-ocr page 1-

mkdedeelingen van s. uleers,

^endplinj; vnn het Kederlaiidsche Zendelingftenootschap.

LI E V F. L F Z E K !

Ulee^ks ia in 1867 in Nederland gekomen, en lieeft liiev vele maanden vertoefd. Hij heeft onge-'eer 39 jaren in de dienst des Heeren gearbeidnbsp;otider (Ie Alifoeren , die in de Minahaaa vannbsp;^^enado wonen ; en kwam herwaarts om te zien,nbsp;hij ook

•doofheid . heeft

genezing kon vinden van eene erge die hem in zjjn werk hinderde. Hijnbsp;in Nederland zijnde op vele plaatsen ge-^Pfoken. Hebt gij hem gehooid, gij zult u gewisnbsp;^«ariie het een en ander herinneren. Hebt gijnbsp;hem niet gehoord, gij zult dan wel gaarne ietsnbsp;nemen van de mededeelingen, die hij deed.nbsp;het zijne leuze: «ik zoek raeusoheu voornbsp;Heer eu voor den Hemel te winnen,” hijnbsp;*'nehtte daarnaar ook in zijne toespraken. Ennbsp;'i ttioge in deze regelen sprekende niet te ver-

-ocr page 2-

geefs tot u komen. In hetgeen gij hier leest is niet zoozeer gezien op geregelde orde, als welnbsp;op trouwe overlevering van hetgeen hij sprak.nbsp;Hij sprak natuurlijk veel over zijn’ persoon ennbsp;woonplaats, over den vroegeren toestand der inwoners , over zijne werkzaamheid onder hen opnbsp;allerhande wijze, bij afwisselende ontmoetingen,nbsp;met verschillende helpers, onder zegenrijke omstandigheden en over de heerlijke vruchten, die in dennbsp;tegenwoordigen tijd worden aanschouwd. En gelijknbsp;hij betuigde , zoo zij bij hetgeen hij deed en zag,nbsp;het oog niet gerigt op den zendeling maar opnbsp;den Heer. Hem zij de eer van het goede, datnbsp;tot stand kwam!

Reeds sedert vele jaren had ulfehs eenige doofheid, door dat eene koorts, die verdrevennbsp;was, zich op zijne ooren had gezet. Sedert eennbsp;paar jaar echter werd zijne doofheid erger. Vraagtnbsp;gij waardoor? Hij verhaalde daaromtrent hetnbsp;volgende;

!{Ik was een groot liefhebber van paardrijden, en begon daarmede reeds op mijn zesde jaar,nbsp;toen mijne broers mij op het paard zetteden innbsp;de boerderij mijner ouders. Dit kwam mij goednbsp;te stade in de Minahasa, waar paardrijden denbsp;voornaamste manier van reizen is. Ik was daar-

-ocr page 3-

dooi' ook een der beste paardrijders: en wist paarden te gebruiken, die een ander niet konnbsp;besturen. Zoo had ik een paard gekocht van donnbsp;zendeling schwabz, een uitmuntenden ruiter; dochnbsp;het was een ontembaar dier, dat schwakz reedsnbsp;tvveemaal van zich had afgeworpen , en hij durfdenbsp;er niet weer op. Ik kocht het voor ƒ 300, dennbsp;hoogsten prijs voor een paard daar, omdat hetnbsp;zulk een schoon , sterk, edel dier was. Ik gingnbsp;er op zitten, kneep het met mijne beide knieënnbsp;in een , tot het steunde en beefde, eerder hieldnbsp;ik niet op, doch toen was ik hot paard meester.nbsp;SoiiWARZ kon maar niet begrijpen, en stond ernbsp;verbaasd over , hoe het paard mij zoo gehoorzaamnbsp;Was, dan in galop, dan in den draf, zooals iknbsp;Verkoos. Een jong van dit paard had ik gefokt,nbsp;(want ik fok ook paarden aan tot eigen gebruik).nbsp;Hit jonge paard was even edel en schoon, dochnbsp;ook wild. Ik dresseerde het, en er ontbrak nognbsp;iiuiar aan dat het soms steigerde. Was het steigeren het eenige verkeerde geweest, dan had iknbsp;dit in eens verholpen; daartoe behoefde ik maarnbsp;eene ligte flesch vol water, als het steigerde, opnbsp;zijn’ kop stuk te slaan , dat het water hem overnbsp;den neus liep; maar dit was het laatste gebrek,nbsp;dat ik wilde verbelpen, en het moest niet te vroegnbsp;gebeuren, niet eer hij raak was. Toen ik nu eens

1 *

-ocr page 4-

op reis was en van eene gemeente, die ik bezocht had, op een’ zondag, naar de volgende gemeentenbsp;zoude gaan, liet mijn jongen bij het opstijgen,nbsp;het paard te vroeg los, eer ik zat; en ik kwam,nbsp;terwijl het paard steigerde , achter den zadelnbsp;te zitten ; dat was niets, ik kon mij op dennbsp;zadel werken , terwijl ik den dubbelen, sterkennbsp;toom stevig vasthield. Doch de toom breektnbsp;als spinrag, en ik val achter van het paard, c'nbsp;wel zoo hevig, dat mij de adem begeeft, en iknbsp;meen, dat mijn einde daar is en ik den dood in inijnbsp;voel. Zoo hoor ik ook de omstanders zeggen;nbsp;hij sterft! Ik zie mijne vrouw en kinderen zekernbsp;niet weer, denk ik. Doch neen, dat kan zoonbsp;niet zijn, en met die gedachte span ik al mijnenbsp;krachten in, en met geweld haal ik weder adeimnbsp;Ik sta op, en spreek, doch ziet, weêr val ik neder, want de adem begeeft mij op nieuw , doch ooknbsp;nu gelukt het mij met de grootste moeite wedernbsp;te ademen. Wat intusselien aardig was, hetnbsp;schoone paard staat bij mij stil, en ziet mij aannbsp;alsof bet berouw had over zijne daad. Weldranbsp;weder op het paard geklommen, rijd ik naar denbsp;plaats mijner bestemming, predik daar des namiddags, doch naar huis terug gekeerd, moet ik naafnbsp;bed, en daar lag ik drie maanden ziek. Ik, to*nbsp;op dien tijd de krachtige man, kreeg grijs haar

-ocr page 5-

en verzwakte. Eu door dien val van het paard Verergerde mijne doofheid van dag tot dag, zoo-dat zij mij tot groote hindernis werd in mijnenbsp;Werkzaamheden , en ik verlof ontving om herwaartsnbsp;Ie komen, ten einde genezing te zoeken. Mijnbsp;werd gezegd, dat de kwaal niet hopeloos was,nbsp;doch de genezing langzaam zou gaan, omdat iknbsp;de kwaal nu reeds jaren had gehad.”

Ulfebs erkende; «deze last is mij opgelegd door hooger bestuur, doch de Heer Weet het best waartoe en hoe lang.”

Ulvbrs is gevestigd te Koemdemboeaai. Dit is de hoofdplaats van zijnen werkkring. Deze plaatsnbsp;ligt zoo hoog, dat hij daar alles, niet slechts vannbsp;eigen werkkring, maar van een groot deel der Mi-iiahasa kan overzien. Van daar uit doet hij reizennbsp;door zijn’ werkkring, die 11 uren in middellijnnbsp;is. Hij reist dan langs zijne 21 negerijen rond,nbsp;Waarvan 16 gemeenten, die eene eigene kerk heb-lgt;en. Eene gemeente wordt gerekend te bestaan,nbsp;als er op zijn minst een 25tal lidmaten zijn ;nbsp;•lan komt er bij de school (want eene school isnbsp;''eeds in elk dorp) eene kerk, en zoo wordt hetnbsp;eene afzonderlijke gemeente. Om te komen bijnbsp;^'jne verst afgelegene gemeente Poïgar, moet hijnbsp;®en dag en eene nacht reizen. Eerst 7 uren tenbsp;paard, dan 11 uren in eene praauw of boot langs

-ocr page 6-

het strand , en dan nog weêr een paar nreii te paard. Die afgelegene gemeente, die aan Bolaang-Mongondou grenst, zal met den tijd wel vallennbsp;in den werkkring van de zendelingen, die in Bo-lailng-Mongondou komen.

De weg van Koemekmhoeaai naar Menado, de lioofdplaats van de Minahasa , is 30 uren lang.nbsp;Die weg loopt over bergen en dalen; van tweenbsp;dier bergen is de een 1400 , de ander 1600 voetnbsp;hoog. //Die 30 uur,” zoo verhaalde dlfeks, //rijdnbsp;ik in 7 uur, met vijf of zes paarden. Die paardennbsp;wisselen elkander af; want op zulke togten worden eenige paarden met jongens vooruit gezonden, om tijd te winnen, zoodat ik, waar hetnbsp;eene paard af is, een frisch paard vind, dat iknbsp;terstond kan bestijgen.”

Te Koemeleuhoeaai heeft hij eene kerk en school. Zijn woonhuis, dat hij zelf gebouwd heeft, isnbsp;schoon , groot en wel betimmerd; het is voorziennbsp;van schoone meubelen, die hij zelf heeft gemaakt,nbsp;of liever, die hij door de jongens, die hij zelfnbsp;opleidde, heeft laten maken, opdat hij ook hennbsp;daardoor zou leeren. Het staat in een schoonnbsp;en zeer gezond oord. Zoo verhaalde hij; //Nabijnbsp;mijn huis ligt een berg , hoog en digt begroeid,nbsp;zoodat men nevens mijn huis staande, bijna regtnbsp;naar boven moet zien om den top te ontdekken.

-ocr page 7-

// Bij mijn huis heb ik een’ vierkanten tuin, (li'ie bunders groot. Ik heb daarin verzameld eennbsp;tal van sierplanten; want waar ik in hetnbsp;wilde eene zeer mooije bloem vond, nam ik dienbsp;mede voor mijn’ tuin, en verlustigde mij in harenbsp;pracht bestendig. Ik heb daar allerhande groenten, zooals in Europa, die het gansche jaar doornbsp;'’oor de tafel dienen, voor mij en het groot ge-^in , dat ik onderhoud.

»Ik heb daar acht en twintig onderscheidene soorten van vruchtboomen, op drie na allen,nbsp;lt;tie men daar te lande vindt. Aan den kant vannbsp;mijn huis ontspringt uit eene rotskloof eene fontein, die in eene minuut tien oxhoofden waternbsp;Haar beneden stort; daarvan is een dunnere straalnbsp;afgeleid, die elke minuut drie oxhoofden waternbsp;Haar beneden stort in een hutje, waaronder mennbsp;dan tweemaal daags een stortbad neemt, datnbsp;zeer verkwikkend en versterkend is.”

In ULFEKS district is zeer veel bosch op de tgt;ergen en heuvels. Daar treft men soms boomennbsp;nan van 7 a 8 voet in middellijn, die dus viernbsp;n vijf personen eerst kunnen omvatten. De takken beginnen bij sommigen op 70 voet van dennbsp;Srond. En de boomsoorten zijn zeer menigvuldig;nbsp;quot;ik ken er,” zeide hij, //een paar honderd bijnbsp;name, maar er zijn veel meer. ïusschen de boo-

-ocr page 8-

men in groeijen struikgewas en slingerplanten , zoodat het niet ligt valt om er door te komen.nbsp;De inlander draagt dan ook altijd, als hij langsnbsp;zijne voetpaden gaat, zijn houwmes (peda) bijnbsp;zich, om regts en links te hakken, dewijl een padnbsp;vaak in korten tijd digt groeit. Grasveldennbsp;en weiden gelijk in Nederland, kent men daarnbsp;niet; want als men eene weide wil aanleggeu ,nbsp;dan is de grond zoo bezwangerd met boomzadeii,nbsp;dat er spoedig jonge boomeu als eeii vuist uitnbsp;den grond oprijzen, die in een paar dagen een’nbsp;halven voet hoog worden en het gras niet toe-lateii te groeijen. Paarden en koeijen wordennbsp;gevoed met boombladen en den afval van maïs ofnbsp;turksche tarwe.”

ÜLPERS verhaalde omtrent een’ van de bovenvermelde boomen, een zoogenaamde lingoa, het volgende: //Ik was nog niet lang te Koemelem-hoeaai, toen ik op eene hoogte een’ prachtigennbsp;boom ontdekte. Ik wees hem aan een’ vaii mijnenbsp;meesters, die met een’ glimlach zeide.- //ja!nbsp;wie dien krijgen kon, dat was een baas!”nbsp;Dit prikkelde mijn verlangen, om hem meesternbsp;tc worden. Na eenige dagen brak ik den tijdnbsp;uit, 0111 er heen te gaan; dat was al niet ge-makkelijk, want het ging over hoogten en doornbsp;diepten heen, Toen ik den reus voor mij had,

-ocr page 9-

Was ik verbaasd; maar ik bestemde hem toch Voor de schaafbank, en zoo teekende ik hemnbsp;met eene bijl, waardoor ik hem voor mijn eigendom verklaarde. Nu ging het er met een twintigtal mannen op los, en na dagen arbeidens.nbsp;Waarbij niet vergeten moet worden, dat' de Ali-foeren heel knap zijn in het vellen van hoornen,nbsp;iag het gevaarte tegen den grond. Toen kwamnbsp;nog eerst het groote werk aan. Eerst moesten denbsp;takken er af, toen moest hij in geschikte stukkennbsp;gezaagd worden, en ten slotte moesten die grootenbsp;'dokken nog langs den uiterst moeijelijken wegnbsp;naar mijne woning worden vervoerd. Onze moeitenbsp;is intusschen ruim beloond. Wat is dat eennbsp;Prachtig hout 1 Nog heb ik er van. En ik kannbsp;naauwelijks opnoemen, hoeveel ik er van gemaaktnbsp;i’eb. Het volgende herinner ik mij,” en hiernbsp;begon ULFEUs dan op te tellen: //7 ledekanteu,nbsp;6 rustbanken, 3 groote banken, 6 kleine banken,nbsp;^ groote tafels, 8 waschtafels, 4 groote kleerkasten, 36 leuningstoelen, 3 groote buffetten,nbsp;i dubbele secretaire met 1.50 verborgene laadjes.nbsp;k'it laatste stuk had ik voor de Parijsche tentoonstelling bestemd; maar het kwam niet geheelnbsp;klaar, en zou bij nader inzien ook te veel vrachtnbsp;Sekost hebben, om het genootschap er mede tenbsp;bezwaren. Ik heb eenige kleinere stukken gezonden ,

-ocr page 10-

10

maar die zijn tusschen Menado en Soeralaja zoek geraakt; althans zij zijn, met eenige kisten vannbsp;andere Broeders, nooit in h’et Zendelinghuis aangekomen.”

Aangaande den toestand der bewoners in vroe-geren tijd vertelde ülfeks onder anderen: f/Toon wij daar kwamen was het volk ten nilerste morsig,nbsp;onkundig, bijgeloovig en zedeloos.

//Eenige proeven daarvan:

)/De Zendeling herm.\nn was sedert eenigen tijd begonnen te werken in het distrikt, waar wnj kwamen. Hij, die zulk een uitnemend zendeling wasnbsp;en nog niet genoeg is gekend en gewaardeerd, hijnbsp;had 8 scholen opgerigt en 7 dorpen van tijd totnbsp;tijd bezocht. Nu had ik om dit voort te zettennbsp;meesters uit de inlanders op te leiden, wantnbsp;vooral door scholen komt het Evangelie verdernbsp;onder hen. HERMA^¦N zeide tegen mij: //«daar isnbsp;een jongen, die uitmunt onder zijn volk,’”' en hijnbsp;%vees mij een’jongen, dieFEEDiNAND heette. Maarnbsp;hoe zag die jongen er uit! Hij had een kleednbsp;aan «kabaja”; maar men kon de grondkleur nietnbsp;onderscheiden van morsigheid (het volk wast nietnbsp;van wassohen); zijne borst, die door het opennbsp;kleed zigtbaar was, was vol onreinheid en getuigde zelfs van eene ziekte, die zich ook aan de

-ocr page 11-

11

handen, tusschen de vingers-en elders vertoont, die ik maar niet zal noemen. Het haar hingnbsp;hem over de oogen, zoodat men deze niet zien kon.nbsp;Ik bragt hem naar mijne vrouw. En die zei:nbsp;n «Is dat de jongen ? Zal die mij helpen aan denbsp;tafel en bij het eten?”” Ik zei: « «Ja vrouw, dienbsp;is ons aanbevolen en wij zullen zien.” ” De jongennbsp;Werd gewasscheu en gekleed door ons, en innbsp;korten tijd genezen. En, o! hij was zoo leerzaamnbsp;en van aannemen t’huis. Van dien jongen hebnbsp;ik, och! zoo veel genoegen gehad. Het duurdenbsp;niet lang of hij werd zindelijk, kamde zijn haarnbsp;keurig netjes, en steelswijze deed hij het somsnbsp;voor een’ spiegel. En ziet men hem nu in zijn’nbsp;zvvarten rok werkzaam, hij is geheel veranderdnbsp;en een van mijne beste meesters, die meer dannbsp;100 inenschen tot jezüs gebragt heeft.

«Van hunne morsigheid nog een staaltje.

«Toen wij daar kwamen, moest ik mij een huis bouwen, want het huis, dat er was, was zoonbsp;niorsig, dat het haast niet te zeggen is. Zulkenbsp;huizen zijn op palen gebouwd, ook voor de luch-tigheid; midden in het vertrek is een rond gatnbsp;in den vloer, ten dienste van zekere behoeften,nbsp;ik behoef niet meer te zeggen. Daar onder loopennbsp;de varkens, en dat is goed, want anders zou hetnbsp;Vuil daar nog meer ophoopen.

-ocr page 12-

12

«Hunne onkunde was niet minder dan hunne morsigheid.

//Een enkel staaltje deel ik mede.

//Toen ik mijn huis zou bouwen hadden wij geene meubels. De weg, waar langs het goednbsp;gebragt werd, was hoogst bezwaarlijk. Slechtsnbsp;het noodigste werd overgebragt. Tafels, stoelennbsp;enz. hadden wij niet. Wij maakten ons van pakkisten, die wij doorzaagden eene tafel, en, metnbsp;bamboes er bij, zitplaatsen. Ik had gelukkig eenenbsp;zaag medegenomen. Mijne vrouw wilde onder eennbsp;spiegeltje graag een waschtafeltje hebben. Ik hingnbsp;dat spiegeltje op, en nam eene pakkist, om die ernbsp;onder te zetten, als daar dan een doek op lag, was hetnbsp;klaar. «Ik droeg die kist met den jongen op harenbsp;plaats onder den spiegel; maar toen hij den spiegelnbsp;zag, stond hij stil, schudde en boog zijn hoofd,nbsp;keek weer op, smeet de kist op mijne voeten,nbsp;vloog weg en riep buiten zijne landslieden bijnbsp;elkaar, en had het o! zoo druk om te vertellen,nbsp;waarbij allen zich verbaasden; doch ik verstondnbsp;de taal nog niet goed. Ik hem achterna en vraagnbsp;hem op mecwarigen toon:

««Wat scheelt n ferdinakd?”” Hij schudde zijn hoofd. «//Wat is er feiidinanu?”” ««Ik ga nooitnbsp;weer in huis.”” Eindelijk verstond ik hem : ««ik hebnbsp;satan gezien.”” Ik had het al begrepen. Ik ant-

-ocr page 13-

woordde: //wwel zoo mijn jongen, hoe zag hij er uit?”” Eindelijk zeide hij: //«brani”” d. i. bout, zeer vermetel, en juist zoo als ik, hij droeg ook eenenbsp;pakkist.” ” Met moeite haalde ik eenigen over innbsp;huis te komen. Ik nam den spiegel in de hand,nbsp;met de achterzijde naar hen gekeerd, en vroeg ofnbsp;zij ook satan wilden zien? ikl sprekende keerdenbsp;ik hun vervolgens den spiegel toe, en zij liepennbsp;het huis ontzet uit, zoodat ik hen met moeitenbsp;tot bedaren bragt. (1) Zoo onkundig was hetnbsp;Volk, .ver van alle beschaving.

(1) Om zich hier tc lande eono juistere voorstelling van die vrees te geven , maar ook hoe het volk die overwint,nbsp;oioest men kennis gemaakt hebben met een’ jongen Alifoer,nbsp;die met Br. VAS DER wal over kwam, en die sedert eeni-geii tijd in het zendelinghuis woont, Die jongen is uit eennbsp;district, waar het christendom nog weinig invloed heeft, ennbsp;hij was een der minste van VAN DER WALS huisjongens.nbsp;Toch is hij in allen deele een goede jongen, die zich zeernbsp;ijverig betoont, en onder anderen al heel aardig timmert.nbsp;Hij werkt ook mede in den tuin. Nu kwam er bij hefc-'vegrijden van bladermest een groote worm te voorschijn ;nbsp;oen van ons neemt dien op, om hem dien te doen zien ;nbsp;Waar dadelijk zet hij het op een loopen. Hij hield den wormnbsp;voor eene slang , en het kostte veel moeite , om hem er toenbsp;to brengen , het dier bedaard te bezien , nog meer, en datnbsp;eerst veel later, om het hem in de hand te doen nemen,nbsp;iitog niet lang geleden tvas hij doodsbang voor het geraamtenbsp;van een’ paardenkop, maar die vrees had hij spoedig overwonnen.

N.

-ocr page 14-

14

Niet minder was hun bijgeloof en onzedelijkheid zigtbaar.

//De heidenen verblijdden zich over onze komst, lienen en dansten om 3 ruwe steenen, aten ennbsp;dronken en baden. En wat was hunne bede ? Datnbsp;de góden de zendelingen voor hen onschadelijk zouden maken, en hun geld en goed onder hen mogtnbsp;verdeeld worden; want zij beschouwden ons als rijk.

//Toen wij er een week of zes waren geweest, werd de kop van onzen koewachter gesneld, datnbsp;is, de man werd overvallen, op den grond geworpen en het hoofd hem afgehouwen, op een geweerschot afstaiids van ons huis. Het bloed vannbsp;zulk een’ verslagene werd dan warm gedronkennbsp;door den koppensneller, en het hoofd onder een’nbsp;paal van een huis gelegd, opdat er zegen in zulknbsp;een huis zou wonen.

//Hunne godsdienst was natuurdienst; daarbjj wordt geslachtsdrift gevoed en aan deze voldaan opnbsp;de ergerlijkste wijze, zoodat ik het niet zeggen kan.nbsp;De fosso’s of godsdienstige feesten, wuiarvan hetnbsp;écne nog ongebondener is dan het andere, zijn dannbsp;ook aan dansen , eten , drinken , wellust gewijd,nbsp;en wel mannen, vrouwen en kinderen ondereen.nbsp;In het begin heb ik dat eenmaal bezocht. Verschrikkelijk !”

//Op het huisgezin heeft dit natuurlijk invloed.

-ocr page 15-

15

He man is zoo goed als slaaf van zijne meerderen. He vrouw is slavin van den man. Zij werken,nbsp;beiden, en de kinderen ook, dagelijks in denbsp;koffijtninen , waar hunne verdienste 10 ets. is opnbsp;den besten grond, 3 ets. daags als de grondnbsp;sle.cht is. En dan moeten zij hoofdgeld betalen,nbsp;/ 6 in het jaar. — Gaan ze naar de tuinen ofnbsp;van daar naar huis, dan gaat de man als eennbsp;beer, doch de vrouw draagt het noodige,nbsp;gereedschap, takkebossen, of andere dingen,nbsp;doorgaans ook een kind. Is de man goedig,nbsp;lt;lan draagt hij nog wel eens zijn kind op dennbsp;srm. Maar de vrouw is daar om den zwaarstennbsp;Ifist te dragen. De meisjes, die eerst bij onsnbsp;twamen, zedelijk nog dieper gezonken dan denbsp;jongens, zagen er uit als boschraenschen. Tochnbsp;bebben zij wel aanleg om te leeren. Ja, ze zijnnbsp;bijzonder geschikt daartoe en vlug daarin; maarnbsp;blijven steeds langzaam in het werken innbsp;Vergelijking van nederiandsche werklieden.”

Onder deze menschen nu was ulfers werkzaam. En dit op allerhande wijze.

//Men zegt wel eens,” zoo sprak hij, //de zen-lt;leling moet van alles zijn, en zoo is het ook in ^ijne veelvoudige werkzaamheden. Hij moet nietnbsp;slechts prediken en onderwijzen in de kerk en de

-ocr page 16-

school, raaar ook onderwijs geven in de werkplaats tot liet aanleeren van verschillende ambachten; en wat niet het minst belangrijk is, de geneeskunst beoefenen,”

Ulfers verhaalde daaromtrent ook het volgende:

ff Bij mijn rondreizen langs de 16 verschillende gemeenten , waarvoor ik heb te zorgen, begin iknbsp;overal eerst met het ¦ onderwijzen der kinderennbsp;en het prediken in de kerk, daarna wordennbsp;doop- en lidmaat-candidaten onderwezen, en voortsnbsp;worden de zieken, die ik weet dat er zijn, bezocht en geholpen. Onder het te paard zitten ennbsp;verder rijden begeleiden mij vervolgens de kerke-raadsleden en worden, om tijd te winnen , denbsp;belangen der gemeente besproken. Van daar datnbsp;men dan ook wel zegt: de zendeling leert opnbsp;twee plaatsen, in de kerk en op het paard,nbsp;Ook als ik te huis ben, komen van verre ennbsp;van nabij kranken tot mij , en worden tot mijnbsp;gebragt, waaraan ik dan bij het genezen natuurlijk niet alleen geneesmiddelen , maar ook geestelijke gaven uitdeel. Zoo doende had ik jaarlijksnbsp;meermalen 1500 patiënten; hun getal klom in éénnbsp;jaar zelfs tot 3000.”

Zoo wordt allerhande kennis, ook de geneeskunst, door hem met vrucht aangewend ten dienste van het Evangelie.

-ocr page 17-

If


17

IIb ontraoetiiigen vau dcii zendeling zijn zeel' afwisselend. Een paar staaltjes verhaalde hij daarvan.

//Ik heb een’ hoekoem tuewa, een tweede hoofd , gekend, een winzuchtig , schraapzuchtig man, dienbsp;liet arme volk veel nadeel berokkende door zijnenbsp;onregtmatige afpersingen. Dikwijls reeds had iknbsp;hem bedreigd hem te zullen aatiklagen, en eindelijk zóó, dat hij er wel op aan kon, dat ik hetnbsp;eerlang zou doen. Omstreeks dien tijd voerennbsp;wij op eeiie soort vlot de rivier Rmio-l-apo over,nbsp;die zeer sterk stroomde. Wij waren bijna aan dennbsp;overkant, en lui moest met veel behendigheid ecunbsp;touw aan land geworpen eii met kracht aange-grepeii worden. Het touw werd niet goed uitgeworpen , zoodat het vlot met geweld zijwaartsnbsp;afdreef naar zee. Nabij het land groeide eennbsp;struikgewas, dat uit den bodem opschiet, en veelnbsp;gelijkt op een bosch van hagedoorn hier te lande.nbsp;Haar dreef het vlot tegen aan en tegen op , zoodat het kantelde, en alles, wat er op was, te waternbsp;ging, waaronder ook eenige paarden. Geeii vannbsp;ons kon zwemmen. Sommigen kwamen aan landnbsp;door deu staart van een paard te grijpen. Ik wildenbsp;dit ook doen, doch greep mis en zonk. Herhaaldenbsp;koeren werkte ik mij zoo ver boven, dat ik evennbsp;«wlem kou scheppen, maar eindelijk kon ik nietnbsp;Bieer, en was mijne kracht uitgeput. Daar komt

-ocr page 18-

18

iemand aaii, die met eigen levensgevaar zich in den stroom geworpen had, die mij een bamboesnbsp;toereikt, waaraan ik mij kan vasthouden, en weldranbsp;ben ik aan land. Toen ik tot bezinning kwam,nbsp;was mijn redder niemand anders dan mijn vijand,nbsp;de lioekoem-toewa. Hij had het regte middel gekozen, orn van mijne aanklagt vrij te komen. Iknbsp;schudde hem hartelijk de hand, hief verteedevdnbsp;den vinger tegen hem op, en zeide: nuO gij! moestnbsp;dat het middel zijn, om mijne aanklagt te doennbsp;verstommen?”” Aan hem was ik naast God mijnnbsp;leven verschuldigd.”

Ook om het gevaar dat ülfers bedreigde, is dit Voorval opmerkelijk.

Een ander voorval vorderde voorafgaande toelichting. //Daar groeijen in de Minahasa vele giftplanten, en de Alifoeren zijn als giftmengersnbsp;bekend. Ik ondervond dit ook eens. Het gebeurdenbsp;op zekeren nacht, dat mijne vrouw en ik zeer onrustignbsp;waren. Wij kregen eene hevige pijn in de maag,nbsp;die zich al verder uitstrekte vau oogenblik totnbsp;oogeublik door het ligchaam heen. ////Jetje, wijnbsp;hebben vergif in,” ” zeide ik tot mijne vrouw.nbsp;Zij schrikte niet weinig. Ik vroeg: // // hebt gijnbsp;melk in huis?”” Het weinige, dat er was, werdnbsp;verdeeld, en ik maakte spoedig een tegengift vannbsp;planten gereed, als braakmiddel werkende. Ge-

-ocr page 19-

19

lukkig was de uitkomst zoo, dat wij door Gods zegen bewaard bleven. Het had ons aan vurignbsp;gebed dan ook niet ontbroken.

n Maar van wie was nu dat vergif gekomen ? Wij besloten, dat wij het den vorigen avond bijnbsp;het gebruik der spijzen hadden ingekregen, ennbsp;begrepen toch geen gerucht daarvan te moetennbsp;maken; misschien zou het zich nog wel openbaren.nbsp;In het begin van ons verblijf tc Koemelemhoeai gebeurde het, dat de schoonste mijner koeijen werdnbsp;doodgestoken : dit geschiedde later meermalen; iknbsp;'vist wie de dader was, doch ik zeide hem ditnbsp;niet, ofschoon ik hem wel merken liet, dat iknbsp;het wist. Het was zekere abr.vh.vm , die vroegernbsp;een berucht giftmenger was, later een leerlingnbsp;Van Jezus werd. (Voor korten tijd ontving iknbsp;een’ brief, waarin zijn sterven in den Heer werdnbsp;Vermeld.)

//Abraham was vroeger een groot vijand van bet Christendom en zijnen prediker, hij was eennbsp;man van aanzien, die mij, zoo veel hij kon, plaagde.nbsp;Ijater kwam hij echter tot inkeer en werd gedoopt.nbsp;En hij zelf beleed mij zijne misdaad van vergiftiging, die hij aan ons had gepleegd, zoowel alsnbsp;hetgeen met de koeijen was misdreven.

//Dit droeg zich op deze wijze toe. Op zekeren ‘lag komt hij met een’ vriend van hem bij mij,

-ocr page 20-

20

ziet schuw iii de kamer rond, en verlangt mij afzonderlijk te spreken. Ik ga met beiden naarnbsp;een ander vertrek. Hij zag er zeer bedrukt uit,nbsp;en ik begreep, dat hem een zware last op hetnbsp;hart lag. Het duurt lang eer hij durft spreken,nbsp;en, door vragen iiitgelokt, spreekt hij maarnbsp;weinig, terwijl de tranen hem langs de wangennbsp;biggelen. Eindelijk beleed hij in de nederigstenbsp;houding zijne vroeger gepleegde wandaden ten op-zigte van mijne koeijen, en - waarvan ik schrikte,nbsp;dat hij het was, die mij en mijne vrouw vergiftigd had. Dit vreeselijk geheim had hij nietnbsp;langer voor zich kunnen houden, en de man, dienbsp;bij hem was , was zijn medepligtige geweest. O,nbsp;wat was ik dankbaar voor deze vrijwillige bekentenis. Eu hij, hij viel voor mij op de knieën,nbsp;en smeekte vergeving; maar ik knielde met hem,nbsp;om God te danken en te loven voor deze uitkomst, voor zijne genade.

wEn zijne bekeering was opregt en duurzaam vruchtbaar. Dit bleek ook uit zijn gedrag tennbsp;opzigte van een’ zoon, van hem. Hij had namelijknbsp;een’ zoon die israele heette. Deze verloor zijnnbsp;verstand, maar zóó dat hij wist zijn verstand tenbsp;hebben verloren, en hij beschuldigde zijn’ bestennbsp;vriend hem vergiftigd te hebben. Daar is namelijk eene plantsoort, door welker gebruik men

-ocr page 21-

21

ztilk een’ wiianzin krijgt, nis iskaeli liad. Toen nu abkaham eens riek was en dacht te sterven,nbsp;was zijn vurige wenscli, dat die vrienden wedernbsp;niogten worden vereenigd. Dit was niet gemakkelijk , want ISKAELI dreigde onoplioudelijk zijn’nbsp;vriend te zullen vermoorden. Maar toch zou denbsp;verzoening beproefd worden. Mijn meester regelde het zóó ^ dat die twee als bij toeval elkandernbsp;ergens ontmoetten, en hoe was de uitkomst ? Opnbsp;het zien van zijn’ vriend, vloog Israeli naar hemnbsp;toe, viel hem om den hals, en zij gingen nunbsp;zamen naar het ziekbed van vader abraham. Datnbsp;was eene vreugde voor den ouden man , en zijnnbsp;laatste wensch was nu maar, dat zijn zoon zooveelnbsp;veistand inogt behouden, dat hij zijn’ vriend bleefnbsp;liefhebben.”

In zijne werkzaamheden is ulfeks niet alléén bezig, er zijn ook anderen , die hem hierin behulpzaam zijn.

In zijn huis is het zijne vrouw, die de meisjes opleidt, zoo als hij aan de jongens werk-z.aam is. Een zestigtal van de meisjes , die doornbsp;haar zijn opgeleid, zijn getrouwd met dorpshoofden en meesters (I). In zijn dorp en in andere

(1) Zie eenige brieven van haar, uitgegeven onder den titel: iets uii hei huisselijk leven en de wevkzttitMhedeïi eenev Ze'/i-gedrukt te Rotlerdatn, bij WYÏ amp; ZONEN.

-ocr page 22-

22

dorpen is de meester degene, die dagelijks eenigen tijd, namelijk ’s morgens en ’s avonds,nbsp;onderwijs geeft aan de kinderen, en die desnbsp;zondags voorgaat in de godsdienstoefening. Ita-gelijks gaat de meester des namiddags uit om tenbsp;arbeiden; want zijn traotemeut, drie a vier gulden in de maand, is niet groot, en dringt hemnbsp;tot het verdienen van nog iets anders. Ook denbsp;kinderen zijn liet, die overal het Evangelie verbreiden , daar zij hetgeen ze op school door denbsp;bijbelsche geschiedenis van het christendom leeren,nbsp;t’liuis brengen , zoowel het theoretische als helnbsp;practische. En van de kinderen vooral, het zijnnbsp;vele duizenden die onderwezen zijn, gaat^ veelnbsp;goeds uit, ook naar plaatsen waar de zendelingnbsp;niet in eigen persoon komt.

Ulfers verhaalde hierbij het volgende:

//Voor vele jaren was er een jongen, die bij mij een ambacht leerde en het schoolwezen ennbsp;het christendom bevorderde. Ik hield veel vannbsp;hem , maar op zekeren nacht liep hij weg. Hijnbsp;heette petrus. Hij ging naar een’ oom vannbsp;hem , die dorpshoofd was, en begeerde diensnbsp;hulp. Waartoe ? Hij wilde eene school bouwen,nbsp;en hij voerde dit ook uit. In alle stilte hieldnbsp;hij school, waar de kinderen, op bevel vannbsp;den hoekoem, naar toe gingen. Hij hield ook

-ocr page 23-

n

eenige godsdienstoefening, waarin hij nit den bijbel voorlas, en op zijne wijze daarover sprak. Hijnbsp;gaf onderwijs aan kinderen en volwassenen. Nanbsp;een jaar dit gedaan te hebben, ik liet hem stilnbsp;begaan, kwam hij weer bij mij. En toen iknbsp;mijne verwondering te kennen gaf over zijnnbsp;wegloopen, en mijne blijdschap toonde over zijnnbsp;terugkomen, zeide hij , dat hij mij verzocht datnbsp;ik daar zou komen, ten einde te doopen ennbsp;lidmaat-candidaten te onderzoeken. Ik ging ernbsp;been, en zag hoe ijverig mijn petrus daar hadnbsp;gearbeid. Hij werd ook een goed meester ennbsp;voorganger.

//Een gebrek had petrus echter, een’ harls-tochtelijken lust -voor de jagt, dien hij niet kon bedwingen. Hij was dan ook een eerste jager.nbsp;Nu gebeurde het , dat hij op een’ zondagmorgennbsp;naar de kerk gaande, verseheiilene sporen vannbsp;Varkens zag. ////Die moet ik hebben,” dachtnbsp;bij, ////doch neen, het is zondag. Maar dienbsp;zwijnen zijn een heerlijke buit! Doch foei! datnbsp;kan toch niet op zondag.” ” Zoo is er tweestrijdnbsp;in zijn binnenste, doch de jagtlust krijgt denbsp;overhand. Uit de kerk gekomen haalt hij zijnenbsp;jagtgereedschappen , en het duurt niet lang of denbsp;Varkens zijn zijn eigendom. Ik kwam er juist,nbsp;loeii hij met zijn’ buit naar huis ging, waarop

-ocr page 24-

24

Iiij zifih geducht schaamde. Later verloochende hij zijne z.ucht tot de jagt, verkocht z.ijne netten,nbsp;waarvan één wel tachtig gulden waarde had, ennbsp;wijdde z.ich onverdeeld aan z.ijn beroep.”

Tot den voortgang van het christendom en den val van het heidendom werkten soms bijzondere omstandigheden mede. Tot den val vannbsp;het heidendom droeg ook bij het sterven van een’nbsp;heiden , die als een heilige bij de heidenen innbsp;zeer hooge achting stond.

Doch laat ons dit verhaal voor een tweede stukje bewaren. En mogen deze bladen reedsnbsp;gediend hebben om bij velen van onze Le;^rs denbsp;liefde voor Br. ulfers en zijn werk te versterken ! De Heer make zijnen weg voorspoedig!