'a' nbsp;nbsp;nbsp;'•
1 •
‘ i*-
• • nbsp;nbsp;nbsp;- '-^ r;'
’■■■■â–
â– â– aV
.. ;:(•■’
^â– ij. â– --
fc
•.u -
■ksl. nbsp;nbsp;nbsp;gt;• |
• • nbsp;nbsp;nbsp;i. 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■• .\v .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■“ 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■, .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• .••■;- ■■' V *■' ,• .' V' nbsp;nbsp;nbsp;ff-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-'. ,•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■• |
-*• nbsp;nbsp;nbsp;•’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; i - |
^' ' '•'. : . ■' ■' |
' ' nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y'*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'gt;. | |
â– ' lt;- |
. |
- 1 ' •. nbsp;nbsp;nbsp;T -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» |
â– â– ' ' !. |
. \ |
â– â– l. r nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: |
m
--'•v;-
v,i â–
' -r
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE WIS- ENnbsp;NATUURKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP GEZAG VAN DENnbsp;RECTOR-MAGNIFICUS Dr. A. NOORDTZIJ.nbsp;HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DERnbsp;GODGELEERDHEID, VOLGENS BESLUIT VANnbsp;DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGENnbsp;DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DERnbsp;WIS- EN NATUURKUNDE TE VERDEDIGENnbsp;OP MAANDAG 27 SEPTEMBER 1926, DESnbsp;NAMIDDAGS TE 4 UUR. DOOR
GEBOREN TE MEPPEL
BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEITnbsp;UTRECHT.
C. DE BOER JR. - HELDER
-ocr page 6-r*
BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEITnbsp;UTRECHT.
-ocr page 7-AAN MIJNE MOEDER.
-ocr page 8-'*■• ■•• gt;*'V
r~S' •
• . ƒ ...Ji. .nbsp;'^ •
?•• •
T' â– â– .
â– 'f. 'it-:-.
'M'-
i- nbsp;nbsp;nbsp;^
:f^ :
■’’•S
Door verschillende omstandigheden verschijnt dit proefschrift geruimen tijd na het beëindigen mijner academische studieën.
Ik wil echter deze gelegenheid aangrijpen om alsnog U, hoog-leeraren in de faculteit der wis- en natuurkunde aan de Leidsche Universiteit, mijn dank te betuigen voor het genoten onderwijs.
Specialen dank betuig ik U, hooggeleerde de Sitter; terwijl ik met weemoed gedenk de overleden hoogleeraren Zeeman, Kuenennbsp;en E. F. van de Sande Bakhuijzen, die allen mij hunne specialenbsp;belangstelling getoond hebben.
Bovenal echter dank ik U, hooggeleerde Nijland, hooggeachte promotor, voor Uwe bijzondere hulp en steun. Gij hebt mij, dienbsp;toch niet Uw leerling was, toen ik in moeilijke omstandighedennbsp;tot U kwam, door het verschaffen van gegevens en door voortdurende vriendelijke raad en hulp tot een erkentelijkheid gestemd,nbsp;die zich moeilijk in enkele woorden laat uitdrukken.
Moge ik in de gelegenheid zijn U nog later mijn dankbaarheid te toonen.
Ook U, hooggeleerde van Everdingen, breng ik mijn hartelijken dank voor de voortdurende hulp, die U mij verschaft heeft; zoowelnbsp;voor het beschikbaar stellen van de gegevens op het Koninklijknbsp;Meteorologisch Instituut aanwezig, als ook voor het doorzien vannbsp;mijn werk. Vele belangrijke aanwijzingen en wenken dank ik U.
Ook de directeuren en het personeel van het Koninklijk Meteorologisch Instituut dank ik voor hunne hulp.
De vriendelijke wijze waarop gij, geachte collega Klapmeijer, de teekeningen voor mij hebt uitgevoerd, stemt mij tot grootcnbsp;erkentelijkheid.
-ocr page 10-t-:. â–
â– V
De Waarnemingen
Hoofdstuk 1. Inleidend Overzicht.
§ 1. Inleiding...........
§ 2. § 3.nbsp;§
Historisch overzicht.......
Conclusies van Mulder......
Overzicht der gebruikte waarnemingen Lijst 1. Gegevens van verschillende waarnemers met bij-behoorende metereologische gegevensnbsp;Lijst 2. Overige waarnemingen van waarnemers uit lijst
Lijst 3. Overige waarnemingen.......
Lijst 4. Waarnemingen van Havinga. ....
Lijst 5. Later bekend geworden waarnemingen enz. Hoofdstuk 2. Atmosferische Straalbreking ....
§ 6. § 7.nbsp;§ 8.nbsp;§ 9.
§ 5. Inleiding. Theorie van Julius. Onderzoek van Danjon Theoretische Beschouwing. Berekening van Emdennbsp;De praktijk der refractie. Pijl van het segmentnbsp;Spiegeling. Beschouwingen van Wegener .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Toepassing op de waarnemingen......
Hoofdstuk 3. Verstrooiing en Absorptie van Licht in de
Atmosfeer..............
§ 10. Inleiding. Absorptie........
§ 11. Diffuse verspreiding. Theorie van Rayleigh § 12. Het „scherp begrensdequot; segment. Aanloopen van he
segment..............
Lijst van absolute vochtigheden.......
Hoofdstuk 4. Het werk van Havinga. Slotoverzicht
§ 13. Algemeene opmerkingen.......
§ 14. De afsnijdingen..........
§ 15. Slotoverzicht...........
-ocr page 12-w*
^r-
fi'/f !¦
.• --'f*
t ¦’
(M*-
¦ gt;r.
Cr- '-gt;gt;»
-ocr page 13-HOOFDSTUK I.
Met de woorden „de groene straalquot; wordt aangeduid het verschijnsel, dat de allerlaatste stralen, die de ondergaande zon uitzendt en ook de allereerste stralen, die wij ontvangen van de opgaande zon, groen gekleurd zijn.
Het verschijnsel is hoogstwaarschijnlijk al in oude tijden bekend geweest: William Groff [Bull, de l’Inst. Eg. H9 en 360 (1898)]nbsp;meent verband te moeten leggen tusschen de groene kleur van denbsp;scheidende zon en de rol, die deze kleur speelt in de symbolischenbsp;voorstellingen betreffende den dood bij de oude Egyptenaren. Hijnbsp;zegt: ,,Donc en s’appuyant sur ces faits, nous croyons, qu’on doitnbsp;„reconnaitre, que les representations du soleil dans l’horizon sur lanbsp;„stéle, gravée et peinte il y a cinq mille ans a été peinte en vert (etnbsp;..bleu) d’après l’observation du phénomène, que Ie soleil a sonnbsp;„coucher ou a son lever sur Ie désert est de cette couleur (ou denbsp;„ces couleurs), ainsi croyons nous, on peut revendiquer en faveurnbsp;„de l'Egypte la plus ancicnnc attestation de l’observation d'unnbsp;„phénomène naturel ou astronomique, conservé sur un monumentnbsp;„astronomique. celle du soleil vertquot;. Ook J. Of ford [N. 75 342nbsp;(1907) en E. M. 85 34 (1907) ] deelt interessante feiten uit de oud-Egyptische kuituur mede. Hij schrijft: ,,Now, during the nocturnalnbsp;,.voyage, the solar orb was said to be a disc of Mafkait, which wasnbsp;,,the title of a green coloured mineral and so the sun was considerednbsp;,,from sunset to sunrise to he coloured green. Sometimes just nsnbsp;„the last part of the sun's disc vanishes, its colour changes fromnbsp;,.green to blue, and also after it has disappeared the sky near thenbsp;,,horizon is often green, whilst toward the zenith it is blue. Thisnbsp;,,was alluded to in ancient Egyptian writings, where sometimes itnbsp;„is said that at sunrise or sunset the sun's rays were of Tahen, anbsp;..blue metal, the title of which is often used in reference to the bluenbsp;.,of the sky. The setting being green, therefore Osiris, the god ofnbsp;„the dead, was on the monuments and representations of him, when
1
-ocr page 14-„referred to in this quality, painted green, as were the other „funerary divinities, such as Sekar, the form of the dead Ptah,nbsp;„which was that of a mummy with face and hands painted greennbsp;,,and dark blue. The splendid coffins of the high priests of Ammonnbsp;„all the decorative tableaus of which are painted, frequently depictnbsp;„the green sun, and deities such as Anubis, god of the funerarynbsp;„journey, Isis, Nephtys, and Osiris are coloured green”.
Toch heeft men eeuwen lang weinig aandacht besteed aan het verschijnsel en eerst het verschijnen van den fantastischen romannbsp;van Jules Verne: „Le Rayon Vert”, (Paris 1882), heeft meer denbsp;algemeene aandacht er op gevestigd. Verne beschrijft de reis vannbsp;een Schotsch meisje naar de westkust van Schotland, waar zij hooptnbsp;den groenen straal te zullen zien. Hij, die zoo gelukkig was, hemnbsp;waar te nemen, zoo zeide een oude Schotsche legende, kon zich innbsp;gevoelskwesties nooit meer vergissen. Het verschijnsel zelf schildertnbsp;Verne aldus: „Avez vous quelquefois observé le solcil, qui senbsp;„couche sur un horizon de mer? Oui, sans doute! L'avez-vous suivinbsp;,,jusqu’au moment oü, la partie supérieure de son disque effleurantnbsp;,,la ligne d’eau, il va disparaitre? C'est trés probable. Mais aveznbsp;,,vous remarqué le phénomène, qui se produit a l’instant précis ounbsp;..l’astre radieux lance son dernier rayon, si le ciel, dégagé de brumesnbsp;,,est alors d’une pureté parfaite? Non, peut-être. Eh bien, la pre-,,mière fois, que vous trouverez l'occasion — elle se présente trésnbsp;,,rarement — de faire cette observation, ce ne sera pas comme onnbsp;,,pourrait le croire, un rayon rouge, qui viendra frapper la rétine denbsp;„votre oeil, ce sera un rayon ,,vcrt”, mais d’un vert merveilleux,nbsp;„d'un vert, qu’aucun peintre ne peut obtenir sur sa palette, d'unnbsp;,,vert, dont la nature ni dans la teinte si variée des végétaux, ninbsp;,,dans la couleur des mers les plus limpides n’a jamais reproduit lanbsp;„nuance! S’il y a du vert dans le Paradis, ce ne peut être que cenbsp;„vert la, qui est sans doute le vrai vert de respérance!”
Sindsdien zijn er talloqze — meest zeer korte — publicaties en beschrijvingen van waarnemingen van het verschijnsel in allerleinbsp;periodieken en wetenschappelijke tijdschriften verschenen, terwijlnbsp;het na 1902 een aangenaam tijdverdrijf werd bij de zeelieden omnbsp;den groenen straal te bespieden. Het verschijnen van een artikelnbsp;in „De Zee” (1902) van de hand van A. A. Nijland is, als eennbsp;bijzonder belangrijk punt direct te vermelden. Dit artikel spoordenbsp;de zeevarenden aan, hun waarnemingen onder bijvoeging van zooveel mogelijk gegevens, schriftelijk vast te leggen en in te leveren.nbsp;Ter voorlichting werd een aan het artikel gelijkluidende handleiding
-ocr page 15-aan de scheepsjournalen toegevoegd. Talrijke zeevaarders gaven aan dezen oproep gehoor en onder de leiding van het Kon. Ned.nbsp;Meteorologisch Instituut de Bilt, kwam een uitgebreide reeks waarnemingen bijeen, die gesorteerd en aan prof. Nijland toegezondennbsp;werd.
De aanwezigheid van dit materiaal maakte, dat ik direct over een groot aantal gegevens kon beschikken, zoodat daarmede denbsp;opzet van dit werk belangrijk vereenvoudigd werd. Ik kom dadelijknbsp;op dit materiaal nader terug.
Het geven van een historisch overzicht — dat dan bij het jaar 1870 ongeveer zou moeten aanvangen — is overbodig gewordennbsp;door de uitgave van het werkje van Dr. M. E. Mulder, emeritusnbsp;hoogleeraar in de oogheelkunde, getiteld: The ,,green Rayquot; ornbsp;„green Flash” (rayon vert) at rising and setting of the sun (Dennbsp;Haag, 1922). In dit geschrift is een vrij volledig overzicht gegevennbsp;van hetgeen er aan belangrijke kwesties uit de litteratuur te halennbsp;viel. Ik kan mij dus bepalen tot enkele aanvullingen, die in ditnbsp;hoofdstuk gegeven zullen worden. Mulder geeft aan, dat hijzelf innbsp;Juli 1907 te Ilfracombe aan het kanaal van Bristol een waarnemingnbsp;deed van den groenen straal en trachtte een plausibele theorie voornbsp;het verschijnsel op te stellen. Toen hem dit niet gelukte, liet hij denbsp;zaak rusten tot 1913; een artikel in Kosmos (1913) van den werf-inspccteur Welznig bracht hem tot het besluit, de reeds gepubliceerde litteratuur zorgvuldig na te gaan. De zonderlinge verklaringen, die zelfs aanhang vonden bij astronomisch geschoolde geleerden, wilde hij trachten te weerleggen en zoo tevens een voornbsp;hemzelven bevredigend inzicht verkrijgen.
Hij schrijft: „In the hope of making an end to this and because „otherwise the trouble which I had taken to investigate as far nsnbsp;„possible the litterature would have been useless, I resolved to treatnbsp;,,this subject more historically and to quote such articles, as containnbsp;,,anything new or interesting, either entirely or in part. By thisnbsp;„means the reader gets a better idea of the peculiar way in whichnbsp;„our knowledge, concerning the green ray, has developed and isnbsp;,,still developing and the task of those, who wish to further studynbsp;, this subject, will be greatly facilitatedquot;.
Inderdaad is het werk door Mulder verricht mij van groot nut geweest. Het tijdroovende doorzoeken van tallooze periodieken isnbsp;mij daardoor grootcndeels bespaard gebleven, hoewel een aanvullend onderzoek niet overbodig bleek, zooals uit de bijgevoegdenbsp;litteratuurlijst is te zien. Naast het boekje van Mulder verdient
-ocr page 16-verder de aandacht te vallen op een artikel van W. J. Fisher, verschenen in Popular Astronomy 29 (1921) en getiteld: „Low sun phenomena”. De bijzonder uitgebreide litteratuurlijst, die Fishernbsp;bij zijn artikel geeft, is mij van groot nut geweest. Er is maar éénnbsp;bezwaar, ze wemelt van drukfouten. De achter dit werkje gegevennbsp;litteratuuropgave is dus uit deze gegevens voortgevloeid en doornbsp;mij gecompleteerd.
§ 2. Historisch overzicht.
Ter aanvulling van hetgeen Mulder in zijn werkje gegeven heeft, wil ik enkele belangrijke punten nader bespreken. Mulder schreefnbsp;zijn boekje met het denkbeeld zelf nader inzicht te verkrijgen in denbsp;verklaring van het verschijnsel. Maar al gauw wordt zijn geschriftnbsp;een bestrijding van enkele verklarende theorieën, die — hoewelnbsp;telkens weersproken — voor en na weer in de litteratuur opdoken.nbsp;Het is wel merkwaardig, dat een verschijnsel als de groene straal,nbsp;waarvan de hoofdzakelijke verklaring toch voor de hand moetnbsp;liggen voor physisch ontwikkelde waarnemers, tot zulke onnoozelenbsp;verklaringen heeft gevoerd; ik moet echter toegeven dat de detailsnbsp;van het verschijnsel moeilijkheden met zich brengen, die een naderenbsp;bestudeering overwaard waren.
Om te beginnen wil ik een artikel citeeren, dat klaarblijkelijk aan de aandacht van Mulder is ontsnapt en dat toch een vrij volledignbsp;en juist overzicht geeft over het te bespreken verschijnsel. W. J.nbsp;Fisher haalt het aan, als een der meest juiste, hoewel het verdernbsp;nergens in de omvangrijke en verspreide litteratuur vermeld wordt.nbsp;Het bedoelde artikel is van Winstanley [N. 9 20 (1873)]. Nadatnbsp;Winstanley heeft meegedeeld, dat Joule met den groenen straalnbsp;bekend is door eigen waarnemingen, gaat hij voort: „During thenbsp;„past eighteen months the writer from his residence in Blackpoolnbsp;„has had frequent opportunities of observing the setting sun andnbsp;„has noticed the phenomenon of the final coloured ray certainlynbsp;,,more than fifty times. To the naked eye its appearance has gener-,,ally been that of a green spark of large size and great intensity,nbsp;,,very well similar to one of the effects seen when the sun shinesnbsp;,,upon a well cut diamond. The colour however, is by no meansnbsp;„constant, being often, as in the case of Mr. Baxendell’s observation,nbsp;,.bluish green, and at times, as mentioned by Dr. Joule, quite blue.nbsp;,,The period of its duration too is likewise variable. Sometimes itnbsp;„lasts but naif a second, ordinarily perhaps a second and a quarternbsp;„and occasionally as much as two seconds and a half. When
-ocr page 17-„examined with the aid of a telescope it becomes evident that the „green ray results at a certain stage of the solar obscuration, for itnbsp;..begins at the points of the cusps of the visible segment of the sun,nbsp;„and when the ,.setting” is nearly complete, extends from bothnbsp;,.cusps to the central space between, where it produces the momen-„tary and intense spark of coloured light visible to the unaided eye.nbsp;..From the facts of the green cusps being rounded, I apprehendnbsp;..that irradiation contributes to the apparent magnitude of what isnbsp;..seen. The range of colour too, as seen in the telescope is morenbsp;,.varied and the duration of the whole phenomenon is more extend-,,ed, than when the observation is made only with the naked eye.nbsp;,,Respecting the increasing range of colours seen when the pheno-..menon is seen with telescopic aid, I may mention that on the 28thnbsp;,,of June the sea was calm and the sky quite cloudless at the settingnbsp;,,of the sun. Of the final coloured rays (a power of) Fifteen diame-,,ters showed the first to be a full and splendid yellow, which wasnbsp;,,speedily followed by the usual green, and then for a second and anbsp;..half by a full and perfect blue. Respecting the increased durationnbsp;,.of colour, I have found that when the atmosphere is sufficientlynbsp;,,favourable to allow a power of sixty diameters being employednbsp;..with a three inch object glass, the green effect is seen at that partnbsp;. of the sun’s limb in contact with the horizon even when one halfnbsp;..of the sun is still unset, and of course from then till final disap-..pearance. The different colours seen together with the order ofnbsp;,.their appearance, are suggestive of the prismatic action of thenbsp;„atmosphere as the cause of their production and the interceptionnbsp;,,of the horizon or the cloud as the cause of their separation. As-„suming the correctness of this view, it becomes evident that annbsp;,,artificial horizon would prove equally efficacious in separatingnbsp;..the coloured bands, and also that if employed during an inspectionnbsp;„of the sun’s lower limb, the least refrangible end of the spectrumnbsp;„would be disclosed. By projecting a large image of the sun into anbsp;„darkened room I was enabled to get the whole of the spectrumnbsp;,.produced by the prismatic action of the atmosphere in a verynbsp;„satisfactory manner, in this case a semicircular diaphragm wasnbsp;„used, so placed that its straight edge divided the field of view innbsp;„equal parts, from one which it was obscured the light, diaphragmnbsp;„was placed in the focus of the eyepiece and by rotating it everynbsp;..portion of the sun’s limb could be in turn examined, and that toonbsp;..in the center of the field, so as to be equally subjected to thenbsp;„minimum of the peculiarities of the instrument. When the sun’s
-ocr page 18-„lower limb was allowed to descend into the field of view the first „rays were intensely red. After a momentary duration they gavenbsp;„place in succession to orange, yellow and green which were thennbsp;„lost in the ordinary refulgence of the sun. The upper limb gavenbsp;„green, blue and finally purple which latter colour I have thus farnbsp;„never seen upon the natural horizon, I apprehend that the resultsnbsp;,,here given sufficiently prove that atmospheric refraction is thenbsp;,,cause of the coloured rays seen at the moment of the sun’s depart-,,ure below the horizon.”
Wij kunnen dus hoogstwaarschijnlijk de prioriteit van deze juiste verklaring aan Winstanley toewijzen. Daarom is het temeernbsp;eigenaardig naast deze juiste redeneering de twee foutieve betoogennbsp;te plaatsen, die nog in den loop der tijden naar voren kwamen. Denbsp;eerste luidt aldus: „Als de zon in zee verdwijnt zullen hare laatstenbsp;stralen een zekere laag zeewater passeeren en daardoor groen gekleurd schijnen”. Deze redeneering, door Jules Verne reeds aangegeven naast de andere, die ik hieronder noemen zal, wordt aangehaald door Welznig (zie boven).
Het is natuurlijk voldoende erop te wijzen, dat het verschijnsel boven land is waargenomen, om deze verklaring alle kracht te ontnemen.
Iets uitvoeriger zullen wij moeten zijn over de tweede veel verbreide meening, dat de groene straal een physiologisch verschijnsel zou zijn: éen nabeeld op het netvlies gevormd door de fel roodenbsp;stralen der dalende zon. De bewering is herhaaldelijk uitgesproken,nbsp;zelfs door mannen van het vak, en Mulder richt zich dan ook innbsp;zijn boekje voornamelijk tegen deze uiting. Hij wijst er terecht op,nbsp;dat ten eerste de groene straal herhaaldelijk is waargenomen bijnbsp;zonsopgang, wanneer dus van voorafgaande vermoeiing van hetnbsp;netvlies geen sprake kan zijn en dat ten tweede het verschijnsel zichnbsp;dan het best vertoont, als de zon niet rood maar geel, oranje ofnbsp;schitterend wit ondergaat. Het is waarschijnlijk voornamelijk tenbsp;wijten aan oppervlakkig onderzoek en weinig kennis van de gepubliceerde litteratuur, dat deze stelling telkens opnieuw uitgesprokennbsp;werd. Aanhangers er van waren: Trèves, Abbate Pacha, Guebhart,nbsp;W. H, Pickering, Keatly Moore, Cann Lippincott, Kühl, Kritzinger,nbsp;Porter, Guillaume (men zie de litteratuurlijst).
Eigenaardig allereerst is de hardnekkige houding van A, C. Cann Lippincott. Naar aanleiding van een vraag om opheldering doornbsp;admiraal Maclear in Symons’ Meteorological Magazine 227 (1905)nbsp;gedaan, ontstond er in het 41e deel van dit tijdschrift een uitvoerige
-ocr page 19-gedachtenwisseling. Niettegenstaande toen A. A. Rambaut en C. F. Whitmell op overtuigende wijze den spectralen oorsprong vannbsp;den groenen straal aantoonden, bleef Cann Lippincott zijn standpuntnbsp;handhaven, zoodat op het laatst de uitgever zijn ergernis niet meernbsp;verbergen kon. Verder moeten wij nog even de artikelen van Kühlnbsp;en Porter releveeren, die beiden met proeven de juistheid van hunnbsp;meening trachten aan te toonen. Kühl schrijft [J.A.G. 345 (1910)]:nbsp;„Zur Prüfung, ob ein genügend starke Nachbildererscheinung beinbsp;„einem Sonnenuntergange überhaupt in Erscheinung tritt, und wienbsp;„sie verlauft, steilte ich im Herbste 1909 eine kurze Reihe einfachernbsp;„Versuche an. Zwei Bogen Papier, der eine blaugrünlich, den Him-,,melsgrund darstellend, der andere dunkelgrau, die Meeresflache,nbsp;„wurden an einer Wand so befestigt, dass der „Himmelsgrund”nbsp;„betrachtlich über die ,,Meeresflache” hervorragte, Eine Reihe vonnbsp;„Modellsonnen (gelb, orange, zinnober und karmin) wurden aufnbsp;,,Pappleisten geklebt und durch einfaches hinunterziehen der Schei-,,ben über den „Himmelsgrundquot; unter die Meeresflache wurde dernbsp;,,Sonnenuntergang nachgeahmt. Es ergab sich: Bei gleichförmignbsp;„langsamen Untergange zeigt sich ein Nachbildererscheinung sehrnbsp;,,schwer und nicht sonderling auffallend. Wird dagegen durch leisenbsp;„Zitterbewegung der untergehende Modellsonne die wechselndenbsp;„Refraction nachgeahmt, so treten Nachbildererscheinungen vonnbsp;„überraschender Lichtstarke auf. Im einzeln ergibt ein gclbc Sonnenbsp;„blaues Nachbild, eine orangefarbene ein blaugrünes, eine karmin-„rothe ein intensiv grünes Nachbild. Am weitaus besten gclangcnnbsp;„die Versuche im letztcn Falie. Der Vcrlauf der Erscheinung warnbsp;„folgcnder: Am oberen Sonncnrande zeigt sich plötzlich ein intensivnbsp;„grüncr Streifen, bis das ganze (in Wirklichkeit verschwundcne)nbsp;„Segment intensiv grün leuchtet — in einigen Fallen (plötzlichesnbsp;„Vcrschwindcn des Ictzten Segmcntes) ist mit cincm Schlagc dasnbsp;„ganze Segment grün. Das Bild wachst eincn Moment, wird lang-„.sam flacher und erwcckt dadurch den Anschein, alsob das letztenbsp;„Sonnensegment in grüncr Farbe untergehe — dabei verlangen esnbsp;„sich langs des Horizontes und zerfliesst schlieslich als grunc Licht-„linie im Horizonte. Kurz es reproducierte sich die eingangs zitiertenbsp;„Beobachtung in allen Einzclheitcn. Auch Pickering's Bcobachtungnbsp;,,eines Blauen Strahlcs lasst sich durch diese Versuche reprodu-,,eieren (gelbe oder orangefarbene Sonne)”.
Hier is nog bij te voegen, dat Kühl, verbonden aan het observatorium te München, beweert, dat de groene rand van de zon bij lagen stand nog nooit door een kijker is waargenomen. Mulder
-ocr page 20-bestrijdt uitvoerig bovenvermeld betoog. In het kort zij hier gewezen op deze twee zeer belangrijke punten, die de stelling van Kühl wel definitief bestrijden: Ie. dat een planeet (Venus) of denbsp;maan ook den groenen straal bij het ondergaan vertoonen, terwijlnbsp;hun licht veel te zwak is, om physiologische nawerking te veroorzaken: 2e. dat de groene straal zich ook vertoont bij zonsopkomst.nbsp;Ik geloof, dat deze feiten een verder betoog overbodig overbodignbsp;maken. Het is misschien te veel eer bewezen aan deze zonderlingenbsp;verklaringen, maar waar velen, o. a. zeeofficieren nog aan hare juistheid gelooven, moest deze opmerking wel gemaakt worden. Het isnbsp;inderdaad bedenkelijk hoe oppervlakkig deze evidente feiten genegeerd worden door de reeds genoemde waarnemers. En de zaaknbsp;wordt nog erger, als men leest hoe Kritzinger (de redacteur vannbsp;Sirius, die het geheel met Kühl eens is) tegen Riem optreedt, dienbsp;een waarneming van den groenen straal op Gotland deed. Riemnbsp;gebruikte daarbij een binocle van 6-malige vergrooting met eennbsp;oculair van 5 mM. en wordt nu ernstig onderhouden over het gevaarnbsp;van een dergelijke waarneming voor liedeil, die niet geleerd hebbennbsp;met zeer sterke lichtbronnen om te gaan. Galilei”, zoo zegt Kritzinger, ,,is reeds blind geworden door ondoordachte zonnewaar-neming!” De experimenten van Porter zijn in wezen dezelfde alsnbsp;die van Kühl en kunnen dus verder buiten beschouwing blijven.
§ 3. Conclusies van Mulder.
Mulder komt tot de conclusie, dat er drie verschijnselen zijn, die onder den naam „groene straal” worden aangeduid. Ie. De groenenbsp;rand, die door de spectrale werking van de atmosfeer optreedt ennbsp;die — gewoonlijk alleen met een telescoop — reeds eenigen tijdnbsp;voor zonsondergang te zien is. 2e. Het ópschietende groene ofnbsp;blauwe straaltje op het oogenblik, dat de zon ondergaat, gelijkendnbsp;op het licht van een vuurtoren even beneden den horizon en dienbsp;waarschijnlijk den naam van het verschijnsel heeft veroorzaakt. Ditnbsp;neemt Mulder tenminste aan; Jules Verne spreekt van den laatstennbsp;lichtstraal, dien de zon ons toezendt, 3. Het groen gekleurde —nbsp;met het bloote oog zichtbare — segment, dat zich een of meernbsp;seconden voor het verdwijnen van de zon vertoont.
Ad 1, De gekleurde rand is gewoonlijk maar heel kort goed zichtbaar en vertoont zich, als de zon bijna onder is in den vormnbsp;van een segment, waarvan de punten groen gekleurd zijn. Hetnbsp;middenstuk van den groenen rand is dan door het witte licht daaronder nog niet te zien. Naarmate het roode licht verdwijnt, wordt
-ocr page 21-het groen meer zichtbaar, zoodat het schijnt alsof het groen van de kanten af naar het midden schuift, De kleur van den rand kannbsp;zeer verschillend zijn en wisselen van geel, groen, blauwgroen,nbsp;blauw tot violet. Dit is een kwestie van diffuse verspreiding in denbsp;atmosfeer en deze hangt weer samen met de refractie, die wij dusnbsp;ook nader zullen moeten nagaan. Men zie fig. 8 in hoofdstuk III.
Ad 2. Meer moeilijkheden biedt het ópschietende groene straaltje, dat met zonsondergang zich vertoont en dat gewoonlijknbsp;met het bloote oog kan worden waargenomen. Mulder zegt hiervan:nbsp;„So long therefore, as a part of the sun’s disc remains above thenbsp;,.horizon, or perhaps when the strong yellow rays can no longernbsp;„reach us, then the whole or part of the spectrum will becomenbsp;,,suddenly visible, probably not all the colours at once, but first thenbsp;„green, then the less strong blue and finally the weak violet part,nbsp;„this rapid succession of visibility probably explains the strangenbsp;,.phenomenon, that the ray seems to shoot upwardsquot;.
Ad 3. De derde vorm, een segment, dat een of meer seconden groen blijft, en met het bloote oog zichtbaar is, dient ook nader tenbsp;worden verklaard. Het ontstaat uit den zichtbaar geworden groenennbsp;rand, zooals ik in het volgende hoop te kunnen aantoonen.
§ 4. Overzicht der gebruikte waarnemingen.
Lang voor Mulder zijne beschouwingen publiceerde, was Nijland begonnen aandacht voor het verschijnsel te vragen. Zijn artikel innbsp;,,De Zeequot; had een verhoogde activiteit 'tengevolge van onze zeevaarders en er was reeds veel materiaal bijeengebracht, grooten-deels met behulp van het Kon. Ned. Meteorologisch Instituut, toennbsp;bovenstaande beschouwing verscheen. De collectie waarnemingen,nbsp;die prof. Nijland zoo vriendelijk was mij af te staan voor dit geschrift, is uitgebreider dan de geheele reeks tot nu toe bekendenbsp;waarnemingen en veelal ook nauwkeuriger in omschrijving en toelichting. Er werd bij alle scheepsjournalen een handleiding gevoegdnbsp;tot het doen van astronomische waarnemingen, waarin een tientalnbsp;vragen werden gesteld.
Deze vragen betroffen: Ie. Datum en tijd van waarneming. 2e. Of de kim geheel of gedeeltelijk vrij was. 3e. Of de zon achternbsp;land of achter zee verdween. 4e. Lengte en breedte van de waarne-mingsplaats, 5e, Of en hoelang de groene straal werd gezien. 6e.nbsp;Vorm en grootte. 7e. Kleur (waarvoor een kleurenschaal die vannbsp;geel tot donkerblauw liep met de nummers I—10 werd gebruikt).nbsp;8e. De bewolking in de nabijheid der zon. 9e. De kleur van het zee-
-ocr page 22-water. lOe. Bijzonderheden, speciaal of een uitschietende groene lichtbundel werd waargenomen ’¦). Een aantal waarnemers voegdennbsp;een opgave der atmosferische omstandigheden bij hunne waarneming, waardoor deze belangrijk in waarde steeg. Het totaal bedraagtnbsp;ongeveer 500 waarnemingen, die natuurlijk in verschillend stadiumnbsp;van volledigheid verkeeren.
Behalve dit materiaal, waarvan men in de achter dit hoofdstuk toegevoegde lijst een overzicht vindt, is er een bijzonder mooie reeksnbsp;van waarnemingen, gedaan door den heer E. Havinga, Ie officiernbsp;bij den Rott. Lloyd. De heer Havinga heeft op 10 achtereenvolgendenbsp;reizen naar Indië en terug alle zonsondergangen, die eenigszins innbsp;aanmerking kwamen, geobserveerd. In het tijdvak 12 Juli 1902 totnbsp;21 October 1905 heeft hij 303 waarnemingen van het verschijnselnbsp;bijeengebracht. Zijn observaties munten uit door een uitvoerigenbsp;beschrijving en een keurige teekening, alsmede door raededeelingnbsp;van een groot aantal details, die óf nooit, óf slechts een enkele maalnbsp;waren waargenomen. Ofschoon helaas opgaven omtrent den duurnbsp;van het verschijnsel en de atmosferische omstandigheden meestalnbsp;ontbreken, heeft dit materiaal rijke gelegenheid geboden, om dennbsp;groenen straal in de details te onderzoeken.
Ik zal in een afzonderlijk hoofdstuk het onderzoek van Havinga nader behandelen, maar merk alvast op, dat het voortdurend waarnemen Havinga een routine verschaft heeft, die geen enkele waarnemer voor hem bezat en dat dit, met de groote uitgebreidheid aannbsp;waarnemingsmateriaal het geheel een waarde verschaft, veel grooternbsp;dan eenige reeks, die reeds bekend was, bezat. Voor het overzichtnbsp;volgt achter dit hoofdstuk ook van laatstgenoemde waarnemingennbsp;een lijst, aangevuld door de opgaven der vochtigheid, die ik uit denbsp;journalen overnam.
Aan de hier toegevoegde lijsten moeten nog enkele opmerkingen voorafgaan. De vochtigheidstoestand van de lucht werd gewoonlijknbsp;bepaald met den psychrometer en de stand van drogen en nattennbsp;thermometer werd gegeven. Hieruit werd de relatieve en de absolute vochtigheid bepaald, de eerste in procenten, de tweede in mM.nbsp;In de lijsten konden natuurlijk geen teekeningen opgenomen wordennbsp;en ik bepaalde mij daarom tot de omschrijving van de gegevennbsp;schets. Langere reeksen waarnemingen werden verricht door:nbsp;Soomer, Holman, Loos, Fischer, Sorgdrager, Breijer en Jager. Denbsp;waarde van de schattingen van den duur van het verschijnsel is
’) Klaarblijkelijk werd toen ter tijd niet vermoed, dat de vochtigheid een rol speelde, anders waren opgaven hieromtrent gevraagd.
-ocr page 23-natuurlijk niet zeer hoog. In 't algemeen zijn de waarnemers niet getraind in het schatten van korte tijdsverloopen. De gemaaktenbsp;fouten zullen dus zeker groot zijn, aan één of enkele waarnemingennbsp;van die soort is toch eigenlijk geen waarde toe te kennen. Alleennbsp;wanneer men reeksen van eenige honderden waarnemingen beschouwt, begint de daaruit afgeleide conclusie wat ondergrond tenbsp;krijgen; des te meer is het vreemd te noemen, dat vroegere schrijvers uit enkele gegevens reeds vergaande conclusies trokken. Waarschijnlijk zal de neiging om het tijdsverloop te lang te schatten, over-heerschen; dit is waarschijnlijk een van de redenen, dat de praktijknbsp;niet geheel met de theorie overeenstemt, zooals wij nader zullen zien.
In de lijsten zijn de volgende afkortingen gebruikt: O = op- of ondergang, T = tijd. Vocht. = vochtigheidstoestand. Rel. = relatief, Abs. = absoluut. Tl, = temperatuur van de lucht, Tz. = temperatuur van de zee, K = kim, KI. = kleur, m en a = morgen ennbsp;avond, 1, w, z = land, wolk, zee, g = groen, Ig = lichtgroen,nbsp;hg = heldergroen, bg = blauwgroen, b = blauw, v = violet. Denbsp;geschatte tijd is in seconden, de vochtigheidstoestand in procentennbsp;en in mM. spanning, de temperatuur in graden Celsius. Zuiderbreedte en Westerlengte zijn cursief gedrukt.
De lijsten omvatten:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Gegevens van verschillende waarnemers, die meteorologischenbsp;opgaven bijvoegden.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Aanvullende gegevens van dezelfde waarnemers zonder verdere gegevens.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Overige waarnemingen, gerangschikt naar de waarnemers.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Waarnemingen van Havinga.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Waarnemingen uit de litteratuur, mededeelingen en groenenbsp;straal van Venus en de Maan.
In totaal 745 waarnemingen, waarbij de groene straal gezien werd: Havinga deed 254 waarnemingen met positieven uitslag.
-ocr page 24-1= LIJST. Gegevens van verschillende waarnemers met bijbehoorende
meteorologische gegevens
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* 1 vrij van dc kim. 2 geringe uitstraling. 3 Venus. 4 tegenzon. 5 uitstraling. 6 en ovaal |
'5
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* 1 boven de kim. 2 3 X achter wolk en 1 X achter kim. |
2^ LIJST. Overige waarnemingen van de waarnemers uit lijst 1’ zonder meteorologische gegevens.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* 1 kim heiig. 2 groene rand 26 sec. 3 waarschijnlijk geen groene straal, i Venus. 5 met uitsteeksel. |
3E LIJST. Overige waarnemingen, gerangschikt naar de waarnemers.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 tclktDf (chelddc ilch «en elliptjt af. 2 retki groene itraaltjes. 3 uluchictcodc straal. A tegenzon. |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 cenige maiea groen worden van streepjes. 2 wolken. 3 boven de kim. 4 groene straal. 3 ballonvortr. |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I boven dc kim. 2 tegenzon. 3 groene rand. ^ werd blauw. |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 vrij van de kim. 2 tegenzon. 3 segment 2 sec. |
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* nbsp;nbsp;nbsp;1 tegenzon. 2 tijd vanaf begin verkleuring. 3 Venus. 4 uitschietende bundel. |
Waarnemingen van Havinga. (De kolom O. is hier weggelaten). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Datum |
Plaats (Bestek) B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L. |
K. |
Kl. |
V. Rel.jAbs. |
Vorm |
Omschrijving. | |||
10 Febr |
36029' |
40 2' |
w |
ig |
75 |
9.1 |
2 X flauw. | ||
11 |
» |
37 30 |
9 9 |
— |
66 |
9.1 |
— |
geen groene straal. | |
12 |
42 10 |
9 32 |
_ |
— |
86 |
9.1 |
— |
» nbsp;nbsp;nbsp;Pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P | |
3e |
reis |
30 Mei—29 |
Augustus 1903 | ||||||
10 luni |
Marseille. |
w |
ig |
— |
— |
— |
flauw tintje. | ||
11 |
42 20 |
6 52 |
— |
— |
87 |
13,4 |
— |
geen groene straal. | |
15 |
2gt; |
32 32 |
30 18 |
— |
— |
84 |
16.6 |
— |
P nbsp;nbsp;nbsp;Pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P |
17 |
» |
27 35 |
33 50 |
130' |
ig |
68 |
17.8 |
segment |
— |
18 |
23 10 |
36 48 |
— |
— |
77 |
22.2 |
— |
geen groene straal. | |
19 |
18 30 |
39 48 |
— |
— |
71 |
23.3 |
_ |
P nbsp;nbsp;nbsp;Pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P | |
20 |
» |
13 45 |
42 54 |
130' |
ig |
80 |
27.9 |
segment |
— |
21 |
:» |
12 23 |
46 45 |
— |
— |
76 |
25.3 |
— |
geen groene straal. |
22 |
» |
— |
— |
— |
— |
84 |
20.6 |
— |
PP nbsp;nbsp;nbsp;P |
2 Tuli |
3 0 |
101 15 |
z |
V |
71 |
20.0 |
streepje |
een moment. | |
8 |
Tandj. Priok |
1 |
Ig |
- |
— |
— |
tintje. | ||
13 |
0 40 |
no 30 |
w |
ig |
— |
— |
— |
slechts eenmaal. | |
16 |
Soerabaija |
1 |
ig |
— |
— |
— |
zon rood. | ||
17 |
P |
1 |
ig |
— |
— |
— |
P nbsp;nbsp;nbsp;P | ||
18 |
» |
1 |
ig |
— |
— |
— |
P nbsp;nbsp;nbsp;P | ||
29 |
5 58 |
104 54 |
1 10' |
ig |
-- |
— |
segment |
— | |
10 Aug |
11 20 |
51 20 |
— |
— |
73 |
19.1 |
— |
geen groene straal. | |
12 |
14 35 |
42 20 |
— |
— |
70 |
24.9 |
— |
» nbsp;nbsp;nbsp;Pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P | |
H |
» |
23 50 |
36 37 |
— |
— |
74 |
22.2 |
— |
PP nbsp;nbsp;nbsp;P |
15 |
» |
29 0 |
32 45 |
132' |
ig |
63 |
18.7 |
segment |
— |
16 |
Suezkanaal |
1 |
ig |
— |
— |
» |
— | ||
17 |
» |
32 56 |
29 5 |
z |
ig |
75 |
19.3 |
P |
— |
18 |
p |
35 15 |
23 23 |
z |
ig |
80 |
19.0 |
Streep |
1' |
19 |
p |
37 20 |
17 30 |
z |
ig |
92 |
22.1 |
P |
zon lichtrood. |
20 |
p |
40 16 |
11 50 |
w, z |
Ig |
72 |
14.4 |
segment |
2 X wolk, toen kim. |
21 |
p |
Toulon |
— |
— |
91 |
15.9 |
— |
geen groene straal. | |
22 |
p |
Marseille |
1 |
ig |
— |
— |
— |
opkomst. | |
27 |
p |
44 20 |
8 25 |
z |
ig |
78 |
12.0 |
segment |
— |
¦le reis |
18 September- |
— 18 December 1903 | |||||||
25 Sept |
46 24 |
7 24 |
W» z |
b,g |
87 |
12.7 |
— |
blauw achter wolk. | |
26 |
p |
41 48 |
9 25 |
— |
83 |
12.8 |
— |
geen groene straal. | |
27 |
p |
St. Vincent |
w |
b |
89 |
14.3 |
plekje |
— | |
28 |
p |
kaap Gata |
w |
b |
70 |
14.5 |
Streep |
2 X | |
29 |
p |
40 30 |
2 15 |
— |
— |
75 |
15.3 |
— |
geen groene straal. |
30 |
p |
Marseille |
w |
b |
— |
— |
Streep |
3 X | |
1 |
Oct |
42 45 |
6 15 |
— |
— |
90 |
16.1 |
— |
geen groene straal. |
3 |
P |
37 7 |
18 0 |
z |
Ig |
69 |
14.4 |
segment |
tegenzon. |
4 |
P |
35 0 |
24 10 |
w |
b: Ig |
64 |
13.2 |
— |
2 X afsnijdingen. |
5 |
P |
32 40 |
30 0 |
z |
Ig |
72 |
15.0 |
segment |
afsn. tegenzon. |
6 |
P |
Suezkanaal |
1 |
g |
— |
— |
P |
afsn. | |
7 |
P |
golf V. |
Suez |
1 |
db |
73 |
17.4 |
P |
— |
8 |
P |
23 10 |
36 50 |
z |
Ig |
81 |
22.6 |
P |
afsn. tegenzon. |
9 |
P |
18 24 |
40 0 |
w30' |
Ig |
78 |
23.9 |
P |
P nbsp;nbsp;nbsp;P |
11 |
P |
12 15 |
47 10 |
— |
64 |
20.0 |
— |
geen groene straal. | |
12 |
P |
11 36 |
52 25 |
— |
85 |
21.5 |
— |
PP nbsp;nbsp;nbsp;P | |
H |
P |
9 3 |
63 25 |
w |
lb |
73 |
18.7 |
— |
2 X |
3 |
Nov |
Djapara geb. |
— |
— |
— |
— |
— |
geen groene straal. | |
25 |
P |
7 23 |
75 14 |
w |
b |
68 |
18.0 |
segment |
3 X, afsn. |
26 |
P |
9 5 |
69 50 |
— |
— |
70 |
18.5 |
— |
geen groene straal. |
27 |
P |
10 30 |
64 30 |
w, z |
Ig |
65 |
16.7 |
— |
2 X achter wolk. Dan kim. |
28 |
P |
11 15 |
59 0 |
w, z |
gb: Ig |
73 |
18.3 |
— |
g. b. wolk: 1. g. kim. |
29 |
P |
k. Guardafui |
z |
gb |
63 |
14.3 |
segment |
afsn. tegenzon. | |
30 |
P |
12 26 |
47 20 |
z |
gib: V. |
66 |
15.8 |
P |
b. segm. g. afsn. tegenzon. |
1 |
Dec |
bij Mokka |
1 |
b;g:lg |
75 |
19.3 |
P |
tegenzon. afsn. | |
2 |
P |
17 46 |
40 20 |
— |
— |
58 |
16.4 |
— |
geen groene straal. |
3 |
P |
22 15 |
37 28 |
150' |
lb |
48 |
12.3 |
— |
stukjes; afsnijd. |
4 |
P |
26 44 |
34 33 |
126' |
b; v: bg |
56 |
11.6 |
segment |
afsn. tegenzon. |
6 |
P |
32 12 |
30 38 |
2, W |
lb |
66 |
10.5 |
» |
P nbsp;nbsp;nbsp;P |
Datum |
Plaats (Bestek) B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L. |
K. |
KI. |
\ Rel. |
Abs. |
Vorm |
Omschrijving. | |
8 |
Dec |
36044' 19019' |
w |
b; Ig |
61 |
8.0 |
_ |
b. boven wolk: g. in |
5e reis 17 Jan |
9 Januari— k. Gata |
7 April 1904 w, z |
Ib |
50 |
5.6 |
openingen. afsn. tegenzon. | ||
18 |
» |
40 20 nbsp;nbsp;nbsp;1 36 |
z |
db |
63 |
6.4 |
segment |
— |
23 |
37 15 17 42 |
w 82' |
db |
73 |
7.7 |
3 |
— | |
25 |
Midd. zee |
w, z |
ig |
73 |
8.5 |
3 |
en ellips, tegenzon. | |
28 |
23 22 36 40 |
z |
Jg |
77 |
16.3 |
ellips |
tegenzon. | |
29 |
18 55 39 40 |
— |
80 |
19.9 |
— |
geen groene straal. | ||
30 |
14 44 42 19 |
— |
— |
71 |
17.2 |
— |
3 nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 | |
31 |
12 27 45 34 |
z |
ig |
73 |
15.9 |
ellips |
afsn. tegenzon. | |
1 |
Febr |
12 5 50 54 |
z |
Ib |
73 |
15.2 |
» |
afsn. tegenzon. |
2 |
» |
11 12 56 22 |
w, z |
Ib: g |
69 |
15.7 |
3 |
b. wolk: g. afsn. en |
4 |
3 |
9 12 66 51 |
W, 2 |
ig |
72 |
18.1 |
_ |
ellips, tegenzon. |
5 |
3 |
7 50 72 12 |
w, z |
ig |
68 |
17.6 |
— |
— |
6 |
3 |
4 1 81 42 |
w, z |
lb:lg |
61 |
14.9 |
segment |
afsn. b: segm. g. tegen- |
9 |
» |
10 91 25 |
_ |
_ |
75 |
19.9 |
_ |
zon. geen groene straal. |
10 |
3 |
0 20 96 20 |
z |
ig |
65 |
17.2 |
stukje |
tegenzon. |
12 |
3 |
4 41 101 57 |
z |
lb;g!b |
— |
— |
segment |
b. afsn. g. en b. segment. |
9 Maart |
str. Soenda |
w |
ig |
— |
— |
— |
klein. | |
10 |
3 |
2 20 100 40 |
z |
Ib |
— |
— |
segment |
afsn. tegenzon. |
15 |
3 |
6 43 77 25 |
w |
Ib |
73 |
20.8 |
stukjes |
— |
16 |
3 |
8 0 72 28 |
z |
ig |
72 |
19.7 |
ellips |
tegenzon. |
18 |
3 |
10 45 61 20 |
w |
Ig |
72 |
18.6 |
— |
3 X |
19 |
3 |
11 45 55 25 |
z |
•g |
75 |
182 |
ellips |
afsn. tegenzon. |
20 |
3 |
12 15 49 55 |
w |
ig |
80 |
18.9 |
stukjes |
— |
21 |
3 |
12 25 44 0 |
z |
ig |
71 |
20.0 |
ellips |
afsn. tegenzon. |
22 |
3 |
16 15 41 18 |
w |
Ig |
67 |
20.4 |
— |
alleen afsnijd. |
24 |
3 |
25 19 35 38 |
z |
g:b |
54 |
9.4 |
ellips |
afsn. tegenzon. |
25 |
3 |
29 48 32 32 |
1 |
i^g |
— |
— |
— |
— |
26 |
3 |
Suezkanaal |
1 |
Ig |
— |
— |
ellips |
afsn. tegenzon. |
31 |
3 |
42 25 nbsp;nbsp;nbsp;7 50 |
z |
Ib |
44 |
4.8 |
segment |
— |
2 April |
k. Palos |
180' |
ig |
82 |
9.8 |
— |
— | |
4 |
3 |
40 43 nbsp;nbsp;nbsp;9 22 |
w |
ig |
79 |
9.2 |
— |
alleen afsn. |
5 |
3 |
45 30 nbsp;nbsp;nbsp;7 25 |
z |
hg |
74 |
7.3 |
segment |
afsn. |
6e reis 7 Mei |
30 April—-36 18 nbsp;nbsp;nbsp;6 51 |
0 Juli 1904 w |
hg |
63 |
9.7 |
alleen afsn. tegenzon. | ||
12 |
3 |
42 29 nbsp;nbsp;nbsp;6 42 |
w, z |
Ib |
75 |
10.9 |
— |
3 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 |
13 |
3 |
39 54 12 5 |
z |
bg: dg |
77 |
11.3 |
ellips |
b.g. afsn.; d.g. |
14 |
3 |
37 11 nbsp;nbsp;nbsp;17 54 |
w |
ig |
74 |
11.3 |
ellips, tegenzon. 2 X | |
16 |
3 |
32 46 29 22 |
w |
g |
57 |
10.2 |
— |
afsn. laatste stukje. |
18 |
3 |
27 31 34 3 |
1 |
g: b: V |
60 |
13.3 |
segment |
afsn. g: b. segm. b: v. |
19 |
3 |
23 6 37 2 |
z |
Ig: Ib |
67 |
17.1 |
3 |
afsn. l.g.i segment l.b. |
20 |
3 |
18 35 39 40 |
w |
hg: Ig |
87 |
24.2 |
— |
afsn. steeds lichter. |
21 |
3 |
bij Abu Ailo |
w |
hg: Ig |
76 |
23.0 |
— |
afsn. |
23 |
3 |
12 3 50 56 |
w, z |
Ig |
76 |
21.0 |
segment |
2 X wolk: kim. |
24 |
3 |
10 58 56 2 |
z |
Ib; db |
76 |
21.9 |
3 |
rood bij verschijnen |
26 |
3 |
8 26 66 34 |
, _ |
74 |
22.8 |
_ |
achter wolk. geen groene straal. | |
28 |
3 |
6 7 76 45 |
w |
b |
86 |
23.3 |
— |
1 afsn. |
3 Juni |
bij Benkoelen |
z |
b V |
— |
— |
ellips |
1 afsn. tegenzon. | |
11 |
3 |
Scmarang |
z |
Ib: Ig |
— |
— |
3 |
afsn. l.b; ellips l.g. |
12 |
3 |
bij Mandalika |
z |
ig |
3 |
tegenzon. 3 | ||
14 |
3 |
Soerabaija |
w |
gb |
— |
— |
— |
afsn. |
15 |
3 |
3 |
J31' |
Ig |
— |
— |
— |
opkomst, stukjes. |
15 |
3 |
3 |
116' |
lb:lg |
— |
— |
segment |
afsn. l.b.; segment l.g. |
16 |
3 |
3 |
1 16' |
Ig |
— |
— |
3 |
afsn. |
17 |
3 |
3 |
W, I |
Ig |
— |
— |
— |
— |
Datum |
Plaats (Bestek) B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L. |
K. |
KI. |
gt; Rel. |
/. Abs. |
Vorm |
Omschrijving. |
18 Juni |
Soerabaija |
w52' |
lb:lg |
. |
_ |
_ |
afsn. l.b.; dan l.g. |
20 » |
w |
lb:lg |
— |
— |
segment |
3 X l.b.: 1 X l.g. segm. | |
23 » |
Semarang |
z |
hg: b |
— |
— |
» |
afsn. h.g.: segm. h.g. |
2 Juli |
iojo' 94032' |
w |
bg:lg |
71 |
20.2 |
_ |
dan b. tegenzon. afsn. 2 X b: 1 X g. |
3 » |
J 37 85 45 |
z |
Ib |
71 |
19.3 |
ellips |
afsn. tegenzon. |
4 » |
1 46 84 29 |
w |
ig |
74 |
20.0 |
afsn. in wolk. | |
5 » |
1 39 78 35 |
w 35' |
ig |
73 |
19.8 |
— |
op 4 plaatsen. |
9 » |
2 55 57 14 |
w70' |
ig |
66 |
16.9 |
— |
2 X |
11 » |
bij Ras Hafun |
— |
78 |
15.4 |
— |
geen groene straal. | |
12 » |
golf V. Aden |
— |
— |
68 |
22.2 |
— |
» » » |
13 » |
bij Mokka |
— |
— |
70 |
23.5 |
— |
» » * |
H » |
17 36 40 20 |
— |
— |
63 |
21.3 |
— |
» » » |
15 * |
21 55 38 50 |
w |
•g |
65 |
20.2 |
— |
2 X |
16 * |
25 54 35 4 |
z |
lg:lb |
73 |
20.2 |
— |
afsn. |
18 » |
31 46 32 5 |
w, z |
ig |
69 |
16.2 |
ellips |
afsn. tegenzon. |
19 » |
34 0 26 10 |
z |
•g |
83 |
19.3 |
» » | |
20 » |
36 15 20 30 |
— |
80 |
20.1 |
— |
geen groene straal. | |
21 » |
Liparischeeill. |
— |
— |
75 |
20.2 |
— |
» » » |
22 » |
Corsica |
z |
Ig: hg |
68 |
18.0 |
segment |
afsn. l.g.: segm. h.g. |
24 » |
k. Antonio |
W.1 |
•g |
85 |
21.6 |
— |
afsn.: achter berg. |
25 » |
26 26 nbsp;nbsp;nbsp;4 42 |
1 128' |
ig |
69 |
12.3 |
segment |
afsn.: segm. 2 X |
26 » |
k. Espichel |
— |
— |
80 |
13.7 |
— |
geen groene straal. |
27 » |
43 41 nbsp;nbsp;nbsp;8 55 |
wl05' |
hg |
78 |
13.5 |
— |
afsn. |
7e reis 25 Aug |
20 Augustus-45 6 nbsp;nbsp;nbsp;8 9 |
-19 Novem w, z |
ber 1904 hg: b |
61 |
8.7 |
segment |
afsn. en segment. |
29 » |
40 8 nbsp;nbsp;nbsp;1 35 |
80 |
18.6 |
g. achter wolk: dan b. achter kim, tegenz.nbsp;geen groene straal. | |||
31 » |
Marseille |
172' |
ig |
— |
— |
segment |
afsn. |
1 Sept |
42 38 nbsp;nbsp;nbsp;6 24 |
z |
Ig |
68 |
11.9 |
— |
J» |
2 » |
40 0 12 15 |
— |
— |
63 |
12.6 |
— |
geen groene straal. |
3 » |
37 13 17 42 |
w, z |
Ig |
69 |
15.9 |
— |
afsn. |
4 » |
eil. Gaodo |
— |
81 |
17.5 |
— |
geen groene straal. | |
5 » |
32 56 29 18 |
w, z |
Ig |
75 |
17.3 |
- |
2 X wolk; kim. tegenz. |
6 » |
Suczkanaal |
1 |
Ig |
— |
— |
ellips |
2 X: afsn. tegenzon. |
7 » |
golf V. Suez |
1 180' |
hg |
66 |
17.6 |
— |
bij verdw. en versch. |
8 » |
23 28 36 39 |
w, z |
b: Ig |
85 |
23.2 |
- |
van den bovenrand, afsn. b; dan g. |
9 . |
18 50 39 27 |
— |
— |
80 |
23.6 |
— |
geen groene straal. |
11 » |
12 27 45 41 |
w 65' |
Ig |
87 |
26.8 |
streep |
— |
12 » |
11 58 51 nbsp;nbsp;nbsp;5 |
z |
Ig |
84 |
18.0 |
segment |
afsn. |
19 » |
3 18 87 32 |
— |
— |
76 |
19.7 |
— |
geen groene straal. |
20 » |
1 24 92 35 |
z |
bg: Ig |
77 |
20.9 |
segment |
afsn. b.g: segm. 1. g. |
23 Oct. |
2 55 88 40 |
w |
Ig |
81 |
21.4 |
— |
afsn. |
25 » |
6 22 78 54 |
— |
75 |
19.9 |
— |
geen groene straal. | |
30 . |
11 55 53 6 |
z |
Ig |
76 |
19.0 |
ellips |
afsn. tegenzon. |
31 gt; |
12 32 47 32 |
z |
gb |
73 |
19.8 |
» » | |
1 Nov |
bij Jebel Sukur |
z |
v.g |
65 |
18.1 |
» |
achter wolk v: afsn. en |
2 » |
18 49 39 46 |
z |
g |
67 |
21.3 |
ellips |
ellips g. afsnijd, tegenzon. |
3 » |
23 18 36 47 |
wlO' |
b:v:lg |
78 |
20.1 |
— |
laatste stukje g. |
4 » |
bij Stradwan |
1 |
Ig |
47 |
11.0 |
— |
— |
6 gt; |
32 30 30 17 |
w |
lb:db |
59 |
10.7 |
— |
tegenzon. |
7 » |
34 45 24 36 |
w, z |
g:b:lg |
60 |
10.0 |
ellips |
afsn. g; wolk b; |
8 » |
36 54 18 54 |
w30' |
db |
72 |
12.2 |
- |
kim l.g. tegenzon. 2 plekjes. |
9 gt; |
39 22 13 27 |
w, z |
b:g,b:lg |
60 |
8.5 |
ellips |
b. achter wolk; afsn. |
11 » |
42 47 nbsp;nbsp;nbsp;4 30 |
z |
ig |
75 |
10.6 |
segment |
g.b.—l.g. tegenzon. afsn. Onder segm. rood |
13 , |
Gibraltar |
z |
Ig |
84 |
13.4 |
» |
streepje. afsn. |
Datum |
Plaats (Bestek) B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L. |
K. |
KI. |
\ Rel. |
7 ^ Abs. |
Vorm |
Omschrijving. |
8e reis 26 Dec |
10 December 33°22' 28030' |
10 Maart 1‘ w 16' |
?04—’05 lg:b: V |
54 |
7.0 |
segment |
afsn. l.g.—g.b. |
28 gt; |
29 15 32 44 |
1101' |
lg:hg |
41 |
6.4 |
segm. b.—v. | |
29 |
24 30 36 0 |
116' |
lg:gb |
64 |
12.3 |
» |
afsn. l.g.; segm. g.b. |
31 * |
15 53 41 38 |
w, z |
hg: Ig |
81 |
19.5 |
— |
afsn. |
I Jan |
12 24 44 26 |
z |
lb:db |
73 |
16.6 |
segment |
afsn. l.b. segm. d.b. |
2 » |
12 10 49 30 |
z |
Ig: b; db |
69 |
15.4 |
» |
tegenzon. afsn. l.g.—l.b. |
10 gt; |
1 59 87 37 |
w |
hg |
75 |
20.1 |
_ |
segm. d. b. tegenzon. stukjes. |
12 » |
0 23 97 22 |
w 60' |
hg |
80 |
20.6 |
— |
gt; |
14 » |
3 8 101 24 |
w |
db: V |
— |
— |
— |
» |
15 » |
str. Soenda |
w 10' |
g: gb: Ib |
— |
— |
segment |
afsn. g.—g. b. segm. b. |
14 h'ebr |
6 30 78 25 |
w8' |
hg: Ib |
77 |
19.7 |
— |
afsn. |
15 ^ |
7 46 73 3 |
w 16' |
ig |
77 |
20.4 |
— |
gt; |
16 » |
8 56 67 28 |
w, z |
lb:lg |
73 |
18.0 |
segment |
wolk. l.b.—l.g. segment |
17 » |
10 19 62 44 |
w |
Ib |
64 |
14.6 |
_ |
l.g. tegenzon. |
18 » |
11 23 57 32 |
w, z |
hg: dg |
61 |
14.2 |
ellips |
wolk h.g : ell. d.g: |
19 » |
12 4 52 8 |
w, z |
g:gb |
63 |
14.5 |
Sgt; |
tegenzon. wolk. h.g. ell, g.b. |
20 * |
12 32 46 23 |
z |
b:gb;g |
70 |
16.2 |
segment |
tegenzon. afsnijd, b.—g. segm. g. |
21 * |
bij Jebel Zuhur |
z |
Ib: g: Ig |
83 |
19.8 |
tegenzon. afsnijd. 2 segm. | |
22 » |
18 38 39 42 |
w |
hg |
74 |
15.9 |
— |
— |
23 » |
22 50 37 3 |
z |
g: gb |
59 |
11.3 |
ellips |
afsn. g.—g. b. segment. |
24 nbsp;nbsp;nbsp;» |
bij Straduan |
135' |
Ib |
51 |
7.9 |
b. tegenzon. stukjes. | |
25 nbsp;nbsp;nbsp;» |
Suezkanaal |
1 |
gb |
— |
— |
segment |
afsnijd. |
26 » |
Port Said |
1 |
hg |
68 |
9.1 |
opkomst. | |
27 nbsp;nbsp;nbsp;» |
bij Gadoo |
w» z |
Ib; db: V |
64 |
7.8 |
» |
tegenzon. |
28 » |
37 0 18 40 |
w, z |
ig |
66 |
7.1 |
ellips | |
1 Maart |
39 45 13 56 |
w, z |
lb:lg |
71 |
8.2 |
— |
wolk. l.b. afsn. l.g. |
2 » |
43 0 nbsp;nbsp;nbsp;8 25 |
w |
Ib |
71 |
6.5 |
— |
afsn. |
4 » |
37 55 nbsp;nbsp;nbsp;08 |
w,121' |
Ib |
47 |
5.0 |
— |
» |
6 » |
k. Carvaciara |
w |
ig |
80 |
8.7 |
— |
» |
9c reis 7 April |
1 April—30 41 0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9 55 |
Juni 1905 w45' |
hg: gb |
85 |
11.4 |
_ |
afsn. |
12 » |
Marseille |
132' |
b |
— |
— |
— |
» |
13 nbsp;nbsp;nbsp;* |
42 35 nbsp;nbsp;nbsp;6 33 |
z |
gb: Ig |
92 |
11.2 |
— | |
15 » |
37 10 17 54 |
w» z |
lb:lg |
85 |
11.4 |
ellips |
afsn. l.b.—l.g. |
16 » |
bij Gaodo |
z |
hg |
81 |
11.1 |
» |
ell. l.g. tegenzon. afsn. tegenzon. |
19 » |
27 58 33 35 |
165' |
ig |
65 |
16.6 |
streep |
— |
26 » |
10 6 61 45 |
w, z |
db: V |
65 |
16.9 |
ellips |
afsn. d.b.—v. |
29 » |
6 7 77 0 |
w, z |
b: V |
78 |
22.5 |
ellips |
ell. V. tegenzon. tegenzon. |
30 gt; |
4 36 82 2 |
w |
hg: Ib |
79 |
22.1 |
— | |
3 Juni |
0 55 93 47 |
z |
ig: V |
72 |
20.3 |
ellips |
afsn. l.g. ell. l.g. en |
4 » |
1 33 88 30 |
4- w |
ig |
74 |
20.4 |
__ |
V. tegenzon. afsn. |
5 * |
1 52 83 8 |
w, z |
Ib: gb |
75 |
20.1 |
ellips |
wolk. l.b. ell. g.b. |
9 » |
0 18 62 40 |
w |
ig |
76 |
20.4 |
tegenzon. laatste stukje. | |
11 » |
5 10 54 0 |
z |
ig |
85 |
23.2 |
streep | |
12 » |
k. Guardafui |
1 |
g |
86 |
21.0 |
— |
onderg. v. de maan. |
13 » |
12 16 47 37 |
z |
gb:lg |
74 |
24.8 |
segment |
afsn. g.b. segm. l.g. |
15 » |
17 12 40 47 |
w30' |
hg:lg |
82 |
26.1 |
— |
afsn. |
16 » |
21 33 37 52 |
w30i |
hg: Ig |
81 |
24.3 |
— | |
17 » |
26 3 35 3 |
Z |
hg: Ig |
75 |
20.1 |
— |
P |
Datum |
Plaats (Bestek) B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L. |
K. |
KI. |
V. Rel. 1 Abs. |
Vorm |
Omschrijving. | |
18 Juni |
Suezkanaal |
1 |
Ig: Ib |
_ |
_ |
segment |
eerst l.g. dan l.b. |
19 » |
31 55 31 17 |
z |
gb:g |
84 |
17.3 |
ellips |
afsn. g.b.—l.g. |
20 » |
34 20 25 32 |
z |
g |
90 |
18.1 |
» |
ell. l.g. tegenzon. afsn. tegenzon. |
21 gt; |
36 38 19 20 |
w |
b: V |
81 |
14.8 |
— |
laatste stukjes. |
22 » |
39 14 13 46 |
w, z |
b: hg |
76 |
15.9 |
segment |
afsn. en wolk b. dan |
23 gt; |
42 8 nbsp;nbsp;nbsp;7 30 |
w30' |
ig |
94 |
17.8 |
afsn. en ell. g. rood onder de kim.nbsp;afsn. | |
24 » |
41 45 nbsp;nbsp;nbsp;3 36 |
145' |
bg |
80 |
14.6 |
— |
afsn. stukjes. |
25 » |
k. Palos |
1 |
Ib |
90 |
17.5 |
— |
4 X. |
27 » |
40 30 nbsp;nbsp;nbsp;9 30 |
z |
hg : b; V |
87 |
13.6 |
ellips |
afsn. l.g.—l.b. ell l.b.— |
10e reis 24 Juli |
22 Juli—21 Southampton |
October 19 127' |
35 b |
segment |
—V. tegenz. afsn. | ||
28 * |
40 22 nbsp;nbsp;nbsp;9 58 |
z |
hg: Ig |
91 |
16.0 |
— |
afsn. h.g.—l.g. |
3 Aug |
42 25 nbsp;nbsp;nbsp;6 46 |
z |
Ib |
73 |
16.5 |
ellips |
afsn. tegenzon. |
4 » |
39 50 12 20 |
z |
ig |
73 |
18.2 |
gt; |
» * |
5 » |
37 20 17 22 |
— |
75 |
20.1 |
— |
geen groene straal. | |
6 » |
35 20 23 2 |
z |
ig |
89 |
22.7 |
— |
afsn. |
7 . |
33 3 28 22 |
z |
ig |
78 |
21.9 |
— |
» |
9 » |
28 50 32 53 |
146' |
Ib: db: V |
65 |
20.0 |
segment |
afsn. segm. d.b.—v. |
10 » |
24 6 36 14 |
Z |
ig |
80 |
26.7 |
— |
afsn. |
14 » |
k. Guardafui |
z |
ig |
80 |
18.5 |
— |
1 afsn. |
15 » |
10 25 57 10 |
w |
ig |
79 |
19.5 |
— |
achter wolk. |
16 » |
9 18 62 20 |
w 15' |
ig |
79 |
20.4 |
— |
2 stukjes. |
31 » |
Tandj. Priok |
z |
ig |
— |
ellips |
afsn.'tegenzon. | |
2 Scpt |
Pekalongan |
w, z |
ig |
— |
— |
— |
stukje. |
14 » |
_ |
— |
— |
— |
... | ||
20 » |
Vlakken Hoek |
w |
ig |
— |
— |
— |
2 X achter wolk. |
23 » |
l 8 93 7 |
w |
Ib |
77 |
20.9 |
hoekje |
afsn. |
25 » |
3 46 82 58 |
z |
' Ib |
80 |
21.9 |
segment |
» |
28 » |
8 20 68 28 |
w |
Ib: hg |
72 |
19.7 |
— |
bij verdwijnen. |
29 » |
9 40 63 5 |
w, z |
ig |
74 |
20.0 |
ellips |
tegenzon. |
30 » |
10 15 57 57 |
w. z |
Ib; Ig: V |
72 |
19.2 |
» |
wolk l.b. —V, ell. l.g. |
1 Oct |
11 48 53 3 |
w |
hg |
87 |
21.9 |
segment |
tegenzon. afsn. |
2 » |
12 29 47 50 |
z |
gb:b:V |
74 |
20.9 |
ellips |
afsn. g.b. ell. b. en v. |
3 » |
Jebel Zuhur |
148' |
ig |
65 |
22.0 |
tegenzon. stukje. | |
4 » |
16 40 41 2 |
z |
Ib: Ig: bg |
76 |
25.0 |
ellips |
afsn. l.b. ell. g. tegenzon. |
5 » |
22 55 37 10 |
z |
Ib; db |
80 |
25.0 |
segment |
afsn. l.b. segm. b. tegenz. |
6 » |
Stradwan |
148' |
b |
68 |
20.2 |
— |
stukjes. |
7 » |
Suez |
1 174' |
ig |
— |
— |
streepje | |
9 » |
» |
167' |
hg |
— |
— |
segment |
opkomst. |
10 gt; |
Damicttc |
z |
Ib; db; V |
80 |
19.0 |
ellips |
afsnijd, b. ell. b: |
15 » |
Marseille |
z |
lb:lg |
64 |
8.1 |
ellips |
V. tegenzon. afsn. l.b. ell. l.g. tegenzon. |
16 » |
k. Antonio |
152' |
db: V |
62 |
11.3 |
— |
stukje. |
18 » |
k. Roca |
w |
hg:lg |
81 |
12.7 |
— |
— |
20 » |
Ouessant |
w |
gb:lg |
58 |
5.9 |
afsn. |
26
Datum. |
Plaats (Bestek) B. nbsp;nbsp;nbsp;L. |
K. |
T. |
Waar nemer |
KI. |
Opmerkingen. | |
23 Febr |
’21 |
Colombo |
z |
l'/ï |
Voüte |
bg |
_ |
24 nbsp;nbsp;nbsp;» |
» |
z |
l'/j. 2 |
b: V |
— | ||
25 nbsp;nbsp;nbsp;» |
— |
z |
2. vu |
» |
b:gb |
— | |
26 » |
— |
w |
1. 1 |
b: gb |
— | ||
27 » |
— |
z |
vu |
» |
V: b |
— | |
1 Maart |
— |
z |
» |
bg |
opkomst | ||
1 » |
— |
z |
2V2.1 |
» |
b;g |
— | |
2 » |
— |
z |
— |
» |
b:bg |
— | |
3 nbsp;nbsp;nbsp;» |
— |
w |
— |
» |
b: bg |
opkomst | |
3 nbsp;nbsp;nbsp;» |
Perim. |
z |
2'U. 1 |
b: bg |
— | ||
4 nbsp;nbsp;nbsp;» |
Abu eil. |
w.1 |
gt; |
bg |
opkomst | ||
5 nbsp;nbsp;nbsp;» |
- |
z |
7. vu |
g:bg |
— | ||
7 nbsp;nbsp;nbsp;» |
golf V. Suez |
1 |
V2 |
» |
V |
— | |
12 » |
Midd. zee |
— |
» |
bg |
opkomst | ||
13 nbsp;nbsp;nbsp;» |
— |
z |
— |
bg |
— | ||
14 nbsp;nbsp;nbsp;» |
— |
z |
» |
gb |
— | ||
15 nbsp;nbsp;nbsp;» |
Z. V. Spanje |
z |
vu |
» |
gb |
opkomst | |
15 |
str. Gibraltar |
z |
5,2. 1 |
» |
gb: b |
— | |
6 April |
¦08 |
Cuba |
z |
— |
V, Asbeck |
g |
— |
3 Aug |
¦10 |
Helder |
z |
— |
• » |
g | |
29 Juni |
¦02 |
45°44' 37° 5' |
_ |
_ |
Terkuhle |
g |
vonk Venus |
11 Febr |
¦04 |
12 17 50 50 |
z |
Soomer |
•g |
streep nbsp;nbsp;nbsp;» | |
25 Aug |
¦06 |
— — |
z |
4 |
Versteeg |
g |
schijfje » |
16 Sept |
¦06 |
— — |
z |
2 |
» |
g | |
26 Nov. |
¦04 |
golf V. Suez |
z |
— |
Wessels |
ig | |
16 April |
'05 |
z |
— |
Jg |
» | ||
4 Oct |
¦06 |
— |
— |
1 |
— |
g |
schijfje nbsp;nbsp;nbsp;» |
4 Jan |
¦16 |
26 24 34 36 |
— |
5 |
Tjalsma |
g | |
20 Nov |
¦15 |
20 12 47 6 |
— |
V4 |
V. Dijck |
g | |
9 Mei |
'16 |
37 0 nbsp;nbsp;nbsp;3 30 |
— |
» |
g | ||
1 Juni |
¦16 |
26 48 86 48 |
— |
— |
Koorn |
g | |
22 Nov. |
•04 |
12 17 43 48 |
— |
— |
Wessels |
g |
segm. Maan |
25 nbsp;nbsp;nbsp;» |
¦04 |
— — |
— |
— |
» |
g |
puntje nbsp;nbsp;nbsp;» |
12 Juni |
¦05 |
k. Guardafui |
z |
— |
Havinga |
g |
streep nbsp;nbsp;nbsp;» |
3 Mei |
¦04 |
1 30 100 20 |
Kösting |
HOOFDSTUK II.
§ 5. Inleiding. Theorie van Julius. Onderzoek van Danjon.
Beschouw ik in het volgende den groenen straal als een verschijnsel, dat berust op dispersie door atmosferische breking, dan is het gewenscht deze breking in en bij de kim nader te onderzoeken. Daarnaast zullen twee factoren, de absorptie en de diffuse
-ocr page 39-27
verspreiding van licht in de atmosfeer een rol spelen. Dit verschijnsel wil ik in een volgend hoofdstuk behandelen.
In het tijdperk 1870 tot heden, hetwelk in het vorig hoofdstuk werd overzien, treffen we een aantal berekeningen aan over dennbsp;duur van het verschijnsel, in de veronderstelling, dat het zondernbsp;bijzondere vervorming verloopt.
De meeste ervan worden door Mulder geciteerd. Als eerste en voor de geschiedenis zeker meest belangrijke beschouwing wordtnbsp;genoemd het artikel van W. H. Julius [Arch. Neerl. 2 6 385nbsp;(1901)]. Na een inleiding, die het verschijnsel beschrijft, zegtnbsp;Julius: ,,La première explication, qui s’offre a l'esprit, c'est que Ienbsp;,.rayon vert resulte de la dispersion qui accompagne nécessairementnbsp;,,la réfraction astronomique. C’est l’explication donnée par Sohncke,nbsp;,.Schülkc, Ekama et par d’autres encore. Elle présente pourtantnbsp;,,quelques difficultés. D’après les tables de Bessel la déviation,nbsp;„produite par la réfraction dans l'atmosphère terrestre, atteint lanbsp;„valeur;
34'54M = 2094quot;
„tout prés de l’horizon et
5'16quot;.5 = 316quot;.5
„a une hauteur de 10'.
,,L’indice de réfraction de l’air est:
no = 1.00029289.
,,la dispersion:
np — nc = 0.00000295.
„d’ou une dispersion relative moyenne:
np— nc__1_
no — 1 nbsp;nbsp;nbsp;99
,,Les rayons violets et bleus sont fortement absorbés par l’atmos-„phère. Si nous évaluons la longueur de la partie verte du spectre, „augmentée de cequ’il reste du bleu, a la moitié de Ia distance entrenbsp;,,les lignes F et C, cette region verte-bleue ne comprendra que 0.005nbsp;„de Ia déviation totale, subie par les rayons moyens. Ainsi, prés denbsp;,,rhorizon on pourra s’attendre a voir Ie soleil limité par un bordnbsp;2094
„vert bleuatre de nbsp;nbsp;nbsp;- = 10quot; de largcur; a une hauteur de 10*^’ au
„dessus de l’horizon la largeur de la bande colorée ne serait „que r'.6.
„Cette évaluation s'accorde avec Ie fait connu, qu’il faut une ,,lunette assez forte pour regonnaitre Ia coloration des bords d’unnbsp;„astre prés de l’horizon. Or, sous les tropiques Ie soleil couchant
-ocr page 40-28^
„descend 15quot; d’arc par seconde de temps, de sorte que la lumière „verte ne pourrait dominer que pendant -j^ sec. tout au plus; etnbsp;,,quand le soleil disparait derrière des montagnes elevées de 10°nbsp;,,au dessus de l’horizon, la durée du rayon vert n’excéderait pas lenbsp;sec. Les observations du phénomène ont donné, au contraire,nbsp;„une durée non seulement beaucoup plus longue en maints cas,nbsp;,,mais encore trés variable et determinée d’une manière inconnuenbsp;,,par les conditions de l’atmosphère. Ainsi me semble-t-il, que lanbsp;„réfraction ordinaire ne suffit pas pour rendre compte des faits.”
Julius stelt dan voor, de verklaring van den langeren duur van het verschijnsel te zoeken in anomale dispersie van het zonlicht innbsp;de atmosfeer. Hij veronderstelt, dat de groene kleur, die de zuurstof in een Geisslersche buis uitstraalt en de blauwe, in zoo’n buisnbsp;door stikstof gegeven, overeenstemt met een emissie spectrum, doornbsp;het licht, dat anomale dispersie ondergaan heeft, uitgestraald.
Wij lezen: „Pour fixer les idéés, considérons le moment, ou du „soleil levant un segment de 20°, par exemple, se trouve au dessusnbsp;,,de l'horizon. La bande suivante du disque, encore cachée parnbsp;,,rhori2on et qui, évidemment, déborde le segment de part et d'autrenbsp;„nous enverra une lueur, composée de rayons anomalement dis-,,persées. Cette lueur couvrira le segment en l’enveloppant d’unenbsp;,,auréole. Son spectre sera discontinu et intimement lié au spectrenbsp;,,d’absorption de l’air: en effet elle en sera a peu prés le renverse-,,ment, de même que le spectre de la chromosphère ressemble aunbsp;„renversement du spectre de Fraunhofer.”
Dan tracht Julius een verklaring te geven voor het afwisselende van het verschijnsel, door de absorptie, de ,,aardsche lijnen” in hetnbsp;zonnespectrum toe te schrijven aan de vrije ionen in de atmosfeer,nbsp;die in zeer afwisselende hoeveelheid voorkomen.
Het is duidelijk, dat de juistheid van deze hypothese alleen getoetst kan worden door spectraal onderzoek van het verschijnsel. In de litteratuur van de laatste jaren vinden wij een artikel vannbsp;Danjon en Rougier, dat mededeelingen over dit onderwerp bevat.nbsp;(C.R. 171 814 1920). Danjon en Rougier hebben op een der torensnbsp;van de Straatsburgsche kathedraal een spectroscoop opgesteld ennbsp;het spectrum van den groenen rand, die zich tijdens het dalen vannbsp;de zon in den kijker vertoont, gefotografeerd, met een belichtingnbsp;van 2 minuten. Het spectrum was normaal, behalve dat het roodnbsp;ontbrak en de kant van de kortste golflengte door absorptie wasnbsp;ingekort. Op grond hiervan bestrijden zij de theorie van Julius, ennbsp;beweren dat de groene straal alleen bestaat uit het zichtbaar wor-
-ocr page 41-29
den, even vóór de verdwijning achter de kim, van den groenen rand.
Naar mijn meening is het onderzoek van Danjon en Rougier geen afdoende weerlegging van de theorie van Julius. Immers Juliusnbsp;spreekt uitdrukkelijk van het licht, dat het onder de kim zijnde deelnbsp;van de zon uitzendt en dat door anomale dispersie een emissienbsp;spectrum moet geven. Indien Julius gelijk heeft zal echter dit spectrum eerst zichtbaar zijn, als het gewone zonlicht weinig of geennbsp;invloed meer uitoefent, dus tijdens het zichtbaar zijn van dennbsp;groenen straal, d. w. z. di 2 seconden. Dat de laatste groene randnbsp;meewerkt tot het vormen van den groenen straal zal Julius welnbsp;stilzwijgend verondersteld hebben, maar deze alleen zou immersnbsp;den duur van het verschijnsel tot seconde terugbrengen, terwijlnbsp;de practische waarneming leert, dat gemiddeld 2 seconden gesteldnbsp;kan worden. Nu fotografeeren Danjon en Rougier het spectrumnbsp;van den groenen rand ver boven de kim (immers zij belichtennbsp;2 min.). Ik zou zeggen, dat niemand andere resultaten verwachtnbsp;kon hebben, dan Danjon en Rougier verkregen. Zij hadden hetnbsp;spectrum van den groenen straal visueel moeten onderzoeken en —nbsp;indien Julius gelijk had — een omkeering van het spectrum op hetnbsp;laatste moment moeten bespeuren. Zoolang een zoodanig onderzoeknbsp;niet is geschied en negatief is uitgevallen, kan de hypothese vannbsp;Julius niet als weerlegd beschouwd worden. Van meer waarde zijnnbsp;de argumenten, die Mulder tegen de theorie van Julius aanvoert.nbsp;In vele gevallen n.1. wordt als duur van het verschijnsel aangegevennbsp;die tijd, die van de eerste verkleuring der hoeken of tot het verdwijnen van het laatste segment verloopt. Ook zou de theorie vannbsp;Julius moeilijk het optreden van een blauwen straal kunnen verklaren, daar uit het groenblauwe licht het blauw het sterkst wordtnbsp;weggenomen. Ook is het niet te begrijpen, hoe bij anomale dispersienbsp;zich een normaal gevormd groen segment kan vertoonen, zooaisnbsp;toch herhaaldelijk voorkomt. Hoewel het dus mogelijk blijft, datnbsp;anomale dispersie een rol speelt bij den groenen straal, is het tochnbsp;gewenscht te zien, of men het verschijnsel niet met normale dispersienbsp;verklaren kan. Hierbij moet dan nog opgemerkt worden, dat Juliusnbsp;zijn berekening maakt voor ondergang bij den equator. Naarmatenbsp;de zon langzamer onder den horizon verdwijnt, moet het verschijnselnbsp;langer duren, de duur van de waarneming hangt dus af van denbsp;breedte en van het jaargetijde. Zoo zal bij ons in den winter denbsp;tijdsduur langer zijn.
-ocr page 42-30
Uit cos. 'c = sin. 6 sin. «p -|- cos. 8 cos. lt;ïgt; cos. t volgt:
sin -3— = cos. ü cos. 50 sm. t. dt
J gt;
Voor? = 90® geeft dit: nbsp;nbsp;nbsp;^os. 23°30' cos. 52® sin. 57°.30'
= 0.4.
Dus is de uitkomst van Julius met te vermenigvuldigen en vinden wij X ^Is — l'/s sec. Zooals wij in het volgende ziennbsp;zullen, is bovendien de refractie waarschijnlijk tal van keerennbsp;grooter.
§ 6. Theoretische beschouwing. Onderzoek van Emden.
Wanneer ik dus begin het probleem der refractie in de atmosfeer nader te beschouwen, kan deze bespreking in twee deelen gescheiden worden.
Allereerst wil ik behandelen — natuurlijk zeer in 't kort — wat uit theoretisch oogpunt hierover in de laatste jaren gezegd is. Maarnbsp;daarna moet zeker een beschouwing gewijd worden aan hetgeennbsp;de practijk heeft geleerd. Er zijn juist bij de refractie in de kimnbsp;zoovele afwijkingen van het gewone verloop van dit verschijnsel,nbsp;dat hierover uitvoerig gesproken moet worden, hetgeen wij dannbsp;ook in § 7 en 8 zullen doen. Ik stel mij voor tenslotte in § 9 tenbsp;groepeeren de toepassingen van het voorgaande op den groenennbsp;straal met opmerkingen, die uit de gegevens, in hoofdstuk 1 vermeld, voortkomen.
De lichtstraal beschrijft een gebogen lijn door de atmosfeer. Voor elk punt van deze lijn geldt de wet van Snellius:nbsp;rn sin. i = c. (Hierin is r de voerstraal, n de brekingsindex, i denbsp;zenithsafstand van de raaklijn; een astronoom zou deze hoek tnbsp;noemen, doch met het oog op het volgende betoog van Emden isnbsp;i gebruikt).
Integreerend van de grens der atmosfeer af tot het aardopper
vlak, waar n vinden wij:
Az
nt en de astronomische refractie A z noemend.
dn
|/n2 r^ - c^
Deze integraal moet ons de refractie leeren kennen; gewoonlijk wordt dan een veronderstelling gemaakt over de wijze waarop nnbsp;van r zou kunnen afhangen en de integraal daarna door middel vannbsp;reeksontwikkelingen benaderd. Er zijn een aantal min of meer
-ocr page 43-31
waarschijnlijke functies voor r opgesteld en de resultaten der berekeningen stemmen tot op ± 85° zenithsafstand vrij goed overeen. Daar beneden krijgt men echter verschillen, die bij 90° tot bijnanbsp;4' stijgen.
In de practische astronomie gebruikt men de tafels van Bessel en die van de Ball, om de refractie te leeren kennen. Deze tafelsnbsp;geven tot 80° zenithsafstand voldoend nauwkeurige waarden voornbsp;de refractie (de tafel van de Ball gaat ook niet verder). Echter zijnnbsp;de waarden voor de horizontale refractie onzeker en waarschijnlijknbsp;te klein. Hierop is o. a. gewezen door R. Emden, die op de grondslagen van zijn werk „Gaskugeln, Anwendungen über mechanischenbsp;Warmetheorie” een theorie der refractie ontwikkelt. Onder invoering van: n^r^ sin. i^ = c, (waarbij nj, r^ en ii bodemwaarden zijn)nbsp;schrijft hij:
ni
= sin i, I
Az
r, dn
Voor gassen met kleinen brekingsindex stelt hij, de dichtheid o noemend:
n = 1 -f- V-;-?o
waarin v het brekingsvermogen en t'„ de dichtheid bij 0° C. en 760 mM. is.
In een ideaal gas kunnen een aantal toestandsveranderingen voorkomen, die aan verschillende voorwaarden voldoen, Is de
warmtecapaciteit = y constant, dan doorloopt het gas een „po-d 1
lytroop proces”. Uit een beschouwing over een omkeerbaar kringproces met twee isothermen en twee polytropen, dat dus op een kringproces van Carnot gelijkt, volgt dan, op dergelijke wijze alsnbsp;de wet van Poisson gevonden wordt voor adiabatische toestandsveranderingen:
T . v'‘~' ¦= constant; T‘‘. p’“*' = constant; p . v'‘ = constant.
Waarin k
Cp —y
Stellen wij hierin:
Cv —y 1
k-1
(de „klassequot; van het polytrope proces).
-ocr page 44-32
Dan is het duidelijk dat men heeft:
Temperatuur constant;
oo.
k = 1 De polytroop wordt een isotherm. N Entropie constant;
Co Cv
k = Cp/cv De polytroop wordt een adiabaat. N Druk constant;
k = 0 De polytroop wordt een weg van constante druk N = 1, Volume constant;
k = oo De polytroop wordt een weg van constant volume N == 0.
De klasse N blijkt in Emden’s beschouwingen een functie te zijn van den temperatuurgradient.
Na een reeksontwikkeling en integratie bereikt Emden de volgende resultaten, die tevens met Bessel en de Ball vergeleken zijn:
|
Bessel 34/54// |
N=0
Az = 2F22quot;
De Ball gebruikte een temperatuurgradient van 0.57 per 100 M., wat ongeveer met N = 5 overeenstemt. Emden constateert echter,nbsp;dat de waarde 36'36quot; van de Ball te klein is en die van Bessel veelnbsp;te klein. De wijze, waarop N afhangt van den temperatuurgradient,nbsp;blijkt uit een tafel van Neuhoff {Adiabatische Zustandsanderungnbsp;feuchter Luft. Abh. des Kgl, Preuss. Met. Inst. 1 no. 6), waarinnbsp;Emden de polytroopklasse heeft toegevoegd:
(h in M ; T bodemtemperatuur in graden C;
gradient per 100 M.)
A h T = 30O T = 20° T= 10° T = 0° | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Aangezien de bodemwaarden den grootsten invloed zullen hebben, is Emden’s opmerking wel gegrond. Het zal intusschen zoo aanstonds duidelijk worden, dat in dit probleem nog heel watnbsp;grootere refracties in den horizon optreden.
Stellen wij nu nog eens de berekening van Julius op met 37'30quot;
-ocr page 45-33
2250quot;
200
als refractie, dan vinden wij
= II quot;.25, De opmerkingen her-
2iende, die wij boven reeds maakten, kunnen wij zeker al hieruit tot een gemiddelden theoretischen duur van seconde besluiten.
§ 7. De praktijk der refractie. Pijl van het segment.
De groote vraag is echter of men de refractie in de kim zonder meer als zuiver theoretisch probleem behandelen mag. En dannbsp;blijkt wel, dat de practijk ons tallooze malen leert, dat dezenbsp;theoretische beschouwingen in ’t geheel niet met de werkelijkheidnbsp;kloppen. Er zijn twee feiten waarop hier de aandacht moet vallen:nbsp;de abnormale vergrooting der refractie en het optreden van totalenbsp;reflexie en spiegelingen.
Zeer vele malen komt in de kim een sterke vergrooting van de refractie voor, soms zoo sterk, dat zeer zonderlinge verschijnselennbsp;zich voordoen. Men vindt hier en daar in de litteratuur daarvannbsp;melding gemaakt. Zoo vindt men een verhaal van W. Lathamnbsp;[London Phil. Transact. 357 (1859)], dat in Hastings een grootnbsp;deel van de Fransche kust te zien kwam. De afstand van Hastingsnbsp;tot de Fransche kust bedraagt 7'! K.M., de straalbreking moetnbsp;ongeveer 1° bedragen. Er zijn nog vele andere dergelijke berichten,nbsp;die men kan vinden in het Lehrbuch der Meteorologischen Optiknbsp;van Pernter-Exner. In de A.N, 51 49 (1859) vindt men een mede-deeling van G. K. Bouds, directeur van de sterrewacht te Athene,nbsp;dat daar somtijds i Lupi, Capella en Canopus, die tot 4° onder denbsp;kim culmineerden, bij die culminatie zichtbaar waren. Herinnerennbsp;wij ook aan het bekende Nova Zembla verschijnsel, genoemd naarnbsp;het door de Veer medegedeelde feit, dat de zon, die 7 of 8 Februarinbsp;weer zichtbaar moest worden, reeds gezien werd op 27 Januarinbsp;1597, toen zij feitelijk nog 4° onder de kim stond. Ook Shackletonnbsp;geeft in zijn beschrijving van de zuidpoolexpeditie aan, dat de zon,nbsp;die 1 Mei 1915 verdwenen was, op 8 Mei weer opkwam, ofschoonnbsp;zij toen reeds 2°.37' onder den horizon stond. Een bespreking vannbsp;dit laatste verschijnsel vinden wij in ,,De Zeequot; van Maart 1924 doornbsp;W. Cornelis, die tracht een verklaring te geven door ongelijkenbsp;dichtheid in rekening te brengen. Ofschoon deze ongelijke dicht-heidsverdeeling mede kan werken, lijkt het mij waarschijnlijk, datnbsp;ook hier een sterke vergrooting der gewone refractie een rol speelt.
Tenslotte zij nog vermeld het artikel van P. A. Bonnelance (Buil. de rObs. de Lyon. 8 no, 2), waarin deze zegt: „et il ne se passe pasnbsp;,,de semaines oü je n’observe un ou plusicurs phénomènes de refrac-,,tion anormale”.
3
-ocr page 46-34
In elk geval blijkt deze abnormale fractie veel vaker voor te komen, dan men zou verwachten.
Gaan wij den invloed van vergroote refractie op de hoogte van het verkleurde segment na. Volgens Kayser en Runge [Abh. Berl.nbsp;Ac. 13 (1893)], is voor lucht;
n = 1.00028787 0^5^ 0.000316
A2 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Stellen wij nu, in overeenstemming met hetgeen in § 11 gevonden zal worden, het beschouwde deel van het spectrum liggende tus-schen de golflengten 5.8 en 5, dan is de dispersie:
(n voor 5.8 is: 0.00029324)
HO _ 1 29324nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;209'
Hieruit volgt deze tabel:
Refractie |
Dispersie |
Tijd |
Refractie |
Dispersie |
Tijd |
30' |
8 quot;.6 |
Os.57 |
1° |
17quot;.2 |
ls.15 |
35' |
10quot;.0 |
Os.66 |
2° |
34 quot;.4 |
2S.29 |
40' |
11 quot;.4 |
Os.76 |
3° |
51quot;.7 |
3S.44 |
45' |
12 quot;.9 |
Os.86 |
40 |
68quot;.9 |
4S.59 |
50' |
14quot;.3 |
Os.95 | |||
55' |
15quot;.8 |
ls.05 | |||
60' |
17quot;.2 |
ls.15 |
De tijden, die hier worden genoemd, worden aanmerkelijk grooter als men het spectraal gebied grooter dan 0.08 kiest en als men omrekent voor hoogere breedte, zooals wij boven al deden met dennbsp;door Julius genoemden tijd. Deze beide factoren in aanmerkingnbsp;nemend, kunnen wij wel een ongeveer 2 X ^oo grooten tijd verwachten, zoodat bij abnormale refractie een duur van 7—9 sec.nbsp;zeer goed mogclijk is. In 't algemeen worden wij dan gevoerd totnbsp;déze conclusie: De verschillende tijdsduur, die voor den groenennbsp;straal wordt aangegeven en dien Mulder en anderen als zonderlingnbsp;en onverklaarbaar aanzagen, wordt veel begrijpelijker, als men weet.
-ocr page 47-35
dat onze tafels voor groote zenithsafstanden waarschijnlijk correcties in positieven zin behoeven en tevens, dat er herhaaldelijk afwijkingen in refractie optreden, die een verlenging in duur ten goede komen. Het geheele probleem van de refractie in de kim is zoo ingewikkeld en vertoont zooveel variatie, dat men niet kan zeggen:nbsp;uit mijn berekening volgt een zichtbaarheid van '/j seconde: dezenbsp;wordt vaak overschreden, dus moet er iets abnormaals zijn.
§ 8. Spiegeling. Beschouwingen van Wegener.
Een enkel woord over andere bijzondere verschijnselen, die de refractie begeleiden kunnen, moet hier nog gezegd worden. Innbsp;de Mémoires de la classe des sciences mathématiques et physiquesnbsp;de rinstitut de France 1809 vinden wij een verhandeling van Biotnbsp;over de straalbreking in de kim, bij verschillende temperatuur ennbsp;druk. Hij onderzocht het verschijnsel, dat bij sommige omstandigheden een totale reflexie der lichtstralen kan optreden, zoodat denbsp;kim schijnbaar wordt opgeheven. Men kende dit reeds lang, de fatanbsp;morgana in de woestijn ontstaan aldus.
Ook Tait (On Mirage. Transact. Royal Soc. 30 575) bespreekt de theorie van deze reflexie. In de laatste jaren is het verschijnselnbsp;behandeld door A. Wegener [Elementaire Theorie der atmospha-lischen Spiegelungen; Ann. der Physik, 4te Folge 57 203 (1918)].nbsp;Speciale aandacht wordt daaraan gewijd aan de grillige vervormingen. die de ondergaande zon door totale reflexie der lichtstralennbsp;vertoont.
Wegener neemt aan, dat bij het ontstaan van reflexiebceldcn een plotselinge dichtheidsverandering in de atmosfeer bestaat, dat mennbsp;op zekere hoogte boven den bodem een temperatuursprong vannbsp;zekere grootte zal aantreffen. Hij onderscheidt twee gevallen: denbsp;bedoelde' overgangslaag kan beneden of boven den waarnemer gelegen zijn. In het eerste geval zal het spiegelbeeld zich beneden hetnbsp;gespiegelde voorwerp bevinden, in het tweede geval komt het daarboven. In beide gevallen bevindt zich de waarnemer natuurlijk innbsp;de dichtere laag, daar slechts daarin totale reflexie kan optreden.nbsp;Het spiegelbeeld is in beide gevallen omgekeerd.
Geval 1. Boven den bodem neemt Wegener een dunne laag warme lucht met kleinen brekingsindex, daarboven een dichterenbsp;laag. Op de grenslaag heeft nu totale reflexie plaats van bijnanbsp;horizontaal invallende stralen, het beeld komt beneden het voorwerpnbsp;te liggen. In fig. 1 is de grenslaag samenvallend gedacht met hetnbsp;aardoppervlak, B is de waarnemer, BPA de uiterste gereflecteerde
-ocr page 48-straal, BCD de straal naar de kim. Alles tusschen A en D wordt gespiegeld. D schijnt dus boven de kim te zijn, daar men onder Dnbsp;een spiegeling van den hemel zal zien.
Geval 2. Boven den waarnemer bevindt zich een laag waar de dichtheid sprongsgewijze minder wordt. Hierop zullen de stralen,nbsp;die van insgelijks beneden de laag gelegen voorwerpen naar boven
gaan, reflecteeren. Aangezien voor totale reflexie een zekere maximum invalshoek en dus een zekere grootste uitvalshoek wordt ver-eischt, zal de straal, die op den waarnemer horizontaal invalt, het
-ocr page 49-37
eerst deze reflexie vertoonen, zooals Wegener bewijst. Heeft de spiegelende laag eenige breedte, dan ligt het midden van deze spiegeling dus in de astronomische kim, bijv. in A. Fig. 2 geeft eennbsp;denkbeeld van deze spiegeling, waarbij B weer den waarnemernbsp;voorstelt en CGB en CDB twee stralen, die gereflecteerd worden,nbsp;aangeven. Het voorwerp C, dat gespiegeld wordt, bevindt zichnbsp;beneden zijn beeld. Het is tevens duidelijk, dat DG een ondoorzichtige laag is; men kan de voorwerpen achter DG gelegen, nietnbsp;waarnemen.
De zeer interessante mathematische ontwikkeling, die Wegener geeft, moeten wij hier achterwege laten. Biot en Tait besprekennbsp;alleen het geval 1.
Bij geval 2 valt verder nog het volgende op te merken. Aangezien het punt A in de kim ligt, hangt het van de kimduikingnbsp;en van de breedte van DG af, of de ,,spiegelende streep”nbsp;geheel of gedeeltelijk zichtbaar zal zijn. G kan beneden of bovennbsp;de werkelijke kim liggen. Stellen wij, dat P de bovengrens vormtnbsp;van de streep, dan zal de straal, die langs GP loopt, zichvoortzettcnnbsp;langs PB. Aangezien de hoek, die PG en EH maken, grooter is,nbsp;dan de hoek tusschen PB en EB is het beeld samengedrukt. Bovennbsp;de streep ziet men dus ineengedrukte beelden. De stralen KF ennbsp;LQ aan de benedenzijde van de streep gaan voort langs FB en QB,nbsp;terwijl de hoek tusschen KF en LQ kleiner is, dan die tusschen FBnbsp;en QB. De beelden aan de benedenkant zijn dus uiteengerekt.
Past men nu het voorgaande toe op de ondergaande zon.
Geval 1. Zoodra de spiegeling aanvangt, komt er uit de schijnbare kim een tegenzon op, die rijst naarmate de zon zelve daalt. Zij vereenigt zich met de werkelijke zon op de plaats, waar deze zalnbsp;verdwijnen (D, fig. 1). Dan schuiven de beide zonneschijven steedsnbsp;meer in elkaar en er ontstaan allerlei grillige vormen, die men bijnbsp;een ballon of een omgekeerde goudvischkom vergelijkt: Jules Vernenbsp;spreekt bij de desbetreffende beschrijving van een omgekeerdenbsp;Etruscische vaas. Van het spiegelbeeld is natuurlijk slechts eennbsp;segment zichtbaar. Wanneer de zon grootendeels verdwenen is,nbsp;en dus een klein segment met zijn spiegelbeeld nog is te zien, vormtnbsp;zich een ellipsvormige vlek, die boven de schijnbare kim verdwijnt.nbsp;Men zie: Contributions from the Lick Obs. no. 5, meteors andnbsp;sunsets 73: Mem. degli Spett. Ital. 30 96 (1901) en 31 36 (1902):nbsp;Bull. Soc. Beige d'Astr. 72 (1902). Ook in het artikel van Fisher,nbsp;in hoofdstuk 1 aangehaald, wordt bijzondere aandacht aan dit typenbsp;van zonsondergang gewijd. Fisher wijst er op, dat de vorming
-ocr page 50-van een elliptische vlek, waardoor de groene straal een dubbele breedte verkrijgt, de zichtbaarheid zal bevorderen. Wij komennbsp;daarop straks terug.
Geval 2. Zoodra de zon de spiegelende streep bereikt heeft (P, fig. 2), zal zij daarachter wegzinken. De streep immers is nietnbsp;doorzichtig (Wegener spreekt van een „blinde streep”); ook vormtnbsp;zich aan den bovenkant geen spiegelbeeld. Bovendien wordt nu hetnbsp;zonsbeeld ineengedrukt, zooals boven is aangegeven. Komt denbsp;onderrand van de zon achter de streep te voorschijn, dan wordt hijnbsp;naar boven gespiegeld. Is de streep smal, dan kan dit spiegelbeeldnbsp;haar geheel opvullen en dan maakt het den indruk of de zon plotseling een eind is doorgeschoten. Is de streep breed, dan ziet mennbsp;de zon in twee stukken verdeeld. Is dan de geheele zonneschijf
zoover gedaald, dat haar bovenrand zich van de streep losmaakt dan zien wij het spiegelbeeld van het laatste segment daarboven;nbsp;het schijnt dan of een stukje van de zon zich van deze losmaaktnbsp;en blijft hangen. Nu treedt een vertikalc uitrekking op. De beidenbsp;stukjes, zon en spiegelbeeld, verdwijnen afzonderlijk, het eencnbsp;achter de kim, het andere in de lucht. Is de spiegelende streep zoonbsp;breed, dat haar onderrand onder de kim valt, dan zien wij de zonnbsp;ondergaan boven deze, zonder verdere spiegelingsverschijnselen.
Hier hebben wij zeer waarschijnlijk de oplossing te zoeken van het ópschietende groene straaltje. Als de onderrand van de spiegelende streep dicht op de werkelijke kim ligt, zal de vertikalc uitrekking van het laatste puntje, waarvan het spiegelbeeld zich naarnbsp;boven beweegt, terwijl de zon ondergaat, op ons oog den indruknbsp;maken van een ópschietenden groenen straal.
Het is wel merkwaardig, dat geval 1 algemeen bekend en begrepen is, terwijl men geval 2 wel herhaaldelijk heeft waargenomen, maar vóór Wegener nooit heeft weten te verklaren. Havinga, dienbsp;wel een der beste waarnemers op dit gebied mag heeten, kentnbsp;evenals Fischer den ,,ballonvorm”, maar onderscheidt de spiegelingnbsp;naar boven niet als afzonderlijk type. Achter dit werkje geef iknbsp;enkele teekeningen van zonsondergangen, door Havinga en anderennbsp;gemaakt.
-ocr page 51-39
§ 9. Toepassing op de waarnemingen.
In deze paragraaf wil ik nu het verband leggen tusschen de theorie in § 7 en 8 besproken en de waarnemingen. Beginnennbsp;wij met de tijden, door de waarnemers opgegeven. Bepalen wijnbsp;zonder meer het gemiddelde van de lijsten uit hoofdstuk 1, dannbsp;vinden wij voor lijst 1 1.9 sec.; voor lijst 2 2.3 sec.; voor lijst 3 2.0nbsp;sec. Toch zou een gemiddelde van 2 sec. waarschijnlijk te grootnbsp;moeten genoemd worden en wel om de volgende reden. Eennbsp;enkele maal treedt een abnormaal langdurige waarneming op, maarnbsp;deze verhoogt telkens het gemiddelde vrij sterk. Daar het echternbsp;van belang is, het gemiddelde bij normale omstandigheden te wetennbsp;(omdat men daarmede in de theorie ook alleen rekening houdt;nbsp;men zie b.v. Julius), zouden wij die waarnemingen, waarbij vrijnbsp;waarschijnlijk sterk vergroote refractie of iets anders een rol heeftnbsp;gespeeld, moeten uitsluiten. Neem ik de waarnemingen tot en metnbsp;sec., dan volgt een gemiddelde van 1.85 sec., terwijl het gemiddelde van alle waarnemingen 2.1 sec. is. In het volgende vindtnbsp;men een overzicht over het aantal malen, dat een bepaalde tijdsduurnbsp;genoemd wordt in de lijsten, met een daaruit volgende kromme.
Waarnemer |
Aantal waarn. |
Gemidd. T. |
Soomer |
45 |
1.87 |
Fischer |
37 |
1.75 |
Sorgdrager |
21 |
1.74 |
40 | ||||||||||||||||||||||||
|
Uit al deze waarnemingen volgt een gemiddelde van 2.05. Ook hier is echter de invloed van enkele groote waarnemingen op tenbsp;merken. Laat men de reeksen van Loos en Breijer weg, dan vindtnbsp;men 1.84 sec. in goede overeenstemming met boven.
De verklaring, die men zou kunnen geven voor den langen duur van sommige waarnemingen, is dus het aanwezig zijn van ongewoonnbsp;groote refractie. Men kan echter ook het volgende veronderstellen.nbsp;Wanneer tijdens den zonsondergang de refractie steeds toeneemt,nbsp;kan het zich voordoen, dat de ondergang door deze toename alsnbsp;’t ware wordt opgeheven en de zon op de kim blijft hangen. Denbsp;duur van den groenen straal kan daardoor natuurlijk zeer verlengd worden.
Beschouwen wij nu eens de enkele langdurige waarnemingen van den groenen straal. In onze lijsten vinden wij.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Allereerst vallen de waarnemingen van Cornu door hunnen bijzonder langen duur op. Men treft ze aan in een mededeeling in 1899 gezonden aan de Académie des Sciences, dewelke luidt: „Denbsp;„mon lieu d’observation, situé sur Ie revers de Ia colline de Saintnbsp;„Adresse, je découvre la mer au sud et a l’ouest et l'embouchure |
41
,,de la Seine a Test. Bien souvent j’apergois le soleil disparaissant „dans la mer et bien des fois je constate que le dernier rayon qu’ilnbsp;„lance est du plus beau vert. — En outre le spectacle est souventnbsp;„accompagné de deformations les plus curieuses, depuis la formenbsp;„d’un ballon, jusqu’a celle d’une ligne brisée. L’observation de cesnbsp;„deformations est assez rare, car, le plus souvent, le soleil se perdnbsp;„dans les brumes avant de disparaitre a I’horizon et c’est au momentnbsp;,,ou le soleil semble toucher la cime des flots, que les déformationsnbsp;„sont les plus curieuses. Je ne peux guère faire de ce phénomènenbsp;„qu’une douzaine d’observations par an. Quant au rayon vert, jenbsp;„l’ai observé a plusieurs reprises. Le 13 Mars 1899 il a dure 112nbsp;,,secondes et le H Mars 1899 364 secondes. A cette date beaucoupnbsp;,,de personnes ont été frappées de la coloration verte, si prolongée.nbsp;„Le 23 Mars de cette année j’ai encore revu le phénomène pendantnbsp;,,107 secondes.”
Met Mulder durf ik het betwijfelen of wij in deze gevallen wel met een waarneming van den groenen straal te doen hebben, vooralnbsp;waar het verschijnsel klaarblijkelijk met het bloote oog zichtbaarnbsp;was. Eerder zou men hier denken aan de z.g.n. ,,groene zon”, eennbsp;door dichte nevelsluiers teweeggebrachte verkleuring der zonneschijf. Men kan ook denken aan sterke toename der refractie, zooalsnbsp;boven is aangegeven. Dat deze waarnemingen alle in Maart 1899nbsp;vallen en de waarnemingen van Breijer alle in October 1903, zounbsp;cr op kunnen wijzen, dat gedurende deze twee tijden een bijzonderenbsp;toestand in de atmosfeer moet hebben bestaan. Op nadere aanvraag ontving ik van het Meteorologisch Instituut de volgendenbsp;gegevens:
1899 |
13 Mars |
H Mars |
23 Mars | |||||||
st. Honorinc |
13h |
16h |
19h |
13h |
16h |
19h |
13h |
16h |
19h | |
Tcmpérature |
9.9 |
9.8 |
5.9 |
13.0 |
9.8 |
6.1 |
3.1 |
2.0 |
— 1.0 | |
Humidité |
81 |
75 |
86 |
62 |
79 |
88 |
64 |
75 |
77 | |
Vent |
NNE 1 |
NE 2 |
N 1 |
NE 2 |
N 1 |
calmc |
N 2 |
NW 1 |
WNWl |
Beaufort |
Nebulosité |
10 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
9 |
8 |
10 | |
Tour Eiffcl Temperature |
9.3 |
11.5 |
11.3 |
11.3 |
H.3 |
13.0 |
0.1 |
— 0.3 |
- 1.2 | |
Humidité |
72 |
62 |
67 |
55 |
37 |
42 |
47 |
47 |
60 | |
Vent |
NE 9 |
NNE 10 |
NNE 12 |
NE 6 |
NE 9 |
NE 12;NW 4 |
NW7 |
N 3 | ||
Parest. Maur Nébulositd |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
7 |
10 |
5 | |
La Hève Temperature |
9.0 |
10.0 |
-0.5 | |||||||
Vent |
NE 5 |
NE 4 |
N 4 |
Btiufort | ||||||
Ciel |
p. nuage |
brum |
neigc |
42
Uit bovengenoemde waarnemingen blijkt echter niets bijzonders, behalve een vrij hooge vochtigheidstoestand en ongunstige weersomstandigheden op 23 Maart. Haentjens vermeldt, dat zijn waarneming geschiedde met een langen kijker, waarin hij gedurendenbsp;30 sec. een groenen rand zag. Bedoelt deze waarnemer den groenennbsp;refractierand van de zon? Dan is zijn waarneming niet bijzondernbsp;meer; in grootere kijkers ziet men dezen rand reeds lang voor zonsondergang. In mijn kijker van 10 cM. opening en 1.50 M. focusnbsp;zie ik zeker 5 min. voor de zon ondergaat al een groenen rand.
Het is natuurlijk moeilijk uit te maken, welke invloed aan ver-groote refractie moet worden toegekend en welke rol de spiegeling kan spelen. Verder is de waarnemer vaak niet uitvoerig genoegnbsp;in zijne beschrijving, zoodat men in het duister tast omtrent denbsp;waarneming zelve (men zie de boven gemaakte opmerking). Allesnbsp;bijeen lijkt het mij, dat deze enkele uitzonderingsgevallen niets verontrustends behoeven te hebben en aan een redelijke opheldering,nbsp;bij nauwkeurige waarneming van alle factoren, die een rol spelen,nbsp;niet behoeft getwijfeld te worden.
Onverklaarbaar blijven alleen de waarnemingen van Hassels en die van Cornu.
Het verschijnsel, dat met totale reflexie naar boven samenhangt, is, zooals wij in § 8 zagen, het ópschietende groene straaltje, datnbsp;zich direct na het verdwijnen van de zonneschijf vertoont. Muldernbsp;onderscheidt dit als een der drie soorten van den groenen straalnbsp;(zie hoofdstuk 1 §3). Het lijkt mij beter, dit geval als uitzonderingsgeval te beschouwen en onder de woorden „groene straalquot; te verstaan het groen aanloopen en groen zijn van het laatste (eventueelnbsp;eerste) segment, daaronder begrepen de vervormingen doornbsp;refractie en spiegeling veroorzaakt. Wij merken toch op, dat hetnbsp;uitschietende straaltje slechts sporadisch vermeld wordt. Een nauwkeurig waarnemer als Havinga heeft het nooit gezien. Hij vermeldtnbsp;alleen (3 Juni 1905) een ellips met violetten stralenkrans, klaarblijkelijk een geval, waarbij het violet van den rand weinig uit-dooving onderging.
Mulder schrijft: ,,So long therefore, as a part of the sun’s disc ,,remains above the horizon, will the light be generally too strongnbsp;,,to observe the coloured border, but when at last it sinks belownbsp;,,the horizon, or perhaps when the strong yellow rays can no longernbsp;,,reach us, then the whole part of the spectrum will become suddenlynbsp;,,visible, probably not all the colours at once but first the green,nbsp;,,then the less strong blue and finally the weak violet part. This
-ocr page 55-„rapid succession of visibility probably explains the strange phe-„nomenon, that the ray seems to shoot upwards”. Dit lijkt mij niet de juiste verklaring. Immers de straal zou dan niet zuiver groennbsp;meer zijn, maar óf een reeks van kleuren (groen, blauw, violet)nbsp;boven elkaar vertoonen, óf een mengsel van deze kleuren. Bovendien zou dan niet een dunne streep te verwachten zijn, maar eennbsp;min of meer rond uitloopende vlek. In de lijsten vinden wij in denbsp;waarnemingen uitdrukkelijk van een ópschietenden straal gesproken:
16 Nov. |
1903 |
Turfboer |
'/2 sec. |
29 Sept. |
1904 |
Labree |
1 |
18 April |
1905 |
Hassels |
2 |
21 Juli |
1911 |
Lagaaij |
— nbsp;nbsp;nbsp;„ zie teekening achterin. |
22 .. |
1911 |
tt |
1 |
31 |
1909 |
Rommel |
1';2 nbsp;nbsp;nbsp;» *^et segment. |
1 Aug. |
1909 |
tt |
1 nbsp;nbsp;nbsp;ttnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ttnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tt |
16 Mei |
1906 |
— |
3 nbsp;nbsp;nbsp;„ divergeerende bundel. |
Ik denk mij het verloop van het verschijnsel aldus. Wanneer zich door een plotseling dichtheidsverschil een ,.blinde streep” heeftnbsp;gevormd (geval 2) en de onderste rand van deze streep bevindtnbsp;zich bijna in den horizon, dan zal het laatste stukje van de zon,nbsp;dat tusschen horizon en streepgrens zich bevindt, naar boven gespiegeld worden. Is nu de zon tot op een laatste puntje na ondergegaan, dan zal het verdwijnen van dit — op de bekende wijzenbsp;groen gekleurde — stipje naar beneden, het spiegelbeeld naar bovennbsp;doen bewegen en aldus den indruk geven van een ópschietendennbsp;straal. Het zou. zeer gewenscht zijn na te gaan, of de ópschietendenbsp;straal inderdaad verbonden is met het type zonsondergang, dat innbsp;§ 8 beschreven is, Voorloopig lijkt mij echter deze verklaringnbsp;daarom meer aannemelijk, omdat de ópschietende beweging er werkelijk door verklaard wordt, wat tot nog toe nog niet gelukte.
Zooals reeds in § 8 werd uiteengezet, zijn er twee typen van zonsondergang te onderscheiden. De spiegeling naar boven wasnbsp;zeer weinig duidelijk als spiegeling te herkennen, alleen Wegenernbsp;gaf een juiste verklaring. Duidelijker was de spiegeling naar beneden te begrijpen, deze is dan ook door tal van waarnemers alsnbsp;zoodanig genoemd.
In het artikel van Fisher in P.A. 29 251 vinden wij het geval 1 uit § 8 als type A vermeld, terwijl een normale zonsondergangnbsp;zonder spiegeling als type B wordt aangeduid.
Fisher merkt dan op. dat de kans van zichtbaarheid van den
-ocr page 56-groenen straal bij type A grooter zal zijn, dan bij type B. Het segment wordt gespiegeld en verkrijgt dus de dubbele breedte,nbsp;daardoor is het beter en ook waarschijnlijk iets langer zichtbaar.
Uit waarnemingen van Fisher zelf blijkt, dat bij het zien van den groenen straal 29 X ^ werd waargenomen, 3 X ^YP^ ^
12 X onzekerheid bestond (waarbij in 3 gevallen geen groene straal werd gezien). Bezien wij de waarnemingen van Havinga,nbsp;die van de 4e reis af het type zonsondergang vermeldt, dan vindennbsp;wij voor de ondergangen bij wolkelooze kim (bij de anderen is hetnbsp;type van ondergang natuurlijk moeilijk of niet te onderscheiden)nbsp;54 X tYPS A tegen 18 X type B, waarbij de groene straal zichtbaar was. Het is dus wel duidelijk, dat type A bij het optreden vannbsp;den groenen straal op den voorgrond treedt.
Wat betreft een verlenging van den duur van zichtbaarheid, hiervan is niets zekers te zeggen. Echter vinden wij in lijst 1 aangegeven de temperatuur van lucht en zeewater. Bereken ik nu denbsp;gemiddelden van de opgegeven waarnemingstijden voor de volgendenbsp;drie gevallen, dan krijgen wij dezen uitslag:
lucht 1°C, of meer hooger dan het zeewater gemidd. tijd 2.0 sec.
1°
lager
overige waarnemingen nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 1.9 „
Uit deze gegevens schijnt een langere duur te volgen bij type A (geval 1) en ook een iets langeren duur bij de spiegeling naarnbsp;boven. De beweringen van Fisher worden dus door ons waarne-mingsmateriaal ondersteund.
HOOFDSTUK III.
§ 10. Inleiding. Absorptie.
In den aanhef van het 2e hoofdstuk werd er reeds op gewezen, dat naast de refractie ook de absorptie en de diffuse verspreidingnbsp;van het licht in de atmosfeer besproken moeten worden. Immersnbsp;wil de groene straal werkelijk scherp zijn, wil men een scherp ge-teekend segment van groene kleur waarnemen, dan moet de waargenomen kleur slechts een smal gedeelte van het spectraal gebiednbsp;vormen. Is dit n.1. niet het geval, dan zou de refractie het segment
-ocr page 57-45
min of meer vervormen en dit zou den rand van het segment doen vervagen.
Om de gedachten te bepalen, stellen wij ons voor, dat de zonneschijf bestaat uit een roode, een gele, een groene, een blauwe en een violette schijf. Deze schijven worden door de refractie ten opzichte van elkaar verschoven zóó dat de roode schijf het laagst ennbsp;de violette schijf het hoogst is. Zij overdekken elkaar grootendeels,nbsp;de kleuren mengen zich tot wit licht en de bovenste schijven vormennbsp;een blauw-violetten rand aan deze schijf. Denken wij ons nu hetnbsp;oogenblik dat de roode schijf juist onder de kim verdwenen is. Wijnbsp;zien dan een segment, bestaande uit de bovenste gedeelten van denbsp;gele, groene, blauwe en violette schijven. Wil dit segment nu groennbsp;gekleurd zijn, dan moet door de een of andere oorzaak het geelnbsp;eenerzijds en het blauw en violet anderzijds verdwenen zijn. Wijnbsp;zullen trachten aan te toonen, dat het geel door absorptie en hetnbsp;blauw en violet door diffuse verspreiding verdwenen kunnen zijn.nbsp;In deze paragraaf zullen wij de absorptie behandelen, in de volgende de diffuse verstrooiing, om in § 12 de verkregen resultatennbsp;nog eens te overzien.
Van algemeene bekendheid is het optreden van absorptiebanden in het zonnespectrum, die aan de atmosfeer der aarde moetennbsp;worden toegeschreven. Naar hun ontdekker heeten zij banden vannbsp;Brewster; deze vond, dat zij in intensiteit toenamen, als de zonnbsp;lager stond en dus de doorloopen luchtlaag dikker werd. Verschillende ontdekkingen wezen er later op, dat een aantal van dezenbsp;banden door waterdamp worden veroorzaakt. Vooral Piazzi Smythnbsp;(Zeitschr. d. österr. Ges. für Met. 10 332, 14 151, 16 22) heeftnbsp;opgemerkt, dat deze z.g.n. regenbanden een aanzienlijke breedtenbsp;kunnen aannemen bij zeer vochtige atmosfeer. Men treft ze vooralnbsp;aan tusschen de C en D lijn en soms zijn ze zoo breed, dat zenbsp;gemakkelijk in een zakspectroscoopje kunnen gezien worden.
In het reeds vroeger genoemde onderzoek van Danjon en Rougier (§5) wordt nu dit verschijnsel genoemd en gebruikt ter verklaringnbsp;van het verdwijnen van het oranje en het geel. Waar de twee feiten:nbsp;lage zonnestand en groote vochtigheid samenwerken, kunnen dezenbsp;banden een groot deel van het geel en het geheele oranje uit hetnbsp;spectrum wegnemen. Danjon en Rougier verzekeren, dat zij ditnbsp;herhaaldelijk hebben waargenomen. Practisch wordt dus het zonnespectrum teruggebracht tot een rood en een groenblauw en violetnbsp;gedeelte, waarvan dan het blauw en violet door nader te bepalennbsp;oorzaken ook nog kan verdwenen zijn. Het zou zeer de moeite
-ocr page 58-46
waard zijn dit onderzoek • van Danjon en Rougier systematisch voort te zetten, opdat men op de hoogte kwam van de samenstellingnbsp;van het licht, dat de ondergaande zon ons toezendt.
Er blijft echter nog na te gaan, dat de groene straal werkelijk bij zeer vochtige atmosfeer het meest gezien wordt. Dit toch is doornbsp;Danjon en Rougier niet aangetoond: zij onderzochten alleen hetnbsp;spectrum van den groenen refractierand. De bij hoofdstuk I gegevennbsp;lijst 1 geeft nu een vrij grooten vochtigheidstoestand bij alle waarnemingen.
In het Lehrbuch der kosmischen Physik 2 van Arrhenius vindt men, dat de vochtigheidstoestand op zee op 80—85 % geschat kannbsp;worden. Waarschijnlijk is echter deze schatting niet geheel juist.nbsp;Het gaat moeilijk aan om voor het geheele aardoppervlak éénzelfdenbsp;waarde te gebruiken. In de Maritime Meteorologie und Ozeano-graphie van J. Krauss vinden wij: ,,Ueber den Ozeanen ist dienbsp;„relative Feuchtigkeit das ganze Jahr hindurch im Mittel immernbsp;,,etwa 80 %. Im Passatgebiet kann sie im Mittel auf 75—60 %nbsp;,,herabsinken und über den Meeren höheren Breiten auf 92—93 %nbsp;,,ansteigen”. Dit is ook de meening van prof. Van Everdingen, dienbsp;mij mededeelde, dat dit getal voor gematigde luchtstreken sterknbsp;afwisselde en binnen de standvastige hooge drukgebieden bij denbsp;keerkringen zeker lager was dan 80 %.
Het is gewenscht, den vochtigheidstoestand in absolute maat in te voeren, daar de relatieve afhangt van de temperatuur en dusnbsp;geen juist beeld van de spanning van den waterdamp geeft. Metnbsp;behulp van gegevens voor de jaarlijksche gemiddelde temperatuurnbsp;vinden wij:
| ||||||||||||||||
In Börnstein, Leitfaden der Wetterkunde vindt men voor den Atlantischen Oceaan 16.7 mM. aangegeven: Hann geeft voor denbsp;tropische zeeën in den zomer 18.8 en in den winter 10.5 mM. Vergelijken wij nu hiermede de opgaven uit lijst 1 en lijst 4, dan verkrijgt men de volgende gemiddelden: |
Breedte |
Aantal waarn. lijst 1 Havinga |
Vochtigh. lijst 1 Havinga | ||
00—20° |
46 |
104 |
20.7 |
20.3 mM. |
200—40° |
62 |
82 |
15.1 |
15.5 „ |
400—60° |
9 |
37 |
9.8 |
10.8 „ |
47
Hieruit volgt, dat de vochtigheidstoestand bij de groene straal-waarnemingen grooter is dan de gemiddelde en dat de frequentie der waarnemingen toeneemt met afnemende breedte, zooals ook denbsp;vochtigheid doet.
De vochtigheid vertoont op zee een dagelijkschen gang, des morgens om 4 uur heeft zij haar minimum bereikt, des middags omnbsp;2 uur haar maximum. De waarden voor den Atlantischen Oceaannbsp;(naar Börnstein) en voor den Indischen Oceaan (naar Hann) zijnnbsp;als volgt:
Atl. Oceaan Ind. Oceaan | ||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Ik heb voor een aantal waarnemingen uit de lijsten de vochtigheidstoestanden over den geheelen dag uit de journalen opgenomen. Een lijst daarvan vindt men achter dit hoofdstuk. Nemen wij nu denbsp;gemiddelden van de kolommen van deze lijst; dan vinden wij:
Avond waarn. Ochtendwaarn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Stellen wij deze getallenreeksen grafisch voor, dan vallen direct in het oog de maxima, die bij groene straalwaarnemingen het verloop van de kromme doen afwijken. Zie fig. 5.
Het was dus op het moment der groene straal waarneming vochtiger dan gewoonlijk.
Gaan wij nu nog het verband tusschen vochtigheid en kleur na. Lijst 1 en de waarnemingen van Havinga geven de volgende gemiddelden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vochtigheid en kleur.
l.g. nbsp;nbsp;nbsp;h.g.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d.g.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l.b.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d.b. v.
Lijst 1 nbsp;nbsp;nbsp;16.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mM.
Havinga nbsp;nbsp;nbsp;17.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14.8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
(alleen waarnemingen van 1 kleur).
-ocr page 60-48
Het geval 20.3 uit den eersten regel voor blauw berust slechts op 3 waarnemingen en heeft dus practisch geen waarde. Uit denbsp;tabel volgt wel, dat de vochtigheid waarschijnlijk geen invloed op
de kleur heeft. Het verloop is tenminste gering. Wel schijnt bij een lichtgroen segment een groote vochtigheidstoestand te behooren,nbsp;2ooals uit het getal 17.2 bij Havinga blijkt.
In de waarnemingslijst van Havinga vinden wij een aantal malen vermeld, dat er geen groene straal gezien werd. Wanneer wij voornbsp;deze gevallen den vochtigheidstoestand nagaan, komen wij tot hetnbsp;eenigszins onverwachte resultaat, dat deze voor de bedoelde gevallen grooter is, dan bij de waarnemingen met positief resultaat.nbsp;Wij vinden toch:
Breedte 0°—20°nbsp;20°—40°nbsp;40°—60°
Vochtigh. 21.4 mM.nbsp;19.9 ..nbsp;14.7 „
Aantal waarn. 28nbsp;20nbsp;10
Hoe zou men dit moeten verklaren? Voorloopig tasten wij hieromtrent in het duister. Alleen is hierbij op te merken, dat vergroote refractie hier misschien afwezig was.
Ik wil tenslotte nog een nadere beschouwing geven voor het waarnemingsgebied bij uitstek van den groenen straal, de Roode zee.
Shaw geeft de volgende gegevens (mij verstrekt door het Kon. Met. Inst.):
-ocr page 61-
Januari. |
49 Tem |
Vochtigheid | |
Breedte nbsp;nbsp;nbsp;Dauwpunt |
peratuur |
Relat. |
Abs, |
30°-29° N.B. 7°-12° |
16°-18° |
22-49 |
7.5-10.5 mM. |
29 -23 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12 -17 |
18 -20 |
49-74 |
10.5-14.5 „ |
23 -13 nbsp;nbsp;nbsp;17 |
20 |
74 |
H.5 |
Juli. 30°-29° N.B. 17°-22° |
28° |
32-59 |
14.5-19.8 „ |
29 -13 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22 |
28 |
59 |
19.8 |
Gaan wij nu de daarvoor in aanmerking komende waarnemingen uit lijst 1 en van Havinga rangschikken naar de breedte en naar hetnbsp;jaargetijde, dan verkrijgen wij het volgende staatje:
Winterhalfjaar. (Nov., Dec., Jan., Febr., Mrt,, April).
Aantal waarn. Gemidd. vocht (Abs.)
10 nbsp;nbsp;nbsp;13.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m.M.
18 nbsp;nbsp;nbsp;18.1
Breedte 290-23° N.B.nbsp;23 -13
Zomerhalfjaar,
290-13°
(Mei, Juni, Juli, Aug. Sept., Oct.) 26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22.3
Vergelijkt men deze tabel met de vorige, dan blijkt ook hier de groote vochtigheid bij de groene straalwaarnemingen.
Wanneer wij de resultaten, die hier gegeven zijn, overzien, dan komen wij tot de conclusie, dat een groote vochtigheidstoestandnbsp;voor het verschijnsel in het algemeen bevorderlijk is. Speciaalnbsp;noodig is een groot vochtigheidsgehalte bij het scherp geteekendenbsp;groene segment. Aan den anderen kant doet zich de groene straalnbsp;ook wel cens voor bij een geringe spanning, bijv. van 4.8 mM. H.nbsp;voegt hierbij, dat hij een klein blauw segment waarnam. Het is ooknbsp;natuurlijk niet absoluut noodzakelijk, dat het geel geheel uit hetnbsp;zonlicht verdwenen is, om dit te zien; de zon zal bij het ondergaannbsp;een blauwe refractierand vertoonen en deze kan zeer goed als eennbsp;klein blauw segment verdwijnen, zonder dat er verdere bijzonderenbsp;omstandigheden zijn. Dat dit echter uitzonderingsgevallen blijven,nbsp;blijkt wel uit de tabel, waarin het aantal waarnemingen en de vochtigheid naar de breedte gerangschikt zijn.
§11. Diffuse verspreiding.
Wat nu het blauw en violet betreft, het is algemeen bekend, dat deze deelen met korte golflengte van het spectrum voor het grootstenbsp;deel door de atmosfeer worden verstrooid. Het is een werking, veroorzaakt door de moleculen der lucht en kleine stofdeeltjes, dienbsp;soms zoo sterk kan zijn, dat het geheele violet en blauw verdwenen
4
-ocr page 62-50
zijn. Ook het groen kan zelfs verdwijnen, in welk geval de groene straal natuurlijk niet gezien wordt.
Ik vond bij Danjon en Rougier vermeld, dat zij eenige malen het verdwijnen van violet, blauw en groen constateerden bij een troebelenbsp;atmosfeer.
Een volgende overzichtstabel van verschillende metingen en berekeningen moge eenig denkbeeld geven van de afname in helderheid van de verschillende golflengten van het licht door verstrooiing en absorptie teweeggebracht. Natuurlijk zal het verschijnsel in sterke mate afhangen van den graad der troebelheidnbsp;der atmosfeer, zoodat men in de laatste jaren in meteorologischenbsp;inrichtingen is begonnen dezen ,,Trübungsgrad” van den dampkring nader te onderzoeken.
Transmissie coëfficiënten voor verschillende golflengten.
Müller |
Abney |
Abbot |
Langley |
Washington |
M. Wilson Cabannes | ||||
in /z/x |
met. |
ber. |
met. |
ber. |
ber. | ||||
400 |
— |
0.522 |
0.540 |
0.565 |
0.540 |
— |
0.756 |
— |
0.770 |
450 |
0.723 |
0.661 |
0.641 |
0.651 |
— |
— |
— |
— |
__ |
500 |
0.781 |
0.765 |
0.704 |
0.708 |
0.704 |
0.734 |
0.884 |
0.870 |
0.900 |
550 |
0.814 |
0.832 |
0.740 |
0.744 |
0.735 |
— |
0.901 |
— |
0.930 |
600 |
0.840 |
0.878 |
0.760 |
0.772 |
0.760 |
0.871 |
0.913 |
0.940 |
0.950 |
650 |
0.866 |
0.898 |
0.806 |
0.796 |
— |
— |
— |
— |
— |
700 |
— |
0.932 |
0.838 |
0.817 |
0.838 |
— |
0.964 |
— |
0.975 |
750 |
— |
0.951 |
0.856 |
0.856 |
— |
— |
— |
— |
— |
800 |
— |
~ |
— |
— |
0.870 |
0.957 |
0.980 |
0.981 |
0.985 |
Deze getallen zijn |
ontleend aan |
Müller's Photometrie der Ge- |
stirne voor de eerste vier kolommen: voor Washington en M. Wilson aan: Ann. of the astrophys. Observ. Smiths. Inst. 2; voornbsp;Cabannes aan: C.R. 170 191. De laatste kolom geldt voor een stofnbsp;en waterdampvrije atmosfeer, De berekeningen zijn op Rayleigh’snbsp;theorie gebaseerd en houden dus geen rekening met selectievenbsp;absorptie, welker invloed trouwens niet zoo groot is.
Aangezien de waarnemingen van Havinga waarschijnlijk een nieuw licht werpen op deze kwestie, wil ik hier ook nog het een ennbsp;ander omtrent de theorie van de lichtverspreiding in de atmosfeernbsp;zeggen. Reeds in oude tijden vinden wij daarover mededeelingcn;nbsp;Leonardo da Vinei gebruikte al dit verschijnsel om de blauwe kleurnbsp;van den hemel te verklaren (Trattato della pittura 113 en 151).nbsp;Ook Goethe heeft in navolging van Aristoteles een geheele theorienbsp;op deze kleurenvorming opgebouwd. Lord Raleigh heeft in verschillende verhandelingen de diffuse verspreiding van het licht door
-ocr page 63-51
kleine deeltjes in de atmosfeer behandeld. Men kan een uitvoerige uiteenzetting vinden in Pernter-Exner: Meteorologische Optik 4.nbsp;Daar wordt uitgegaan van de theorie van Maxwell en afgeleid, datnbsp;de energie van een straal wordt weergegeven door den vorm:
waarin: = = nbsp;nbsp;nbsp;{/^ -- 1)2.
q is het aantal deeltjes, dat per afstand dx ontmoet wordt; ^ de golflengte: de brekingsindex van lucht; x de doorloopen afstand.nbsp;De kleuren van kleinere golflengte worden dus het sterkst verspreid,nbsp;immers is deze verspreiding omgekeerd evenredig met In hetnbsp;diffuse daglicht komt dus het blauwe licht het sterkst voor; vandaarnbsp;de blauwe kleur van den hemel. Als werkende deeltjes wijst Rayleigh luchtmoleculen aan. Het zonlicht, dat ons oog bereikt, zal dusnbsp;vooral bij zonsondergang (of opgang) door deze werking dienbsp;stralen verliezen, die aan den blauwen kant van het spectrum liggen.nbsp;De werking is natuurlijk continu, violet en blauw zullen aanmerkelijk ingekort en bovendien verzwakt worden. Zoo dadelijk zalnbsp;deze zaak nader worden beschouwd.
Bovendien kan diffuse verspreiding van licht in de atmosfeer bewerkt worden door grootere deeltjes, welker afmeting niet meernbsp;— zooals bij Raleigh’s theorie een vereischte is — vergelijkbaar isnbsp;met de golflengte van het licht. Wij treffen toch in de lagere luchtlagen stof en kleine waterdruppeltjes aan, soms in dichte massa's.nbsp;Hier is dan sprake van gewone diffuse verspreiding door terugkaatsing en de leer van het licht geeft aan, dat de intensiteit vannbsp;het aldus verspreide licht afhangt van'/)2, zoodat de sterkte vannbsp;het licht, dat ons direct bereikt, is afgenomen met een bedrag, datnbsp;afhangt van 7;.2. Men zie Bosscha-Sissingh 2 § 235, 236 en 293. Ooknbsp;doet zich bij het doorgaan van het licht door de een of anderenbsp;middenstof absorptie voor onafhankelijk van de golflengte, waarbijnbsp;lichtstralen in warmtestralen van grootere golflengte worden omgezet. En hoewel voor de lucht zelve deze werking gering is, zalnbsp;toch een troebele atmosfeer (met stofdeeltjes dus) wel een absorptienbsp;in dezen zin uitoefenen.
Waarschijnlijk zullen wij dus de rol, die de verstrooiing en absorptie spelen in het bijzonder bij de waarnemingen van Havinga,nbsp;het best kunnen toetsen aan een formule van den vorm:
lm = lo equot; ^
welke dan alleen in de kim gebruikt wordt, zoodat de doorloopen luchtlaag steeds dezelfde afmeting heeft. De coëfficiënten a en b
-ocr page 64-52
hangen af van de meerdere of mindere verontreiniging van de lucht, c is constant en te bepalen. Uit de formule van Rayleigh volgt, datnbsp;c wordt:
3q
Stellen wij hierin:
= 28 X lO'* (Kohlrausch, King Met. Z. 25 (1915).
= 6 X 10~^
= 1.00029 (Kayser en Runge).
= 340 X 10^ (naar Abney).
Dan vinden wij: « x = 2.6. Dus c = 2.6 X 6'* X 10~^° = 3369.5 X 10~^° in de kim.
In het zenith is « = 0.064 en c = 81.8 X 10~^°.
voelig platinpapier voor c 170 X 10 tot 130 X 10 King
Abney [Phil. Trans. 184 A 1 (1893)] vond uit proeven met ge
^-20
[(Met. Z. 25 (1915)] vond hiervoor gemiddeld 67.4 X 10 en voor a 0.0445.
Uit deze gegevens volgt dan bijgaande tabel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hieruit volgt a = 0.022, met een middelbare fout van 0.0005, en b = 3.5 X 10~‘° . met een middelbare fout van 0.016. |
Om e~(“ p) te vinden is gebruik gemaakt van de metingen uit de vorige tabel; de „berekeningen”, die voor stofvrije lucht gelden,nbsp;zijn niet gebruikt.
King vond, dat b te verwaarloozen was ten opzichte van a, hetgeen begrijpelijk is, als men bedenkt, dat hij de waarnemingen van M. Wilson bewerkte.
-ocr page 65-53
Ook Hurion (C.R. 112 H31) vond bij zijne metingen over de lichtabsorptie in water, dat met chloorzilver was troebel gemaaktnbsp;een vorm van de gedaante:
= I e“ ^)*
Er blijkt in de atmosfeer echter een geringe diffusie door grootere deeltjes wel aanwezig te zijn.
Uit de waarnemingen van Abbot, Fowle en Aldrich (Ann. of the Smith. Inst. 3) heeft Exner een kromme geconstrueerd voor denbsp;de intensiteit van het zonlicht buiten de atmosfeer; zie fig. 6. Verkorten wij de ordinaten van deze kromflie volgens kolom 3 van denbsp;tabel, dan verkrijgen wij fig. 7. Het gestippelde gedeelte van dezenbsp;kromme betreft het geel en oranje, dat door absorptie is verdwenen.nbsp;Is nu het rood ondergegaan, dan blijft te beschouwen het deel vannbsp;de figuur, dat links van 580 ligt; daarbij blijkt dan, dat practischnbsp;alleen het groen tusschen 500 en 580 «« zichtbaar blijft.
§ 12. Het „scherp begrensde’ segment. Aanloopen van het segment.
De normale vorm, waaronder de groene straal zich vertoont, is een van de hoeken groen aanloopend segment, dat tenslotte geheel
-ocr page 66-54
groen gekleurd verdwijnt. Het is dus nu zaak na te gaan, hoe men zich een scherp begrensd, normaal gevormd segment moet ver
klaren. Dit is eigenlijk de meest belangrijke kwestie uit het geheele probleem. Immers, het volgende zou kunnen gezegd worden. Alsnbsp;de groene straal zichtbaar wil zijn, moet een spectraalband vannbsp;eenige breedte overblijven; dan eischt echter de refractie, dat hetnbsp;segment min of meer vervormd zal zijn en een vagen rand zal vertonnen, Hierbij heeft men echter rekening te houden met twee belangrijke opmerkingen. In de eerste plaats is het scheidingsver-mogen van het menschelijk oog gebonden aan een onderste grens.nbsp;Deze grens wordt theoretisch gesteld op 1', doch men kan veilignbsp;aannemen, dat onder verzwaarde waarnemingsomstandighedennbsp;voorwerpen, die onder 2' gezien worden, niet scherp meer kunnennbsp;worden gedefinieerd. (Men zie: Snellen, Handleiding bij het oogheelkundig onderzoek 85 en v., en Wüllner, Lehrbuch der Experi-mentalphysik 4 497). Zoodat wij ondanks de refractie het groenenbsp;beeld, afkomstig van een spectraal gebied van zekere breedte,nbsp;scherp meenen te zien. In de tweede plaats bezit juist het groenenbsp;gedeelte van het spectrum een bijzondere energie, zooals uit fig. 6nbsp;en 7 blijkt. [Men zie ook: Minnaert dissertatie 77 en Milne Ph.
-ocr page 67-55
Trans. 223 201 (1922)]. Zoodat men slechts een smallen band groen behoeft over te houden, om het verschijnsel al zichtbaar tenbsp;maken en een vage rand op het oog een veel minder sterken indruknbsp;zal maken.
Stellen wij, dat het segment ons vertoont het groen van 0.58 — 0.5 ^ en dat een vaag uitloopende rand blauw van 0.5 «—0.45nbsp;dit segment omgeeft. Dan hebben wij bij een refractie van 2° eennbsp;segment van 34quot; en een rand van 26quot; (§ 7) tezamen 1', wat voornbsp;ons oog een scherp gevormd segment zal zijn, dat in ± 2 sec. zalnbsp;verdwijnen. Stellen wij de refractie 3°, dan wordt het segment 51quot;nbsp;en de rand 39quot;, samen r30quot;, welk segment in ± 3 sec. verdwijnt.nbsp;Daar het blauw van den bovenrand veel minder sterk zal zijn dannbsp;het groen, schijnt het segment groen van kleur en scherp gevormd.
Een tweede vraag, die men zich kan stellen, is, hoe men zich het groen aanloopen aan weerszijden van het segment moet verklaren.nbsp;Fig. 7 geeft eenige cirkels met gelijken straal, telkens iets naarnbsp;boven verschoven; dit zijn de bovenranden van de roode en groenenbsp;schijven, die door de refractie onderling verschoven zijn. De lijn ABnbsp;stelt de kim voor. Het midden van de figuur zal nu een mengselnbsp;van groen en rood, dus wit licht naar het oog zenden, de kanten,nbsp;die door stippellijntjes zijn aangegeven, vertonnen zich groen. Naarmate het rood meer wegzinkt, schijnt het groen naar het midden tenbsp;schuiven.
Eigenlijk zou alleen spectroscopisch onderzoek in deze twee vragen nieuw licht kunnen ontsteken. Het zou hierbij ook blijkennbsp;of het ,,groen” soms een mengsel van blauw, groen en geel is.
-ocr page 68-
Absolute Vochtigheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* X Groene itraal. |
57
HOOFDSTUK IV.
§ 13. Algemeene opmerkingen.
Reeds in het Ie hoofdstuk vermeldde ik, dat op de sterrewacht te Utrecht aanwezig was een keurige, zeer uitgebreide collectienbsp;waarnemingen van den heer Havinga, destijds Ie officier bij dennbsp;Rott. Lloyd. Alle voorkomende vormen en tallooze detailkwestiesnbsp;van den groenen straal zijn door hem opgemerkt, terwijl hij waarschijnlijk gemaakt heeft, dat wij hier met een brekings- en dispersie-verschijnsel te doen hebben.
Achter het Ie hoofdstuk is een lijst (4) toegevoegd, die een overzicht geeft van H.’s waarnemingen, terwijl men achter dit werkje een paar van zijn teekeningen gereproduceerd vindt. Het publi-ceeren van het geheel zou te veel plaatsruimte vergen: terwijl ooknbsp;de keurige collectie schetsen, in potlood gemaakt, den lezer groo-tendeels onthouden moeten worden om dezelfde reden. Zooalsnbsp;reeds gezegd, heeft Havinga op een tiental reizen heen en weernbsp;naar Indië 303 waarnemingen gedaan.
Ik wil beginnen met enkele algemeene opmerkingen over Ha-vinga's werk te maken. Nadat H. een poging gedaan heeft in het begin, om den groenen straal spectroscopisch te onderzoeken, heeftnbsp;hij dit niet herhaald. De kwestie zal waarschijnlijk ook nog velenbsp;moeilijkheden met zich brengen, die Danjon en Rougier beternbsp;konden ondervangen door de vaste opstelling van hun toestel.
Havinga heeft verder steeds met een langen kijker waargenomen, zoodat het niet duidelijk wordt, of de groene straal ook met hetnbsp;bloote oog waarneembaar was, als hij een observatie deed, H. heeftnbsp;in details het verloop van het verschijnsel beschreven, doch dennbsp;duur van de waarneming zelden aangegeven. Reis 2 no. 1 geeft eennbsp;duur van 3 seconden, waarbij dan opgemerkt wordt, dat dit lang is.nbsp;daar in de tropen het verschijnsel zelden langer dan 1 a 2 secondennbsp;duurt. Omtrent de pijl van het verkleurde segment geeft H. enkelenbsp;schattingen van 2', 3' en 4', Het lijkt mij, dat deze schattingen welnbsp;wat groot zijn, misschien is hier abnormaal groote refractie in hetnbsp;spel. Men zie de tabel in § 7. Ook Whitmell zegt (J.B.A.A. 14 23):nbsp;„When the width of the coloured border is 3—4 minutes of are, thennbsp;..this would correspond with 1/10—1/8 of the sun's diameter and thenbsp;„dispersion would in that case be much greater, than is generallynbsp;„acceptedquot;. Wij hebben ook reeds in het tweede hoofdstuk op ditnbsp;feit gewezen.
-ocr page 70-58
Verder merkt H. op, dat de kans van waarneming van den groenen straal als ’t ware samenhangt met de kleur van de ondergaande zon. Gaat de zon schitterend onder, langzamerhand overgaande in lichtgeel, dan wordt een vrij groot segment groen gekleurd. Hoe meer de tint van de ondergaande zon naar het roodenbsp;neigt, hoe bleeker het laatste groen is: terwijl bij een vuurroode zonnbsp;gewoonlijk geen waarneming van den groenen straal volgt. Dan isnbsp;door diffuse verstrooiing ook het groen verdwenen, zooals in hetnbsp;hoofdstuk III werd aangegeven.
Bij ondergang achter wolken of land is de duur van het verschijnsel afhankelijk van de hoogte waarop de zon verdwijnt. Volgens Havinga is het verschijnsel nog waarneembaar, wanneer de zon op 3° hoogte achter land of wolken verdwijnt.
Na de 4e reis onderscheidt H. onafhankelijk van Fisher de zons-ondergangstypen A en B. (Type A stemt overeen met ons type 1 uit hoofdstuk II, terwijl type B een normalen zonsondergang zondernbsp;spiegeling beduidt),
Havinga constateert verder (8e reis), dat het zeewater minstens 1° in temperatuur hooger moet zijn, dan de lucht, om een zonsondergang met spiegeling te kunnen verwachten.
Een natelling levert, dat bij heldere lucht 54 waarnemingen met spiegeling werden gedaan en 18 waarnemingen zonder spiegeling.nbsp;Aangezien men bij bewolkte lucht en bewolkte kim de spiegelingnbsp;niet of moeilijk kan nagaan, heb ik alle waarnemingen met bewolking overgeslagen,
Havinga constateert uitdrukkelijk (6e reis), dat er een zekere hoeveelheid waterdamp in de lucht moet zijn, om den groenen straalnbsp;mogelijk te maken. Ook dit sluit aan bij onze opmerkingen.
H, heeft nimmer een ópschietende straal gezien, waaruit wel blijkt, dat deze vorm van het verschijnsel tot de hooge zeldzaamheden behoort. Wel zag hij eenmaal een groen ellipsje, door eennbsp;violette stralenkrans omgeven (grootte ± 30'), En tweemaal merktenbsp;hij op, dat een groen segmentje rustte op een rood streepje, dat zichnbsp;feitelijk onder de kim bevond. In dit laatste geval is waarschijnlijknbsp;een abnormale breking van roode stralen aanwezig, die deze nognbsp;zichtbaar maken. Het geval blijft raadselachtig.
Een door Havinga op reis 4 no, 14 voor het eerst vermeld verschijnsel, dat sindsdien door hem systematisch is bestudeerd, is de waarneming van zeer kleine groene afsnijdingen aan den bovenrand der zon, tijdens het ondergaan. Waarschijnlijk wordt dit doornbsp;kleine wolkjes veroorzaakt. Behalve bij Havinga vond ik deze waar-
-ocr page 71-59
neming alleen vermeld bij Haentjens en v. d. Ven (zie lijst 3) en bij Gibbs (J.B.A.A. 28 257). Havinga heeft echter het verschijnselnbsp;systematisch bestudeerd.
§ 14. De afsnijdingen.
H. maakt de opmerking, dat de bovengenoemde afsnijdingen van kleur konden veranderen tijdens de daling van de zon. En dat zijnbsp;ook een andere kleur konden hebben dan het laatste segment. Dezenbsp;kwestie geeft ons een aardigen kijk op de constitutie van de atmosfeer en ik wil hierop wat nader ingaan. Ik citeer allereerst eenigenbsp;der beschrijvingen van Havinga:
,,De groene straal op 20 Febr. ’05 in de golf van Aden op 12°32' „N.B. en 46°23' O.L.
„De lucht was geheel helder en het licht der zon tot het laatst „schitterend: zij werd op ’t laatst noch geel noch oranje gekleurd.nbsp;„Toen zij met hare onderrand nog 30' boven de kim stond, geluktenbsp;„het mij er in op te zien en was hare rand vol kartels of uitsteekselsnbsp;„en een oogenblik later nam ik reeds een prachtig „helder blauwequot;nbsp;„afsnijding waar. Deze afsnijdingen werden later „groen blauwquot; ennbsp;„daarna prachtig „smaragd groenquot;, ’t Waren tusschenbeide grootenbsp;„schijfjes, welke afgesneden werden, juist groene straaltjes in hetnbsp;„klein. Men ziet twee puntjes verkleuren en er gaat weer een stukjenbsp;„af. Deze afsnijdingen vertoonden zich bijna zonder tusschenruimte:nbsp;„de een was nog niet weg of de andere begon alweer: zij heeft hetnbsp;„dezen avond waarschijnlijk wel meer dan 20 malen gedaan, 't Wasnbsp;„een prachtig gezicht. Op 3' kwam de tegenzon op, deze smoltennbsp;„vervolgens samen, zij nam den ballonvorm aan en het verschijnselnbsp;„vertoonde zich als gewoonlijk: de zonnevlekken werden weer paal-„tjes, de hoeken begonnen af te ronden cn reeds vroeg te verkleurennbsp;,en eindelijk verdween het laatste segmentje als een flink ellipsje,nbsp;^^even boven de kim. Toen de hoeken begonnen te verkleuren, warennbsp;deze „smaragdgroenquot;, doch toen de kleur zich verspreidde, warennbsp;eerst de punten smaragdgroen, maar naar het midden werd zij don-„kerder en de kleur van het laatste stukje, dat verdween, is haastnbsp;niet te beschrijven: er zat donkergroen en ook blauw in.”
De groene straal op 26 Dec. '05 in de Middell. Zee op 33°22’ N.B. cn 28°30' O.L.
„Het was voor het eerst sinds ons vertrek uit Rotterdam, dat ik „weder een mooie zonsondergang zag. lederen avond was de luchtnbsp;„nog al zwaar bewolkt geweest en verdween zij reeds vrij vroegnbsp;„achter deze wolken. Thans was de lucht bijna helder, alleen dreven
-ocr page 72-60
er eenige cumuluswolkjes en daar, waar de zon onderging, hing een wolk op de kim van 16' hoogte; de zon verdween achter dezenbsp;wolk, waarvan de bovenkant zeer scherp afstak tegen den helderennbsp;achtergrond en kwam niet weder te voorschijn. Het licht der zonnbsp;was en bleef tot het laatste schitterend en toen zij met haar onderrand deze wolk aanraakte, was het pas mogelijk er in op te zien.nbsp;Eerst nam ik wel afsnijdingen waar, doch geen verkleuringen, dochnbsp;langzamerhand werden de afgesneden stukjes eerst ,,licht groen”nbsp;en daarna ,,groen-blauw”. Zij daalde voortdurend en er werdennbsp;steeds meer en meer stukjes afgesneden: nog steeds de groenblauwe kleur. En ook werd het laatste segment je fraai verkleurdnbsp;toen het voorgoed verdween, doch de kleur was niet groen-blauwnbsp;meer; er was zelfs geen spoor van groen meer in te bekennen: ’t wasnbsp;blauw en violet”.
,,Toen dus de bovenrand nog 50' boven de kim stond, viel er nog niets waar te nemen; daarna werden de stukjes achtereenvolgens ,,lichtgroen” en ,,groen-blauw”, doch de kleur van het laatstenbsp;segment was „blauw” en „violet”.
Een natelling levert op, dat 35 X verkleuring begon met blauw en terugliep tot groen (zie eerste beschrijving) en 19 Xnbsp;verkleuring begon met groen en langzamerhand overging in blauw.nbsp;Het eerste schijnt dus wat meer voor te komen, dan het tweede.nbsp;De eerste soort doet zich voor, wanneer een nevelbank in de kimnbsp;zit en de zon dus zelf licht en donkergeel, oranje en daarna roodnbsp;wordt. Als de zon donkerrood wordt, vertoont zich geen groenenbsp;straal. De tweede soort vertoont zich, als er nevel op eenigen afstand boven de kim hangt en deze zelf helder is.
De blauwe kleur schijnt wel samen te hangen met het aanwezig zijn van wolken.
Een natelling levert, dat 48 X wolken de blauw gekleurde segmenten vormden, of aanwezig waren bij het optreden van een blauw segment in de kim, terwijl 13 X hoven land en 13 X bovennbsp;zee een blauwe kleur werd waargenomen, zonder dat direct vannbsp;wolken sprake is. In vele dier laatste gevallen zijn dan echter nognbsp;blauwe afsnijdingen gezien, die toch hoogst waarschijnlijk doornbsp;kleine wolkjes gevormd werden.
In § 11 vonden wij de formule:
Hierin is c een constante 3369 X 10“^°, doch a en b hangen af van den toestand van de atmosfeer. Zijn er vele deeltjes van veel
-ocr page 73-61
grooter afmetingen dan de luchtmoleculen in de atmosfeer aanwezig, dan kunnen a en b een grootte verkrijgen, zoodanig, dat zij den invloed van c in den exponent belangrijk vergrooten. Dit doetnbsp;zich voor, als er nevel aanwezig is, waardoor het zonlicht ons moetnbsp;bereiken. Het is duidelijk, dat dan de kleur van de afsnijdingennbsp;steeds meer van blauw naar lichtgroen verschuift, naarmate denbsp;nevel dichter wordt. Omgekeerd kan de kleur der afsnijdingennbsp;steeds meer naar het blauw gaan, als de nevel naar beneden toenbsp;ijler wordt. Zoo kan men zich het veranderen van de kleur dernbsp;afsnijdingen verklaren.
Voor het blauwe segment is een bijzonder heldere lucht noodig. Dan wordt de invloed van a en b zeer gering; King vond zelfs, datnbsp;b op Mount Wilson te verwaarloozen was. Het schijnt, dat bovennbsp;wolken met een scherpen bovenrand de gewenschte doorzichtigheidnbsp;aanwezig is: hier komt bij, dat boven wolken van eenige‘hoogte denbsp;voorwaarden voor diffuse verspreiding al geheel andere zijn, dannbsp;in de kim. Het blauw ondergaat daar veel minder uitdooving.
Het is niet wel mogelijk, van bovenstaande formule een nadere toepassing te geven; daar zijn de gegeven kleuraanwijzingen nietnbsp;scherp genoeg voor. Maar wel ligt in de kleurveranderingen dernbsp;afsnijdingen een duidelijke aanwijzing, dat de diffuse verspreidingnbsp;een rol speelt bij deze kleuren.
§ 15. Slotovcr zicht.
Wanneer wij nu de verkregen resultaten nog eens overzien, vinden wij, dat tot het vormen van den groenen straal medewerken:
1 refractie.
(§ 6) (§ 7)nbsp;(§ 8)
(§ 10) (§ 11)nbsp;(§ 12)
2 spiegeling.
normaal, abnormaal,nbsp;naar beneden,nbsp;naar boven.
absorptie.
diffuse verspreiding, onvolkomenheid van het zien.nbsp;la. De dispersie van den dampkring levert een spectrum, datnbsp;van onder naar boven de kleuren rood, geel, groen, blauw, violetnbsp;vertoont. Hierdoor vormt zich, met name aan den bovenrand dernbsp;zon, een zoom. welker breedte afhangt van de grootte van de refractie; heeft deze dus in de kim de waarde, die Bessel opgeeft of ooknbsp;de wat grootere waarde, door Emden gevonden, dan is het groenenbsp;gedeelte van dezen zoom, waaruit de groene straal moet voortkomen,nbsp;slechts smal en verdwijnt sneller achter de kim. dan met den gemid-
-ocr page 74-62
delden tijdsduur van den groenen straal is overeen te brengen. Julius wil hier dus abnormale dispersie ter verklaring gebruiken.
Ib. Wanneer wij echter de refractie in de horizon nader onderzoeken, treffen wij vele feiten aan, die het waarschijnlijk maken, dat vergroote refractie aldaar een in t geheel niet ongewoon verschijnsel is. En daardoor wordt dan natuurlijk de breedte van dennbsp;groenen rand grooter, terwijl wij voor den tijdsduur een theoretischnbsp;gemiddelde van 1.75 sec. konden geven, die van de practisch gevonden waarde 1.87 sec. al weinig meer verschilt. Sommige langdurige waarnemingen moesten echter onverklaard blijven.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Het feit, dat zich ook spiegelbeelden van het ondergaandenbsp;segment konden vormen bij daarvoor gunstige omstandigheden,nbsp;vergrootte de kans op zichtbaarheid van het verschijnsel en verlengtnbsp;den duur. Het ontstaan dier spiegelbeelden is kort toegelicht doornbsp;een overzicht van de beschouwingen van Wegener. Waarschijnlijknbsp;kan ook het ópschietende groene _ straaltje opgevat worden alsnbsp;spiegelbeeld van het verdwijnende laatste puntje.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Nu moest nog aangetoond worden, dat men alleen het groennbsp;uit den refractierand over kan houden. Wij vonden, dat dit mogelijknbsp;was, als het rood onder de kim was verdwenen. Dan konden toch,nbsp;zooals Danjon en Rougier hebben aangetoond, het geel en oranjenbsp;grootendeels door absorptie van den waterdamp in de atmosfeernbsp;zijn weggenomen, De bij de waarnemingen opgegeven vochtigheidstoestanden wezen ook uit, dat een grootere vochtigheid meestalnbsp;aanwezig was. Speciaal werden de in de Roode Zee gedane waarnemingen onderzocht.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Voor het verdwijnen van violet en blauw konden wij onsnbsp;beroepen op de theorie van Rayleigh, die heeft aangetoond, dat denbsp;luchtmoleculen een diffuus verspreidende werking op de lichtgolven
uitoefenen. Aangezien de verspreidende werking afhangt van e
is zij het sterkst voor de kleinste golflengten uit het spectrum. Een poging, om practische gevolgtrekkingen te maken uit de opgegevennbsp;kleuren kon echter — tvegens de onnauwkeurigheid der opgavennbsp;— niet doorgezet worden,
5. nbsp;nbsp;nbsp;Wat tenslotte de vorm van het overblijvende groene segmentnbsp;betreft,, moest worden opgemerkt, dat het menschelijk oog waarschijnlijk niet in staat was, afwijkingen van den segmentvorm nognbsp;te onderkennen, als deze kleiner dan 2' waren. Zoodat men eennbsp;segment met kleine afwijkingen wel steeds als „scherp gevormd”nbsp;zal zien.
-ocr page 75-Conclusie: Voor de zichtbaarheid van het verschijnsel is dus allereerst noodig vergroote refractie. Het is dan mogelijk een gekleurd laatste segment waar te nemen, hetzij blauw, hetzij groen,nbsp;al naarmate de diffuse verspreiding meer of minder sterk werkt.nbsp;Dit laatste stukje kan echter vervormd worden door de grootenbsp;refractie en ook door spiegeling. Bij de spiegeling van het laatstenbsp;gedeelte zou dit een opschietend straaltje kunnen vormen.
Wil men echter een scherp geteekend segment zien, dan moet naast vergroote refractie ook een groote vochtigheidstoestand aanwezig zijn, terwijl de diffuse verspreiding voor verwijdering vannbsp;violet en blauw moet zorgen. Eventueele kleine afwijkingen zullen,nbsp;zoolang ze beneden de 2' blijven, niet opgemerk-t worden.
Voor verder onderzoek van het verschijnsel zijn spectroscopische waarnemingen een dringende eisch.
-ocr page 76-S’-'
.i::- rgt;r) (k'St!4 .
,-â– nbsp;nbsp;nbsp;' : 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. V' .XU-;
- nbsp;nbsp;nbsp;■V 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•'Ëilë^ssEi;' :
.. .. . nbsp;nbsp;nbsp;■:■7 '•vtsi . , - ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . .
-. lïHiisusio; ... • •.: .r
■..• ■nbsp;nbsp;nbsp;. -:. -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■■■: bn.:
■V ■’ nbsp;nbsp;nbsp;••-■-x l.i»
. . . ; nbsp;nbsp;nbsp;Sp . _ .7 ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
.• .' •.‘«hctfciïvny^:■ro«; / ^ • b'
,' . nbsp;nbsp;nbsp;' . rP^Ui»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. ■■■• â– .• ,j â–
• nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . 'bf! '•■.J
V Vi' :i. nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'â– â– â– :'â– â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v ,-,r
t . â– :: ju; - uVlt;
X i;
t.n
if®
Fig. I.
Observatie 2 Mei 190“}.
F. F. V. d. Ven, ®/b Hr. Ms. „Friesland”, golf v. Aden.
Fig. 11. nbsp;nbsp;nbsp;Observatie •} Mei 1904,
F. F. V. d. Ven. «/b Hr, Ms. ..Frieslandquot;, golf v. Aden.
-ocr page 78-A. Havinga. 16 Juli 1904. Zonsondergang met spiegeling naar boven.
5
A. N.......Astronomische Nachrichten.
A. nbsp;nbsp;nbsp;d. H......Annalen der Hydrographie.
B. nbsp;nbsp;nbsp;S. A. F.....Bulletin de la société Astronomique.
C. nbsp;nbsp;nbsp;e. T......Ciel et Terre.
C. R.......Comptes Rendus.
E. M.......English Mechanic.
J. B. A. A.....Journal of the British Astronomical Association.
Kn........Knowledge.
L' A.......L’Astronomie.
La N.......La Nature.
Met Z......Meteorologisches Zeitschrift. nbsp;nbsp;nbsp;,
Mo. W. Rev. . . . Monthly Weather Review.
Q. ].......Quarterly Journal.
M. nbsp;nbsp;nbsp;N.......Monthly Notices.
Rev. Sci......Revue Scientifique.
Symons.....Symons’ Monthly Meteorological Magazine.
H. en D......Hemel en Dampkring.
V. A. P......Verein von Freunden dcr Astronomie und
Kosmischen Physik.
J. A. G......Jahrbuch der Astronomie und Geophysik.
N........Nature.
O........The Observatory.
Nw.......Die NaturwJssenschaften.
P. A.......Popular Astronomy.
Arch. Neerl. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Archives Ncerlandaises.
Bull, de rinst Eg. . Bulletin de I'lnstitut Egyptienne.
N. nbsp;nbsp;nbsp;R.......Naturwissenschaftliche Rundschau.
Abbate Pacha . nbsp;nbsp;nbsp;.
J. Franklin Adams H. Arctowski .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
A. Mac Adic .
F. nbsp;nbsp;nbsp;W. Backhouse
G. nbsp;nbsp;nbsp;H. Baines .
S. Barker . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
D. Wilson Barker L. Biart . . .
F. B. Blathwayt
C. Braak
B. Brandt. . . P. C. Campariolenbsp;M. Camuset . .
M. F.
Bull, de I’lnstitut Eg. 326 (1893). nbsp;nbsp;nbsp;1.
M.N. 61 484 (1901). nbsp;nbsp;nbsp;1.2.
Expedition Antarctique Beige: Phénomènes optiques de l’Atmosphère 26 § 6.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.
Bulletin de la Sociëtè Beige d’Astronomie.
Publ. of the Astr. Soc. of the Pacific. 36 (1924). 2.
M. N. 62nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;430 (1902).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.
Symons 45 52 (1910). nbsp;nbsp;nbsp;2.
J.B. A. A. 12 32 (1901-’02). nbsp;nbsp;nbsp;2.
J.B. A.A. 34 111 (1924).
Symons’ 41 67 (1906). nbsp;nbsp;nbsp;2.
L’A. 10 116 (1891). nbsp;nbsp;nbsp;2
E.M. 94 278 (1911). nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2
N. nbsp;nbsp;nbsp;95 204 (1915).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.
H cn D. nbsp;nbsp;nbsp;52nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(1905).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.
H en D. nbsp;nbsp;nbsp;(1915).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.
Die Naturw. nbsp;nbsp;nbsp;(1920).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.
E.M. 103 210 (1916). nbsp;nbsp;nbsp;2.
La N. (1921).
-ocr page 82-A. Carpenter
J. J. Taudin Chabot .
E. A. Childe . G. Napier Clark
J. E. Clark .... E. J. Cope ....
A. Cornu.....
G. H. Courtenay . .
G. nbsp;nbsp;nbsp;Coutinho . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
H. nbsp;nbsp;nbsp;Crew.....
G. E. Danes . . . A. Danjon et
G. Rougier
E. nbsp;nbsp;nbsp;Dorn . . .
W. G. Dufflcld.
T. A. Dukes The Editor of Kosmosnbsp;H. Ekama . .
W. F. A. Ellison
R. C. T. Evans J. Evershed . .
C. Mclzi d'Evril
F. nbsp;nbsp;nbsp;Exncr . . .
Pcrntcr-Exncr . Flöckher .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
W. J. Fisher
W. L. Fox . .
G. nbsp;nbsp;nbsp;J. Gibbs .
P. P. Giève . .
W. Goodacrc .
W. Groff.
M. Guebhart Ch. E. Guillaumenbsp;M. Hall . . .
}. A. Hardcastle
J.B.A. A. 22 372 (1911-’12).
Q. J. 236 (1912).
J.B.A.A. 24 216 (1913-’H).
J.B.A. A. 25 47 (19H-'15).
J.B.A.A. 26 168 (1915—’16.
J.B.A. A. 28 226 (1918).
Met. Z. 16 425 (1899).
Met. Z. 16 523 (1899).
Met. Z. 17 335 (1900).
Met. Z. 17 426 (1900).
Met. Z. 18 181 (1901).
Met. Z. 19 337 (1902).
J.B.A. A. 20 231 (1909—'10).
E. M. 80 nbsp;nbsp;nbsp;299nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(1904).
E. M. 82 nbsp;nbsp;nbsp;182nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(1905).
E. M. 83 nbsp;nbsp;nbsp;529nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(1906).
J.B.A. A. nbsp;nbsp;nbsp;26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47 (1914—’15).
E.M. 80 14 (1904).
B. S.A.F. 427 (1897).
Symons’ 41 11 (1906).
Symons’ 41 91 (1906).
O. 80 (1919).
N. nbsp;nbsp;nbsp;46 391 (1892).
Symons’s 52 115 (1918).
C. R. 171 814 (1920).
B. S.A.F 34 513 (1920).
Met Z. 21 197 (1904).
O. nbsp;nbsp;nbsp;37 452 (1914).
N. 95 66 (1915).
N. 42 127 (1890).
Kosmos (1913).
Met Z. 13 427 (1896).
E.M. 81 155 (1905).
E.M. 96 439 (1912).
N. 93 664 (1914).
N. 95 286 (1915).
L’A. 33 425 (1914).
Met. Z. 20 42 (1903).
Meteorologische Optik.
V. A P. (190?). nbsp;nbsp;nbsp;1
P. A. 29 251. 382 (1922).
Publ. of the Astr. Soc. of the Pacific. 36 (1924) Symons’ 41 234 (1906).
J.B.A. A. 28 255 (1917-*18).
E.M. 104 48 (1916).
J.B.A. A. 15 382 (1940-’05).
J.B.A. A. 33 57 (1923).
Bull, de rinst. Eg. 3.4 149 (1898).
Bull, de 1’Inst. Eg. 3.4 360 (1898).
C. R. (1899). (séance).
L’A. 38 514 (1919).
Symons 42 235 (1907-’08).
J.B.A. A. 15 265 (1904-’05).
M.
1.
1. nbsp;nbsp;nbsp;2.
2. 2.
1. 2. 2.
1.
1. nbsp;nbsp;nbsp;2.
1. 2. 2.nbsp;2.
1. 2.
1. 2. 1. 2.nbsp;1.
1.
2.
1. 2.
69
E. Hawkes . .
P. Henry. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
A. S. Herschel . E. H. Hills . .nbsp;G. H. Hopkins.nbsp;W. J. Humphreysnbsp;J. P. Joule . .nbsp;W. H. Julius .
Lord Kelvin . .
G. nbsp;nbsp;nbsp;Mc. Knight .nbsp;A. Kühl . . .
H. nbsp;nbsp;nbsp;H. Kritzinger
R. P. R. Lange F. C. Lees . .nbsp;L. Libert . . .
R. C. Cann Lippingcott
J. Mc. Kendrick J. P. Maclear .
R. T. Mallet . E. E. Marckwick
H. de Maubeuge
H. Metcalfe
„Meteor”. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
A. Miethe . . H. R. Mill . t
J. Möller . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
T. Molyneux .
M.
E. M. 90 67 (1909).
C.R. 112 380 (1891).
N. 66 294 (1902).
M. N. 62 431 (1902).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.
N. nbsp;nbsp;nbsp;29 7 (1883).
Journ. Frankl. Inst. 188 452 (1919). Manchester Lit. and Phil, society Meeting (1869).
Arch. Neerl. 6 385 (1901). nbsp;nbsp;nbsp;1.
Phys. Ztschr. 6 24 (1901).
C.e.T. 23 209 (1902^’03).
N. 60 411 (1899). nbsp;nbsp;nbsp;1.
(Life of William Thomson, bij S. P. Thompson 2 1147).
E.M. 79 205 (1903).
J. A. G. 435 (1910).
Naturw. Wochenschr. 13 799 (1914). nbsp;nbsp;nbsp;1.
Met. Z. 32 281 (1915).
Sirius 47 209 (1914). nbsp;nbsp;nbsp;1.
Rev. des Quest. Sfientiflques. (1921).
J, B. A. A. 19 354 (1908-’09).
La N. 30 332 (1902). nbsp;nbsp;nbsp;1.
C.R. 127 792 (1898).
Q.J. 32 159 (1906).
Q.J. 32 287 (1906).
Symons' 41 11 (1906) nbsp;nbsp;nbsp;1.
Symons’ 41 92 (1906). nbsp;nbsp;nbsp;1.
Symons’ 41 190 (1906). nbsp;nbsp;nbsp;1.
Symons’ 41 234 (1906). nbsp;nbsp;nbsp;1.
Q.J. 35 50 (1909).
E.M. 90 188 (1909).
Symons’ 41 209 (1906). nbsp;nbsp;nbsp;1.
Q. J. 32 67 (1906).
Symons’ 40 227 (1905-’06). nbsp;nbsp;nbsp;1.
J. B. A. A. 8 94 (1897--’98). nbsp;nbsp;nbsp;1.
J. B. A. A. 10 364 (1899~’00). nbsp;nbsp;nbsp;1.
E. M. 83 36 (1906).
E.M. 94 186 (1911).
C.R. 103 1147 (1886). nbsp;nbsp;nbsp;1.
La N. 46 (1887).
C. R. 127 453 (1898). nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.
La N. 287 (1898).
Rev. Sci. 10 471 (1898).
Rev. Sci. 12 406 (1900).
E.M. 103 470 (1916).
E. M. 104 12 (1916).
E. M. 104 49 (1916).
J.B. A. A. 28 157 (1917-’18).
E.M. 76 317 (1902).
Prometheus 1035 (1909). nbsp;nbsp;nbsp;!•
Symons’ 41 68 (1906).
Symons’ 41 70 (1906).
Symons’ 45 102 (1910).
A. d. H. 33 55 (1905).
J. B. A. A. 16 31 (1905-’06). nbsp;nbsp;nbsp;1.
F.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
1.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
H. Keatly Moore C. Mostyn . .nbsp;M. E. Mulder .
„Treadle”. . .
J.B.A.A. 12 218 (1902^’03).
N. 44 532 (1891).
The Green Ray or Green Flash.
V. Stockum.
E.M. 73 450 (1901).
E.M. 80 183 (1904).
E. M. 80 340 (1904i.
A.N. 158 93 (1902).
Met. Z. 19 335 (1902).
De Zee 60 (1902).
N. 75 342 (1907).
E.M. 85 34 (1907).
N. 35 391 (1886—’87).
Publ. of the Astr. Soc. of the Pacific. 36 214 (1924).
M. F« 1. 2.nbsp;2.
(1922).
2.
2.
2.
1. 2. 1. 2.
A. A. Nijland . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
J. Offord . nbsp;nbsp;nbsp;.
R. T. Omond C. D. Perrine
2.
2.
2.
W. M. Flinders Petrie |
N. 94 88 (1914). |
1. 2. |
W. H. Pickering . nbsp;nbsp;nbsp;. |
M. N. 61 629 (1901). |
1. 2. |
Met. Z. 19 282 (1902). |
2. | |
Naturw. Rundschau. 16 648 (1901). |
2. | |
M.N. 62 85 (1901—'02). |
1. 2. | |
J. C. Piot Bey . . nbsp;nbsp;nbsp;. |
C. R. 127 893 (1898). |
1. 2. |
Rev. Sci. 10 755 (1915). |
2. | |
J. Plasmann . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
N.R. 672 (1898). |
1. 2. |
A. W. Porter . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
Mo. W. Rev. 43 283 (1915). |
1. |
N. 94 672 (1915). |
2 | |
A. W. Porter en |
• |
E. Talbot Paris. . |
N. 95 194 (1915). |
2. |
A. Pütter..... |
Die Naturw. (1920). |
1. |
A. Rambaut . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
Symons’ 41 21 (1906). |
1. 2. |
Symons’ 41 41 (1906). |
2. | |
A. Cowper. Ranyard. |
Kn. 12 126 (1889). |
2. |
E.M. 50 116 (1889). |
2. | |
A. Ricco..... |
N. 35 584 (1887). |
2. |
Mem. d. Soc. d. Spettr. Ital. 30 96 (1901) | ||
en 31 36 (1902). | ||
Riem...... |
Naturw. Wochcnschr. (13 Dec. 1914) |
1. |
L. Rudaux .... |
La N. 294 (1904). |
2. |
H. Schering .... |
Phys. Zeitschr. (1914). |
2. |
Mo. W. Rev. 33 408 (1905). |
2, | |
A. Schmidt .... |
Deutsche Revue. 27 108 (1902). |
2. |
Met Z. 19 337 (1902). |
2. | |
J. W. Scholes . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
N. 89 351 (1912). |
2. |
Schülke..... |
Naturw. Rundsch, (1899). |
1. 2. |
A. Schuster .... |
N. 95 8 (1915). |
2. |
C. Michie Smith . nbsp;nbsp;nbsp;, |
No. 41 538 (1890). |
2. |
Symons’ 41 91 (1906). |
1. 2. | |
L. Soncke .... |
Met Z. 6 477 (1889). |
1. 2. |
N. 41 495 (1890). |
2. | |
Mrs. F. A. Steel . . |
„Red Rowans ”. |
2. |
W. Swan .... |
N. 29 76 (1883). |
2. |
A. Thunburn |
Symons’ 41 150 (1906), |
1. |
Trèves...... |
C. R. 101 845 (1885). |
1 9 |
V. Turquan .... |
B.S. A. F. 13 444 (1899). |
2. |
J. Verne..... |
Le Rayon Vert. (1882'. |
1. 2. |
71
J- Voute.....Met. Z. 281 (1922).
de C. Ward T. Whitmell
Welznig . nbsp;nbsp;nbsp;.
D. nbsp;nbsp;nbsp;Winstanley
E. nbsp;nbsp;nbsp;Wölfflng
Mo. W. Rev. 36 333 (1908).
J.B. A. A. 7 5H (1897).
].B. A. A. 8 95 (1898).
J.B. A. A. 11 75 (1900-’01). J.B.A.A. 12 248 en 289 (1901-.’02).nbsp;J. B. A. A. 16 23 (1905-’06).
Symons’ 41 91, 189, 209 (1906).
N. 94 61 (1914).
N. 95 35 (1915).
E.M. 74 86 (1902).
E.M. 79 556 (1904).
J. B. A. A. 16 23 (1905—’06).
Journ. Leeds. Astr. Ass. 15 67 (1907). E.M. 93 432 (1911).
N. 96 672 (1916).
E.M. 103 490 (1916).
E.M. 104 30 (1916).
J.B.A.A. 28 228 (1917-’18). Kosmos. (1912).
Kosmos. (1913).
N. 9 20 (1873).
Met. Z. 14 199 (1897).
J. F. Young. . . . J. B. A. A. 136 (1897—’98). E. L. G..... ...
E. M. 50 33 (1889).
E.M. 50 77 (1889).
E. M. 50 77 (1889).
E.M. 50 11 (1889).
E.M. 50 58 (1889).
E.M. 50 97 (1889).
E.M. 54 40 (1891).
E.M. 104 112 (1916).
E.M. 50 31 (1889).
E.M. 50 77 (1889).
E.M. 50 156 (1889).
Passengers s.s.S.Laurant Rev. Sci. 13 406 (1900).
Met. Z. 17 426 (1900).
___ . . J.B. A. A. 23 17 (1912-’13).
_, nbsp;nbsp;nbsp;. . . Sci. Am. Suppl. 139 (1912).
F. C. R. S. Eng. H. B. F. . . .
H L H
A Fellow of the R.A.S.
M. F.
2.
1. 2.
1. 2. 1. 2.nbsp;1. 2.nbsp;1.
1. 2. 1. 2.nbsp;2.nbsp;2.
1. 2. 2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2.
2,
1. 2. 2.nbsp;2.
1.
1 nbsp;nbsp;nbsp;komt voor in de lijst van Mulder.
2 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,. „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ Fisher.
STELLINGEN.
De verklaring, die W. Cornelis geeft voor het Nova-Zembla verschijnsel, is weinig aannemelijk. (De Zee, Mrt. 1925.)
De grootere absorptie voor golven van 6000 A in de atmosfeer kan meer waarschijnlijk aan waterdamp worden toegeschrevennbsp;dan aan ozon, zooals Cabannes doet. (C. R. 179 191 (1924).)
De verklaring, die R. P. R. Lange s.j, geeft voor den groenen straal, waarbij totale reflexie van het rood wordt aangenomen,nbsp;is niet aannemelijk. (Revue des Questions Scientifiques Oct. 1921).
4.
De verklaring, die W. Anderson geeft voor de snelheid der zons-protuberansen door stoot der gasmassa’s is weinig aannemelijk. (Zeitschr. für Physik 22 322 (1924).)
5.
De theorie van Vegard over het ontstaan van de komeetstaart is eerder te aanvaarden, dan die van Mache. (Ann. der Physiknbsp;41 (1913) en Phil. Mag. April (1924).)
De bestrijding, die Dr. W, de Sitter geeft voor la Rosa's ballistische lichttheorie, is niet afdoende. (Buil. Astr. Inst. 2 no. 57).
7.
Het lijkt niet gewenscht Goethe’s lichttheorie in het klassikaal onderricht op te nemen, zooals M. Gebhardt aanbeveelt. (Zeitschr.nbsp;für Physikalischen und Chemischen Unterricht 38 P Heft (1925).)
Het afleiden van het begrip „kegelsnede” uit doorsneden van een eenbladige hyperboloide, zooals Dr. F. Schuh doet in „Grepennbsp;uit de moderne Meetkunde 1 220” is minder logisch en mindernbsp;systematisch, dan het laten volgen van dit begrip uit den kegel.
-ocr page 87-9.
De beschouwing, die tot bewijs moet dienen voor de betrekking: dz — x) y)
' 'y const. ’ nbsp;nbsp;nbsp;' 'X const.
in Heijdeman’s Differentiaalrekening, is onjuist.
In het leerboek der DifF. en Int. rekening van Dr. Hk. de Vries lezen wij op blz. 48 van deel 3: De basiskromme van dennbsp;cylinder is dus de singuliere integraal. Dit is onjuist.
De vereenvoudiging der eindexamens H. B. S., speciaal het afschafFen van de vakken mechanica en kosmografie als eind-examenvak, heeft slechten invloed op de resultaten van hetnbsp;middelbaar onderwijs.
Het is niet aanbevelenswaardig, de differentiaal en integraalrekening op de middelbare scholen in te voeren.
13,
Het invoeren van Middeleuropeeschen of van Greenwichtijd voor Nederland is dringend gewenscht.
-ocr page 88-â– -'3
'. : i. .
â– nbsp;nbsp;nbsp;4 '
't
/ â–
J ■•'
..'quot;v-- nbsp;nbsp;nbsp;.*â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•(â–
m
■•■nbsp;nbsp;nbsp;7:-
â– h;
'V
V V , ,. ^ l^^•â–
quot;'' 'v ,-.. â– ' nbsp;nbsp;nbsp;.' â– ':
... â– y .: ' 'â– â– : N-
- t£
â– rd
'. i
' ■• *'
'. ■nbsp;nbsp;nbsp;• • i - .
\ â–
â– â– 5.V ..
i
•V-
, nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:f;igt; â– â– â– -'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– : v' .* .
i â– . • ./;â–
\ .
. quot; • ’/
', v-y^
1 :
/.' . ?;
• :■■■\.
.\ â– =,
,i â– .
-ocr page 90-• nbsp;nbsp;nbsp;■. ■y ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■I\
M .
'i.
r-gt;quot;t
/lt;•
... .\.
. I •;
/; quot; â– '
â– â–
'J-
'. I â– . ' , 'â– . ;.; nbsp;nbsp;nbsp;' â–
i /â–
'}
v-;
-ocr page 91-