(2)
DE ZEGEN DER GODSVRUCHT.
Naar het Sugelsoh.
TK ROTTERDAM, bij M. WIJT amp; ZOJfEïf.nbsp;1866.
Ik wandelde op een. namiddag met mpn vriend Hendrik Bertram , alom bekend als een der pverigstenbsp;leeraars der volkrijke gemeente van St. James , toennbsp;wij eensklaps door eene hevige donderbui overvallennbsp;werden. De geweldige stortregen deed de straten aannbsp;eene rivier gelijken, en dreef ieder, om eene plaatsnbsp;Ie zoeken , waar hij kon schuilen. Er waren echternbsp;geene behooilpke schuilplaatsen in die armoedige ge-*Heente, maar mijn medgezel, die haar ten naauw-keurigste kende , zeide mij , dat hij mij naar het huisnbsp;Van een vriend wilde brengen, die digtbjj woonde ennbsp;ket zich zeker eene eere zou rekenen ons beschuttingnbsp;Onder zijn dak te verleenen. » En,” voegde hendbiknbsp;heetram er bij, » ” ik moet u zeggen , dat hij wel denbsp;kennismaking waard is, misschien meer dan iemandnbsp;anders in mijne gemeente. Ik beschouw hem als eennbsp;ker merkwaardigste mannen , met wie ik ooit in aanraking kwam. ”
* nbsp;nbsp;nbsp;Hoe dan ? ”
* nbsp;nbsp;nbsp;Wel, indien gij hem kunt overhalen , om u zjjunbsp;levensloop te verhalen , zooals hij mij eens gedaan heeft,nbsp;dan zal het u spoedig blijken. Zijn voorbeeld wjjst
Heffend aan , dat indrukken, vroeg ontvangen , krach-tig
op het gemoed werken. Hij zal u spreken van een
-ocr page 4-leeraar, reeds lang overleden, die een wonderlijken invloed uitoefende en nog uitoefent op zijn hart ennbsp;leven. Ik had van dien leeraar gehoord, eer ik clement CAEEW — zoo heet de' vriend , dien ik bedoel —nbsp;ooit ontmoette , en ik verbaas mij niet, dat zijn aandenken geliefd en geëerd is bij degenen, die hem kenden.nbsp;Waren er vele zulke arbeiders in onzen wijngaard, wijnbsp;behoefden noch de oneenigheden noch de proselietenmakerij te vreezen, waarvan wij thans zooveel hooren.”
Terwijl bektkam .sprak, bleef hij staan voor een kleinen winkel, die er van buiten redelijk wel uitzag. Toen wij binnentraden, vonden wij den eigenaar , een timmerman en kastenmaker, bezig met eennbsp;meubelstuk, dat juist gereed was, te polijsten. Hijnbsp;was zoo verdiept in deze bezigheid, dat hij ons nietnbsp;hoorde binnenkomen , en ik had daardoor gelegenheidnbsp;hem een paar oogenblikken onopgemerkt jte bespieden.nbsp;Niets bijzonders kenmerkte zijn uiterlijk. Hij was eennbsp;klein, mager man , omtrent veertig jaren ovrd, metnbsp;aanmerkelijke spierkracht toegerust, met schoon haar ennbsp;roodaohtige bakkebaarden, een breed voorhoofd ennbsp;een ernstig gelaat, een man , die wat hjj deed volledignbsp;deed , gelijk thans, die naauwgezet was voor zich zel-ven en misschien streng in zpne handelwijze ten opzig-te van anderen ; — dit was het wat ik met een vlug-tigen blik omtrent hem opmerkte. — De strengheidnbsp;van zijn gelaat verdween echter terstond, toen hij opzagnbsp;en den vriendelijken groet van mijn medgezel ontwaarde.nbsp;In zijn zoo ernstig oog was iets trouwhartigs en welwillends , en zijne manieren duidden zoowel hartelijkheid als verstand aan.
De heer beetram stelde mij aan hem voor als een oud akademievriend, en voegde er bij, dat hij in mg het verlangen had opgewekt, om met hem kennis te maken-» Want gij weet, clement! ik zeg altijd, dat uw-cnbsp;geschiedenis belangrijker is, om gehoord te worden ^
-ocr page 5-dan de beste preek, en gp hebt niet dien tegenzin nin daarvan te spreken , dien menigeen' in u'sve plaatsnbsp;zou gevoelen.” De man rigtte zich op, en terwpl hpnbsp;het leder, -vraarmede hij gepolijst had, nederleide,nbsp;beschouwde hij mij aandachtig , alsof hij mijn gemoednbsp;met het zijne wilde vergelijken , om te ontdekken, ofnbsp;wjj voor elkander berekend waren. Vervolgens wenddenbsp;hij zich tot Bertram: en antwoordde; «Ik heb daarinnbsp;geen tegenzin, mpnheer! Wel had ik dien vroeger,nbsp;toen het oordeel over mp mij meer waard was , dan hetnbsp;voortaan zal wezen. Tk ben reeds lang daarbovennbsp;Verheven.”
Hij sprak met zekere deftige vastberadenheid , gelijk iemand, die nagedacht heeft over en tevreden is metnbsp;*ljne besluiten. Ik begon belang in hem te stellen ennbsp;Werd overtuigd, dat zijne geschiedenis waard was, omnbsp;gehoord te worden. Ik zal de zamenspraak, die hieropnbsp;Volgde, niet vermelden , maar overgaan, om de levensgeschiedenis van CLEMENT OAKEW zo'o naauwkeurig mogelijk met zijne eigen woorden mede te deelen.
Mijn vader was een timmerman in het klein, en ik kan zeggen een hoogst eerlijk man. Hij en mijne moe-waren fier op den goeden naam, dien zij droegen,nbsp;en beroemden zich, dat zij steeds vrij gebleven warennbsp;Van bedoeling der gemeente. Voorw^aar , geene gemak-keljjke zaak in deze dagen ! Wij woonden in een over-'^evolkt en ongezond gedeelte van B., en wij haddennbsp;J^et vele anderen daar ter plaatse het uitzigt op eennbsp;kerkhof, hetwelk zóó vol was, dat schedels en been-‘feren voortdurend opgegraven moesten worden, alsnbsp;^'en een nieuw graf wilde delven. Zelden was mennbsp;'Q onze nabuurschap vrij van de eene of andere soortnbsp;'’kn koorts , waaraan vooral kinderen bezweken. Moe-zeide altijd, dat het de bedorven lucht van denbsp;¦begraafplaats was , die hare drie kinderen , die tusschen
-ocr page 6-mij en mijne zuster beisï in waren geweest, had gedood , en dat zij zelve daardoor zoo zwat en ziekelijk was geworden. Maar ofschoon zij er dikwijls metnbsp;vader over sprak, om naar eene gezonder buurt tenbsp;verhuizen, zij kwam er nooit toe, want juist denbsp;slechte naam onzer woonplaats deed de huur geringernbsp;zijn, en wij konden geen geld besparen voor de verhuizing. Het was eerst in een jaar, waarin eenenbsp;vreeselijke koorts te B. woedde, die meer dan eennbsp;derde van de bewoners onzer huurt grafwaarts sleepte ,nbsp;dat de overheden op den treurigen staat van dezenbsp;opeengehoopte woningen en de ongezonde lucht, daardoor veroorzaakt, de aandacht vestigden. Dit had tennbsp;gevolge, dat het kerkhof gesloten werd. Helaas, voornbsp;hoevelen kwam die maatregel te laat!
Ik was toen juist vijftien jaren oud , en had gedurende twee jaren de Zondagschool van den eerwaardigeii KiiNBST PENKHYN geregeld bezocht, gelijk ook avond-lezingen , die door hem in ons distrikt tot stand warennbsp;gebragt. Hij was een arm leeraar, maar een zoonbsp;merkwaardig man , dat ik wel eerder over hetgeen hijnbsp;was dan over hetgeen hij deed moet spreken.
Er zijn menschen , die de Almagtige met eene eigenaardige kracht heeft toegerust, om hunne natuurgenoo-ten te leiden , niet alleen door hun woord, zelfs niet door hun voorbeeld op zich zelf, maar door eene aangeboren eigenschap, die zij bezitten, en waarvan zijnbsp;zich zelven dikwijls naauwelijks bewust zijn. Tot denbsp;zoodanigen behoorde de Heer rENniiYN. Eenvoudig,nbsp;waarheidlievend , onbeschrijfelijk ernstig scheen hij nooitnbsp;aan zich zelven te denken. Met hart en ziel was hijnbsp;bjj zijn werk; hij roemde er in en had er zich geheel aan toegewjjd. Vroeg en laat was hjj er medenbsp;bezig, terwijl hij naauweljjks vermoeijenis scheen tenbsp;gevoelen. Waar ook lijden of behoefte was, daarnbsp;vond men hem tot hulp , tot raad , tot bemoediging.
-ocr page 7-7
Hij was hoogst beminnelijk. Ik heb andere voortreffelijke leeraars ontmoet, die hun werk getrouw vol-bragten, maar nooit zag ik iemand, die met zulk eeue zuivere liefde voor zijn pligt arbeidde als hij. Hetnbsp;was die liefde, welke hem staande hield, dikwijls ondernbsp;een last van Ipden , waaronder een sterker man bezweken zou zijn. Hij had eene jonge vrouw, die hem innbsp;alles tot bijstand was. Een waardig man zeide eensnbsp;naar waarheid , dat zij alleen zoo goed als twee leeraars was. Zij had een lief uiterlijk; donker was haarnbsp;haar en oog, en hare blozende wangen deden aannbsp;ontluikende rozen denken. Hij was ook schoon , maarnbsp;bleek , had blaauwe, vriendelijke oogen , blond haar ennbsp;eene zwakheid in zijn blik , die pijnlijk aandeed. Hjjnbsp;was omtrent vijf en dertig jaren in dien tijd , waarvannbsp;ik spreek, zij nagenoeg zes jaren jonger. — » Mjjn-heer! ik wenschte wel, dat ik dat paar voor u kounbsp;brengen , zooals ik gewoon was het te zien , zooals iknbsp;het nog in mijne verbeelding zie. Inderdaad liefelijknbsp;en bekoorlijk was hun uiterlijk, maar nog veel meernbsp;hun leven”. —
Ik kan moeijelijk zeggen, hoezeer wij, knapen, penbhïn beminden, onzen meester, zooals wij hem noemden.nbsp;Toen hij eerst in die gemeente kwam, hadden sommige woeste jongens gepoogd zijn onderwijs en andernbsp;Werk bespottelijk te maken; maar hij won spoedignbsp;het hart van de meeste kweekelingen , deels door strengheid , deels door liefde : want hij kon streng wezen ennbsp;zelfs boos worden. — AVeldra had hij dan alles op denbsp;Scholen naar zijn zin ingerigt, en wij waren zoo diepnbsp;Overtuigd van zijne voortreffelijkheid en van zijne liefderijke belangstelling in ons welzpn, dat wij hem blindelings gehoorzaamden. Het was niet alleen in denbsp;schooluren , dat wij hom zagen, hij bezocht ook onzenbsp;Woningen; en waar wij hem ook ontmoetten, wijnbsp;spraken met hem onbevreesd , vrpmoedig. Hij was ^e-:
-ocr page 8-woon te zeggen , dat zijne kweekelingen hem over alles moesten raadplegen , zoowel over hun werk alsnbsp;over hunne uitspanningen. En nooit was hem iets voornbsp;iemand hunner te veel. Hij bejjverde zich evenzeer ,nbsp;om een gebroken speeltuig voor een ziek kind te herstellen of om een dommen jongen een nieuw spel tenbsp;leeren , als om zijn onderrigt onderhoudend of de ver-tooningen van de tooveilantaarn vermakeljjk te doennbsp;zjjn. Altijd was hij er op uit, om ons geluk te bevorderen. Geen uienschelijk hart was ooit meer vervuld met liefde tot anderen.
Ik kwam eerst later te weten, hoe arm penkhtn en zpne vrouw waren ; maar al ware hun inkomen ooknbsp;7iog zoo groot geweest, zij zouden het altijd met be-hoeftigen hebben gedeeld. Want weldoen was zoowelnbsp;hun beginsel als hunne natuur.
Eene innige betrekking was er tusschen hen en mijne ouders. Als vader de koorts had , werd hij door den heer penkhtn trouw en langdurig bezocht. Hjj verpleegde hem als een broeder en verzachtte de stervens-ure van hem met de dierbare beloften van het evangelie.
Hoe vreeselijk heerschte de koorts in onze buurt! Levendig herinner ik mij dien tijd van .schrik ennbsp;verslagenheid , waarin sommigen zich zoo zelfzuchtig,nbsp;anderen zich zoo edelmoedig en zelfverloochenendnbsp;betoonden. Nacht en dag was de heer penkhtn totnbsp;hulp gereed. Waar de koorts het hevigst woedde , ennbsp;anderen bevreesd waren zich te wagen, daar waart gjjnbsp;zeker hem te vinden, wakende , troostende, allesnbsp;doende wat in ’s menschen magt is om te doen. Hetnbsp;was reeds eene bemoediging op zich zeh'e zijn vriende-Ijjk gelaat te zien en zijne liefelpke stem te hooren.nbsp;Men zeide , dat hij troost en hoop met zich bragt.nbsp;Ook zjjne vrouw , die, om haar kind te verzorgen ,nbsp;te huis bleef, was altpd bezig om verkwikkingen voornbsp;de zieken te bereiden, terwijl zp haren man steed,s
-ocr page 9-met de meeste hartelijkheid ontving, wanneer hij eenige weinige uren verpoozing van zijn arbeid had; hetgeennbsp;slechts zelden gebeurde.
Onze vader dan stierf, gel^k zoo menigeen rondom, ons, en op den dag van zijne begrafenis werd mijnnbsp;Jsusje BETSY ziek. Dat lieve meisje , hoe jong ook,nbsp;had den leeraar zoo hartelijk lief, als iemand onzer.nbsp;Toen de ziekte op het ergst was , had hij altijd nognbsp;een oogenblik gevonden om haar te vermaken , en zijnbsp;kraaide van vreugde , als zij zijne stem hoorde. Maarnbsp;Ou lag zij in de armen van moeder , doodelijk krank,nbsp;on toen onze leeraar, op haar ziende , met eene trillingnbsp;*u zijne vriendelijke stem zeide: » wat, is mijne betsy ooknbsp;ziek?” kon zij nog juist hare kleine hand uitstrekkennbsp;OU eene poging doen, om de monvf van zpn jas tenbsp;streelen; en dat was alles. Zij stierf na drie dagen,nbsp;onze BETSY, de lieveling van ons allen, die dikwjjlsnbsp;Onzen vader tot troost was geweest. Naast hem werdnbsp;^8 begraven. Ach! zij was beter bij God dan bijnbsp;Ons, gelijk ons maar al te spoedig bleek.
Moeder deed in dien bangen tijd voor hare nahuren watnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zij vermogt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zij zeide,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het niet natuurlijk
zulk een voorbeeld nbsp;nbsp;nbsp;alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van den leeraar te
zien en het niet na te volgen. Zij bewees hare liefde Ooknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan iemand,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;overnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wien iknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;thans nader moet
Spreken. —¦ Er was eene familie in onze nabijheid, ®teei,e genaamd, — een vader en eene moeder, dienbsp;slechts één zoon hadden, philip geheeten. Als kinde-i'ounbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vraren dezenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;phimpnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;steeie en ik speelmakkers;
'naar toen wij tot knapen waren opgegroeid en naar ®ohool gingen, ontstond er een geest van naijver tus-®olien ons en een .sterke weerzin van elkander. Hijnbsp;een paar jaren ouder dan ik, en hij had eene rvijzenbsp;'^nn zich voor te doen, waardoor hp zich bemindnbsp;’naakte, tk daarentegen was van nature ernstig, stilnbsp;On ingetrokken, Toch geloof ik, dat penbhyn mij in
-ocr page 10-10
zijn hart de voorkeur gaf, hoewel hij veel te wijs en regtvaardig was zulks openlijk te toonen. Toen zijnnbsp;doordringend oog ontdekt had, dat wij elkander nietnbsp;genegen waren, bestrafte hij ons, elk in het bijzonder,nbsp;meer dan eeus daarover. Maar het gelukte hem nietnbsp;ons tot onderlinge liefde te brengen; en toen moedernbsp;PHILIP in een kwaadaardigen aanval van koorts verpleegde, en met Gods hulp hem van den dood redde,nbsp;bleef mijn hart koud voor hem, mijn natuurgenoot,nbsp;wiens leven ter naauwernood behouden was gebleven.nbsp;Ik zeide alleen, dat het gelukkig voor hem was zulknbsp;eene verzorgster te hebben gehad, en dat hij daaraannbsp;wel gedachtig mogt wezon. Hij haatte mij hieropnbsp;meer dan ooit vroeger, en misschien niet zondernbsp;oorzaak. —
He heer tudoii, de rector of hoofdgeestelijke te B., oen zeer geleerd man, maar van wien gezegd werd,nbsp;dat hij zich door zijne schoone vrouw liet leiden, hadnbsp;dadelijk bij het verschijnen der koorts de stad verlaten. Hij was niet sterk, en zij overtuigde hem, datnbsp;hij deswege te vatbaarder was voor besmetting. Hetnbsp;was eene grove dwaling, naar mijn oordeel, daarnbsp;menigeen, die, gelijk mijne moeder, reeds lang zwaknbsp;was geweest, gespaard bleef. De heer tudok dan vertrok, terwijl hij aan de onder hem gestelde leerarennbsp;in dien tijd van vrees en ellende het werk in denbsp;gemeente overliet. Zij deden dat voortreffelijk, ennbsp;spaarden nooit zich zelven. Maar zij overwerkten zich.nbsp;De een na den ander bezweek onder de inspanning;nbsp;en op een warmen namiddag, toen de koorts reedsnbsp;van onze plaats geweken was, fluisterde men, dat denbsp;leeraar penkuyn daardoor was aangetast. Toen slootnbsp;moeder hare armoedige woning, vond een nabuur, dienbsp;zich met de zorg voor mij belastte, en ging heen,nbsp;om de hulp, die haar mogelijk was, te bewijzen aannbsp;j’enkuyn en zjjne jonge vrouw,
-ocr page 11-11
11
ih eens; »ik wilde, dat gij aan de koorts gestorven
Zy vond hem zeer erg ziek. Een ganschen dag en nacht wanhoopten de geneesheeren aan zpn behoud.nbsp;Maar zijn werk was nog niet afgedaan. Hij herstelde;nbsp;en toen hij in staat was te reizen, werd hem aanbevolen, om naar eene aan zee gelegen plaats te gaan,nbsp;ten einde te beproeven, wat verandering van luchtnbsp;en rust voor zijne gezondheid zouden uitwerken. —nbsp;Middelerwijl had er in mijn gemoed en gedrag geenenbsp;verbetering plaats. Mijne afkeerigheid van vuilip sïeelenbsp;was geklommen tot een afschuw, dien ik geene moeitenbsp;deed te verbergen noch te verwinnen. Wp scholdennbsp;elkander steeds uit, en waren telkens op het punt vannbsp;een hevig gevecht. Ik was verwoed, dat mijne moedernbsp;zulk een ontaard wezen, als ik hem achtte, had opgepast; en hij werd evenzeer in hevige drift ontstoken,nbsp;dat dit hem telkens herinnerd werd. »Ik had uwenbsp;nioeder niet noodig,” sprak hij, terwyl hy my metnbsp;vlammenden blik aanzag, »ik heh haar niet ontboden.nbsp;Ik wenschle, dat zij maar te huis was gebleven.” » Ennbsp;ik zou wenschen, dat zij het gedaan had,” antwoordde
waart; dat zou eene uitnemende zaak geweest zijn.”
Terstond nadat ik dit had gezegd, beschuldigde mij ^^ijn geweten. Was dit overeenkomstig dien geest,nbsp;waarmede mijn leermeester zich zoo beijverd had mijnbsp;te bezielen? Maar het was te laat; ik had die woordennbsp;'wtgesproken, en ik zag nit den hoosaardigen blik vannbsp;vfiiLip’s oog, dat hij ze nooit zou vergeten.
Na de koorts kwam er hongersnood in onze stad. Nooit vroeger was daar zulk eene ellende geweest. Brnbsp;¦quot;^as letterlijk geen werk te krijgen. Moeder deed haarnbsp;uiterste best, om genoeg voor ons onderhoud te ver-'^lienen door voor anderen te wasschen; ik. hielp haarnbsp;zooveel mogelijk. Maar, hoe wij ook werkten, ouzonbsp;meubelstukken werden, het eene voor het andere na,nbsp;verkocht, om huur te betalen en voedsel te bekomen,
-ocr page 12-1.2
niet goed, gezond vleesch, maar droog brood. Tijdens vaders leven hadden wij nooit gebrek gekend; wflnbsp;hadden wel zuinig geleefd, maar nooit waren wij vannbsp;het noodige verstoken geweest om den honger tenbsp;stillen, terivijl wij tevens nog iets konden sparen voornbsp;naburen, armer dan wij. Maar nu was het geheelnbsp;anders. Ik werd nooit meer verzadigd. Ik benijddenbsp;den geringsten winkeljongen, die een maal had omnbsp;zich te voeden, den minsten bediende in de keukennbsp;van een rijken edelman.
De heer penehyn had beloofd mij eene plaats in den winkel van een kastenmaker te zullen bezorgen, waarnbsp;ik het ambacht volledig kon leeren kennen, waarinnbsp;mijn vader, die een kundig werkman was geweest, mijnbsp;reeds onderrigt had.
Maar ik zelf wenschte eene dienst in eene familie. waardoor ik mij voedsel en kleeding kon verschaffennbsp;en daarenboven iets van de wereld zien. Wij verlangden naar de terugkomst van den heer penehyn ,nbsp;die, gelijk wp wisten, ons zoowel zou raden alsnbsp;bijstaan.
Middelerwijl begon moeder, die door de vroeger heerschende ziekte niet was aangetast, weg te kwijnennbsp;door eene voortdurende koorts. Nooit was zij sterknbsp;geweest, en de arbeid en ontbering, die zij zich thansnbsp;moest getroosten, waren voor haar niet langer te verduren. Ik vervulde in dien zoo droevigen tijd mijnnbsp;pligt bij haar, maar ik kon haar niet redden, dienbsp;wegteerde door gebrek aan voedsel en rust. Op eennbsp;namiddag lag zij op haar schamel bed, terwijl ik mijnnbsp;best deed haar strijkwerk af te maken. Hare oogennbsp;waren gesloten, en zp haalde diep adem, alsof zijnbsp;sliep, zoodat ik zeer verwonderd was haar mij metnbsp;eene zwakke on gejaagde stem te hooren roepen:nbsp;s CLEMENT, CLEMENT.” Ik Snelde naar haar toe met hetnbsp;strijkjjzjer in mijne hand; »Leg dat neder,” zeide zij.
-ocr page 13-leeraar
met een 'vreemden blik mij aanstarende; » er is iiü niet aan gelegen dat werk te doen, mijn lievert! Ga hiernbsp;hy mijn bed zitten. Ik zal nooit meer strijken, ciem !nbsp;ik zal niet lang meer op de wereld zijn, en ik hebnbsp;zooveel smart in mijn leven gezien, dat ik bl^de bennbsp;heen te gaan, behalve voor u. Ik verlang er naar,”nbsp;riep zij, terwijl zij met een ernstigen blik naar mijnbsp;opzag. »Ik begeer te wezen, waar de ongeltikkigeunbsp;vrij zijn van leed, en waar de vermoeiden rust hebben.nbsp;Baar is weinig rnst voor de armen aan deze zijdenbsp;van het graf, maar rust is er voor hen bij God. Onbsp;mijn lieveling!” zeide zp met een diepen zucht, »iknbsp;zou gelukkig sterven, als ik slechts nog eens dennbsp;leeraar kon zien en hem verhalen wat er in mijne zielnbsp;lt;5mgaat omtrent mijn jongen. En hoe gaarne had ik,nbsp;dat hij hier eens voor mij bad en mijne oogen sloot,nbsp;'zooals die van mjjn man! Waarom is de dierbare
weg
Ten diepste ontroerd was mpu hart. Ik kon niet Weenen. Ik kon niets doen dan hare handen streelennbsp;en kussen. Ik kon mij niet voorstellen haar te zullennbsp;verliezen. Ónmogelijk scheen het mij, dat ik alleennbsp;gelaten zou worden en een hulpelooze wees van vijftiennbsp;.jaren zijn. Ik beproefde voor haar te bidden, maarnbsp;•iipne keel was toegenepen, en ik kon de woordennbsp;nnauwelijks uitspreken. Zij gaf er geen acht op; zijnbsp;scheen geheel verward en afwezig met hare gedachten.nbsp;* Ik heb zulk eene begeerte naar soep;” zeide zp opnbsp;eens, terwpl zp mij met een hongerigen, gretigen bliknbsp;aanstaarde, die mij een stervenden hond herinnerde,nbsp;Welken ik eens gezien had. » Hoe goed zoude mij nunbsp;een bord soep van den leeraar doen,” sprak zij metnbsp;Pen wilden lach. »En hp zoude het mij geven, alnbsp;Ware het de laatste druppel, dien hij in zijn huis had.”nbsp;Br zag in de kast; daar lag een stuk oudbakken broodnbsp;en daarhp een weinig thee in een hlaauw papier; dat
-ocr page 14-was alles. Ik maakte voor haar een kop van de thee gereed, en zij nam er een teugie van. »Ach! hetnbsp;heeft niets van soepzeide zij; »daardoor zou iknbsp;waarschijnlijk her.stellen.” Zij nam mijne hand en kustenbsp;die. Clem, mijn jongen! gp zijt een goede zoon voornbsp;mij geweest, en ik weet, dat gp altijd doen zult watnbsp;de leeraar zegt. Hij zal een vriend voor u wezen, alsnbsp;ik ben heengegaan.”
Ik wierp mij op het bed, en smeekte haar niet zóó te spreken. Het was mij, alsof ik krankzinnig zonnbsp;worden. Ik gevoelde, dat ik beproeven moest haarnbsp;eenige hulp te verschaffen, doch ik wist niet, hoe ennbsp;waar. Ik haalde eene arme weduwe, aan wie zij dikwijls weldaden had bewezen (eene welwillende vrouw,nbsp;ook moeder); ik verzocht haar te komen, in onzenbsp;kamer te blijven en het strijkwerk ten einde te brengen.nbsp;Toen liep ik half krankzinnig heen. Het was juistnbsp;kerstmis, en de winkels waren rijkelijk met voorraadnbsp;voorzien, met alles wat een armen, uitgehongerdennbsp;jongen in verzoeking kon brengen. Ik liep, totdatnbsp;ik een aanzienlijker gedeelte van de stad bereikt had,nbsp;dan het onze; toen stond ik stil, om adem te scheppen.nbsp;Ik was bij een grooten slagerswinkel, waarin eenenbsp;menigte menschen zich bevond, op den konden, donkeren namiddag vleesch koopende. Er schenen naauwelijksnbsp;genoeg bedienden aanwezig, om zoovolen te helpen. Iknbsp;stond daar steeds te wachten, terwijl de een na dennbsp;ander met zijn voorraad heenging. Daar was vleesch innbsp;overvloed — vleesch, waardoor het leven van moedernbsp;gered kon worden.
Eensklaps wierp eene vrouw, die digt bij mij stond, en die met een der winkelbedienden over een stukjenbsp;vleesch in twist was geraakt, dit stukje op den grondnbsp;en volgde hem tot achter de toonbank. Het vleeschnbsp;viel op den steenen vloer naast mij. Ik bukte mij ennbsp;raapte het op. Snel, als de bliksem, kwam de ver-
-ocr page 15-if)
'iioeking. »Neem het,” fluisterde zij mij iii, »ea red uwe moeder.” Ik verstopte het onder mijn gescheurdnbsp;kleed, en sidderende van angst sloop ik ongemerktnbsp;weg. Ik verzeker u, dat ik toen niet wist wat iknbsp;deed. Ik dacht aan niets anders dan aan de vreugdenbsp;van moeder, wanneer ik haar soep verschafte. — Iknbsp;liep voort, zonder te durven omkijken. Eensklapsnbsp;hoorde ik een schrikverwekkend geroep; «Houdt dennbsp;dief.” Zouden zij mij bedoelen? De onder.stelling wasnbsp;reeds genoeg voor mij. Ik vloog als een pijl uit dennbsp;boog met slechts ééue gedachte en bedoeling, de schandenbsp;te ontvlugten, die mij bedreigde. Ik een dief! Alsnbsp;een waanzinnige spoedde ik voort, en toen ik dennbsp;boek van eene straat om was, keek ik eens om. O weenbsp;®li! ik zag menschen loopen, die mij vervolgden. Iknbsp;zag ze m.et dien enkelen blik, en het geschreeuw werdnbsp;S'! luider en luider; «Houdt den dief, houdt den dief.”nbsp;-^ijne hersenen gloeiden, mijn hart scheen te breken.nbsp;Maar ik holde steeds voort, totdat ik ergens tegennbsp;Aanliep, waardoor ik op den grond viel en bedwelmdnbsp;Werd. Maar ik stond spoedig weder op, en terwijl hetnbsp;bloed uit mijn voorhoofd vloeide, ijlde ik voort, zoonbsp;mogelijk nog sneller dan te voren. Die val echter hadnbsp;^ijne vervolgers veld doen winnen; zij waren mij digtnbsp;de hielen. De menschen, die ik voorbij snelde,nbsp;beken om, ten einde den uitslag van mijne wanhopigenbsp;vlagt te zien, en sommigen voegden zich bij mijnenbsp;Vervolgers. Ik hoorde hen vlak achter mjj, eu iknbsp;gevoelde, dat ik het op moest geven. Plotseling wierpnbsp;*k het vleesch weg, en deed nog eene laatste poging,nbsp;eene poging der wanhoop, Ben oogenblik later werdnbsp;van achteren aangegrepen, en ik bevond mij in denbsp;landen van een paar sterke politiebeambten.
Mijne pet was afgevallen, mijn gelaat met bloed ledekt, en ik dacht, dat ik wegens overspanning ennbsp;zwakheid nooit meer adem zou halen; maar ik viel
-ocr page 16-took niet flaaiiw, Ik behield mijne beninning, en werd tusschen die twee onmeedoogende reuzen voortgealeept.nbsp;Men staarde mij aan, schold mij uit, en ik werdnbsp;gevolgd door den slager, door zijne bedienden en doornbsp;eene menigte uienschen van de gemeenste soort Toennbsp;¦wij den hoek van de straat omgingen, zag ik eenenbsp;mij bekende buurvrouw staan, die met ontzetting uitriep; » De hemel beware ons. Is dat clem niet? Hjjnbsp;¦wegens diefstal gevangen genomen! Ach! wat zal zijnenbsp;moeder wel zeggen. Het zal haar dood zpn.”
Vreeselijke a'anvalleu van wanhoop had ik gedurende den nacht. Het denkbeeld van zelfmoord kwam gedurig bij mij op. Telkens vroeg ik mij zelven, of iknbsp;in waarheid dien diefstal had gepleegd — ik, totnbsp;heden zoo eerlijk. .Ja, ik had dien bedreven!
Unlke vergrijpen, als het mijne, waren in dien tijd van gebrek verbazend talrijk, en de overheden warennbsp;genoodzaakt omtrent mij gestreng te zijn tot een afschrikkend voorbeeld. Ik ging naar het geregtshof metnbsp;een barsch, woest niterlijk. Ik zag de menigte vannbsp;gezigten, die mij aankeken, en ik hoorde vreemdenbsp;ivoorden; maar het was mij, alsof ik noch zag nochnbsp;hoorde, totdat plotseling eene stem in mijn oor klonk.nbsp;Bij het vernemen daarvan werd ik ton hevigste ontzet;nbsp;mijne gansche ziel was een en al aandacht, vniurnbsp;srEELE Irad als getuige tegen mij op. ritiLir steele hadnbsp;mij zien staan bij de toonbank van den slager, terwijlnbsp;hij op de klanten lette, die kwamen en gingen. Hijnbsp;had bemerkt, dat ik het vleesch opraapte (hp zeidenbsp;er niet bij: va,n den grond), dat ik het onder mjjnnbsp;kleed verborg en wegging. Hjj had aan de bediendennbsp;terstond mededeeling gedaan van den diefstal, en hadnbsp;zich bij hen gevoegd, terwijl zij mij vervolgden. Ditnbsp;alles verhaalde hij met eene helder klinkende stem ennbsp;op zulk eene kinderlijk eenvoudige wijze, als terstondnbsp;vertrouwen inboezemt. Hij werd niet alleen geprezen
-ocr page 17-Wegens de juistheid, waarmede hij getuigenis aflegde, maar ook wegens de onverwijlde aangifte van donnbsp;diefstal. Want wat die aangifte betrof, ik zoude zondernbsp;haar de straf ontkomen zgn, daar niemand, dannbsp;hij, bemerkt had, dat ik het vleesch wegnam, maarnbsp;wel velen, evenals de politiedienaars, gezien hadden,nbsp;dat ik het w'egwierp. Dat monster, hetwelk mijnenbsp;tnoeder teruggebragt had van de poorten des doods,nbsp;had den zoon der weduwe bespied en betrapt. Iknbsp;vestigde mijn blik op hem, een moordenden, een Kain’snbsp;hlik, maar ik sprak niet. Ik wilde daar zwijgen. Denbsp;tijd zon komen, waarin ik zoowel zou spreken alsnbsp;handelen. Want ik w^üde mij wreken, al moest hetnbsp;wij ook mijn leven kosten.
Mijn hart was nu meer dan ooit verhard Ik weerstond alle bedreigingen; ik weigerde op eenige vraag antwoord te geven. Ik stond daar .sprakeloos, met eennbsp;harsch gelaat, schichtig, gelijk een opgejaagd dier, innbsp;de engte gedreven. Zij mogten met mij doen wat zijnbsp;wilden, ik stoorde er mjj niet meer aan. — Maar toennbsp;ik plotseling op een afstand het bleek gelaat van mijnnbsp;leeraar zag — ach, hoe was hjj veranderd! — en denbsp;lt;iroevige uitdrukking van zijne medelijdende oogen aanschouwde, toen begaf mp op eens mjjne kracht; mijnnbsp;weerbarstig gemoed smolt als sneeuw voor de zon.nbsp;-^Ijjne handen naar hem uitstrekkende, riep ik tennbsp;bitterste schreijende uit: gt;Mijn meester! mpn leeraar!nbsp;ik nam het weg; maar moeder was stervende. Ach,nbsp;dat ik zelf ware gestorven, eer ik zulk een vergrjjpnbsp;had begaan!quot;
Ik kwam in de gevangenis als een eerlijke jongen, eerlpk van hart, niettegenstaande het kwaad, dat iknbsp;had bedreven. Ik kwam er uit als een dief, wat mijn
-ocr page 18-voornemen en mijne keuze betrof. Ik ontmoette daar dieven, mannen, wier beroep het was te rooven, ennbsp;ik beloofde hun gelijk te worden. Zij verhaalden mijnbsp;van. overvloed van spijzen, die men stelen kon, ennbsp;schetsten mij een vrolijk, lustig leven. Zij zeiden mij,nbsp;dat het met mij, als ik eerlijk wilde zijn, gedaan was,nbsp;dat ik jaren en jaren leven kon en steeds mij vannbsp;kwaad onthouden, maar dat vroeger of later mijnnbsp;ongeluk mij zou dringen en mij op nieuw medeslepennbsp;tot het kwade. Dit alles verklaarden zij mij; ik geloofde hun en gaf hun mijne toestemming. Hoe kounbsp;ik anders?
Aldus ging ik uit de gevangenis, toen mijn straftijd voorbij was. Het was mijn plan, om mij naar denbsp;plaats te begeven, waar ik met mijne nieuwe makkersnbsp;afgesproken had te zullen komen, en om dan verdernbsp;te beproeven iets omtrent mpne moeder uit te vorschen.nbsp;Maar de leeraar stelde zich mij in den weg, alsof hijnbsp;reeds lang mijne gedachten vernomen had; en toen ik.nbsp;beschaamd en boos, hem trachtte te ontvlieden, greepnbsp;hij mij aan en hield mij vast. «Neen, clem! gij moetnbsp;met mij naar huis gaan — ik moet u hebben.” »Iknbsp;kan niet, mijnheer!” antwoordde ik woest, »ik zalnbsp;nooit tot u wederkeeron. Het baat mij niets; ik wilnbsp;niet.” » Gij zult,” zeide hij, mij met eene sterke handnbsp;vasthoudende, terwijl ik worstelde, om van hem losnbsp;te komen, en haat tegen hem gevoelde wegens zijnenbsp;tusschenkomst; »gij zult komen, al ware het alleennbsp;om uwe moeder ”
Hij overmeesterde mij, gelijk hij altijd deed, door zijn invloed. Hij had eene bijzondere magt, die man,nbsp;eene magt, die men nooit kon weerstaan. Hij bewerkte,nbsp;dat ik met hem ging, maar het was mijn vast besluit,nbsp;hem bij de eerste de beste gelegenheid te ontsnappen.nbsp;Ik w'ilde niets meer met eerlijkheid noch met hem tenbsp;doen hebben. Het biiatte niet eerlijk te zijn. dacht ik,
-ocr page 19-uuar liet baatte wel, zoo selieeii liet mij toe, eeii dief te wezen. Hij bragt mij in zjjii huis, terwijl hij mijnbsp;“log altijd vasthield, ging zijn klein spreekvertreknbsp;voorbij en voerde mij naar eene ledige zolderkamer.nbsp;Toen sloot hij de deur, nam den sleutel en gingnbsp;bitten, na mij losgelaten te hebben. »clem!” zeide hijnbsp;°P zaohten, ernstigen toon, »gij hebt een misstapnbsp;*i6gaan, die in het oog der niensehen ouvergeeflijk is;nbsp;“iiaar God oordeelt niet, zooals menschen. Gij kuntnbsp;“log eerlijk wezen, en gij moet het zijn. .Ta, hoor mijnbsp;'log verder. Gij zijt een van mijne jongens, van mijnenbsp;20nen, zooals ik mijne kweekelingen beschouw, en iknbsp;t*eu verantwoordelijk voor u. Gij zult niet van dennbsp;goeden weg verwijderd blijven. Ik ken uwe smart,nbsp;owe worsteling, uwe verzoeking, maar ik wil n doornbsp;3'Ues heen helpen. Vertrouw mij! Gij zult niet totnbsp;ousdaad en schande gebragt worden, terwijl ik leef.”nbsp;’ll zweeg, ik staarde hem aan met oogen zonder tranen;
Was als staal. Ik verhardde mij tegen hem; ik wilde quot;let weder de zijne zijn.
“ Zie dat bed ging hij voort, » daarop stierf uwe moeder, daarop sloot ik hare oogen; eu de laatstenbsp;ii^oordeii, die zij uitte, waren een gebed voor u, datnbsp;g{) mogt bewaard worden voor het hooze, dat zij unbsp;'“jogt wederontinoeten, waar de ongelukkigen vrijnbsp;van leed, en waar de vermoeiden rust hebben ! ”
* Juist hare woorden! Moeder — dood, ach!” Ik verborg aangezigt.
* Zij kwam niet te weten wat gij deedt. Ik dank ^Qd , bat ik in staat was dat bitterste leed voor haarnbsp;'® verbergen. Ik bragt haar hier in mijn huis na mij-terugkomst, drie uren na uwe gevangenneming, opdatnbsp;daarvan niet mogt hooreii. olkji! zij stierf vol vrede,nbsp;Solnkkig , u zegenende, biddende , dat gij u braaf mogtnbsp;gedragen, geljjk zij gedaan had. En zij liet u dezennbsp;’quot;ig achter.” Hij nam den trouwring van moeder nit
2*
-ocr page 20-20
^ijn zak, en hield mij dien toe. * Maar voor ik vi dien geef, moet gij mij beloven, braaf te znllen wezennbsp;oiu harentwil, clk-u ! misschien ziet zij u nu. Wienbsp;weet het?quot; — Men kon hem geen weerstand bieden,nbsp;fk werd als was in zijne handen. Voor wy dat vei’treknbsp;verlieten , vertelde ik hem geheel mijn treurig verhaal:nbsp;de wijze , waarop ik het kwaad bedreef - schier onbewust - de wanhoop, die zich daarna van mij meester maakte , de onverschilligheid van mij, het verdernbsp;voortgaan in het booze , de toestemming door iny gegeven tot een leven van zonde. — Ik beloofde dienbsp;te, zullen verzaken , en, hoe zwaar het mij ook mogtnbsp;vallen, alles te zullen verduren , niet alleen om mijnenbsp;moeder, die ik op aarde niet meer zou zien, maar ook omnbsp;hem , die haar in hare verlatenheid en armoede hij zichnbsp;in huis genomen had en haar een zoon was geweest.
En nu nam h^ mij ook in zyn huis. Hij zeide. dat dit het eenig middel was om mij te bewarennbsp;voor de eerste, hittere gevolgen van mijne daad.nbsp;Hij v^erklaarde, dat, als de anderen zagen, dat InJnbsp;mij vertrouwde, mij vergaf, zij spoedig zouden leerennbsp;hetzelfde te doen , en dat niemand mij een verwijlnbsp;zou durven doen eu mij bespotten in zijne tegenwoordigheid. Zoo at ik van zijn brood en dronk uit zijnnbsp;beker, terwjjl ik in het kleine vertrek sliep, waarnbsp;moeder stierf, die ik met eene menigte van tranen beweende. Ik deed wat ik koude , oni den goeden maU'nbsp;die medelijden met mjj had gevoeld, te dienen; ik hai^nbsp;hem lief met eene onuitsprekelijke genegenheid, en iknbsp;leerde lederen dag zijne bijzondere voortreffel^kheid va»nbsp;hart en leven naauwkeuriger kennen. Dat was een tijd'nbsp;perk van vrede en geluk, niettegenstaande de veel'nbsp;i'iildige kwellingen, waarvoor hij mij, wat hij ooknbsp;deed, niet kon bewaren. Met de uiterste gevoeligheidnbsp;beefde ik terug voor de aanraking met de buitenn'O'nbsp;reld ; ik vreesde den blik van ieder bekend gezigl'
-ocr page 21-•21
it gevoelde jmart over de bespottingen , waarmede it zoo dikwerf bejegend werd en , wat nog erger was .nbsp;Over de koude onverschilligheid, waarmede zoo menigeen mjj voorbijging Gaarne had ik mij opgeslotennbsp;tinnen zpne beschermende muren; maar dit wilde hij nietnbsp;ttelatcn. Ik moest braaf zijn, zeide hij, en mannelijknbsp;dulden wat ik mij had berokkend. Ik moest mij bovennbsp;tittere herinneringen verheffen en de slechte gedachtenbsp;^a’Dgaande mp tebovenkomen. De eerste schot vannbsp;tet zedelijk stortbad was wel erg, maar iedernbsp;oogeublik deed het gemakkelijker verduren, en hetnbsp;quot;'as zoowel gezond als versterkend. Met zijne hand opnbsp;|fgt;ijn schouder hragt hij mij naar school. Hoe ik mijnbsp;inwendig schaamde, kau men zich voorstellen. Ik moesf,nbsp;daar al die nieuwsgierige oogeu zien, ik moest dienbsp;duizende blijken van verachting verdragen, die ik, waarnbsp;it mij ook wendde, ondervond; ik moest beven en sidderen bij iedere toevallige zinspeling van kinderlijkenbsp;tppen op zulke daden, als de mijne, en ieder oogen-tlik ongehoorde angsten uitstaan, en daarbij een kalmnbsp;Selaat bewaren. O! het was eene harde beproeving ,nbsp;iftaar hij hielp er mij door heen; zjjn vriendelijkenbsp;klik was altijd op mij geslagen; zijne stem had eenenbsp;tijzondere teederheid, als hij mij toesprak; op allerleinbsp;'i'pze trachtte hij zijnen kweekelingen te toonen , datnbsp;mij vertrouwde, mij liefhad, op mij hoopte. Iknbsp;toen niet, maar ik vernam lang daarna, hoe hijnbsp;tön allen op mijne terugkomst had voorbereid, hennbsp;daarbij opwekkende , om zijnentwil verdraagzaam jegensnbsp;dwalenden broeder te zijn, die een bitter berouwnbsp;iiad over zijne zonde.
he huis wedijverde de edele vrouw van pknrhïn met laren echtgenoot, om mij vertrouwen te bewijzen. Iknbsp;hielp hunne eenige dienstbode zooveel mogelijk, ennbsp;hierdoor bereidde ik mij voor tot de dienst van huisknecht , wanneer de leevaar die voor mij vond.
-ocr page 22-Op zekeren dag sprak hp met een ambtgenoot over mij , om hem over te halen moeite voor mij te doen.nbsp;Ik verzorgde penrhyn’s jongetje (dit zij nog opgemerkt) , dat twee jaren oud was. Het was zóó aannbsp;mij gehecht, dat het schreide, als ik de kamer verliet,nbsp;ï En gij zijt niet bevreesd hem aan te bevelen ? Meentnbsp;gij, dat het verstandig is dien jongen te vertrouwen?quot;nbsp;Zoo sprak de heer GBEATHEn, pejykhyk’s ambtgenoot,nbsp;terwijl hp mij van terzijde aanzag met eene uitdrukking, zoowel van twpfel als van verwondering.
Ik hield op met den kleinen jongen te spelen , waarmede ik juist bezig was, en hoorde met ingehorrdeu adem naar het antwoord. — Ik haatte den heernbsp;OBKATUED wogeiis zïjn wantrouwen.
Bevreesd?” zeide mijn meester, terwijl hij ook omkeek, en mij met zijn vrijen, vriendelijken blik aanzag. »Neen, ik heb geen greintje vrees; en ik weet, datnbsp;het verstandig van mij is hem te vertrouwen.” — Hoenbsp;zegende ik hem wegens zijn edel vertrouwen op mij !nbsp;En met diepe aandoening nam ik mij voor het nooitnbsp;teleur te stellen.
Ik heb vroeger gezegd, dat hij zijne kweekelingen aamnoedigde, om vrij tot hem te spreken. Zoo kwamnbsp;ik veel van zijn innerlijk leven en hart te weten.nbsp;Dikwijls, nadat bij den ganschen dag zóó gewerktnbsp;had, dat de sterkste man er vermoeid van zou geworden zijn, als ik eene karaf frisch water voor hemnbsp;hinnenbragt, leide hij zijn hoek of eene preek ter zijde,nbsp;en sprak met eene heldere, vriendelijke stem: »nu, mijnnbsp;jongen, ik heb juist een half uur voor u. Wat hebtnbsp;gij te zeggen of te vragen?”— Eens, toen hij de overblijfselen van het bijna uitgedoofde vuur poogde bijeen te rakelen, werd ik getroffen door do ongewonenbsp;vermoeidheid van zijn blik, » trij schijnt zeer vermoeid.nbsp;mjjnheer! ” zeide ik. —
5 Ik ben vermoeid in mijne boenen en in mijn
-ocr page 23-hoofd,” sprak hip »Gij ziet, dat ik niet meer de man ben, die ik was, eer ik de koorts had, clem ,nbsp;fflpn jongen!”
»Waarom werkt gij zoo hard, mjjnheer? Gij zult •log van vermoeijenis bezwijken.”
»Dit is zeker beter dan in ruste weg te kwijnen,” verklaarde hij.
» Maar het blijkt mij niet wat gij daarbij wint. Het Schijnt u niet rijker te maken.”
De zonnige glimlach, hem zoo eigen, verspreidde zich over zijn gelaat. »Neen,” zeide hij, steeds beproevende de verstrooide vonken bijeen te vergaderen,nbsp;m zekeren zin gewisselijk niet. Ik ben arm, zóó arm,nbsp;dat ik geene kool meer durf gebruiken uit vrees, datnbsp;ivjj morgen te kort zullen komen. Maar wij willennbsp;toch een weinig warmte hebben. En vlug de kamernbsp;•iitgaande, kwam hij terstond terug met eenige stukkennbsp;van eene oude mand. »Dat zal ik doen,” riep hjj,nbsp;terw'ijl hij die stukken op de vonken wierp. Eennbsp;hinderlijk genoegen smaakte hij, toen kort daarop eenenbsp;heldere vlam opflikkerde, waarboven hij zjjne dunnenbsp;handen stak, huiverende, maar daarbij vriendelijk, alsnbsp;•ittijd. jgt; Dat is uitmuntend! Nu, clem! gij vroegt mij,nbsp;vsaarom ik zoo hard werk, terwjjl het mp niet rijkernbsp;schijnt te maken. Zeg mij, waarom gij elke gedachtenbsp;stelen onlangs hebt opgegeven?”
_ Ik sidderde. Naauwelijks kon ik eene toespeling op dien gruwel verdragen, zelfs niet van hem. Ik lietnbsp;®i!jn hoofd hangen en antw'oordde: » uit liefde tot u,nbsp;mijnheer! en uit dankbaarheid.”
* Juist uit liefde tot uw meester. Ea ik werk zoo hard om dezelfde reden: uit liefde tot en dankbaarheidnbsp;aan mijn meester. En mijn loon is wat geen andernbsp;meester geeft, geen goud, iets beters dan dat.”
^ Wat dan, mijnheer?”
»Geluk, vrede, hoop, liefde, dit alles, en dus waat-achtige rjjkdomroen!”
-ocr page 24-Gij kimt u evenmin de uitdrukking van xjjn gelaat voorstellen, toen hij die woorden uitte, als ik haarnbsp;kan beschreven. Toen hij van zijn meester sprak, zagnbsp;hjj opwaarts, alsof hij hem aanschouwde, en zjjn gelaatnbsp;drukte opgetogenheid, verhevenheid, aanbidding uit. Iknbsp;had iets van denzelfden blik vroeger bij hem bemerkt,nbsp;als hjj opgewekt door het onderwerp, waarover hijnbsp;predikte, alle harten medesleepte en tranen uit menignbsp;oog deed vloeijen. Maar binnen weinige minuten wasnbsp;hjj weder dezelfde, vol van belangstelling in rajj, diennbsp;hg in zjjne vervoering eenigzins had vergeten.
» MEM! ik heb u eene vraag te doen. Hebt gjj phii.ii' vergeven?quot;
Ik zweeg een oogonblik, eer ik antwoordde. Toen zeide ik stoutweg; 3gt;Neen, en ik zal het niet doen.quot;
Ik moet vermelden, dat hg dikwjjls vroeger die vraag tot mjj gerigt had, en dat ik altjjd hetzelfde antwoordnbsp;had gegeven.
»Ik dacht, dat gjj iets voor mjj wildet doen.” » Ik wil het — iets buiten dat, mjjuheer! Ik zal aannbsp;1’tin.ip sTEEiE geene vergiffenis schenken. Ik heb u beloofd , dat ik de wraak zou opgeven. waaraan ik eensnbsp;dacht, en dit moet genoeg zjjn.quot;
»Neen, het is niet genoeg. Ik moet ook de vergiffenis hebben.quot;
» Mjjnheer! vroeger deodt gjj mjj dezelfde vraag, en ik deed hjjna eene gelofte, dat ik philip niet zounbsp;vergeven.”
» CLEM! gjj zegt mp datquot; —
»Ik deed die gelofte wel niet, maar ik kon haar gedaan hebben. Gjj bemerkt, dat het mjjn wensch nietnbsp;is hem te vergeven. Hjj vergold mjjne moeder kwaadnbsp;voor goed. Ik zal hem nimmer vergeven.” Wij hieldennbsp;oen oogenhlik op te spreken. Zwijgend zat hij in hetnbsp;vuur te staren, sclem!” zeide hjj een weinig later.nbsp;»ik zal hierover niet meer spreken, ten minste nu
-ocr page 25-'liet. Misschien deed ik het te spoedig. Maar let op injjne woorden, terwijl wij daar op die vlam zien, gjjnbsp;moet aan pmilif vergiffenis schenken.” Als om aannbsp;ïjjne woorden kracht bij te zetten, ging de vlamnbsp;plotseling nit.
Ik gevoelde mij ongelukkig. Ik geloofde blind in hem. Maar ik kon mijn haat niet opgeven. Het scheennbsp;iiijj onbillijk dit te vragen. Dien haat beschouwde iknbsp;mjjn regt. Ik was er aan gehecht. Ik was er medenbsp;logenomen. Ik wilde er getrouw aan blijven, ook innbsp;quot;Pijt van hem.”
Toen werd er niet meer over dat onderwerp gesproken. Maar eenige dagen later, toen ik mij met het jongske bezig hield, bleef hp staan, en beschouwdenbsp;°iis aandachtig. » Het is aangenaam,” zeide hp hierop,nbsp;* is het niet, ciem! hen te dienen, die men liefheeft?”
Ik zag hem aan met een blik, waarin mijn gevoel Was uitgedrukt. ».Ta, dat is het, mijnheer!” »Maarnbsp;het is nog hooger genot hen te dienen, die mejinbsp;haat: want dan moeten wij ophouden hen te haten.nbsp;I^iemand zal degenen haten, die hem weldoen; datnbsp;hgt niet in onze mensohelpke natuur. — Indien iemand,nbsp;die wegens eene grove beleediging haat jegens eennbsp;¦mder voedde, mp vroeg, hoe hij het moest aanleggen,nbsp;oin daarvan vrij te worden, ik zou hem antwoorden:nbsp;doe uwen beleediger wel, dien hom, bid voor hem.nbsp;öp zult later bemerken, dat gij hem vergeven hebt.”
Hij sprak met diepen ernst, met eene plegtigheid, Waardoor zijne woorden indndc op mijn gemoed maak-Maar zp overtuigden mij niet. Ik zou rinup stee»;nbsp;weldoen, ik voor hem bidden! Ik wilde liever sterven,nbsp;'^lles zou ik willen geven, om hem het bitterst leednbsp;Ic berokkenen, gelijk hij het mij had aangedaan.
-ocr page 26-Op zekeren dag zeide de leeraar mij, dat hij eene betrekking voor mij had gekregen. Ik was aangenomennbsp;tot kamerdienaar bij den heer iatchup, rentmeesternbsp;van den graaf van Normanhury.
»Nn, clek!” sprak hij tot mij, terwijl hij mij met zijn edel gelaat aanstaarde, »de toekomst ligt vóórnbsp;u. Ten opzigte van andere jongens kon ik twjjfelen.nbsp;of ik goed handelde niets van het verledetie tot dennbsp;rentmeester te zeggen, ten uwen opzigte niet. Ik weet.nbsp;dat gij uwe belofte zult houden.quot;
»Gij kunt daarvan zeker zijn, mijnheer!”
» Ik vertrouw, dat gij de vlek, waarmede uw naam bezoedeld is, zult uitwisschen en een nieuw en onberispelijk leven leiden.”
» God zegene u voor uw vertrouwen in mij. Ik zal doen w'at gij zegt.” —
Ik aanvaardde mijne betrekking bij den heer latchup, en bevond, dat die zeer moeijelijk was. Zij, die iknbsp;te bedienen had, waren niet gemakkelijk te voldoen.nbsp;Alles moest met de stiptste naauwgezetheid verrigtnbsp;worden; ja, veel meer dan men van mij vorderen konnbsp;werd van mij geëischt. Allerlei schimpnamen werdennbsp;mij gegeven. Ik werd geslagen, met vloeken toegesproken, bespot. Werk en mishandelingen in menigtenbsp;waren mijn deel, maar ik ondervond geene liefde.nbsp;Met verloop van tgd werd ik bedreven in mijn werknbsp;door slagen en scheldwoorden van hen, die ik bediende,nbsp;en door krachtigen toeleg van mijne zijde. Men .wasnbsp;goed genoeg het met mij te schikken. De heer latchupnbsp;verwaardigde zich soms te zoggen, dat ik over hetnbsp;geheel genomen nog niet zulk eene slechte soort vannbsp;een jongen was, hoewel laag van afkomst. —
Maar na zestien maanden brak er een onweder los.
-ocr page 27-27
De slager te B., Aviens vleesch ik had gestolen, had eene zuster van den heer latchup gehuwd. Ongelukkignbsp;hragten de jonggehuwden, terwijl lord Normanburynbsp;a.fwezig was, hij de terugkomst van hunne huwelijksreis een bezoek bij hunnen broeder, en werden natuurlijk prachtig onthaald in de bijzondere kamers van dennbsp;rentmeester. Terstond nadat ik het gelaat van dennbsp;slager lardnee aanschouwd had, wist ik mijn lot. Zijnnbsp;blik van ontzetting was meer dan genoeg voor mij.
Hoe zal ik de beweging beschrijven, die toen volgde! Alle dienstboden vlogen heen, om hunne bezittingennbsp;te onderzoeken; elke lade werd het onderste boven gekeerd. Gelukkig voor mij, dat er niets gemist Averd!nbsp;Maar dat baatte mij niet.
In den namiddag Averd ik naar een der vertrekken van den heer latchup ontboden, die, terAvijl hij mijnbsp;*net een strakken, vreeselijken blik aanstaarde, mij opnbsp;de volgende AA'ijze toesprak: »Wel dat is eene aardigenbsp;'¦aak ! Jonge schelm! zie toe, en luister naar mij. Iknbsp;Ontken niet, dat gij u betamelijk hebt gedragen, ter-¦'vpl gij hier waart, als ik uwe gemeene manieren voorbijnbsp;'10, doch daaraan hebt gij geene schuld, want gij zptnbsp;van eene lage geboorte. Maar de heeren en dames,nbsp;die hier wonen, zijn niet gewend aan het gezelschapnbsp;van dieven noch van het laag gespuis, en natuurlijknbsp;kunnen zij zich daarnaar niet schikken. Hoe, gij hebtnbsp;oen armzalig stukje vleesch gestolen! Foei, hoe min!nbsp;Daarom moet ik tot mijne spijt u melden, dat gij Avegnbsp;“toet, onverwijld. Maar gij zult fatsoenlijk behandeldnbsp;worden; dat is mijn beginsel ten opzigte van de lagerenbsp;Wassen. Gp ontvangt nw loon en tafelgekl nog voornbsp;eene maand. Maar denk er niet aan, bij mij om eenenbsp;aanbeveling te komen, omdat ik er geene geven kan;nbsp;want de verantAvoordelijkheid zou te vreeselijk zijn. —”nbsp;|k had hard gewerkt, zwaar gestreden, veel verdragen
dat hiAis, alles in de hoop, om mijn goeden naaiii
-ocr page 28-28
te herwinnen, en met het doel, om de belofte, aan mjjn dierbaren leeraar gegeven, te houden. Ik sloopnbsp;uit dat huis weg als een schuldige dief, met oogennbsp;door tranen gezwollen, met een gebroken hart en eennbsp;bevlekten naam. En toch moest ik vhilip vergeven!
Ik dacht nu niet meer aan een oneerlijk en slecht leven; die tijd was voorbij. Ik wilde tot den leeraarnbsp;gaan en hem met mijne droefenis bekend maken. Helaas! smart was ook in zijn huis geweest, voordatnbsp;ik er kwam. Benige maanden geleden was zijn kindnbsp;aan de scharlakenkoorts gestorven, en hij zelf gingnbsp;nu den dood te gemoet door een snel verval van krachten, het gevolg van eene koude, in een onstuimigennbsp;nacht gevat, toen hij een zijner gemeenteleden bezocht.nbsp;Zijne lieve vrouw kwam naar beneden tot mjj, en ver-iiaalde mij deze tijdingen met een bleek, droevig gelaat, maar zonder een traan te storten. Zij had, zeidenbsp;zij, zooveel geweend bij het graf van haren lieveling ,nbsp;dat zij geene tranen meer scheen over te hebben. Denbsp;geneesheer had pekehijn bevolen, om met niemand meernbsp;zich lang te onderhouden , maar toen hij hoorde, datnbsp;ik er was, moest ik volstrekt dadelijk bij hem komen.nbsp;Ach! hoe veranderd . hoe bleek, hoe nitgeteerd wasnbsp;zijn dierbaar gelaat. Maar het had nog den vroegerennbsp;liefelijken glimlach, de heldere, minzame uitdrukkingnbsp;van vorige dagen. Niets kon daarin, dacht ik, verandering brengen dan de dood.
Ik was niet lang bij hem geweest, of hij had mij zóó getroost, dat ik eene wijle tijds althans mijn leednbsp;bijna vergat.
» CLEM ! ” zeide hjj, toen hij met de uiterste belangstelling naar mijn verhaal had geluisterd, sgt; het is hard, zeer hard. Maar het is alles goed, en zijt gij thansnbsp;terneergeslagen, vat weder moed, mijn jongen! ennbsp;ga voort dapper te strijden, Vat moed, gij zult tennbsp;slotte overwinnen! ”
-ocr page 29-¦21gt;
fk Iieb daartoe geene opgewektheid, mipiheer! ik kan niet meer strijden. ”
» Gij kunt wel. ”
» Neen, ik kan niet meer. Het is juist, zooals zij in die—in die plaats der schande zeiden. Mijn ongeluk zal mij als pek aankleven, en altijd mij vervolgen.nbsp;Als ik voor korten tijd daarvan vrij ben, zal het mijnbsp;weder opsporen , waar ik ook ben. En ik zal ten slottenbsp;in die plaats, waar ik eens was, mijn leven moetennbsp;eindigen.'’
Hij sprong' bijna op van zijne sofa. » Neen, neen! honderdmaal neen ! ” riep hij, terwijl hij zijne oogennbsp;met vurige geestdrift wijd opendeed. » Gij zult het te-bovenkomen, mijn jongen! geloof mij. Ik zeg, gijnbsp;zrdt het tebovenkomen.”
Hij zonk uitgeput neder. Maar dadelijk daarop zich weder een weinig opheflénde, fluisterde hij : »En ik zienbsp;iets goeds in hetgeen u juist nu overkomen is.quot;
» Iets goeds, mijnheer?”
» Ja, iets bijzonder goeds; want gij kunt mij verzorgen. Ik heb u hoog noodig en mijne vrouw heeft u uoodig. Wij hebben onlangs dikwerf gewenscht, datnbsp;gij hier waart; — wij wensohteu het, toen mijn zoontjenbsp;ziek was. Schrei niet, ci.un, mijn jongen! Verheug iinbsp;liever, dat gij herwaarts gezonden zijt, juist in eennbsp;Ipd, dat gij ons van nut kunt zijn.” Aldus was het.nbsp;hat hij mjj troostte en mij mijn leed deed vergeten.
Ik verzorgde hem —- ik ben dankbaar, als ik er aan denk — zoo teeder, als hij mijne ouders verzorgd had,nbsp;«n ik maakte het daardoor ook voor die lieve vrouwnbsp;geiuakkelijker. Zij zeide dikwerf, dat het scheen, alsofnbsp;ik haar ter hulp gezonden was, en dat zij niet wist, hoenbsp;*ij het zonder mij gesteld zou hebben.
Steeds meer ontdekte ik, hoe arm zij waren, hoeveel liijrie vrouw hem begeerde te verschatt'en, dat geheelnbsp;boven haar vermogen was. ïoen ik dat bemerkte, nam
-ocr page 30-§0
ik eene banknoot van mijn kleinen schat. Ik bezat geld; want ik had in mijne dienst bij den rentmeesternbsp;van lord Normanbury slechts weinig verteerd, en hadnbsp;eene maand loon en kostgeld meer, dan ik eisohen kon.nbsp;gekregen. Ik sloot deze banknoot in een brief aannbsp;haar, terwijl ik met eene veranderde hand op hetnbsp;adres schreef: »van een getrouwen vriend.” Ik wasnbsp;erbij tegenwoordig, toen zij dien brief opende. »Zie,'’nbsp;zeide zij , »wat de Voorzienigheid ons zendt. Hoenbsp;kan ik ooit dankbaar genoeg zijn! Want ik denk,”nbsp;voegde zij er bij, nadat zij plotseling gezwegen had.nbsp;alsof eene twijfeling in hare ziel opkwam , » ik denk,nbsp;dat ik geregtigd hen, dit geld te gebruiken. Er staatnbsp;op den brief; »van een getrouwen vriend,” en hp heeftnbsp;vele ziilke v'cienden, die blijde zullen wezen, dat hunnbsp;geld hem goed zal doen. .Ta, ik zal ’t gebruiken.nbsp;clkm! ga heen en koop een pakje vischlijm voor mijnbsp;en een kuiken bij den poelier. »Wilt gij, mijn jongen?”
Gij kunt u voorstellen, hoe blijde ik was, toen ik hem dat kuiken met smaak zag eten. Het was al denbsp;slagen en scheldnamen waard, die ik bij den rentmeester verduurd had, dat ik zulk een genot aan dienbsp;dierbare meuschen niogt verschaffen.
Slechts eenmaal gedurende zijne ziekte maakte de leeraar gewag van philip steele. Hjj verstelde mij toen,nbsp;dat deze het goed in zijne eerste dienst maakte. — Iknbsp;moest nog in het voorbijgaan vermeld hebben , dat eennbsp;der leden van het geregtshof op dien dag, waarop iknbsp;veroordeeld werd, zoc getroffen was door ïhieip'snbsp;uiterlijk en de wijze, w^aarop door hom getuigenis werdnbsp;afgelegd, dat hij onderzoek naar hem deed en eindigdenbsp;met hem tot zijn page aan te nemen. ¦
gt; Ik zoTide gewensoht hebben, dat ik hem nog eens gezien had,” zeide mijn meester, »en dat ik u beidennbsp;gevraagd had, om bij mijn bed elkander de handen tenbsp;drukken.” (Hij was nu voortdurend bedlegerig). sWant
-ocr page 31-?ii zijt een zoon van mij, ciem ! gij weet liet, en liij ook; en ik kan niet dulden, dat mijne jongens elkander een kwaad kart toedragen. ISTu wil ik alleennbsp;zeggen , dat, zoo gij mij in mijne laatste uren wiltnbsp;verkwikken, gij uw best moet doen, om hem te vergeven.”
Ik trachtte mij zelven te verharden , maar het ging ¦n-et. Ik zag den ernstigen blik van zijne oogen, en iknbsp;kon daaraan geen weerstand bieden. » Ik zal beproeven te doen wat gij mij vraagt, mijnheer!”
Een handdruk was zijn eenig antwoord. en hij wend-de zijn gezigt naar den muur. Ik wist, dat ik hem een onuitsprekelijk genoegen had gegeven.
Veel leed hij, toen zijn einde naderde; maar hij kad aan niets gebrek. Zijne armoede was ontdekt,nbsp;en lekkernijen, kiesche geschenken, versterkende middelennbsp;vloeiden hem van alle zijden toe. Elke verkwikkingnbsp;verzachting, die geld kan verschaffen, werden innbsp;die laatste uren hem beschikt, wiens groote mildheidnbsp;ïiiet alleen gemaakt had, dat hij arm bleef, maar ooknbsp;anderen verhinderd had, om te weten te komen, datnbsp;kij niets bezat.
'^ijn einde kwam. Ik kan het niet beschrijven. Hun, die er getuigen van waren, zal het oiiuitwischbaarnbsp;w het geheugen zijn geprent. Hij had van mij ennbsp;eeiuge anderen reeds uren voor zijn dood afscheid genomen ; want anders dan de meesten, die aan zulknbsp;eene ziekte lijden, wist hij, dat hij ging sterven.
ding
Seweest. Ik w^eet, dat gij mij niet zult vergeten.’'
’’Nimmer, mijnheer! zoolang ik leef.”
* Maar wees mijner zóó gedachtig, dat het u ten Snede strekt. Dat de herinnering aan mij u opwekke,nbsp;nin aan het kwade weerstand te bieden. Als gij innbsp;Verzoeking zijt, ct,E.vi! ¦— denk dan aan mij, ennbsp;v^end n tot Hem.”
»ci.i!m!” zeide hij, »het verblijde u bij deze schei-dat gij ons beiden tot den grootsten troost zijt
-ocr page 32-:V2
Hij hiel' zijne dunne, bleeke hand plegtig op, terwijl hij sprak, zoodat het een onbeachrijfelijken indruknbsp;maakte. De hemel was in zijn gelaat uitgedrukt, denbsp;hemel, waarheen hij zich spoedde.
Eene van de laatste zaken, die mijn meester deed, was, dat hij van den heer TiinoB (wien hij mpne geschiedenis verhaald had) de belofte verkreeg, dat dezenbsp;mij onder zijne bijzondere bescherming zou nemen ennbsp;niet rusten, voordat hij mij eene betrekking had bezorgd. Toen die heer kort daarop tot eene hoogenbsp;betrekking op eene vergelegen plaats verheven werd,nbsp;nam hij mij in zijne dienst. Ik bleef een tweetal jarennbsp;bij hem. Ik gaf hem volkomen genoegen, zooals mennbsp;zeide, maar ik ontving er zeer weinige bewijzen van;nbsp;want er was voor mij niet veel genegenheid in zijnnbsp;huis. De heer ïudob, was geheel verdiept in zijne geleerde boeken en geschriften, en zijne vrouw hieldnbsp;zich bijna uitsluitend bezig met het geven en ontvangennbsp;van bezoeken. — Alles werd steeds in hunne woningnbsp;met zwier gedaan, en de maaltijden daar werden alsnbsp;zeer kostbaar aangemerkt. Ik had reden hun dankbaarnbsp;te zijn; want hoewel zjj mij eerst blijken van wantrouwden gaven, namen zij geheimhouding omtrent mijnbsp;in acht, en stelden mjj dus in de beste gelegenheid,nbsp;om een goeden naam te krjjgen.
Ik kwam daarna, als tweede knecht, bij een heer in de nabuurschap, en bleef daar vijf jaren. Ik verlietnbsp;hem, dewijl ik, als eerste bediende, bij eene vrouw'nbsp;van aanzien hooger loon kon verdienen. Terwijl ik hijnbsp;haar was, kwam ik in liefdesbetrekking met een jongnbsp;meisje, dat, hoewel hoven mij in stand (want zij wa»nbsp;dc kamenier van mijne meesteres), getroffen w'erd dooi'
-ocr page 33-fflijne genegenheid voor haar en daaraan van hare z^de opregtel^k beantwoordde. Fannt peabsom — zoo heettenbsp;— muntte uit door schoonheid en nog meer doornbsp;standvastigheid. Wp kwamen overeen met volkomennbsp;toestemming van onze meesteres, dat, zoodra wij genoeg opgespaard hadden, wij, als man en vrouw, denbsp;eene of andere zaak zouden beginnen.
B^na tien jaren waren verloopen, sedei-t ik mijne eerste dienst had verlaten, en ik hoopte, dat ik mijnnbsp;hwaden naam teboven was gekomen. Maar ik dachtnbsp;steeds aan mijn misstap. Eene rilling ging dikwijlsnbsp;door mijne leden, als ik mij voorstelde, wat ik gevoelennbsp;indien die schande ooit bankt ter ooren kwam.nbsp;Soms was ik bijna besloten haar alles te verhalen;nbsp;'want ik twijfelde, of het eerlijk of het te regtvaardigennbsp;'was, om zulk eene gebeurtenis voor haar geheim tenbsp;houden. Maar ik had den moed niet, om gevaar tenbsp;loopen haar te verliezen, die ik zoo teeder beminde.nbsp;Ik overwoog gestadig met onrust, wat ik doen moest;nbsp;Hiaar ik bleef het stilzwijgen over de zaak bewaren.
Toen ik meer dan drie jaren in de dienst van mijne Mevrouw geweest was, werd zp door familie-omstandig-heden verpligt hare huishouding op te breken en metnbsp;karen zoon buitenslands te gaan. Dankbaar nam iknbsp;kaar aanbod aan, dat zij mij eene dringende aanbe-¦'^eling wilde geven aan den heer grant, een harernbsp;vrienden te London, die een bediende van standvastignbsp;karakter voor zijne zieke nicht zocht.
Ik vertrok naar de hoofdstad, om mpn gelukte beproeven. Ik bemerkte, dat de heer grant een zeer kleingeestignbsp;achterdochtig man was. Hij scheen alles te betwijfe-I®*!- Na mijn tweede onderhoud met hem, schreef hijnbsp;mijne mevrouw eene lijst van vragen, zoo lang alsnbsp;arm, en liet mij voor de derde maal bp zichnbsp;komen, om zijn eindbesluit te vernemen. Ik kwam ennbsp;Werd aangenomen. Het antwoord van mijne mevrouw
3
-ocr page 34-34
was meer dan voldoende. »Buitengewoon goed,” verklaarde de heer grant, ei\ h^ overhandigde een hriefle, om het voor mi]ne toekomstige meesteres medenbsp;te nemen. Daarin meldde hg haar, dat ik de bediendenbsp;was, dien hij voor haar had gehuurd.
Toen ik op het punt was de kamer te verlaten, berigtte hem een knecht, die binnenkwam, dat denbsp;persoon, die reeds zoo dikwijls om de plaats bij zijnenbsp;nicht aanzoek had gedaan, er weder was. » Is hij ernbsp;weer” riep de heer grant driftig uit, en schielijk naarnbsp;het portaal loopende, terwijl zijn bediende en ik hemnbsp;meer op ons gemak volgden, vloog hij op een man aan,nbsp;die daar stond met den hoed in de hand. » Zijt gijnbsp;daar alweer,” sprak hij tot hem. »Heb ik u nietnbsp;gezegd, dat ik met een persoon in besprek was, omtrentnbsp;wien ik nog getuigenissen moest inwinnen? Zij zijnnbsp;uitmuntend uitgevallen, en nu heb ik hem aangenomen.”
» Zeer goed. mijnheer! ik vraag u verschooning. Ik wilde de kans maar eens wagen.” Dus liet zich eenenbsp;beleefde stem hooren, die mijn bloed deed verstijven.nbsp;Tot nu toe had de heer grant mij belet den sprekernbsp;te zien; maar thans, nu hij zich omkeerde, om vannbsp;hem heen te gaan, bevond ik mij plotseling tegenovernbsp;dien man. Het was piiilip steele. Bevallig van niter-lijk, wel gekleed, bijna als een heer, zoo stond hijnbsp;daar voor mij.
Ik was ten hevigste geschokt; toch scherpte ik mijn gezigt, en ik was zoo in staat hem naauwkeurig opnbsp;te nemen. Hij deed een stap voorwaarts, en zeidenbsp;met groote beleefdheid tot den heer grant :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» Mag ik
vragen, mijnheer! is dat de persoon, dien gij aangenomen hebt?”
»Ja, wel zeker. Zooeven deed ik het,” zeide de heer grant met koortsachtige drift. gt; Wat zou dat ?nbsp;Waartoe die vraag?”
-ocr page 35-»Omdat het myn pligt is u iets mede te deelen, quot;waarop gy -waarschiinliik niet bedacht zpt geweest, dat,nbsp;namelijk, die persoon, ci.emkkï cabew, eenige jaren geleden van diefstal overtuigd en naar de gevangenisnbsp;gezonden werd.”
Ce heer grant sprong op, alsof hij door een schot quot;Was getroffen, en zag, aan ieder lid bevende, den mannbsp;aan. — »Naar de gevangenis?”
»Hij zelf zal het niet ontkennen, mijnheer! als gij het hem vriendelijk vraagt.”
Philip sprak met schijnbaren tegenzin, alsof hij een onaangenamen pligt vervulde.
De heer grant wendde zich tot mij: nbsp;nbsp;nbsp;» Is dat waar?”
’^lep hij, letterlijk dansende in overmaat van ontzetting.
Hij had het niet behoeven te vragen. De waarheid quot;Was op mijn aangezigt geschreven. Ik wist, dat iknbsp;^00 wit was, als de brief, dien ik in mijne bevendenbsp;hand hield.
Ik gaf hem dien brief terug zonder een woord te ®t’ïekeu. Woorden kwamen nu niet te pas.
* is ontzettend, moet men erkennen,” riep de ®6r GRANT, terwijl zweetdroppels op zijn gelaat stonden;nbsp;hat is — ontzettend! Een man, dien ik reeds ge-Hurd had voor die arme, hulpbehoevende dame! Hijnbsp;eert zich zoo gedragen! Hoe heeft hij mij bedrogen!nbsp;ben verzekerd,” zeide hp zich tot philip wendende,nbsp;daar schijnbaar zeer bedaard stond, »ik ben ver-' kerd, dat ik u oneindig; veel verschuldigd ben,
JNu uitte ik woorden, die, gelijk een stortvloed, uit brekend hart voortstroomden:
*Ja, gij zijt hem dank verschuldigd! ,Ia, hij sprak quot;Waarheid. Ik werd naar de gevangenis gezondennbsp;^®gens diefstal op de aanklagte van hem. Ik stal eennbsp;m stukje vleesch, om mijne moeder van den doodnbsp;redden, mijne moeder, die hem nacht en dag tijdens
3*
-ocr page 36-eene vreeselijke koorts verzorgd had en zijn leven redde met gevaar van haar eigen leven.”
Toen rigtte ik mij tot philip, en staarde hem aan met glinsterende, moordende oogen:
» Dit is de tweede maal, dat gij mij aangeklaagd en mij ongelukkig gemaakt hebt. Iiidien ik u niet verscheur lid voor lid, daar waar gij staat, ’t is niet omnbsp;uwentwil, noch om mijnentwil, maar het is om iemand,nbsp;dien ik in uwe tegenwoordigheid niet wil noemen. Ziedaar, gij hebt uwe beurt tweemaal gehad, nu moetnbsp;de beurt aan mij zijn!”
In woede ging ik hem voorbij, terwijl hij terzijde sprong en door de uitdrukking mijner oogen ontzetnbsp;werd. Ik ijlde naar de deur en vloog het huis uit.
Ik liep, gelijk ik op den dag vaii den diefstal had geloopen, ik liep, alsof ik mijne wanhoop zocht tenbsp;ontvlugten. Ik stond niet stil, totdat ik mijn verblijf had bereikt. Ik snelde door den kleinen winkel,nbsp;ging voorbij den verwonderden groenteverkooper ennbsp;zijne vrouw, in wier huis ik mijne kamer had, ennbsp;sloot mij in mijn vertrek op, gelijk een opgejaagd dier.nbsp;En ik was opgejaagd door het spook van mijne eigennbsp;daad. Die vloek had mij weder opgespoord, mij vernietigd, gelijk altijd geschieden zou, zooals de dievennbsp;mij voorspeld hadden. Ik was voor altijd verloren.
Den ganschen dag zat ik daar onbewegelijk, beproevende te denken, terwijl angstgevoel mij terneder-drukte. 0! hard was het wat ik had ondervonden. Ik had zoo ijverig het goede nagestreefd, aan iederenbsp;verzoeking zelfs tot gewone ondeugden weerstand geboden, mij zoo verheven op mijn eerlijken naam, opnbsp;het vertrouwen in mij gesteld, zoo geroemd op denbsp;vleijende aanbeveling van mijne mevrouw! En nu wasnbsp;ik onteerd, was ik openlijk voor een dief verklaard!nbsp;Want de bediende van den heer grant had de beschul-diging vernomen, en de heer grant zelf zou natuurlijk
-ocr page 37-aan myne mevrouw van het gebeurde kennis geven. Fakny zou het weten! Ik bedekte mijn aangezigt met mijnenbsp;handen en snikte overluid, als ik daaraan dacht. Iknbsp;¦wenschte te sterven; ik wilde mij zelven in de riviernbsp;Werpen en zoo aan alles een einde maken. Er wasnbsp;geen vrede voor mp op aarde, geene hoop! En datnbsp;alles door hem. Wat zou de leeraar nu zeggen? Hjjnbsp;zou begeerd hebben, dat ik philip vergaf, zonder twjjfel!nbsp;Hem vergeven! Ik zou liever sterven, als ik hemnbsp;Waar kon vernietigen, dan nu hem vergeven.
Gedurende drie dagen verliet ik mpne kamer niet. Den eersten nacht ging ik zelfs niet naar bed, maarnbsp;zat gedurende de uren der duisternis bewegingloos.nbsp;Haar de lucht ziende, gelijk iemand, die droomt. Donbsp;''rouw des huizes, ontzet over mijne vreemde houding,nbsp;kwam dikwijls op mijne kamer, terwijl zij eten bragtnbsp;tot voorwendsel voor hare komst. Ik beproefde tenbsp;®ten, om mij te bevrijden van den last, dien zij mijnbsp;'¦eroorzaakte. Op den vierden morgen gaf zp mij eennbsp;brief,
— een brief van ïanny. Ik opende dien werk-tuigelijk, te goed wist ik wat die zou, wat die moe.st mhouden. En ik bedroog mij niet. Alles was tusschennbsp;Ons geëindigd. Ik kon niet verwonderd zpn, schreefnbsp;) als zp weigerde aan eene verhindtenis getrouw tenbsp;blpven, die in geheele onwetendheid omtrent mijnnbsp;Vroeger leven tot stand was gehragt. Het wreedenbsp;oiiregt, dat ik haar had aangedaan, het bedrog, waar-¦ran ik mp omtrent haar had schuldig gemaakt, wildenbsp;beproeven mij te vergeven, en zp zou voor nipnbsp;wdden. Maar zp moest mij vaarwel zeggen.
Ik staarde zonder iets te doen op dien brief, die °Pen voor mij lag, geheel onbewust, dat de vrouwnbsp;hes huizes in de kamer verwijlde en mp bespiedde.nbsp;-‘Wdelijk sprak zp: »Mijn man en ik hebben altpdnbsp;Haauwlettend toegezien op degenen, aan wie wij onzenbsp;amor verhuurden, en nooit deden wjj van onze zijde
-ocr page 38-38
hun eenig onregt aan — nooit, sedert wij onzen groentewinkel begonnen.” Ik zag op, ik begreep harenbsp;nieening niet. »Misschien was het aangenamer voornbsp;beide partijen, als gij uwe biezen paktetzeide zijnbsp;op lompen toon. » ’t Is het best regt door zee tenbsp;gaan, en daarom spreek ik zoo.”
Nu verstond ik haar. Ook zij had het gehoord.
Gelijk iemand, die van eene langdurige ziekte herstelt, zwak en nog zeer gevoelig, waggelde ik van die plaats en begaf mij weder in de koude, moeijelijkenbsp;wereld. Ik ging verweg naar een van do onaanziene-Ijjkste gedeelten der stad, en huurde de eerste armoedige kamer, die ik vinden kon. Ik bezat geld innbsp;overvloed. Want reeds lang had ik iedereu penningnbsp;bewaard, dien ik sparen kon — voor mijne vanny.
Niet lang daarna werd ik ernstig ziek; en een tijdlang hoopte ik, dat de dood mij van mijn lijden zou verlossen. Maar de Voorzienigheid had iets anders voornbsp;mij bereid.
Toen eenige maanden later mij werk aangeboden werd door een naburigen timmerman, die mijne kennis van hetnbsp;vak had ontdekt, nam ik het aan, meer uit behoeftenbsp;aan eenige bezigheid dan uit werkelijke armoede.
Nu volgden weken, maanden, jaren van een vreugdeloos, doelloos bestaan. Werktuigelijk volbragt ik daarin de taak, mij gegeven. Ik hield mij met niemandnbsp;op, dien ik ontwijken kon, haatte mijn geslacht, haattenbsp;bjjna mjj zelven; het was een bestaan zonder belangstelling , zonder deelneming in iemands lot, zondernbsp;vergiffenis. Want ik teerde op mijn wrok. Ik peinsdenbsp;telkens daarover. Ik vernieuwde mijn haat dag aannbsp;dag. Ik schilderde mij zelven met boosaardig genoegennbsp;de wraak af, die ik op dien aartsvijand nemen zou,nbsp;zoo ik kon. Ik wenschte, dat ik maar vrij hem be-nadeelen kon, gelijk ik mjj vrij beschouwde, om hemnbsp;te verafschuwen. De belofte, mijnen leeraar gedaan.
-ocr page 39-39
was in irujn oog niet langer verbindend. Niemand, hoe hij ook dacht, kon iets anders van mij verwachten,nbsp;dan PHILIP STEELE te haten.
Ik ga deze jaren, zoo vreeselijk en goddeloos, voorb^. In mijne droefgeestigheid uitte ik soms hetnbsp;gebed van den tollenaar, maar ik ging nooit ter kerk;nbsp;nooit gedurende vijf lange jaren knielde ik neder voornbsp;God.. Ik vermat mij om toornig te wezen op mijnennbsp;grooten Schepper. Onder een onuitsprekelijk gevoel vannbsp;ouregt ging ik gebukt. Ik hield mij zelven voor eennbsp;verworpen, veroordeeld, vervloekt schepsel, uitgeslotennbsp;'’an alle deelneming en liefde — geheel en voor altoosnbsp;alleen.
In
Een menschenhater heeft gewoonlijk zich zelven even-^'-eer te beschuldigen, als de wereld. Ik weet nu, dat ik veel van hetgeen ik in dien tijd heb verduurd mijnbsp;zelven had kunnen besparen. Indien ik, in plaats vannbsp;de kampplaats te outvlugten, volhard had in hetnbsp;strijden, zooals de heer penkutn geoordeeld had, datnbsp;ik moest doen, ik zou ten slotte wel overwonnennbsp;hebben. Want ik had vrienden van waarde, die volgaarne mij van dienst zouden geweest zijn. Mijnenbsp;oievrouw had geene moeite gespaard, om mpne geschiedenis uit te vorschen, en overal naar mij gevraagd,nbsp;C6r zij en panny buitenslands gingen. .De heer tudoknbsp;had hetzelfde gedaan en tevens vrijwillig een krachtignbsp;getuigenis in mijn voordeel afgelegd; — ja, Avat tennbsp;slotte niet het minst beteekende, toen mijne lievenbsp;nieesteres van hem. gehoord had, wat er met mij gekeurd was, hield zij niet op onderzoek naar mij tenbsp;•leen. Maar ik had geen spoor van mij achtergelaten.
mijne angstige begeerte, om mij zelven voor de
geheele wereld te verschuilen, had ik mijn waren naam ''quot;erborgen, en de vriendelijke en opwekkende ivoorden,nbsp;‘lie mijn verpletterden geest zouden bemoedigd hebben,nbsp;quot;'erden nooit uitgesproken. — Zoo verlieiien vjjf treu^
-ocr page 40-rige jaren, en op vijf-en-dertigjarigen leeftijd was ik, zoo al niet in mijn voorkomen, dan tooli in mijnnbsp;hart, een oud man. Het gaf mij eene ziekelijke voldoening , om geen inenschelijk wezen toe te laten mijnnbsp;drempel te betreden, behalve degenen, die zaken metnbsp;mij hadden. Zoo gaf ik aan de meening voedsel, datnbsp;ik in mijne hersenen gekrenkt was, doch niemandnbsp;kwaad deed.
Op zekeren avond keerde ik van eene lange wandeling terug, toen mpne aandacht getrokken werd door eene menigte, die zich in eene straat, niet ver van die,nbsp;waarin ik woonde, voor de stoep van een armoedignbsp;huis verdrong. Ik deed wat ik in geene maanden,nbsp;ja in geene jaren gedaan had, ik rigtte mij uit eigennbsp;beweging tot een mijner medemenschen, en vroeg hemnbsp;wat er te doen was. »Daar is een man, die of doodnbsp;of stervende is,” antwoordde hij, »een geval van geeuwhonger, zegt men.” Ik kon naauwelijks reden gevennbsp;van de aandrift, die mij bewoog, om te naderen, ennbsp;toen ik dit deed, opende zich de volksmassa gedeeltelijk. »Heeft iemand ook een druppel brandewijn?”nbsp;vroeg een politiedienaar, rondziende. Ik had wat hijnbsp;vroeg. Ik droeg altpd eene kleine flesch met dat vochtnbsp;in mijn zak, omdat ik aan kramp onderhevig was. Iknbsp;gaf hem die flesch, terwijl ik onder zijne hoede hemnbsp;volgde, toen hij weder heenging, en zich over eennbsp;voorwerp op de stoep bukte, dat ik wegens de lijvigenbsp;gestalte van hem niet kon zien. '
» Ik kan zijn mond niet open krijgen,” hoorde ^k hem zeggen. Toen riep eene menigte van stemmen;nbsp;» Ja, ja, hij dronk. Hij is niet dood.”nbsp;s Is hjj niet dood?”
» Neen, hij dronk; zie , daar doet hij het nog eens ; liij neemt eene volle teug. Nu heeft hij genoeg; geefnbsp;hem nu niet meer.”
-ocr page 41-De politiedienaar rigtte zich op, en gaf mij de flesch terng. Terwijl hij dit deed, hew^oog hij zichnbsp;een weinig terzijde, en stelde mij zoo in de gelegenheid,nbsp;om de gedaante van den stervenden man te zien.nbsp;Bleek, als de dood, lag deze daar; zjjn gelaat wasnbsp;vermagerd , zijne kleeding met modder bemorst ennbsp;gescheurd, zijn hoed afgevallen, zijn haar verward ,nbsp;^ijn gansche voorkomen uiterst ijzingwekkend. — Maarnbsp;men kon toch duidelijk in die gedaante Philip steelenbsp;herkennen.
Ik kwam een paar stappen naderbij, om mij volkomen zekerheid te verschaffen. Met hevige drift zag ik hem aan. gt; Heb ik u, mijn vijand, gevonden,”nbsp;^¦eide ik hij mij zei ven.
Ja, ik had hem gevonden, zooals ik in nijjiie uiterste boosaardigheid zou gewenscht hebben hem tenbsp;vinden. Hij was thans in mijne magt. O onuitsprekelijke blijdschap ! Nu kon ik mij eindelijk wreken.
De brandewijn had hem in zooverre hersteld, dat kij teekenen van leven gaf, maar hij bleef steeds builen kennis. De politiedienaars spraken er over, omnbsp;hem naar een voor zulke menseben bestemd verbljjfnbsp;Ie brengen , maar ik mengde mij in hun gesprek:nbsp;* Ik ken dezen man ,” zeide ik, » brengt hem naarnbsp;mijn huis. Ik zelf wil hem oppassen.”
Toen zij hem achter mij droegen, vroeg ik mjj af, 'vat ik met dezen mijnen vijand uitvoeren zou, nu hjjnbsp;zoo onverwachts in mijne magt was geraakt. Maarnbsp;Voor het tegenwoordige stelde ik het antwoord op dienbsp;Vraag uit. In de stilte en eenzaamheid van mijn huisnbsp;'Vilde ik beslissen wat ik met hem doen zou.
kien bragt hem hier binnen, door dezen winkel. Voorbij die plaats, waar gij nu zit, langs deze trap-Pen, ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;legijg hem in mijn bed. Vrijwillig bood
zich iemand aan , om een geneesheer te halen. Ten 'spoedigste was er een arts gekomen, een jong mensch
-ocr page 42-met een schrander, nadenkend gelaat, die de kwaal ten naauwlettendste onderzocht. Hij schudde er zijn hoofdnbsp;over, en twijfelde, of de man den nacht zou doorkomen. De lijder, verklaarde hij, was onlangs ernstignbsp;ziek geweest, en daarop waren door gebrek aan voedsel en oververmoeijenis zijne ligohaamskrachten zóónbsp;uitgeput, dat het herstel daarvan hoogst onzeker was.nbsp;De geneesheer echter zou doen wat hp kon; hij wilde medicijnen zenden, welke volgens door hem gegevennbsp;aanwijzingen toegediend moesten worden, en van denbsp;zorg, waarmede die aanwijzingen in acht genomen werden, zou misschien de laatste kans van leven afhangen. — Het was verder volstrekt noodig, zeide de arts,nbsp;dat men voortdurend hij den Ipder waakte, gelijk ook datnbsp;men hem bij geschikte gelegenheden opwekkende middelen en later voedsel in kleine hoeveelheden gaf.nbsp;Verlangde ik eene oppaster, onverwijld kon hij ernbsp;eene , die goed was, zenden.
Neen, van eene oppaster wilde ik niet hooren. Ik verschrikte bij het denkbeeld van iemand, die mijnenbsp;handelingen zou bespieden. Alles wat voor den mannbsp;noodig was te doen, zeide ik, wilde ik zelf verrigten.
Terwijl de arts mij met een scherpen, wantrouwenden blik aanzag, verklaarde hp, dat hij op den morgennbsp;van den volgenden dag weder een bezoek zou brengen;nbsp;hij overhandigde mij zijn kaartje, opdat ik hem ontbieden kon, wanneer ik zijne hulp eerder behoefde.nbsp;Hij herhaalde tevens wat hij aanbevolen had ter verzorging van den doodkranke , en vertrok.
Niet zonder moeite slaagde ik er in den vermagerden man te ontkleeden; ik leide hem hierop weder neder, en ging toen naar beneden, om mij eenignbsp;avondeten te bereiden. Ik gevoelde, dat ik voedselnbsp;moest nemen, om kracht te verkrijgen tot hetgeen iknbsp;te doen had.
Zeer spoedig bragt een jongen de geneesmiddelen:
-ocr page 43-twee fleschjes; op het eene was geschreven; » dadelijk te gebruiken,” op het andere: »een zesde deel oninbsp;de twee uren te geven.” Ik bragt beide fleschjes metnbsp;mijne avondspijze naar boven, en begon, mij bij hetnbsp;ked plaatsende, over hetgeen ik doen zou na te denken.
Zoo was dan nu mijn vijand aan mijne genade Overgegeven. De man, die tweemaal mijn levensgeluknbsp;had vernietigd, bevond zich in mijne magt. Ik behoefde slechts de geneesmiddelen weg te werpen en hemnbsp;alleen te laten, dan zou hij sterven; dit had de geneesheer meer dan eens gezegd. Zoo was ik gewroken.nbsp;Hij had mijn leven tot een dood gemaakt, ik kon hemnbsp;thans den werkelijken dood berokkenen. Niemand zounbsp;het weten; ik kon veilig wezen voor elk gevaar vannbsp;ontdekking; ik, die alleen met hem in huis was en dennbsp;sleutel daarvan in mijn zak had. De geneesheer zounbsp;op den volgenden morgen komen en hem dood vin-den, geljjk hij als bijna zeker had voorspeld.
Zou niemand het weten? Was er niet Een, die alle.s quot;'lat, alles zag ? Wat zou in het oog van dien Eénonbsp;het verwaarloozen van den doodkranke zijn? Wat?nbsp;Moord. Deze gedachte kwam thans bij mij op.
Ik keerde mij om en zag niet zonder weerzin naar hem. Hij bewoog zich juist op dit oogenblik met moeite,nbsp;^iia hoofd was van de peluw gevallen. Werktuigelijknbsp;hief ih het op, en leide het weder oj) de peluw, nanbsp;deze te hebben geschud. Toen ik dit deed, opendenbsp;hij zijne oogen, die mij met een vreemden, wezenloo-^en blik aanstaarden; daarna sloot hij ze met eennbsp;^ucht.
Ik ging zitten. Op mijne plaats bij het bed kon ik d6 lucht zien, welke met heldere, witte wolken bedekt was, waardoor de maan glinsterde, die somtijdsnbsp;''^el voor een oogenblik verdonkerd werd, maar dannbsp;Weder zuiverder en helderder dan vroeger scheen, om-Seven niet een wijden kring van schitterend licht,
-ocr page 44-Lang bleef ik daarop staren, en ik verdiepte mij in de gedaclite aan den Almagtige, die den üemel had voort-gebragt met de tallooze sterren, waarvan iedere eenenbsp;bijzondere wereld was. In diepe bewondering was iknbsp;verzonken; een gevoel van ontzag maakte zich van mijnbsp;meester bij de vraag, die in mij oprees, of Hij mjjnbsp;nabij was, of Hij mij aanschouwde, terwijl ik in datnbsp;vertrek zat te peinzen, te overwegen — wat ? Onverwachts rigtte de zwakke gedaante zich op, en metnbsp;een woesten blik en vreeselijke stem rieigt; juraip uit;nbsp;»Dorst! dorst! geef mij te drinken ! ”
Die kreet bragt mij tot mij zelven terug. Ik ging naar de lade, waarin de twee fleschjes met de geneesmiddelen stonden. Van het gebruik daarvan hing zijnnbsp;leven af, had de geneesheer gezegd. Ik nam hetnbsp;eene fleschje, waarop geschreven stond: «.dadelijk tenbsp;gebruiken,” goot den inhoud daarvan in een glas, ennbsp;terwijl ik zijn hoofd met de eene hand ondersteunde,nbsp;bragt ik met de andere het glas aan zpne lippen. Iknbsp;wendde mijn blik van hem af, toen ik dit deed. Hijnbsp;dronk de artsenij met onbeschrijfelijke gretigheid.nbsp;«Hod zegene u daarvoor,” stamelde hij met eene zwakke , onduidelijke stem.
Vreemd werd ik aangedaan door dien zegen, welken hij mij onbewust gaf. Het scheen mij, alsof hij mij dankte voor het behoud van zijn leven. Toen ik,nbsp;hierdoor getroffen, tot de liefeljjke maau opzag, wiernbsp;stralen een breeden lichtstroom in mijne kamer uitgoten , verrees het beeld van den dierbaren leeraar opnbsp;eens voor mijn geest. Ik zag in mijne verbeeldingnbsp;zijn bleek, ernstig gelaat, zpne vriendelijke oogen, zóónbsp;duidelijk, alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ik unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nu zie. Wederom klonkennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;die
woorden van nbsp;nbsp;nbsp;hemnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in de ooren: «Wees mjjnernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zóónbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gedachtig , datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;u ten goede strekt. Alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in
verzoeking zijt, denk dan aan mij, en wend u tot Hem. Er is geen geluk in den haat, er is eene god-deljjke vreugde in het vergeven,”
-ocr page 45-Ja, ik kon die vreugde my nu voorstellen. Ik had iets daarvan gesmaakt sedert de oogenhlikken, waarinnbsp;ik den verzwakte oprigtte, en hem den reddendennbsp;drank toediende. »kunnen niet voortgaan hennbsp;werkelgk te haten, aan wie w^ weldaden bewezen,nbsp;Dat is niet eigen aan onze menschelijke natuur.” Hetnbsp;Was mij, alsof die woorden van den vereerden mannbsp;Op nieuw mij toegesproken werden.
Ik zag PHILIP aan. Bleek, uiterst hulpbehoevend lag kij daar, geheel afhankelijk van m^. Maar hij wasnbsp;*10^ veilig bp , zóó veilig, alsof z^ne moeder aannbsp;zijde waatóe. Hij was niet langer mijn v^and.nbsp;Mijn boosaardige haat scheen gevloden, verdwenen tenbsp;^ün tegelijk met de dienst, die ik hem had bewezen,nbsp;ik gevoelde, dat ik hem zonder dwang van gansohernbsp;harte kon vergeven, zooals ik zelf vergiffenis weuschte.
Ik knielde neder, en met m^ne oogen op zijn bleek gelaat geslagen bad ik, bad ik werkelijk voor hetnbsp;perst in al die jaren. Toen gevoelde ik zulk eenenbsp;innige dankbaarheid, als ik nooit te voren gekend had,nbsp;Waarvan ik mij vroeger geen begrip had kunnen vormen.nbsp;Gedurende dien ganschen, langen nacht van waken wasnbsp;^0 geest van mjjnen leeraar met mij, en zijne woordennbsp;klonken gestadig in mijne ooren; »er is eene goddelijke vreugde in het vergeven.”
Sedert dien tijd was ik een ander man. Ben zware last scheen plotseling van mijne schouders gewenteld,
ik was weder vrij. Mjn vijand had mjj met mijn geslacht verzoend, en mijne hand was niet meer tegennbsp;leder en ieders hand niet meer tegen mjj.
Toen de geneesheer den volgenden morgen kwam, '’ond hij zijn patient niet alleen nog in het leven,nbsp;quot;laar beter dan hij mogelijk had geacht. Wegensnbsp;alles wat door hem van mijne vreemde gewoonten wasnbsp;iisruomen, verklaarde hjj nu, had hij gedacht, dat ernbsp;''quot;quot;i' den lijder slechts eene zeer geringe kans van
-ocr page 46-46
leven -was, en kon naauwelijks zijne verwondering verbergen over de teedere zorg, waarmede ik dennbsp;kranke verpleegde en oppaste. — Die verzorging vannbsp;hem moest nog lang voortgezet worden, en ik werdnbsp;ten slotte genoodzaakt hulp te zoeken gedurende dennbsp;dag, opdat ik in staat ware, om het werk te ver-rigten, waarvan mijn levensonderhoud en het zijnenbsp;afhing. De geneesheer sprak mij over eene dienstbare,nbsp;buiten betrekking, die eene bijzondere geschiktheid hadnbsp;tot het oppassen van zieken. Indien zij gevraagd werd,nbsp;zoude zij, zooals hij zeker wist, gaarne gedurendenbsp;eenige uren van den dag hare diensten bewijzen. Dankbaar nam ik zijn aanbod aan, dat hij met haar overnbsp;de zaak zou spreken.
Zij kwam; en ik laat het aan uwe verbeelding over, om u voor te stellen wat ik gevoelde, toen ik in dienbsp;vriendelijke helpster mijne j-anny herkende — fanny,nbsp;die nooit opgehouden had mjj te zoeken, sedert denbsp;bijzonderheden van mijne geschiedenis haar naar waarheid waren bekend geworden — fanny , die tranennbsp;zonder einde wegens mij had vergoten — fanny, dienbsp;onze mevrouw had opgepast gedurende hare laatstenbsp;ziekte te Parijs en bij haren dood eene kleine somnbsp;van haar geërfd had, voldoende, om zonder onvoor-zigtigheid thans in het huwelijk te treden — fanny ,nbsp;die mij eenigen tijd tevoren had opgespoord, niettegenstaande mpne verandering van naam, en die hetnbsp;middel, dat zich haar thans aanbood, had aangewend,nbsp;om mij nog eens te ontmoeten — fanny , die mij zeide,nbsp;dat zij mij wegens hetgeen ik voor den hulpeloozennbsp;man gedaan had nog inniger beminde, dan ooit tenbsp;voren, en dat zij mp wilde helpen, om hem te bewaken en te verzorgen, niet alleen nu, maar gedurendenbsp;haar gansche leven, zoo het noodig was.
Wel hielp zij mij! Want zij verdroeg langen tijd met mij de korzeligheid, de gemelijkheid, de vreeselijke
-ocr page 47-neerslagtigheid, aan philip’s ziekte eigen; en wij verpleegden en dienden hem te meer, hoe meer hij medelijden en hulp behoefde.
Ik wil niet uitweiden over zijn naberouw, toen na een vermoeijend tijdperk van lijden zijn geest vatbaarnbsp;Werd, om de omstandigheden, waarin hij zich bevond,nbsp;en hetgeen met hem voorgevallen was eenigzins te begrijpen. Genoeg zij het te zeggen, dat hij gedurendenbsp;de acht gelukkige jaren van ons huwelijk van onsnbsp;brood gegeten, uit onzen beker gedronken heeft, ennbsp;oös als een broeder geweest is. Zoolang wij leven,nbsp;*al hp ons niet verlaten. Door zijne ziekte is hij veelnbsp;zwakker naar den geest dan naar het ligchaam gebleven. De drank is zijn ongeluk geweest. Hij heeftnbsp;niet minder dan drie aanvallen van den dronkaards-waanzin (delirium tremens) gehad; den laatsten slechtsnbsp;korten tijd, voor ik hem vond. En nu nog, hoewel hijnbsp;niemand kwaad doet en welwillend en dankbaar is,nbsp;kan men hem niet lang alleen vertrouwen ; want hijnbsp;kan de verzoeking niet weerstaan, en de kleinste druppel drank maakt hem opgewonden en woest. Hjj helptnbsp;mij in mijn winkel en past met eene groote zelfopoffering op onze kinderen. Hjj is nu uit met onsnbsp;Oudste meisje, dat pas den leeftijd van zeven jarennbsp;bereikt heeft; en hij zal haar tegen den regen beschermen, op het gevaar af van zelf nat te worden. — Innbsp;‘ie avondschool, die ik onder toezigt van den heer beu-ieam ingerigt heb, en die mij een van de grootste genoegens oplevert, is hij mij van onuitsprekelijke dienst,nbsp;i^iet een van de jongens op die school is onbekend metnbsp;mijne geschiedenis. Want ik, die een levend voorbeeldnbsp;keu van den invloed, dien vroeg ontvangen iiidrukkennbsp;Uitoefenen, moet ook trachten ze voor anderen heilzaamnbsp;i-e maken. Zij kunnen voor een tijd verdwijnen ennbsp;‘‘ergeten worden, maar zp keeren terug, als men blootgesteld wordt aan de hitte van verzoeking en lijden,
-ocr page 48-48
Menig jong mensch ging verloren, nadat hij eens viel, omdat er geene krachtige, vriendelijke hand wasnbsp;die hem oprigtte, geene liefelijke stem, welke, gelijknbsp;die van mijn leeraar, hem toesprak: »Ga voort, rusteloos voort met strpden. Verwin het kwade, dat gijnbsp;gedaan hebt, en maak zoo, dat gij u een anderen,nbsp;een beteren naam verwerft. ” —
«Mijnheer! het verhaal van mijne levensgeschiedenis is ten einde. ”
« Wat dunkt u,” zeide mpn vriend, terwijl wjj op een der liefelijkste zomeravonden langzaam naar huis wandelden, «had ik ongeljjk, toen ik u zeide, dat dienbsp;man dc kennismaking waard was ? ”
-ocr page 49-27 Cents. De kleine bewoner van het Auvergnésche Gebergte.. 10 De jonge Hutbewoonster... 22^ John Eobins, de matroos... 10 Uitbreiding der Parabel ... 10nbsp;Kolonel Jacob Gardiner.... 15i De Bode met goede tijding. 15 Zonderlinge tusschenkomst Levensber. van Amelia Gale 07^ Sara Hill.................. h2i De geschied.van MarySmith 12^ De waarheid van het Evang. 10 Herman de houthakker.... i2i Kaatste uren V. John Cowper 10 Het einde van den tijd..... 10 Wat God bew'aart, is wel . Wie zijt gijl Wat hebt gij De weêrhaan van het kasteel 12^ Eben-Haëzer inLatakko... 10nbsp;Indiaansche bekeerlingen .. 10 • nbsp;nbsp;nbsp;De Christen-feesten........ 05 Verhaal van 2 predikers,.. 07^ De tijd en de eeuwigheid .. 10 • nbsp;nbsp;nbsp;Kort en heilzaam berigt... 10 . Johan Coenraad Ter Linden 07^ . Een beroep op het hart.... 12§nbsp;' De landman in den Elzaa... 10 |
Cents. 38. nbsp;nbsp;nbsp;Sterfgevallen van zeven bekeerde heidenen.......... 10 39. nbsp;nbsp;nbsp;liBvensIoop vanC.L.Ttipfer 07i 40. nbsp;nbsp;nbsp;Eenige bijzonderheden uitnbsp;het leven van Morrison.,.. 15 41. nbsp;nbsp;nbsp;Lydia S.................07^ 42. nbsp;nbsp;nbsp;Hugo Bourne............ 07J 43. nbsp;nbsp;nbsp;De christelijke viering van 44. nbsp;nbsp;nbsp;Henri Obookiah.......... 10 45. nbsp;nbsp;nbsp;De zendelingen in Groenl.. 15 46. nbsp;nbsp;nbsp;Het bezoek bij een kranke. 15 47. nbsp;nbsp;nbsp;Brieven van een’ leeraar .. 15 48. nbsp;nbsp;nbsp;Polycarpus .............. 10 49. nbsp;nbsp;nbsp;Als God werkt, wie zal 50. nbsp;nbsp;nbsp;De Soldaten-dochter...... 10 51. nbsp;nbsp;nbsp;Het gelukkige sterfbed... lö 52. nbsp;nbsp;nbsp;De weg en het middel .... 15 53. nbsp;nbsp;nbsp;De gast zonder bruiloftskl. 071 54. nbsp;nbsp;nbsp;Treffend voorbeeld....... 07^ 55. nbsp;nbsp;nbsp;Levensschets V. Blumhardt 15 56. nbsp;nbsp;nbsp;Hadara.................. 04 57. nbsp;nbsp;nbsp;De oude geneesheer...... 10 58. nbsp;nbsp;nbsp;De roepstem des Heeren 15 59. nbsp;nbsp;nbsp;Anna Walsh............. 07^ 60. nbsp;nbsp;nbsp;Eerste zend. te St/fhomas 15 61. nbsp;nbsp;nbsp;Thirza...................20 62. nbsp;nbsp;nbsp;Vroege godsvrucht....... 07^ 63. nbsp;nbsp;nbsp;DeKussische kleermaker. 07^ 64. nbsp;nbsp;nbsp;Kermerk. v. een kind Gods 07^ 65. nbsp;nbsp;nbsp;Overtuiging verwaarloosd. 12^ 66. nbsp;nbsp;nbsp;Woord aan jonge moeders. 07^ 67. nbsp;nbsp;nbsp;De onbekende zendeling.. 04 68. nbsp;nbsp;nbsp;Mevrouw Kumpff,........ lü 69. nbsp;nbsp;nbsp;Opmerkelijke leiding Gods 07 70. nbsp;nbsp;nbsp;Een nieuw traktaatje..... 10 71. nbsp;nbsp;nbsp;De vrome landman.07^ 72. nbsp;nbsp;nbsp;Ged. over de eeuw'igheid.. 07^ 73. nbsp;nbsp;nbsp;Maria................... lo 74. nbsp;nbsp;nbsp;William............... 07| |
117. 75. 7lt;gt;. 77. 78. 79. 80. 81.nbsp;m. 83. 84. 8.5.nbsp;86. 87. 88. 130. 135. 100. 101. 102. 10.3. 104. 105. 106. 107. 108. 109. 110. 111.nbsp;112. 113. 114. 115. 116. U5. 146. Cents. De Christen in het g^asthuis 03 Levensb. van een’ soldaat.. 05 Bekecring v. A. H. Franke. 04 Bede van een grijsaard ,.. 07^ Het. huisgez. te Haeterdale 15nbsp;Inwendig Christend im onder Hottentotten ... .....05 Het Paaschfeest.......... nbsp;nbsp;nbsp;10 Leven van Chrysostomus . 07^ Het geheimzinnige in den Overeenk. Christel. Godsd. 05 Waarscliuw. tegen valsche ïriomflioog van Titus .... 06 Uit- en inwendige zending 05 De waarde van het gebed. 07§ De toestand derheid.vrouw 07^ Middel om rijk te worden. 04nbsp;Eene. oude beproefde raad . 12^nbsp;Verband ijver voor de zend. 07 Ra-Poor-Negro..........05 De zendel. onder de heid. . 05J Iets uit het leven eenernbsp;zeiidelingsvrouw. Ie brief. 05 |
Cent». De Christeii-vrouwen dei De zegenrijke vrucht van Opw. tot h. werk der zend. 05 Een woord tot aanbeveling De toekomende wereld.... 05 Iets uit het leven eenernbsp;zendelingsvrouw. 2e brief. 07 Eene Martelaarsgeschied. 0.5 Een Rabbi die rust zoekt De Christin geroepen tot deeln. aan de zendingzaak. 05 Eene zwaar beproefde geloofsheldin............... 07^ Marianne, de Bijbelver-spreidster van St. Giles.. 10 De dochter v. d. Landman 12^nbsp;De hoop des christens .. 07^nbsp;Hetleven van v.d.Kemp. 05nbsp;Kunt gij altijd van Jezus zwijgen. ................ 06 Het werk v. kleine Jessie. 07^ Liefde voor liefde.......05 Heilig’ leven, zalig sterv. 07^ Een sterfb.in den vreemde 07^nbsp;Iets uit het leven eenernbsp;zendelingavrouw. 3e brief 05nbsp;Iets uit het leven eenernbsp;zendelingsvrouw. 4e brief. 05nbsp;Levensgesch. van eeneu Eeneuitii.helpsterd,zend. 05 |
152.
-ocr page 51-SO. SI. Cents. Noodzakelijkheid der kennis van Jezus Christus.... 07^ Het geluk ran God tot zijn vriend te hebben.........07è Het ware geluk, geschetst in drie gesprekken...... nbsp;nbsp;nbsp;07^ VanEykjOver deBekeering 20 gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» Sacramenten 05 » nbsp;nbsp;nbsp;» liegtzinnigh. 25 » voorbeelden van vroegbekeerden.. 25nbsp;» bij de uitdeeling des Bijbels.....04 Jezus, de ware zondaarsvr. 07^ Een boekje voor menschen,nbsp;die het niet willen lezen .. 04nbsp;De godvruchtigekrijgsman 07i Harteiijke opwekking en De weg des heils, in zestien De godvruchtige zeeman .. \2ir Ken woord tot bemoediging 04nbsp;Iets over de Vereeniging .. 10nbsp;Jonathan de baggerman... 07^nbsp;Franke , heilige en veilige Overdenking over het wederzien .................. 05 Ernstige gedachten over Raadgevingen, Wenken. Leven en sterven van een vroeg godvreez. dochtertje. 12^nbsp;Onderw.om zalig te worden 04 Schets van Jezus leven ... 05 Vrolijk uitzigt van eenen Th. Hoog, over de vroege godzaligheid .. 15 » Opleiding van het nageslacht. 90 |
Cents. !. Gedachten van een oud Godgeleerde............. 20 I. Hogendorp, ootmoed voor God..................... 20 t. Wonderb. oogbeschouwing 20 1, Resler, over de gezangen.. 10nbsp;». Een boekje om den Bijbelnbsp;te lezen , de 25 Exempl.... 20nbsp;lïonigdroppenuit deSteen- 1. Lessen der wijsheid voor 1. Een zestiental beknopte preekjes................. 07'i 1. Leven en bekeering van .. Th. van der Groe, zaligmakend geloof............40 !. Kort begrip der christelijke religie ............... Ü7i !. Bekeeringsgeschiedenissen b. Spiegel der goddelijke voorzienigheid ...............20 1. Leven van Mevr. Paterson. 07i Ds. Laan, Gesprekkenennbsp;Overdenkingen, als ; Heilands Lijden(le.stukje) 30 Ld» (2e.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;) 30 I. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(3e. » )nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30 • . nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(4e. 9 )nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35 1. nbsp;nbsp;nbsp;9 Hemelvaart....... 35 . Black, de schoorsteenveger. 07i . Nimmer te laat........... 07t . De kracht van deGodsdienst 07% . De Oudejaars-avond......07^ |