-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-



Pkt 'i'iiz




-ocr page 4- -ocr page 5-

Wie kent het Onze Vader niet! Wij leerden het reeds als kinderen, wij hoorden het menigmaalnbsp;bidden in onze openbare godsdienstoefeningen, wijnbsp;hebben het vaak op de lippen genomen om daarmede onze wenschen en belangen aan God op tenbsp;dragen. Helaas! niet zelden ook werd het gedachteloos , zonder ernst, zonder heilige stemmingnbsp;uitgesproken. Dat is diep te betreuren. En alsnbsp;wij ons daaraan schuldig gevoelen, hoezeer hehhennbsp;wij ons dan te schamen en voor God te verootmoedigen. Hoe, als wij één oogenblik nadenken,nbsp;tot wien wij ons richten, wanneer wij dat: Onzenbsp;Vader, die in de hemelen zyt, uitspreken, moet dannbsp;geen eerbied ons bezielen ? Luthek heeft gezegd :nbsp;ii-God wil ons daarmede lokken, en ons doennbsp;gelooven, dat Hij waarlijk onze Vader is en w^nbsp;zijne ^kinderen zijn; opdat wij getroost en metnbsp;goed vertrouwen Hem bidden zouden, gelijk rechtgeaarde kinderen hunnen lieven vader bidden.quot;nbsp;Het is dus Vaderljjke goedheid en barmhartigheid,

-ocr page 6-

die ons dit gebed in den mond gelegd heeft. En zullen wij het oi3 de rechte wijze bidden, dannbsp;moet datgene, wat wij van God in ons gebednbsp;vragen, ook waarlijk de vurige begeerte van onsnbsp;hart zijn. Het zou toch spotten zijn met Godnbsp;en zijnen Vadernaam, indien het ons om het evennbsp;ware, of dat, wat wij, naar het bevel onzesnbsp;Heeren, van God vragen, ook werkelijk geschiedde.nbsp;Daarom kan niemand, die het Onze Vader vannbsp;harte bidt, omtrent de heilige zaak der zendingnbsp;onverschillig zijn. Integendeel, dit gebed, zoonbsp;vaak hij het opzendt naar boven, moet hem dannbsp;een wekstem tot deelneming aan die zaaknbsp;zijn. Vergunt mij, lezers, u dit kortelijk tenbsp;mogen aanwijzen. En God gebiede daarover zijnennbsp;onmisharen zegen !

Het Onze Vader legt ons deelneming aan de zendingzaak als het recht en dennbsp;plicht van een kind des Hemelschen Vadersnbsp;op. Wat toch leerde jezus ons vóór alle dingennbsp;vragen? Uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijknbsp;lcom.e. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoonbsp;ook op de aarde. Wie zoo tot den Vader in denbsp;hemelen spreekt, maakt diens zaak tot de zijne.nbsp;Het is het recht van een kind, te ijveren voor denbsp;eer zijns vaders. Het is tegelijk zijn plicht.

-ocr page 7-

Gi) bidt: Uw naam worde geheiligd. Ia het u daarmede erust, dan is het uwe begeerte, dat denbsp;naam des Vaders door u, door al uwe huis-genooten, ja, over geheel de wereld geprezen ennbsp;verheerlijkt worde. Anders is uw gebed lippen-werk en huichelarij. Maar nu, daar buiten in denbsp;heidenwereld buigen nog millioenen de knie voornbsp;stomme afgoden; zij kennen den naam van dennbsp;eenigen waren God niet; in hunne harten staat denbsp;naam van Vader niet geschreven; door hunnenbsp;lippen wordt die naam niet geprezen. Moet dannbsp;uwe ziel niet bezwijken van verlangen, dat ooknbsp;onder de arme heidenen de naam van Hem geheiligd worde, die zich aan u als Vader heeftnbsp;geopenbaard en die zijne eer aan geen anderennbsp;geven wil ? Moet het uwe begeerte niet zijn;nbsp;dat ook die arme heidenen het woord Gods reinnbsp;en zuiver leeren kennen, opdat ook zij, als kinderennbsp;Gods, heilig daarnaar leven mogen ?

Gij bidt: Uw koninkrijk kome. Bidt gjj dat in oprechtheid des. harten, dan wenscht gij vurig,nbsp;dat het Rijk van genade en waarheid meer ennbsp;meer uitgebreid worde. En onverschillig kan hetnbsp;u niet zijn, dat nog zoo vele landen als geslotennbsp;zijn voor het Evangelie. Gjj hebt wel eens eenenbsp;wereldkaart gezien met groote zwarte plekken,nbsp;die aanduiden, dat het waaraohtige Licht, dat

-ocr page 8-

alle menschen bestralen moet, zullen zg -waarlijk gelukkig zijn, daarhenen nog niet is doorgedrongen , maar dat daar de vorst der duisternis nognbsp;het gebied voert. Kondt gij dat zien, zonder tenbsp;gevoelen, dat men onmogelijk oprecht bidden kan:nbsp;Uw koninkrijk kome, zonder zich aan de zendingzaak te laten gelegen liggen; zonder, naar denbsp;gave en genade u verleend, mede te werken, datnbsp;de tempels en altaren der afgoden vernietigdnbsp;worden en het koninkrijk Gods ook onder denbsp;heidenen kome? God wil, dat alle menschen zalignbsp;worden en tot kennis der waarheid komen. Godnbsp;wil, dat een iegelijk, die den Zoon aanschouwtnbsp;en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe.nbsp;Maar die heidenen, hoe zullen zij in Hem gelooven, ¦nbsp;van wien zij niet gehoord hebben f hoe zullen zijnbsp;hooren, zonder die hun predikt 1 En hoe zullen zijnbsp;prediken, indien zij niet gezonden moorden ? Dat isnbsp;juist de taak en het doel der zending, predikersnbsp;van het Evangelie tot de heidenen te zenden,nbsp;opdat zij gelooven in den Zoon van God en doornbsp;dat geloof het eeuwige leven hebben. En gij dienbsp;bidt; Uw koninkrijk home, gij zoudt die taak ennbsp;dat doel der zending niet ondersteunen. Dan verzaakt gij uw recht en verzuimt uwen plicht alsnbsp;kind des Hemelschen Vaders,

Gij bidt: Uw wil geschiede, gelijk in den hemel,

-ocr page 9-

5

alzoo ook op de aarde. Begeert gij dat waarlijk, is het waarlijk de wensch van uw hart, dat denbsp;wil, het gebod van uwen Vader op aarde volbrachtnbsp;worde met die gewilligheid en van-zelfsheid, waarmede de Engelen God gehoorzamen, dan doet gijnbsp;daartoe ook wat in uw vermogen is. Gij zelf geeftnbsp;dan aan de uwen het voorbeeld van gehoorzaamheid aan Gods hevelen. Gij wekt dan in uwennbsp;kring, in de plaats waar gij woont, in de gemeente waartoe gij behoort, anderen, op wie gijnbsp;invloed hebt, door woord en voorbeeld daartoe op.nbsp;Gp schroomt dan niet, alle ongehoorzaamheid aannbsp;God, onder welken vorm zij zich ook openbare,nbsp;te bestrijden en te bestraffen. Maar gij beperkt unbsp;immers niet tot uwen naasten kring met dezennbsp;arbeid der liefde. Hoe, gij hebt gebeden: Uwnbsp;nil geschiede op de aarde. Gij hebt dus in uwnbsp;gebed aan de gansche aarde gedacht. En gij zoudtnbsp;niets doen voor die duizenden en millioenen, dienbsp;Gods wil nog niet kennen, op wie gp door uwnbsp;woord en voorbeeld niet kunt werken; maar wiernbsp;belangen gij toch kunt behartigen door het werknbsp;der zending te ondersteunen ? Dat kan niet zijn!nbsp;Wie van zijn recht als kind gebruik maakt ennbsp;biddende tot den Vader gaat, hjj mag zpn plichtnbsp;als kind niet vergeten. Gropte voorrechten leggennbsp;dure verplichtingen op,

-ocr page 10-

Of meent gij -wellicht, dat gij niets doen kunt, opdat Gods naam geheiligd, zijn wil volbrachtnbsp;worde en zijn koninkrijk kome. Zegt gij hij unbsp;zei ven, dat is niet eens menschen, maar Godsnbsp;werk. Het is zoo, niemand komt tot den Vadernbsp;dan door den Zoon. Niemand komt tot den Zoon,nbsp;tenzij de Vader hem trekke. Niemand kan zeggen, JEZUS oiiKiSTüs den Heer te zijn, dan door dennbsp;Heiligen Geest. Geen mensch kan een andernbsp;mensch'hekeeren. Maar indien dat iets bewpzennbsp;zou tegen het werk der zending, dan had onzenbsp;Heer de apostelen ook niet moeten uitzenden innbsp;de wereld, en het predikambt niet moeten instellen. Heeft Hij echter geboden, het Evangelienbsp;aan alle schepselen te prediken, en heeft Hp onsnbsp;het kinderrecht gegeven, te bidden om de heiligingnbsp;van Gods naam, de komst van Gods rijk, de volbrenging van Gods wil, zoo heeft Hij ons daarmede tot medearbeiders Gods, tot medehelpersnbsp;aan de redding der arme heidenen gemaakt. Ennbsp;het past ons daar niet te vragen, wat ons gebednbsp;baten zal tot bekeering der heidenen. Als hetnbsp;ons waarlijk ter harte gaat, dat het licht desnbsp;Evangelies ook doordringe in het land der duisternis, dan gevoelen wij ons gedrongen, daaromnbsp;te bidden. En als wjj vurig daarom bidden, dannbsp;j)^s§fen wij ook onzen plicht, oni naar onze

-ocr page 11-

krachten mede te werken, om boden des Evangelies uit te zenden in de heidenwereld.

Of zult gij zeggen, dat het u daartoe aan middelen ontbreekt ? Zult gij zeggen, dat als gijnbsp;iets over hebt, in uwe nabijheid zoo vele behoeften te bevredigen zijn, dat gij aan de armenbsp;heidenen waarlijk niet denken kunt ? Ziet toe,nbsp;dat gij u niet bezondigt tegen den rijken God,nbsp;die rijk is over allen, die Hem aanroepen. Hetnbsp;Onze Vader herinnert ons, dat het ons aannbsp;de middelen tot ondersteuning der zending niet ontbreekt. De vierde bede luidt:nbsp;Geef ons heden %ns dagelijksch hrood. In de eerstenbsp;drie beden heeft de Heer ons niet slechts vergund,nbsp;maar ook bevolen de groote aangelegenheden vannbsp;Gods koninkrijk tot de onze te maken. Hij heeftnbsp;ons alzoo de zorg voor de arme heidenen op hetnbsp;hart gebonden. Nu kan de vraag in ons opkomen:nbsp;van waar verkrijgen wij brood, om die allen tenbsp;verzadigen ? Vanwaar de middelen om de oorlogen des Heeren te voeren? Want oorlog voerennbsp;is kostbaar, en dat geldt ook van de oorlogennbsp;tegen het rijk en de macht’ des satans Als eennbsp;aardsch koning ten oorlog gaat, dan legt hij aannbsp;zijne onderdanen belastingen op, om de kostennbsp;van den oorlog goed te maken. Zou God niet

-ocr page 12-

eveneens mogen doen, daar xijne toch het zilver en goud is; ja, al het zilver en goud, dat denbsp;mensclien in hunne kisten en kasten hehhen ? Hijnbsp;doet het ook, maar niet met dwang en geweld;nbsp;want den blijmoedigen gever heeft Hij lief. Maarnbsp;dit is de hoofdzaak, dat Hij ons in onze armoedenbsp;op Zpnen rijkdom wijst, want de Zoon Gods leerdenbsp;ons bidden: Geef ons heden ons dagelifksch hrood.nbsp;Daarmede wordt ons allereerst herinnerd, dat wijnbsp;niet zoo arm zijn, als wij vaak meenen en onsnbsp;aanstellen, daar wij een rijken Vader hebben, dienbsp;gaarne en mUdeljjk geeft, en ons uitdrukkelijknbsp;bevolen heeft, Hem daarom te bidden.

Gij zult wellicht de bedenking maken, dat jezus ons bloot voorgeschreven heeft, om dageljjkschnbsp;brood te bidden, dat is, om datgene wat wijnbsp;voor den nooddruft des ligchaams noodig hebben.nbsp;Gij hebt recht; maar uit de mildheid, waarmedenbsp;God geeft, kunt gij opmaken, wat Hij, de getrouwe en barmhartige, onder den nooddruft desnbsp;liohaams rekent. Of zijn, Gode zij dank , de toestanden onder ons niet alzoo, dat velen nog ietsnbsp;meer hebben, dan zij voor het lichaam bepaaldelijk noodig hebben? Ja, er zijn menschen , dienbsp;weten wat het zegt, werkelijk om het dagelijkschnbsp;brood te bidden, en uit te zien naar de ver-booring dier bede, Maar hoe velen weten dat

-ocr page 13-

niet. Van hoe velen kan gezegd worden, dat, naar mate Grod meer geeft, zij zich te meernbsp;behoeften scheppen, in plaats van te bedenken,nbsp;waartoe God den overvloed gaf. Een getrouwnbsp;huisbezorger moet vóór alle dingen kunnen rekenen.nbsp;Welnu, berekent eens , wat er van het dagelijkschnbsp;brood overblijft, nadat de noodigste behoeftennbsp;van U en de uwen bevredigd zijn. Dan zult gijnbsp;moeten erkennen, dat er nog wel, al is het maarnbsp;een kruimeltje overblijft, om de zendingzaak tenbsp;Ondersteunen. Laat het u zijn, als of op al uwnbsp;geld het woord des Heeren geschreven stond :nbsp;Mijne is het zilver en het goud; dan zult gij hetnbsp;met geheel andere oogen aanzien dan vroeger.

Bidden verzuimt niet; geven verarmt niet. Ziedaar twee spreuken, die wij niet genoegnbsp;kunnen bedenken. Het is een oude levensregel.nbsp;Bid en arbeid! Het eerste doet men vaak haastignbsp;af, uit vrees dat men het laatste zou verzuimen.nbsp;Bij het geven rekent men menigmaal verkeerd.nbsp;Menigeen meent, dat men wegwerpt, wat mennbsp;geeft, en men leent het toch aan den Heer, dienbsp;de hoogste interest betaalt. Wat nu de bedenkingnbsp;betreft, dat men in zijne nabijheid genoeg tenbsp;geven heeft, en daarom aan hen, die buiten zijn,nbsp;en dus ook aan de heidenen niet denken kan,nbsp;\vie weet niet, dat deze bedenking weinig betee-

-ocr page 14-

10

kent. Zij die haar maken, doen meestal noch het eene, noch het andere. Als iemand maar eerstnbsp;geleerd heeft dat het brood des levens meer isnbsp;dan het brood des lichaams, dan ziet hij weldranbsp;in, dat hij de lichamelijk armen niet behoeft tenbsp;vergeten, om de geestelijk armen met zijne gavennbsp;bij te staan. Van niemand, die werkzaam deelnbsp;nam aan de zendingzaak, kan gezegd worden,nbsp;dat hij daarom de barmhartigheid jegens de armennbsp;in zijne nabijheid verzuimd heeft. Maar hij isnbsp;begonnen, zijne gaven heter te regelen, om zichnbsp;ook daarin als een getrouw huisbezorger over denbsp;gaven Gods te betoenen.

Ontbreekt het ons alzoo niet aan middelen, om goed te doen, laat ons dan voor alle dingen vragen, waar de grootste behoeften zijn; dan zal onsnbsp;oog zich gewis op de groote ellende der heidenennbsp;richten. Het Onze Vader stelt ons dennbsp;grooten nood der heidenwereld duidelijknbsp;voor oogen. De laatste twee beden spreken onsnbsp;hiervan. Wp bidden: Vergeef ons onze schulden,nbsp;gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. Verstaatnbsp;gij het gewicht dier bede? Waar vergeving dernbsp;zonden is, daar is ook leven en zaligheid. Zonder vergeving dus geen leven, geen zaligheid,nbsp;maar dood en rampzaligheid. Als gp dat nu verstaat, als gp uit de diepte uws harten hebt leereu

-ocr page 15-

11

bidden: Vergeef mij mijne sclwlden! als daar waar-lijk eene ernstige begeerte naar vergeving in u is, zoudt gg daar niet met ontroering denken aannbsp;de ellende van hen, die ook vergeving behoeven,nbsp;maar hunne ellende door de zonde niet kennennbsp;en alzoo den dood tegengaan? Want de bezoldingnbsp;der zonde is immers de dood ? Ach! in welk eennbsp;nood verkeeren dan niet de heidenen! Daar isnbsp;geen gebod Gods, of het wordt door hen overtreden. Het eerste gebod luidt: Gij zult geenenbsp;andere góden voor mijn aangezicht heVben. En in denbsp;heidenwereld ontdekken wij overal zoo afschuwe-lijke afgoderij, dat de grootste droefheid zich vannbsp;ons moet meester maken bij de gedachte, hoe diepnbsp;de mensch, naar Gods beeld geschapen, zinkennbsp;kan. Roepen wij het tweede gebod ons voor dennbsp;geest, dan zien wij bij de heidenen beeldendienst,nbsp;tooverij, leugen en bedrog. Van het derde ennbsp;vierde gebod zullen wij zwijgen. Wij kunnen onsnbsp;voorstellen, hoe het daarmede bij hen gesteld is.nbsp;Maar hebt gij wel gehoord hoe het vijfde gebodnbsp;door velen hunner met voeten getreden wordt?nbsp;Hebt gij gehoord, hoe doodslag, overspel, dieverij,nbsp;lastering, alle zonden tegen de overige gebodennbsp;Onder hen dagelijks gepleegd worden? O zegt,nbsp;i^at alles u voorstellende, kunt gij dan bidden:nbsp;vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven

-ocr page 16-

12

onzen schuldenaren, zonder te denken aan den groo-ten nood der heidenen? weten niets van een God, die menigvuldiglijk vergeeft; niets van «zusnbsp;CHRISTUS, in de wereld gekomen, om zondaren zalignbsp;te maken. Welk een wekstem ligt dan ook in denbsp;vijfde hede van het Onze Vader, om de zendingszaak te ondersteunen.

En niet minder in de laatste bede: Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den looze.nbsp;Wie eenigszins de wereld en hare verzoekingennbsp;heeft leeren kennen, wie eenigszins gevoelt, hoenbsp;hij elk oogenblik in gevaar is, weder een prooinbsp;der zonde te worden, hij zal gedurig behoeftenbsp;hebben, om deze bede op te zenden. Maar alsnbsp;reeds in een christenland, in eene christen-maat-schappij nog zooveel gevaar van zondigen is, hoenbsp;moet hot dan niet in de heidenwereld zijn. Ach!nbsp;daar kan men de zonde beschouwen als behoo-rende tot de zeden en gewoonten des volks. Ennbsp;juist die treurige toestand biedt aan de zendingnbsp;zoo groote, zoo moeilijk te overwinnen zwarigheid,nbsp;dat alleen een vast geloof aan de wereld-over-winnende kracht van het Evangelie, en de blijdschap die onverdeelde gehoorzaamheid aan hetnbsp;bevel des Heeren schenkt, voor moedeloosheid ennbsp;ontrouw kan bewaren. Ja, alle vrienden der zending hebben wel reden om te bidden: Hemelsche

-ocr page 17-

13

Vader! leid ons niet in die verzoeking, dat wfl alleen op de geringe uitkomsten van het zending-werk, en niet eeniglijk op uw woord en uwenbsp;belofte zouden zien.

Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze. Rijk van zin is die bede. In ’t kortnbsp;bidden wij hiermede, dat de Hemelscbe Vadernbsp;ons hier beneden tegen alle kwaad des lichaamsnbsp;en der ziele beware, tegen alles, wat ons waarachtig heil zou kunnen schaden, en ons eens, alsnbsp;de laatste ure voor ons slaat, uit genade eennbsp;zalig einde schenke, en uit dit jammerdal onsnbsp;opneme in zijn vaderhuis. Wij, die zoo bidden,nbsp;hebben de heerlijkste uitzichten en verwachtingen.nbsp;Dit is de belofte, die God ons belooft heeft, hetnbsp;eeuwige leven. Als kinderen zijn wij ook erfgenamen , erfgenamen Gods, medeërfgenamen vannbsp;CHsisTus. Te midden van al de ellende der zondenbsp;en al de jammeren der verzoeking hier beneden,nbsp;richten wij het oog naar boven. En als het welnbsp;met ons is, grijpt bij dien blik naar omhoog eennbsp;heilig heimwee ons aan. Maar heidenen kennennbsp;dat heimwee niet. Heidenen kunnen niet biddennbsp;om eene zalige stervensure. Zij weten niet watnbsp;dat zegt. Verlossing van de zonde, die de aardenbsp;tot een jammerdal maakt, kennen zij niet. Maarnbsp;ziet, ook de heidenen wil God tot zijne kinderen

ft

-ocr page 18-

14

maken. Ook hun wil Hij zijn vaderhuis ontsluiten. Gij dan, die heht leeren bidden om verlossingnbsp;van allen aardsohen nood, ook van den grootsten,nbsp;den nood der zonde; gij dan, die weet, dat gijnbsp;een hemel tegengaat, ontfermt u over der heidenen ellende, gel^k gij wenscht, dat God zich overnbsp;u ontferme, als uwe ure zal geslagen zijn. Zietnbsp;toe, dat niet eens de heidenwereld u aanklagenbsp;voor den troon des eeuwigen Rechters.

Maar is het niet eene hopelooze arbeid, dat zendingwerk ? Is het doel, dat men zich daarbij voorstelt, niet te groot en te moeilijk ? Lezers!nbsp;de zending staat in de dienst van eenen al-machtigen Heer, op wiens bevel en belofte zij geschiedt. Daarop wijst ons het god-verheerlijkend besluit van het Onze Vader; wantnbsp;mo is het Tconinkryk, en de kracht, en de heerlijkheidnbsp;in der eeuwigheid. Het koninkrijk, de heerschappijnbsp;over de wereld, is des Vaders. Hoe, indiennbsp;Hij alle koninkrijken en dus ook alle volkennbsp;der wereld in zijne hand heeft, ligt daarin nietnbsp;een voldoenden troost, bij het zien der vele, vaaknbsp;onoverkomelijk schijnende hinderpalen, welke hetnbsp;zendingwerk in den weg staan. Is het koninkrijknbsp;des Vaders, dan is de strijd, dien de zendingnbsp;voert, een eerlijke, wettige strijd, om den vorst

-ocr page 19-

15

der duisternis, die een onwettig troonrooTer is, uit zijn gebied te verdringen; want de wettige Koningnbsp;moet lieerschen in liet midden zijner vijanden.nbsp;En ja, zoo zien wij het bereids. Het machtig rijknbsp;van onzen God breidt zich uit ook in het landnbsp;der afgoden. Voor Hem moet alle macht en geweld zwichten. Maar is dat zoo, zouden wij dannbsp;lafhartig terugtreden, waar God ons gebiedt, ooknbsp;de verste heidenen tot zijn genadergk te roepen,nbsp;opdat zij het rijk der heerlijkheid deelachtig worden.

De kracht is des Vaders, xils wij dan arbeiden in Z^ne dienst, zal het ons aan de kracht nietnbsp;ontbreken. De Eeuwige God, de Heer, de Scheppernbsp;van de einden der aarde wordt moede noch mat. Ernbsp;is geene doorgronding van zijn verstand. Hij geeftnbsp;den moeden kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterktenbsp;dien, die geene krachten heeft. De jongen zullen moedenbsp;en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijknbsp;vallen; maar die den Heer verwachten zullen de krachtnbsp;vernieuwen, zij zullen opvaren met vleugelen, gelijknbsp;de arenden; zij zullen loopen, en niet moede worden,nbsp;^ij zullen wandelen en niet mat worden. Dat staatnbsp;6r geschreven. Dat is de belofte Gods. Het vertrouwen op zijne kracht wordt nooit beschaamd.nbsp;Zonden wij dan voor de wapenen en bolwerkennbsp;'^an den vorst der duisternis verschrikken, als wijnbsp;baar het bevel van onzen Heer mede arbeiden

-ocr page 20-

16

om het Evangelie aan alle volken te prediken? Neen, wij weten, van waar onze kuip en krachtnbsp;moet komen, en dat wetende, versagen wij niet.

De heerlijkheid is des Vaders. Hij kan dus Zijne eer aan geen anderen geven en Zijnen roem nietnbsp;den afgoden. Ziet Z^ne eer is met het welslagennbsp;der zending gemoeid. Zou Hg zijne eer niet handhaven? Zou Hij het werk niet zegenen van allen,nbsp;die Zgne eer tot de hunne, Zijne aangelegenhedennbsp;tot de hunne maken? Ongetwijfeld. Juist daarin,nbsp;dat de zending Gods werk is, en Gods heerlijkheid bedoelt, juist daarin ligt de zekerheid, datnbsp;zij zal overwinnen. Alle beletselen, alle hinderpalen zullen wegvallen, maar op den tijd Gods,nbsp;wiens het koninkrijk, de kracht en de heerlijkheidnbsp;is in der eeuwigheid. Daarop zeggen wij geloovignbsp;Amen, het zal waar en zeker zijn!

Lezers! moge dat geloof meer in u en in mij leven. Schamen wij ons over ijverloosheid, traagheid, twijfelmoedigheid, versaagdheid met betrekking tot de zendingzaak. En zoo vaak wij hetnbsp;Onze Vader bidden, of hooren bidden, bedenken wijnbsp;dan, hoe het eene krachtige wekstem is tot jjverigenbsp;deelneming aan het werk der zending.