dat ergerlijk, maar
niet onverklaarbaar is. Op zekeren zondag
gebeurde het, dat een korporaal op het Kasteel van
Amboina eene leerrede voorlas. Daar hij luohtig-
heidshalve zich voor een van de schietgaten
geplaatst had, nam de togt een blad van de
preek mede. Onvervaard bleef de man doorlezen,
zonder dat, naar het scheen, de toehoorders
bespeurden, dat er iets aan het verband ontbrak.
In 1631 lazen de meesters in alle scholen dagelijks
eene predicatie voor. De kinderen konden hunne
gebeden, zoo in quot;t Nederduitsch als in 't Maleisch
opzeggen. Dit van buiten kennen was wel, naast
lezen en schrijven het toppunt van bekwaamheid, door
de leerlingen bereikt, en de Rotterdamsche Leeraar,
Ds. Petrus Hofstede, die in het laatst der vorige
eeuw een beeld ontwierp van het onderwijs dier dagen,
doet dau ook uitkomen, dat men niet anders vormde
dan wat hij eigenaardig »memoriewerkersquot; noemt.
De leerboekjes, vertalingen van de in Nederland
gebruikte, waren ten eenenmale ongeschikt voor
eenvoudigen, laat staan voor kinderen en voor
den in het godsdienstige onbevattelijken inlander.
Om het kerkgaan te bevorderen, werden er boeten
gesteld op het verzuimen van de openbare gods-
dienstoefeningen. Men kan nagaan, wat die gedwongen
zamenkomsten tot het opbouwen der gemeente
konden bijdragen. Het toedienen van den Doop
■volgde gewoonljjk na het opzeggen van het Onze
Vader, de Tien Geboden en de Twaalf artikelen
des geloofs. Soms zag men streng toe op den
zedelijken wandel; maar het spreekt van zelf,
dat de Predikanten op hunne bezoekreizen, en dan
werden de meesten gedoopt, geheel moesten afgaan
op de getuigenis van de Schoolmeesters, die, blijkens
verschillende berigten, toen veelal niet uitstaken.
Het toetreden tot het Avondmaal werd ontzegd
aan hen, die, zoo als het heette, openlijk schandaal
maakten of bekend stonden wegens ergerlijken wandel,
en hierop zagen de gemeenteleden nog al toe. Immers
aan het Avondmaal werd eene eigenaardige, geheim-
zinnige beteekenis verbonden, die naauw zamenhing
met het bijgeloof van het Heidendom. Wij vinden,
onder het jaar 1674 opgeteekend, dat »velen het
brood des Avondmaals niet aten; maar in hunne
neusdoeken naar huis droegen.quot; Dat dit nog wel
eens plaats heeft, is ons nu en dan uit berigten
gebleken. Het schijnt, dat sommige Ambonsche
Christenen aan dit brood eene beveiligende kracht
toekennen, dat het voor hen dus is wat de amuletten
zgn voor Heidenen en Mohammedanen; en dit kan
minder verwondering baren, als men bedenkt welke
wanbegrippen de Eoomsch-katholiek nog aan den
gewijden ouwel verbindt, en hoe zelfs vele Prote-
stanten omtrent de instelling des Heeren wanbe-
grippen koesteren.
Valentyn laat op de mededeeling van dit mis-
bruik volgen, wat wij hier overnemen: .Vóór
Ds. Caeon's vertrek was een oud aanzienlijk inlander
zijn Eerw. voorgekomen, die zich verontschuldigde
dat hij wegens ouderdom nu niet meer ten Avond-
maal kon gaan, doch dat hij zijn' slaaf zenden
zou, om het in zijne plaats waar te nemen.
Dergelijk voorval heb ik omtrent vijftien jaren
daarna met een' Inlander gehad, alleen met dit
onderscheid, dat hij zijn' zoon in zijne plaats
wilde zenden.quot;
.Aan deze voorbeelden,quot; dus gaat Vaie.ntïn voort,
.kan men genoeg zien, hoe slecht het nog met de
kennis van den Inlander (hoeveel men ook bevorens
van den aanwas der Christenen daar opgegeven
had) gesteld zij.
.Het eenige, dat men hier tegen doen kon, was,
hen in 't bijzonder en in 't openbaar daarover
te vermanen, te bestraffen en beschaamd te maken,
en, zoo zij niet wilden luisteren, aan de Begering
kennis hier van te geven.quot;
Uit dit laatste blijkt, hoe in die dagen verlichte
dienaren der Kerk wel eens te kort schoten in het
»geestelijk onderscheidenquot; van de dingen, die . van
Gods Geest zijn.quot; Een voorname reden hiervan
mag wel geweest zijn hun blakende ijver voor de
eischen der Kerk en hun diepe afschuw van het
Heidendom, dat zij zich niet anders dan als het
dienen van den booze, den mensehenhater van den
beginne, konden voorstellen.
Het was dan ook een voortdurende strijd tegen
dat ingekankerde Heidendom, en omgekeerd een
bestendig, hoewel geheim verzet tegen het gehate
Christendom. Toen b.v. een inlandsch christen-
schoolmeester aan het licht bracht, dat men ergens .
in het gebergte nog altijd »een' afschuwelijken
afgod, die het meest op een varken geleek,quot; ver-
borgen hield, steeg de haat der Inlanders van die
streek zóó hoog tegen den »wakkeren man,quot; dat
men genoodzaakt was hem te verplaatsen. Der-
gelijke gevallen doen zich in deze geschiedenis bij
menigte voor. De Inlander verlangde dan ook
dikwijls alleen tot het Christendom over te gaan,
omdat hij zich aan de onderdrukking van eenen
naburigen stam wenschte te onttrekken. Vooral
was men de onderdrukkingen van den koning van
Ternate moede. Men wilde gaarne Christen worden,
als men maar van hem ontslagen werd. Bleek
dan echter, dat de Compagnie niet gezind was
eene bezetting op zoodanige plaats te leggen, en
dat men zich als Christenen ook het gezag van
de Ternatanen zou moeten laten welgevallen, dan
besloot men liever bg zijnen »ouden duivelsdienstquot;
te blgven.
Tegen den Landvoogd de Vlaming brachten de
bedienden van den Mohammedaanschen koning van
Ternate beschuldigingen in, »voorgevende, dat zijn
Ed. 's konings onderzaten, Mohammedanen en Hei-
denen, dwong om Christen te worden. Gelukkig
kon de Landvoogd bewijzen, dat geen Mohamme-
danen tot het Christendom waven overgegaan, en
dat waar Heidenen zich lieten doopen, zulks op
hun eigen verzoek geschiedde.
Wij hebben vroeger reeds opgemerkt, dat men
in bgna alle verdragen met inlandsche Hoofden
de uitdrukkelijke bepaling vindt, dat men elkander
op het stuk van godsdienst niet lastig zou vallen,
dat ieder zijnen godsdienst naar zijne eigene over-
tuiging zou belijden en oefenen. Vooral waren
het de Mohammedanen, die op dit punt zeer stipt
waren, ofschoon het ook niet zelden gebeurde ,
dat zij de inlandsche Christenen aanvielen en moord
en verderf onder hen aanrigtten. In een contract
met den koning van Ternate, van 1638, komt
voor, dat men elkander beloofde geen van de
wederzijdsche onderdanen , hetzij Christenen of Mo-
hammedanen, »van hun geloof te zulleu brengen,
zelfs al mogten zij daarom verzoeken.quot;
Onder het bestuur vau genoemden Landvoogd,
die geroemd wordt als een beschermheer van de
Kerk (1647), maakte Ds. Brund zich nog al eens
verdienstelijk door het verbranden van oiferhuisjes
en afgodsbeelden, dat toen, als eene Godverheer-
lijkende handeling, algemeen goedgekeurd werd.
De Landvoogd zelf ging zóó ver, dat hij een'
inlandsehen Christen', die tot den Islam of den
Mohammedaanschen godsdienst was . teruggekeerd,
eu dié daarna »zeer godslasterlijke woorden tegen
den Heer Jezus Christusquot; gesproken had, levend
liet verbranden.
Hierbg dient echter te worden opgemerkt, dat,
blijkens de brieven vau de Bewindhebbers der
Compagnie, zulke handelingen door ben werden
afgekeurd, en dat zij begrepen, dat meu den
Inlander veeleer door zachtzinnigheid, dan door
geweld tot het Christendom kon bekeeren. Over'
het geheel getuigen de brieven, die uit het Moeder-
land geschreven werden, van christelijken zin,
waarvan in de indische brieven en geschriften
niet veel te bespeuren is. Het schijnt wel, dat
de gedurige oorlogen, met de daaraan verbonden
gruwelen en wreedheden, vooral ook het verraad,
waaraan men dikwijls ten doel stond, en waarvan
zoo menig dapper krijgsheld het slachtoffer werd,
eene verbittering tegen de Inlanders wekte, die
maar al te vaak het gevoel van menschelgkheid
verstompte.
Wij mogen hierbij ook niet vergeten, dat alle,
tijden hunne eigene zeden hebben, en dat men in
de 17de en 18de eeuw op het punt van straiïen
en gerigt andere denkbeelden koesterde dan in
onze dagen. Of vergissen wij ons, en verneemt
men ook bij ons nog niet wel eens van het ver-
branden van dorpen, het ter dood brengen van
opstandelingen, • als wraak voor het aanranden
van de bezittingen of het leven van Europeanen?
Laat ons billijk zijn en erkennen, ja met dank-
baarheid aan God erkennen, dat, hoe droevig nog
altijd de tooneelen en gevolgen van den oorlog
zijn, de grond der gedachte aan wraakoefening
hoe langer hoe meer plaats maakt voor de eischen
van het regt, en dat het de toeleg is van onze
Regering, zij moge zich dan ook niet Christelp
willen of welligt kunnen noemen, regt en
geregtigheid te handhaven. Eene strafoefening, als
die wij thans nog te vermelden hebben, zou in
onze dagen niet meer kunnen plaats hebben. Laat
ons Valentyn nog eens het woord geven, waar
hij zegt:
gt;Den lOden Januarij 1654 werd hier (te Amboina)
een aanzienlijk gerigt geoefend over eene groote
afgoderij, door de Christenen van Waayquot; (eene
negerij op dit eiland) »gepleegd met een' grooten
houten afgod. Zij hadden dien tot nog toe op
eene zeer verborgene plaats in het digtste van de
bosschen, op hun hoog gebergte gediend.
»Een zekere Bakker Besi, het Hoofd van dit
dorp en nog dertien andere voorname lieden,
hieraan schuldig, werden verwezen om van alle
ambten beroofd en door al de schooljongens van
het stadhuis af tot aan het schavot, of tot de
markt toe, met roeden gegeeseld en met vuiligheid
geworpen te worden, moetende daarna nog zóó
lang in den rook staan, totdat hun vuile afgod
verbrand was. Voorts werden zij voor hun leven
naar het eiland Rosingein, in Banda, gebannen,
pronkende op hunne borst met een' brief, waarop
deze woorden stonden: Dit zgn afgoden-
dienaars.quot; Of deze lieden dit opschrift gedurende
hun gansche leven op de borst gedragen hebben,
wordt niet vermeld.
Wel lezen wg verder, dat op den 9den .\pril
daaraanvolgende acht en dertig Makassaren, die
vrijwillig op Ambon gebleven waren en verzocht
hadden Christen te worden, gedoopt werden; dat
de Heer de Vlaming, benevens verscheidene aan-
zienlgke Hollandsche »bediendenquot; als doopvaders
en getuigen over hen stonden; dat aan deze
Christenen maandelijks twee rijksdaalders en veertig
ponden rijst werden toegelegd, en dat hun eene
woonplaats in het zuiden van de stad werd aan-
gewezen, die in de dagen van Valentïn nog het
Makassaarsch kwartier heette.
Onder de middelen, die werden aangewend tot
bekeering der Heidenen, behoorde ook het opleiden
van Inlanders tot den predikdienst. De voorstel-
lingen, die men zich van deze opleiding maakte,
brachten mede, dat eeu inlandsch Predikant, zoo
goed als een Enropeesch Leeraar, Latijn en Grieksoh
moest verstaan, en, om den Inlander daartoe in de
gelegenheid te stellen, werden nu en dan, wij
zagen het reeds, jongelingen naar Nederland ge-
zonden, die dan doorgaans bij een' Predikant
hunne eerste opleiding ontvingen, en, als deze
geslaagd was, in de gelegenheid gesteld werden,
de academische lessen bij te wonen. Men leest
wel, dat enkele van deze Inlanders tot Predikanten
geordend zjjn, maar van de vruchten vau hunnen
arbeid wordt weinig, zoo iets vermeld. Beter
slaagde deze opleiding bij sommige afstammelingen
van Europeesche vaders en inlandsche moeders,
die onder den naam vau mistiezen (dat is van gemengd
ras) bekend stonden. Toen bleek, dat de opleiding
in Nederland niet aan haar doel beantwoordde,
■ rigtte men in Indië kweekscholen (seminariën) op;
doch ook van deze is voor het heil der Indische
Kerken voor de Evangelie verbreiding niet veel, indien
eenig goeds te vermelden. Men begreep maar niet,
dat geene opleiding op den duur voor deze volken,
en men kan gerust zeggen voor eenig volk, vruchten
kan dragen, als zij zich niet naauw aansluit aan
den volksaard, en in het land zelf gegeven wordt.
Het best slaagde de opleiding van Onderwijzers,
die dan ook zeer eenvoudig was. Vooral waren
het de Ambonezen, die er meer en meer eene eer in
begonnen te stellen, de waardigheid van Onderwijzer
en Voorganger in de gemeente te mogen bekleeden.
Waren zg niet altijd getrouw op school, des Zondags
kon men er op rekenen, hen te zien optreden, om
eene preek voor te lezen en hij het gebed en den
zang der gemeente voor te gaan. Op hunne wijze
deftig in het zwart gekleed, bevlpigden zij zich de
waardigheid van het ambt op te houden. En zeker
zijn zij het geweest, die in de dagen van geheele
verwaarloozing van de Evangelieverkondiging in
Indië, de gemeenten hebben staande gehouden, en,
wat meer zegt, het CL.istendom in eere hebben
doen toenemen. Nog zijn vele van die School-
meesters de steunpilaren van de Kerk.
Vraagt men nu, wat die mannen van het Christen-
dom wisten, begrepen en leerden, dan kan men
het antwoord afleiden uit hetgene wij boven omtrent
de Kerk mededeelden. Hun onderwijs in lezen eii
schrijven liet, de hulpmiddelen van dien tijd in
aanmerking genomen, weinig te wenschen over,
zoodat dan ook vele gemeenteleden in den Bijbel
konden lezen en hunne Psalmboeken konden ge-
braiken. Maar voor het overige was het, en bleef het
bij het overhooren van gebeden, geloofsartikelen, cate-
chismus, enz. Ontbrak het daarom ten eenenmale
bij hen aan een levend Christendom? Gij, die meent
dit te mogen afleiden uit het vormelijke van hun
werk, wees niet te snel in het oordeelen. Het
3
-ocr page 34-Christendom, waar dan ook gebracht en hoe dan
ook gepredikt, werpt altjjd een zaad in de harten
dat zestig, dertig of tienvoudig draagt. Juist omdat
het hier geldt het menschelijk hart, blgven zulke
vruchten voor den oppervlakkigen waarnemer ver-
borgen. De Ambonsche Schoolmeester is nog in
onzen tijd, wegens zijn uiterlijk, voor velen een
voorwerp van bespotting gebleven; maar wij vragen,
of het ambt, na meer dan eene halve eeuw van
geheele verwaarloozing, had kunnen blyven bestaan,
als het niet bekleed was door mannen, die zich
daartoe geroepen gevoelden, en dat wel uit Chris-
telijke overtuiging. De Ambonsche Schoolmeester
was dan ook de vraagbaak en raadsman der ge-
meente, de trooster aan het ziekbed, de man, die
in sterfhuizen en bij begrafenissen wees op een
leven hier namaals.
En de taak van den inlandschen Voorganger
Was niet ligt. Hg was in de volle beteekenis van
het woord de herder der kudde. Hij moest in de
gemeente het roer regt houden; van daar dan ook»
dat de zaken altijd in de war liepen, als de School-
meester niet getrouw was in de waarneming vao
zijn ambt. Was de gemeente gverig, dan vermeer-
derden de werkzaamheden van haren Voorganger.
Dan hield men Zondags tweemaal kerk, en dan
waren de Donderdag- en Zaturdagavonden ook nog
bestemd voor godsdienstoefeningen, terwjjl de cate-
tt
chisaties voor jong en oud andere avonden in beslag
namen. Gaarne vereenigde men zich dan ook in
de huizen, voornamelijk tot het zingen van Psalmen.
Ook op deze bijeenkomsten hield de ijverige School-
meester het oog, en men kan aannemen, dat hij
daarbij vaak tegenwoordig, was. Zoo wijdde hij
zijn leven aan School en Kerk.
En had hij zich daarbij in een voldoend inkomen
mogen verheugen, had men te zijnen aanzien be-
dacht, dat de arbeider zgns loons waardig is, dan
zou de man zijnen weg met blijds-chap hebben
kunnen bewandelen; nu ging hij vaak onder huise-
lijke zorgen gebukt. Wilde hij in de behoeften
Van zijn gezin voorzien, dan moest hg zijn' tuin
onderhouden en op zijn' tijd gaan visschen. Was
het hem zoo geheel kwalijk te nemen, dat hij bij
gelegenheden wel eens gebruik maakte van
de hulp zijner oudste leerlingen? En kan het
Verwondering baren, dat de minder naauwgezette
Onder de broeders, zich wel eens eene berisping
op den hals haalde, als hij wat al te veelvuldig
in den tuin of op' de vischvangst was, en daardoor
de school verwaarloosde?
Dezulken daargelaten kunnen wij niet anders
dan gunstig van de Ambonsche Schoolmeesters
getuigen. Zij behoorden tot de Kerk, verdienen
door de Kerk en door allen, die het met de Evangelie-
■verkondiging wel meenen, in eere gehouden te
worden, üe tijden zijn aanmerkelijk veranderd, en
zoo wordt het ook in Indië hoe la,nger hoe
moeijelijker de werkzaamheden van den Schoolmeester
en van den Voorganger in de gemeente in éénen
man te vereenigen; maar nog altgd hangt de bloei
der inlandsche Christelijke gemeente grootendeels
af van den ijver van den Voorganger.
Keeren wij nog even tot de dagen van ue VlXmino
terug. In Europa was, na jareu van hangen strijd,
door den Munsterschen vrede (1648], een einde
gekomen aan den SOjarigen en Süjarigen oorlog-
Men scheen daar tot verademing te zullen komen-
Maar juist in de dagen, dat men van den gesloteu
vrede berigt ontving, was in de Molukken een bijna
algemeen verzet tegen de Compagnie ontstaan-
Een zeker Ambonsch hoofd Madjira genaamd, had
met groote sluwheid Ambonezen, Cerammers,
Ternatanen en Makassaren weten te vereenigeOi
zoodat, nu hier dan daar, opstanden uitbraken,
waarbij hjj zelf veeltijds de aanvoerder was-
Dikwijls verslagen, meermalen in het naauw gebracht,
kwam hij altijd weêr hier of daar, waar men heiH
niet zou gezocht hebben, te voorschijn. Madjib*
was een Mohammedaan, die zich voorstelde al
zijne geloofsgenooten in de Molukken tol één rijk
te vereenigen, waarin hij den staf des gezags zo»
voeren. Tot zóó verre laat zich de zaak begrijpen,
en op gelijke wijze zijn de Nederlanders later nog
dikwijls bestookt, blijven de aanslagen in onze
dagen zelfs niet uit. Waar de Mohammedaan de
gelegenheid schoon, ziet, daar zal hij niet nalaten,
ïich van het gezag meester te maken.
Vreemd was het, dat de Mohammedaan een'
teimelijken medehelper zou gevonden hebben in
Jan Pats, een' inlandschen Christen, die op zgne beurt
vertrouwde de Christenen in de Molukken onder zijn
gezag te zullen brengen. Men zou zeggen, dat zoo
iets bij een schrander man niet kon opkomen. Hjj
moest begrepen hebben, dat eeu Christelijk rijk,
naast een Mohammedaansch, en dat nog vijandig
tegenover de Europeanen staande, niet kon stand
houden. Er blijft daarom altijd iets raadselachtigs
ia het vonnis door eene Ambonsche regtbank
uitgesproken over Jan Païs, beschuldigd van heime-
lijke zamenspanning met de vijanden der Compagnie
en veroordeeld tot de straffe des doods.
De man bleef tot den einde toe beweren, dat
hij wel kennis gedragen had van bestaande voor-
nemens, maar dat hjj tot de volvoering niet had
medegewerkt. En toch, de regtbank vond zóó
Veel bewjjzen van het tegendeel, dat zij zijn vonnis
uitsprak, maar tevens besloot, dit hoe eer hoe
liever, en, uit vrees voor opschudding, in den nacht
te doen ten uitvoer leggen. Het zelfde werd be-
sloten ten aanzien van nog drie andere Hoofden,
wier teregtstelling Jan Pays moest aanzien-
»Daarop,quot; zoo schrijft Valentyn, »werd ook hijzelf,
in het bidden nog zijnde (en dus als in schijn als
een Christen stervende) onthalsd en gevierendeeld.quot;
Hoe men daarop door het plotseling ontblooten
van de hoofden en lyken van deze aanzienlijke
Inlanders andere Hoofden de schrik in 't lijf joeg,
laten wij hier rusten. De geheele geschiedenis
zou ons geen belang inboezemen, als niet Valentyn
omtrent dezen ongelukkige het volgende getuigde:
»Dit was het einde van Jan Pays, een' man, die
schoone, ja ongemeene gaven bezat, en voor een'
Ambonees, omtrent de kennis van het Christendom
zelf, het zoo verre had gebracht, dat hij al menig-
maal als Proponent gepredikt, en den Predikanten
hoop gegeven had, om mettertijd een wakker
ambtgenoot van hem te maken.quot; Zijn ongeluk
zou geweest zyn, dat hij wegens zijne bekwaamheden
tot Hoofd verheven, zich door eerzucht en wereld-
liefde had laten verleiden. »Sommigen echter,
die de zaak beter meenden te weten, die ook te
dier tijd geleefd en mij alle omstandigheden mon-
deling verhaald hebben,quot; zoo gaat Valentyn voort,
»oordeelen, dat Jan Pays over zekeren schop, dien
hem de Heer de Vlaming gegeven zou hebben, zóó
wraakzuchtig geworden zou zijn, dat hij zwoer
hem dit betaald te zullen zetten en het nooit te
zullen vergeten.quot;
Het regte van da zaak zal wel nooit aan het
licht komen; maar dit is zeker, dat de minachting
die vele Europeanen den iulander betoonen, ook
al leidt zij niet altijd tot geduchte wraakoefening,
niet geschikt is om de verbroedering te bevorderen,
die een hoofddoel van het Evangelie is. Och! Er
was zóó veel, dat die verbroedering, de hartelijke
gemeenschap door het geloof in Christus, tegenwerkte!
Uit diezelfde dagen dagteekent de ongeregtigheid,
dat de Compagnie, om in Indië voor de kruid-
nagelen niet te veel uit te geven, daar men zich
verbonden had, die tegen een' bepaalden prijs op
te koopen, en om in Nederland don prijs van dat
artikel niet te doen dalen, op een aantal eilanden
de nagelboomen liet uitroeijen, en sedert van jaar
tot jaar eene vloot uitzond, om dat werk der
ongeregtigheid voort te zetten, daar deze boom,
zelfs waar hij niet geplant wordt, op vele eilanden
van de Molukken in het wild groeit.
Doch laat ons niet verder gaan. Onze lezers
kumien nit het medegedeelde besluiten, wat het
Christendom in Indië gewerkt heeft, en dat wij
niet te veel zeiden, toen wij in ons vorig Stukje
spraken van »tal van tekortkomingen, gebreken,
fouten en zonden, die gedurende meer dan drie
eeuwen in die landen de overhand hadden.quot;
Vraagt men nu: Hoe was het elders gesteld?
Hebben de Engelschen het beter gemaakt dan de
Ts'eiliirlanders, dan kan men met volle vrijmoedig-
heid antwoorden: »In geenen deele; doorgaans
erger.quot; Er waren in ons land tijden, dat de
Kerk zich voor de bekeering der Heidenen in de
bres stelde; dat de Bewindhebbers der Oost-
indische Compagnie hunne hulp verleenden. Tot
eere van dat handelsligchaam moet gezegd worden,
dat het door het doen drukken van bpelvertalingen,
psalmboeken en verschillende geschriften, de mid-
delen verschafte, door de Kerk noodig geacht; dat
het Predikanten, Proponenten, Ziekentroosters, School-
meesters bezoldigde; de kosten droeg van kweek-
scholen tot opleiding van inlandsche Leeraars en
Onderwijzers; dat het ook vaak zijne dienaren
bestrafte wanneer bleek, dat dezen zich niet bcta-
melijk jegens de Evangeliedienaren gedroegen. Men
kan ook zeggen, dat er in Indië Landvoogden
geweest zjjn, die de belangen der Kerk behar-
tigden, en dat er onder de Predikanten gevonden
■werden, die met trouw en gver hun ambt vervulden.
Het zou bjj vergelgking aan het licht komen,
dat de Nederlanders in deze dingen hooger stonden
dan de Engelschen. Maar laat zich hieruit welligt
verklaren, dat onze heerschappg in die gewesten
uiet eer verbroken werd, dan toen Nederland
rijp was voor zijnen val en, in den weg der
Voorzienigheid, bukken moest voor den Franschen
veroveraar, het voegt ons niet, hoog op te geven
van den geloofsgver onzer vaderen, evenmin als
laag neêr te zien op hun werk. Wij kunnen dit
laten voor wat het was, als wij maar uit deze
geschiedenis leeren willen en ons voordeel doen
met de lessen, die zij ons aan de hand geeft.
Dan zullen wij ook trachten het beter te doen.
Dit laatste was de toeleg van de mannen, die
in het laatst der vorige eeuw het werk der
Evangelieverbreiding als eene heilige taak van
eiken Christen beschouwden, die niet langer wilden
of konden afwachten wat de Kerk doen zoude, en
die door de Zending een geheel nieuw karakter
aan die Evangelieverbreiding gaven.
Wg moeten thans zien, wat dit op de Ambonsche
eüanden heeft uitgewerkt, en wg hopen, binnen kort,
in een volgend gedeelte van dit geschrift de
geschiedenis der Ambonsche gemeenten van het
jaar 1815 tot op dezen tgd te behandelen.
Bij M. Wijt amp; Zonen, Uruiikers vau het JNederlandsche
Zendelinggenootschap worden ook uitgegeven de
volgende Kleine Stukjes:
Cents.
1, Evang. herin, aan kranken 10
3. Over het nuttig kerkgaan.. 07^
3.nbsp;Over h. doen van belijdenis 07^
4.nbsp;Een woord voor menschen,
dieniet terkerk kunn. gaan 07^
5.nbsp;Het Christend. beschaamd
door Heidenen............ 10
6.nbsp;Evangelische herinneringen
aan bedroefden........... 15
7.nbsp;Evangelische herinneringen
aan vaders en moeders..... 15
8.nbsp;Een woord aan vaders en
moeders over den Doop.... 03
9.nbsp;Over het allerbeste Boek.. 07^
10.nbsp;Onderw. over h. Bijbellezen 20
11.nbsp;Hetlevenv. den Heer Jezus 17^
12.nbsp;Iets over het Avondmaal... 12^
13.nbsp;Opwekk. tot de huisselijke
Godsdienst..............12^
14.nbsp;Zamenspr. tuss. drie vrien-
den over de Wedergeboorte 07^
15.nbsp;Het leven v. William Kelly 10
16.nbsp;Drie zamenspr. tusschen
een' Leeraar en een Huism. 10
17.nbsp;Het dorp Eerenhoef....... 20
18.nbsp;Het nadeel van het bij de
straat loopen der kinderen. 12^
20.nbsp;Iets v.herstelden u.krankh. 12|
21.nbsp;Iets voor gevangenen.....25
82. Geschenk der christ. liefde
23.nbsp;Geschenk voor lidmaten der
christelijke kerk......... 15
24.nbsp;Heb ik wel genoesr voor de
eeuwigheid 1____........ 12^
25.nbsp;Tweede geschenk der chris-
telijke liefde voor kinderen 15
26.nbsp;Voor dienstboden......... 17^
87. Over de feesten........... 12.
98. Iets voor armen ..........07^
29.nbsp;Jezus, de geneesmeester
van kranken.............. 10
30.nbsp;Evangelische herinneringen
aan oude lieden........... 15
31.nbsp;Verz. van leerzame brieven
eu opwekkende verhalen.. 12^
32.nbsp;Opw. tot weltevredenheid. 12^
33.nbsp;Een g. woord aan Christen-
ouders over de opvoeding. 15
34.nbsp;Franke, de kracht des gel.. 124
35.nbsp;Schets van het leven van
Afrikaner................. 07i
Cents.
36.nbsp;Waarschuwing tegen het
kwaadspreken............ 07
37.nbsp;Iets over de zelf kennis— 15
Een woord v. onderrigt en
troost in sterfhuizen......20
39.nbsp;Men doet niet wat men kan 124
40.nbsp;Christelijke onderrigt. tot
moed en hope............. 15
41.nbsp;Waarom word ik niet beter? 174
42.nbsp;Wie zijn hier op aarde de
gelukkigste menschen ? ... 15
43.nbsp;Gedenk te sterven......... 15
44.nbsp;Het voorbidd. een pligt der
christelijke liefde........124
45.nbsp;Opw. tot getrouwe deelne-
ming in het Maandel. Geb. 17
46.nbsp;Troostw. voor Christenen
in alle wederwaardigheden. 15
47.nbsp;Bijbelsch leesb. v. kranken. 15
48.nbsp;Iets uit het leven van Felix
ISeff, Pred. der Waldenzen. 20
49.nbsp;Het geloof in den Heer Je-
zus Christus, naar Joh. VI. 20
50.nbsp;De christelijke oefenschool. 20
51.nbsp;De goede Herder......... 174
52.nbsp;Bijbelsch onderwijs over
's menschen bekeenng .... 174
53.nbsp;Genade en pligt.........174
54.nbsp;Gesch. aan allen , die Gods
woord mogen hooren...... 174
55.nbsp;De Zelfbeproeving........ 174
56.nbsp;Het wandelen als kinderen
des lichts...............174
57.nbsp;Het beste voorbeeld.......174
58.nbsp;Iets over het geweten..... 174
59.nbsp;Christel, godsvrucht geen
dweeperij................174
60.nbsp;Hetleven van Joh. EHot.. 174
61.nbsp;Een woord over onzen gees-
telijken wasdom. ........ 124
62.nbsp;De Christen............. 15
63.nbsp;Aanprijzing van een god-
vruchtig huiselijk leven... 15
64.nbsp;Herin, van een dorpsleeraar 124
65.nbsp;Wenken omtrent het gebrek
aan schuldgevoel......... 15
66.nbsp;Handl. tot de algem. kaart
der christ. zendingsposten. 30
67.nbsp;De wederzijdsche pligten in
het christelijk leven....... 174
68.nbsp;De ware vooruitgang,..... 10
-ocr page 43-Cents.
69.nbsp;Gods hoogheid en der men-
schen geringheid.......... 10
70.nbsp;Hoe wil de Heer dat zijne
discipelenomtrentHem zul-
len gezind zijn en handelen? 10
71.nbsp;Godsdienstigheid uitnood. 10
72.nbsp;Bidt zonder ophouden____
73.nbsp;Het beste Avondmaalskleed 134
74.nbsp;Daniël................... 20
75.nbsp;De beste fakkel.......... 10
76.nbsp;De vriendschap der wereld. 08
77.nbsp;Wat doet men voor Israël?. 124
78.nbsp;Maria, de moeder d.Heeren 174
79.nbsp;De levensav. V. vad. Jacob. 124
80.nbsp;Het liefhebb. der verschij-
ning van Christus......... 09
81.nbsp;Geef ©ns heden ons dage-
lijksch brood............. 124
82.nbsp;Uitwendige godsdienstigh.
zonder godsd. des harten . 134
83.nbsp;Het vertrouwen op God.. 12j
84.nbsp;De oudste psalm.......... 124
85.nbsp;Gebedsverhooring........ 124
86.nbsp;Zelfverloochening......... 124
87.nbsp;De hooge , alles te boven
gaande waarde der liefde.. 15
88.nbsp;Drie eischen des christe-
lijken levens----.......10
89.nbsp;Niet in tel............. 74
90.nbsp;Onze aardsche levenstaak. 10
91.nbsp;Nalatigheid............ 10
92.nbsp;Bethanië................ 124
93.nbsp;Een deksel op het hart.. 10
94.nbsp;Een Nieuwe Zendingkaart 40
Cents.
95.nbsp;Een Zendingfeest in de
Heidenwereld............. 10
96.nbsp;Zaligheid................. 10
97.nbsp;God, ome Heilige Vader .. 13|
Gods lankmoed. ons behoud. 74
99.nbsp;De psrel van groote waarde. 74
100.nbsp;Leef ik als een christen ï 74
101.nbsp;Terugbl. van eene Zendingz. 74
103. Een werk Gods.......... 10
103.nbsp;Uit de gesch.van een Gezang 74
104.nbsp;Christend.op de Sandw.-Eil. 10
1Ü5. Tweedracht over Jezus ... 74
106.nbsp;Nederl. O.-I en het Ned.
Zendel. (Met de feestplaat). 45
107.nbsp;Saut, een treurig beeld v.d.
ontwikkelingsgang der zonde 10
108.nbsp;Ned. Oost-lndië en het Ned.
Zendelinggen. 2e st..le ged. 10
109.nbsp;Rizpa, of de liefde eener
moeder.................. 10
110.nbsp;Ned. O.-l. e, h. Fed. Zendel.
3 de st,, 2de ged......... 134
111 Teffer op Savoe.........11
113. Ned. Oost-lndië en het Ned.
Zendelinggen. 3e st.,leged. 10
113. Dito. 3e stukje, 3e ged. 10
Bij de Drukkers en Boekverkoopers M. wlji amp; Zonen zijn
verkrijgbaar de volgende Kleine Stukjes.
Cents.
De kleine bewoner van het
De jonge Hutbewoonster... 22^
Opwekking te Elberfeld.... 05
John Bobins, de matroos... 10
Kolonel Jacob Gardiner.... 15^
De Bode met goede tijding. 15
Zonderlinge tusschenkomst
Levensber. van Amelia Gale. 07i
üe geschied. V. Mary Smith. 12^
De waarheid van het Evang. 10
Herman de houthakker.... 12J
Laatste uren v. John Cowper. 10
Het einde van den tijd..... 10
quot;Wat God bewaart, is wel
■Wie zijt gij 1. ■Wat hebt gij
Eben-HaCzer inLatakko... 10
Indiaansche bekeerlingen .. 10
De Christen-feesten........ 05
Verhaal van S predikers... 07^
De tijd en de eeuwigheid. 10
Kort en heilzaam berigt ... 10
Johan Coenraad Ter Linden 07j
Een beroep op het hart.... 13^
De landman in den Elzas... 10
Sterfgevallen vau zeven be-
keerde heidenen.......... 10
Levensloop van C.L.Töpfer 07j
Eenige bijzonderheden uit
het leven van Morrison..... 15
De christelijke viering van
den Zondag...............
Henri ObMkiah...........
Het bezoek bij een kranke.
Brieven van een' leeraar ...
PolycarpuB...........
Als God werkt, wie zal
dan keeren J...............
De Soldaten-dochter.......
Het gelukkige sterf bed.... 10
De gast zonder bruiloftski. 07i
Levensschets v. Blumhardt. 15
7.
8.
9.
10.
12.
14.
15.
16.
17.
19.
20.
21.
22.
S3.
84.
86.
26.
27.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
36.
36.
37.
38.
39.
40.
♦1.
42.
43.
44.
46.
47.
48.
49.
50.
51.
53.
64.
55.
Cents.
56.nbsp;Hadara.................. 04
57.nbsp;De oude geneesheer....... 10
58.nbsp;De roepstem des Heeren ... 15
59.nbsp;Anna Walsh.............. 07J
60.nbsp;Eerste zend. te St. Thomas. 15
61.nbsp;Thirza....................20
64. Kenmerk. v. een kind Gods, 07i
66- Overtuiging verwaarloosd.. léX
66 ■Woord aan jonge moeders.. 07i
67.nbsp;De onbekende zendeling .. 04
68.nbsp;Mevrouw Kumptf......... 10
69.nbsp;Opmerkelijke leiding Gods 07
71.nbsp;De vrome landman ....... 07^
72.nbsp;Ged. over de eeuwigheid .. 07^
73.nbsp;Maria ................... 10
74.nbsp;William ................. 074
75.nbsp;De Christen in het gasthuis 03
76.nbsp;Lord Teignmouth ........ 10
77.nbsp;Leven van Schwartz.....08
78.nbsp;Wie zoekt die vindt....... 05
79.nbsp;Levensb. van een'soldaat .. 05
80.nbsp;Pacalsdorp ............... 074
■SI, Onnoodige zorgen ........ 04
82. Zachéüs.................. 08
54.nbsp;Bekeeringv.A. H. Franke. 04
55.nbsp;Blandina ................ 074
86. Bede vau een grijsaard ... 074
S7. Het huisgez. te Haeterdale. 15
•tè. Inwendig Christendom on-
der Hottentotten ........05
89.nbsp;Aarons dood ............. 15
90.nbsp;Het Paaschfeest .......... 10
91.nbsp;Leven van Chrysostomus .. 07i
92.nbsp;Het geheimzinnige in den
Christen ................ 05
93.nbsp;Jacob Wilson ............ 15
94.nbsp;De eerste kerkgang ...... 10
95.nbsp;Wanneer ben ik , enz.....06
96.nbsp;Overeenk. Christel. Godsd. 05
97.nbsp;Zendingsgave ............ 15
98.nbsp;De zwarte knecht........ 10
99.nbsp;Waarschuwingtegen valsche
overleggingen ............ 10
100 De bedelaar.............. 05
101.nbsp;Samuel Mills............. 05
102.nbsp;Triomfboog van Titus____ 06
103.nbsp;Zijt gij lelukki^rl........ 074
104.nbsp;Uit- en inwendige zending 05
105.nbsp;De twee erfenissen.......05
106.nbsp;De waarde van het gebed. 074
107.nbsp;Samuel Crowther......... 074
108 Catharina Philip«........ 074
109.nbsp;Goodluck Day............074
110.nbsp;De toestand derheid.vrouw 074
-ocr page 45-Centsnbsp;Cents,
111. Middel oro ryk te worden. 04 158.nbsp;Uit onze Brieventasch ... 07t
U2. Eene oude beproefde raad . 12J 159.nbsp;Dankt God in alles......08
113.nbsp;Verband ijver voor de zend. 07 il60.nbsp;Een andere Oom Tom ... 06
114.nbsp;Ea-Poor-Negro..........:161.nbsp;Zeventig jaren.......... 06
115.nbsp;De zendel. onder de heid. . 051'102.nbsp;De Soldaat en de Landverh. 06
116.nbsp;Iets uit het leven eener ,163.nbsp;Getuig, omtrent de godsv,
zesdelingsvrouw. le brief. 05 |nbsp;en het leven der christenen 04
117.nbsp;De Christen-vrouwen det ,164.nbsp;2 tafereelen uit het leven
en werken van een zendel. 074
165.nbsp;Eenzaammaarnictverlaten 074
166.nbsp;Uit onze Brieventasch II. 074
167.nbsp;Mededeel, van Ulfers I. 074
168.nbsp;idem idem II. 074
169.nbsp;Over zendingmethode 1.. 10
170.nbsp;idem idem II.. 10
118. Christina en Esther....... 06
120.nbsp;De verhoogde Heer.......05
121.nbsp;De zegenrijke vrucht van
een rijksdaalder.......... 02
132. Opw. tot h. werk der zend. 05
123. De Baron Dhijhern....... 074 -.--^ -----. , ^nbsp;^^
124 Een woord tot aanbeveling i 171. Het knus der bespotting. 074
der zendingszaak.........07Jjl72. Over zendingmethode III. 10
125.nbsp;De toekomende wereld____05 |173. DeZending onderde volken
126.nbsp;Iets uit het leven eener ' der aarde. I. Europa---- 074
zendeliiigsvrouw. 2e brief. 07 174. Dito. II. Azië. 1. West-Azie 074
137. Eene uit duizend........ 06 175. Tollenaarsbede........Oo
128.nbsp;Eene Martelaarsgesehied. 05 Il76. Dezend.ll.2.JapanenChma 074
129.nbsp;Een Rabbi die rust zoekt ;177. Dito. 3. Achter-Indië 074
bij Christus............. 05 !l78. BD een Ziekbed .... . .. 05
130.nbsp;De Christin geroepen tot 179. De zend. II. 4. Eng.Indië 074
deeln. aan de zendingzaak. 05 1180 Hung-Sui-Tschuen, enz... 074
131.nbsp;Zoeken en vinden....... 10 ,181. Dezend.Il.5. Ind.Archipel 07»
132.nbsp;De onfeilbare gids....... 10 1182. Toespr. door Ds.H. L.Vinke 074
133.nbsp;Wien te hooren»........ 074,183. Mededeeling.van v.d.Lietde 074
134.nbsp;Eene zwaar beproefde ge- jl84. dito dito 074
loofsheldin............... 07^185. De Kerstavond..........074
135.nbsp;Marianne, de Bijbelver- il86. De Zending. III. 1. 0-Afr. 074
spreidster van St. Giles.. 10 Il87. lgt;n vertrouwelijk gesprek. 06
136.nbsp;De dochter v.d. Landman 124 188. DeZending. III. 2. Z-Afr. 074
137.nbsp;De hoop des christens .. 074 189. Verderft het niet, enz..., 10
190.nbsp;Barmhartigheid..........07
191.nbsp;PeZending.IlIS W-Afrika 074
192.nbsp;J.F.Riedel. Eenlevensb.I 10
193.nbsp;DeZend. IV.IN-Ametika.. 074
138.nbsp;Het leven van v.d. Kemp. 05
139.nbsp;Kunt gij altijd van Jezus
zwijgen?................ 06
140.nbsp;Het werk v. kleine Jessie. 074-------------.nbsp;, „ , „
141.nbsp;Lieide voor liefde....... 05 1194.nbsp;Lcvensber.vanJ.E.Jellesma 174
142.nbsp;Heilig leven, zalig sterv. 0741nbsp;ook in 3 afzondert, stukjes il 06
143.nbsp;Een sterfb.inden vreemde 074 195.nbsp;Eenbliko(dge8Ch.v.d.Zend. 6
144.nbsp;Iets uit het leven eener il90.nbsp;J.E.Riedel Eenlevcnsb II 124
zendelingsvrouw. 3e brief 05 1197. idem idem III 74
li.quot;).nbsp;dito. 4e hrief. 06 !l98. idem idem IV 7i
'46. Levensg.v.e.Ierschc knaap 074 199. idemnbsp;idem V 10
147. De Thef mometer......... 05 200.nbsp;DeZend, IV.2 Z.-Amer. 74
148 Toespraaknbsp;. . 0öi201.nbsp;De Hut by de Hoofdkerk.. 5
149.' Eene uitu.helpster d.zend. 074 203.nbsp;J.r.Kiedel. Eenlevensb, VI 10
150 Niet verre..; .......... 06 . 203. idem idem VU 74
151.nbsp;Wateen reisverh.kannitw. 05 204.nbsp;De Zending. V. Australië.. 74
152.nbsp;Een blik in deJav. huish. 05 ;205.nbsp;Toespraken door Ds. D. P.
153.nbsp;Het -Onze Vaderquot;.......05 |nbsp;M. Graswinckel......... 74
154.nbsp;Clement Carow.......... 124 206nbsp;Hubert Duifhuis....... 74
207. Sarah Martin............ 5
308. Eene dierbare overledena
herdacht................ 74
155.nbsp;Een Israel, tot Chr. gehragt 05
156.nbsp;Schoone plaatsen uit de
schriften van 3 Kerkvaders 074
137. Gidion.................074
-ocr page 46-M V. ^
^ V '
■Ml , gt;
-ß
' Ç
I O
tn
■ Pt gt;'■■■
•ii' I'
• : -JTtlnbsp;• i
. . ! -»f
- ff.
■S
-i» - -iH
■ 'A -f-
l 11
V
ViïH.tS-, ■
V f{
:lt;iw tl quot;■
)» r H quot;
ijMri/l .h.f '
I« '!
.■•f i .SK! lt;t('......■ .. ;.....
' « iw'!'^ ' V lt;nbsp;. J
,((': f.V . ••.. y .-'i '
- )•nbsp;4 (. lt; -a, .,
JI-»' AU'tl iSmt-x^n
i -quot;-; i .iiS::'- Tj(irgt;= i-■■•:
I quot;SC rtit ttiv iH*
-ii '»'llf f, «
-nbnbsp;^-ntt •
•iOi'« V vinbsp;T5lt;«K11
- - rt
-Snbsp;fnt^ li-rStFfftef
~ ^ jnbsp;lt;S. Wf .
T j rnbsp;j*--»' SB «l'ïi-j— i*, __
1: ■
'4
• ¥ •
.itii
r
Ï
■ , r ^
. -' s;
-
m ■
il
lasï
-ocr page 48-«■aft'j
■yjf
•m--
y
I'-t-w-.i Jl