Toelichtiugea tot de gedachtenisplaat, uitgegeven
bij gelegenheid van het 75 jarig bestaan
des Genootschaps.
DEEfiE STUKJE.
Derde gedeelte.
De Ambonsche eilanden, van 1800-1817.
Uitgegeven door de H.H. b. j. adriani en e. laurillard
te Amsterdam, h. bbouwer te Zwolle, m. d. deeleman
te Rotterdam, a. drost, dz. ie Delft, C. p. hofstede
de groot te Groningen, b. ch. ledebgeb. te Loenen aan de
Vecht, ert c. sepp te Amsterdam, Gecommitteerden van het
Nederlandsche Zendelinggenootschap tot het afstellen, ver-
zamelen en uitgeven van Ueine Stukjes ter bevordering van
Evangelüche kennis en godzaligheid, ook bij mingeoefenden.
en het
Nederlandsche Zendelinggenootschap.
De Ambonsche eilanden van 1800-1817,
Wie niet geheel onbekend is met de geschiedenis
van ons Vaderland weet, dat het begin dezer eeuw
zich gekenmerkt heeft door eene ellende, grooter
zelfs dan die der dagen van den SOjarigen strijd.
»Stout gesproken,quot; zult gij zeggen, lieve lezer!
Maar wij vragen u: welke ellende is grooter, die,
welke ons treft door toedoen van anderen, of die,
welke wij ons zelven op den hals gehaald hebben?
Was het in de laatste jaren der 16de eeuw de
Spaansche dwinglandij, die onze Vaderen tot verzet
bracht, en hebben zij toen blijken gegeven van
geestkracht en vertrouwen op God; in het begin
van onze 19de eeuw hebben onze overgrootouders
en grootouders het juk moeten dragen, dat hun
door toedoen van eigen landgenooten was opgelegd;
en verzet zou hun onmogelijk geweest zijn, als
God van elders geen uitkomst had gegeven.
Een groot gedeelte van de 18de eeuw kenmerkte
zich door eene welvaart, die tot bovenm.-itige weelde,
ja tot brooddronkenheid vervoerde. De laatste
jaren van die eeuw werden bg ons de vernieu-
wing van eene spraakverwarring als bg den toren-
bouw van Babel. Wantrouwen, verdeeldheid en
bandeloosheid waren het einde. Frankrijk zou ons
de voorrechten van »vrijheid, gelijkheid en broe-
derschapquot; aanbrengen, - het moest zelf zich onder-
werpen aan de willekeur van den verweldiger.
Napoleon drong ons van 1806-1810 zijn' broeder
als Koning op, en lijfde daarna ons land, als
»het aangespoelde slib van Rijn, Maas en Schelde,
zijnde alle drie oorspronkelijke rivieren van het
Fransche keizerrijk,quot; bij dit rijk in. „Zoo was,quot;
heette het, „alles in zijne natuurlgke orde terugge-
bracht.quot; Ons volksbestaan was opgeheven.
Om de geschiedenis van ons Genootschap en
bepaaldelijk die van de Ambonsche zending goed
te begrijpen, moet men beginnen met zich in die
dagen te verplaatsen. De zending staat, even als
elke andere instelling, onder den invloed van de ge-
beurtenissen van den dag.
De inlijving van ons Land bg het Fransche
keizerrijk heeft slechts drie jaren geduurd (van
Augustus 1810 tot November 1813); maar wie
berekent de ellende, die zij gedurende dit korte
tijdsverloop in de huisgezinnen heeft teweeg ge-
bracht? Meu spreekt doorgaans van de millioenen
aan Frankrijk opgebracht, van den stilstand van
handel en nijverheid, van de zware belastingen,
het opbrengen van het zilver, het verwaarloozen
van zee- en rivierweringen, van land- en water-
wegen: zeker met elkander genoeg om een land
als het onze in korten tijd te gronde te richten.
Doch meer nog dan dit alles griefde de diepe
vernedering gelegen in het verdringen van de
moedertaal en het opdringen van vreemde zeden
en instellingen. Van vrijheid in deuken en spre-
ken was geen sprake meer; een leger van ambte-
naren bespiedde spreken en gangen van den burger.
De opschrijving tot den krijgsdienst, strekte niet
tot verdediging van den vaderlandschen bodem,
maar tot versterking van de legers, door den ver-
overaar bestemd om gansch Europa aan zijnen wil
te onderwerpen. Toen de kansen begonnen te
keeren, eischte Napoleon de zonen der aanzienlij-
ken op, zoo als het heette om hem tot lijfwacht
te dienen, maar in waarheid niet anders dan als
gijzelaars, wanneer de ouders het mochten beproe-
ven het opgelegde juk af te schudden. Dit alles
is bekend; moge het in onze dagen, moge het
nooit vergeten worden!
Minder bekend is, dat van de openbare burger-
lijke, militaire en gerechtelijke beambten, van de
predikanten, van de adellijken en aanzienlijken,
van de landeigenaars en grondbezitters nauwkeu-
rige Igsten werden opgemaakt, met vermelding van
alles wat men tot in de kleinste bijzonderheden
van hen te weten kon komen. Bijzonder had men
in den laatsten tijd de aandacht gevestigd op de
jongelingen en jonge dochters van aanzienlijken
huize. In zekere aanschrijving aan een' commis-
saris van politie leest men: »Uwe aandacht moet
vooral gericht zijn op de jeugd van beide kunnen.
Gij moet u inlichtingen verschaffen omtrent nog
niet gehuwde erfdochters, hare bezittingen, hare
verwachtingen, de richting van hare opvoeding en
van haren smaak, hare bekwaamheden, haren leef-
tijd, hare uitspanningen en zelfs hare mismaaktheden.
Niets van wat belangrijk is moet u ontsnappen.quot;
Men begräpt, dat het hier gold een azen op de
schatten, die in het niet geheel verarmde Neder-
land nog voorhanden waren; maar ook, dat, waar
de geheimen van het huiselijk leven zoo werden
uitgeplozen, er nog wel andere bedoelingen bestonden.
Openbare samenkomsten zonder bepaalde vergun-
ning eu toezicht van de politie waren verboden. Het
schijnt, dat de vergaderingen vau het Nederland-
sche zendelinggenootschap lang van alle regeeringg-
bemoeiing zijn vrijgebleven; doch in de Jaarver-
gadering van 1813 (20-22 Juli) zat een der com-
missarissen van politie, aan wiens goedkeuring de
notulen van het verhandelde werden onderworpen; en
men mocht dankbaar zijn, dat deze zich zeer tevre-
den betuigde, toen bi] aan het einde der vergadering
eene toespraak van den Voorzitter beantwoordde.
Was het toezicht van een' vertegenwoordiger
der Regeering in eene vergadering, die zich nooit
met staatkunde of kerkelijke zaken inliet, nog
wel te dragen, niet gaarne onderwierp men zich
aan een bevel, geteekend 10 September 1813, tot
het overleggen bij de Regeering van: »1. Ben
afschrift van 's Genootschaps reglementen; 3. de
Igst der Directeuren; 3. de lijsten der werkende
en medewerkende leden; 4. de namen der zende-
lingen, die afgezonden waren of zouden worden,
en de plaats van huune bestemming; 5. de staat
der goederen van allerlei aard en de inkomsten
daaruit voortvloeiende; 6. een afdruk van de door
het Genootschap uitgegeven werken; 7. de reke-
ning van ontvangst en uitgaaf over het laatste jaar.'
Vooral zal het 4de punt bezwaar gevonden hebben;
immers de zendelingen, die men had, waren in
Engelsche koloniën gevestigd; zij, die men ter
uitzending opleidde, zouden over Engeland naar
hunne bestemming gezonden worden, en Engeland
en Frankrijk waren gezworen vijanden.
Weinige maanden daarna had Nederland zijne
vrijheid herkregen, en Bestuurders van het Neder-
landsche zendelinggenootschap vonden zich gedron-
gen den 4den April 1814, naar aanleiding daarvan
een woord tot de Leden te richten, dat dus
L
aanving: »De gezegende en voor eiken beminnaar
vau Vaderland en godsdienst zoo onwaardeerbare
verlossing van ons volk heeft ook de beperkingen,
waarin ons Genootschap bepaald werd, doen op-
houden. Niet meer blootgesteld aan het bespiedend
oog van een argwanend gouvernement, niet meer
tegengewerkt door overheerschers, die veelal zeiven
ontbloot van alle christelijke beginselen, den gods-
dienst óf tot eene bespotting öf tot eeu werktuig
hunner staatkunde vernederden en deszelfs welda-
digen invloed op allerlei wijzen ondermijnden en
verlamden, verheugen wij ons in het aangenaam
vooruitzicht, dat, onder de medewerking des Heeren,
de groote hoofdzaak onzes Genootschaps, de verbrei-
ding van het Evangelie bij de onverlichte heidensche
volken, gelukkiger, althans meer onbelemmerd zal
kunnen voortgezet worden: dit was en dit blijft
ons hoofddoel.quot;
Te midden van den druk dier tijden was de
zending niet prijs gegeven. De Bestuursvergaderin-
gen en Bidstonden hadden geregeld elke maand plaats;
men had gelegenheid gevonden, om briefwisseling met
het Londensche zendelinggenootschap te onderhou-
den, en zelfs iu 1808 nog vijf kweekelingen aange-
nomen. Het waren de Broeders J. C. Suppee, G.
W. Brückner, J. Kam, L. Makquart en . . Maolean,
welke laatste echter in 1815 ontslagen werd, terwijl
Maequart langen tijd ftot in 1813) te Leeuwarden
bleef, en in 1815 in dienst van het Londensche
genootschap naar Zuid-Afrika werd afgevaardigd.
süpper en Beücknee waren discipelen van den
eerbiedwaardigen JäNioKE, te Berlijn. De jongelingen,
die deze voor de zending opleidde, traden in dienst
van een of ander genootschap, dat eigene zendingpos-
ten had. Kam was Nederlander, herkomstig van
's Hertogenbosch, waar hij bode was bij het nationaal
gerechtshof; hij had bij zijne aanneming reeds den
leeftijd van 36 jaren bereikt. Was het voor de
beide eerstgenoemde broeders noodig, dat zij te
Rotterdam eene nadere opleiding ontvingen, waar-
toe vooral behoorde het aanleeren van de Hol-
landsche taal, en moest Kam eerst te 's Hage,
daarna te Amsterdam en eindelijk te Rotterdam
zich voor zijne taak voorbereiden, men zou hen
zeker uiterljjk in 1810 hebben uitgezonden, als
daartoe mogelijkheid bestaan had. Doch Nederland
had al zijne koloniën verloren, en het verkeer met
Engeland en zijne koloniën was ten strengste ver- '
boden. Hoewel nu het Londensche genootschap zich
bereid verklaarde de Nederlandsche zendelingen
van het noodige te voorzien, hen vaak geheel
ondersteunde en zoo ook de drie bedoelde Broeders
naar eene der voormalige Nederlandsche koloniën
en als in dienst van het Nederlandsohe zendeling-
genootschap wilde afvaardigen, - de weg naar Enge-
land waa en bleef gesloten.nbsp;2
Het liep aan tot het einde van 1811; reeds
meer dan drie jaren waren deze mannen te Rot-
terdam, thans brandende van begeerte om tot hnn
werk in te gaan; toch moesten zij werkeloos blijven.
Het verblijf te Rotterdam was dus ten eenenmale
doelloos geworden, zoodat het eene ware uitkomst
was, toen de Broedergemeente te Zeist bereid
bevonden werd, hen in haar broederhuis op te
nemen, terwijl Ds. Kaakebebn, predikant bg de
Hervormde gemeente aldaar, gaarne hunne verdere
oefeningen wilde leiden.
Het dagboek van Br. Kam getuigt van hooge
ingenomenheid met het verkeer en de godsdienst-
oefeningen in het Broederhuis en met het onder-
wijs te Zeist genoten. Voor hem waren het
dagen van opgewektheid en hartverhelfenden ar-
beid. Vooral werd dit zóó, toen de Predikan-
ten van Amersfoort verzochten, dat deze Broeders
in eenige afgelegene gemeenten van hunnen ring
mochten werkzaam zijn, door het bezoeken van
kranken en vérafwonenden en het houden van
Bgbeloefeningen, op plaatsen waar weinig of geen
gelegenheid tot kerkgaan bestond. Zij waren in
de maand October te Zeist aangekomen, en begonnen
dit hun werk reeds in December. Vooral waren
Leusden en Hoogland daarvoor aangewezen, en de
Broeders ontzagen zich niet in den barren winter
de lange voetreis naar Amersfoort en naar eene van
de genoemde gemeenten af te leggen, om nog
denzelfden avond of den volgenden morgen naar
Zeist terug te keeren. Overal werden zij, zoo
door de Predikanten, als door de gemeenteleden,
met open armen ontvangen; en als men ziet, hoe
daar in die kleine, bijna verlaten gemeenten het
zaad des Evangelies met vrucht werd uitgestrooid,
dan wordt men bewogen door Gods ontfermende
liefde, die ook in de dagen van algemeenen
druk en ellende den zaaiers vruchtbare akkers
wil bereiden.
Lang duurde echter het verblijf te Zeist niet.
De Moravische broeders hebben op vele plaatsen
hunne nederzettingen, en daardoor gelegenheid
zich met veel van wat in andere landen plaats
heeft bekend te maken. Zij zullen het wel ge-
weest zijn, die onzen Zendelingen de weg wezen,
dien zij te volgen hadden om Engeland te be-
reiken. De volgende bijzonderheden kwamen eerst
vóór weinige maanden te onzer kennis. Zij zijn
vervat in eene levensbeschrijving van Brückner,
door hem zelven opgesteld. Hij schrijft: »Wij
vernamen, (in Juli 1812), dat de weg naar Enge-
land voor ons ons open stond over Denemarken
en Zweden. Hoewel wij het bijna onmogelijk
achtten zulk eene reis te volbrengen, toch wend-
den wij ons tot de Bestuurders van het Genoot-
schap met het aanbod te beproeven of het ons
2*
-ocr page 12-gelukken mocht, en dezen gaven daartoe hunne
toestemming.quot;
Den 16den Augustus verlieten de drie reizigers
Zeist per post, en zonder tegenspoeden kwamen
zij te Hamburg. Daar wilde men hun echter
niet vergunnen op Deensch grondgebied over te
gaan, en de politie zou hen terug gezonden hebben,
indien niet een paar mannen van invloed, voor
wie zg brieven van aanbeveling hadden medege-
bracht, hadden weten te bewerken, dat men hen
doorliet. Nu bereikten zg spoedig Kopenhagen,
van waar zij naar Göteborg, in Zweden oversta-
ken, alwaar zij, buiten het bereik van de Fran-
schen gekomen, zich eenigen tijdbg den Moravischen
predikant ophielden, om voorts over te steken
naar Harwich, van waar zij den 12den October
1813 Londen bereikten. Tot een' overtocht, dien
meu tegenwoordig in 12 a 14 uren volbrengt,
hadden zij volle twee maanden noodig gehad.
Te Londen deden zich nieuwe zwarigheden op;
zij konden geen geloofsbrieven van Bestuurders
van het Nederlandsche zendelinggenootschap ver-
toonen, daar de Franschen streng onderzoek deden
naar alles wat reizigers bij zich hadden, en op het
overbrengen van brieven naar Engeland eene
zware straf stond. Hoe dus zich bekend te maken ?
Na eenige dagen ontvingen zij een bezoek van
een jong mensch, die vernomen had, dat er zende-
lingen van het Vasteland waren overgekomen en
die hen nu hij eenige Directeuren van het Londensche
genootschap bracht. Hoe konden dezen echter
weten, dat deze drie mannen de zendelingen
waren, wier namen vroeger wel eens in brieven
waren vermeld? Men wilde hen aanvankelijk
wel huisvesten, doch kon niets meer voor hen
doen, zoolang men geen brieven uit Holland ont-
vangen had. Gelukkig kwam na 14 dagen bericht,
dat Bestuurders van het Nederlandsche zendeling-
genootschap bereid waren de Broeders aan het
Londensche genootschap over te dragen; maar dat
men verder voor hen niets doen kon.
Bene kleine opheldering zal hier niet overbodig
zgn. Immers rijst de vraag: als de gemeenschap
met Engeland zoo geheel was afgesloten, hoe kon
men dan in Engeland nog brieven ontvangen? Wij
moeten hier iets vermelden, dat, hoe verschoonlgk
ook, bij den ondragelijken dwang, toch in zichzelf
altgd te' veroordeelen blijft. Er waren iu die
dagen kooplieden en schippers, die zich aan den
sluikhandel waagden; door dezen werd de ge-
meenschap met Engeland onderhouden. De dwin-
gelandg gaf aanleiding tot handelingen, waarvoor
in de dagen der vrijheid geen aanleiding bestond,
en geene verschooning te vinden zou zijn.
De Bestuurders te Londen begrepen intussehen,
dat zij deze Broeders niet mochten uitzenden zon-
der hen vooraf aan een examen te hebben onder-
worpen. »Doch,quot; zoo zegt Brückner, »daar wij
met de eigenaardige uitdrukkingen van de Engel-
sche godgeleerdheid niet bekend waren, voldeed
dit onderzoek niet.quot; Eene nadere voorbereiding
werd noodig geacht, en daartoe werden de Broe-
ders naar het seminarie van Dr. Bogtje, te Gosport,
tegenover Portsmouth, in het zuiden van Engeland,
gezonden, alwaar Br. Kam met Br. Brückner (Süppeb
wordt hier niet genoemd) in het begin van 1813
werden opgenomen.
Brückner geeft, en zeker terecht, een allergun-
stigst getuigenis van het verkeer en onderwijs,
dat een twintigtal kweekelingen te Gosport ge-
noten. Van Kam hebben wij daar omtrent geen
berichten, maar ook hij zal zich er wel op zgne
plaats gevoeld hebben. Jaren daarna, toen hij
reeds lang te Samarang was schreef,, Brückner:
»Ik was hoogst gelukkig bij het vervullen van
al mijne plichten te Gosport, en wenschte dik-
wijls, dat ik twee jaren vroeger daar heen had
kunnen gaan, in plaats van mijn' tijd in Holland
zoo goed als te verbeuzelen.quot; Dit is te begrijpen ;
het verblijf te Rotterdam was op den duur doel-
loos geworden. »Mijn verblijf bij Dr. Bogue,quot; schrijft
hij verder, »had een' nllergunstigsten invloed op
mjin geestelijk leven. In Holland vfas dit verzwakt.
Daamp;r vond ik niet dat hartelijke geestelijk preeken,
dat ik van den Heer JaNicKE had gehoord; en ik
was er vervallen tot de gewoonte van met groote
verzekerheid over eenige van de voornaamste
leerstellingen van het Evangelie te redeneeren,
zeer ten nadeele van den invloed, dien zij op mijn
hart behoorden te oefenen. Ik was mij van mijne
verachtering bewust, en gevoelde, dat mgne ge-
meenschap met den Heer niet zóó innig was als
vroeger; doch de ware ernst ontbrak, om mij
zelven aan die geestelijke sluimering te onttrekken.quot;
Ook dit is wel te begrijpen. Brücknee had te
Rotterdam niet gevonden wat hem te Berlijn zoo
had aangetrokken; dat hij dit te Gosport terug
vond, kan zeer wel het gevolg geweest zijn van
den overgang uit een leven zonder uitzicht op
gewenschte werkzaamheid, waartoe hij te Rotterdam
iu de beide laatste jaren veroordeeld was. Hierbij
kwam, dat hij te Berlijn en te Gosport in een
zendelinghuis was opgenomen, terwijl hij te Rotter-
dam op eene kamer woonde en slechts naar bijzon-
dere aanleiding met personen van godsdienstige
gezindheid en, voor zijn onderwijs, gedurende
enkele uren met Predikanten ■ in aanraking kwam.
Opmerkelijk genoeg zondert hij van zijn verblijf
in Holland het verkeer te Zeist niet uit, en van
Kam weten wij, dat het dadr althaus aan geeste-
lijke opwekking niet ontbrak.
Na een jaar oponthoud te Gosport ondergingen
onze zendelingen op nieuw een examen, werden
daarna tot de Evangeliebediening geordend en, daar
zij het Nederlandsch verstonden, voor Java bestemd,
dat toen nog in handen der Engelschen was. Den
Isten Januari 1814 gingen de Broeders onder zeil,
en na een kort oponthoud aan de Kaap, kwamen
zij den 25sten Mei te Batavia aan.
In het voorbijgaan worde hier aangeteekend,
dat bij het tractaat, op den 13den Augustus, 1814
met Engeland gesloten, de Oost-Indische bezittin-
gen, met uitzondering van de Kaap de Goede
Hoop, aan Nederland terugkwamen, en dat op den
19den Augustus 1816 voor het eerst weder de
Nederlandsche vlag te Batavia geheschen werd.
Hoe was het nu in die dagen met het gods-
dienstig leven en met de zending in Oost-lndië
gesteld? Een brief, gedagteekend Samarang, 10
October, 1809, gaf aan Bestuurders daarvan een
vrij duidelijk denkbeeld. De toestanden waren
bedroevend. »De aanzienlijke gemeente te Batavia
had slechts één predikant, den waardigen en ijve-
rigen Ross.quot; Te Samarang stond »de oude, brave
Montanusquot;, die, na eerst te Batavia gestaan te heb-
ben, de gemeente van Samarang reeds 34 jaren
bediend had. Te Soerabaja was de predikant
Meijer, die, nadat hij op Ceilon zgn gezicht en
gezondheid had verloren, voor den dienst onge-
schikt was. De jeugd was nagenoeg zonder gods-
dienstonderwgs. Boeken, eenige tooneelstakken en
romans uitgezonderd, werden niet gezonden. Aan
Bijbels en gezangboeken was groot gebrek. gt; Waar-
om,quot; zoo vraagt de briefschrijver, »zendt men geen
predikanten herwaarts, in plaats van zendelingen
naar de domme boschbewoners van Afrika?quot; Ook aan
scholen was er gebrek, en wilde men slechts be-
kwame onderwijzers en proponenten uitzenden, dan
konden de eersten op een goed bestaan, de twee-
den op een tractement van minstens ƒ 5000 met
vrije woning rekenen. De brief had geen gevolg,
en in 1814 was het ook met den predikdienst
niet beter gesteld. Aan zending werd niet ge-
dacht; de inlandsche gemeenten bleven toever-
trouwd aan de zorg der inlandsche onderwijzers,
die geen bevoegdheid hadden tot de bediening
van Doop en Avondmaal, hoewel zg zich, zooals
wij vroeger zagen, (1) met trouw en volharding
van hunne plichten als voorgangers in de gemeen-
te kweten.
De Broeders werden te Batavia, vooral door
den Predikant Ross, bij wien zij intrek namen,
hartelijk ontvangen, en zoodra men uit hunne
papieren zag, dat zij te Londen tot den open-
(1) Zie: 3de stukje, 2de gedeelte, blz, e. v.
-ocr page 18-baren predikdienst geordend waren, uitgenoodigd
in verschillende betrekkingen werkzaam te zijn.
Zij preekten herhaaldelijk, en de kerk was bij hun
optreden steeds vol. Er werd een Bijbelgenoot-
schap gesticht, waarvan de toenmalige Engelsche
Gouverneur Rapfies voorzitter, werd. Men besloot
het Nieuwe Testament in het Laag-Maleisch uit te
geven, daar de zoogenaamde Hoog-Maleieche taal
te Batavia niet verstaan werd. »Groot en veruit-
gestrekt is het veld, waarop wij ons bevinden;quot;
schreef Kam, „de Heer onze Heiland, geve ons
in alles zijnen krachtdadigen bijstand, om alge-
meen, en in het bijzonder voor de arme heidenen,
nuttig te mogen zijn,. en dus ook het eerste doel
van ons Genootschap altijd in het oog te houden.quot;
Doch dan was er ook geen tijd te verliezen.
Reeds den 22sten Juni 1814 had de Gouver-
neur aan ieder zijne bestemming aangewezen.
SuppEE zou als Predikant te Batavia blijven,
Brückner te Samarang en Kam te Amboina
geplaatst worden. Dezen laatsten willen wij nu
verder volgen. Hij schreef op den dag zijner
aanstelling naar Rotterdam: »Aan mijn verlangen
is dus voldaan, hetwelk was om, met Gods hulp,
op eene der Buitenposten werkzaam te mogen
zijn, en wel bij voorkeur op Amboina, hetwelk wij,
op raad van Ds. Ross, door het lot lieten beslissen.
Op deze plaats waren in vroegere dagen wel vier
Predikanten werkzaam, wegens de uitgebreidheid
van den werkkring en het belang, dat men daar
stelde in de verkondiging van het zalig Evangelie,
en het is nog de plaats, vanwaar men ons toe-
roept: »gt;Komt tot ons over en helpt ons!quot;quot;
In dienzelfden brief wijst hij reeds op de groote
behoefte aan zendelingen voor de Maleisch spre-
kende christenen, en doet hij eene bestelling van
4 of 6000 exemplaren der nifeuwe gezangboeken,
even als van Hollandsche Nieuwe Testamenten en
een' goeden voorraad schoolboeken en kleine stuk-
jes. In een schrijven van den Predikant Ross
aan Bestuurders werd eveneens zeer aangedrongen
op het afvaardigen van zendelingen naar de Oost,
bijzonder naar Amboina.
In onze dagen bestaat er eens in de maand
gelegenheid om per stoomschip van Batavia naar
Amboina te vertrekken. In vroegere dagen kon
die reis in den zoogenaamden Oostmoeson niet
plaats hebben; daarom ging Kam eerst naar Soe-
rabaja, om daar eene gelegenheid af te wachten.
Hij vertoefde in die streken van 29 Mei 1814 tot
6 Februari 1815, en bediende het Evangelie te
Soerabaja, Grissee, Pasoetoean, Probolingo, Bage-
lén en Sumanap (op Madura), doopte vele kinde-
ren, nam honderden personen tot lidmaten van de
gemeente aan, en gaf te Soerabaja aanleiding tot
het stichten van het sedert aldaar gevestigde
hulpzendelinggenootschap.
Den 3den Maart 1815 kwam hij te Amboina
aan. »Des namiddags omtrent vijf ure,quot; schreef
hij, »zette de kapitein mij aan wal. Men was
reeds van mijne aankomst verwittigd. Een stroom
van menschen vloeide met mij van het eene huis
naar het andere, totdat ik eindelijk bij den Heer
uitenbboek mijn' intrek nam, alwaar ik omtrent
acht dagen vertoefde, totdat er een huis voor mij
in gereedheid gebracht was. Hier werd ik op
de vriendelijkste wijze verwelkomd door de aan-
zienlijksten uit de gemeente, daarna door vier
ouderlingen en twaalf diakenen, en vervolgens door
vier- of vijf-en-twintig schoolmeesters. Den vol-
genden Zondag hield ik mijne intrede met eene
redevoering uaar aanleiding van Joannes 17: 3:
»Dit is het eeuwige leven, dat zij u kennen, den
eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien
Gij gezonden hebt.quot; De opkomst was zóó als
men zich die kan voorstellen van eene gemeente,
die vele jaren van leeraars verstoken was geweest.
De spreker was zóó diep getroffen, dat hij aan-
vankelijk moeite had zijne aandoeningen te bedwin-
gen. Zoowel blijdschap als droefheid kunnen den
mensch sprakeloos maken; maar wie eenmaal op-
getreden is voor de Gemeente moet spreken; hij
moet zich vermannen. Heil hem, wanneer hij.
in God zgne kracht verkregen hebbende, ook in
aangrijpende oogenblikken, woorden kan vinden
om van zijnen Heer en Heiland te getuigen en
zgne hoorders voor zijn Evangelie te bezielen.
Doch er was meer op Ambon te doen, dan
van den kansel de gemeente te leeren, te verma-
nen, op te wekken, en aan te sporen tot een'
godzaligen wandel. Er viel veel in te halen, aan
te vullen, te regelen en te verbeteren. Er waren
honderden kinderen van christenouders te doopen,
zoodat onze Broe.der, om geen stoornis in de gods-
dienstoefeningen te weeg te brengen, zich genood-
zaakt zag, het getal doopelingen bi] iedere gelegenheid
tot 30 te bepalen, waardoor er maanden verliepen,
eer al de kinderen beneden de 10 jaren gedoopt
waren. Bijna niet kleiner was het getal van hen,
die verlangden tot lidmaat te worden aangenomen,
en al hadden dezen onderwijs genoten van de
schoolmeesters, de leeraar moest zich toch ook
door eigen onderwijs van hunne kennis en gezindheid
genoegzaam overtuigen. De kerkdienst, de bedie-
ning van het H. Avondmaal, de catechisaties moesten
geregeld, het schoolonderwgs moest verbeterd
worden. In alles was groote verachtering ontstaan.
Daarbg was de hoofdstad niet de eenige, die aan-
spraak kon maken op den dienst van den leeraar.
Al spoedig vernam Kam, dat er wel 27 gemeenten
waren op het eiland alleen, die zijne herderlpe
zorg zouden vorderen; dat er nog drie naburige
eilanden, Haroeko of Oma, Honimoa of Saparoea
en Noesa-laut waren, die te zamen nog bijna
evenveel gemeenten telden; en dat de Ambonsche
predikanten in vroegere tijden de christelijke ge-
meenten op Ceram, de Zuidwester- en Zuidooster-
eilanden moesten bezoeken. Wel is waar rekende
men destijds op vier predikanten voor dien dienst;
één man zou zich nu niet aan plichtverzuim
schuldig maken, als hij zich tot de gemeen-
ten van het eiland Ambon bepaalde; maar onze
Kam was te vurig van geest, te volijverig, om
zich grenzen te stellen. Hij achtte zich geroe-
pen, tot allen te gaan, die eenmaal den naam
van Christus beleden hadden; hij kon daarbij de
heidenen, die onder den klank van het Evangelie
te brengen waren, niet voorbij zien; als zendeling
achtte hij zich bijzonder voor dezen geroepen.
Welk een omvang van werk! Als wij nu zien,
dat dit zich meer in de lengte en breedte uit
breidde, dan tot de diepte doordrong, wijten wg
dit niet aan den man, die rust, noch tijd, noch
gezondheid, noch krachten achtte, maar jaar op
jaar onvermoeid, onverdroten voortging het Evan-
gelie te verkondigen, opdat alle eilanden zich
daarin mochten verheugen.
In een' zijner eerste brieven aan Bestuurders
schreef hij, het was in 1815: »Tot op heden heb ik
reeds 1865 kinderen van 10 jaren en daarbeneden
door den H. Doop bij de ohrislelijke gemeente inge-
lijfd. Het getal, op Ambon alleen, zal wel 3000
beloopen, als al de kinderen van inboorlingen, die het
Christendom omhelsd hebben, zullen gedoopt zgn.
Er komen ook vele bejaarde heidenen tot mij, om
Gods quot;Woord te hooren, en door het geloof in
Jezus Christus zalig te worden. Ik vond mij
verplicht met deze arme onwetende menschen eene
bijzondere godsdienstoefening te houden; deze heb
ik geopend onder de benaming van onderwijs der
doopcandidaten. Ik heb, dit openlijk door het
geheele eiland doen afkondigen, waarvan het ge-
lukkig gevolg is, dat die bijeenkomst nog gedurig
talrijker wordt. Verleden week heb ik een' man
en vier vrouwen van deze catechisatie gedoopt.
» Het uitzicht, om vele arme heidenen voor Chris-
tus te winnen, is hier zeer schoon en heerlgk.
In waarheid de oogst is groot, maar de arbeiders
zijn weinige! Zendt toch spoedig hulp uit het
Vaderland, daar de weg nu open is.
»Meer dan 20000 zielen zgn door de prediking
van het Evangelie hier reeds tot het Christendom
gebracht, niet door mijnen dienst, maar door den
arbeid van onze vrome voorvaderen. Doch deze
schapen wachten reikhalzend op getrouwe herders.
Ik ben slechts tot den arbeid onzer voorgangers
ingegaan; maar wat ben ik onder zoo velen?quot;
Kort na zijne aankomst op Ambon had Kam
gelegenheid het natnurverschijnsel waar te nemen,
dat vooral in de heete luchtstreek zoo vaak schrik
en angst verwekt.
»Den 9den April,quot; zoo schreef Kam, »des Zondags
morgens, even vóór 5 ure, hadden wij hier (te
Amboina) eene zware aardbeving. Mijn huis werd
zoo bewogen, dat mijne boeken uit de kast op
den grond vielen. Iedereen nam in nachtgewaad
de wijk in de open lucht. Een tweede schok,
niet zoo hevig, volgde spoedig. De beweging vau
het eiland duurde bij afwisseling voort tot Zaterdag,
den 15den; en daar de gemeente het waagde, zich
op den volgenden dag naar de kerk te begeven,
kon ik niet nalaten voor haar op te treden. Twee-
maal nog werd dit gebouw bewogen, hetwelk mij
niet weinig deed schrikken; doch ik nam de
toevlucht in het gebed tot God, en gebruikte met
allen ernst die schoone gelegenheid om mijne
hoorders de onzekerheid des rijkdoms en des levens
onder het oog te brengen en hen te bewegen, dat
zij zich in tijds door Christus met God zouden
laten verzoenen. Mijn text was Psalm 46.quot;
In de laatste maanden van 1815 ondernam Kam
reeds eene bezoekreis naar de eilanden Haroeko,
Saparoea en Ceram. Hij werd op eerstgenoemd
eiland door den Resident zeer vriendelijk ontvan-
gen. »De aardbeving, op den 9den April,quot; zoo
schreef hij, »had aldaar veel verwoest; maar
het oogmerk van onzen Heer was weldadig. Dit
ondervond ik vooral op Haroeko, want vele
christen-negerijen hadden zich daar wederom schul-
dig gemaakt aan schandelijke afgoderg. Vóór die
aardbeving had ik daarvan reeds iets vernomen;
allen waren bij dezelve in grooten angst geweest;
men meende, dat het eiland verging. Zij kwamen
door deze stemme Gods met openlgk berouw van
hunne dwaling terug, en de afgodsbeelden werden
verbrand; dit had plaats vóór mgne komst. Mgne
prediking werd met veel belangstelling gehoord,
vele kinderen werden gedoopt, ook eenige bejaar-
den, na voorafgaande belgdenis van zonde en van
hun geloof in Jezus Christus.quot;
De bediening van het H. Avondmaal had onder
veel aandoening van de aanzittenden plaats. Alle
avonden was er kerk. De Evangeliedienaar was
hoogst dankbaar voor den zegen, dien hij op zijnen
arbeid mocht genieten; doch langer dan acht dagen
kon zijn verblgf niet duren; toen moest hij naar
het groote eiland Ceram, om de christelijke ge-
meenten op de zuidkust gelegen te bezoeken.
Toen Kam daar aan wal stapte, werd hem door
een' der eilanders toegeroepen: »Welkom in onze
negeri! Gelooft zij God, die ons met zijn heil
bezoekt!quot; Twintig jaren waren er wel verloopen
sedert zij eenen Evangeliedienaar gezien hadden.
Twaalf gemeenten werden op die kust bezocht.
»Bij de bediening van het Avondmaal,quot; lezen wij
verder, »moest ik mjj hier en elders van scheeps-
beschuit bedienen; want brood is hier niet voor-
handen; men gebruikt de sago en andere boom-
vruchten.quot; (1) Van wijn was ik vrij wel voorzien
door den Resident. Gelukkig inderdaad; want
deze menschen leven hier, gelijk de Heiland van
de vogelen zegt: ».Zij zaaien noch maaien; zij
hebben geene voorraadschuren,quot;quot; ook geen vee,
dan wild in de bosschen.quot;
Het is hier tjjd, dat wij stilstaan bij de volks-
toestanden op de Ambonsche eilanden, waardoor
wij het werk der Evangelieprediking beter kunnen
schatten.
Zooals wij in een vorig stukje reeds in het
licht gesteld hebben, hadden de bewoners dezer
eilanden lang gezucht onder het juk der Portugee-
zen, die onder hen den roomsch-katholieken gods-
dienst hadden ingevoerd. Toen dezen door de
Nederlanders in het begin der 17de eeuw ver-
dreven waren, hadden de inlandsche christenen
het Protestantisme omhelsd, en sedert had de
(1) Het schijnt we], dat onze Broeder in die dagen nog
niet op de hoogte was van de herkomst der sago, zijnde
het merg van den sagopalm. Ook zon hij zich zeker voor
het Avondmaal beter vau sago-gebakjes dan van scheeps-
beschuit hebben kunnen bedienen.
Oost-Indische compagnie gezorgd, voor zoover zij
daartoe in staat was, dat de gemeenten op Ambon
door predikanten bediend werden; dat dezen de
overige eilanden van tijd tot tijd bezochten tot
het bedienen van den Doop en het Avondmaal,
terwijl de zorg voor het godsdienstig onderwijs door
hen werd toevertrouwd aan de schoolmeesters, van
welke de meeste negeryen er een' telden. Hoe
gebrekkig dit onderwijs moet geweest zijn, kan
blijken, als men verneemt, dat er bijna geen N.
Testamenten meer in de Molukken gevonden wer-
den. »Onder 25 christenen,quot; schrgft Kam, »is er
nauwelijks een van een kerkboek voorzien. Velen
zouden gaarne een huis en erf geven voor zulk
eenen schat.quot; En elders deelt hij mede, dat men
op Ambon tot / 40 voor een Nieuw Testament
besteedde.
»Maleische kerk- en psalmboeken,quot; schreef
Kam, »zijn hier hoogst noodig.quot; Ik vlei mij
niet, dat ik de twintig a dertigduizend exempla-
ren die ik, tegen betaling, in Engeland heb willen
laten drukken zal verkrijgen, omdat de Bijbel-
genootschappen zich alleen tot Bijbels en Nieuwe
Testamenten bepalen.quot; Dat Kam deze bestelling
in Engeland deed, zal wel een gevolg geweest
zijn van zijne onbekendheid met de stichting van
ons Nederlandsche Bijbelgenootschap, die dan ook
eerst van 1814 dagteekent. Later deed hij zijne
bestellingen in Nederland. Hierbij komt, dat het
bestuur in de Molukken nog in handen der Engel-
schen was, en dus ook de gemeenschap met Engeland
gemakkelijker was, dan die met Nederland. Aan
schoolboeken bestond zóó groot gebrek, dat op
vele plaatsen losse bladen uit een kerkboek daartoe
dienden.
Zoo stond het dan droevig geschapen met de
geestelijke verzorging der Ambonsche christenen.
En toch bleven de meesten prijs stellen op den
naam, en beschouwde men het als eene eer school-
meester te zijn en dus voor te gaan bij de gods-
dienstoefeningen, een preek uit den bundel van
Ds. Caron voor te lezen, het psalmgezang te leiden
en de kinderen te onderwijzen. De schoolmeester
genoot geene of slechts geringe bezoldiging, maar
kon op hulp rekenen van zjjne leerlingen in huis-
houdelijke zaken en van de ouders, daar zij zijne
keuken voor een deel van het noodige voorzagen.
Zulk een schoolmeester had doorgaans grooten
invloed in zijn dorp, en zocht daarbij steeds zijne
waardigheid op te houden. Dit laatste geschiedde
naar het uiterlijke op eene wijze, die vaak den
spotlust van reizigers heeft gewekt. Als hij Zondags
ter kerk ging of zich bij andere plechtige gelegen-
heden vertoonde, dan mochten zijn versleten zwarte
rok en ouderwetsche hoed hem eene goede vertoo-
ning doen maken voor zijne dorpsgenooten, in het
oog van den luchtigen zeeman was hij ten eenen-
male belachelijk. Zelfs gaven de zwarte kleeding
der kerkgangers, hun galmend sleepend psalmgezang
indrukken, die tot allerlei wel niet geheel onge-
gronde, maar toch valsche voorstellingen van het
Christendom op de Ambonsche eilanden in verhalen
en boeken geleid hebben. Ondervond men daarbij,
dat onder die christenen ook bedriegers, luiaards,
dronkaards en dergelijken waren, en deze vond men
natuurlijk het meest aan de kusten, vooral ter
hoofd-aanlegplaats Amboina, dan was dit Christen-
dom ten eenenmale veroordeeld, en de uitspraak lag
voor de hand, dat heidenen en mohammedanen
beter waren, dan zulke christenen. Mannen, die op
Ambon gewoond, met de inlanders, vooral in de
huisgezinnen verkeerd hebben, leerden ons die chris-
tenen anders kennen, en als zij getuigen van een
vromen gemoedsaard, dan ligt voor de hand, dat
zij dezen slechts door langdurigen en innigen om-
gang konden leeren kennen. Wg willen hiermede
niet zeggen, dat ware vroomheid het doorgaande
kenmerk van den Ambonees was, zelfs op plaatsen,
waar men zeer trouw ter kerk opging.
Eenparig is het getuigenis, ook van de zende-
lingen, dat er veel bijgeloof onder de bevolking
heerschte, en dat hierin de christenen niet beter
waren, dan hunne niet-christelijke landgenooten.
Wij hebben echter vroeger reeds aangetoond, dat
bijgeloof bestaat afgescheiden van godsdienst; dat
het door priesters vaak in hunnen godsdienst is
opgenomen, om daardoor hun gezag te handhaven;
dat het zich evenzeer openbaart in de christelijke
landen van Europa. Het is dus niet te verwon-
deren, dat het in een land, waar het christelijk
onderwijs zóó veel te wenschen overliet, bleef
voortwoekeren, en dat het nog op de Ambonsche
eilanden veel wordt aangetroffen, zelfs bij het ge-
bruiken van het Avondmaal en bij den Doop.
Wat Kam vooral hinderde was de afgoderij, die
niet was uitgeroeid, en ten gevolge van gebrek
aan herderlijke leiding, nieuwe wortels had ge-
schoten, Herhaaldelijk deed zich dan ook voor,
gelijk wij boven reeds uit een enkel staaltje hebben
kunnen opmaken, dat de gemeente uit vrees voor
goddelijke straffen, hare afgoden verbrandde of in
zee wierp; of ook, dat haar het Avondmaal werd
ontzegd op grond, dat zij de afgoden uiet had
weggedaan, waartoe zij dan echter besloot, om bij
een volgend bezoek van dit voorrecht niet versto-
ken te zijn. De schoolmeesters waren in den
regel hierin de trouwe helpers van den predikant.
Zij wisten öf de bevolking te bewegen, zich van
hare afgoden te ontdoen, öf indien hun dit niet
gelukte, het gezag van den predikant te doen
gelden, om haar daartoe te brengen.
Nu hebben wij vroeger al eens aangetoond, dat
-ocr page 31-de voorstelling, die men zich van den afgodsdienst
bij deze volken maakte, en nog wel maakt, verre
van helder is. Men heeft hier niet te denken aan
het knielen voor hout of steen, voor beelden, die
satan voorstelden of aan hem deden denken. Het
was niet, zooals de predikanten en vele zende-
lingen het noemden, een satans-dienst. Bljjkbaar
was het eene vereering van de voorouders en van
wat van dezen bewaard was; en dit blijkt hier-
uit, dat men al die voorwerpen zorgvuldig borg,
tot tijd en wijle, dat men eene godsdienstige
plechtigheid te verrichten had, wanneer hun daarbij
eene plaats werd gegeven; verder dat men slechts
bij uitzondering beeldjes daar onder vond, terwijl
aan versierselen, kleedingstukken en dergelijke, ook
buiten den godsdienst, als zoogenaamde poesaka,
(erfstukken), groote waarde werd gehecht. Hier
behoorde men leiding aan de denkbeelden gegeven
te hebben en had men niet moeten vergeten, dat
ook wij, Europeesche christenen, gedachtenissen en
erfstukken op grooten prijs stellen.
Voor den zendeling is hoog noodig eene juiste
kennis van den godsdienst der volken, aan welke
hij het Evangelie heeft te verkondigen. Omdat
vroeger deze kennis te veel ontbrak, heeft men
fouten begaan, die niet of zeer moeilijk te herstel-
len zijn. Onze Broeders in de Minahassa eu op
Java hebben dit in tijds ingezien, en zeker is ook
daaraan toe te schrijven de gezegende uitwerking
van hunne prediking. Jonge menschen, die be-
geerte gevoelen om het Evangelie onder de heide-
nen te verkondigen, moeten weten, dat zij zich,
als kweekelingen, op deze kennis zullen hebben
toe te leggen.
Toen Kam vroeg om hulp bij zijn omvangryk
werk, voegde hg bij dit verzoek al spoedig den
wensch: »Laat toch, die gij uitzendt, zich vooral
toeleggen op het Maleisch.quot; En later, toen hg
zag, dat bjjna ieder eiland zgne eigene taal had,
ja dat op de grootere eilanden meer dan ééne
taal gesproken werd, stond hg er ook op, dat de
zendeling de volkstaal zou leeren. Hg had spoe-
dig ervaren, dat men, zonder eene grondige kennis
van de taal des volks, geen Evangelieverkondiger
kan zijn. Van het Maleisch leerde hij zich binnen
korten tijd met gemak bedienen.
Dit zij genoeg, om een denkbeeld te geven van
de godsdienstige toestanden op de Ambonsche
eilanden, ten minste als men zich daarbij herin-
nert wat wij vroeger omtrent Heidendom en
Mohammedanisme mededeelden. Doch ook van
het maatschappelgke en huiselijke leven dient men
zich eene voorstelling te kunnen maken. ^
Wij doen in niets te kort aan den roem en
de verdiensten onzer Voorouders, als wij, waar
dit pas geeft, op hunne gebreken wijzen. Zij
waren kinderen vau hunnen tijd, gelijk wij vau
den onzen. De Nederlanders waren als handelaars
en zeevarenden naar Indië gegaan, en met de
belangen der christelijke kerk lieten zij zich niet
in, dan in zóó verre de godsdienstigheid dier
dagen dit vorderde. De handel, de bron van on-
gekende welvaart in het Vaderland, stond bij hen
op den voorgrond. De talrijke reisverhalen van
die dagen getuigen er van, dat meu met minach-
ting op die donkerkleurige menschen nederzag,
en dat men er meer aan dacht, hen als werk-
krachten te gebruiken, dan hen tot meerdere
beschaving en hooger leven op te voeren. Och!
in onze dagen is dit bij velen nog niet anders.
Aan klachten over ruwheid, zedeloosheid, bijgeloof
en dergelijken ontbrak het niet; maar de middelen
om hierin verbetering te brengen, waren hoogst
gebrekkig, en, wat erger is, vele handelingen van
de machthebbenden strekten om de werking van
die middelen te belemmeren, ja te verhinderen.
De Ambonsche en vele andere eilanden van de
Molukken waren rijk aan kruidnagelen, die men
dus tegen geringen prijs van de inlanders kon
koopen, om ze in Europa tegen hooge prijzen af
te zetten. Doch de ruime aanvoer deed die prijzen
spoedig dalen, en om dit te beletten, liet de Oost-
indische compagnie de nagelboomen uitroeien op
de eilanden, waar men het oog niet houden kon
op de inzameling en den verkoop; ja zelfs te
Amsterdam werden soms scheepsladingen verbrand,
altijd weêr om den prgs staande te houden. De
nagelboomen groeiden op vele eilanden zoo goed
als in het wild; het moest belet wordeu, dat de
inlander de vruchten, die hem als in den schoot
vielen, aan de markt bracht; en nu werd jaarlijks
eene vloot van Ambon uitgezonden, om die boomen
uit te roeien, overal, waar men ze voor den handel
schadelijk achtte. De inlanders moesten zich dit
laten welgevallen. Maar hoe moesten zij daar
onder gestemd zijn? Konden zij de vreemdelingen
lief hebben of achten, die hen dus vau hunne
eigendommen beroofden? Men denke hier maar
eens aan de stemming van onze landgenooten in
de dagen der frausche overheersching! Met de
peper en de muskaatnoten ging het niet beter.
Alle handelsvoortbrengselen moesten, volgens over-
eenkomsten met de hoofden, door de bevolkingen
tegen vastgestelde prijzen geleverd worden, hetzjj
ook de oogst ruim of schraal was uitgevallen.
De Compagnie duldde niet, dat hare dienaren
veel minder anderen voor zich zelven handel dreven,
en toch werd dit ter sluiks bijna door iedereen
gedaan, zelfs door predikanten, wier geringe inkom-
sten hun, naar zij meenden, aanspraak gaven op
eenige zoogenaamde kleine voordeelen. Het kon
niet anders of de inlanders moesten bij zulke
handelingen hulp verleenen, en men weet nu
eenmaal hoe, ook in onze landen, de sluikhandel
de zedelijkheid ondermijnt.
Sedert eeuwen hebben in Indië de hoofden hunne
onderhoorigen onderdrukt, zoodat dezen niet meester
waren over de voortbrengselen van hunnen grond,
over het door hen verworven goed, ja zelfs ovei
hun leven. Waar nu de Hoofden er hun voordeel
in zagen, daar verbonden zij zich tot het leveren
van de voortbrengselen van hun land, dwongen
hunne onderdanen, die aan te kweeken, en behielden
de winst voor zichzelven. Men kan wel begrijpen,
dat op deze wijze alle lust en ijver werd uitge-
doofd, en dat daarvoor in de plaats traden onver-
schilligheid en stompzinnigheid.
Bij dit alles bestond de kwaal, die sedert de
vroegste tijden in meerderen of minderen graad
onder het menschdom geheerscht heeft, en die
thans nog niet geheel is uitgeroeid, de slavernij.
Het is waar, de slaven werden, vooral op de Am-
bonsche eilanden, over het geheel goed behandeld,
ja in sommige gezinnen waren zij als kinderen
opgenomen. Doch kan men verwachten, dat ge-
zonde begrippen van menschenwaarde, ware mensch-
lievendheid gevonden worden daar, waar men geen
oog heeft voor het menschonteerende van den
verkoop van natuurgenooten, die daarbij gelijk
gesteld worden met het vee ? - En als men dan nog
weet, dat er zelfs onder de predikanten waren, die
hun werk maakten van den slavenhandel, behoeft
men zich dan te verwonderen, dat derzulken predi-
king weinig invloed had?
Men is geneigd te zeggen: dat waren nu een-
maal de begrippen van dien tijd; en zeker kan
dit strekken om het vergrijp niet als eene misdaad
te beschouwen; doch dit vermindert in geen enkel
opzicht den nadeeligen invloed, dien de slaverng
heeft op du bevolkingen, onder welke zij eenmaal
als geoorloofd niet alleen, maar zelfs als een
natuurlijk recht is aangenomen. Het blijkt niet,
dat Ds. Kam veel kwaad zag in dit bedrijf Maar
wil men weten, hoe Br. Luijke kort na zijne aan-
komst te Ambon daarover dacht, men verneme dan
wat in zijn dagboek onder den 2den Juni van het
jaar 1827 staat aangeteekend. Het luidt als volgt:
»Dezen morgen bracht ik gedeeltelijk door op
eene vendutiequot; (eeu boelhuis zouden wij zeggen),
»waarop wij een en ander voor ons huishouden
moesten aanschaffen; want Br. Dommees en ik
hadden nog geen ander huisraad, dan ieders krukje,
dat hg, ten gebruike op het schip, uit Rotterdam
had medegebracht en daarbij eene geleende tafel.
Bij deze gelegenheid heb ik dan voor het eerst
van mijn leven menschen zien verkoopen, en mogelijk
heb ik nooit grooter leedwezen ondervonden. De
eerste was eene vrouw met haar wichtje aan de
borst, daarna eene vrouw, die men zeide, dat ge-
doopt was. Deze laatste werd gekocht door een
Maleisch hoofd, dus de christenen verkochten een
mensch aan een' mohammedaan. Toen die vrouw zag,
dat zij aan een' mohammedaan verkocht was, trok
zij vóór de vendutietafel haar christenkleedje uit,
scheurde hot door midden en wierp het weg,
schreiende van verbittering; maar zij werd wegge-
voerd. Ik was er vau ter uedergeslagen, diep be-
droefd en zuchtte tot God: »»Ach! wat zijn toch
de menschen, en wat geschiedt er al niet onder
uwe toelating en langmoedigheid!quot; quot;
Zulke toestanden zijn thans in Indië niet meer
mogelijk, sedert in 1856 de slavernij daar werd
afgeschaft. En laat ons het als een voorrecht van
onzen tijd beschouwen, dat menig ander misbruik
door onze Regeering werd en nog wordt bestreden.
Was er onder ons meer belangstelling in de Indi-
sche bevolkingen, begrepen onze Protestantsche
medechristenen beter hunnen plicht ten aanzien
van de Evangelieverbreiding, de Regeering zou veel
meer kunnen doen; want zij zou steun vinden bij
de natie. Ook gg, waarde Lezers behoort tot die
natie, en zijt reeds als zoodanig geroepen tot ge-
tuigen en medewerken.
Doch op Ambon bestaan ook toestanden, die
-ocr page 38-grootendeels het gevolg zgn van de eigenaardige
levenswijze van het volk. Het ontbreekt den Am-
bonees niet aan wakkerheid. Hij zal den Europe-
aan, in zijn' draagstoel gezeten, uren lang helpen
dragen, langs moeilijke, vaak steile paden en wegen
en daarbij niets van zijne vroolijkheid verliezen,
soms met andere dragers wedijveren in vlugheid.
Hij zal zich, naar zijne behoeften, eene woning
bouwen, maar dan toch liefst zoo eenvoudig moge-
lijk; eerst dan wanneer hij genoodzaakt wordt,
zich aan zekere regels te houden, zal die er beter
uit zien ; want aan het vermogen ontbreekt het hem
niet. Hg doet echter zelden of nooit meer dan
hoog noodig is. De natuur is voor hem uiterst
mild, omdat hij niets bijzonders van haar vergt.
De sago-palm groeit nagenoeg in het wild en de
bewerking is zeer eenvoudig. Als de boom zekeren
wasdom bereikt heeft, wordt hij gekapt en gesple-
ten, het merg wordt er uitgenomen, met water van
de vezels gezuiverd, daarna gedroogd en de sago
is gereed. De werkman verricht dien arbeid tegen
de helft van de opbrengst, verwerft in een paar
maanden den voorraad voor een geheel jaar, en
zijne vrouw bakt daarvan de sago-broodjes voor
huishoudelijk gebruik, of, is er behoefte aan een
kleedingstuk, dan brengt zij een deel naar de
markt en ook in deze behoefte is voorzien; meestal
wordt echter de sago, als papeda of sagopap ge-
bruikt. De man gaat van tijd tot tijd met hengel
of net naar de baai, en daar deze wemelt van allerlei
vischsoorten, zoo kost het hem weinig moeite, zich
dagelijks de gewenschte toespijs te verschaffen. Is
hij iets meer gegoed, dan heeft hij, doorgaans
met anderen, zijne vischprauw of zijne vischfuiken
en sero, (een visch water, in de baai zóó afgezet,
dat de visch er van zelf in loopt), en er komt
van zelf meer levendigheid in zijn bedrijf, doch
veel moeite kost dit hem niet. Het is voor hem
eene uitspanning, de visch op zekere tijden te
verlokken door het ontsteken van flambouwen in de
prauwen, en zóó zich eene dubbel ruime vangst
te verzekeren. ' Wij willen niet vergeten, dat het
breien van netten, het vervaardigen van fuiken,
het aanleggen van sero's tijd en moeite kosten; doch
bij dit alles kan de Ambonees het zeer gemakke-
lijk opnemen en mist hij den prikkel voor het
vinden van zijn onderhoud, die in landen als het
onze tot werken dwingt, wil men niet omkomen.
De Ambonees is dus niet lui, daarbij schrander
en leerzaam. Hij heeft aanleg voor handenarbeid,
getuige het hout- en snijwerk, de potten en andere
benoodigdheden, die hij weet te vervaardigen. Hij
leert gemakkelijk lezen en schrijven, heeft zelfs
bijzonderen aanleg voor het onderwijs. Hij onder-
scheidt zich als soldaat door moed en volgzaam-
heid. Veel zou van hem te maken zijn, als hg
tot gezetten arbeid was te brengen. En hierin
is hi] door de jaren heen niet vooruit gegaan;
ook al omdat de Europeesche en vroeger de Ma-
leische overheersching daartoe niet hebben mede-
gewerkt. Er is zelfs eene klasse, die tot den
lediggang is opgeleid door de voorrechten, die
men haar in vroegere eeuwen heeft toegekend;
het zijn de zoogenaamde Ambonsche burgers, die
meerendeels, als afstammelingen van Europeanen,
vrg zijn van Gouvernementsdiensten, den gewonen
negeryman opgelegd, en die veel hebben bijgedra-
gen om aan reizigers een' kwaden dunk van dezen
volksaard te geven.
Met al deze toestanden heeft de zending in
deze eeuw rekening moeten houden, en toch is het
Christendom niet alleen staande gebleven, maar
heeft het ook in vele opzichten zijnen invloed
ten goede geopenbaard. Veel heeft het werk van
Kam en van andere zendelingen daartoe bijge-
dragen, en waren sedert over dat arbeidsveld
geen donkere wolken heen gegaan, stond daar,
ook in onzen tijd, nog niet veel den bloei der
inlandsche gemeenten in den weg, zoo zou reeds
het Evangelie tot veel meer eilanden gekomen
zjjn, dan thans nog het geval is.
Ten slotte willen wij zien, hoe Br. Kam den
-ocr page 41-toestand der gemeenten bevond aan het einde
van 1816. Op den SOsten September van dat
jaar begon hij eene bezoekreis naar Haroeko,
Saparoea, Noesa-laoet en Ceram. Op Haroeko
werd hij door de gemeente met veel blijdschap
ontvangen, en de Resident bood hem verblijf aan
in zjjne woning. »Ik begon,quot; zoo schrijft hij,
»mijn dienstwerk aldaar met uitnemend veel ge-
noegen; de nabijgelegene negeryen kwamen ook
vlijtig op tot het aanhooreu van het dierbaar
Evangelie der zaligheid, en door de bijzondere
gesprekken, die ik met de lidmaten hield, kon ik
zeer duidelijk bemerken, dat de Geest Gods werk-
zaam was aan hunne harten tot geloof en bekee-
ring. Ik bezocht ook nog eenige negeryen dieper
landwaarts in, mede met veel genoegen, en nadat
ik de heilige bondzegelen aldaar bediend had, ver-
trok ik den 5den October naar de kust van
Ceram.quot; Reeds dienzelfden avond landde hij daar
in de negery Kaibobo.
»Deze menschen leven nog meer in een' ruwen
staat, als zgnde nog maar pas uit het Heidendom
toegebracht tot het geloof in Christus; doch zij
waren mede zeer opmerkzaam onder het gehoor van
het Evangelie.quot; Wij merken hier op, dat er reeds van
vroege tijden gemeenten bestonden op de Zuidkust
van Ceram; doch dat eeu groot gedeelte van de
bevolking steeds de voorkeur gegeven heeft aan
het leven in de binnenlanden, en dat deze bosch-
'bewoners, zelfs nog in onze dagen, de meer
rustige strandbevolking aanvallen. Kam had gele-
genheid bij het bezoek van de volgende negery,
Kamarian, met een' troep van deze wilden kennis
te maken, die het toen echter veiliger rekenden
af te trekken, onder voorwendsel, dat zg gekomen
waren, hoewel dan ook gewapend, om met hunne
naburen aan het strand vrede te sluiten.
Te Roemakai, eene volgende negery, predikte
hij weder met veel opgewektheid. »Ik kreeg ook
aldaar bericht,quot; zoo gaat hij voort, »van de negery
Hoelalioe, met dringend verzoek van de bewoners
om hen met het dierbaar Evangelie der zaligheid
te bedienen. Deze negery bestaat uit 421 zielen,
welke sedert vele jaren tot het Heidendom terug
gekeerd waren, nadat de mohammedaansche nege-
ryen aldaar een' inval gedaan en hunne boeken
verbrand hadden. Zij hadden echter nu al hunne
afgodsbeelden openlijk verbrand, waarvan de waarde
aanmerkelijk was .... Wij vierden gedachtenis
van den dood des Heeren met nog eenige ge-
trouwe christenen van Halalioe, waarbij zeer vele
tranen vergoten werden, en na deze heilige han-
deling nam ik allen in de open lucht op het
kerkplein, dewijl de kerk hen niet allen te zamen
bevatten kon, en elk van hen gaf mij de hand
van getrouwheid, terwijl ik met de andere hand
een van onze Nieuwe testamenten in de Maleische
taal aan hen overgaf. Ik was onder deze hande-
ling zoo bewogen, dat ik bijna niet spreken kon;
want de oprechtheid van hunne bekeering was in
allen opzichte blijkbaar.quot; Op deze en dergelijke
wijze ging het ook in andere negeryen. Overal
preekte Br. Kam; overal bediende hij Doop en
Avondmaal. Zóó hadden de predikanten in de
vorige eeuw gedaan; nog eens zij het echter ge-
zegd: zulke korte bezoeken mogen dienen tot
opwekking en verlevendiging, tot stichting en
opbouwing van de gemeente kunnen zij weinig
bijdragen, en dit gewichtigste gedeelte van het
werk des Evangelieverkondigers bleef toevertrouwd
aan de schoolmeesters, die intussohen geen oplei-
ding genoten hadden,
In een uitvoerig overzicht van den staat der
gemeenten op de Ambonsche eilanden (1816) ge-
voegd bij het schrijven, waaraan wg deze bijzon-
derheden ontleenen, leverde Kam de volgende cijfers:
Kinderen van christen-ouders gedoopt. . . 1484
Bejaarden uit de christenen » ... 51
» » » heidenen » ... 198
Kinderen » » » » . . . 57
Nieuwe lidmaten aan de gemeente toege-
voegd op belijdenis............ 1785
Avondmaalgangers.............. 5149
Zielental der christenen........... 20996
-ocr page 44-Ook op het eiland Saparoea was de prediker
met open armen ontvangen. Bij zijne aankomst
op het eiland was men hem met Psalmgezang
tegemoet gekomen; wie had toen kunnen vermoe-
den, dat dit zelfde eiland reeds in het volgende
jaar het hoofdtooneel zoude zijn van de grootste
gruwelen ¥
De opstand van het jaar 1817, onder aanvoe-
ring van Thomas Matulesia staat in de geschied-
boeken van Nederlandsch Oost-lndië met eene zwarte
kool aangeteekend. Vooraf moeten wij zeggen,
dat, ofschoon christenen daaraan deel namen, de aan-
leiding in geenen deele met den godsdienst in ver-
band stond, maar blijkbaar in misverstand, uit
opstoken voortgesproten, en in verkeerde maatregelen
van de zjjde der regeeringspersonen gelegen was.
Wg zagen reeds, dat onze bezittingen, die ge-
durende de Fransche overheerschiug in handen der
Engelschen waren overgegaan, door de Engelsche
regeering in Europa weêr aan Nederland werden
overgedragen. Dit was de vrucht van de groote
welwillendheid, die, na den val van Napoieon,
tusschen de vorsten en volken van ons werelddeel
bestond. De Engelsche ambtenaren gaven echter
niet dan met weêrzin gevolg aan den last hun uit
het moederland geworden, en zoo was dan ook op
Saparoea een geest van misnoegen en wantrouwen
gekweekt, die noodlottig moest worden voor den
Nederlandschen Resident, aan wien het bestuur over
dit en de naburige eilanden was opgedragen.
Omstreeks het midden van de maand Mei 1817
kwamen onverwacht eenige inlanders, onder aanvoe-
ring van voornoemden Matulesia, in verzet, brachten
op wreedaardige wijze den Resident, zgn gezin, en
andere Nederlanders om het leven, en maakten
zich meester van het fort Duurstede. Terwgl van
de zijde der opstandelingen maatregelen genomen
waren om de bewoners van het naburige Haroeko
en eenige wilde stammen van Ceram aan zich te
verbinden, had men op Ambon, waar trouwens
slechts eene geringe bezetting aanwezig was, ver-
zuimd in tijds de noodige stappen te doen, om
den opstand te voorkomen of althans in zijne
geboorte te bedwingen. Het gelukte, niet dan na |1
eene gevoelige nederlaag, zich van de hoofdaan- j
leggers meester te maken, en de rust te herstellen.
Wij kunnen hier geen melding maken van de
krggsbedrijven; doch het kan onzen Lezers niet
onverschillig zijn, eenigszins nader bekend te worden
met den inlander, dien men tot aanvoerder ge-
kozen had.
Thomas Matulesia wordt ons beschreven, als
een Ambonees van geboorte, belijder van den
gereformeerden godsdienst en burger van Saparoea,
die tijdens het Engelsche tusschenbestuur als
sergeant-majoor bij de inlandsche militie diende.
Hij was ongeveer 34 jaren oud, rijzig van ge-
stalte, mager vau gelaat en donker van uitzicht.
Hij had eene beschaafde opvoeding genoten, was
ervaren in lezen en schrijven en daarbij niet ont-
bloot van eenige militaire kundigheden, waardoor
de keuze als hoofd des oproers op hem moest
vallen. En hoewel zijn uiterlijk voorkomen niet
veel verstand aanduidde, bezat hij een schrander
oordeel; door zijne bijzondere geestkracht had hij
zooveel eerbied aan zijne domme en ondergeschikte
landgenooten weten in te boezemen, dat niemand
zich durfde vermeten zijne bevelen te verwaar-
loozen of er zich tegen te verzetten. (IJ
Matulesia had zelf het eerste schot gelost, en
daarbij den Resident gewond, had den moord van
den Resident en zijn gezin toegelaten, indien niet
bevolen; maar toen een van diens kinderen, dat,
ofschoon gewond, het leven behouden had, vóór
hem gebracht werd, en de menigte eischte, dat
men hem het hoofd zou afslaan, verzette hij zich
daartegen, omdat hier een klaar bewijs was, dat
God niet wilde, dat het kind om het leven gebracht
zou worden, en dat men zich onvermijdelijk de
goddelijke gramschap zou berokkenen, als men het
(1) Zie: Thomas Matulesia, het hoofd der opstande-
lingen op het eiland Honimoa ... in 1817, bewerkt door
J. B. J. van Doken. Amsterdam, J. D. Stbbandi, 18.57.
Ook het volgende is aan dit werkje ontleend.
verder leed deed. Hij vertrouwde daarop het
kind toe aan de zorg van een' Ambonees, die
zich bij den aanval op het fort onderscheiden had,
en die het in goede handen overgaf.
Matuiesia leefde, toen hij zich meester zag, op
een' zeer grooten voet, woonde aanvankelijk in
het residentiehuis, alwaar geregeld eene eerewacht
van burgers en negery volk optrok en twee schild-
wachten voor de deur post hadden. In de nege-
ryen heerschte gedurende den opstand eene goede
orde; de gewone werkzaamheden werden verricht
en de Zondagen aan de godsdienstoefening gewgd.
Het bestuur der negeryen werd aan geschikte per-
sonen opgedragen. De nagelkuituur werd goed
onderhouden, en de schoolmeesters werden uit de
armbus bezoldigd. Matulesia bezocht dikwerf de
negeryeu, nu eens te paard, dan weder in een'
draagstoel, altijd gevolgd door vele menschen met
muziek van fluiten en violen. Doch toen eenmaal
door den inmiddels van Java aangekomen Schout-
bij-nacht A. A. Büijskes gepaste maatregelen geno-
men waren, werd, gelijk te verwachten was, de
opstand spoedig gedempt. Op den Isten December
werden de opstandelingen voor goed verslagen.
Reeds op den 16den December zou de terecht-
stelling der hoofdschuldigen plaats hebben. »Tho-
mas Matulesia, die tot dusverre op de genade van
het Hoofdbestuur gerekend had, zgne hoop geheel
vervlogen ziende, wilde als christen zguen laatsten
avond aan godsdienstoefening wijden. Somber was
nu het gezicht, dat het inwendige van de gevangenis
opleverde. Matulesia gelaten en kalm, omringd
door schoolmeesters, allen in het zwart gekleed,
hoorde met aandacht naar de psalmen, die hem
met luider stem werden voorgelezen, terwijl het
licht eener lamp in het midden aan den zolder
gehangen, eenen treurigen indruk op de aanwezi-
gen maakte. De gansche nacht werd met bidden
doorgebracht, terwi.jl men zich buiten bezig hield
met op de plaats des gerechts alles in gereedheid
te brengen.
Des morgens ten 7 ure werden de vier hoof-
den der muiters voorgebracht, terwijl de troepen
op de gerechtsplaats waren opgesteld. Toen Ma-
tulesia bij het voorlezen van het vonnis hoorde,
dat zijn ontzield lichaam in eene ijzeren kooi zou
worden gehangen, opdat het ook later ten afschrik
zou dienen van zgne gruweldaden, hief hij even
het hoofd op, en zag toen weêr strak voor zich.
Hij was de laatste, die de straf onderging. Met
vasten tred stapte hij de ladder op, en boven
gekomen, toen hem de strop om den hals gesla-
gen was, groette hij de rechters zeer eerbiedig,
zeide met eene bedaarde, doch luide stem: »Sla-
mat, tinggal, Toewan toewan!quot; zooveel als: »een
gelukkkig achterblijven, heeren!quot; en ging zóó de
eeuwigheid in.
Wie zal de raadselen van het menschelijk hart
ontvouwen? Wie zal bepalen, wat in het hart
van dezen Ambonees is omgegaan ? Ons, menschen,
is dit niet gegeven. Wie meent te staan, zie toe,
dat hij niet valle !
Br. Kam stond gereed eene bezoekreis naar de
Noordkust van Celebes (de Minahassa en aangren-
zende rijkjes) en naar Ternate te ondernemen,
toen het bericht van den opstand Ambon bereikte.
Reeds was zijn goed aan boord van het vaartuig,
dat tot vertrek gereed lag, toen de Gouverneur
hem verzocht, zijne reis uit te stellen en zjjne dien-
sten te verleenen bij het stellen van een aantal
Maleische brieven en Gouvernementsorders, waar-
van hij echter, na - eenigen -tijd, vriendelijk ver-
zocht ontslagen te worden, omdat het werk in de
gemeente er te veel onder leed.
Voor hem waren de uitzichten, die aanvanke-
lijk zoo helder waren, verduisterd. gt;Doch,quot; zoo
schreef hjj aan Bestuurders, »ik weet zeker, dat
onze Heer en Heiland leeft en regeert, die zijn
werk niet zal laten varen, maar deze gebeurte-
nissen nog wel dienstbaar zal maken tot meerdere
voortplanting en uitbreiding van zijn rjjk in deze
kolonie, tot welke einden Hg, in den weg van
zijn voorzienig bestuur, al de bittere tegenheden
van ons lieve Vaderland ook heeft weten bevor-
derlgk te maken.quot;
Het geloof, den moed had hij niet verloren, en
hij is niet beschaam'd geworden.
In een volgend stukje willen wg zgne geschie-
denis voortzetten.
Bij M. Wijt amp; Zonen, Drukkers van het
Nederlandsche Zendelinggenootschap worden ook
uitgegeven de onderstaande Kleine Stukjes;
welke tot de navolgende
verkrijgbaar zijn.
Bij aanvrage van 25 Exx. van hetzelfde
nommer, worden de prijzen nog met ongeveer
een vierde verlaagd.
f De met 1 geteekende nommers zijn niet voorhanden.)
Cents.
1.nbsp;Evang. herin, aau kranken 7
2.nbsp;Over het nuttig kerkg-aan.. 5
•3. Orer h. doen van belijdenis 5
4.nbsp;Een woord voor menschen,
die niet ter kerk kunn. gaan 5
5.nbsp;Het Christend. beschaamd
door Heidenen............ 6
6.nbsp;Evangelische herinneringen
aan bedroefden........... 10
7.nbsp;Evangelische herinneringen
aan vaders en moeders..... 9
*8. Een woord aan vaders en
moeders over den Doop.,. 2
1nbsp;11. Het leven v.d. Heer Jezus. 12
•12. Iets over het Avondmaal... 8
13.nbsp;Opwekk. tot de huisselijke
Godsdienst.............. 9
14.nbsp;Zamenspr. tuss. drie vrien-
den over de Wedergeboorte 5
15.nbsp;Het leven V. William Kelly 7
16.nbsp;Drie zamenspr. tusschen
een'Leeraar en een Huism. 6
17.nbsp;Het dorp Eerenhoef....... 18
-ocr page 52-Cents.
18. Het nadeel van het bij de
straat loopen der kinderen 8
20. Iets voor herstelden uit
krankheid.............. 9
•21. Iets voor gevangenen ..., 15
22.nbsp;Geschenk der christ. liefde
voor kinderen............13
23.nbsp;Geschenk voor lidmaten der
christelijke kerk........10
24.nbsp;Heb ik wel genoeg voor de
eeuwigheid?............ 8
25.nbsp;Tweede geschenk der chris-
telijke liefde voor kinderen 10
*26. Voor dienstboden........ 11
7. Over de feesten.......... 8
*28. Iets voor armen ......... 4
29.nbsp;Jezus, de geneesmeester
van kranken............. 5
30.nbsp;Evangelischeherianeringen
aan oude lieden.......... 9
31 lt; Verz. van leerzame brieven
eu opwekkende verhalen. 8
32. Opw. tot weltevredenheid 8
*33. Een goed woord aan Chris-
ten-ouders over de opvoed. 10
34. Franke, de kracht des gel. 7
*35, Schets van het leven van
Afrikaner................ 5
Cents.
*36. Waarschuwing tegen het
kwaadspreken............ 5
37.nbsp;Iets over de zelfkennis .... 9
38.nbsp;Een woord v. onderrigt en
troost in sterfhuizen......12
39.nbsp;Men doet niet wat men kan. 8
*40. Christelijke onderrigt. tot
moed en hope............. 10
41.nbsp;Waarom word ik niet beter? U
42.nbsp;Wie zijn hier op aarde de
gelukkigste menschen 1... 9
43.nbsp;Gedenk te sterven.,....... 10
44.nbsp;Het voorbidd. een pligt der
christelijke liefde......... 8
45.nbsp;Opw. tot getrouwe deelne-
ming in het Maandel. Geb. 10
*46. Troostw. voor Christenen
in alle wederwaardigheden. 9
47. Bijbelsch leesb. V. kranken. 10
*48. Iets uit het leven van Felix
Neff, Pred. der Waldenzen. 12
49.nbsp;Het geloof in den Heer Je-
zus Christus, naar Joh. VI. 12
50.nbsp;De christelijke oefenschool. 12
51.nbsp;De goede Herder......... 10
52.nbsp;Bijbelsch onderwijs »ver
's menschen bekeering ... 10
53.nbsp;Genade en pligt.........10
-ocr page 53-Cents
*64. Geschenk aan allen, die
Gods woord mo^en hooren 10
65. De Zelfbeproeving....... 10
56. Het wandelen als kinderen
des lichts..............10
67. Het beste voorbeeld...... 10
58.nbsp;Iets over het jeweten____10
59.nbsp;Christel, godsvrucht ?een
dweeperij............... 10
60.nbsp;Het leven van Joh. Eliot. 10
61.nbsp;Een woord overonzen gees-
telijken wasdom......... 7
63. De Christen............. y
63. Aanprijzing- van een grod-
vruchtig huiselijk leven.. 9
•64. Herin.van een dorpsleeraar 7
65.nbsp;Wenken omtrent hetgebrek
aan schuldgevoel........ 9
66.nbsp;Handl. tot de algem.kaart
der christ. zendingsposten 17
•67, Dewederzijdschepligten in
het christelijk leven...... 10
68 De ware vooruitgang..... 6
69.nbsp;Gods hoogheid en der men.«
schen geringheid........ 6
70.nbsp;Hoe wil de Heer, dat zijne
discipelen omtrent Hem
zullen gezind zijn en han«
delen?.................. 6
Cents.
Godsdienstigheid uit nood.nbsp;7
Bidt zonder ophouden....nbsp;7
Het beste Avondmaalskleednbsp;7
Daniël......................................13
De beste fakkel....................6
Dc vriendschap der wereld,nbsp;i
Wat doet men voor Israël?.nbsp;7
Maria, de moeder d.Heerennbsp;U
De levensav. v. vad. Jacob.nbsp;7
Het liefhebb. der verschij-
ning van Christus..................5
Geef ens heden ons dage-
lijksch brood..........................7
Uitwendige godsdienstigh.
zonder godsd. des harten .nbsp;9
Gebedsverhooring................7
Zelfverloochening.........nbsp;7
De hooge, alles te boven
gaande waarde der liefde.. 10
Drie eischen des christe-
lijken levens........................6
Niet in tel., ...............5
Onze aardsche levenstaak.nbsp;6
Nalatigheid ......................7
-ocr page 54-Cents,
92.nbsp;BethaniS............... 8
93.nbsp;Een deksel op het hart. 6
•94. Eene Nieuwe Zendingkaart 30
9o, Een Zendingfeest iu de
Heidenwereld............ 6
♦96. Zaligheid................................6
97.nbsp;God, onje Heilige Vader..nbsp;7
98.nbsp;Godslankmoed. ons behoudnbsp;5
99.nbsp;De parel van groote waardenbsp;6
100.nbsp;Leef ik als een christen ?..nbsp;5
101.nbsp;Terugbl. van eene Zendingz.nbsp;5
102.nbsp;Een werk Gods....................6
103.nbsp;Uit de gesch.van een Gezangnbsp;6
104.nbsp;Christend.opdeSandw.-Eil.nbsp;6
Cents.
105.nbsp;Tweedracht over Jezus ,., 4
106.nbsp;Nederi. O.-I. en het Ned.
Zendel. (Met de feestplaat). 26
107.nbsp;Saul, een treurig beeld v.i.
ontwikkelingsgang der zonde 5
108.nbsp;Ned. Oost-lndië en het Ned.
Zendelinggen. 2e st., le ged. 6
109.nbsp;Rizpa, of de liefde eener
moeder.................. 5
110.nbsp;Ned. O.-T. e. h. Ned. Zendel.
111.nbsp;Teffer op Savoe.......... 7
112.nbsp;Ned.Oost-Indië.enhetNed.
Zendelinggen. 3e st. le ged. 7
118. ld,, Be stukje, 3e ged. .. 7
114. fDe Ramp op Savoequot;____ 7
Ben volledig atel van de voorhanden stukjes is
verkrggbaar voor ƒ 7,16.
•■rs-x-i?
St.
If-,
I • S ' .
-