Gij hebt, waarde lezer! wel gehoord van den Moedigen oorlog, die van 1860 tot 1864 in denbsp;^ereenigde staten van Noord-amerika gewoed heeft;nbsp;^oe de noordelijke en zuidelijke staten groote legersnbsp;Mgen elkander op de been bragten en geduchtenbsp;'^loten uitrustten, en hoe eindelijk de noordelijkenbsp;staten de overhand behielden.
Die vreeselijke burgerkrijg had voor een groot 'teel zijnen oorsprong in verschil van gevoelen overnbsp;afschaffing der slavernij. In het zuiden meendenbsp;•^en niet te kunnen bestaan, als men de neger-^taven niet voor zich liet werken. In het noordennbsp;échtte men de slavernij een’ gruwel, die niet langernbsp;christelijke maatschappijen mag geduld worden.
Velen, die vroeger nog onzeker waren, hoe zij '^''er de zaak zouden denken, werden voor de af-**®liaffing der slavernij gestemd door het lezen van
-ocr page 2-een boek, dat sedert in vele talen, ook in het hollandsch is overgebragt. Dat boek werd geschreven door eene predikantsvrouw, die naarnbsp;haren man beecheb (spreek dit uit Bietsjer) ennbsp;van haarzelve stowe heette. Zij schrijft daaromnbsp;onder den naam van beecheb stow'E. Het boeknbsp;was in het engelsch getiteld « Oom Tom” (Thomas),nbsp;en in het hollandsch is het bekend onder dennbsp;titel van //de Negerhut”. Daarin komt voor eennbsp;oude Neger, Oom Tom, die door de kracht vannbsp;zijn geloof de bezwaren, de rampen en het lijdennbsp;verdroeg, die bijna noodzakelijk aan de slavernijnbsp;verbonden zijn.
Mevrouw beecheb stowe heeft verklaard, dat haar verhaal berust op feiten, en dat zij dennbsp;goeden Oom Tom gekend heeft. Maar de lezersnbsp;kunnen bijna niet gelooven, dat de schrijfsternbsp;daarin waarheid gesproken heeft. Intusschen zalnbsp;het volgende u een’ neger doen kennen, die nietnbsp;onder doet voor Oom Tom, en van wien wijnbsp;zeker weten, dat hij was, zoo als hij ons wordtnbsp;voor gesteld.
In het Maandberigt van het groote Amerikaan-sche zendelinggenootschap te Boston vertelt de secretaris van dat genootschap ons het volgende:
Ik heb nu en dan wel eens gesproken van een ouden neger, dien ik leerde kennen, toen ik Di'J
-ocr page 3-3
in Februari] van het jaar 1848 eeuigen tijd onder de Choctaws (spreek uit; Tsjoktós) ophield. Mennbsp;heeft mij sedert wel eens aangespoord om de feitennbsp;in het openbaar mede te deelen; ik heb echter begrepen , dat dit niet vóór zijnen dood moest plaatsnbsp;hebben. Onlangs vernam ik, dat de man gestorven was, en toen schreef ik aan een paar mijnernbsp;Vrienden, die hem nog beter gekend hebben dannbsp;rk, om eenige nadere bijzonderheden van hem tenbsp;Vernemen. Tot mijn’ spijt bevond ik, dat mijnenbsp;®igene aanteekeningen meer gaven dan wat zijnbsp;mij konden berigteu. Toch kan ik genoeg mede-deelen, om te doen zien, wat het geloof in een’nbsp;eenvoudigen neger vermag.
Kort na mijne aankomst bij den zendeling kins-^nay, zeide hij tot mij-: h Aleer gij naar Boston terug keert, móet gij toch den ouden lestee ,nbsp;®6U mijner gemeenteleden eens gaan opzoeken. Hetnbsp;m een oude slaaf; en ik zou haast zeggen, datnbsp;hy door zijn gebed de zending onder de Choctawsnbsp;tnt stand heeft gebragt.” — n Ik zal hem zeernbsp;gaarne gaan bezoeken,” was mijn antwoord.
Terwijl wij een dag of wat later een uitstapje maakten, liet hij zijn paard stil staan voor eennbsp;hnis, waar naast een laag hutje was opgerigt.nbsp;quot;Waarom houdt gij hier op?” vroeg ik. «Hiernbsp;'voont de oude lestbr.” Na eenige minuten bij
-ocr page 4-de iudiaausclie familie te hebben doorgebragt, die in het hoofdgebouw woonde, begaven wij ons naarnbsp;de hut. 13ij het binnentreden viel mijn oog opnbsp;een’ ouden neger, die blijkbaar onder den lastnbsp;der jaren gebukt ging, met grijs haar. Zoodranbsp;hij mijn’ reismakker zag, kwam hij nader en zeide:nbsp;//Ik dank God, dat ik u weêr eens zie, mijnheernbsp;KiNSBUEï; ” en zoo bleef hij eenigen tijd zijnenbsp;dankbaarheid betuigen, in een’ vloed van woorden, even hartolijk en vroom als eigenaardig.
Ik zette mij naast hem neder, en verzocht hem, mij iu het kort zijne levensgeschiedenis te vertellen. Hij sprak maar zeer gebrekkig engelsch,nbsp;en zijne vrouw, die veel jonger was dan hij,nbsp;moest mij dikwijls zijne woorden vertolken. Evenwel vernam ik, dat hij in West-Afrika geborennbsp;was, en wel twee of drie dagreizen van de „rivier”nbsp;(zoo noemde hij den Atlantisohen oceaan), waarnbsp;hij woonde tot dat hij ongeveer twintig jaar oudnbsp;was. Hij wist niets van God, zeide hij, nietsnbsp;van een ieven hier namaals. Hij wist niet, datnbsp;hij eene ziel had. Hij meende, dat als hij stierf,nbsp;hij // verrotten zou iu den grond”, zoo drukte hijnbsp;zich uit. Al zijne landgenooten verkeerden in dezelfde beklagelijke onwetendheid.
Op zekeren dag kwam men hem zeggen, dat als hij naar een ander dorp wilde gaan, ongeveer
-ocr page 5-®eii uur van daar, hij rum zou krijgen. Hij was 'l'vaas genoeg aan de verlokking gehoor te geven;
ziet, hij viel in eene hinderlaag, en werd als ®laaf verkocht u naar de rivier”. // Zij bonden mijnenbsp;banden vastging hij voort, // ik schreide, om-'lat ik vader, moeder en zusters verloor; maarnbsp;^et mogt niet baten. Ik heb ze nooit terug ge-zien.” (De verhaler geeft hier en verder het ge-lirekkig engelsch van den neger; de lezer zal welnbsp;”®8ïijpen, dat wij het hier in goed hollandschnbsp;Oioeten overbrengen).
Hij werd naar Savannah (eene zeestad in den zuidelijken staat Georgië), overgevoerd en aan een’nbsp;planter in dien staat verkocht. Maar het werdnbsp;^6in eerst daarna duidelijk, hoe God hem uit ditnbsp;unregt het goede bereidde. Toen wij hem vroe-hoe hij dan den Heer had leeren kennen,nbsp;antwoordde hij: e De oude zwarte menschen verhaalden mij van den Heiland. Zij zeiden: w;/Hes-, gij zijt boos, zondig.” ” // Ik zeide: // v Neennbsp;'h ben niet boos.”” w Zij zeiden; wGij bidt niet,nbsp;S'j gaat naar de hel.”” wik zeide: wwik ga nietnbsp;’'aar de hel; ik zal verrotten in den grond.” ”nbsp;quot;2lj gingen voort met praten. Toen gevoelde ik,nbsp;'^at ik boos was, dat ik naar de hel moest gaan:nbsp;h^aar ik bad tot God. Ik vond den Zaligmaker.”nbsp;hlit had plaats, volgens de tijdrekening van den
-ocr page 6-6
ouden neger in »het jaar van de groote aardbeving”, of zoo als de heer rinsbuby meende, in 1811.
Om zijne blijdschap te betuigen over de groote verandering, die in hem was te weeg gebragt,nbsp;zeide hij: //Ik was bedroefd, toen zij mij vingen;nbsp;maar ik ben nu niet meer bedroefd. De zendelingnbsp;vroeg mij eens, of ik niet naar Afrika terugnbsp;wilde. Ik antwoordde: «//Neen””, omdat boozenbsp;menschen naar de hel gaan. Ik ben blijde, datnbsp;ik hier ben gekomen^ Ik ken nu den Heiland.”nbsp;//Zijt gij gelukkig, lesteb?” vroeg ik. «Ik stelnbsp;mijn hart op den Heiland; dus ben ik gelukkig-Wij hebben niets. Wij gaan denzelfden weg diennbsp;wij komen. De wereld is niets. Ik heb dezenbsp;wereld niet meer noodig. Maar ik blijf zoo langnbsp;het God behaagt; als wij sterven is er geen leednbsp;meer. Niet wegens mijne braafheid, maar o®nbsp;het bloed van jezus. Ik ben een zwarte; maarnbsp;de weg om den Zaligmaker te vinden is de zelfdenbsp;voor zwarten en blanken.”
Ik voeg hier aan toe eenige herinneringen, die een der bovengenoemde vrienden mij verschafte-//Mijne eerste kennismaking met lesteb,” zoonbsp;schreef hij mij onlangs, «begon in het jaar 1831-Ik herinner mij hem zeer wel, —- zijne levens'nbsp;wijze en zijne gebeden, hoewel ik slechts ongeveer
-ocr page 7-^Wee jaar in zijne nabijheid woonde. Toen ik te Elliot (eene stad) kw'am, hadden de zendelingennbsp;®ij veel van zijne vroomheid en van zijn natuurlijknbsp;'kerstand te vertellen. — Daar hij het Evangelienbsp;liet eerst in Georgië had leeren kennen, liet hijnbsp;®let na voor zijne vrienden in dat gewest te bidden. Hij bad soms: n n Heer! zegen de christelijkenbsp;''rienden in Georgië; wees hun een steun in dennbsp;grooten dag.”” Uit Georgië werd hij overgebragtnbsp;*iaar Tennessee” (een staat, die ten noorden vannbsp;Greorgië ligt). //Hij verhaalde mij, dat het hemnbsp;leed deed, dat hij derwaarts ging, omdat hijnbsp;freesde daar het Evangelie niet meer te zullennbsp;liooren. Maar hij hoorde het, en hij was verblijd.nbsp;Later moest hij naar de Chickasaw-indianen (spreeknbsp;eit: Tsjikkesó), in den staat van Missisippi,”nbsp;(dat was nu weer meer zuidelijk, maar ook weernbsp;herder naar het westen), //waar hij de eigendomnbsp;^erd van een’ kleurling. Daar was geen zendeling in zijne buurt, en dat bedroefde hem. Maarnbsp;de Heer ontfermde zich over hem. h n Ik hoordenbsp;niet preêken,”” zeide hij later, n // dus bad iknbsp;den Heer, dat Hij mij mogt zenden, waar iknbsp;^an den gezagenden Verlosser kon hooien. Opnbsp;bekeren dag zeide mijn meester tot mij: mster ,nbsp;gij gaat naar mijne plaats om daar te werken.nbsp;Toen was mijn hart zoo verblijd. Daar kon ik
-ocr page 8-8
den zendeling hoeren. Zoo kwam ik hieren nu hoor ik steeds het Evangelie.” ”
Er was een voorval in het leven van den ouden LESTEB, dat een bewijs oplcvert van de onbezweken trouw en den waren heldenmoed van dezennbsp;man. Yolgens zijn eigen verhaal, blijkt, dat zijnnbsp;meester (zoo als ik later vernam in dronkenschap),nbsp;hem beval het bidden na te laten; en tevens zeidenbsp;hij; jfAIs gij het niet Iaat, schiet ik u dood”.nbsp;Zijn antwoord was dadelijk gereed ; n Meester ! iknbsp;moet bidden; ik kan niet leven zonder bidden.”nbsp;Het geladen geweer was bij de hand; hij wasnbsp;geheel aan de genade van'een’ woesten Indiaannbsp;overgelaten; en hij dacht, dat zijne laatste urenbsp;gekomen was. Maar zijn Kots begaf hem niet!nbsp;Het geweer werd opgerigt, aangelegd, afgeschoten.nbsp;Tot zijne groote verbazing gevoelde hij zich ongedeerd! //God bewaarde mij,” was zijne eenvoudige verklaring”. Maar zijn meester wilde zijnnbsp;boos voornemen niet opgeven. Hij herhaalde zijnnbsp;bevel met de bedreiging; maar de onverschrokkennbsp;neger had slechts één antwoord:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;// Meester! ik
moet bidden; ik kan niet leven zonder bidden.” Het gew'eer werd voor zijne oogen op nieuw geladen. Hij hoorde den kogel in den loop vallen.nbsp;Hij kon niet verwachten, dat hij voor de tweedenbsp;maal zou ontsnappen; maar hij besloot, even als
-ocr page 9-o
propheet van Israël, die in den leeuwenkuil geworpen werd, omdat hij bad, als naar gewoonte,nbsp;•Jen Heer getrouw te blijven, wat een mensoh hemnbsp;Ook doen mogt. Het geweer werd weer opgebevennbsp;on aangelegd; maar juist toen bet zou wordennbsp;^fgeschoten, sloeg een schoonzoon van den Indiaannbsp;het in de hoogte, en des negers leven was gered.nbsp;Begeerig om den afloop van dit voorval te verne-Oien, zeide ik tot lestek: v Heeft uw meesternbsp;o later het bidden willen beletten?” «Neennbsp;Oiijnheer,” was het antwoord: hij wist, dat hijnbsp;geen goed gedaan had; hij wist, dat hij mijnbsp;niet kon dwingen het na te laten.” n Ziedaar denbsp;geestkracht van den martelaar” zei ik bij mijzel-''^en, „en God heeft haar doen zegevieren.”
Baar ik mij herinnerde, hoe de heer KiffSBUftY ^el: //ik zou haast zeggen, dat hij door zijn gebednbsp;^e Choctaw-zending tot stand bragt”, deed iknbsp;hem eenige vragen, om juist te weten te komen,nbsp;quot;'at hij gedaan had. De Choctaws en Chickasawsnbsp;(spreek uit; Tsjikkesos) vormden oorspronkelijk eenennbsp;stam; en zij bewoonden het zelfde district aan dezenbsp;^ijde van de Mississippi. Eeeds vroeg schijnt hunnbsp;toestand hem zwaar op het hart te hebben ge-quot;'ogen. Hij was de eenige getuige der waarheidnbsp;'tl dat gansche gewest. Hij hoorde geen gebed,nbsp;totdat hij den heer wieiams, een’ zendeling van
-ocr page 10-het Bostonsche geiiootsehap ontmoette. Maar /«];' had voortdurend God gesmeekt, dat het Evangelienbsp;op de eene of andere wijze aan deze Indianennbsp;mogt gepredikt worden. ;/Hoe kwaamt gij er toe”,nbsp;zeide ik tot hem, //te bidden, dat het Evangelienbsp;hun mogt gezonden worden?” //Wel, mijnheer”,nbsp;hernam hij, // ik bid voor de gansche wereld.”nbsp;// Hoe zijt gij er toe gekomen om voor de geheelenbsp;wereld te bidden?” //De Heer jezds Christusnbsp;heeft het mij in het hart gegeven. Niemandnbsp;heeft mij gezegd voor de geheele wereld te bidden. De Zaligmaker heeft het mij in het hartnbsp;gegeven. Hij is niet gekomen om voor een’ tenbsp;sterven, maar voor de wereld, en ik moet bidden voor de wereld. Ik zou willen, dat iedereennbsp;naar den hemel ging.” //Gij hebt gelijk,” zeidenbsp;ik bij mijzelven, // de Zaligmaker heeft het u innbsp;het hart gegeven. Het was niet door eene ofnbsp;andere redenering, maar door zijne werkende liefde,nbsp;dat gij tot het besluit zijt gekomen: even alsnbsp;CHRISTUS voor de wereld stierf, zoo moet de gemeente, die hij heeft vrij gemaakt door zijn bloednbsp;voor de wereld leven.”
Het blijkt, dat de zendelingen reeds bij den aan vang van hun werk onder de Choctaws, zeernbsp;veel hebben op gehad met het christelijk leven vannbsp;LESTER. Zij moeten zeer verbaasd geweest zijn
-ocr page 11-tevens veel aanmoediging hebben gevonden, ioen zij zagen, dat Hij die hun een’ lastbrief gegeten had, ook een’ armen slaaf had gezonden, dienbsp;terwijl hij eens een blinde heiden was, nu hunnbsp;^oorlooper en medewerker moest worden in hetnbsp;koningrijk Gods. Hij was, zoo ver wij weten, denbsp;®enige man, die bad te midden van den geheeleunbsp;etam der Choctaws”, zegt de heer kinsbuey. //Watnbsp;2ijne smeekgebeden hebben toegebragt om onzenbsp;Zending tot stand te brengen, kan hier benedennbsp;nooit bekend worden. Zeker is, dat hij sedertnbsp;tang gesmeekt had, dat het Evangelie mogt ge-bragt worden aan het volk waaronder hij leefde.”nbsp;En waarlijk, het was opmerkelijk, hoe zeer hijnbsp;van bidden hield, en hoe gemakkelijk hij bad.nbsp;//Wij hielden het er voor, dat hij den ganschennbsp;dag bad”, zegt de heer byington. Hij kwam denbsp;zendelingen bezoeken, wanneer zij ziek waren; ennbsp;Vroeg men hem om te bidden vóór hij weg ging,nbsp;dan was hij bereid, hoe gering zijne kennis ooknbsp;Was, en dat zonder te aarzelen. Sommige vav»nbsp;zijne uitdrukkingen waren niet ligt te vergeten;nbsp;zoo als deze :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;// Heer, wij zien deze minuut: wij
kunnen niet rekenen op de volgende minuut”; //Heer, ontferm u over de dronkaards en de evangelie verachters”; //help de zendelingen voet voorvoet voortgaan en het Evangelie overal prediken,”
-ocr page 12-En zijn vertroi(wen, dat God zijne gebeden zou verhooren schijnt in hooge mate kinderlijk ennbsp;onwankelbaar te zijn geweest. Eens zeide denbsp;heer byingto-n tot hem: « Lestek , gij komt hiernbsp;geheel alleen in die donkere avonden”; (het wasnbsp;een afstand van twee engelsche mijlen of veertig'nbsp;minuten)*//zijt gij niet bang?” «Waarvoor zounbsp;ik bang zijn? Ik blijf digt bij God.” «Maar,”nbsp;hernam de heer byington, «er zijn wolven ennbsp;andere wilde dieren in de bosschen.” «O, iknbsp;bid God voor ik uitga. Ik zeg hem, dat ik zijnenbsp;dienstknechten, de zendelingen ga bezoeken. Iknbsp;bid hem, dat hij mij beware tot dat ik terugnbsp;kom. Dan kom ik. Ik ben niet bang; God draagtnbsp;zorg voor mij.”
Het kwam juist zoo uit, dat in het grootere huis waarin de indiaansche familie woonde , waarvan ik boven sprak, een kind moest gedooptnbsp;worden tegen het einde van ons bezoek bij eesteb.nbsp;De heer kinsbüky bediende den doop, en wenddenbsp;zich daarna tot onzen zwarten vriend en mij metnbsp;de woorden «Ik verzoek u beiden te bidden.”nbsp;Wij knielden dus, en ik sprak een kort gebednbsp;uit. De oude man bad daarna. Bijna de helftnbsp;van wat hij sprak kon ik niet verstaan; maarnbsp;dit verstond ik, en het wekte mijne bewondering;nbsp;gedurig kwam hij er weer met nadruk op terug;
-ocr page 13-«Breug het Evangelie tot elke natie,” Hoe hij “lit gedurig bij het overige aanknoopte, kan iknbsp;ïgt;iet zeggen. Dit alleen scheen mij toe de oplossing te zijn; II Zijn medelijden met de heidenennbsp;is zoo groot wegens zijne bekendheid met hunnen droevigen staat; zoo groot is zijne begeerte,nbsp;i^nt hij die voor de volken stierf over hen mogenbsp;legeren, dat in zijne ziel de pligt, het voorregt,nbsp;de zegen van hun den ondoorgrondelijken rijkdomnbsp;''nn CHRISTUS deelachtig te doen worden, bovennbsp;nan staat. Zijne gedachten, zijne hoop, zijn verhangen alles vereenigt zich in de uitbreiding ennbsp;hieerlijkheid van dat koningrijk, dat bestemd isnbsp;°in de aarde te vervullen.”
Lester gaf ons zijn’ zegen, en wij zetten onze 'eis voort. Maar ik zal die nederige hut, metnbsp;dien mau, gebogen door de jaren, die geduldignbsp;quot;'achtte naar het huis niet met handen gemaakt,nbsp;hiet eeuwige vaderhuis, nooit vergeten, totdat alnbsp;det verledene uit mijn geheugen zal gewischt zijn.nbsp;ik Was nooit te voren zóó doordrongen van denbsp;Eigenaardige waardigheid en verhevenheid van volkomen ernst en volharding in het christelijk leven.nbsp;ijEsTEK begon zijn leven onder de allerouguu-Eiigste omstandigheden; en in vele opzigteu verpieterden die slechts weinig in volgende jaren.nbsp;Pilaar hij had menschen ontmoet, die hem in
-ocr page 14-hunne eenvoudige taal hadden kunnen spreken van den Zaligmaker, dien hij noodig had. Ennbsp;daar hij zoowel door den Geest geleerd, als uit dennbsp;Geest geboren was, had hij den'weg der zaligheidnbsp;in zijne gansche volheid en voortreffelijkheid leerennbsp;kennen, en, wat moeijelijker en zeldzamer is,nbsp;dien in opregtheid bewandeld. Het geloof, datnbsp;hij ontving, had zich in hem eene magt tot volkomen vernieuwing betoond. De menschen leerdennbsp;hem kennen, als iemand, die bij jezus geweestnbsp;was, en zij vereerden hem als zoodanig.
Tot dusverre het berigt van den secretaris van het Bostonsche genootschap.
En wat zegt gij nu, waarde Lezer! van zulk een geloof in een’ zoo eenvoudigen neger? Leeftnbsp;in uwe ziel iets van het geloof, dan zult gij bijnbsp;ervaring weten, hoeveel kracht en moed en volharding het schenkt. Maar dan weet gij ook, datnbsp;het niet bestaat in de kennis van geloofitvaarhede»nbsp;(dogma’s). Dit te weten, «dat God zóó lief denbsp;wereld had, dat Hij fijnen eenig geboren zoonnbsp;haar schonk, opdat een ieder die in hem gelooftnbsp;niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe’ gt;nbsp;dit bij eigen ervaring te weten, zegt reeds veeLnbsp;zegt, wel beschouwd alles. Wie zich geheel aa»nbsp;dien Zoon van Gods liefde heeft overgegeven, ennbsp;het zijne hoogste zaligheid acht met hem te leven»
-ocr page 15-door hem met den Vader in gemeenschap te staan, die zal weten , dat het gebed veel vermag. Hetnbsp;^'Ou ons niet veel geven, als wij ons voornamennbsp;dien ouden neger na te volgen ; het zou ook nietnbsp;^tinnen , daar wij onder geheel andere omstandigheden leven; maar te volharden in het gebed, tenbsp;hopen tegen hope, altijd weder met zijne noodennbsp;i'Ot den Heer te gaan en ook weder met blijmoedigheid te kunnen zeggen: »Vader, uw wilnbsp;geschiede”, dat is een vrucht van het geloof,nbsp;dat bewijst, dat men een navolger van cheistüs,nbsp;®en kind van God geworden is.
De zending onder de Choctaws en Chickasaws, t»ee wilde volksstammen, heeft schoone vruchtennbsp;gedragen. De zendeling kinsbukï, die boven ge-•*oemd werd, trad in 1831 onder hen op. wNognbsp;het jaar 1818” zoo luidt een der berigten,nbsp;quot; Waren deze stammen in den vollen zin des woordsnbsp;heidensch en woest volk. De ergste ondeugdennbsp;heerschten onder hen. Veelwijverij en kinder-*Doord, gevechten en oorlogen hadden zij vannbsp;hunne voorouderen geërfd. Maar daarenboven hadden zij eenige van de slimste zonden overgenomennbsp;^an de blanken. De dronkenschap was eene volks-undeugd geworden. Toen de zendeling kinsbükynbsp;eens vroeg: Is daii niemand nuchteren onder u?nbsp;quot;^as het antwoord: ja, er is er een. En thans
-ocr page 16-vinden wij in hun land, op hunne akkers, in hunne huizen overal welvaart en verbeteringen van allerleinbsp;aard. In hunne scholen vinden wij de stelligenbsp;bewijzen, van verstandsontwikkeling, opgewektheid en toenemende kennis bij de kinderen. Innbsp;hunne kerken beseffen wij, dat de Heer werkelijknbsp;in hun midden is. Mét blijde verbazing vragennbsp;wij; ;/is dit het volk, dat, toen onze zendelingennbsp;hier kwamen, zoo onwetend en zoo diep gezonkennbsp;was?”
Ook bij ons valt nog veel te doen. Iedere vader en moeder, iedere volwassen broeder ennbsp;zuster heeft eene roeping om in zijnen kring medenbsp;te werken ter bevordering van de komst van hetnbsp;godsrijk in huizen en harten. Maar wie het bestnbsp;deze roeping begrijpt, gevoelt ook het krachtigstnbsp;eene roepstem in zijn binnenste, die hem^aanspoort,nbsp;om ook naar zijn vermogen mede te werken totnbsp;de komst van het Godsrijk onder de arme heidenen.nbsp;Bidden wij niet gedurig; Uw koningrijk kome?