-ocr page 1- -ocr page 2-




-ocr page 3-

./c


ST:CMTiNG

UNlVERSiïöTSMUSEUM



-ocr page 4- -ocr page 5-

c lo NOL-J

NATUURKUNDIGE

LESSEN,

/ ’

DOOR

PROEFNEEMINGEN

BEVESTIGD,

Tot opheldering van allerley dagelyks voorkomende Zaaken;

DOOR DEN HEER Abt

N O L L E T,

Lid van de Konhiklyke Akademie der Weeteru. fchappen van Parys en vande Koninklykenbsp;Sociëteit van Londen.

Uit het Franfch vertaald.

VIERDE DEEL.

£ERSTE stukje.

Te AMSTERDAM,

K, VAN T O N G E R L O. M D C C L X I I.

-ocr page 6- -ocr page 7-

korte

I N H OUD

VAN DIT

STUKJE.

TWAALFDE LES.

Over de Natuur en Eigenfehappen vaa Water.

Inleiding. Gebruik en Votrdeelen van 't Water, i. Het Water is of Vogt, of Damp, of Ts. •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4

Eerste Afdeeling. Het Water, is natuurlyk een Fdji Lighaam. 5, Eigenfehappen van Zuivernbsp;Water. 6. Oorzaaken van deszelfs Vloeibaar^nbsp;heid. 7. De Vloeibaarheid van ’t Water is niet al-tyd beflenaig de zelfde, maar meer of min. 8. Voor-heelden en redenen, waarom beet Water werkzaamnbsp;mer is, dan koud.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ir

Oorfprongen van ’t Water. 12. Oorfprong der Bron--nen. 13. Een geduurige Omloop van Water uit en . in de Zee heeft 'er plaats. 14. Verfiheiden gevoe-hns hoe bet Zeewater aan de Bron komt en Zoetnbsp;* 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wordt.

-ocr page 8-

Korte Inhoud van het vierde

lt;wordt. 15. Gevoelen van Descartes, 16 Het Zeewater wordt in de Onderaardjcbe Holen der Bergen niet Overgebaald. 17. .tdnder Gevoelen. 18.nbsp;Het 'Zeewater komt langs Onderaardjcbe Buizennbsp;niet aan de Bron, noch wordt Zoet door Deorzype-Ung. 20. Het Water uit den Dampkring is Oorzaak der Bronnen. 21. Die daar Water genoeg toenbsp;geeft-, 23. en meer dan noodig. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23

26

Geen Water is volkomen Zuiver. ,

I. P E o EFNE EM I N o. Regenwater, op verfcbei-den wyzen beproefd, wordt Onklaar of kleurig. 28. Oorzaaken van die veranderingen in 't Water. 29

Gevolgen. Middelen om den aart der Wateren te kennen. 32. Het Regenwater. 33. Stilflaande Wateren, Skaten, Poelen Rivierwater, Bron-en Putwater. 36- Zeewater. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38

Middelenom'tWatertezuiveren: pg. Doorzyging. 41. Overbaalen. 43. Water verandert niet in Aarde.

44. Het ligtjle Water bet bejle.

46

Zoottelyke Zwaarte van 't Water. 47,

Voorzorgen by

't weegen van Water tegen Water.

49

Aart en gejleltenis van Kookend Water.

• nbsp;nbsp;nbsp;50

II.

-ocr page 9-

Deels, Eerste Stukje.

II- Proefneeming. Hit Water kookt in vryc Lugt net 212 Graaden Warmte en zet zig van Ys-kond een zes en-tvaintigfte gedeelte uit. 54.. Dienbsp;Warmte en Uitzetting blyft de zelfde al onderhoudtnbsp;en vermeerden men bet Vuur. 55. In ’t Tdelnbsp;kookt het net 64 Graaden. 55. In een min verdunde Lugt met meerder Warmte. De l'rap vannbsp;Warmte is Evenredig aan den Trap van Digtheidnbsp;der Lugt,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- 5Ö

m. proe FNEEMIN0. In een beflaoten Lugt verbryzelt Koekend Water de Beenderen en trekt 'ernbsp;al de Sappen uit. 57. Vermolzemt het Hout, ennbsp;trekt ’er de Oliën en Zouten uit. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57

Denkbeeld van hetkcoken des Waters in vrye Lugt, -SS-in 't Tdel, 59. in een hejlooten Werktuig- 60. Een Jcbielyk Vuur werkt kragtiger dan een langzaam.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;61

Gevolgen. Kookend Water is op den top van een Berg zoo beet niet als in de laagte 62.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;212 is

geen onveranderlyke Graad van Hitte voor Kookend Water. 63. De Hoogte van den Barometer komt by 't maaken van Thermometers in aanmerking. ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.04

Befebryving, nut, en uitwerkzels t;ar» nbsp;nbsp;nbsp;Digefteur,

of Werktuig van Papin. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;65

Water als een Smeltvogt aangemerkt. . nbsp;nbsp;nbsp;67

* 3 nbsp;nbsp;nbsp;IV.

-ocr page 10-

Korte Inhoud van het Vierde

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Proepneeming. Zeezout Jmelt beter in 't

Water dan Salpeter . nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;69

V. nbsp;nbsp;nbsp;P R o E F jf E E MI N G. Warm Water , doet beter

Jmelten dan Koud. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;70

Denkbeeld van hetfmelten van een Zout-korreltje. 71 Byzondere eigerjcbappen van ’t Water in bet Jmeltennbsp;der Zouten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;73

VI. nbsp;nbsp;nbsp;P R OEFN E EM ING, Armoniak-zout maakt,

Jmeltende, bet Water Koud. 76. Oorzaak van die Koude.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-77

Gevolgen. Onderzoek van 't Oogmerk en de Oorzaak van de Zoutheid der Zee. 81. Zy bewaart baarnbsp;niet voor ’t bederven. 82. Het Zout der Zee ont-Jlaat niet uit Zoutmynen op den Bodem der Zee: 85.nbsp;maar bet Zout, dat uit de Zee gehaald wordt,nbsp;keert, door een onopboudelyken Omloop, derwaartsnbsp;weder.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;91

Het WaJJeben 94. De Zeep. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;95

Middel om den Drank 's Zomers, zonder Ts, te verkoelen. 97. ' Tsmaaken in den Zomer. 99. Zonderling Verjchynjel v»n TJonteinen. . nbsp;nbsp;nbsp;100

Tweede Afdeeling. Het Water als Damp aakgemerkt.

Ds

-ocr page 11-

Deels, Eerste Stukje.

De Damp wordt door 't Vuur uit het Wt‘er gedrel-ven: 102.. is ten Vloeijlof gt; die zig over al heen verfpreidt. 103. Geweldige Hitte van bejlootennbsp;Damp. 104.. Verbaazsnde Uitzettingskragt van dennbsp;Damp. ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;... lOS

VII. nbsp;nbsp;nbsp;Pro efneemjng. Een Waterdruppel

14000 maal kleiner dan een Glazen Bol, in dien Bol beet, en tot Damp gemaakt, vervult byna dennbsp;ganfcben Bol. 107. Water in Damp veranderd, be-(laat een 140C0 'maal grooter Omtrek. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;107

Gevolgen. Middel om Thermometers, enge Glaasjes en Buizen te vullen. nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• io9

Groote Kragt van uiteettenden Damp. . iio

VIII. nbsp;nbsp;nbsp;Proefneeming. Een Holle Meiaalen

Peer, met een weinig waters, op een zoort van een Wagentje gezet; er. door de Vlam van een Lampnbsp;Warm gemaakt, rolt door kragt van den Damp overnbsp;een Vlakte, iii. Denkbeeld van de Werking vannbsp;dien Damp.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. na

Gevolgen. De Wijjcber uit een Kanon, dat men Koelen wil, te rug geftooten. 113. Het Knappennbsp;en Spatten van een Braadpan. 113. Metaalgietennbsp;in natte Vormen. 114. Damp, Oorzaak van denbsp;^’’onderbaare Kragt van ’t Buskruid. 115. Knap-* ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;glaas-

-ocr page 12-

’ Korte Inhoud van het Vierde

glaasjes met Water. 117. Uitvinding van de Vuur-of Damppomp. ri8. Befchr'^ving vaneen Damp-poinp zmder Zuigers, en derzelver Werking. 120. Gevaar en Voerzorg. Voor- en Uadeelen van Damp-pompen. 124. De iEoüpila of Windbal, izy. Denbsp;Damp, niet de Lugt, oorzaak van deszelfs Werking '¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;128

Water bluf ebt het vuur tiit. 132. l^ieuvu uitgevonden JConJiige, dog in zommigs opzigten gebrekkelyke, Manier om Brand te blujfeben. 132. 't Vuurhrakennbsp;van brandende Bergen: en Aardbeevingen. . 137

Derde Afdeeling. Het Water als

Ys AANGEMEKT.

Denkbeeld van Ts en Bevriezing. . nbsp;nbsp;nbsp;141

1. Proefneeming. Benige Glazen met feboon Water by Vriezend Weêr in de open Lugt gezet. 142.nbsp;Wyze Van Bevriezing by flappe Vorft, J42. bynbsp;Jlerke Vorjl. 143. Het Ts dryft op 't Water. 144.nbsp;Het vuur trekt uit bet Water, dat bevriejl. 145.nbsp;De Lugt, die ’er in is, loopt by een tot Blaasjes,nbsp;146. en doet bet Ts daar door grooter van Omtreknbsp;en ligter ‘uiorden, dan bet Water 147. Ts vannbsp;Water zondir Lugt, is zwaarder, dan naar gewoonte. 150. De Uitzetting en Ligtboid van 'tnbsp;Ts is iets zonderlings. 151. Gefmolten Tzer zet

zig

-ocr page 13-

Deels, Eerste Stukje.

zig ook uit, als 't koud en bard wordt. 152, G». voelen van den Heer Müsschenbroek over denbsp;Tsmaakende Zoutdeeltjes. 155. Zouten mankennbsp;voel Koude, maar geen Ts. 156. Het door Konjlnbsp;Tsmaakend Mengfel in den Zomer bevriejl zelf niet,nbsp;159. Die Deeltjes doen alle Vajie Ligbaamen, doornbsp;^orfl, inkrimpen. 160. Zy kunnen ’t Water nietnbsp;doen Stremmen en 'C Ts wegiampen. 160 Zy maa-ken ’£ Ts niet Zout. 161. De Florentynfchenbsp;Proefiieeming , van de Koudmaakeiide Straalen -uitnbsp;bet 2s, is zeer tvoyffelagtig. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l62

Gevolgen. De Vorfi doet Glas, Hardewsrk, Me-taaien, daar Water in is, fpriogen, 165. Verbaa-Zende Uitzettingskragt van 't Ta, 166. Zy werkt alleen in Ligbaamen , die Fbgtig zyn en Waterdeeltjes hebben van binnen. 167. Oorzaak vannbsp;die Kragt. 169. Niet de Vèerkragt der bfjlootennbsp;en tot Blaasjes zamengeioopen Lugt alleen; 170.nbsp;maar de zelfde Oorzaak, die andere Ligbaamennbsp;bard doet zyn. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;173

Dwaaling noopensbetGrondys. 174. Hik Wateren bevriezen eerfi aan de Oppervlakte, 177. ’t Bevriezen van Stroomende Wateren en Rivieren. 179. Dorfprong van 't zoogenaamde Grondys. iSa.nbsp;b^ajlzetting van 't Ts ia een kopende Rivier, 183.

* 5 nbsp;nbsp;nbsp;Een

-ocr page 14-

Kok TE Inhqud van het Vierde

Een te flrenge Vorjl geeft minder Dryfys, i86. en kan Oorzaak zyn dat een Rivier niet geheel toe-vriejl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;187

Bevriezing van Gemengde Vogten. . nbsp;nbsp;nbsp;188

II. Proefneeming. Drie Buisjes metfcboon Water, met Zout Water, en met Rooien Wyn tenbsp;bevriezen gezet. i89- Schoon Water bevriejl fchie-lykjl, en maakt het bardjie Ys. igo_ Zout Water bevrieft langzaamer, en geeft laeeker, en minnbsp;en meer Zout Ts. 191. Wyn Friejl met min ennbsp;meer fmaakelooze laagen, en vergaart zyn Geejlerinbsp;by één in ’t midden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;192

Gevolgen, 't Bevriezenvande Zee en Zeewater, en’t Slik. 193. Tafelys. 193. De Graad van Ys ofnbsp;Vorjl op de Thermometers is de hejle en zekerjlenbsp;Merkmaal om van af te rekenen. 195. Natuur-fpeelingen in 't Ts. Gewaande wederopwekking dernbsp;Planten. 198. ’t Bevriezen van Vrugten, vannbsp;Menfcbelyke Ledemaaten. 201. Voorzorg by ’t ber-Jlellen van bevrooren Leien, .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;202

Bloter kan msrkelyk Kouier worden dan Yskoui. 203

III. P RO EF K EF. MIN G. Kotide door Konfl gemaakt. Een Thermometer in Ys met Zout gedompeld. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;205.

Het

-ocr page 15-

Deels, Eerste Stukje.

Het Ts fmelt terwyl het Kouder laordt. 20;. Zon-derlirge Verjcbynjels in dat Mengjel. Het Knapt en Springt. 208. Het moet finelten of maakt geennbsp;Koude. 209, Een Damp Jlygt ’er uit .op. 230.nbsp;fVyngeeJl maakt het Ts Kouder en 't Water Warm,

214

Gevolgen. Regels en Voorzorgen in ’t doen bevriezen Var. Vogten en Dranken door Konft. 216. Salpeternbsp;maakt uit zig zelf geen groote Koude. 219, Gemak-kelyk en veilig Kenmerk van ’t bejle Buskruid. 221.nbsp;Zout van Zeewier ook tot Konji-koude dienjlig. 222

De Dooy. 225. Glasys, dat den Grond verglaafl. 226. Tskegels. 227. ’t Bevriezen van ’f Zaadgewas, 227. Van de Planten en Boomen. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;228

DERTIENDE LES.

Over de Natuur- en Eigenfchappen van ’t Vuur. Irdeiding. Hlgemeen Denkbeeld van bet Vuur. De

Natuur van’t Vuur is nog niet regt bekend. 229. Het

Vuur is een Stoffe op zig zelf. 232. Order van de Vuurbefcbryving, en oogmerk des Scbryvers. 234nbsp;Eerste Afdeeling. Vooronderzoek over denbsp;Nutuurvan’tVuur, en over deszelfs voortgang. 237.

Eert-

-ocr page 16-

Korte Inhoüd van het Vierde

Eerste Lib, Over de Natuur van ’t Vuur, Het Vuur is een bysondere en werkende oorzaak opnbsp;zig zelf. 237. Het Vuur is Stoffelyk, en niet ietsnbsp;Geejlelyks. 237. Het kon, Jchaon 't geen Zwaartenbsp;had, egterietsStoffelykszyn 241. Proefneemingen,nbsp;dat het Vuur Zwaarte beeft. 243.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Welke egter

niet ten vollen hejlijjend zyn. 245. nbsp;nbsp;nbsp;Jn gloeijend

Tzer toont bet Vuur geen Zwaarte, om dat bet Evenwigt maakt met bet Buitenvuur. 246. Doornbsp;het Voorbeeld van de Lugt; in een Blaas die ge»nbsp;wogen wordt opgebelderd. 249. In verkalkt Spiesglas en Lood bad het Vuur Zwaarte. 250. In aienbsp;Stoffen wordt het bejlooten gehouden en vafl genaakt,nbsp;251. Het Vuur heeft de meefie Eigenfchappen dernbsp;Stoffe. 252. Het is geen gemengd Lighaam maarnbsp;een eigen en enkele Stof. ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;253

HetVuuriseenVloeiflof; 255. en de voornaame Oorzaak van alle Vloeibaarheid. 257. Het doet de Lig-baamen zig uitzetten. 25’9. Slik, Zout, Suiker^ krimpt in; de Grond fplyt ^c. om dat betnbsp;Vuur de Vogtigbeid 'er doet uitdampen. 260. Onge-meene Fynbeid der Vuurdeeltjes. 263. Hardheidnbsp;der Vuurdeeltjes. 265' Vtiur ontbindt alles, ennbsp;wordt zelf door niemand ontbonden. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;266

Het Vuur is overal. 269. De Thermometer hewyfi , dit. 271. In de Lugt. 271. In allerhande Vajie

en

-ocr page 17-

Deels, Eerste Stvkje.

en Vloeihaare Ligiaamen. 272. In het Ts. 274*

In bet Tdel. 274. Botzing en M^ryving bevayzen bet cp't gezigt in Keien, Straatfteenen, Ajjen van Rytui-gen. Tier dat gevyld 'wordt. 275. De Elcktrificeitnbsp;hewyflbet 276. HaarFuuris hetzelfde als'tHoofd-ftojfelyk Fuur. 276. Zommige Stoffen hebben meernbsp;Vuur in zig dan anderen. 278- Gevoelen'oan den Heernbsp;Boekhaave het Vuur overal eenpaarig verfpreidnbsp;is. 279. Zvoaarigbeden tegen dat Gevoelen : 280.

't blyft onbeflijl. . nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;282

Tweede Lid. Over den voortgang van ’t Vuur. De Bevaeeging, door Botzing of PVryving meegedeeld, kannbsp;olhen de Oorzaak niet zyn van denVoortgang van 'tnbsp;Vuur. 284. Onderftelling van den Heer Euler, ternbsp;beantwoording van de Vraag door de Akademievoorge-Jleld. 287. Verwe'Mrrg van IVarmte en van Brandnbsp;verfchillen in Werking. 288. Warmte'wordt volgensnbsp;de gcwoone Vletten meegedeeld, 289. de Brand niet,

290,

De Vuürdeeltjes hebben een Uitzettingskragt; 291. Denkbeeld van hun Werking door Buskruidkorrelsnbsp;opgehelderd. 297. Het Vuur binnen een omkleedjelnbsp;Van andere Stof beflooten, 294. dringt, vierkzaa-wer gemaakt, ‘er door been; 296. maakt de naafienbsp;buurbolletjesvoerkzaamer. 297. Dieverbryzelen ein-delyk ’{ omkleedjel en Jpreiden zig uit. Oorzaak vannbsp;''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat

-ocr page 18-

Korte Inhoud.

dat mrhryzekn en uitfpatten. 298. Zommige Lig-haamen vliegen fcbielyker in brand en verteeren geheel. 299. Anderen traager en laaien Stoffen agter. 300. Oorzaak van die meerder of minder Brandbaar-laarheidder Ligbaamen. 301. Ongemeene kleinheidnbsp;der Fuurholletjes in bun omkleedjels. 304. In denbsp;tpeningen tujfcben die Vuurbelletjes onthouden zignbsp;andere Vuurdeeltjes. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;306

De Oorzaak van de Uitzetting!- en Feerkragt van ’t Fuur is onbekend. 308. Gisjingen dat het tujjcben de Stofdeeltjes, als ze tot zamenhang vereenigen, in één gedrukt worde, en dus Feerkragtkryge. 310. Evenge-lyk de Binnenlugt in de Ligbaamen. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;313

Het Vuur is altyd Werkzaam en in Beweeging: maar welk een zoon van Beweging en werkzaamheid dit zy.

314

is onbekend.

VER-

-ocr page 19-

VERKL AARING

deb.

P L A A T E N.

T W A A L F-D E LES.

flaat TL.

F'lguur I , en 2. Verbeelden den Toeftcl om de Uitzetting en Hitte van Kookend Water in de vrijenbsp;Lugt en in het Ydel te mesten.

In Fig. I. Heeft men in een Bak, die met Sneeuw of fyn geftooten Ys gevuld is, een Glaazcn Kolf

gezet, waar in een rfcemometertjf hangt, aan twee

Roosjeswyze gefneedcn Kurken Rondjes, die de gexneenfchap van de Buitenlugt en de Kolf opennbsp;laaten. Uit een Glazen Kommetje met Water,

ter

-ocr page 20-

Verklaaeiho

ter zyde van de Kolf in de zelfde Sneeuw geZet, om het Yskoud te laaten worden, neemtoenmetnbsp;de Glazen Buikpyp Water tot aan het Draadje Anbsp;toe; ’t welk men vervolgens in de Kolf laat loo-pen: vyf- en twintig zulke Pypvoljen, doen hetnbsp;Water in de Kolf lyzen tot het Merktal 25 toe.nbsp;De volgende getallen 26, 27, 28, 29 toonennbsp;yder de hoogte aan, waar toe het Water ryft opnbsp;eiken Pypvol, die men ’er daer na nog by doet.nbsp;Men merkt die Hoogten, als hier, yder met eennbsp;Draadje en giet ’er het Water tot aan 25 weer uit.nbsp;Men neemt de Kolf uit den Sneeuw en zet ze, innbsp;heet Zand , op een Komfoor met gloeijendenbsp;Kooien , als in Figuur 2 afgebeeld wordt. Hetnbsp;Water, als herbegint te Kooacn, zet zig een zes-en-twintiglle gedeelte, dat is, tot het Draadjenbsp;26 uit: cn èc Thermometer die 'er in hangt, klimtnbsp;tot 212 Graaden.

In Figuur 2. Ziet men denzelven Toeftel door middel van een Hevel met den Ontvanger van eennbsp;Lugtpomp vereenigd : om de FTitte van Kookendnbsp;Water in ’t Ydel te zien. De Thermometer klimtnbsp;dan maar tot 64 Graaden.

Fi.

-ocr page 21-

DER PlaATK».

f'lguur. 3. Afbeeldfel van een zeker Zoort van Werktuig, gelyk dat van Papijv. BC, een ron-gt;nbsp;de Metaalen Bos of Ketel, overal 8 Lynen dik*nbsp;D, is een zwaare Schroef, waar meê het Dek-fel op de Bos vafl geflooten wordt. EF, eennbsp;zoort van Fornuis met gloeijende Kolen, daarnbsp;de Bos, op een Treeft, ingezet wordt. Zy i*nbsp;drie vierde deelen vol Water, en toont de ver.nbsp;haazende Kragt van Kookend Water in eenbe-Booten Werktuig.

Pi,

Een dunne Glazen Bol, overhetVuur gewarmd, en de Waterdruppel, die ’er in is, totnbsp;tiamp gemaakt.

iguür. 5. De zelfde Glazen Bol, djarop aan-ilonds met den mond van de Buis in t Water gedompeld. De Liigt, die op de Oppervlakte van ’t Water in ’t Glas G drukr, doet hetnbsp;Water in de Buis opklimmen, dat den Lugt-ledigen Bol vult, en aanwyft hoe groot eennbsp;plaats de Damp van den Waterdruppel befla-gen had ; naaraelyk een Omtrek, 14000 maalnbsp;grooter.

Plaat

-ocr page 22-

Verklaarin^

Plaat 2.

Figuur. 6. H een holle Metaalen Peer, met een weinig Water ’er in, op een zoort van Wagentjenbsp;gezet; de aangeftoken Lamp, die onder dennbsp;Peer ftaat, doet den Damp ’er met geweld uit-vliegen , en het ganfche gevaarte agterwaartsnbsp;rollen over een gelyke Vlakte.

Figuur. -. Afbeelding van een Vuur of Damppomp zonder Zuigers.

A B, een langwerpig Kasje, van binnen met Lood bekleed en half vol Water.

C en D, twee flaande Stukken, die den Waterbak E draagen.

FG, een Stookketel, waar in een Lamp brandt met Voorloop.

Hl, een zoort van Kookketel omtrent half vol Water, die men op de Stookketel zet.

K , Gat, waar dor men ’t Water in de Ketel doet

en

-ocr page 23-

DER PlAATEN.

en dat men met een fterke Schroefftop, en eeni-ge Ringen van nat Papier, digt toefliiit.

Lm, Rolrond Glas vol Water, met twee Metaa-len Bodems, één onder en één boven, die men digt en valt met tulTchenleggende Ringen vannbsp;Leêr aan de Randen van ’t Glas üuit. DeOuder-bodem M heeft een open Pyp , wier een endnbsp;in ’t Water van het Kasje fteekt, en het andernbsp;Voorzien is met een Klepje: de Boven bodem Lnbsp;draagt een Kraan, wiens Sleutel met een Lood-*^egt gat, volgens het beloop van zyn As, en eennbsp;Waterpas gat, volgens ’t beloop van een zynernbsp;halve Middellynen, welke beide Gaten met eennbsp;legten Hoek in malkanderen loopen , doorboordnbsp;is; \iraar door men het Glas LM gemeenfchapkannbsp;doen hebben met de Buis N, of met de Buis Q,nbsp;naar welgevallen.

N, Leibuis, die de Kookketel, door de Kraan, gemeenfchap geeft met het Glas L M.

Leibuis, die als men de Kraan anders draait, het Glas LM gemeenfchap geeft met de opgaandenbsp;^yp OP, die onder, met een Klepje, uitkorat innbsp;het Glas, en boven in den Waterbak.

RS,

-ocr page 24-

Verklaarino

RS, Oiulaftpyp, die het Water uit den Bak weer in ’t Kiftje brengt.

H, Togtgat, daar een Kiep met Gewigt op (iaat, dat opgeligt wordt door den Damp, en denzelvcnnbsp;uitt?gt geeft, als hy te fterk wordt, op dat hy denbsp;Ketel niet zou doen fpringen.

Werking. Men (leekt de Lamp aan; hetWaterbe-gini in de Kookketel HI te kooken: deszelfs Damp gaat door de LeibuisN in’t Glas LM; dryftnbsp;het Water, dat ’er in is, door de Pyp OP in dennbsp;Bak E. Men draait de Kraan om, dat deszelfsnbsp;Zygat tegen de Buis Q (laat; eenige druppelsnbsp;Koud Water uit de Pyp OP vallen door de Lei-buis Q, en de Kraan, in ’t Glas LM, verkoelennbsp;en verdikken den Damp: de Drukking van denbsp;Lugt doet het Water uit het Kidje AB, door denbsp;Pyp in denOnder-bodem in’t Glas klimmen : mennbsp;laat ’er, door’^ draaijen der Kraan uit Hl, langs,nbsp;N, weer Damp in, die het Water ’er weer uit-dryft door OP in E; van waar ’t door RS weernbsp;in AB valt: ’t v/elk zoo iang duurenkan, totnbsp;dat het Water in de Kookketel HI verkookt isnbsp;en geen Damp meer geeft.

Figuur,

-ocr page 25-

DER PlAATE».

Figuur, 8. Zoogeraamde JEolipila of Windbal. Half of twee derde met Water gevuld, en opnbsp;gloeijenJe Kooien gezet, blaaft hy, zoo dra hynbsp;begint te Kooken, door zyn Steel T, die eennbsp;naauwe Pyp is, met veel geweld.

Figuur, g. Het onderft boven omtrent, met den Mond van de Pyp om hoog, op de zelfde gloei-jende Kooien gezet, doet de Damp van ’t Koo-kend Water, die, als ligtft , het verhevenftenbsp;gedeelte of den Bodem van den Bal beflaat, hetnbsp;Vogt ’er uit vliegen tot een groote hoogte, alsnbsp;een Waterfprong; die, indien het Brandewyn is,nbsp;en met een Kaars aangeftookcn wordt, een Vuur-fprong geeft.

Figuur, 10. Dunne Glazen met fchoon Water by Vriezend Weer in de open Lugt gezet, om denbsp;wyze van Bevriezing by flappe en fterke Vorftnbsp;te zien.

BE-

-ocr page 26-

B E R I G T

VOOR D E H

BOEKBINDER

De Plaaten van de Twaalfde Les

Nomm. 1,2, moeten geplaatft worden tegenover ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. bladz. 228

-ocr page 27-

NATUURKUNDIGE

Lessen

VAN DEN HEEa

N O L L E T.

twaalfde les.

Over de Natuur en Eigenfchappen van ’c Water.

inleiding.

i^iitttigbeid en JSfoodzakelybbd^ ^ Water.

OF het Water ons van minder nut

dan de Lugt j en wy het zelve beter zouden ontbeeren kunnen,nbsp;te befliffen vallen. Want, fchoon vry welnbsp;oöophoudelykdeLugtin- enuit-ademen, ennbsp;’t behoud van ons Leven van de gezondenbsp;geftekenis dier Hoofdftof afhangt, magnbsp;IV. Deel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A

-ocr page 28-

2 nbsp;nbsp;nbsp;JJ E T W A T E R.

Xn. men egter biiiyk denken, dat wy, zo IQ Igt; E S. ^jji- [jjar eigen deelen alleen beftond,

^ V en van een zekere Vogtigheid, die haar al-° ^ toos verzelt, ontbloc: ware, niet weinigon-geraaks en nadeels van die .Droogheid zouden te dugten hebben. Lugt zonder Water zou mooglyk even weinig gefchiktzyn voornbsp;onze Adeinhaaling, als Water zonder Lugtnbsp;is voor die der VilTchen. Het Water is eennbsp;algemeen Werkmiddel, daar de Natuur, innbsp;alles wat zy voortbrengt, zig van bedient,nbsp;en’t vvelkzodikwils, en op zo veelerhandenbsp;wyzen tot de behoeften en de noodwen.nbsp;digbeden des menfehelyken Leevens ver-eifcht wordt, datiemand bitWaUr teOni~nbsp;zeggen een ftraf was by és Romeinen, daèirnbsp;men de kwaade Burgers toe veroordeelde.nbsp;Het is de Natuurlyke Drank van alleDieren:nbsp;in alle andere foorten van Dranken, dienbsp;wy door Konft bereiden, maakt hetzelvenbsp;of het voornaarofte gedeelte uit, ot-wordenbsp;’er in vereifcht om ze te mengen en te ver-zagten; en hoewel men, wanneermenGeeft-ryke en Gegifte Vogten maacig gebruikt,

zeer

-ocr page 29-

Het Water. 3

f'Vtr lang en gezond leeven kon: leert ons XII. cgter de Ondervinding , dat de Water- I- ^nbsp;drinkers in’t algemeen een befiendigernbsp;eenpaariger Gezondheid genieten; en dat zynbsp;niet minder frifch en fterk, ten minden,nbsp;zyn, dan andere Menfchen.

Ik zal my niet ophouden mee hier alle de Orde en voordee1en,diehetWaterons verfchaftjOtn- tjejnbsp;ftandig, ftuk voor ftuk, aan te toonen, noch ychry-te fpreeken van de Oogmerken, welken de''®'®'nbsp;Goddelyke Wysheid in ’t fcheppen van dienbsp;Hoofdftof bedoeld kan hebben. Zulks isnbsp;üicvoerjgverrigtdoor andere Schry vers (*},

¦wkr Werken met roem bekend zyn, en die yder zfgligtelyk bezorgen kan. JV'yo voor-Reemenis alleen, om, enkel alsNatuurkun*nbsp;de voornaamftc Eigenfehappen en ken-®erken van het Water, de Bronnen en Oor-^prongen waar uit hetzelve tot ons komt,nbsp;verfchillende gedaken en ftaaten, die

het

^iedi.inales de l’Eaa commune par Mr. SMITH,

ïndere.

An

, ^*1 N I E U W E N T Y D Waercldhefchonwmg XX. 3e-

quot;Z- FABRICIUS Theologie de L’Emi. Traité des

-ocr page 30-

4 HktWater.

XII. het aan kan neemen, en de algemeenlleuk-L E S. vverkzels die het te weeg brengt, te onder-

*. Men kan het Water onder drie verfchil-Water is

Vogt, oflende Geftalten befchouvven : en hetzelve Damp,ofaanmerken, i. als een A'og;, 2, s\s Dampnbsp;en 3. als Ts. Dit zyn drie verfcheiden Scaatennbsp;of Gefteldheden, waar in het Water zig bevinden kan, zonder dat het egter daar doornbsp;eenigzins van aart en eigen wezen verande-re, en geen Water meer zy; maar waar doornbsp;'c alleen tot het vóórtbrengen van ver-fchillende uitwerkfels wordt bekwaam gemaakt; het welk my aanleiding geeft omnbsp;deezeLes in drie Afdeelingen teverdeelen.

EER'

-ocr page 31-

Het Water.

eerste AFDEELING.

Het Water als een Vogt aangemerkt.

Ec Water in zyn Natuurlyken Raat, nbsp;nbsp;nbsp;„,3,

dat is dienftaat, daar ’c in zyn zou, ter is na-’er niets vreemds onder deszelfs eigen Stofdeeltjes gemengd ware, zou eigentlyk, Lighaaranbsp;a!s men naanwkeurig Ipreeken wi!de,een Hajlnbsp;Ligbaam zyn; gelyk deHeeren Mariox-Cor/ir fo-, DE Mairan en Boerhaave^*^’nbsp;zeer wel hebben aangemerkt. Ja, zeg ik,nbsp;het Water zou even als het Vet, het Wafch,nbsp;cn alle andere ScofFen, die men nietüneltennbsp;ziet en vloeibaar worden, dan na dat menzenbsp;tot een zekeren trap heeft warm getnaakr,nbsp;altyd Ys zyn en blyven, indien de.Vuurftof-^gt;^5 die ’er met genoegzaame hoeveelheidnbsp;doorgaans, in GemaatigJe Lugtdreekeii, innbsp;doordringt, de onderlinge Beweegbaarheidnbsp;''^0 deszelfs Deeltjes niet in ftand hield,

‘ daar door vioeijen deed ; en in die ^den, daar het beftend'ig Koud genoegnbsp;A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is.

-ocr page 32-

XII.LES.is, om deszeifsBevrieziEgtedoenduarefi, moet men de Konft te hulp neemcn om het

deel.

vloeibaar te maakenj even gelyk wy ons hier van dit middel bedienen, om Lood, Zwavel, Harft, en dergelyke foorten van Stof

Haat van een Valt Lighaam aan het Water de natuurlykiie fchynt te zyn, bevindt hetnbsp;zig egter, ten minften in demeefte bewoonde Landftreeken, doorgaans in die geftelte-nis niet: en dit is ook de reden, waarom iknbsp;hetzelve als een Vogt en Vlietftof aanmerk,nbsp;eer ik de Eigenfchappen befchryve, die hetnbsp;beeft, als heteenVaft Lighaam, of, geiyknbsp;wy ’t noemen, Ys is.

Eigen-

Het Water, wanneer ’t niet bevroozen is, fchappen jg een Smaakeloos, doorfchynend Vogt, zon*nbsp;Wate*!-. Kleur, zonder Reuk, dat zig ligtelyknbsp;aan de Oppervlakte hegtvanzommigeLig-hamen, in zeer veelen der zei ven doordringt,nbsp;en de aan Brand zynde Stoffen uicblurchr.nbsp;Jndien het zomtyds Ondoorfcbynend is,nbsp;Kleur of Reuk heeft, en men’erdeneenennbsp;of den anderen Smaak aan proeven kan, is

zujks

-ocr page 33-

HetWaTêR. nbsp;nbsp;nbsp;7

ïulkseen teken , dst ’er eenige VreerndeStcf-xiT.LES.

fe onder gemengd is, die hetzelve een hoe-

danigheid byzet, welke het uit zyn eigen aart niet heeft.

De Vloeibaarheid van ’c Water, gelykOorzaak die van alle andere Vogten, wordt veroornbsp;zaakt door de Stoffe des Vuurs, die in hetvioei-zelve doordringt jCn deszelfsDceltjes innbsp;ftelt om vry en ligtelyk over elkanderen tenbsp;’fohen, cn aan de neiging van hun eigennbsp;Zwaarte, of aan eenigen anderen Indruk ennbsp;heweegkragt te gehoorzaamen. Maar, be-halven deeze algsraeene oorzaak van Vloeibaarheid, kan men zeggen, dat het Waternbsp;daarom Vloeibaarder is, dan zoo veel andere Vogten, om dat deszeifs Stofdeeltjes on-Serncen klein zyn, en waarfchynlyk van eennbsp;Gedaante, die dezelven zeer bekwaam maaktnbsp;tot beweeging. Of het kleine dunne Reepjes zyn, ofkieine Rolletjes, of ronde Bolletjes , zal ik niet bepaalen, dewyl ik geennbsp;eene enkele Waarneemingnoch Proefonder-''tnding kenne, waarmede men dergelyk eennbsp;^cpaaling zou mogen Ilaaven en goedmaa-A 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ken,

-ocr page 34-

Vloeibaarhïid

XII. ken j maar een vry algemeene eneenpaarigc Av-'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;niy gelooven, dat hun

Die

Vloei

baarheid

fchynt

DEEL. gedaante, van welk eene Vorm zy ook wc-Analogie.ZQü mogen, veel coc hunne Beweegbaarheid doe* Een maat van kleine Graankprrels, ofnbsp;van doordropg Zand , die men door eennbsp;Tregter looppn laat, kan men, in zeker op*nbsp;zigt, als een Vloeibaar Lighaam aanmerken. Tarw zal in zulken geval beter door-fchieten dan Haver, om dat derzelver gedaante beter gefchikt is ter Beweeging. Fynnbsp;Zand heeft nog meerdan Tarwe, dewyl deszelfs Deeltjes, als kleiner,nbsp;ook beweegbaar zyn.

De Heer Boerhaave beweert, dat de Vloeibaarheid van ’t Water geen trap*nbsp;dez^?fde^heeft van meer of min, maar altyd denbsp;Elemens' zelfde blyft, dat het even Vlkihaar is op het

lt;Aem. oogenblik, wanneer het ophoudt Ys te zyn,

ïan. 11. nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

p. 295. als wanneer ’t begint tekcoken; en by ves*

Tom*^i'^ tigt zyn gevoelen op eene Proefneeming van

p. SS4. den Heer Newtoiv, die bevende, dat

Slinger zig met dezelfdeVryheid bewoog

fw,'?. zS.in het allerkoudlle Water, alshy gedaan bad

in

-ocr page 35-

VAN ’t Water. 9

in het allerheetfte. Maar, imlieo

geo mag, zonder den Eerbied, aan die Groo- ^

te Mannen verfchuldigd j te krenken; ik

DJSEL.

weet niet, of die Proefneeming met een weinig nader onderzoek vereiffchen zou. Hec Lighaam, dat de Slingeringen deed , uitnbsp;welk eene Scoffe het ook beftaao mag hebben, heeft zig onvermydclyk moeten uitzetten en grooter van Omtrek worden in Heetnbsp;Water , dan in het Koude. Hoe grooter nu een Lighaam van Omtrek is, hoenbsp;het meer weerftand in een Middelhof ont-nwet. Het Heete Water derhalven, nu waar-lyk vloeibaarder geworden, dan toen hetnbsp;koud was, zou de beweeging wel vryernbsp;hebben moeten maaken; maar het flitigetendnbsp;Eighaam, door die Warmte uitgezet, hadnbsp;ook een grooter Vak van de Middelftof, di*nbsp;vveerniand bood, uit den weg te flooten.nbsp;bht laacfte heeft mogelyk het eerftekunnennbsp;opweegen, en beletten, dat men geen groo-Vloeibaarheid in Heet Water gewaarnbsp;wierdj fchoon het inderdaad Vloeibaardernbsp;geworden ware.

't Is

-ocr page 36-

lO

Vloeibaarheid

XII. ’t Is waar, de Heer Boerhaave voegt LES. jjy ^ |jy alleen maar fpreekt van eeOnbsp;veel' Vloeibaarheid, die op de Proef, en, zoOnbsp;Maar isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gewaar kunnen worden»

meer ofeeopaarigenbeftendigis; en dat'erweleefl meer of min plaats zou kunnen hebben, zon*nbsp;der dat wy ’t konden merken. Maar datnbsp;meer of min, ’c welk hy in zoo verre toe-ftaaCjfchryft hy geheel toe aan een verwyde-Mokcules^è en Afzondering der Stofdeeltjes van elkander, door middel van de Vuurftof, dienbsp;’cr tuflehen indringt en ze van één fcheidt;nbsp;niet aan een Verdeeling, welke de Deeltjesnbsp;zelve van die kleine Stofklompjes onde.^-gaan; want die Stofdeeltjes merkt hy aan alsnbsp;Eerfte Beginzelen en Oorfpronglyke Deeltjes, die wel van elkanderen verwyderd ennbsp;afgezonderd, maar niet ontbonden en ge-brokenkunnen worden. Nogthans is het onloochenbaar, dat alle andere Stoffen, diewynbsp;yit den eenen Staat tot den anderen zien overgaan , en ons den tyd laaten om haer veranderingen waar te neemen, niet dan allengs-kees en van trap tot trap weeker worden,

fmel-

-ocr page 37-

II

VAN ’T Water.

f®elten, en verfchcidenGraaden van Vloei- XII.^ baarheid, den eenen na den anderen, onder. Lnbsp;êaan: de Stofdeeltjes verdeden zig, ennbsp;i^eekjes verdeden zig weder in fyner Deeltjes, naar rnaate dat het Vuur fterker door-'^’¦'ögt, en de Vlietbaarheid neemt hoe langsnbsp;hoe meer toe, tot dat eindelyk die Deeltjes,nbsp;ongemeen klein en fyn geworden, zig ver-fpreiden door uitdamping en wegvliegen.

Ik wil juift niet zeggen, dat het Water geen uitzondering zou kunne^ zyn op dien alge-

uieenen Regel; maar ik wenfchte die uitzondering wel met daadelyke bewysftukken geftaafd te zien, en door goede Proefnee*nbsp;naingen beveiligd.

JSiiecs ontmoet ik in de ganfehe Natuur,

^ welk dit Denkbeeld begunftigt. Ik s indter werk-in - nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. zaamer

u tegendeel bekende en gemeenzaame Ver-j^ankoud,

Ihhynzelen, en wel in groot getal, die het

fchynen om ver te ftooten. Waarom, by

'’Oorbeeld, dringt Koud Waterzoo gemak-

in de Lighaamen niet door, als Heet;

^Vaarom neemt dit fchielyker en beter van derzelver Oppervlakte de vreemde ftoffen

weg.

-ocr page 38-

12 Vloeibaarheid

weg, die ’er aan kleefden ? Waarom finel* ten de Zouten in groocer overvloed en vol*nbsp;komener in ’c Water, naar maate dat hetnbsp;heeter is? Waarom, eindelyk, kookt meDnbsp;Vrugtec en Vleefch gaar in Heet en Kookendnbsp;Water, en niet in Koud ? Men zal ’er mo*nbsp;gelyk op antwoorden, dat al die Stoffen eonbsp;Lighaamen, door de Warmte van ’t W’aternbsp;uitgezet, daarom gemakkelykcr te doordringen zyn, en met minder moeite van éénnbsp;tefcheiden, te ontbinden, te verbrceken;nbsp;en dat het Water zelf, door de Vuurdeelt-jes bezield en leevendig gemaakt, kragti-ger eo vlugger is in zyn Werking. Ik ftanbsp;dit alles toe ; maar is het teffens ook nietnbsp;•waarfchynlyk, dat dat zelfdeVuurdeStof'nbsp;deeltjes van 't Water deele en verdeele, de.nbsp;zclven kleiner en fyner, en daar door bekwaa-mer raaake, om in dieStoffe en Lighaamennbsp;door te dringen.

Oor-fprong 'i’fin ’t wanbsp;ter.

Het Water heeft zyn oorfprong en komt tot ons, of uit den Dampkring door Regeojnbsp;Sneeuw, en andere Wateragtige Vernevelingen ; of uit den boezem der Aarde, door

Wel-

-ocr page 39-

V A N ’t VV A T E R. nbsp;nbsp;nbsp;IJ

Wellen CD Bronnen ; of, eindelyk, uicStroo- XII.

Laagten en algeraeene Vergaderplaat- ^ ^

op de Oppervlakte van onzen Aardbo-dem, gelyk Rivieren, Meiren, Zeeën.

In de voorgaande Les hebben wy gezien, Oor-boe het Water in Dampen opklitnc, cn in de Lugt boven onze Hoofden byecntrekt,^ ^nbsp;otn vervolgens onder verfcheide gedaantennbsp;weer neer te vallen. Mofes verhaalt ons biadz.nbsp;in zyn Befchry ving van de Schepping, hoe de*^^nbsp;grooce Formeerder van dit ongemeten Heel-in ’t begin, de Bewoonbaare Aarde vannbsp;die wyduitgeftrekte Plas Water, welke wynbsp;Zee noemen,affcheidde,en dezelve haarePaa-len ftelde. Wy zien de Rivieren en Stroo-men hun Oorfprong neemen uit ééne, en

’^eeftal uit verfchciden Bronnen en Beeken, die hunne Wateren vereenigen, en langs hetnbsp;Zelfde Bedde naar Zee te vloeijen. Maarnbsp;^3ar uit ontftaan dog die onuitputbaareWel-^®n en Bronnen, die de ftroomende Wate-Vormen, en onophoudelyk nieuwen voor-raad verfchafFen, en die wy bynal overalnbsp;®öcrnoeteo, als men maar in de Aarde graaft ?

Wel-

-ocr page 40-

De OoRsigt;RON

ke verborgen oorzaak doet hen geboreö worden, en houdtze in ftand? Dit is eennbsp;Vraaghuk, waar over de Natuurkundigennbsp;het met elkanderen nog niet eens zyn, ennbsp;dat al zedert langen tyd het onderwerp ge-weeft is van hunne navorfchingen.

Xll. L E S.

1. Afdeel.

lil'.

Een om- Da eerfte Aanmerking , die yder aan-W^?er ftonds invalt, zoo dra hy aan den Oorfpreng heeft ’erderBronnen denkt, is dat al het Water vannbsp;plaats, dezelvenafloopt naar de2ee, en zigdaarin,nbsp;als in de algemeene Verzamelplaats, ontlaft jnbsp;maar, dewyl dit na reedszo veel Eeuwen ag-tereen onophoudelyk geduurd heeft, zouden de Oceaan, en alle andere Zeëen buitennbsp;twyfel al lang van alle kanten hebben moeten overloopen, en deganfehe Aarde over-ftroomen, indien de Rivieren, die’er zig innbsp;ontlaften, vreemd Water in dezelven brag-ten, waardoor die onmeetbaare Waterplasnbsp;zonder onhouden zou moeten toeneemen ennbsp;hoe langer boe grooter worden: het moetnbsp;derhalven de Zee zelve zyn, die aan denbsp;Wellen en Bronnen dien overvloed van Water, welke haar telkens weder wordt toegevoerd.

-ocr page 41-

15

cer Bronnen.

Voerd, verfchafc, en ’c moet door een ze- Xiï. ker zoorc van geregelden Omloop gerchie-^

'Isdj dat die Bronnen 5 Beeken en Rivieren de£l, onophoudelyk t’ Zeewaarts kunnen blyvennbsp;vloeien, en zig in dezelve ontlaften, zondernbsp;die vvyduitgeftrekte Kom, die al haar Wa-ter ontfangc, te vullen en te doen overloo*nbsp;pen.

Deeze Aanmerkingen, endicBefluit, daar Het Zee-

tnen noodwendig, zoo ’c fchynt, toe komen moet, zoo dra men over dit Stuk begint tede Bronnbsp;tedeneeren, is als het gemeen Middelpunt,

Waar in alle gevoelens famenloopen, en dewoiden. zaak eens zyn: maar op welke wyze, langsnbsp;welken weg, komt het Water uit de Zee innbsp;die Wellen en Bronnen? Hier over zyn denbsp;t^evoelens verdeeld.

---- nbsp;nbsp;nbsp;VCtlJ uit- ^UUlLJ^iU y

die Bitterheid, en van die Slymagtig-gt; vrelke men weet dat hetzelve natuur-

lyk

Op welk een wyze het Zeewater ookko-3andeBroD, waaruit wy ’t zien opwel-, het moetzig althans zekerlyk, ’tzyby ^ynvertrekuitZee, ’t zy onder weg, heb»nbsp;kunnen ontlaften van die Zoutheid ,

Ji* _

-ocr page 42-

De OorsproNö

I. Af»

deel.

XII, lyk eigen zyn. Wane het Wel- en Broii' E S, Water is zoet, of, zohetzomtydsmeteeni'nbsp;ge vreemde Stoften belaaden fcbync, zyn hetnbsp;doorgaans Stoffen van een geheel anderennbsp;aart, dan die men in Zeewater ontmoet. Hetnbsp;isderhalven, terbefliffingvanditSi.uk, nietnbsp;genoeg, dat men eenStelze! van Gevoelensnbsp;uitvinde, waar door men doe zien, hoe hecnbsp;Water van den Oceaan volgens de Wettennbsp;der Waterweegkunde zeer ver in ’t Vaftönbsp;Land op heeft kunnen gebragt worden , omnbsp;daar een Bron te maaken: maar dat zelfdenbsp;Stelzel moet ook reden kunnen geeven, hoenbsp;dat Water zyn Zout, zyn Bitter en zyn Slym,nbsp;is kwyt geraakt.

Gevoe- Volgens het Gevoelen van Descartes be*

len van geeft Zieh het Zewater door onderaardfehe

ÏDhscak.** ^

TES.

Prindp.

de ia Pbi-^Q^j. groote en ruime Holen, die daar door part. 5. de Natuur gemaakt zyn. Het wordt daarnbsp;^4- door een zekeren graad van Hitte, die hynbsp;veronderftelt dac,nog laager,onder die groo*nbsp;te Ketels heerfcht, warm gemaakt, en kliror

iD

Buizen, die ten dien einde behoorlyk

fchuins leggen, onder de Gebergten, iö

-ocr page 43-

X7

DER BRON^EN.

cLighaam zelf van bet XIL

Dampen op, in ’c Ligliaam ztn ----- nbsp;nbsp;nbsp;^ g_

Debergte, even als in den Helm van e ^

Stookkettl: van waar het vervolgens, als

het weer koud begint te worden en lOC ter verdikt, door zyn eigen zwaarte neder

vallende, door de Aarde heen zypelt, wt dat

het hier of daar een uitgang vinde. nbsp;nbsp;nbsp;f7ee-

Indien alles op die wys toeging, zou het Water, moet ik toeftemmen, zeer gevoeglyk wordt innbsp;uit de Zee tot in’t midden van ’t vafteLandde^Berg-kunnen loopen« en daar als Zoet Bronwa- „letover-ter weer voor dendagkoroen*, inaar,omdeamp;ehaa

oorzaak deezer twee Uitwerkzels op telos-fen, wat al Onderüeliingen zonder eenige Proefbewyzen 1 Ik zie zeer gaarne, datnbsp;de Konft de Natuur nabootze; maar iknbsp;heb caamelyk flegte gedagten van eenGevoe-

Hn, waar in de Natuur al haar weetenfchap en werking van de Konft ontleent; en, om

de quot;Waarheid te zeggen, dit Gevoelen gelykc ’er niet kwalyk na, als of het zyn geboortenbsp;en eerde uitvinding verfchuldigd ware aannbsp;Stookhuis, daar men fyne Waterennbsp;overbaalt. Schoon men zelfs al eens dieon-IV. Deel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B

-ocr page 44-

i8

Dï Oorspron®

XII. gemeen groote Stookketels, die men op zyn ^ ^ eigen hand en zonder koften onder de Ge-DE KL. bergtenplaatft, toeflond; waar zal men heennbsp;met het Zout, en met de andere Stoffen,nbsp;die hetZeewaater, als het uitdaropt, agter»nbsp;laat? Daar dat overhaaien reeds zoo langennbsp;tyd agteréén onophoudelyk geduurd heeft,nbsp;moeften die groote Stookketels niet al volnbsp;daar van geraakt zyn ?

Kühn. Het was waarfchynlyk met oogmerk om Zwaarigheid weg te neemen, dat eennbsp;(iM*Hedendaaglch Schryver uitvond, dat hetnbsp;Fo'it. Zoute Water, na eenigen tyd onder de Ge*nbsp;OS-2Z9.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uitgedampt te hebben, nu met meer

Zout, dan te vooren, belaaden, en daar door zwaarder geworden, door zyn gewigtnbsp;te rug vloeit naar de Zee, om voor mindernbsp;Zout Water plaats te maaken: en dat het,nbsp;zig zelven dus telkens vernieuwende, geennbsp;Stoffen op den Bodem van die Ketels agter-laat. Maar, hoewel die vinding geeftig isnbsp;uitgedagc,en de injlorpende en weder tiinver'nbsp;pende Kolken, die men op zommige plaat-zen van de Zee ontmoet, dezelve een zoort

van

-ocr page 45-

15»

DER Bronnen.

Van waarfchynlykheidbyzetten; moet men XII, ®gter zeggen, dat ze niet dan zeer bezwaar- LES.nbsp;^Vk in behoorlykenaauwkeurigheid over eennbsp;^ou te brengen zyn met de Wetten der Wa*nbsp;terweegkunde, belemmerd en gefchorft innbsp;geval door wry vingen en andere belet-; en dat zy het Cartefiaanfcb Gevoelen,

^ Welk reeds door zyn al te weinige eenvoudigheid verdagt voorkwam, nog met nieuwe Onderftellingen overlaadc.

Een ander Gevoelen, dat my niet melyker dan dit voorkomt; en egcer zynGevoe-verdedigers gevonden heeft, is, dathetZee-'^quot;’nbsp;Water zig langs een oneindige menigte vannbsp;onderaardfche Buizen overal verfpreidedoornbsp;alle gedeelten en hoeken van den Aardbodem;

omtrent ge'yk het Bloed, dat uit het ï^art komt, door de Aderen loopt en zignbsp;üitfpreidt door ’t ganfche Lighaam tot aannbsp;de uitevfte deelen toe.' dat het Water, ter-’t door ’t Zand en de Aardgrondennbsp;loopt, daar zyn Zout, Slym, enz. zitten laa-ep, opdiewyszoet geworden, door denbsp;, ^Peningen, die men graaft, of die door denbsp;B 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Na-

-ocr page 46-

20

D® Oorsprong

XII. Natuur totdeszelfs uitloop gefchikt waren, ^ voor den dag komt.

DEE L. Maar, door welk eene kragc klimmen die

Het Zee-Water-aderen op in de hoogte ver boven het

water Waterpas der Zee, dat ze in ftaat zouden komt nietnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘

door on zyn, om door hun eigen zwaarte weerne-

deraard- derwaarts te vloeien, en naar de Zee te rug

fche Bui- , nbsp;nbsp;nbsp;.

zen en te keeren ? Waarom ziet men ze nooit

Doorzy- jg Aarde te voorfchyn komen voor dat Pilingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

aan de ze nog volkomen Zoet geworden zyn, in*

Bion. dien ze die Zoetheid niet krygen, dan na een langen weg afgelegd endoor veel Zandsnbsp;of Aarde heen geloopen te hebben ? Hocnbsp;komt het, daar dit docrzypelen nu reedsnbsp;zesduizend Jaaren agteréén zonder ophou*nbsp;den geduurd heeft, dat de Zee nog tennbsp;meerendeele haar Zout niet heeft verlooren,nbsp;en dat dit Zout al die onderaardfche Buizennbsp;en Waterleidingen nog niet geflopt heeft ?nbsp;De vvaare reden van dit alles is, dat die gewaande Doorzypeling maar een enkele Hars-fcnfchim zy.De ondervinding heeft ons doennbsp;zien, dat men het Zeewater, met hetzelve door Zand of door Aarde, van welke

zoeft

-ocr page 47-

ai

DIR. ERONNENt

feoort het ook zyn mag, te doen doorzype- XII.

niet ten vollen van zyn Zout beroo-^'

''eti kan. Ook hebben naauwkeurige en kun- d e £ l. ^¦geWaarneemersopgemerkt, dacdeOnder-Vallis-aardfche Wateren, overal daar men ze ont-”™^^^._nbsp;altyd beftendig hus-loop hebben naar ^ine ddle-

deZee; waaruicoogenfchynlykblykc,

’er niet langs dergelyke wegen en regt*

ftreeksvandaankomen.Tevergeefszoumep , zighierop voorbeelden beroepen wükn van

Putten met Zoet Water, die men zoratyds ®P kleine Eilanden of niet ver van Strandnbsp;''indt: die Putten worden droog en verliezen hun Water by tyden van eeulangduuri-ge Droogte; en 't moet derhalven het Regenwater zyn, niet het Zeewater, dat hennbsp;Zoet Water vult.

Regen, Sneeuw, Mill, en met één woord Het Wa-®he Dampen, die zoo uit de Zee, als van ^'2t vafte Land en van de Eilanden wordenDamp-^Pgetrokken, zyn, naar alle waarfchynlyk-^f^^SJ*nbsp;^^'d, de voornaamfte oorzaaken, die de der

Bronnen, Putten, Beeken, Rivie-B'^ou®®” en in algemeen alleloopende Wate-B 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ren,

-ocr page 48-

De Oorstrono

XII.

LES

I. Afdeel.

ren, en dieoiiGphoudelykDieuwen v-oorraa^ ’ van Wateren uitleveren, doen geboren wof'nbsp;den, en dezel ven in fland houden. Wannecfnbsp;men ditGevoelen, ’t welk wel het meeft ge*nbsp;volgd wordt, ómhelil:, behoeft men ’er zignbsp;niet meer overte bekommeren, hoe liet Wa*nbsp;ter, dat uit den boezem der Aarde ont'nbsp;fpringt of opwelt uit den grond, Zoet ge*nbsp;worden zy, daar het oorfpronkelyk, ten mio'nbsp;flen voor ver het grootftegedeelce, Zeewater was. Men weet, naamelyk, door ondervinding, dat het Water, als het optrekcnbsp;in Dampen, gelyk diezyn, welke de Wolken vormen, zig ontdoet van zyn Zouten,nbsp;daar het meé belaaden was, en van alle andere zwaare Stoffen, die niet op de zelfdsnbsp;wys, als het Water, verdund en vlagtig gemaakt kunnen worden. Men begrypt dannbsp;ookligtelyk, waarom de Wellen, die mennbsp;digt by het Strand ontmoet, niet mindernbsp;Zoet zyn, dan die, welke verder van Zeenbsp;zyn afgelegen; allen, naamelyk, deeenzoonbsp;wel als het ander, zyn ze haar Oorfprongnbsp;yerfchuldigd aan het Water, dat uit deo

Damp-

-ocr page 49-

D'E R B R O N N E Né nbsp;nbsp;nbsp;23

Dampkring nedervalt, en geen Water treltt^ XIL^ daar in op, dat nieceerft van zynZoutont- ^nbsp;fcioot zy. Eindelykkan men dan 00k geatak- d 2 e 1,.nbsp;kelyk voldoende reden geeven , waaromnbsp;men die Wellen en Bronnen doorgaans meet

aan den Voet van Gebergten v inde, dan el-

ders: want die onbehouwen klompen v^n Aarde, tot een merkelyke hoogte in dennbsp;Dampkringopftygcnde, fluiten de Wolkennbsp;en pakken ze op een •, ir.aaken een breedernbsp;Oppervlakte om’er den Regen en neerval-ieodeii Mift op te ontvangen en wordennbsp;veeltyds overdekt met Sneeuw» die aliens*nbsp;kens fmclt', en onophoudelyk Water uitlOrnbsp;vert; waar van hec grootfte gedeelte, naarnbsp;beneden zinkende, zig tuflchen de Rotfen ,nbsp;of onder de Aarde verbergt, en niet dan opnbsp;de laagftc plaacfen, of ver daar van daaonbsp;in de Vlakte, te voorfchyn komt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Damo-

Het voornaatnfle en indeneerfteo opflag^^jpg^ aannemelykfle, dat men tegen dit Gevoe

ien inbrengt, is, dat’er weinig waarfehyn genoeg iykheid zy , zo men zege, dat die eindeloozenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en

iBieuigte van Water, die wy d§ Strooinep B 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;''''

-ocr page 50-

24

Mart-

OTTE.

Traité du mauve-mer,t desnbsp;Eaux. I.nbsp;Tart. 2.nbsp;discurs-Mr. Halle V, amp;c.

SpeBacle de la Nanbsp;ture.Tom.nbsp;III. p.nbsp;99, amp;c.nbsp;Schauw-fjoneelnbsp;der Na.nbsp;tuur.nbsp;V.Deel.nbsp;bladz.nbsp;175, enz.

De Oorsprong

en Rivieren, onophoudelyk, dagelyks naaf Zee zien afvoeren, en met onuitputbaareflnbsp;voorraad zo fnel op elkanderen blyft volgen,nbsp;veroorzaakt zou kunnen worden door eennbsp;dunnen Damp, dien men naauwelyks ziennbsp;kan, en die niet dan by tuffchenpoozen innbsp;Regen, in Sneeuw of in andere gedaanten,nbsp;nedervalc. Maar fchrandere Natuurkundigen hebben deeze zwaarigtieid volkomennbsp;weggenomen , door de hoeveelheid vannbsp;Regenwater, die’er geduurendeeen ganfehnbsp;Jaar, (’t een door ’t andere genomen} te Par'jsnbsp;en daaromllreeks valt, te vergelyken meenbsp;de hoeveelheid van Water, die ’er indennbsp;zelfden tyd, in de Seine, onder de Pont Royalnbsp;doorloopt. Uit hunne Proefneemingen en berekeningen, die ik hier niet breedvoerig vannbsp;(tuk tot Ruk zal ophaaien, dewyl ze zeernbsp;wel voorgefteld en verklaard zyn in een onlangs uitgekomen Werk, dat in yders handen is; ziet men daidelyk, dat ’er in eikennbsp;Jaar merkelyk meer Water valt, dan ’ernbsp;noodig is, om de Rivieren te doen vloeien,nbsp;en de Meeren en Watergraften vol te houden i

-ocr page 51-

der Bronnen.

den; zoo dat die kundige Waarneemers, ter

v^yl zy de eene zwaarigheid beantwoor • den, eene andere hebben doen ontitaan.^^^j^^nbsp;Want, indien de Rivieren al het Water,nbsp;dat op de Aarde valt, niet weer naar Zee

''oeren, vraagt men met regt, waar dan het

overig gedeelte blyve; en waarom de Zee door langheid van tyd niet cindelyk droognbsp;Worde?

Ter beantwoording van deze nieuwe genwerping kan men zeggen, dat een go-^ytinbsp;deelte van ’t Water, ’t welk oP de Aarde gebmik,nbsp;''alt, en niet in ’t bedde der Rivieren komtnbsp;om weer naar Zee te loopen, in den grondnbsp;trekt door fpleeten en fcheuren, die ’er innbsp;komen door de droogte, en door oneindigenbsp;andere kleine gaatjes en openingen, die denbsp;^afekten en verdere Diertjes ’er in boorcn, _

dat het daar dieAderenen wel-Stroomen van onderaardfche Wateren maakt, die men

op zeer vecleplaatfen ontmoet, en die langhaam naar Zee afloopen: dat een ander deel ^eiGedierce tot drank verftrekt,en ten voed-fel Van de Plantgewallen enBoomen, die er

-ocr page 52-

alt;5

Dk Oorsfrong»

XII.LES. met hun Takken en Bladen een vry aanmer-.

I. Af- kelyken voorraad van influrpen, gelykmen uicdeProefneemingen van den Heer de lanbsp;Memoire ^ en uit die van den Heer Halesnbsp;’ zien kan, en dat elndelyk een gedeelte vannbsp;Scknc. dat Water weer tot Damp verdund wordt jnbsp;j/óo! en op nieuws naar om hoog trekt in dennbsp;Dampkring. De Regen derhalven, die ook,nbsp;fefvégét. zekerlyk, zoo wel op Zee valt als op ’tnbsp;Chap. i-Land, de Rivieren, en de onderaardfcfienbsp;de Weeg. Waterleidingen, brengen, opeen weinig na,nbsp;kunde. i. ^ie groote Waterkom alles weer te rug,nbsp;Hoofdft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uitgetrokken is; en,’t geen ’er niet

weer in komt, vervult waarfchynlyk de plaats van dat Water, ’t welkonophoude-lyk uit de Aarde en uit de ftilüaande Wateren uitdampt: want de Dampen, die in denbsp;Lugc worden opgeheven, en aldaar de Wolken vormen, komen niet uit de Zee alleennbsp;voort, maar ook uit het vaüe Land en uitnbsp;de Eilanden.

van ’t Water.

Onzni- Maar op welk eene wys, en langs wel-verheid nbsp;nbsp;nbsp;Water tot oas kome, nooit is

i7?in nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 T

het volkomen zuiver, zonder van de Lugc

en

-ocr page 53-

2?

ber Bronnen.

^ van bet Vuur te fpreeken? daar het aityd XIL in een meitelyke hoeveelheid meé vervuld LES.nbsp;KjCdewy l’t niet dan door tuffchenkoinftenbsp;een genoegzaatne menigte van deze laatftenbsp;Hoofdllof zyne Vloeibaarheid verkrygt,ennbsp;2ig van de eerfte op een zigcbaare wys innbsp;grooteo overvloed oiuiaft, als men ’t in ’cnbsp;Lugtledige brengt; 3 zonder, zeg ik, van dienbsp;twee Stoffen, die men overal ontmoet, tenbsp;fpreeken; zelden of nooit vindt men Water, dat met geen vreemdeStoffenbeiadennbsp;is; die zig onder deszclfs eigen Deeltjesnbsp;ïnengeo, en ’i zelve dik wils hoedanighedennbsp;byzetten, welke aan haar uitwcrkzels kenbaar zyn. Yder kan ligtelyk zien, dat becnbsp;Water niet zuiver is, wanneer het zyn na-tuurlyke Helderheid niet meer beeft, ofnbsp;wanneer men ’er een reuk of mifmaak aaanbsp;proeven kan-; maar het kan ook zyn ,nbsp;dit gebeurt vry dikwils) dat de vreemdenbsp;Stoffen,welken het bevat,geen de minfte ver-anderi-ng, die men gewaar kan worden, ianbsp;deszelft gewoonen aan en hoedanigheden tenbsp;weeg brengen: ik wil zeggen, dat het ons

niet

-ocr page 54-

a8 De Onzuiver HEip

xn.LES. niet minder helder, noch minder fmaakelooR pzsL.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gewoonte voorkomt: en in

zulken geval moet men de Konfl: te hulp roepen, om te zien of het wel zoo zuivernbsp;zy, als het zig vertoont.

Eerste ProefneeminSt,

Toejlel,

Overge-

haaldRe-

genwater

op ver-

fcheiden

wyzen

beproefd

Vitritl ie

Mars.

Men neemt verfcheiden Glaasjes met overgehaald Regenwater: men laat in het een Zout fmelccn ; in het ander 'Iter-Vitr'mlnbsp;of Groen Koperrood; in een derde Aluin;nbsp;en alles op die maat, dat men, als men ’tnbsp;Water proeft, niet onderfcheidenkan, watnbsp;’er in gefmoken zy: men doet vervolgensnbsp;al die Wateren, elk afzonderlyk, door éénnbsp;of meer bladen Graauw Papier zygen, ennbsp;giet van elk omtrent twee Lepels vol in welnbsp;fchoongemaakte Drinkglazen. Men kan ’ernbsp;Gok, zo men wil, eenige Glaasjes met zuiver klaar Putwater by gereed hebben.

Uit-

-ocr page 55-

VAK nbsp;nbsp;nbsp;WATE».

Uit’werkzels.

XIÏ. LES.

^^^snnecr inGD aldic verrchcideo^A^stcrGn j. Af*

ter proef brengt. nbsp;nbsp;nbsp;dïei..

1. nbsp;nbsp;nbsp;Door ’er eenige Druppelen van Zil-wordtnbsp;ver, in geeft van Salpeter ontbonden,

te laaten vallen , gebeurt het genoegzaam lig. doorgaans, dat ze troebel worden, en eennbsp;kleur krygcn.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Als men een weinig Aftrekzel van Gal-

nooten in het Water giet, daar Groen Koperrood in gefmolten is, krygt het eennbsp;donker rofle kleur , die naar het Violetnbsp;trekt.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Indien men ’er vvat Olie ’vanlVynfieenoieum

door afdruipins in doet, worden de Wate- Tartari

^ nbsp;nbsp;nbsp;. per deh-

ren, die Zoute, en aardagtige Stoften zig bevatten, v?itagtig en krygen een Melk-kleur.

Ophelder ingen.

De Zoute, de Aardagtige, en de Metaal - Oorzaak die in het Water dry ven, benee-d^Y^^'^«;

men het zyn Helderheid niet, zoo lang zy gen in ’t

Water.

-ocr page 56-

De Onzuiverheid

XII. ’er alleen in zyo, en op zig zelve blyven, LES. otn dat zy, door de fracking, tot een on-DEEL.' gemeene Fyoheid verdeeld zyn, en hunnbsp;grootte mooglyk die van de deeltjes vannbsp;Molecw- vVater zelf, dat hen gefmolcen houdt,nbsp;niet overtreft; dewyize, zoo welals dezel»nbsp;ven, door het Graauw Papier heen zygen,-maar, als men ’er een Vogt bygiet, ’t welknbsp;belaaden is raet de eene of andere Stoffe,nbsp;waar mede die Zout-, Aard-, of Metaal-deelrjes zig vereenigen kunnen, worden ’ernbsp;uit vereeniginggroverStofdeeltjes gevormd,nbsp;¦wier grootte, gedaante, of byzondere ge-ftelcenis, niet meer zoo wel gefchikt is, alsnbsp;voorheen, om het Licht door telaaten: hiernbsp;uit ontftaat dan dat het Vogt troebel ennbsp;ondoorfchynend wordt, of deeze of geencnbsp;kleur krygt, gelyk wy in de Wateren vannbsp;onze Proefneeming, daar wy ten dien eindenbsp;dergelyke Deeltjes in hadden doenfmelten,nbsp;zagefhgebeuren. Die Wateren moeken omnbsp;die zelfde reden noodwendig troebel wor-- den, wanneer de Zoutdeeltjes, die ’er ianbsp;diyven, van dien aart zyn, dat ze zig beter.

-ocr page 57-

A N ’t Water.

tefs dan het Zilver, met den Geeft van xil. Salpeter vereenigen kunnen: want in zul-^ ^nbsp;ken geval moeten deMetaaldeeltjes, aan zigquot;*-zelven overgelaaten, door hun eigen zwaarte naar beneden vallen, en een Werkingnbsp;ondergaan , die men Neerjlooting noemt. Précipi-I^‘t was ook de reden, dat wy in die voor-*''**®*nbsp;gaandeProefneemingen,daar deWateren metnbsp;gemeen Zout, of met Aluin belaaden waren,nbsp;hen witagtig zagen worden en een Melkkleurnbsp;krygen. Alle die veranderingen kan mennbsp;aan niets anders, dan aan de vreemde Stoffen toefchryven, die in het Water dry ven,,nbsp;daar men de Proef meê meent: want mennbsp;ziet dat zelfde uitwerkzel niet gebeuren,nbsp;als men ’er Water toe gebruikt, dat metnbsp;groote omzigtigheid is overgehaald en mennbsp;’er niets in ffficltcn laat: en in tegendeel, alsnbsp;men ’er Water toeneemt, dat meteengroo-ter overvloed van dergelyke Deeltjes belaaden is, zullen die zelfde uitwerkzels ook naarnbsp;evenredigheid kragtiger en zigtbaarer zyn.

Ge-

-ocr page 58-

32 Db ONZiJIVtRHElD

XII.

LES,

I. Afdeel.

Gevolgen.

Wateren te kennen. «

De zelfde Proeven, daar wy in de voorgaande Proefneeming op Wateren , mec om den voordagt ten dien einde gemengd, gebruiknbsp;aart der maakten , kunnen ons ten naaften by denbsp;vreemde Stoffen leeren kennen, die inzonti-mige Wateren, welker aart en hoedanigheden men gaarne weeten wil, de overhandnbsp;hebben. Op goeden grond raag men onder-ftellen, dat ’er Yzerdeeltjes of Koperroodnbsp;zyn in ’t Water, ’c welk door een aftrekzelnbsp;van Galnooten, ros, bruin, of donkernbsp;Violet van kleur wordt: en dit zelfde is ooknbsp;inderdaad een van de gewoone middelen*nbsp;daar men zigvan bedient om de Yzeragtigenbsp;Mineraale wateren en Bronnen te kennen.nbsp;Het Water van een Put of van een Bron*nbsp;dat Melkkleurig of Biaauwagtig wordt*nbsp;als men ’er Olie van Wynflecn, of Solutienbsp;van Zilver by doer, zal men derhalven ooknbsp;mogen aanzien voor Water, met de ee-ne of andere Zoute of Aardagtige Stoffenbsp;beladen, ’c welk het gemeen doorgaans ge-

woon

-ocr page 59-

33

VAN ’t Water.

^ooti is raauw Water te noemen, en daar XII.

T ï*' ^

kent, dat ’er de Zeep niet in fmelcen noch iquot; . „ ‘ ichuimen wil, endePeulvrugtenzig’erbe-oEEL.nbsp;Zwaarlyk in laatcn gaar kooken.

Van alle zoorten van Water is het Re* Regen-

wfltcr

gen water het zuiverfte. Het wordt door de natuur zelve overgehaald, en kan niet welnbsp;eenige vreemde Stoften in zig bevatten, dannbsp;^ie het krygt, terwyl het uit den Dampkring nedervalt. Maar waarfchynlyk isnbsp;dit ook genoeg, om het zyn volkomen zuiverheid te beneeinen, en tot een gemengdnbsp;Vogt te maaken. Want, laat men ’t vrynbsp;vergaderen in Vaten, die volmaakt fchooanbsp;en rein zyn, en zonder dat liet aan Dakennbsp;of Geuten raakt, nooit egter is ’t in ftaatnbsp;om het tegen alle Proef itit te houden, inzonderheid zo het na een langdurige droog-•^0 en by een Onweder vakj het draagt dannbsp;de merktekenen van de overgrootemenigtenbsp;van Uitwsaftemingen, die’erop zulken tydnbsp;overal in de Lugt zweeven, en die het in ’cnbsp;vallen mcêneemt. Maar dewyl de vreemdenbsp;Stoffen, die met hetzelve uit de Lugt ko-IV. Deel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;men.

-ocr page 60-

34 De Onzuiver h F. iö

XII. men, voor het groocüe gedeelte vlugtig van ^ Af-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ontblocc het ’er zig, (zohecniec

BEEL. te digt bcflooten, en van alle gemeenfchap met de Buicenlugt beroofd zy,) in kortennbsp;tyd van; en men kan met regt zeggen,datnbsp;de Regenbakken, daar men ’t in vergadertnbsp;en goed houdt, van een zeer nuttig ge»nbsp;bruik zyn.

Stilüaan. De flaande Wateren, die geen groote uit* ren geftrektheid hebben, zyn doorgaans vervuldnbsp;met onzuiverheden, die men op den Smaak,nbsp;en zomcyds zelfs op de Reuk gewaarnbsp;wordt. Zy Haan dikwüs op een Bodemnbsp;van Zwavel- of Yzer agtige en Slykerigenbsp;Aarde; de kruipende Dieren en Infekten, dienbsp;’er inZaad fchieten en fterven ; dePlanten dienbsp;op derzelver boorden groeien en ’er in verrotten, moeten ze noodwendig met allerhande vette Deeltjes en vlugtige Zouten, daarnbsp;al die Lighaamcn overvloedig van voorziennbsp;zyn, vervullen; en al die oorzaaken, bynbsp;malkanderen genomen, maaken zulk zoortnbsp;van Wateren onaangenaam niet alleen,nbsp;maar zomtyds zelfs ook fchadelyk. Het is

der-

-ocr page 61-

35

VAN ’t Water.

ckrhalven eenwyze voorzorg, die de Land-lieden niet kwalyk zouden doen van inL E S.

I A F*

te neetnen, dat men, inzonderheid tyden van langduurige Droogte, als het Water zeer laag is, de Slooten en Drinkpoe-len van’t Vee zuiver en fchoon houdt, gee»nbsp;nerhande Groente en Planten aanderzelvernbsp;kanten groeien laat, uit vrees dat’er eenigenbsp;kwaadaartige en vergiftige Kruiden ondernbsp;zyn mogten; en vooral toeaie, dat men’ernbsp;geen Hennip of Vlas in te rotten legge:nbsp;want het Vee kan zig door ’t gebruik vannbsp;bedorven Water vergiftigen, of’er Ziektennbsp;en Kwaaien van krygen, die kwaade gevolgen na zig deepen.

Het Rivierwaterzou, om de zelfde rede-Rivier, een, niet zuiverer noch gezonder zyn, dan'''^quot;*’^''*nbsp;dat van een Poel of ftiiftaande Sloot; in*nbsp;then de Beweeging, die het onophoudelyknbsp;klutft en breekt, deszelfs bederf niet voor-kwaain, en de geftadige ververfching, dienbsp;het krygt door bykomen van nieuw Water,nbsp;de vreemde Stoffen, die’er onder gemengdnbsp;zyn. Giet verdeelde, en, met dezelven doornbsp;C 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een

-ocr page 62-

5lt;S De Onzuivérheid

XII. L E S.

I. AF-B££L.

een groot er ruirote te verfpreideDjdie a!s verdunde en yleri maakte. Dit laatfte is ook on-getwyfFeld de oorzaak, dat het Water van kleine Vlieten en Riviertjes doorgaans zoonbsp;goed niet om te drinken is, als dat vannbsp;groote Stroomen, cn dat dit laatfte zelfs ook,nbsp;by een lange en geweldige Droogte, als hetnbsp;Water een geruimen tydzeer laagblyft, ianbsp;deugd afneemt.

Bron- en nbsp;nbsp;nbsp;voorraad van verfchillende

Putwa- zoorten van Stoffen, de Bron- en Putwatc-ren veeltyds beladen zyn, is genoegzaam bekend. Zommigen hebben Yzer, Koperrood, en andere dergelyke Metaal of Zoutdeeltjes in zig; gelyk, by voorbeeld, onzenbsp;J'raB/cèe Mineraale wateren vznPaJJy, For^nbsp;ges,F'ichy,Bourhon,St.^ma7id,P/ombieres^canbsp;dergelyken meer. Anderen bevatten Vette ofnbsp;Zwavelagtige Stoffen in zoo groot een overvloed, dat ze zelfs in brand raaken. Vannbsp;dien aart zyn deWateren van Sibini inDuits-. land, en die, welke men in Daiipbiné nietnbsp;de l'Aca- ver van Grmobk oViixnoQt. Men ziet ’er an-

demie derer, die de Lighaarnen in Steen verande-Scient-

ren.

-ocr page 63-

37

VAN 't Water.

ren, of dezelven met eeriSceenagdge harde XIL bezetten; om dac ze naamelyk ecn^'nbsp;Stcenagtig Sap met zig voeren, daar zy dcuEEL.nbsp;tleine boUigbeckn en openingender Stoffen, 1699.nbsp;die men 'er in dompelt, meê vullen, ofnbsp;ze op derzelver Oppervlakte, als een Zet-feJ, laaten vallen en neerleggen. Eindelyknbsp;vindt men ’er, die met zoo groot eenvoor-raad van Zout, aan dat derZeegelyk, beladen zyn, dat men’er genoeg uittrekt, omnbsp;’er ganfche Provintien, zoo veel ze tot hunnbsp;gebruik noodig hebben, meê te voorzien.

Zulke Zoutbronnen ziet men te Salins, te Suites, en op andere plaatfen, zooiaFranf:-ryk als in andere Landen. De Wateren,nbsp;die deezo en dergelyke Eigenfchappen bezitten, ontkenen dezelven van de Mynen,nbsp;door welken ze heen geloopen zyn, eer zenbsp;uit de Aarde te voorfchyn kwamen. Denbsp;Natuur bedient zig van alledeeze, als buitennbsp;hun (treek verloopene en giots en herwaartsnbsp;omzwervende Wateren, om de Beginfelen

gemengde Lighaamen, en van alle X^-Fbixtes. raengroejjingen, die zig heimelyk en aliens*

C 3 nbsp;nbsp;nbsp;kens

-ocr page 64-

38 De Onzuiverheid

XII. LES.nbsp;I. Af-DEEL.

kensindenBoefem van ’t Aardryk vormen, volgens haar byzondere oogmerken te vervoeren, en op de behoorlyke plaats by cétinbsp;te vergaderen: maar zomtyds gebeurt het,nbsp;dat die Wateren zig een opening maaken,nbsp;of dat men hun een doortogt naar buitennbsp;geeft, eer zy nog de Stoffen, daar ze mednbsp;belaaden waren, hebben laaten vallen, ennbsp;op haar plaats neer gelegd.

Zeewa*

ter.

Het onzuiverfte van alle zoorten van gemeen Water is het Zeewater. Door denbsp;Ziltigheid, deBitterheid, en deSlymagdg-heid, die aan ’t zelve eigen is, is het teee-nemaal onbekwaam, om tot Drank, of toenbsp;het bereiden en kooken van Spyzen gebruikt te worden. Op verre Zeetogten isnbsp;men genoodzaakt een merkelyk voorraad vannbsp;Zoet Water met zig in ’t Schip te neeinen,nbsp;’t welk ettelyke maaien na elkander bederft,nbsp;en niet dan by tulTchenpcozen goed is omnbsp;te drinken. Deeze Voorraad beflaat vrynbsp;wat plaats in een Schip, daar nooit ruimtenbsp;te veel is; en wanneer men ’er door ’t eennbsp;of’c ander toe val, gebrek aan begint te kry-

gen.

-ocr page 65-

VAN 't Water. 39

gen, is men dikwils gedwongen van ftreek XII. te veranderen en Land aante doenomverfch^^nbsp;Water te zoeken; of hec fcheepsvolk zietoEEL.nbsp;zig aan ’c gevaar bloorgeüeld om te ver-fmagten van Dorft, die veel zwaarder tenbsp;lyden valt, dan Honger, Welk een gemaknbsp;en voordeel zou het niet voor de Zeevaartnbsp;zyn, indien men met weinig kollenen zonder te veel omflags hec Zeewater drinkbaarnbsp;will te luaaken ! Men is ’er ook al zedertnbsp;langen tyd op bedagt geweeft, en, ftriktnbsp;gefproken, kan men zeggen, dat het geheimnbsp;gevonden is: maar de toebereid fels, enze-•kere omzigtigheden, die men in de Bewerking heeft in agc te neemen, en boven allesnbsp;nog raisfehien de mocijelykheid, die mennbsp;doorgaans ontmoet, ora eene nieuwigheid,nbsp;hoe voordeelig dezelve ook fchynen mag,nbsp;in te voerenzyn tot nog toe oorzaaknbsp;geweefl:, dat die ontdekking niet in algemeen gebruik geraakt zy. Men kan in eennbsp;Werk, in Engeland uitgegeven, en voornbsp;eeeige Jaaren in de Franfche Taal ge-C nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;drukt

-ocr page 66-

40 De Onzuiverheid

XII. LES.nbsp;I. Afdeel,

drukt (*), zien, wat ’er ten dien opzigtc door verfcheidtn Mannen gedaan is, inzonderheid in Frankryk door den Heer Gautier, Geneesheer te Na7ttes, en in En-geland door den Heer Hales, Lid der Ko-nioglyke Sociëteit, die over verfcheidennbsp;Stukken der Natuurkunde met veel lof ge-fchreeven heeft. Van allen, diezigopdee-ze gewigtige ontdekking bevlycigd hebben,nbsp;heeft’er niemand, kan men zeggen, gelukkiger in gellaagd, dandeeze twee: de laat-fte inzondei heid heeft zyn oogmerken wy-der uitgebreid en verder voortgezet, dan denbsp;eerde; en geeft ons door zeer eenvoudigenbsp;Handelwyzen, wier goede uitdag geftaafdnbsp;wordt door de Ondervinding, niet alleen hetnbsp;middel aan de hand om het Zeewater te zuiveren , maar ook, om het Zoet Water, datnbsp;men i’ Schepeneemt, voor bederf te bewaa-ren en goed te houden.

Van

(¦*) Exp, Fhyfn^, f»r la maniere de rendre Vean de U Mer patabk par Af, HALES. [Zie de Uilgezógtenbsp;rcrhaadelingen. 1. DEEL, blaJz. 220 , en IV. DEEL,nbsp;hhdi. 6}j.]

-ocr page 67-

41

VAN 'T W A T E R.

Vau de verfcheideD, tot noch toe alge- XXL Oleen bekende, middelen, daar men zig van ^nbsp;bedienenkanomhecWater, in’t algemeen,deel. ‘nbsp;te zuiveren, is ’er geen, dat meer in gebruik Doorzy-Is, dan bet doorzygen; gelyk ergeen is, t,|.nbsp;welk kragtiger werkt, dan het overbaakn.Bltrationnbsp;Als men het alleen maar zuiveren wunbsp;eenige grove vuiligheden, die het troebelnbsp;maaken, wordt ’er, om het helder te maa-ken, niets anders toe vereifcht, dan datnbsp;men’t flegts laat doorzypelen door een zeker zoort van yle fteenen, onder den naamnbsp;van Zyptljleenen bekend, of door Griniy een Gr*t»'ofi.nbsp;grofKeiagcigZand, ’t welk men zomtyds,nbsp;als’tnoodigis, weerafwafcht en vernieuwr-Men volgt in die behandeling de Werkingnbsp;Van de Natuur in de zoogenaamde

geutures.

ktlders y een zoort van Onderaardlche Holen , in de Steengroeven geformeerd,nbsp;in men het Regenwater , Druppels-quot;’Vs, door de Beddingen van Steen # dienbsp;^et Gewelf van ’t Hol uicraaaken, ziet door-‘^’¦iogen en afdruipen. Het water wordtnbsp;daar door zoo helder, dat ’er het gemeenenbsp;C 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Spreek-

-ocr page 68-

4i De onzuiverheid

XII. LES.nbsp;I. Af-DEEL.

Filtre.

Spreekwoord uit ontdaan is, zoo k/aar aU bet Water uit een Steenrots. Men moet eg-ter niet denken, datdeeze klaarheid en helderheid alryd een gewis teken is van een volkomen Zuiverheid, In tegendeel bJykt het,nbsp;dat daar weinig daat op te maaken zy; wantnbsp;dat zelfde Water, ’t welk zoo langzaamnbsp;door de Rotfen en Sceenen doorzypek,nbsp;voert dikwils een Steenagtig Sap met zig,nbsp;dat zig met ’er tyd by één vergaart, en binnen in de Holen en aan de Gewelven eennbsp;groote menigte van hangende Kridallen,nbsp;van verfchillende gedaanten, vormt; gelyknbsp;men ziet in de Kelders van ’t Koninglyknbsp;Obfervatorie te Parys, en elders in vry groo-ter getal, gelyk in de Grotten van Jrcy innbsp;Champagne, en andere Onderaardfche Holen. Het Water ontlad zig derbalven, innbsp;’t doorzygen, alleen maar van zulke Stoffen, diegroverzyn dan zyn eigen Deeltjes,nbsp;en voor welken de openingen van de ylenbsp;Doorzypelftaf tekleinzyn om ze door te laa-ten: maar alles, wat fyn genoegis, om’ernbsp;te gelyk met het Water door te dringen,

blyfc

-ocr page 69-

43

VAN ’t Water.

blyft ’er beftendig meê vereenigd; of Iaat xil. ’er zig ten minften niet van affcheiden, dan^ E S.nbsp;Da een dikwils herhaalde en zeer langduu-D^EL.nbsp;rige doorzyging.

Het Overhaalen is veel kragtiger van nit* Omhaa-werking om het Water te zuiveren. egter kan men nog niet zeggen, dat het eennbsp;¦veilig en gewis middel zy, om het Waternbsp;«onder eenig het minrtemengfel van vreemde StolFen en volftrekt zuive^ te krygen.

Want indien de vreemde Stoften, die het bevat, van dien aartzyn, dat zy, zoo welnbsp;als het Water, in Dampen verdund en opgeheven kunnen worden, zullen zy, evennbsp;eens als hetzelve, naar den Helm van dennbsp;Stookketel klimmen ; en het Water zal,nbsp;fchoon het overgehaald is, daarom niet zuiverder zyn, denher tevooren was. Deezenbsp;handelvvys kan derhalven van geen ander nutnbsp;«yn, dan alleen voor zulk zoort van Water,nbsp;dat met eenigerley vafte Stofdeeltjes belaa-ften is: en dan heeft men nog daar by welnbsp;zorgvuldig agt tegeeven, darmen het vuurnbsp;op zyn pas ftooke, en het zelve geen meerder

-ocr page 70-

XII. LES.nbsp;I. afdeel.

’t Water veian-dert,nbsp;doornbsp;Overhaaiennbsp;niet innbsp;Aarde.

Traite dl Oftique.

44 De Onzuiverheid

der graad van Hitte geeve, dan’ervereifcht Wordt om het Water in Dampen te doennbsp;opklimmen.

Het allerfterkft gezuiverdWater,dat men overhaalt tot droogwordens toe, dat is,nbsp;tot dat ’er geen de minfte Vogtigheid meernbsp;van overblyve, laat altydeen weinigaardag-tige StofFe op den bodem van de Kolf leggen : en, fchoon men het daar na nog ver-fcheiden rejzen agtereen overhaale, en denbsp;Werktuigen, die men gebruikt, zoo rein ennbsp;zuiver zyn als mooglykis, altyd wordt mennbsp;nog een kleine overfchot, dat overblyfc,nbsp;gewaar. Dit Verfchynfel door Bgyle, doornbsp;Hook en eenige andere Natuurkundigennbsp;opgemerkt, heeft hen doen denken , datnbsp;het Water niet ten eenemaal onveranderlyknbsp;van Natuur ware: en de Heer Newton,nbsp;die gedagten goedkeurende, zegt ronduit,nbsp;dat het Water, door herhaalde Overhaalin-gen, in een vatte Aarde verandert. Denbsp;Heer Boerhaave nogthans, die de zaaknbsp;met de groottte naauwkeurigheid zegt on-derzogt en nategaan te hebben, is niet van

dat

-ocr page 71-

45

VAN ’T Water.

^atGevoelen: hy geIooft,in tegendeel,dat de xil-Waterdeeltjes Jieginfcls zyn van dien aart, L lt;^ac zy geen de minfte verandering onder-DEEi,.nbsp;dorpen zyn, en dat de Werking van hecnbsp;allergeweldig^ en hevigft Vuur ’er geen vatnbsp;Op heeft, en dezelvcn bygevolg niet vannbsp;'’orm en geHeltenis kan doen veranderen.

Wat hec Verfchynfel aangaat, waar op de Heer Newton, en de anderen, die met hemnbsp;m dit huk een van gedagten zya, zig beroepen; hy oordeelt, dat die aardagtigenbsp;StofFe, die men na elkeoverhaaüng op dennbsp;Modern van de Kolf vindt, haaren oorfprongnbsp;verfchuldigdis aan de veelheid Lugts, dienbsp;be/looten is in den Stookketel, en doornbsp;welke de Dampen van ’t Water opwaartsnbsp;klimmen; of wel aan de eene of de |nderenbsp;^gteloosheid en gebrek in de handejwyzenbsp;Zelve,

kan niet ontkennen, dat de Lugt,De over-in de Werktuigen en Glazen van een Stook-kuis, daar altyd min of meer Afch en Stof ge Stof-'’kege , beflooten, vervuld zy mee zuiverheden, die zig onder ’c Water men-de Lugt.

-ocr page 72-

De Onzuiverheid

XII. gen kunnen, terwyl mea’coverhaak. ’t Is ^ ^ p' waar, men zal bezwaarlyk gelooven ,nbsp;d'eel. dat die onzuiverheden een merkelykenbsp;hoeveelheid van Aardagtige Stoffen zullennbsp;kunnen uitleveren: maar, *t geen ’er van diennbsp;aart overblyft, is ook inderdaad ongemeennbsp;weinig: en ikzcu, na’tnaauwkeurigonderzoek, dat de Heer Boerhaave daar opnbsp;gedaan heeft, eerder genegen zya om tenbsp;denken, dat het de eeneofde andere vreemde Stofzy, die zig onder ’t Water gemengdnbsp;heeft, dan dat ik op zulk eenlolTeen rwyf-felagtige Proef zou befluiten, dat het Water in Aarde kan veranderd worden.

Het ligt- Dewyl de vreemde Stofdeeltjes, daar ’t jneê belaaden is, doorgaans zwaar-het befte.dan hetzelve, is ’t niet zonder reden, dat men het ligtfte Water voor hetnbsp;befte keurt. Het zou egt er nog wel kunnennbsp;gebeuren, dat het met een mindere Zwaartenbsp;de eene of de andere kwaade hoedanigheidnbsp;bezat: doch in de meefte gevallen heeft zulksnbsp;geen plaats, en, als dit gebeurt, zyn denbsp;vreemde Deeltjes, daar hetraeê befmec is,

of

-ocr page 73-

47

VAN ’t Water.'

y^ugtig of geeftryk van aart, en men Xlt.

kan het op de Reuk gewaar worden. iquot; a

De betrekkelyke Zwaarte van’t Water is deel'

®'et dan ten naaflen by ce bepaalen, de-P'^s^elfs „ , .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;betrekkc-

wyl het min of meer weegt naar maateiyi-e

De ufu Eoyle pbiio.

Van zyn meerder of minder Zuiverheid Zwaarte Boyle beweert, dat allerhande zoorteufchjpgnj^nbsp;Van Zoet Water, in welke Landftreeken hetGraviténbsp;ook zy, overal, byna een zelfde Zwaartenbsp;hebben, en dat men ’er, wanneer men zenbsp;volgens de 'Wetten der Waterweegkundenbsp;op de proef brengt , naauwlyks een dui-zendlle verfchil tuffehen vinden zal. Maarnbsp;hy is genoegzaam de eenigfte, die van datnbsp;gevoelen is, en ik weet, zoo uit myn eigennbsp;Broefneemingen, als uit die van verfcheidennbsp;Zeer oproerkzaame en naauwkeurigcNatuur-hundigen, dat men, binnen den Onitreknbsp;Van een zelfdeLandfchap, en zomtydszelfsnbsp;digt by malkander op de zelfde Plaats, Wateren vindt van welke het een merkelyk.nbsp;Zwaarder weegt, dan het ander.

zelfs maakt gewag van zekere Rivier, wierJ^P^’ ,

° nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Espetm.

Water een vierde deel minder zwaar weegt part. 2.

dan


-ocr page 74-

4S De Zwaarheid

XII.

LES.

I. Af-. DKBL.

Lilr. 5

S- 125-

Kievan

dan het gemeen Water in Engeland: zaak, diemy, moet ik bekennen, vry onge-iooiFelyk voorkomt. De Volkeren, die der*nbsp;zei ver Oevers bewoonen, moeflen zeer langnbsp;leeven, indien het waar is, gelyk HeRO'nbsp;DOTus zegt, dat de Aetbiopiërs meeftal 12Onbsp;Jaaren, en nog meer, oud worden, oiflnbsp;dat het Water, dat zedrinken, ongemeennbsp;ligt is : maar Herodotus , die zekerlyknbsp;in de Hiftorie van ’t Menfchdom beter bc'nbsp;dreeven was dan in die der Natuur, zou ’cnbsp;my, hope ik, niet kwalyk neemen, mdiennbsp;ik geloofde, dat men, en aan de zaak die hynbsp;verhaalt, en aan de reden, die hy ’er vannbsp;geeft, viyelyk mogt twyfFelen.nbsp;DebetrekkelykeZwaarte van ’t Water,datnbsp;’tRegen-minO: met vreemde Stofdeeltjesbelaaden is,nbsp;water,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jjg van ’t Regenwater doorgaans, of

van gefmolcen Sneeuw; Haat totdievan’c Goud omtrent als 1 tot ipj; tot die van ’tnbsp;Kwikzilver als 1 tot 14: en tot die van denbsp;Lugr, als 1000tot t*. Indien men de evenredigheid der betrekkelyke Zwaarte vannbsp;’c Water, tot die van een groote menigte

-ocr page 75-

Van het Water. 4i^

te van verfcheiden zoorten van Stoffen na- xiL tier weeten wi!; kan men deLyft nazien, Lnbsp;tife in hct Tweede Siukje van het Tweedcp^EL.nbsp;öeel van die Werk, op bladzyde 692 en denbsp;Volgende, te vinden is. Maar, zo iemandnbsp;genegenheid moge hebben, om de Proef-Deemingen van dergelyke vergelykingen zelfnbsp;teherhaalen, of nieuwe te doen met nognbsp;®ndere zoorten van Stoffen, ’c zy door mid*nbsp;del van den P'ogtweeger, ’t zy op eenige annbsp;dere wys, moet ik hem vooraf waarfchu-Wen, dat hy by zyn Proeven alle de voorzorgen nauwkeurig in agt neeme, daar ik,nbsp;eenige Bladzyden voor de gemelde Lyft, gewag van gemaakt hebbe.

ven.

Van alle de voorzorgen, daarnien,inhetVoorzor' doen van die zoorten van Waterweegkun-|™j,g[y„nbsp;digeProefneemingen, welomzigtigopdientke Proeve letten, is eeneder voornaamften, dat mennbsp;nooit twee zoorten van Water met elkan-deren vergeiyke , dan wanneer ze beidenbsp;naauwkeurig een zelfden Graad van Warmte hebben, en die zelve Graad van Warmte, hun beiden gemeen, nietmerkelyk ver-

IV. Deel. D nbsp;nbsp;nbsp;fchils

-ocr page 76-

50

De Zwaarheid

XII. LES.nbsp;I. Af-

deei..

fchüt van die der Lugr. of der Middelftof, waarin men de Proef doet. WanthecWa'nbsp;ter, gelyk alkandere Vogten, of, om alge*nbsp;meener tc fpreeken, gelyk alle andere Lig*nbsp;haamen en Stoffen in de ganfche Waereld,nbsp;zet zig uit, wordt ykr, en daar door lig-ter, naar maate dat het Heeter wordt; eveneens als het in tegendeel zig increkt, digternbsp;wordt en daar door Zwaarder, naar maatenbsp;dat het Kouder wordt. Een zeerBeweeg-baare Thermometer, en eenenaauziende opmerkzaamheid op deszelfs minfte veranderingen, v/orden ’er noodwendig vereifcht totnbsp;het doen van dergelyke Proefneemingen,nbsp;wier uitwerkzels niet dan verfchillen vannbsp;zeer weinig belang kunnen aanwyzen, ennbsp;in welke de allerkleinfte misflageen grootenbsp;misrekening geeft.

Kooken van ’tnbsp;Water.

Het Water, dat door het fmelten van ’c Ys een Vogt begint te worden, en ’t welknbsp;men vervolgens in ’t een of ander Werktuig, dat een vrye gemeenfchap heeft metnbsp;deBuitenlugt, aan de Werking van ’t Vuurnbsp;blootftelt, wordt allenskens Warm en zet

zig

-ocr page 77-

VAN HET W A T ï B. lt;1

uit^ totdachet begint te kooken: waar xiL Da het zig niet meer uitzet j noch Warmer^ E S.nbsp;'^ordt, al houdt men’t Vuur in de zelfde j.nbsp;Kragt, en al vermeerdet men’t zelfs. Maarnbsp;dewyl het gemakkelyker of bezwaarlykernbsp;3an’t kooken raakt, naar raaate dat des-Zelfs Oppervlakte meerder of minder vry-iieid heeft om zig op te zetten en naar omnbsp;hoog te ryzen, kan ’t gebeuren, dat hetnbsp;Water zig reeds zoo fterk heeft uitgezet alsnbsp;het zig kan uitzetten, eer het nog den volkomen trap van Hitte ontvangen heeft, diennbsp;het krygen kan: of ook kan ’t zyn, dat hetnbsp;dermaate benepen en beflooten zy, dat her,nbsp;zig minder dan naar gewoonte uitzettende,nbsp;ondertulTchen merkelyk Heeter worde. Denbsp;’'^olgende Proefneeroingen zullen my zeg-S^n, ten opzigt van deeze twee verfchil-lende voorvallen, ophelderen en bewy.

Zen.

-ocr page 78-

52

XII.

LES.

I. Af. BFEL.

TL. I. Tig. I.

pË Zwaar KEI»

II. PROEFNEEMING.

Toejlel,

Men neeme een Glazen Phiool, wier hals omtrent 15 Duimen lang is , en 12 of 14nbsp;Lynen middeilyns wyd van binnen. Mennbsp;plaatze die in een Bakje vol Sneeuw of kleinnbsp;geftooten Ys, en zette, terzyde vanhaar, innbsp;het zdfJe Bakje, een zeer dun Kommetjenbsp;van Glas of van Metaal, vol roet Watnbsp;ter, dat men ’er eenige Uuren in ftaan laat,nbsp;om volkomen Koud te worden: gelyk innbsp;Figuur I wordt afgebeeld. Men neeme ofnbsp;zuige vervolgens van dit Koud gewordennbsp;Water met een Glazen Pyp, die in ’t midden een Buik heeft, doch draage zorg, datnbsp;men ’er het Water nooit hooger in komennbsp;laate, dan tot den Draad A toe. Deezenbsp;Maat, daar die Draad het merk van is,nbsp;moet men op zulk een wyze gefchikthebben,nbsp;dat, wanneer men zulk een Pyp vol Waternbsp;vyf-en-twintig maal in de Phiool ledigt, de.nbsp;zelve’ermee gevuld worde tot omtrent aan

’t

-ocr page 79-

S3

VAN HET Water.

*t begin van den Hals. Men dompele daar- XII. een klein Kvoik-tbermometertje, op welks ^ ^p’*nbsp;mendeGraaden met DraadjesgemerktuEE unbsp;heefc, in dac Water binnen de Phiool ver-Vat,enmaakehetin den Hals vafl: door mid-del van twee Rondjes van Kurk die gefnee-denzynals Roosjes, opdat zy den Hals niet -i^eeenemaalzouden fluiten, maar een vryennbsp;doorgang voor de Buitenlugt open laaten.

Na dat men alles op die wys gefchikt heeft, merke men met een Draad op dennbsp;Hals van de Phiool de plaaus, daar het Waternbsp;ftaat, dat men ’er op de ftraksverhaalde manier met die 25 Pypvollen heeft ingegnoten.

Men doe ’er dan nog 2 of 3 zulke Maaten ofPypvollen by, en merke telkens de Hoogte, tot welke het Water yder reis ryft, metnbsp;cenDraadjeotndenHais van de Phiool. Dochnbsp;dan doemen dit laatfleWater weder uit denbsp;Phiool, ’t zy door dezelve fchuins te houden, ’t zy door middel van de Pyp, zoonbsp;dat ’er niet meer in blyfc, dan die eerfte 25nbsp;Maaten of Pypvollen.

Men moet verder een Pot met Zand gereed D 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heb-

-ocr page 80-

54

Kookend Water.

XII. LES.nbsp;I. Afdeel.

PL, I. Pig. 2.

hebben, dat men naar believen heet niaa-ken kan op een Komfoor met gloeiende Kolen, eu waar in mendePhiool kan plaatzen.

Eindelyk moet men ook fchikking gemaakt bebben, dat de Phiool, zoo als ze in bet heete Zand ftaat , gevoeglyk ge-meenfehap hebben kan met den Ontvanger ¦nbsp;van een Lugtpomp, door middel van eennbsp;Hevel, gelyk men dien ToeftelinP'2gï«ir anbsp;afgebeeld kan zien.

Uitwerkzels.

Uitzetting en

I, Als men de Phiool uit haar Bakje met Sneeuw of Ys genomen , in het Zand ge-^j^“®^“plaatft, en dan dezelve heet gemaakt heeft.nbsp;Water in tot dat het Water ’er in begint te kooken.

vrye

Lugt.

zo klimt ÓQ Thermometer [omtrent] tot 212 Graaden , indien hy volgens de Verdee-ling van Fahrenheit cf van Prins getekendnbsp;is: en het Water ftaat in den Hals tot aannbsp;den tweeden Draad; de zelfde Hoogtenaa-melyk waar op het ftond, toen’er 16 Maaien of Pypvollen koud Water in waren.

B'.yft de zelfde,

2. Hoewel men met ftookenvooregaat, het Zand nog heecer maakt, ryft egter het

Wa-

-ocr page 81-

5S

Kookehd Water.

Water in de Kolk niet hooger; en de Kwik xil. Van den Thermometer ookbeftendigaltyd opj- E S-de zelfdeHoogce van 21 a Graaden (laan bly • d e e l.nbsp;vende,wyft oogenfchyniyk aan,dat dcGraadfchoonnbsp;Van Hitte in ’t Water beftendig altydnbsp;zelfde blyve.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vuur.

3. Indien men, als men ’tWater heet maakt, ia plaats van dePhiool open,en dezelve de ge- Koekendnbsp;ttleenfchap met de Buitenlugt vryteIaaten,,^Y|fel'quot;nbsp;den mond van den Hals aan den Hevel voegt, ?/. i.nbsp;opdiewysalsinf/^w«r2. tezienis; endaar^*^’nbsp;opdeLugt, die in den Ontvanger, Hevel ennbsp;Halsjbeflooten is, en zig uitftrekt totaan denbsp;Oppervlakte van ’t Water in dePhiool, doornbsp;middel van deLngtpomp,zoo veel moogelyknbsp;is,verdunt; zal naauwelyks hetKwik van dennbsp;Thermometer tot 64 Graaden klimmen, dienbsp;eene maar zeer middelroaatige Warmteaan-wyzen, of het Water in de Kolf begint fterknbsp;tekooken (*).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4* Zo

Deeze trap van Hitte komt ovetten met 16 Graaden «P den Thermometer van REAUMUR, zynde een weinignbsp;meer dan de trap van gemaatigde Warmte der Lugt te Parys.

NOLLET.

D4

-ocr page 82-

56

Kookend Watee.

xn. 4* Zo de Lugt minder verdund is, raakt L E S. het Water traager aan quot;c kooken, en moetnbsp;deel.' groocer trap van Hitte ontvangen heb*nbsp;In eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het ksoken zal, dan in het voor-

Lugt.

min ver-gaande Geval, dat is, in ’t Tdel: en deeze dunde Vertraaging van het opborrelen der Water-

bobbels, ofKooking, neemt toe, naarmaa-te dat de Lugt, die op de Oppervlakte van ’t Water ftaac, digteren minder verdund zy.

III. Proefneeming.

Toeftel.

PL. T. Fig- 3-

B C, in Figuur 3 afgebeeld, is een ronde Metaalen Bos, wier Wand overal ongevaarnbsp;8 Lynen dik is, en wier Dekfel, ’t welknbsp;ook de zelfde dikte heeft, ’er op valt ge-flooten wordt, door middel vaneen zwaarenbsp;Schroef D, en van een zeer fterken Beugelnbsp;en Houvaft van gegooten Yzer. Men legtnbsp;verfcheiden Ringen van nat Papier tuffchennbsp;de Bos en het Dekfel, op dat zenaauwkeu*'nbsp;rig op elkanderen fluiten, en de Bos volkomen digt zyn moge. EF is een zoort vannbsp;Komfoor of Fornuis, van zwaare Yzerennbsp;Plaaten, waar in men gloeiende Kolen

doet

-ocr page 83-

ooKEND Water. jy.

«Joet om de Bos BC heet te maaken, die x'll. Dien in dit Fornuis zet op een Drievoet^ B S.nbsp;of Treeft, waar door dezelve eenige Dui-d‘eel!nbsp;nien verheven ftaat boven het Vuur»

Uitwerkzels,

Als men deze Pot of Ketel tot omtrent Kragt

drie vierde deelen met Water vult, en

van de allerdikfte en hardde Beenderen in- ter in be-

doet, zal men, na dezelve Heats zoo heet^°°^®”

Lugt, op

gemaakt te hebben, dat zy een druppel VVa- Beende-ter, dien men ’er op werpt, in Damp kanf^quot;gt; doen vervliegen, in den tyd van eenige wei-Eige Sekonden, die Beenderen wit geworden, en zoo week vinden, dat men ze ge-makkelyk tuflchen de Vingers kan aanfluk-ken wry ven,even als of zy uitgebrand waren ',Calehiés.nbsp;en het Water, als het Koud geworden is,,nbsp;heeft de zelfde Lyvigheid ofDikte, en dennbsp;zelfden fmaak als gedold kragtig Vleefchnat.

Indien men Stukken Hout, Eiken, Beu-opHoufc ken, Olmen, of van eenige andere zoorcnbsp;van Boomen, in de Bos gedaan heeft, ziet het

'er mc.

als dood en vermolzemd Hout, dat D fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;laa-

-ocr page 84-

SS K o o K E w D W A T E K.

XII. langen tyd in de Lugt en Regen had ge-Af* nbsp;nbsp;nbsp;Water, dat ’er in en doorge-

»EEL. drongen was, geeft door zyn kleur, zyne reuk cn fmaak, te kennen, dat het ’ernbsp;de Oliën, de Zouten en de Zwavels, uit*nbsp;getrokken heeft, die voorheen dienden omnbsp;de Vezels van ’tHout aan elkander te verbinden.

Ophelderingen^

Denk-

beeld van Ketel, waar in het derhalven met de Bui-kfnS’tenlugt vrye gemeenfchap heeft, warm Watefs, maakt, doet het Vuur, dat zig tuITehendenbsp;Deeltjes van het Vogt inwikkelt, en dezel-ven van elkanderentragtteverwyderec, ennbsp;meer en meer te verdeden tot kleiner Deeltjes, onophoudelyke poogingen, om den gan-fchen Klomp zig te doen uitzetten en groo-ter van Omcrek te maaken. De Wandennbsp;en de Bodem van het Vat ter eene, ennbsp;het Gewigt van den Dampkring , die opnbsp;de Oppervlakte van het Water drukt ter andere zyde, zyn als zoo veelcbeletfels, welke

zig

-ocr page 85-

Kookend Wateh.

2)g tegen die uitzetting aankanten. Maar xil. dewyl de Lugt zoo wel, en even zwaar,L ES.nbsp;fondom van buiten op het Vat druktnbsp;als op de Oppervlakte van’c Water; wordtnbsp;hetzelve, daar door een dubbelen weerftandnbsp;te rug gehouden, terwyl het aan zyn Oppervlakte alleen maar de Drukking van dennbsp;Dampkring te overwinnen heeft. Naarnbsp;maate derhalven dat het zig begint uit tenbsp;zetten, ryft het allenskens opwaarts, zoonbsp;lang tot dat, het eindeiyk yl genoeg geworden en deszeifs openingen een genoegzaamnbsp;wydte gekreegen hebbende, deVuurftof vrynbsp;door den ganfchen Klomp kan doorgaan,nbsp;en geen Deeltjes meer otn hoog heft, dannbsp;alleen de zulken, die voor haar botzing ’cnbsp;tneefte bloot ftaan, en daar na aanftondsnbsp;quot;teer nedervallen; ’c welk men Koakennbsp;Doemt.

Maar indien hetGewigt, ofde VeerkragtWaatots van de Lugt, de Oppervlakte van hetnbsp;ter niet meer, of met een minder kragteerdernbsp;drukke, kan het Vuur dezelve ook raet^°okt.nbsp;sen minder kragt om hoog ligten, zig een

vryen

-ocr page 86-

6o

Kookend Wates.

XII. h E S.nbsp;I. Afdeel.

vryen doorgang door hec Water maaken, en hetzelve doen Kooken. Hierom zagennbsp;we het WaterindePhiooJ, in het derde Uit-werkzel onzer Proefneeming, met grootenbsp;bobbels opryzen en Kooken, hoewel hecnbsp;nog naauwlyks Laauw was : want toennbsp;was de Lugt, die wy ongemeen verdundnbsp;hadden, niet meer in ftaac om het Waternbsp;een zoo langen tyd tegen de Werking van ’cnbsp;Vuur teonderfchraagen, en binnen zyn paaien te houden.

Denk- Om die zelfde reden, in het tegendeel beeld vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rirnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

deszelfs W'anneer nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Waternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een valtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en Itcrk

Werking Werktuig van alle kanten digtbeflooten is, befbo-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Derde Proefneeming ge-

teu zien hebben, vergadert zig het Vuur, dat hetzelve niet om hoog ligcen kan om zignbsp;een vryen doorgang te maaken, in een greo-ter menigte by één; en het Vogt, dat zignbsp;met een kragt, aan dien weêrftand evenredig, van allu zyden tragt te verwyde-ren en uittezeccen , dringt in alles, watnbsp;'er met hetzelve in ’c Werktuig opgeflootennbsp;is, door: de Beenderen, door een grooteren

trap

-ocr page 87-

ex

Kookend Water.

trap van 'Hitte zelf ook tnerkelyk uitge xif.

*ec, worden daar door bekwaamer om door* L

drongen te worden: het Water dringt der-d'^^l. halven in derzelver openingen in, en ligtnbsp;’er alle Sappen uit, die de Deeltjes zamen-bonden; zoo dat delofleen uitgetrokkennbsp;Beenfchilfers en derzelverDeelen op de min-lie kragt van elkanderen wyken, en zig ^nbsp;van één wryven laaten.

Wanneer men, dus, het Water in eenVopr-digt toegeflooten Vat heet maakt, 01061^°*^^®^ men vooral wel zorg draagen, dat men ’er Proef,nbsp;niet een al te fterk Vuur onder ftooke.

Want de uitzetting, door een te hevigen trap van Hitte te geweldig gemaakt, zou alles kunnen doen van één barften; met grootnbsp;gevaar van allen, die ’er by waren. Daarom gebruik ik ’er een gegooten Bos ofnbsp;Bot toe, die overal 8 Lynen dik is, en denbsp;Graad van Warmte, die ik haar geef, isnbsp;maar zeer geraaatigd.

Men kan hier eindelyk ook nog by aan *®‘2i‘ken, dat het doorweeken der Beenderen, Vuurnbsp;en het ontbinden der Sappen, ’c welk men

door

-ocr page 88-

62

Kookend Watek.

XII. door middel vaa dit Werktuig verrigtea

__________ O •

9EE l.

LES. op oog volkomener wys gefchiede, en fpoediger zyn beflag kryge, als men hetnbsp;Vuur met meer kragt en vlugheid werkennbsp;laat; ik wil zeggen dat de zelfde hoeveelheid van Kolen, langzaam gloeiend gemaakt , zoo veel uitwerking niet zal doen,nbsp;als wanneer alles te gelyk aan brand gebragt,nbsp;en ’t Vuur met kragt geltookt werde. Waar-fchyolyk, dewyl een langzaam Vuur tydnbsp;beeft om voor een gedeelte door het Metaalnbsp;heen uit te dampen en te vervliegen;waarnbsp;door bygevolg zyn Werking, op ’t geen binnen in ’c Vat is, ook in zoo ver verzwakken moet en in kragt afceemen.

Gevolgen.

Kookend Dewyl men minder Vuur noodig heeft Waternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Water, als het door ’t Gewigt of '

200 tsCCt

op een door de Veerkragt van de Lugt minder ge-wordt, te doen Kooken, heeft men, in^de^ * zoo dra men deeze ontdekking gedaan had,nbsp;laagte, natuurlyker wyze moeten denken, dat denbsp;Hitte van Koekend Water op den top van

een

-ocr page 89-

63

Kookewo Water.

een Berg zoo groot niet moefl: zyn, als in xil. de laagte: dewyl de Lugtkolom, die op deL E S.nbsp;opening van ’t Werktuig of de Oppervlak-te van ’t Water ftaat, op den Berg korternbsp;zynde, dan in ’t laage Land, ook mindernbsp;zwaarte heeft. Deeze gedagten, door denbsp;Heeren de Thury en le Monnier be-vyaarheid, doen ons zien, dat de Hitte vannbsp;Kookend Water, die men in ’t algemeennbsp;voor een vatte en veraiiderlyke maat houdtnbsp;om de Graaden van Warmte en Koude naarnbsp;te regelen, ook haar verfcheidenheden heeft,nbsp;ea niet dan onder zekere Voorwaarden voornbsp;een gewis en veilig merk mag doorgaan. Dcnbsp;HeerFAHRENHE iT verzuimde daarom nooit,nbsp;by’t maaken van zyn Thermometers, op denbsp;hoogte van den Barometer, zo als dezelve opnbsp;dien tyd ftond, agt te geeven, en tekende hetnbsp;merk van Kookend Water niet op den 312nbsp;Graad, dan in zulke plaatfen en op zulkenbsp;tyden, als het Gewigt van den Dampkringnbsp;in Evenwigt ftond met 28 Duimen Kwikzilver, Rynlandfcbe Maat; ’t welk op omtrent 27* Duimen Franfcbe Maat uitkomt,

en

-ocr page 90-

es4

XII.

I, nbsp;nbsp;nbsp;K S.

J. nbsp;nbsp;nbsp;Af-nEEE.

Aanmer. J?ing opnbsp;den

Thermo

meter.

Kookend Watejs,

en de gemiddelde Hoogte is van den Barometer. Die zelfde voorzorg gebruik ik ook in ’t bereiden \an myn K^vcik-tbermometers;nbsp;aan vuier loop ik een zeer wyd uitgeürektnbsp;Veld geeft.

Het is ten hoogften waarfchynlyk, dat, het geen wy tot nog toe ten opzigc van ’cnbsp;Water hebben aangemerkt, aan alle Vogtennbsp;eigen is. Derhalven zou de Wyngee(l:,dienbsp;in de Buis vau een Thermometer is, ook zoonbsp;veel fchielyker en met te minder Graad vannbsp;Hitte moeten Kooken, naar maate dat denbsp;Buis volkomener van Lugt gezuiverd was.nbsp;Om die reden konden de eerfte, die volgensnbsp;de Beginfelen van den Heer de Reaumurnbsp;gemaakt waren, de Hitte van Kookend Water niet uitftaan: maar men kan hen egternbsp;daar toe in Raat Bellen, als men’er een weinig Lugt in laat blyven, wier Veerkragtdenbsp;Kooking belet en vertraagt, als het Vogtnbsp;opklimt tot de hoogde Graaden. Maarnbsp;dan. dient men ook wel de Glazen eennbsp;weinig dikker te neemen, dan naar gewoonte, om aan de Kragt, die ’er van binnen

-ocr page 91-

Kookend Water. 6y

Gen op gefchiedtj genoegzaam weerftand xil. ^2 bieden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LES.

I. A F-

Papin.

l^ie zoort van Ketel, of Mecaalen Bos,beel. in viy de Beenderen week gemaaktWerk-liebben, is een uitvinding, diemen verfchulnbsp;digd is aan Papin, wiens naam zy ook altoos gedragen heeft en nog draagt. Hynbsp;ts de Leerling geweeft van den Heer Hoy*nbsp;t.ENs teParys, en naderhand te Londen vannbsp;den Heer Boyle, onder wiens bellier hynbsp;een groot gedeelte van die Natuur- en Be-Es'eegkundige Proefneeraingen deed, die mennbsp;m de Werken van laatllgenoemden Schry*

Ver vindt. Hy maakte zyn nieuwuitge-Vo’nden Werktuig Waereldkundig, met oogmerk, om een gemakkelyk en weinig koft-baar middel m gebruik te brengen, waar mede men de Sappen uit allerhande zoortennbsp;van Stoffen, Dierlyke zoo wel als Planten, zou kunnen trekken, en alles, wat toenbsp;Voedfel dient, zonder eenige uitdamping,nbsp;en vervlieging van Sap en kragt, doenKoo-ken. Ivlenkan in een Boekje «12, ’c welknbsp;hy in’tjaar 1688 drukken liet, de Befchry-IV. Deel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ving

-ocr page 92-

66 Kookend Water.

XII. ving vinden van deezen zynen Digefteuf ^ ofFèrteerder^ (wane zoo noemde hy hem)nbsp;deel!' de verbeteringen, die hy ’er op verfcheidennbsp;tyden aan gedaan had, en een groot getalnbsp;van zeer opmerkelyke en weecenswaardigenbsp;Proefneemingen: uit alle welke omilandignbsp;blykc, dat men in korten tyd, en met eennbsp;weinig Vuur flegts van gloeiende Kolen,nbsp;zeer goed en kragtig Vleefchnac maakennbsp;kan, van de Beenderen van Slagcbeeften ennbsp;van andere dingen , die nu als nutteloosnbsp;worden weggeworpen; dat men Vleefch,nbsp;Vifch en Vrugten, in haar eigen Sap koo-ken, dczelven al haar Vogc en Kragt doennbsp;behouden, en daardoor een beter en geuriger fmaak kan doen hebben; dat men denbsp;YerfftofFen, door dat middel, op een gemak-keiyke wys uit verfcheiden zoorten van Lig-haamen trekken kan, het hardde Hout, ennbsp;Yvoor week maaken; zoo dat men ’er denbsp;Stempels van Gedenkpenningen op zounbsp;kunnen zetten, of afdrukzels van dezelvennbsp;maaken, en oncelbaare andere dingen meer.nbsp;Deszelfs Alle deeze voordetlcn, die geenMenfch

ooic

-ocr page 93-

K o o K E N D Water. Gj

Ooic betwifl; heeft, en welke de Konf^ken- Xfl, ners ’er zelfs nu nog gaarne aan toeftaan ^ S-

geeven yder natuurlyicerwysaanleiding

te vraagen, waarom men dan hergebruik van zoo nuttigeen Werktuig heeft verwaarnbsp;loosd. Ik beken dat ik hier'niecs op weetregt verte antwoorden, dan alleen, dat de a!lernut-j'^^®^nbsp;tigfte en heilzaamile nieuwigheden veel alnbsp;bezwaarlyk ingang kunnen vinden by d®nbsp;groote Menigte , inzonderheid zo ’er bynbsp;derzelver gebruik min of meer Toeftels ver-eifcht wordt, ’t welk onze Luiheid eennbsp;fchyubaar voorwendfe! aan de hand kan gee-ven om ’er van verfchoond te blyven.

Een van de voornaamfle EigeDfebappenSmelt* van’t Water, en daar men de menigvuldig-

. nbsp;nbsp;nbsp;o ö ’t tracer..

Ite uitvverkzels van ziet, is, dat het in by-hï alle Lighaaraen indringt, en een zeer groote menigte van dezelven ontbindt ennbsp;fmelten doet. De Vlette ftoIFen, deHar-ften, en eenige zeer harde Zarnengroeifelsnbsp;of zaïnengeftelde Ligbaamen, als Kriftal,

Glas ea dergelyke uitgezonderd ; dringt het in alle andere zonder onderfcheiddoor:

E 2 nbsp;nbsp;nbsp;het

-ocr page 94-

(58

De Smeetkeagt

XII.

LES.

I. Afdeel.

het verfchil beftaat alleen maar in wat meer of wat min. Een breedvoerigeLyft van alnbsp;die Lighaamen, en met welk een kragt hecnbsp;Water in yder indringe of ’er op werke,nbsp;hier op te tellen, zou te veel plaats beflaan,nbsp;en behoort ook eigentlyk meer tot deSchey-konft, dan tot de Natuurkunde. Ik zal mynbsp;dcrhalven hier flegts tot eenige weinigenbsp;voorbeelden bepaalen, die my boven anderen merkwaardig hebben toegefcheenen, ofnbsp;die, om’t gebruik, dat men’ervan maakennbsp;kan, de mee (te betrekking hebben tot onsnbsp;belang.

Inzonderheid op Zouten.

De Zouten, en inzonderheid die, welke men Alkalifcbe noemt, zyn de Stoffen, dienbsp;boven alle anderen, of in grooter hoeveelheid teffens, of het allerfchielykft in hetnbsp;Water fmelten, en wierfmelting demerk-waardigfte Verfchynzels uitlevert. Ziehiernbsp;’er twee der voornaamfte van, en die mynbsp;gelegenheid geeven zullen, om van nog eenige anderen gewag te maaken. i. Eennbsp;Zout, dat men in ’c Water werpt, fmelcnbsp;’er in minder of meerder hoeveelheid in ,

naar

-ocr page 95-

AN ’t Water.

aaar dat de byzondere aart is van dat Zout, xil. en naar dat de trap van Warmte is, die het LES.nbsp;Water heeft. 2. Het Zout verkoelt, fmelnbsp;tende, het Water doorgaans.

IV. Proefneeming.

Toeftel.

Men weege, elk afzonderlyk, een halfZeezout Pond Zeezout, en een half Pond gerafineer-^^quot;^*^^*’^^'nbsp;de Salpeter, beiden tot Poeder gemaakt en Salpeter,nbsp;wel gedroogd. Men werpe die Zouten, dochnbsp;langzaam, en by een weinig teffens, elk innbsp;een by zonder Glas, die yder een Pond overgehaald Water, beiden even Warm, bevatten : zoo lang, tot dat eindelyk die twee Glas-vollen Water verzadigd zyn, het een metnbsp;Zeezout, en het ander met Salpeter; hetnbsp;welk men daar aan gewaar wordt, dat denbsp;Zoutkorrels, zonder fmelten, op den Bodemnbsp;van ’t Glas bly ven leggen. Dan weege men,nbsp;weder elk afzonderlyk, het overfchot, ’tnbsp;Welk men van yder Zout heeft overgehou-,nbsp;om te zien, van welke Zoort men hetnbsp;Oieefte heeft gebruikt.

E 3 nbsp;nbsp;nbsp;Uit»

-ocr page 96-

XII.

L K S.

I. Af- Men bevindt, dat men meer Salpeter over» peel, gehouden heeft dan Zeezout; en dat byge-volg één zelfde en even veel Water, evennbsp;Warm zynde, meer Zeezout ontbindt en kannbsp;doenfmelten, dan Salpeter.

Men doet in Kookend Water zoo veel gemeen Zout, als’er in fmelten wil, en laatnbsp;vervolgens het Water koud worden.

Uitwerkzels.

Naar maate dat het Water zyn hitte verheft, ziet men een gedeelte van het

Heet Waternbsp;doet be-

ter fmel-Zcut op den Bodem vallen; en, zo men dan het Water weer op nieuws heet maakt, ver-dwynt dat gekn'ftallizeerde Zout weder, ennbsp;keert te rug in’t Water.


-ocr page 97-

71

V A N ’t Water.

verzameling van kleineKriftalletjes, welke xil. onzeoogen, fchoonmethetbefteVergroot-^nbsp;glas gewapend, zo ze van een gedeeld cddeel.nbsp;losgemaakc waren, elk afzonderlyk op zig beeld vannbsp;zelven, niet zouden kunnen onderfcheiden.^^j^^“^^‘nbsp;Die fyne Deel jeSjdieKriftalletjes, laaten,nbsp;alsze vereenigdzyn, enmecelkanderen eennbsp;Klomp, een Korreltje by voorbeeld, uit-maaken, kleine openingen en ledige tulTchen*nbsp;ruimten over, daar het Water in doordringt,nbsp;uit kragt van de zelfde oorzaak waarfchyn-lyk, die het doet opklimmen in de Hair-buisjes. Maar dewyl deeze oorzaak, zynbsp;moge dan ook wezen, welke ze wil, fterkcrnbsp;is in haar Werking, dan dc Kragt, waarnbsp;meê de Deeltjes van ’tZout met elkaar ver-eeniud zyn, en die dezelven fumenhoudt,nbsp;wikkelt zig het Water niet alleen in de ledige holligheden tulTchendieDeeltjesin, maarnbsp;verwydert ze ook van een, maakt ze los ennbsp;fcheidc ze van malkander. De Klomp ofnbsp;het Zoutkorreltje , dat voorheen zigtbaarnbsp;Was, verdwynt daar op, en deszelfs Peelt- ,

E 4 nbsp;nbsp;nbsp;jes,

-ocr page 98-

72

De SmeltKragt

XII.LES.jes, nu ontbonden, dryven elkafzonderlyk Ontbindvogc.

Frotte-

nent.

Het Wa- ^eeze Zoutdeeltjes, niet minder fyn en ter zwelt klein moogiyk dan die vande Vloeiftof zei-dooT^ ^ maaken zig op hun beurt ook een doorgang ÏH de openingen en ledige tuflchen-ruimten van ’t Water , en verfpreiden zignbsp;eenpaarig door den ganfchen Klomp heen;nbsp;waar in ze, in weerwil van hun meerdernbsp;zwaarte boven die Waterdeeltjes, bJyvennbsp;hangen, door middel van de wryving, ofnbsp;door de zelfde oorzaak, die hen in de ledigenbsp;openingen deed opklimmen. Want dat hetnbsp;gefmolcen Zout zynverblyf neeme in de ledige tuflchenruimten van ’c Water, blyktnbsp;onweerfpreekelyk daaruit, dat beider om»nbsp;trekken in één loopen: ik wil zeggen, datnbsp;men een zekere menigte Zout in een Glasnbsp;met Water kan doen fmelten, zonder datnbsp;het Glas daarom voller worde. Derhalvennbsp;moeten die Zoutdeeltjes ilegts zulke plaat-fen beflaan in de Vloeiftof, die te voorennbsp;ledig waren, of vervuld met eene zoort vannbsp;Stof, die geen Water was.

De

-ocr page 99-

VAN ’t Water.

De Deeltjes van het Zout, dus door het XIL ganfche Water verfpreid, en naauwnbsp;deszelfs Deeltjes vereenigd, doen dezelvenDEEunbsp;grooter van Omtrek worden, en tefFens hun ’c Kannbsp;natuurlyke gedaante verliezen, en veran-^^^'J^^'^quot;nbsp;ren van figuur. Deeze twee oorzaaken,deeltenbsp;van welke één alleen genoeg was, maakennbsp;het Ontbindvogt minder bekwaam, om opfniclten.nbsp;nieuwe Korreltjes vat te krygen, en dezel-ven uit elkander te doen gaen. Dit isonge-twyffeld ook de reden, dat het Water nietnbsp;meer, dan flegts een zekere bepaalde veel*nbsp;heid Zouts kan ontbinden.

Maar dewy] de Warmte de Vloeibaarheid Warm

van 't Water vermeerdert, en daarenboven beter en

meer dan

hetzelve, gelyk ook het Zout, door de uit-Koud. zetting yler maakt, gefchicdt de Smelting,nbsp;die van deeze omflandigheden ten grootennbsp;deele afhangt, en vry fchielyker, en mer-kelyker volkomener met Kookond Water,nbsp;dan met ander. Doch wanneer de Koudenbsp;het Water zig weer in één doet trekken,nbsp;en de ledige tuffehenruitnten fluiten ofver-naauwen, loopen de Zoutdeeltjes, die ’ernbsp;E jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dan

-ocr page 100-

74. De Smeltkraot

XII. dan geen plaats meer kunnen vinden, vreer ^ ^ tot malkander, en vallen op den Bodem vannbsp;D e'eÏ. Glas neder.

Het een Dewyl ’er tot het i’melten daarenboven Zout be-vereifcht wordt, dat ’er tuffchendeDeelt-ife't'a^quot; jes van het Ontbindvogc, en de openingen ennbsp;der. ledige ruimten van bet üneltbaarLighaam,nbsp;zekere behoorlyke evenredigheid van grootte en van gedaante plaats hebbe; en dat denbsp;Zouten, wier Deeltjes naar den byzonderennbsp;aart en zoort van elk Zout, zeer verfchil-lend zyn, daarom ook openingen en ledigenbsp;tuüchenwydcen hebben moeten, die groo-telyks van elkander verfchillen, is ’t ligt tenbsp;begrypen, dat het Water op alle Zoutennbsp;niet even gelukkig werkt, en het een beternbsp;ontbinden kan dan het ander. Dit zal dannbsp;waarfchynlyk ook de reden zyn, waaromnbsp;hetzelve een grooter gedeelte Zeezout, bynbsp;voorbeeld , han ontbinden, dan Salpe-En van ’t ter.

één ver. nbsp;nbsp;nbsp;ftellen , zo men wil, dat de

zadigd nbsp;nbsp;nbsp;.

nog een Waterdeeltjes nietalleen van eeneenpaange en de zelfde grootte zyn,. en datderhalven

zoort.

-ocr page 101-

de Ylheid van ’t Water niet overal gelyk- xil. Vormig is, maar dat ’er in deszells Klomp^ E S.nbsp;ledige ruimten en openingen zyn van ver-^-^^F.nbsp;fchillenden aart, en de een wyder dan denbsp;ander. Het is ook zeer waarfchynlyk, datnbsp;zommige Zouten deeltjes hebben, die fynnbsp;genoeg zyn, om zelfs de allerkleinfte ope-ningen en holletjes van ’t Water te vullen,nbsp;terwyl andere zoorten, als ze fmelten, zignbsp;niet plaatzen kunnen dan in grooter en ruimer tuflchenwydten. Hier uit zou dan na-tuurlyk moeten volgen, dat het Waternbsp;reeds met een zeker zoort van Zout, zoonbsp;ver als wederzyds de evenredigheid en aartnbsp;der Deeltjes toelaat, beladen, egter innbsp;ftaat zou zyn, om ook nog een ander zoorcnbsp;van Zout te doen fmelten. Dus ziet mennbsp;ook het Water, by voorbeeld, met Salpeter verzadigd, nog daarenboven een weinig Zeezout ontbinden.

-ocr page 102-

XII. LES.nbsp;ï. Af-DK£ t..

76 De Smeltkract VI. Proefneeming.

Toeftel.

In een half Pintje, of in een Pond fris koel Water, dat wel zuiver is, menge mennbsp;5 of 6 Oneen Armoniak-zout, tot Poedernbsp;geftooten.

Uitwerkzels.

Armoni- Naar maate dat het Zout fmelc, wordt ak-zout, Water merkelyk Kouder: ’t welk mennbsp;Kn”°^' zeer gemakkelyk gewaar kan worden, nietnbsp;maakt alleen op ’t gevoel, maar nog beter doornbsp;terI^ud. middel van een Thermometer, dien men innbsp;het mengfel boude, en wiens Vogt men zeernbsp;zigtbaar ziet daalen.

Ophelderingen.

Oor- Het Armoniak-zout komt uit Egypte;

fprongen ^ wordt getrokken uit het Roet derSchoor-kragtvan nbsp;nbsp;nbsp;°

•t Anno- Ileenen, waar onder men den drek vanDieren, met Stroo gemengd, gebrand heeft (*). Denbsp;quot; “ •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heer

[Ziehet 'VIT.DEEL det Uttst^cgtcVtyh/mieUuptt, •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;siadi. H.J

-ocr page 103-

77

VAN ’t Water.

Heer Geoffroy , die ons den oorfprong xir, . van dat Zout heeft aangeweezen, en van L E Si.nbsp;waar het tot ons komt, heeft ons teiFens^-^-|^-ook een middel aan de hand gegeeven omnbsp;het te maaken door Konft, enden buiten de l'^ca-landfchen Handel in dit ftuk te kunnen mis-fen. Zyn Broeder, toen dezelve de verfchei 1720-den Graaden van Hitte en van Koude, die?'nbsp;het mengen en fmelten der Zouten bet Water kan doen aanneemen, door Proeven ou-derzogt, merkte aan, gelyk Boyle ook Mem. denbsp;reeds te vooren gedaan had; dat van alle 1700*nbsp;Zouten, die bet Water verkoelen, ’er geennbsp;is, .dat ten dien einde kragtiger werkt, dannbsp;het Armoniak-zout: en dat die Verkoelingnbsp;zelfs zoo ver kan gaan, dat zy, niet hetnbsp;Water zelf daar ’t Zout in gefraolten is,nbsp;maar alle ander zuiver Water, dan aan ’tnbsp;Glas, daar’t mengzel in is, raakt, doet bevriezen.

ƒ

Die ervaren Scheikonllenaar fchryft dee-Oorzaak Ze en dergelyken zoorten van Uitwerkzels j®’’nbsp;toe aan de ruft der Deeltjes; dcwylhy, vol Water,nbsp;gens het gemeen Gevoelen, onderftelc, datnbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de

-ocr page 104-

73 De S m e t t k r a g t

P. 115-

XII. de Warmte, in de Lighaamen, niets an-^ ^ ders zy dan de inwendige Beweeging der de^l* kleine Scofklompjes, waar uit dezelvenza-Ibidem ttiengoSeld zyn. „Na dan, (met allenbsp;p. 114. ,, Natuurkundigen) vaftgeftsld te hebben;nbsp;,, zegt hy, dat de Koude niets anders is, dannbsp;,, de vermindering van Beweeging, zeg ik,nbsp;,, dat de Verkoeling, die de Zouten aannbsp;„ ’t Water toebrengen, tny toefchyntdaarnbsp;„ uit voort te fpruiten , dat de Zoutdeelt-,, jes, zonder Beweegingzynde, en die vannbsp;,, het Vogt ten deele overneemend e,daarnbsp;,, door dezelven in zoo ver doen verminde-,, ren, ’t welk dan oorzaak is van de Ver-„ koeling,welke wVjin meerderen of minde.nbsp;,, ren Graad, in dat Vogt gewaar worden. ’*nbsp;£n,om in’c byzonder de reden te verklaaren,nbsp;waarom her Ammoniak-zout, meer dan ee-nig ander Zout, het Water verkoele, voegtnbsp;Ibidem by’er by: „ Het Ammoniak-zout is, gelyknbsp;,, men weet, een zamenftelfel uit Zeezoutnbsp;„ en uit Piszeue; van welke het een zignbsp;zeer gemakkelyk, het ander zig zeer be-„ zwaar.'yk fiuelten laat. Dewyl nu de

Deelt-

-ocr page 105-

19

VAN ’T Water.

Deeltjes van hec Zeezout als opgellooten XIT.LES. en gevangen gehouden worden fuflchennbsp;de Deeltjes van het Piszout, zal daar uitnbsp;ontdaan, dat een gvoote raenigte vanWa-terdeeltjes in den eerden aanval zeernbsp;fchielyk door de Zoutdeeltjes van de Piètnbsp;heen dringende, daar aanftonds vry watnbsp;,, van hun Bcweeging verliezen zullen; ennbsp;,, deze Beweeging zal vervolgens nog zoonbsp;3, veel te meer daar door moeten verzwak-„ ken, dat die Waterdeeltjes ftraks daarnanbsp;,, Zoutdeeltjes ontmoeten zulleD,die van eennbsp;3, geheel andere Natuur zyn, en wierweer-iland ongelyk fterker is, dan die van dePis-, zouten.Dewy] dus dan aanfl:onds,in deeer-(le oogenblikken der Smelting, de Bewee-„ ging van een zeer groot getal vanWater-deeltjes eensklaps inzeeraanmerkelykennbsp;3j trap, eeril door de Piszouten, en daar-if na door het Zeezout vertraagd en verminderd vvordt, moet die fchielyke en groo-»gt; te vermindering van Beweeging , ooknbsp;Braks in de eerfte oogenblikken een veelnbsp;fi aaamerkelyker Graad van Koude veroor-

-ocr page 106-

So De SmelI'kragt

XII.

LES.

I. Afdeel.

}, zaaken, dan de fmeltingcn van andere

5, Zouten gewoon zyn te doen, daar het

,, Water zo fchielyk niet indringt.

Be Vuur- Deeze verklaaringen zyn verftaanbaar,

ftof rnen maakt in dezelven geen gebruik, dan

wordt nbsp;nbsp;nbsp;vanWerktuiglyke oorzaaken, die tea

uitge-

dreevea. minften,zo het fchynt,tnooglyk zouden kunnen zyn. Maar zy fteunen, by ongeluk, op eenBeginfel, ’t welkikbezwaariykzoukun-nen toeftaan, en waarover ik elders reedsnbsp;ILDeel. myn gedagten gezegd heb. Ik vind nietsnbsp;biadz^^'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denken , dat de Vogten

76p. als Vogten, en uit hun eigen byzonderen aart, een andere Beweeging van Deeltjesnbsp;hebben, dan die, welke in alle Lighaamennbsp;zonder onderfcheid plaats heeft,naar denver-fehillenden Graad van Hitte, dien ze opnbsp;dien tyd bezitten. Ik zie derhalvea niet,nbsp;waarom de Zoutdeeltjes zonder Beweegingnbsp;zouden moeten zy n,noch waarom zy die vannbsp;’c Water,door dezelve ten deele over tenee-men, (gelyk men zegt) zouden verminderen. Maar zou men ’er veeleer deeze redennbsp;niet van kunnen geeven, dat door de weder-

zyd-

I: ' I

-ocr page 107-

81

VAN ’T W a T E Ri

Zydfche in en doordringing van het Water xiL

*0 het Zout, en van de Zoutdeeltjes inde ope-L E

Hiogen ea tulTchenruimten van het Water, de deel.’ StofFe des Vuurs ’er voor eenigentyd werdtnbsp;uitgedrecven en buiten geflooten,- hetwrelknbsp;noodwendig een vermindering en verflaau-wing moet veroorzaaken in die zoort van Be-^eeging, waar in de Warmte beftaat, en dienbsp;aan dezelve alleen haaroorfprong verfchul-digdisj en’er door wordtin Hand gehouden?

Het geen deeze gilling merkelyk fchynt te begunftigen, is dat’erzoi'nmigeKoudeO/;-jrg„„j„jnbsp;bruijjcbingen zyn, die Heete Dampen uit-tations^nbsp;'vaaffemen, en door dat zonderling uit werk-Zei niet onduidelyk te kennen geeven, datnbsp;het Vuur uit de StofFenj die wederzyds ianbsp;elkander doordringen,me!: geweld uitgedree-ven, de fynlle en ligtlle Deeltjes van de zelf.nbsp;de Stoffen mee zig invoert.

Gevolgen.

dommige Schryvers, die hun werk ge. OogirerK maakt hebben van de Eind ¦ oorzaaken dery/*^nbsp;dingen na te gaan, en hun medemenfehen der Zee.

IV. Deel.

de

-ocr page 108-

S2 De Smf. etkragt

XII. L E S.nbsp;I. Afdeel.

Zy bewaart haar nietnbsp;voor ’tnbsp;bederf.

de welwyze oogmerken der Voorzienigheid te leeren kennen; in opmerking noemende,nbsp;dat de Zee overal Zout is, en dat zy in Waar-me Landen zouter is dan in kouder Lugt-ftreekeDjbeweeren datjzonder die voorzorg,nbsp;de Oceaan niets anders zyn zou, dan eennbsp;groote {tinkende Poel van bedorven Water,nbsp;daar geen leevend Schepfel in zou kunnennbsp;woonen, en die voor geen Menfch te be-vaaren en te naderen was. ,, DeCoddely-ke Voorzienigheid, zeggen ze, die voornbsp;de behoudenis van alle dingen waakt,nbsp;aan 't Zout die Eigenfchap hebbende meê*nbsp;gedeeldjdachetzelve’t bederf belet,heeftnbsp;, ’er de Wateren der Zee rykelyk van voorzien , om ze gezond te doen bly ven; en,nbsp;het hulpmiddel naar de maate der behoefte fchikkende, een overvloedigernbsp;gift van dieBergftofin zulke Landen uitgedeeld, daar hetWater het meefte gevaarnbsp;loopt van te bederven door de Hitte, wel-, ke ’er in die Lugtftreeken heerfchc. ”nbsp;Het is zeker, dat de Schepper, in alle zy-ne Werken, de befte en heilzaamfte eindea

be-

-ocr page 109-

VAN 't Water.

bedoeld heefc, cn door duizend verrukken- XIL de voorbeelden, die ons van zelf in’t oog^nbsp;loopen, en die wy nooic met teveel eerbied deel.nbsp;en erkentenis befchouwen kunnen, wordennbsp;weovercuigd, dat de Opperile Wysheid denbsp;allereenvoudigste maar teffens ook dealler-zekerfte middelen beraamd heefc om dienbsp;fchoone Orde te doen in ftand blyven, dienbsp;vvy in zyne Werken heerfchen zien, en daarnbsp;onze behoudenis en welzyn van afhangt.

Maar overal daar haar oogmerken zig niet van zelve en zonder bewimpeling aan onönbsp;ontdekken, vrees ik altyd, dat ik my bedriegen zal, wanneer ik my onderwindennbsp;durf naar dezelven te raaden, en dat ik dennbsp;wyzen Schepper der Natuur ontwerpen ennbsp;inzigten zal toefchry ven, die hy nimmernbsp;hadde, en welke de Natuur zelve, als wynbsp;haar beter zullen leeren kennen, wraakennbsp;zal en loochenen. Jndien het Zout door ee-ne Hand, die nimmer feilen kan en mistasten, aan de Wateren der Zee is meegedeeld,nbsp;als een noodzaakelyk behoedmiddel om der-zelver bederf voor te komen; waarom ver-F 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rot

-ocr page 110-

84- De SmEltkragt

XIL

LES.

I. Af.

DEEL.

rot en bederft dan het Zeewater, even aT* al ander Watetj als liet in beflooten Vatennbsp;bew'aard wordt. Waarom veranderen denbsp;groote Meiren, en alle andere binnenland*nbsp;fche Zoete Wateren, zelfs die onder de Hee-te Lugtftrceken gelegen zyn, niet in bedorven Stinkpoelen. En, zohet voiflrektnood-zaakelyk w^as, dat de Wateren der Zee geen-bederf onderworpeH waren, op dat zy innbsp;Haat zouden zyn en blyven om leevendenbsp;Scbepfelen ten woonplaats te verftrekken;nbsp;waarom krielen onze ftilftaande en veelalnbsp;reeds Hinkende Slooten en Poelen van allerhande zoorten van Diertjes. Zou het dennbsp;Werkrneefler der Natuur bezwaarlyker gevallen hebben, Viflehen te fcheppen, die,nbsp;even als het meefteDeel van ons Kruipendnbsp;Gedierte, in bedorven Water zouden hebben kunnen Leeven, dan ’er, gelyk nu, geboren te doen worden van dien aart, datnbsp;ze tieren kunnen in een Zout en Ziltig Nat,nbsp;daar alle andere Viflehen in Herven? Iknbsp;blyf hier derhalven, zonder de oogmerkennbsp;te willen doorgronden, by het Huk zelf

dat

-ocr page 111-

85

VAN ’t Water.

dat geen twyfFel Jydt; en zie dat, volgens xil. den uicflag der VyfdeProefneeming, deZee^nbsp;zouter moet zyn, ge^yk ze ook inderdaad deel.*nbsp;is, in de Warme Landen dan in het Noorden; dewyl het Water, naar maate dat hetnbsp;Warmer is, zoo veel meer Zone kan doennbsp;fmelten engefmoltendoen bJyven. Ik ontken niet, dat men zomtyds hier of daar, inzonderheid niet ver van de Kullen, omtrent den uitloop der Rivieren, en in denbsp;Stroomvloeden, het Zeewater zoeter of min Couransnbsp;der zout vindt in de warme Landen, dannbsp;het doorgaans is in kouder Lugtftreeken :nbsp;maar dit zyn byzondere gevallen, die ooknbsp;hun byzondere oorzaafcen hebben. Wynbsp;fpreeken, hier, van’t geen’er in’t algemeennbsp;plaats heeft.

Daar is geen twyffel aan, of de Zoute De Zee fmaak, dien men aan ’t Zeewater proeft,nbsp;ontftaat uit het Zout, ’c welk hetzelve in Zout innbsp;zig bevat. Dagelyks trekt men het door^‘§*nbsp;middel van uitdamping ’er uit in de Zouigse-vende MoeraJJen of zoogenaamde Zoutpan-iVfarairnbsp;nen, die uien op de Kullen \an Aiims,

F 3 nbsp;nbsp;nbsp;Bre-

-ocr page 112-

85

De Smeltkragt

XII. Breugne en elders heeft ^ van waar het ver»

T T? O nbsp;nbsp;nbsp;^

I A F ' nbsp;nbsp;nbsp;vervoerd en indeZoMZ^w'zera van’c

deel. Ryk verdeeld en opgelegd wordt. Uic de Gabelles, Proefneemingen van èenGraz^de MarJigUfnbsp;van de Heercn Kalley, Hales, en anderen, fchoon de uitkomflen juift niet altoosnbsp;volkomen de zelfden zyn, blykt, dat ydernbsp;Pond Water omtrent een Loot Zout, datnbsp;is, 5I van zyn Gewigt, uitlevert. Maarnbsp;de zaak , daar ’c hier op aankomt, en dienbsp;men gaarne wenfchte te weeten, is; waardenbsp;Zee dien voorraad van Zout, daar ze meênbsp;voorzien is, van daan haale, en waaromnbsp;die Zoutheid altoos genoegzaam eenpaarignbsp;en de zelfde bly ve, zonder af of toe te nee-men. Deeze twee Vraagftukken hebben, totnbsp;nog toe, niets dan giffingen doen geborennbsp;worden.

Dat Zout HetGevoelen,dat doorgaans wel het meeft uk^Zout-’quot; gaat, onderftelt, dat ’er op dennbsp;mynen Bodem van de Zee Zoutmynen zyn, gelylcnbsp;I^o^demquot; mendezelven inhet Aardrykop verfcheidennbsp;der Zee. plaatfen ontmoet; dat het Water, ’t welknbsp;dezel ven onophoudelyk befpoelr,daar allens-

kens.

-ocr page 113-

87

V 'A N ’t W a T E R;

ï^ens, door Smelting, de Zoutdeeltjes uit- xil. trekke, en dat de Beweeging der Zee verder L E S^.

Zouten eenpaarig door de ganfcheuit deel. geftrektheid derWateren verfpreide. Deezenbsp;onderftelliDg heeft in den eerften opflag nietsnbsp;in zig, dac (loot en dnaanneemelyk voor-; meer voorbeelden van dien aart zynnbsp;’t^r, die haar hegunftigen; en het is, omnbsp;haar alien grond van waarfcbynlykheid tenbsp;beneemen, niet genoeg, dac men zegge;

«, nimmer heeft het Dieplood, daar men »gt; zig van bedient om. den verfchillendeanbsp;jgt; aart der gronden op den Bodem van denbsp;,, Zee teleeren kennen, het beftaan van dienbsp;,, gewaandeZoutmynen aangetoond.”Wantnbsp;het Dieplood valt niet overal, en fchoonnbsp;het dezelven al met ’er daad peilde, kunnennbsp;uogthans die Zoutbanken, mooglyk, evennbsp;hard van ftof zyn, als een ontelbaare menigte van andere zoorten van Lighaamen,nbsp;daar het Dieplood geen vat op heeft, en .nbsp;nooit de Proefjes van boven brengt. Maarnbsp;de grootfte zwaarigheid, die ’er op deezenbsp;OnderfteliiDg valt,is; hoe men dan begrypennbsp;F 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zal,

-ocr page 114-

8S De Smeltkragt

XII. zal, waarom ’er van die Zoutmynen, wel-iquot; Af' nbsp;nbsp;nbsp;onophoudelyk bedekt, befpoelt

peel. fchuurc, niet meer aflmelt dan een Loot ^ouc op yder Pond Water, daar men nog-thans uit andere en ontwyffelbaare Proevennbsp;weet, dat dit zelfde Water een merkelyknbsp;grooter menigte van Zout kan doen (mel-ten. Welke is de oorzaak, die den voortgangnbsp;van deze Smelting ftuit, en dezelve juiit totnbsp;die Maat bepaalt ?

/ Zal men zeggen dat dit fmelten, gelyk natuurlykis, nimmer ophoudt, maar altoosnbsp;zynen gang moet bly ven gaan, om de plaatsnbsp;van dat Zout, ’t welk men uit de Zee haalt,nbsp;weer te vervullen 1

¦ii I

Eene vervulling zoo juift, zoo naauw-keurig, dat de Zoutheid van ’t Zeewater, opeen verfcbil van genoegzaam geen belangnbsp;na, altoos de zelfde en eenpaarig biyve,nbsp;komt verdagt voor. Men haalt niet onophoudelyk, en ’t ganfehe Jaar door, Zout uitnbsp;het Zeewater, en nogthans blyft deszelfsnbsp;Zoutheid altyd onveranderd.nbsp;pieZout* Zou men derhalven niet met meer waar-

fchyn.

-ocr page 115-

89

VAN ’t Water.

fehynlykheid flellen kunnen, dat die Zout- xil. Hiynen^al van de eerfte tyden der Schepping I- E S,nbsp;sfj uitgeput geweeftzyn, en dat deZeenuDEEi^nbsp;geen nieuw Zout meer kryge, om dat ze ’ermynennbsp;niet meer te fmelten vindt. Maar, hoe zalnbsp;men dan, om reden te kunnen geeven, datnbsp;ze altoos genoegzaam even Zout blyve, ennbsp;niet allcDskens eindelyk van al haar Zoutdeeltjes beroofd worde, het verlies van datnbsp;Zout, ’t welk men ’er jaarlyks uit trekt,nbsp;weer vergoeden ?

Deeze Stelling, beken ik, heeft ook, zooDe Zee we] als de voorgaande, haare zwaarjgheden:nbsp;maar indien ik eene •¦¦an beiden zou evennbsp;moeren kiezen, zou ik deeze nogthansnbsp;dunkt my, den voorrang geeven. Want,nbsp;wat het vergoeden van ’t verlies van Zoutnbsp;aangaat, ik weet een middel om die fchadenbsp;weer te herftellen. Ik merk ten dien eindenbsp;aan, dat het Zout, ’t welk men Jaarlyksnbsp;uit de Zee trekt, en ’t zy in ons Voedfel,

’c zy tot andere gebruiken bezigt, niet vergaat of vernietigd worde; maar alleenlyk verfpreidt wordt en verftrooid; en dat hetnbsp;F jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de*

-ocr page 116-

po

De Smeltkragt

Xll.

LES.

I. Af. BEEL,

dewyl ’r, gelyk men weet, een vafl; en log Zout is, niet vervliegt, maar op de Oppervlakte van den Aardbodem moet bly ven leggen; of, op zyn hoügfi:, ’er min of meer,nbsp;doch tot geen merkelyke diepte kan inzakken. Het Zoet Water, dat zig op de zelf-deOppervlakteonthoadt, moet ditZout,der-halven, noodwendig weeropflurpen; en dewyl al het Zoet Water zyn uitloop neemtnbsp;naar Zee, keert het Zout, dat uit dezelve getrokken was, dus onophoudelyknbsp;derwaarts weder. Met één woord j zulknbsp;een geftadigen ommeloop moet men nood-zaakelyk toeftaan, of anders ftellen, datnbsp;het Zout, ’t welk uk de Zee gehaald wordt,nbsp;op of in de Aarde leggen biyft; en het vaste Land in grootte doet toeneeroen, en on-ophoudelyk aangroeijen. Maar, als men opnbsp;de verbaazende menigte van Zout, die ’ernbsp;zedert zoo veel Eeuwen uit Zee gehaald isnbsp;en inSpyzen gebruikt, en daar byopdeSraaa-keloosheid van de Aarde agt geeft, verheftnbsp;deeze laatfte Stelling alhaarwaarfchynlyk-heid.

Het

-ocr page 117-

91

VAN ’ï Water.

Het is waar, dat de Wateren, die naar de XII. Zee te rug loopen, ons ook ongezouten,L |^S.nbsp;cn zonder eenigen zilten ftnaak op de 1 ong d e £nbsp;voorkomen; maar al quot;tZout, daar ze meêHetZout,nbsp;belaaden kunnen zyn, komt enkel ennbsp;van ’c geen ’er dagelyks gebruikt wordt: haaldnbsp;dat, zeker, een geringe beuzeling flegtsnbsp;in vergeiyking van de geweldige menigtewaartsnbsp;van Zout, die men, indien 'er alles bleef,nbsp;op het valle Land der Aarde zou moetennbsp;vinden, De Zouteloosheid dier Waterennbsp;is zelfs ook niet volkomen, en men kannbsp;geenszins zeggen, dat zy van alle Zout tenbsp;eenemaal ontbloot zyn. Menfchen, dienbsp;een fynen fmaak hebben, weeten wel onder-fcheid te proeven in ’t Water, dat ze drinken. Genoegzaam alle loopende Waterennbsp;worden Melkkleurig of troebel, als mennbsp;’er Zilver, in Geeft van Salpeter ontbonden, in laat druppelen; en yder vindt Overgehaald Water merkelyk laffer van fmaak,nbsp;dan het geen niet is overgehaald. Altemaalnbsp;Proeven, die ons met regt moeten doen den-keDjdathet Gemeen Water, ’c welkwy

noc-

-ocr page 118-

92 De Smeltkraot

noemen, dien saam niet draage noch ver-diene, dan alleenby wyzevan vergeiyking, en in tegenftelling van het Zeewater, datnbsp;merkelykZouter is.

Om rond te gaan, en geen zwaarigheid

XII. LES.nbsp;I. Afdeel.

Gegra-


komf °er nbsp;nbsp;nbsp;dit Gevoelen, dat ik voor

ook meê fpreek, zou mogen opperen, te ontveinzen, kan ik niet nalaacen te erkennen, dat al hetnbsp;Zout, dat ’er gebruikt wordt, niet uit denbsp;Zee komt; dat men het in een zeer grootenbsp;menigte haait uit de Zoutmanen van Span-je, van Polen en andere ^ewelten, uit denbsp;Zoutputcen van 'Branche Comté, van Ban-guedoc en elders, wier Bronnen uien weetnbsp;dat niet uit de Zee komen. Indien nu denbsp;loopende Wateren het Zout met zig naarnbsp;de Zee te rug voeren, zou dit Gegravennbsp;Zout, dat uit deZeenietoorfpronkelyk is,nbsp;als het ’er telkens meê bykwam, derzelvernbsp;Zoutheid allenskens moeten vermeerderen,nbsp;en haar hoe langer hoe Zouter maaken. Dusnbsp;zou de reden, die ik gaf, om te doen zien,nbsp;dat de Zoutheid van het Zeewater niet konnbsp;afneemen, veeleer een reden zyn, die aap»

toon-

-ocr page 119-

sgt;i

VAN ’T Water.

toonde, dat dezelve noodwendig raoefte toe- xil. Deernen, een zaak die niet mindandeande ^nbsp;re tegen al de Waarneemingen en Ondervin-bEEL'

dingftrydt.

Deeze Zwaarigheid is al van een vry groot Doch van Gewigt, en ikbegrypligtelyk, dat mennbsp;nog merkelyk fchynbaarder zou kunnen agter.nbsp;maaken, door ze met een agtbaaren Toeftelnbsp;van fchrandere Berekeningen, die ’er nietnbsp;ongevoeglyk by te pas zouden komen, opnbsp;te fchikken; maar men gelieve hier in aan*nbsp;roerkingteneemen, dat al het Zout, ’t welknbsp;uit de Zee komt, niet weder derwaartsnbsp;ga'at zonder dat ’er een aanzienlyk gedeeltenbsp;van afgetrokken worde, ’t welk agter blyfc.

De Natuur befteedt ’er al een tamelyke menigte van tot het voedfel en onderhoud der Dieren, den wasdom en groei van Plantennbsp;en Gewaflen; en in ’t algemeen tot hecvor*nbsp;men en aankweeken van alles wat in Inhoudnbsp;en Omtrek toeneemt: ook blyfc ’er een deelnbsp;van over in het Aardryk, om daar de JVlynennbsp;en Zoutbronnen in ftand te houden, of 'ernbsp;elders nieuwe te doen geboren worden. Dus

krygt

-ocr page 120-

94

De Smeetkraot

XII.

LES.

I. Afdeel.

krygt dan de Zee genoegzaam den zelfden voorraad van Zouc, dien men haar ontneemt, te rug; om dat de Loopende Wateren een gedeelte van het Zout, dat mennbsp;in de Zouibedden en elders uit het Zeewater getrokken had, en telFens een gedeeltenbsp;van ’t geen gegraven werdt en uit de My-nen en Pekelbronnen kwam, weder der*nbsp;waans afvoeren. Op die wys kan de Zoutheid der Zee altyd de zelfde en eenpaarignbsp;blyven; niet wel in de uiterfte en ftriktflenbsp;naauwkeurigheid genomen, maar met eennbsp;wat meer en wat min, ’t welk by deezenbsp;Stelling niet wel vermyd kan worden, en,nbsp;by geluk, bevonden is metdeProefneemin-gen, die men op verfcheiden tyden gedaannbsp;heeft, zeer wel overeen te ftemmen.

Het Was- De Zouten mengen zig vry gemakkelyk fchen vanjinetde Vette Stoffen, met welken het Waternbsp;en Wol- zig niet dan zeerhezwaarlyk wi! laatenver-eenigen. Dit is ook de reden, datdeLoo-gen alle vuiligheden zoo fchoon uit hetnbsp;Linnen waffchen, en de Olieagdge Deeltjesnbsp;uit de Stoffen haaien, daar ze in waren door-

' ge-

-ocr page 121-

95

VAN ’t Water.

getrokken. Want de fyne Waterdeeltjes, xil. gewapend om zoo te fpreeken met de Zoute L E S.nbsp;€d fcherpe Deeltjes van de Afch, vattennbsp;het Vette en rukken’cmede; daarze’eran*nbsp;ders, zo ze alleen, en ongewapend warennbsp;geweeft, llegts zagtelyk over heen zoudennbsp;gegleeden hebben: en dewyl gewaterdHour,nbsp;dat is. Hout, welk zeer langen tyd in ’cnbsp;Water gelegen heeft, vaneen groot gadeel-te van zyn Zouten beroofd is, geeft deszelfsnbsp;Afch geen goede Loog, en men beeft groo-te reden, dat men de Afcli van verfch Houcnbsp;ten dien einde veel beter keure.

•De vereeniging van het Water met de Zeep. Vette Stoften gelakt nog mcrkelyk beter,nbsp;wanneer het Zout, dat als voor middelaarnbsp;en zamenmenger dient, reeds met de eenenbsp;of de andere Olie gekoppeld is. Daaromnbsp;wafcht men het Linnen, om het volkomennbsp;zuiver en blank te krygen, met zeker zoorcnbsp;van Pap of gekookt mengfel, dat men Zeepnbsp;noemt; en voornaamentlykbefiaat uit Olie,

Traan, en de eene of de andere Zoutryke

Stof,

-ocr page 122-

Stof, als Soude, oDgeblufchte Kalk, Pot-afch, Weedafcfi, of iets dergelyks.

Men vindt Wateren, die uit hun eigen -aart Zeepagcig zyn, door debyzonderege-ileUenis van den Grond dien ze befpoelen,nbsp;.en die daarom tot deeze of gene gebruikennbsp;'dienftiger zyn dan andere Wateren. Dusnbsp;gelooft men, by voorbeeld, in ’t algemeen,nbsp;dat het kleine Riviertje van Gobelins doornbsp;de byzondere eigenfchap van zyn Water vrynbsp;•wat toebrengt tot de fchoorheid der Verwen j daar men zig in de WerkflofFen vannbsp;die beroemde Macufaktuur over verwondert. Maar het gebeurt niet zelden , dacnbsp;men van die zoorten van Eigenfchappen tenbsp;veel ophefs maakt, en aan de byzonderenbsp;gefteltenis eener Landftreek een verdiendenbsp;toefchryft, welke men, niet zonder afgunfl:,nbsp;de genen grootlyks ten voordeel ziet ftrek-ken, die daar deeze of geene Konden met on-gemeenenlofbeoeffenen. (*)

De

(¦*) Ik wil hiermede geenszins te kennen gee-ren , dat ’er in zommige Gronden en in zommige

W».

i

-ocr page 123-

S7

VAN ’T WAtER.

De luft, om in het heete Jaargetyde een xil.

friflen en koelen drank te hebben, heeft ons ^ ®

, I. Af-

geleerd in den Winter onzen voorraad van deel.

Ys op te doen, dat van ’c een Jaar tot aanverkoe-’t ander goed blyfc in zekere Onder-^Q^gJ*” aardfche Kelders, die van alle kanten digtdrank.nbsp;geflooten zyn, en te eenemaal ongenaakbaarnbsp;¦voor de Straalen der Zon. Maar niet zelden gebeurt het, dat men tyden ontmoet ofnbsp;op plaatfen komt, daar men dal gemak mis-fen moet en zyn luft niet kan voldoen ; ’tnbsp;Zy dat het Weer niet koud genoeg geweeftnbsp;is en de Vorft te zwak om Ys te maaken,

’t zy dat men in die ftreeken geen Yskelders heeft om het ’er io opteleggen. De voorgaande Zesde Proefneeming geeft ons een

goed

VVateren geen Eigenfchappendikwlls louden plaats hebben, die hun byzonder eigen zyn, en van aiie andere onderfchei-den : ontelbaare voorbeelden ontmoet men, die dit ftuknbsp;naetontwyfFclbaare blyken ftaaven. Maar ik fpreek alleen het misbruik, dat men 'er van maakt, tegen, waainbsp;door men dikwlls aan de Natuur toefchrytt, ’t geen zynnbsp;oorfproiig verrchuldigd is aan Koafl; of aan Naarftighetd.

KOLLET,

IV. Deel. nbsp;nbsp;nbsp;g

-ocr page 124-

98 De bÜELTKRAÖT

Xii, goed middel aan de hand, om dat gebrekte LES. vervullen. Op de meefte plaatfen zal meanbsp;deel' ligtelyk een Kelder, een Put, of eenig andernbsp;Ooderaardfch gat vinden, van aj ofgo Voeten diepte. Op dien afftand van deBuiten-lugt heb ik meermaalen met een Thermo*nbsp;meter bevonden, dat ’er het ganfche Jaarnbsp;door een Lugtsgefteltenis heerfche, die hetnbsp;Vogtdoctftaan agt oftienGraaden boven'cnbsp;begin van Vorft. Als men nu op zulk eennbsp;plaats Armoniak zout brengt, in een digcnbsp;toegeflooten Glas, nevens een Flefch metnbsp;Water, en 'c een en ’t ander daar een Uutnbsp;ftaan laat, of, zo’t een Put is, daar in laatnbsp;hangen, om ze dan met malkanderen, eennbsp;deel Zout, tegen twee deelen Water, tenbsp;mengen, zal dat mengfel byna zoo koudnbsp;zyn als Ys, en men zal ’er zynDrank zeernbsp;gevoeglyk in kunnen verkoelen. Ik beken,nbsp;dat deeze manier, om ’t gebrek van Ys tenbsp;vervullen, een weinig koftbaar valt; wantnbsp;het Armoniak • zout geldt hier gemeenlyknbsp;omtrent 40 Franfche Stuivers het Pond;nbsp;maar ik bied dit middel alleen hun aan, die

niet

-ocr page 125-

VAK ’T W A T E K. 5^

feiet te vrede zyn met eenvoudig hun Wyn xil. flegts in Putwater te verkoelen, en ’t isL Enbsp;niet meer dan billyk, dat zy voor hun by-DEEL.'nbsp;zondere keurigheid van overdaad ook watnbsp;nieer betaalen.

Men kan ook, doch dit is enkele Lief-Ys maa-hebbery, door het fmelten van Armoniak.'^®”* Zout de Koude tot zoo hoog een trap brengen, dat men fchoon Water kart doen bevriezen* Zie hier, op welk een wys mennbsp;ten dien einde te werk irloet gaan* JNeemnbsp;Water, van het koelde en frifchdedatmennbsp;kry gen kan, en Armoniak zout tot poeder ge-ftooten, ook zoo koud gemaakt als moge-lykis, en zoek daar mede, tot het doennbsp;Uwer bewerking, de koelde plaats uit, dienbsp;gy kunt vinden. Maak ’er, volgens denbsp;ftraks gemelde veelheid, een deel Zout naa-melyk tegen twee deelen Water, een mengfelnbsp;van, en neem dat mengfel zoo groot, datnbsp;gy ’er, in twee onderfcheiden Glazen, omtrent 8 Oneen Water in ’t een, en in ’t ander 4 Oneen fyn gedooten Armoniak-zout,nbsp;in kunt laaten verkoelen,- waar gy vervol-G 2'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gens^

-ocr page 126-

10O De Smeltksiagt

XII. gem, na dat het genoegzaam gekoeld is, eeo

^ E S. twee mengfel van maake. Alsgy indittwee' de mengfel een klein Buisje van zeer duQ

deel.

tiii

Glas, en me: fchoon Water gevuld, eenige Minuuten lang gedompeld houdt, zal betnbsp;geheel tot Ys bevrooren zyn, alsgy het’ernbsp;weer uithaalt, en rondom hei Glas of Kommetje, daar het Zout en Water in is, zultnbsp;gy een zoort van Rym, en als een tot Ysnbsp;geworden Damp of Vogtigheid gewaar worden, niet ongelyk aan die, welke men aannbsp;de Vaten ziet, waar in men Zout met ge-ftampt Ys onder één gemengd heeft, om iilnbsp;de Winkels, Bevriezingen van Vrugten doornbsp;Konfl: te maaken.

Befan-

Son.

If

Grot van Indien het derhalven gebeurde, dat ’er hier of elders in de Aarde eenige Aderen ofnbsp;Bedden lagen, waar in zig een Stof bevondnbsp;van den aart van Armoniak-zout, zou hetnbsp;Water, dat ’er doorliep en die Stof deednbsp;fmelten, zelf niet bevriezen, maar in Haatnbsp;zyn om het ander Water, dat ’er rondomnbsp;in die Breek was, totYs te maaken, op eennbsp;lyd, dat het nergens anders vroor. Dit

wat

-ocr page 127-

lOl

van ’t Water.

^as de verklaaring en de reden,die men voor- xil.

heen gewoon was te geeven van zekere won-L ^

‘^eren, welke van de Grot van Befar.gon ver- deel.quot; teld werden. Maar de Heer deCossim, dienbsp;naderhand deze Grot met al die caauwkeu-rjgheid en oplettendheid, welke men weetnbsp;dat hem eigen is, onderzogt heeft, en enkelnbsp;met zugt om de waarheid te ontdekken;nbsp;heeft ’er niets zoo wonderbaars en ongemeens in gevonden, als men ’er van plagt tenbsp;verhaalen. Egter zal de verklaaring, die mennbsp;’er op gevonden had, niet geheel verloerennbsp;Qioeite zyn. Men zegt, dat ’er dikwils innbsp;de'/ndiè'B Bevriezingen gefchieden, dievrynbsp;wat overeenkomft fchynen te hebben metnbsp;die, welke men oudtyds van de Grot vannbsp;Jiefancon verhaalde. Mooglyk zal ’er ondernbsp;alle de voorbeelden, die men daar van by-brengt, wel een zyn, dat waar is: en in allen gevalle is het een Verfchynfel, dat reedsnbsp;by voorraad, tegen dat men het vindt, verklaard is; want, zo het met’er daad nog nietnbsp;1? 5 is het egter mogelyk, dat het ’er zynnbsp;kan.

G 3 nbsp;nbsp;nbsp;TWEE-

-ocr page 128-

TWEEDE AFDEELING. Het Water ah Damp aangemerkt.

WAnneer men Water heefc, dat war» mer is dan de Lugt, die het om-

Datnp wordt

\^u°uruit-'''r'gG neemt het Vuur, dat ’er uit waa-gedree. femt, de Deeltjes van de Oppervlakte, die

verii

voor deszelfs botzicg ’t meelt blootgelleld zya, met zig in zyn Vlugt mede, Deezenbsp;kleine Waterklompjes, op die wys losge-»nbsp;maakt, ryzen naar om hoog, of verfpreidennbsp;zig, zoo door dekragt van den Schok, diennbsp;ze ontvangen hebben, als door de Opzui-ging van de Lugt, die in dat geval eveneensnbsp;werkt als een Spons; en maaken die zoortnbsp;Rook uit, dien wy Damp noemen , en dienbsp;zoo veel te dikker is , naar maate dat denbsp;Lugt, die hem ontvangt, kouder zy, ennbsp;daar door te beter in ftaat, om hem minder ylnbsp;cn digter te doen worden. Dus ziet men bynbsp;den Winter het Water, verfch uit een diepen Put gefchept, rookenj doch iq den Zo-

ine?

-ocr page 129-

OP Waasem des Waters. 103

herwordt men dergelyk uitwerkzelniet ge- xil.

^aar. Op dien tyd naatnelyk.isde Warm-L E S.

, die ’er in den Dampkring heerfcht «DEEL. gfooter dan die, welke ’er in de Put plaatsnbsp;J^eefc, en trekt daarom dan het Vuur, welnbsp;Ver van uit het Water uit te waaflemen,’ernbsp;in tegendeel in; en , zo 'er nog al eenigenbsp;Damp uit kon voortkomen, zou de Warmte van de Lugt dien aanftonds nog fynernbsp;maaken, en voor ’t oog ontzigtbaar doennbsp;worden.

Weik uitwaaflemt, veroorzaakt worde, blykt a[^ zy.

Dat het uitvloeien en wegvliegen vandeo Ver-Datnp, door den Schok van het Vuur,

duidclyk daar uit, dat hy, als Iiy van zyndenheen.

’ Ligbaam of Water Klomp wordt afgefchei-^en, den zelfden weg volgt en heen vliegt, dien het Vuur gewoon is te neetnen. Eennbsp;heet Lighaam, dat in de Lugt te koelennbsp;Haat, verfpreidt, gelyk men weet, zynnbsp;Warmte rondtom naar alk kanten heen; ennbsp;zo men dat Lighaam met nat Linnen, bynbsp;voorbeeld, behangt, zullen de Dampen,nbsp;üie het ’er doet uittrekken, ’er van allezy-G 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den


-ocr page 130-

104

Aart van den Damp

XII. den uitvliegen , en zig langs allerhande LES. zoorten van beweegUreeken rondom ver-deel. fpreiden.

Hitte van De Damp van het Water is geen Fogt: ^flobtenjjet jg egfj l^loeiftof^ die eenige byzonderc,

Liqueur

Fluids.

Eoer-

HAAVE

Elem.

Cbem.

Mus-

CHEN-

BROEK

Natuurk

Cap.

XXV.

S- 522-

- eo zeer merkwaardige Eigenfchappen heeft. Hy is, vry door de Lugt van den Dampkring heen vliegende, niet merkelylc heeternbsp;dan het Water, daar hy uit voortkomt j maarnbsp;¦wanneer hy in een Werktuig, van alle kanten digt toegeftopt, beflootenis, neemt hy,nbsp;gelyk het Water, zulk een geweldigen trapnbsp;van Hitte aan, dat men tot nog toe nietnbsp;heeft durven onderneemen, om derzelvernbsp;uiterften Graad, daar ze toe zou te brengennbsp;zyn, te bezoeken, uit vreeze voor ’c gevaar,nbsp;waar aan men zig by der gelykeProefneemin-gen zou moeten blootfteller. Men weetnbsp;Tom. I. egter reeds,dat hetWater ofdeszelfsDamp,nbsp;^ in het Werktuig van Papin op de Vuurproef gebragt, heet genoeg wordt om Tin ennbsp;Lood te doen fraelcen: het welk ervaren Natuurkundigen heeft doen zeggen, dat hetnbsp;Water, mooglyk tot dien trap van Hitte zou

kun-

-ocr page 131-

10?

OF Waasem des Waters.

kunnen gebragt worden, dat het zoo heet xil. en gloeiend ware als gefmolcenKoperofge-h E^S.nbsp;fmoken Yzer C’^).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;deel.

Maar ’t gene daar men in den Damp van Onge-het Water zighet meeft over verwondert, is deszelfs verbaazende Uitzettingskragt, wel-tings-ke die van de Lugt en van het Waternbsp;gemeen ver te boven gaat. Want, gelykz)//flraamp;j.nbsp;we te vooren gezien hebben, het Waternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

zig van het oogenblik af, dat het ophoudt ^

Ys te zyn, tot het oogenblik dat het begint te kooken, niet dan flegts een zes-en-twin-tigfte gedeelte uit: en in de Tiende LeSj^^nbsp;hebben %vy beweezen, dat men, om een2. Stuk.nbsp;Vak Lugts tweederdengrootervanOmtrek^^g^^'nbsp;te doen worden, een Hitte noodig had;nbsp;fterk genoeg om Glas week te maaken:nbsp;maar de volgende Proefoeeming zal ons too-igt;sn, dat, met een merkelyk geringer Hitte,nbsp;het Water tot Damp gemaakt, een Omtreknbsp;beflaat, die 13000 of 14000 maal grooter is.

VII.

(*) [Dat het, in iwaare liimenperfing kookende, gloei-jend zou zyn, eten alsMetaalen worden door e .’n fterk Vuur. Vindikby BOERhaavE en MUSSCHENBROEK. H-l

G 5

-ocr page 132-

1:06

Aart van den Dame

XII, LES.nbsp;2. Afdeel.

FL. I.

¦yil. Proefneeming.

Toejlel.

Men neeme een hol Bolletje, van zeer dun j_Glas, daar een Buisje aan is; omtrent gelyknbsp;de Glazen van de gewoone Thermometersnbsp;zyn: men Iaat ’er een Druppel Water in vallen, die in zyn Omtrek, naar gilling, totnbsp;den Inhoud van het Bolletje ftaat, ten naaftennbsp;by, als I lot 14000: ’t welk men ligtelyknbsp;bevinden kan, als men beider Middellynennbsp;met elkanderen vergelykt. Men doe vervolgens het Glazen Bolletje, door ’t zelve over een Komfoor met gloeiende Kooien ,nbsp;langzaam rond te draaien, zeer heet worden,nbsp;om daar door dien Waterdruppel tot Dampnbsp;te maaken; en dompele dan fchielyk dennbsp;mond van ’t Buisje in een Glas vol Water,nbsp;’t welk men van Lugt gezuiverd heeft; ge-lyk in Figuur 4 en 5 word afgebeeld.

Uitwerkzels,

Eenige weinige oogenblikken na dat men *t Buisje in ’t Glas gedompeld heeft, klimt

het

-ocr page 133-

107

or WAasem des Waters.

het Water met geweld in ’t nbsp;nbsp;nbsp;zelve op, en xil.

vervuld nbsp;nbsp;nbsp;byna het ganfche Bolletje,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

¦' nbsp;nbsp;nbsp;2. A F-

Opbelderingen. nbsp;nbsp;nbsp;desl.

De Waterdruppel, die zig doorde Wer-Ecn Wa-Wog van bet Vuur uitzet en tot Damp ver-pgj jj, fpreidt, dryft de Lugt, dje met hem in’t Glazennbsp;Balletje beflooten was, naar buiten; maarnbsp;by weer koud begint te worden, en tot denbsp;grootte van zyn voorigen Omtrek imkrinpt,nbsp;wordt de plaats, die hy nu niet meer be-flaat, eenYdel, weerwaartshetGewigt vannbsp;den Dampkring, die op de Oppervlaktenbsp;van ’t Water in ’t Glas G drukt, zeerfchie-pjr_ j;nbsp;lyk zoo veel Water doet opklimmen, als’er^*^- S*nbsp;Lugt uit gedreeven was.

De hoeveelheid van Water derhalven , zet zig tot welke op die wyze in ’t Bolletje opklimt,nbsp;toont de hoeveelheid van Lugt aan, die’ergrooternbsp;uitgedreeven was: en als men deeze weet,nbsp;weet men ook welk een Omtrek de Dampnbsp;heilagen heeft, daar ze plaats voor heeftnbsp;moeten maaken. Zo het Water, dat dusnbsp;opklimt, het ganfche Bolletje vervult, is dit

een

-ocr page 134-

io8 Aart vah den Damp

io8 Aart vah den Damp

XII.

les

2. Af-

DEE L.

ccn.tekeDjdacookdatganrcheBolletje gevuld gewcelt is met den Damp, dien de Waterdruppel uitleverde: enindien, gelykwegefield hebben, het Bolletje i4ocomaal groo-ter was dan die Waterdruppel, volgt daarnbsp;uit, datdeszelfsDamp een Omtrekbeflagcnnbsp;moet hebben 14000 maalgrooter, dan denbsp;Omtrek was van den Druppel.

Deeze Proefoeeming zou al zeer fyn en behendig moeten gefchieden, indien men denbsp;juifte evenredigheid van die twee Omtrekken tot malkander met de netftenaauwkeu-righeid wilde berekenen: maar, om te doennbsp;zien, dat de Damp van het Water een ver-. baazende Uitzetcingskragt heeft, kan eennbsp;ten naaften by, gclykdit, genoegzaam voldoen.

Voor- Ik neem Water, dat van Lugt gezuiverd dkProef.’® gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dompelen, en een

hoeveelheid van Water te krygen, welke my die van de Lugt, welke'er uitgedreevennbsp;is, aanwyll. Zonder die voorzorg ontdoetnbsp;zig het Water, zoo dra het in den ledigennbsp;Bol komt, aanllonds vanzynLugt, en de-

wyl

-ocr page 135-

tóp

OF Waasem des Watebs.

Vyyl deeze Vloeiftof, als ligter zynde, zig Xfl. öltyd boven hetzelve onthoudt, neemt zy^nbsp;zelve ook een gedeelte vaii de ledige plaats de el.nbsp;in, en maakt daar door, dat ’er zoo veel Water niet in het Bolletje kome, als ’er Lugt uit-gedreeven werdt,toen de Damp zig uitzecte.

Gevolgen.

Toen wy van de Lugt, en derzclver uit ’t Vullen zetting door middel van het Vuur fpraken,

r - niometer-

en van 't gebruik, dat men van dat Grond-Buisjes, beginfel maaken kon om Flesjes en Buizennbsp;te vullen, wier monden te eng waren ^ omnbsp;’er een Tregtertje op te zetten; heb ik ge- III.Deel,nbsp;zegd, dat men deGlazen derThermometers^^^^^'nbsp;niet dan zeer gebrekkelyk op die wys ZOU114.nbsp;kunnen vullen, en dat men in alle gevallen,nbsp;wanneer dergelyke Glazen of Flesjes geheelnbsp;vol zyn moeiten, zyn toevlugt moeit neemennbsp;tot een zeker ander hulpmiddel, ’t welk iknbsp;beloofde ter gevoeglyker plaats te zullennbsp;leeren kennen. Dat hulpmiddel is juilt hec-zelfde, als het geen ik zoo aanltonds gebruikt heb om al de Lugt uit het Glazen

Bol-

-ocr page 136-

ÏIO Aart vam des ÜAtó

ÏIO Aart vam des ÜAtó

uitzet-

tenden

Damp.

Xii. Bolletje te dryven, in de voorgaande Proe#-LES. neetning. Want, dewyl de Dampen meer uit' BR EL. zetcingskragt hebben dan de Lugt, indiennbsp;men eerft eenige Druppeltjes van het Vogtnbsp;in het Glaasje loopen laat, en dezelven innbsp;Dampen verandert, en dan aanftonds hetnbsp;Buisje in den toebereiden Wyngeeft dompelt, zal het Glaasje van den Thermometernbsp;wel haaft vol worden. Want het is denbsp;Damp van Water alleen niet, die zig zoonbsp;fterk uitzet, maar alle andere StofFcn, vaftenbsp;Lighaamen of Vogten, hebbenij als men zenbsp;tot Dampen maakt j de zelfde Eigenfchapnbsp;en brengen de zelfde uitwerkzels voort. Dusnbsp;vult men de Thermometers^ die men vannbsp;Kwik maakt, en wier Buizen Hairbuisjesnbsp;zyn, ook op dergelyke wyze; en indien mennbsp;»er van Olie raaaken wilde, zou men zig vannbsp;dat zelfde middel bedienen kunnen.nbsp;Kragtvart Als de Damp, dien men dwingt zig uit tenbsp;zetten, geen ruimte heeft om zig uit te breiden, doet hykragt op alles, wat hem weer-ftand biedt, en diekragtkanalvryaanmer-kelyke beletfels en weerftanden overwinnen.

VUL

-ocr page 137-

lit

XIÏ. L E S.nbsp;2. Af*nbsp;Deel.

of WAASEif DES Waters.

Proefneeaiinc,

Toejlel.

H, in Figmr 6, is een kleine holle Me* PL, a, taaien Peer, daar men een weinig Water innbsp;gedaan heefcj en wiens mond geflooten isnbsp;met een klein Kurken Stopje, dat wel den-zelven naauwkeurig vult, maar ’er egternbsp;niet metkragtingedreevenis. Deeze kleinenbsp;Peer ftaat op een ligt Stelfeltje, in welksnbsp;midden men een Lamp met Wyngeeft ofnbsp;Voorloop geplaatft heeft; en dat ganfchenbsp;•geitel kan zig beweegen en voortloopen, alsnbsp;een Wagentje met drie Wielen. Men zetnbsp;dit Werktuig op een effen en gelyke Vlakte,nbsp;en fteekt de Lamp aan om den Peer heetnbsp;te doen worden.

Uitvaerkzels,

Eenige oogenblikken na datmendeLampoeDamp jn brand gedoken heeft, fpringt de Kurk^^^^^^fnbsp;een flag van den mond van den Peer; je voortnbsp;de Damp van het Water vliegt ’er met

weid

-ocr page 138-

' lla Aart van de» Dam?

XII. weid uit, en het ganfche Werktuig loopt, 2 \s'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wielen rollende, agterwaarts.

Ophelderingen.

Denk- nbsp;nbsp;nbsp;Lamp, die den Peer

beeld van heet maakc, doet het weinige Water, dat kfng^Yn’^*'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verandert het in Dam-

«^ien pen, die 2ig uitzetten en overal tegen de Damp. t)j[,nejjP;e Oppervlakte van denPeer een kragtnbsp;doen, gelyk aan die van een Veer, welkenbsp;poogt te ontfpannen en ’t geen haar tegenhoudt weg te ftooten. Als nu deezekragtnbsp;tot een zekeren trap is aangegroeid,nbsp;doet zy de Kurk fpringen; de Damp, dienbsp;’ermecgeweld uitvliegc, dryft en floot denbsp;Lugt met een grooter fnelheid, dan waarnbsp;Cieê dezelve wyked kan, en dus op liaar,nbsp;als op een vaft Punt, dat met het Werktuignbsp;geen verband heeft, fteunfel vindende, oef-fent hy al zyn geweld tegen den Bodem vannbsp;den Peer, die, deWyl hy op een beweegbaar Stelfelrje flaat, zyn indruk, al agterwaarts rollende, gehoorzaamt. De zelfdenbsp;kragt en werking is ook oorzaak van het

! ag.

-ocr page 139-

OF WAasèm dés waters. 113

^S^^ernitfpringen en ’c floocen vanSchietge- xil.

quot;'eer: enmeteen Vuurpyl, die, nadac men^^ ^

beneden fte gedeelte heeft in brand gefto- deel.

door de Lugt opwaarts vliegt, is ’tl. D^el.

I . nbsp;nbsp;nbsp;2. «Stuk*

ook omtrent even eens gelegen; gelyk wy gezien hebben, toen wy over de boczmgsos.

Van Veerkragtige Lighaamen fprakcn^

Gevolgen.

Als men het Kanon, na ’er eeti geruimefil^s Wis-

tyd ineê gefchcoten te hebben, wil verkoe-j^mKanon

Ion, gebeurt het dikwils, dat de Wiflcher,terug ge-A- nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I ftooten.

dien men er inlleekt om hetnatte rcaakenj

fchielyken met kragc terug geftooten wordt.

Het Metaal, naamelyk, door’cfchietenheec

geworden, verandert het Water, dat men

*er inbrengr, in Dampen, en, zode Wilïchcr

te net in het Stuk fluit, dryft die Damp,

door zyn fterkeUitzettingskragt, den Wis-

fcher weer naar buiten met een geweld, ’c

tvelk de kragten van de Kanonniers, dieKnappen

dat werk doen, ver te boven gaat.

w nbsp;nbsp;nbsp;... ten van

vvaoneer een Kok eenige vogtigeMoes-een

pan.

W. Deel,

kruiden, of vifch in zyn Braadpan werpt

Ui

(in-

-ocr page 140-

I lij. Aart van den Damp

XII.

LES.

2. A F-DEEL.

(inzonderheid zo dezelve al te heet is,) hoort men ze een geruimen tyd knappen en bar-ften, en de Kookende Olie ofBoter Tpringtnbsp;dik wils op de handen of in *c aangezigt vannbsp;die ’er te naby zyn. Dit toeval ontftaatnbsp;daar uit, dat de vette Stoffen merkelyknbsp;hooger trap van Hitte aanneemen, dan he£nbsp;Water, zonder in Dampen te veranderen,nbsp;verdraagen kan. Als nu die Waterdeeltjesnbsp;in de heete Braadpan komen, worden zenbsp;eensklaps tot Dampen gemaakt , die zignbsp;fchielyk en met groote kragt uitzetten, ennbsp;de Olie ofBoter, die hen omringt enbefloo*nbsp;ten houdt, naar alle zyden heen doen fpat-ten. En dewyl deeze zoorten van Uitfpat-tingen of Losbarftingen gefchieden tulïchennbsp;den Bodem van de Pan en de Lugt die ’etnbsp;boven op ftaat, worden ze ’er beide doornbsp;getroffen , en geeven met een Klank ofnbsp;Slag geluid.

Gieten in

natte nbsp;nbsp;nbsp;al vry ongemakkelyk zouden kunnen

Vormen. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, , .

aankomen, zyn mets m vergelyking van t

Maar deezeToevallen, dieegterzomtyds

gevaar, daar een Gieter zig aan blootftelt,

die

-ocr page 141-

o? Waasem ees Waters. 115

Öie zyn Smeltftof in Vormen giet, welke XIL hy geen zorg gedragen heeft, van vooraf^ |^S.nbsp;^el te droogen. Hoe dik wils heeft men niet d e ê t;nbsp;Onderneemingen van raerkejyk belang ennbsp;koften zien mislukken, de Smeltflof op*nbsp;bruiffchen en zig om hoog gceven, of zignbsp;gints en herwaarts, als een Vuurftroom,;nbsp;''erfpreiden, niet zonder groot gevaar dernbsp;Toekykeren ? Deeze en dergelyke droevigenbsp;toevallen ontftaan meelial uit een Vogti-gen Damp, door het gefmolten en gloeiendnbsp;Metaal met geweldige kragt uitgezet, die^nbsp;om zig een opening te maaken, de Vormen barden doet, engt; alles wat hem in zy-nen loop weerftaat, met geweld voor zignbsp;heen dryft.

Zommige Schryvers hebben reeds aange-Oorzaaic merkr, dat de wonderbaare kragt, dienbsp;nooit zonder ’er verbaasd over te ftaanzien’t Bus-kan in het ontdoken Buskruid plaatsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J

hebben ;niec zoo zeer toetefchry ven is aan de die het in zig bevat, ofdiezigtus-fchen dcszelfs Korrels onthoudt; dan welnbsp;®3n de ongemeene Uitzetcingskragt, welkenbsp;H 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aaa

-ocr page 142-

ïi6 Aart van den Damp

XII. aan die Zamengeftelde StolFe zelve eigen rs, ^ Dit Gevoelen komt my ook inderdaad zeernbsp;DfifiL, aanneemelyk voor: want, als het Vuur eennbsp;Laading Buskruid aanfteekt, wat doet hetnbsp;'er anders aan, welke verandering brengtnbsp;het 'er anders in te wege, dan dat het dennbsp;Zwavel en het Zalpeter, die ’er zig indennbsp;ftaat van een valt Lighaam in bevinden, innbsp;Dampen verandert? Maar deze Dampennbsp;zyn zoo dra niet gevormd, of het zelfdenbsp;Vuur, dat hen heeft doen geboren wor*nbsp;den, in zyn werking voortgaande, zet de-zelven zoo fterk uit,als zeeenigzins uitgezetnbsp;kunnen worden, of het beletzel, dat hennbsp;weêrhoudt, door den langer of korter duurnbsp;van zynwecrftand wil toelaaten. Het is innbsp;’c algemeen derhalven zekerlyk aan een innbsp;brand geftoken en heet geworden Vloeiftofi»nbsp;die zig uitzet, dat die verbaazende Uit*nbsp;werkzels toegefchreeven moeten worden.nbsp;De Lugt egter maakt flegts een gedeelte vannbsp;die Vloeiftof uit, en is ’er niet alleen hetnbsp;kleinfte deel van, maar bezit ook uit haarnbsp;eigen aart op verre na zo fterk een Uitzet*

tingS'

-ocr page 143-

CF Waasem des Waters. '117

^ngskragt niet, als de andere Stoffen. Het XII. is derhalven ook zeer waarichyniyk, datzy^ E^S.nbsp;’c niet is, die de ineefte kragt aan ’t Bus-deel.nbsp;i^ruid byzet.

De kleine Kuapglaasjes, die men fprin-Knap-gen laat door ze in ’t Vuur te werpen, flaan merkelyk flerker, als men ’er, behaKter.

''en de Lugt, die ze bevatten, eenige druppels Water indoet. Het Glas, dat dan door ’t Water, dat ’er op (laat, belet wordt zoonbsp;groot een trap van Hitte aan teneemen datnbsp;het week worde, geeft niet alleen de Lugtnbsp;tyd om zig met grooter kragt uit te zetten;

(gelyk wy voorheen gezegd hebben, toen wy van de werking van ’t Vuur op dienbsp;Vloeiüoffpraken;) maar ook de Waterdruppel, die zig middelerwyl mede verandert innbsp;een Damp, die ongelykfterker üitzettings-kragc heeft dan de Lugt zelve, doet hetnbsp;Glaasje met veel grooter (lagen geweld vannbsp;een fpringen. De Kuit of Eijers van Vifch,nbsp;men op gloeiende Kooien werpt, zynnbsp;natuuriyke KnapgUasjes van genoegzaamnbsp;de zelfde zoort, en knappen en flaan om

H 3 nbsp;nbsp;nbsp;«ie

-ocr page 144-

Ii8

Aart van dfn Damp

XII. L E S.nbsp;2. Afdeel.

de zelfde reden: want het is in beide en andere dergelyke Gevallen akyd eene ftof,nbsp;binnen een korft, die bard en bezwaarlyknbsp;te breeken is, beflooten, welke zig door denbsp;kragt en werking van ’t Vuur uiczet.

Damp-

pomp.

Vuur of In ’t jaar 1695, kwam ’er een Werkje van

^ nbsp;nbsp;nbsp;zelfs ook ter uitvoer gebragt door den

den Heer Papin , toen Hoogleeraar der Wiskunde op de Hooge School van Mar-bourg, in ’t licht, waar in hy een verflagnbsp;deed van verfcheiden nieuwe Werktuigen,nbsp;die hy had uitgevonden, en onder anderennbsp;een Ontwerp opgaf van een Stelfel vaneennbsp;nieuwe zoort van Pomp, wier Zuigers innbsp;beweeging gebragt zouden worden door dennbsp;Damp van Kookend Water, die beurtelingsnbsp;nu uitgezet dan weder digter gemaakt moeft:nbsp;worden. Deeze manier van ’t Water in denbsp;hoogte te voeren, toen eerft uitgevondennbsp;en aan de geleerdeWaereld bekend gemaakt,nbsp;is naderhand nogeens op nieuw voorgefteld

demie dwHeer Dalesme, die in ’t jaar 1705. aan de Sciew. Akademie der Weetenfcbappen een Werk-p. 137. tuig vertoonde, waar door hy het Water

tot

-ocr page 145-

OF Waasem des Waters, 119

tot eene groote Hoogte deed fpringen zon- XII. dereenige andere kragc ’ertoetegebruiken,!'^ |nbsp;dan alleen de Veerkragt van dien Damp,deel.nbsp;door het Vuur uitgezet. De Engeljchm, ein-delyk, zig van dit zelfde middel bedienende, en mooglyk ook met het Ontwerp vannbsp;’t gebruik, daar men ’c toemeendetefchik-ken, hun voordeel doende, (^wantdeHeernbsp;Papin was Lid van de Koninglyke Sociëteit van Londen, en zynWerk wasinydersnbsp;handen, ) Helden een Pomp toe van diennbsp;aart, daar ze met een zeer goed gevolg gebruik van maakten in eenige openbaare Landsnbsp;of Stadswerken; en die wy zelve zedert ooknbsp;hebben nagcbootft. Door middel van der-gelyk een konftiguitgedagt Werktuig pomptnbsp;men de Mynen van Co^idé in Vlaanderennbsp;droog. De Heer Belidor geeft, in zyn Ar-cbiteElure Hydraulique, eenfraaye en breed-voerige befchryvirig van de wyze waaropnbsp;ze zatnengefteld is, van de gebruiken, daarnbsp;men ze toe bezigt en vandendicnften wer-kmg, die ze doet. Het is in die Befchry-ving zelve, dat een Konltminnaar het ge-H 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hel

-ocr page 146-

120 Aart van den Damp

XII.

1. nbsp;nbsp;nbsp;E S.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Af.nbsp;DEEL.

ftel en maakfel van dac Werktuig moet na^ fpooren, om ’er alle ftukken en alie voor*nbsp;deelen van te leeren kennen. (*) Ik zalnbsp;my hier vergenoegen met flegts een voorbeeld van de manier, waar op men zig van.nbsp;die middel bedienen kan, aan te toonen innbsp;een Werktuig dac zeer eenvoudig en zondernbsp;Zuigers is.

Damp-pomp zondernbsp;Zuigersnbsp;PL. 2.nbsp;fig. 7.

A B in Figuur 7 is een langwerpig Kasje van binnen met Lood bekleed, en tot omtrent op de helft gevuld met Water. CDnbsp;zyn twee llaande Stukken, ioodregt opnbsp;het Kasje opgeregt, om den Bak E, dienbsp;ook van binnen met Lood bekleed is, tenbsp;draagen. FG is een kleine Stookketel vannbsp;Metaal, daar men een Lamp met Wyngeeftnbsp;of Voorloop in brandt; en daar een zoorcnbsp;van Stookketel Hl op ftaac, die men omtrent

(¦lt;*) De Nederduufehe Leeier kan een naauwkeurige en teer omftandige Belchryving van dergelyk een Vuur ofnbsp;Damppomp, van derzelver zamen/fei en werking, uitvindingnbsp;en verbeteringen vinden, by den Heer DESAGUUERS, innbsp;zyne Natuurkunde lll. Deei, Bladzycle 80. en yolgende.

-ocr page 147-

OP Waasem des Waters. 121 ¦

trent half vol Water doet, door middel van XII. een gat, dat op derzelver topis, eo ’t welk^_ ®nbsp;nien vervolgens fluit met een Schroef,nbsp;PfMetaalenStop, beneden Schroefwys gedraaid, K, onder wiens Rand men Ringen legt van nat Papier, om hem volkomennbsp;digt te doen fluiten. LM, is een Glazen Cylinder, van binnen hol, boven ennbsp;onder voorzien met een Metaalen Bodem,nbsp;dien men aan ’t Glas vafl: drukt en fluiteunbsp;doet, na’er eerfl; Ringen van Leer lulTebennbsp;gelegd te hebben , om alle doortogt engc-meenfchap met deEuitenlugt over de Randen van ’t Glas te beletten. De benedcnflenbsp;Bodem M draagt een Pyp, van weerzydenbsp;open, wier een eind in het Water van ’cnbsp;Bakje gedompeld is, en het ander, dat metnbsp;een Klepje voorzien is, uitkomt in hetnbsp;onderfte gedeelte van den Glazen Cylinder,

De bovenfle Bodem L draagt een KraaD,wier Sleutel langs het beloop van zyn As, ennbsp;ïangs dat van een zyner halve Middellynennbsp;doorboord is, (dat is, een gat, in ’t mid-4en, van onder,.en een;^ ter halve diktenbsp;H jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van


-ocr page 148-

122 Aart van den Damp

XII. van den Sleutel, ter zyden heeft, welke 2 Af-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gaten derhalven op het midden of de

peel. As van den Sleutel zamenloopen, en daar een regten hoek met malkanderen maaken,)nbsp;en op die wyze het Rolrond Glas LM, ’unbsp;welk men, doch alleen voor de eerde reis,nbsp;met Water vult, gemeenfchap kan doen hebben , nu met de Buis N, die in de Kookke-tel uitkomt, dan met de Buis Q_, die in denbsp;opgaande Pyp OP haaren uitloop heeft.nbsp;Derzel- Zoo dra het Water in de Kookketel,nbsp;ver Wer-^QQj. jg Warmte van de brandende Lamp,nbsp;^ die ’er onder daat, begint te kooken, ennbsp;de Dampen zig in ’t bovend gedeelte hebben begonnen uit te zetten; indien men dan,nbsp;door ’c omdraaijen van de Kraan, dezelve,nbsp;langs de Leibuis N, toegang geeft tot hetnbsp;Glas LM, fpreiden ze zig in ’t zelve doornbsp;hun Uitzettiugskragt wyder van een, ennbsp;dryven ’er al bet Water, dat ’er in is, uit,nbsp;door de opgaande Pyp OP. Als men daarop den Sleutel van de Kraan weer oindraait,nbsp;zoo ver, dat het Glas LM gemeenfchapnbsp;heeft met de Buis Q, die in de opgaande

Pyp

-ocr page 149-

OP Waasem des waters. 123 Pyp OP haaren uitloop heefr, vallen’er uit xil,

dezelve eenige druppelen koud Water in het ^

Olas, die den Damp weder verkoelen,ver-dikken, en tot zoo klein een Omtrek doen iukrimpen, dat men het Glas als genoegzaam ledig kan aanmerken. Aanftondsdaarnbsp;op doet het gewigt van dan Dampkring, dienbsp;door het Gat M op het Water, dat in ’tnbsp;Kasje is, drukt, hetzelve in het Glas, doornbsp;de Pyp van deszelfs Bodem, opklimmen,nbsp;en ’t Glas vol loopen, gelyk wy zagen datnbsp;aan den Glazen Bol van de Zevende Proef-neeming gebeurde. Dit Water wordt ’ernbsp;wederom, eveneens als het Eerfte, uitge-dreeven, zoo dra men ’er den Damp doornbsp;’t omdraaien van de Kraan weer inlaat; ennbsp;die Damp maakt op zyn beurt weer plaatsnbsp;voor ander Water, zoo dromen hem verdikt met de Kraan weer den anderen wegnbsp;heen te draaien, en eenige druppels koudnbsp;Water uit de opgaande Pyp OP te ontlee-®2n. Door deeze beurtwifleling, van volnbsp;en leegioopen van ’t Glas, dikwils te her haaien, zou men wel haalt het Kasje uitputten,

-ocr page 150-

124 Aart van den Damp XIL ten, en al ’t Water boven in den Bak E

» Ü o

2 Af' nbsp;nbsp;nbsp;maar, om dit Werktuig wat langer

DEEL. aan den gang te doen blyven, heeft men ’er de Ontlaftbuis RS aangevoegd, die van dennbsp;Bak tot in ’t Kasje loopt, en ’t Water opnbsp;zyn eerfte plaats weer te rug brengt.

¦Gevaar Merkelyk gevaar zouden de Werklieden, op dergelyk zoort van Pompen paffennbsp;en dezelven bellieren, dikwils loopen kunnen, zo ze het Vuur te fterk ftookten-, ennbsp;zigdoor een al te geweldige uitzetting vannbsp;Dampen lieten verralTen. Om die redennbsp;heeft men boven in de Kookketel een kleine Togebuis H gemaakt, met een Klepje,nbsp;daar men zo veel Gewigt opzet, dat des-zelfs Zwaarte voor een mindere Kragf,nbsp;dan de Kookketel in Haat is, zonder in Hukken te fpringen, uit te Haan, wykt, en zignbsp;laat opligten. Indien dan de Damp zom-tyds te Iterk mogt worden , vindt hy daarnbsp;een opening of Togtgat, dat hem vryennbsp;uitloop geeft, en zyn kragt beneemt, eer zenbsp;groot genoeg kan worden om de Ketel tenbsp;doen fpringen.

Men

-ocr page 151-

Of Waasem des Waters, lay

Men kan niet ontkennen, dat de Vuur-of xil. Damppoinp een zeer nuttig Werktuig kan ^nbsp;^yn, en van een ongemeen goeden enbe-OEEL.

kwaamen dienft, dewyl men daar van door Voor- ent deOiiderv inding zelve overtuigd is. Maar het


gaat’er, meê,even als het met alleWerktuigen gaat: men moet aicyd op deomftandighe-öen van tyd en plaats, daar men ze in gebruiken wil, agt geeven, en, of men zignbsp;gevoeglyk daar van zou kunnen bedienen:nbsp;want dikwiis is een Werktuig goedin’téénnbsp;Geval, terwyl het kwaad zou zyn in’t andere. De Engelfcben hebben de Damppompnbsp;allereerft gebruikt in hunne Koolmynen; zynbsp;heeft daar volkomen wel geflaagd, enblyfcnbsp;’er in gebruik. Zy hebben ’er naderhandnbsp;eene te Londen opgeregt, om het Water vannbsp;de Theems naar de verfcheiden oorden van denbsp;Stad te Voeren j zy zyn genoodzaakt ge-weeft, haar weder af tefchaffen. Welke isnbsp;de reden van dit onderfcheid? Deeze: dienbsp;Werktuig verflindc vry wat aan Brand j ennbsp;de ganfche Buurt, daarheiinftaat,volnbsp;ï^ook. Deeze twee ongemakken, die ’er

nood-

-ocr page 152-

ïa5 Aart van den Dami^

XII. noodwendig meê gepaard gaan, zyn van 2 Af*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aanbelang in open piaatfen, daar de

deel. Rook optrekken en zig verfpreiden kan, en by de Koolniynen, daar de Brand weinignbsp;of niets kofl:; maar in ’t midden cener Volk-ryke Hoofdftad is zulks een geheel anderenbsp;zaak.

Aanlei- Het is ten hoogften waarfchyniyk, dat Papin, die de ecrfte fchyntgeweeft te zyn,nbsp;Citvin- die in ’t hoofd kreeg, om zig, van den Dampnbsp;van heet Water, als een nieuw beginfel vannbsp;Be weeging te bedienen, opdiegedagren geraakt is door het gebruik van zynen Bige-Jleur ; daar ik voorheen gewag van ge-maakt heb. Want telkens, als men denbsp;Schroef, die het Dekfel tegenhoudt en vaftnbsp;zet, los maakt, eer nog het Werktuig genoegzaam verkoeld is, ftoot de Damp hetzelve met groot geweld te rug ; en vliegtnbsp;zelf met ongemeene kragt ter Ketel uir.nbsp;Molipile. Doch het Verfchynfel van den Windbal»nbsp;reeds langen tyd te vooren zoo wel bekend ,nbsp;bade veeleer al vroeger aanleiding moetennbsp;geeven, om te ontdekken, welk eene verbas-


-ocr page 153-

OF Waasem des Waters. 127

baazende kragt de uitzectende Damp be* XIL zic, CQ wat ’er van deszelfs werking te^ K ^nbsp;wagten ware, indien de Natuurkundigen,nbsp;elkanderen flegts uitfchryvende, zig bet nietnbsp;tot cen beftendige en algemeene gewoontenbsp;gemaakt hadden, om aan de uitzetting vannbsp;de Lugt toe ce fchryven ’t geen inderdaadnbsp;te wytenis aan die van het Water, of vannbsp;het Vogt, ’c welk men in dat Werktuignbsp;kooken doet.

Een Windbal noemt men een hollen Me- De taaien Bal, in de gedaante omtrent vaneen^*quot;*^'nbsp;Peer, wiens Staart of Steel T beftaat uitPL. 2.nbsp;een holle Pyp, die zeer eng is. Men doet^*^*nbsp;’er, door denzclzen warm temaaken, opdienbsp;wyze als voorheen meêrmaalen gezegd is,nbsp;Water in loopen of eenig ander Vogt, zoonbsp;dat de Bal tot op de helft, of, op zynnbsp;hoogfl;, tot twee derden toe vol is ; mennbsp;zet hem vervolgens, even als een Kof-fykan , regt overend op gloeinde Koo-» en ftookt het Vuur fterk aan tot datnbsp;door het naauwe Pypje van zyn Steel,nbsp;geweldig begint te blaazen; gelykbydus

ia

-ocr page 154-

128

Aart van hen Damp

ia Figuur 8. üaatafgebeeld. Men keert hetfl als dan byna het onderft boven en gaat voortnbsp;uiet hem op ’c Komfoor, dat men een weinig fchuins houdt, heet te maaken : ftraksnbsp;vliegt het Vogt als een Fonteyn ofWater-fprong ’er uir, en fpringc zomtyds wel totnbsp;de hoogte van 25 Voeten. Indie'n dat Vogtnbsp;Brandewyn is, kan men het Schouwfpel nognbsp;merkelylc fraaijer maaken, als men eenigenbsp;Duimen boven de opening van dePyp, daarnbsp;de Fontein uitlpringt, een brandende Kaarsnbsp;of Fakkel in den Straal houdt; want dannbsp;vliegt het Vogt in brand en maakt een Vuur-fprong: gelyk in Figuur 9 te zien is.

De

Damp, niet denbsp;Lugt,tsnbsp;oorzaaknbsp;van zynnbsp;werking.

Waar is tog in ’c ganlche beloop van dk Vcrfcbynfel de werking der Lugt ? Zou zenbsp;oorzaak zyn van dateerde geblaas, dat zoonbsp;geweldig wordt als het Vogt begint teKoo-ken, en ’t welk men ziet in Figuur S. Omnbsp;volkomen overtuigd te zyn, dat het niets isnbsp;dan een Damp, heeft men 'er üegrs eennbsp;Glas vol Water op zulk eene wyze voor tenbsp;houden, datdemondvan’tPypje, daar hetnbsp;uitkomt, een vveinig onder ’t Water gedompeld

-ocr page 155-

0^“ Waasem des Waters. 129

Psld zyi en men zal zien, dat crgeene of j^il. genoegzaam geeneLugtbelletjes in t Water

gevormd worden. Moet men haar ioekeoDZKu ÏQ dat fchielyk uitviiegen van den Vogc-ftraai, in lig. 9. afgebee'id; even ais of zulksnbsp;hecuitwerkzel ware vandeLugt, dieziginnbsp;verhevenfte gedeelte van den Windbalnbsp;uitzec? Maar is die Lugt op dat lydpuntnbsp;heeter, dan ze het oogenblikte vooren was,nbsp;toen de Peer regt overend op ’t Vuurnbsp;ftoad? Heeft zy niet, voor dat men hetnbsp;Werktuig het onderft boven keerde, reedsnbsp;haar ganfche uitzetting, daar zeinftaattoenbsp;is, gekregen ? En, zo ze zig nog a! in eennbsp;fterkeren Graad zou kunnen uitzetten.zounbsp;toen egter die geweldige uitfpuiting van hetnbsp;Vogt aan haar wel kunnen toerchryven;nbsp;daar men weet, dat de trap van Hitte, welkennbsp;ïteopdientydheeft, haarganfehenOmtreknbsp;Diet meer dan flegts eenderde in grootte kannbsp;doen toeneemen, zelfs zo men al van eennbsp;Graad van inkrimping en koude, merkeiykULDeel.nbsp;laager dan dien ze in den Dampkring door-gaans heeft, af begint te rekenen; gelykikm.

ÏV, Deel. nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voor

-ocr page 156-

130 Aart van den Damp

XII. voorheen in de Tiende Les beweezen heb?

L E S. Is herin tegendeel niet veel waarfchynlyker» de^l'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2ls voor genoeg

zaam beweezen houden, dat hetVogt ’er uit gedreeven wordt door zyn eigen Damp, die»nbsp;om dar hy ligcer is dan hetVogt, het ver*nbsp;hevenfte gedeelte van den Bal beflaat, eonbsp;die hetVogt’erdoet uitvliegen, om dat hy'gt;nbsp;geduurig zonder ophouden heettr en daarnbsp;door yler gemaakt, zig met geweld tragt tenbsp;verfpreiden en uit te zetten ? DeezeVerklaa-ring, naar my ’t voorkomt, kan na de Proef'nbsp;neemingen, die wy te vooren van de kragtnbsp;en uitwerkfelen van den Damp gezien heb'nbsp;ben, niet wel betwift worden.

uit.

Water Eene van de voornaaine Deugden en Ei' genfchappen van ’t Water, gelykyder weet,nbsp;is dat het de magt heeft om het Vuur uit tenbsp;bluflchen ; behoudens egter dat het nietnbsp;fchielyk in Damp veranderd v/orde door denbsp;al te grooteHitte: want de Damp met denbsp;Lugt gemengd is een Veerkragtige Middel'nbsp;Itof, waar in de brandende Lighaamen kuD'nbsp;nen blyven branden; ten zy mogelyk, die

Mid'

1

-ocr page 157-

OF Waasem des Waters. 131

^iddelftof van alle zyden weerftand vin- XII. 'Jecde eabcllooten, haar Veevkragt een al^ ^S.nbsp;fterken Graad van fpanning aanneerae. ^nbsp;onloochenbaarebiyken vandeezelaatftenbsp;'litzondering ziet men aan den Brand, die innbsp;de Kelders, of andere dergelyke beflootennbsp;Plaatfen ontftaac, daar de Rook en in ’c al-§erneen de Dampen der brandende Lighaa-nien geen vryenuictogthebben: het Vuur,nbsp;gelykbekend is, gaat ’er van zelven in uk;nbsp;of maakt niet dan een zeer langzaamennbsp;Voortgang. Maar als het Water, dat men opnbsp;he,t Vüur werpt, in genoegzaaroen overvloednbsp;i»; als het niet Ichielyk en in de eerfteoo-genblikken vervliegt in Dampen; en, metnbsp;één woord,, als het langer een Vogt blyft,nbsp;dan de Brand zig kanblyvenhegten en houden aan de Oppervlakten, daar het Waternbsp;5an raakt; tniO: het zelden onze verwagtingnbsp;to voldoen, en het Vuur te bluITchen. Wantnbsp;*0 zulken geval moet men het brandendnbsp;Lighaam en het Water, daar men ’t zelvenbsp;meê befprengc, aanmerken, als of ze metnbsp;hun beiden maar één Lighaam uitmaakten.

I 2 nbsp;nbsp;nbsp;Doctï

-ocr page 158-

132 Aart van den Damp

XII. L E S,nbsp;2. Af.nbsp;D£EL.

Doch nu is dat Vogt, in de vrye en open Lugt, niet dan door een Graad van Hitte vatbaar, die merkeiyk laager is, dan die, welke’er vereifcht wordt oradeandereLighaa-men te doen branden: geen Lighaam der-halven met Water befproeid en als omtoo-gen, kan blyven branden, dewyl het Water, waar mede het, als nu één Lighaamnbsp;met hetzelve uitmaakende, te famen en innbsp;gemeenfchap branden moeit, geen brandbaa*nbsp;re Itof is, noch beet genoeg worden kan omnbsp;Vlam te vatten. Maar geheel anders is ’tnbsp;gelegen met Olieagtige en Vette Stoffen,nbsp;die, eer ze tot Dampen vervliegen, zoonbsp;boog een trap van Hitte kunnen aannee-men, dat zy ’t Hout doen branden, Tinnbsp;fmelten, en meer dingen van dien aart uitwerken.

KonHige Maniernbsp;omBrand

te blus- waren , die alle Branden willen te bluffchen door middel van een zeker Poeder, van ’tnbsp;welk zy flegts een Pakje in de Vlam wierpen. Hoe hoog was niet een Geheim van

dat

In het jaar 1721. verfpreidde zig een ge-

rugt, dat ’er in Duitfcbland eenige Lieden

fchen.


-ocr page 159-

OF Waasem des Waters. 15J'

¦dat belang tefchatten; en wcJli eene op-xF.LES nierking verdiende het niet met regt by yder!

I’akjts van dat Polder zouden dingen zyn Van dien aart, (moeft tnen natuurlyker wyzenbsp;denken,) dat men zeoveral in voor raad hebben kon, bewaaren,en meczigneetnen,en dienbsp;iTien met vry wat minder moeite, dan hetnbsp;Water, boven op de hoogfteGebouwen ennbsp;fteilfte Daken zou kunnen brengen. Maarnbsp;welk een mistrouwen moeft men ook aannbsp;den anderen kant niet hebben op een wonder, zoo zeldzaam en zonderling, en datnbsp;uit zoo ver een hoek kwam en naverteldnbsp;Wierd ! Men oordeelde en fprak dan ook vannbsp;dat nieuws op zeer verrchillende wyze.nbsp;Zommigen , die van de Uitwerkze’s ennbsp;Voortbrengfels van de Natuur en van denbsp;Konft niets anders wiften, dan dat men maarnbsp;3l te dikwils gewoon is, om de ontdekkingen, diehet Menfchelyk vernuft in het onderzoeken van de eene en het beoefFenennbsp;van de andere zomtyds gelukt te doen, metnbsp;grooifche en pragtige beloften veel te hoognbsp;Uit te venten; wilden ’ér geen dén woordnbsp;I 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vaR

-ocr page 160-

iS4 Aart van den Damp

XII.

LES.

2. Af-

DEE L,

van geloovcDi anderen, die ’er genoeg van kenden, om te durven iwyiFelen, fchorttennbsp;hun oordeel op, en maakten ’er zelfs werk

van, om, w^arc ’c rnooglyk, het Geheim te

Memoir, de l' Aca.nbsp;dein. desnbsp;Scienc.nbsp;Ann.nbsp;1722.

P- 143.

raaden. Dus üondc het met de zaak, in ’c jaar 1722, toen ’er tweeDuüJcbers in Prank-ryk kwamen, om ’er Proefneemingen tenbsp;doen, waar uit de Waarheid, van ’t geen overnbsp;dat ftuk in de openbaare Nieuwspapierennbsp;bekend gemaakt was, een yder blyken zou.nbsp;Men kan uit een breedvoerig en zeer om-ftandig verflag, ’t welk de Heer Reaumurnbsp;daar van aan de Akademie deed, zien, opnbsp;welkeenewyze, en in wier byzyn die Proeven gedaan wierden, en hoe ver dezelve gelukten. Ik zal hier alleen zeggen, dat hetnbsp;Geheim daar in beftond, dat men in’t midden van den Brand, op de gevoeglykite ennbsp;beifewyze, een Vat vol Water moeft trag-ten te brengen, in wiens Middelpunt eennbsp;blikken Bos was , daar eenige Ponden grofnbsp;Buskruid in waren. Dat Buskruid raaktenbsp;in brand door middel van een Lont en vannbsp;pen Pyp, die door een van de Bodems van

het

-ocr page 161-

OF Waasem des Waters. 135

Vac flak’, en aan hec ander end ge- XIL Qieenfchap had met de Blikken Bos. Hec L E S.nbsp;^Pfingen van ’t Buskruid floeg allesnbsp;ken, wierp het Water overal rondom heennbsp;op de brandende Stoffen, en Imoorde denbsp;Vlam.

Men merkt reeds ligtelyk uit dit kort Be-oocb ge. l'igt, dat’er vry wat te befnoeijen valtnbsp;dat grootfch en al te gunftig Denkbeeld,

’t welk hec gemeenGerugt van dieUitvioding zou hdbben kunnen doen opvatten. Hetnbsp;Was nu geen Pakje met Poeder meer, ’t welknbsp;iemand overal waar de Brand was met denbsp;hand kon werpen, zoo als hy maar wilde:nbsp;maar het was een vol Vat, dat men dikwilsnbsp;zeer bezwaarlyk, of byna niet, boven opnbsp;een hoog Gebouw zou hebben kunnen brengen. Volgens de erkentenis van hun zelve,nbsp;wier belang het was dit Geheira-begrypendnbsp;Vat, (wantmenheefc het moeten raaden, )nbsp;aan te pryzen en te doen gelden, was ditnbsp;middel van BrandblulTching niet tan vollennbsp;van de beloofde uitw’erking dan in beflootennbsp;piaatfen, en die weinig uicgeftrektheid vannbsp;ruimte hadden; en de Ondervinding heeft al-I 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ie


-ocr page 162-

136 .Aart van den Damp

XII. L E S.nbsp;2. Afdeel.

ie Aanfchouwers van eenige doorzigt en kennis doen zien, dat het eenigft voordeelnbsp;'c welk men ’er van te wagten had, daar innbsp;beftond, dat bet dc Vlammen deed ophouden , en den Brand genaakbaar maakte:nbsp;een voerdeel, ondertuflehen, dat zekerlyknbsp;ook van geen klein belang is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Schoon dan

die üivinding wel van zoo nuttig en algemeen een gebruik nietzy, alsmenverwagt-te, of mooglyk beloofd was; kan men ’er zig egter in verfcheiden Gevallen met eennbsp;zeer gelukkig gevolg van bedienen. Mennbsp;moet daarenboven ook erkennen, dat dezelve ongemeen fchrander uicgedagc is, dewylnbsp;ze alle tot nog toe bekende middelen omnbsp;Vuur uit te blulTchen in zig bevat en veree-nigt: een geweldige beweeging en uitfpat»nbsp;ting, die de Vlam verfpreide, en dezelvenbsp;van haar Voedfeiafrukt: een verdunningennbsp;ylmaaking der Lugt, die alleen genoeg zounbsp;zyn om den Brand te blulTchen, indien zenbsp;lang genoeg duurde: en eene zeer wel ge-regelde verdeeling en verfpreiding van ’cnbsp;Water, dat op één zelfden tyd een zeernbsp;groote menigte van Oppervlakten tefrens bedekt.

-ocr page 163-

OF VVaasem des Waters. 137

dekt, even omtrent gelyk een Gieter doet, xil. daar men een Tuin meê befproeit C').nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Het Vuurbraaken der Brandende Bergen deel. is zoo vreeffeJyk een Verfchynfel, deKrag Vuur-

T Vii'TslcCt'c

ten, die op zoo ongemeen een wyze de Ingewanden der Asrde beroeren en doen fchud-den, gaan de gewoone Beweegingen, wier oorfprong wy kennen, zoo ver te boven,nbsp;dat die verbaazeude üitwerkzels ons altydnbsp;grooter toefchynen, dan denatuurlykeOor-zaaken, daar wy ze aan toefchryven, innbsp;ftaat zyn, zou men byna zeggen, om voortnbsp;te brengen. Deeze fchynbaare onevenredigheid tuffchen ’c uitwerkzel en zyn oorzaak, die altoos dealJerredelyktie gisfingennbsp;een groot deel van haar waarfchynlykheidnbsp;beneemt, zou die mooglyk daar uit nietnbsp;voorcfpruiten, dat wy die oorzaaken flsgtsnbsp;ftukswys, enelkafzonderlyk een voor een

bc-

(¦*) [Onlangs wordt, zo hier te Amfterdjm, als te Londen,

'toel ophef gemaakt van dcrgelyk een Uitvinding, door middel van Tonnetjes, gevuld metzekerVogt, dat tot Biandbius-fching kragtiger zou zyn dan gemeen Water. Zie des wegens de ATeder/,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jyjy, 1761. bl. log.J

I y

-ocr page 164-

158 Aart van den Damp

XII.

LES.

2. Afdeel.

befchouwen, terwyl tneneenVerfchynfelte verklaaren heeft, dat het uitwerkzel is vannbsp;verfcheidenoorzaaken telFens, die alle cege-lyk werken, en roet verêende kragten ? Dienbsp;tot Kalk gebrandeStoffenjdieVuurvlamtnen,nbsp;welke die groote Siookovens derNatuur braken, geeven zigtbaar en onweerfpreekelyk

tions

Efferve-

Jcences.

F«rmenJa.Gi/ïjn.g'eraenOpSrti(//c/;/»ge«,eenOnderaard-fchen Brand te kennen Daarenboven heeft de Heer Amontons beweezen,dat deVeerkragtnbsp;der Lugt, door de Hitte uitgezet, zoo veel tenbsp;fterker is en met te meerder kragt werkt, naarnbsp;maate dat die Vloeiftof meer in één gedruktnbsp;en zamengeperft is. Dus moet men dan in’cnbsp;onderzoek naar de oorzaaken van die omkee-ringen,dieaan zommigegedeelten van onzennbsp;Aardkloot nu en dan gebeuren, niet alleen ee-ne Gifting in aanmerking neemen, die Vuurnbsp;vat, en deZwaveiagtige en Zoute Stoffen, dienbsp;zig onder malkanderen gemengd hebben, omnbsp;zoo te fpreeken Kooken doet; maar mennbsp;moet ook denken op die groote VakkenLugts,nbsp;met een ontmeetbaare Zwaarte van Aard- ennbsp;Bergklompen bekaden, en die zig met zoo

veel

-ocr page 165-

139

OF WAasem des Waters.

veel geweldiger poogingeo tragten uit te zet- xil. ten, als zy door te grooterkragc gedrukt eoL l^S.nbsp;weerhouden worden. By deeze twee oor-pg^j_^nbsp;zaaken moet men dan ook een derde voegen, die nog kragtdadiger werkt, en denbsp;twee eerften in vermogen en fterkte ver tenbsp;boven gaat: de Uitzcttingskragt naamelyknbsp;van de Dampen, niet alleen van die dernbsp;brandbaare Stoffen, maar ook van die van’tnbsp;Water, dat zig daar omftreeks ligtelyk bevinden kan, en door een gevalligen toevoernbsp;en zaraenloop nu en dan op die plaats moog-lyk zulke Vuurbraakingen doet geboren worden, die van cyd tot ryd gebeuren. Doornbsp;dus de zamenkoaiff en eenpaarige werkingnbsp;van verfcheiden bekende oorzaaken teffensnbsp;in aanmerking le neetnen, en de mogelyk-beid zelfs van verfcheiden anderen, die nognbsp;niet bekend'zyn, ook te gelyk niet uit tenbsp;fluiten, kan men die ongemeene en verbaa-zende Uitwerkzels der Natuur dien fchynnbsp;naam van Wondertekenen beneemen,nbsp;waar onder zy zedert zoo veel Eeuwen zignbsp;aan ’t oog der Waereld vertoond hebben.

DER.

-ocr page 166-

140

XII.LES.' 3- A p-


DEEL.


YsWORDING , OF

DERDE AFDEELING.


Het Water ah Ts aangemerkt»

¦^^^^Anneer het Water geen genoegzaa.

Het Ys.


me hoeveelheid in zig bevat van die StofFe, welke wy Fmr noemen, endie, ge-lyk wy voorheen meermaalen gezegd hebben, de algemeene oorzaak is van de Vloeibaarheid der Lighaamen, beginnen deszelfsnbsp;Deeltjes elkanderen van te naby te raaken,nbsp;verliezen daar door hun onderlinge Beweeg,nbsp;baarheid langs en over malkander, kleevennbsp;en zetten zig het een aan ’t ander vaft, ennbsp;vormen dus eindelyk een vaft, doorfchy-nend Lighaam, dat men den naam van Tsnbsp;geeft; gelykmen, dien overgang uit den ee-nen ftaat tot den anderen , uit dien vannbsp;Vloeibaarheid tot dien van Vaftheid, Bevriezing noemt. Het Ys isderhalven kouder dan het Water, en deszelfs koude neemtnbsp;allenskens meer en ineèr toe, naar maatenbsp;dat het meer en meerblyft verliezen en ontbloot

-ocr page 167-

Bevriezing van ’t Water. 141

bloot raakt van die ftof, die ’er reeds te xif. ¦weinig en zeldzaam in is, of ’er te flaauw ^ ^nbsp;een Werkzaamheid in bezit, om het Vloei-DEEunbsp;baar te maaken.

De paaien, die ik my in ’t fchikken van Oogmerk myn Werk gefteld heb, en de algemeeneg^^*^^^^^nbsp;Regel, dien ik my voorfchreef, om mybynbsp;voorkeurmet zulke (tukken inzonderheid dernbsp;Natuurkunde bezig te houden, die doornbsp;Proefnecmingenaangetoond en opgehelderdnbsp;kunnen worden, lyden niet, dat ik my innbsp;een breedvoeriger en dieper onderzoek, naarnbsp;de natuurlyke Oorzaaken der Bevriezingnbsp;en derzelver verfchillende voortgangen, ingt;nbsp;laate. Ik (lap een omftandig Berigt vannbsp;dien aart osk met te minder weêrzin over,nbsp;om dat de Leezer zelf dat gebrek rykelyknbsp;zal kunnen vergoeden, door eene voortreffe-lyke Verhandeling in te zien, die de Heernbsp;tgt;E Ma IRAN over die (tof heeft in ’t Licht Differta-gegeeven. Een kort Uittrekzel van dezelve tip”nbsp;te maaken, zou het befte zyn, dat ik hier^^p^*’nbsp;zou mogen onderneemen: maar die Ver ban-deling is van dien aart, dat ze niet verkort

kan

-ocr page 168-

142

YsWORDING, OF

XII. LES.nbsp;3. Af-DEE L,

lean worden, dewyl ze, fchocn ze alles zegt, niets te veel zegt. Ik zalmyderhal-vcD hier alleen aan de inerkwaardigfte ennbsp;meelt gevvigtige Verfchynfels, en aan de naa*nbsp;Iteoorzaaken van dezelven houden, die onder het bereik vallen van Proefneemingen.

i, Proefneeming.

Toejlel.

TL. 2. Met zet, als het Vrieft, verfcheidenron-IC. Glazen, van dun Glas, met fchcon Water gevuld, indeopenLugt; en letnaauw-kciirig op ’t geen ’er gebeurt.

Uitnxerkzels,

Wyze Als het maar flapjes Vrieft, wordt men

van Be- gg^ Vliesje van zeerdun Ys gewaar.’c

vnezing „ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o »

by flappeweik zig Doven op de Oppervlakte van het

Vorft. Water, die onmiddelyk aan de Lugt raakt, vormt: vervolgens fchieten ’er van deWan-den van ’t Glas Draaden af, die met ver-fchillende Screeken, de een hier, de andernbsp;daar, heenloopen: allenskens komen’er andere

-ocr page 169-

Bevriezing van ’t Water. 143

dere Draaden voort, die zignevens deeerfte XII. voegen, dezelve fnyden en kruilTen, en ’er LES.nbsp;allerhande zoorten van hoeken meêmaakcnnbsp;dieDraaden, eindelyk, vermenigvuldigen hoenbsp;langs hoe meer, en worden breeder, op denbsp;wyze van dunne Plaatjes, die zelf ook, meenbsp;dertyd, en in getal en in dikte toeneemende,nbsp;zig alle met elkanderen op ’c laatft vereeni-gen en tot één Lighaatn zamenloopen. Ditnbsp;rolrond ftuk Ys fchync, van zyn buitenftenbsp;Oppervlakte af tot op een zekeren afftandnbsp;Daarbinnen toe, tamelyk vol, aan een verbonden en doorfchynend te zyn: maar aannbsp;de As, endaaromftreeks, is het afgebrokennbsp;en van plaats tot plaats bezet met een groo»nbsp;te menigte van Lugtblaasjes,-en debovenftenbsp;Oppervlakte, die, toen ze zig eerft vormde, vlak was, ryfl: op met een Bult, en isnbsp;geheel ruuw en oneffen.

Wanneer het fterker Vrieff, heeft men®. naauwlyks tyd om die Draaden en die^gj.'^J’^nbsp;Plaatjes op te merken: alles gaat dan vryVorft.nbsp;verwarder toe: de Lugtblaasjes zitten overal door den ganfehen Ysklomp heen, en

heb-

-ocr page 170-

14

Yswordinc , ot

XII. hebben zig hier en daar, zonder oijderfcheid

LES. daar’t valt, gezec; eninaakendenzelvenon-

vekl' doorfchynend: de bovenfte Oppervlakte is

zeer ongelyk en verhsvenrond ; en het

Glas fpringt doorgaans aan ftukken.

Het Ys Indien men het Glas voor een oogenbük

V in warm Water houdt, om den rolronden c water.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Ysklomp los te maaken en uit het Glas te

kunnen neemen; en dan dacYs in een Kom met Koud Water werpt, dryft het altyd boven; waaruitonweerfpreekelykblykt, datnbsp;het ligter is dan’c Water.

Als men deezeProefneemingen in een ander Jaargetyde, dan den ^Vinter, doen wil, kan men een Koude door Konft maaken,nbsp;wanneer men gemeen Zout met fyn geftoo-tenYs in eenBakjeonder raalkanderen mengt,nbsp;en in dat mengfel Buisjes van dun Glas, metnbsp;fchoonWatergevuldjindompelt.Hoemendenbsp;Graaden van die doorKonft gemaakte Koudenbsp;regelen kan naar verkiezing, zal ik hier nanbsp;aantoonen. (*)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Op-

(*) Vergelyk, ten dien opzigte, een Vertoog over ’c bevriezen van't Kwikzilver te Petersburg gt; 'o het VI. DEEL dor UltgcMpt VerhaiidcUngtn, bladz. 74.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

-ocr page 171-

Bevxiizing va» ’t Water. 145

Ophelderingen. nbsp;nbsp;nbsp;t c

L FI S*

Als het Vrieft in deLugt, is ’er indezel deel.

^^2 minder voorraad aan Vuurtlof, of, die Het Vuur ’er is, is daar minder werkzaam en innbsp;vseeging, dan in het Water, dat nog vloei-uit hetnbsp;tiaar blyfr. Wanneer men dan hei Glas van Water.nbsp;Onze Proefneeming in de open Lugt aan denbsp;Vorft. bloot (lelt, waaffemt het Vuur, dat ianbsp;’i Water is, ’er uit, en gaat irgt; de i ugt, dienbsp;het omringt, over, zoo lang tot dat deezenbsp;Werkzaïme Vloeillof eenpaarig overal en innbsp;gelyke maate door beiden verfpreid zy: evennbsp;omtrent gelyk de Vogtigheid van nat Linnen, by voorbeeld, in de Lugt, die’er vannbsp;alle kanten rondom heen ftaac, uittrekt, ennbsp;zig door dezelve verfpreidt, tot dat ze beiden even droog geworden zyn. Her Waternbsp;verheft dan min of meer var zyn Vuur, naarnbsp;tnaare dat ’er meerder of minder voorraadnbsp;''an is in de Lugr, die het omringt: maarnbsp;OU ts 'er in den Winter, als het Vvieft, eennbsp;zeer groot gebrek van Vuur in den Damp-kring, of, het geen op’t zelfde uitkomt, denbsp;iV. Deel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;be-

-ocr page 172-

146 YsWORDIKG , OF

146 YsWORDIKG , OF

XII. LES.nbsp;3- Af.nbsp;dex l.

beweeging van dieVloeiftofis ’er zeer flaauw en zwak: het overfchoc van ’t Vuur, datnbsp;by dergelyk eene omftandigheid in ’c Waternbsp;overbiyft, heeft geen kragt genoeg meer,nbsp;en is van te weinig belang, om de Beweegbaarheid van deszelfs Deeltjes te doen innbsp;flandblyven; zy vallen derhalven neer, hetnbsp;een op en tegen het ander, en zetten en fchik-ken zig op verfcheiden wyzen aan één, naarnbsp;maate dat de (lof, die hen elk afzonderlyknbsp;en van elkander gefcheiden hield, meerdernbsp;of minder fchielyk, en aan deezen of gee-nen hoek eerder dan aan een anderen, uit-waaflemt.

De Lugt, Maar, naar maate dat de Deeltjes van ’t looptelkanderen naderen en zignbsp;byééntotnaauwer by één voegen, moeten de ledigenbsp;Blaasjes, j-yimten en doorgangen tuflchendezelven ooknbsp;inkrirapen en enger worden: de Lugt der-halven, die ’er in huisveftte, en zig nu ionbsp;die holligheden en Vakken, wier Omtreknbsp;hoe langer hoe bekrorapener wordt, nietnbsp;meer houden kan, vereenigt zig tot Lugt'nbsp;belletjes van een taaraelyke en min of meer

zigt'

-ocr page 173-

Bevkiezimg vah ’t Water. 147

s^igtbaare grootte, en blyft in den Water- xil. ^lomp, die nu reeds een vaft Lighaam ofL E S.nbsp;^sklompgewordenisgt;beflooten. BehalvenDjE^nbsp;deeze Lugtblaasjes, die men met het blootnbsp;Oog duidelyk ziet, wordt men, als men ’tnbsp;Vs met een Vergrootglaasje wat nader beschouwt, een oneindige menigte van nognbsp;andere gewaar, die merkelyk kleiner zyn,nbsp;cn veel digter by malkanderen.

Deeze Lugt, zoo lang ze flegts de tus-En doet fcbenruimten en doorgangen, dat isnbsp;die ledig waren, of genoegzaana ledig wa grooternbsp;^¦cn, en ’er voor gehouden mogtennbsp;in het Water belloeg, deedt hetzelve nietden.nbsp;Uitzwellcn en grooter vauOmirek worden:nbsp;maar, zoo dra ze tot merkelyk uitgeflrektenbsp;®n zigcbaare Lugtblaasjesin één loopt, ver-''^ydert ze den Klomp, verbreekt deszelfsnbsp;zamenhang, zondert deDeelen vanéén, ennbsp;maakt hem daar door grooter. Dit is denbsp;fcden , dat de bovenfie Oppervlakte op-zwelc, en tot een vcrheven-Rond opryft:nbsp;en hetzelf Ie is ookde oorzaak, die het Glasnbsp;doet aaaftukkenfpringen, dat nu tenaauw

6B

-ocr page 174-

ï48

xn. LES.nbsp;3- Afdeel.

En tef-fens lig-ter dan het Water.

Het Wa ter zetnbsp;zig, bevriezende, nietnbsp;Bit.

Yswokding, os

en te klein wordt, om het Water, ’cwelk in Ys veranderd is, te kunnen bevatten.

Deeze vergrooting van Omtrek geeft ook aan het Ys die ligtheid of minder zwaarte,nbsp;die het op het Water doet dry ven. Wantnbsp;een Lighaam is ligter dan een ander, wanneer het met den zelfden Inhoud of hoeveelheid van ftóf een grooter Omtrek beflaat:nbsp;of, om de zelfde zaak met andere woordennbsp;uit te drukken, wanneer het binnen een evennbsp;grooten Omtrek meer ftofs bevat. Maar nUnbsp;is hec Rolrond ftuk Ys zekerlyk grooternbsp;van Omtrek, danhet Water was, daar hetnbsp;van gevormdis, dewyl’t het Glas doet aannbsp;Rukken fpringen, en daar door toont, datnbsp;het zig binnen de zelfde bepaalingen nietnbsp;meer wil laaten befluiten: het bevat nog-thans maar de zelfde hoeveelheid van ftofnbsp;als tevooren; en derhalven wordt het Water, alshec bevrieft, ligter, om dat het dannbsp;grooter van Omtrek wordt.

• Men zou zig egter een verkeerd en valfch Denkbeeld van heb Ys vormen, indien meonbsp;hetzelve aanmerkte, als of het daar door

groo-

-ocr page 175-

Bevriezing ven ’t Water. 149

grooter van Omtrek geworden was, dat xil.

het Water zelf zig had uitgezet: gclykGA-L

i-iL/Eüs en zommige andere Schryvers zigl'j^J’ ¦Verbeeld hebben. De Heeren Hüygens,nbsp;Homberg, de Mairan , Mariotte ,nbsp;en genoegzaam alle Hedendaagfche Natuurkundigen , die zig op ’t onderzoek van dennbsp;aart en Werking van ’t Water in dien toe-ftand bevlytigd hebben, zyn altyd vange-dagten geweeft, dat hetzelve, in tegendeel,nbsp;ingekrompen ware , en hebben de ver-grooting van deszelfs Omtrek niet dan aannbsp;een buiten haar gewoone verblyfplaatzennbsp;gedreeven Lugttoegefchreeven, die denza-menhang van den Klomp breekt, deszelfsnbsp;Deelen van elkander afzondert, en ’er alsnbsp;ledige tuffehenvakken en holligheden innbsp;niaakt: even eens omtrent gelyk een Huknbsp;h^olenfteen ligter kan zyn dan een ftuknbsp;Hardfteenvan gelyke grootte: niet omdatnbsp;hyopdieplaatfen, daar hy vol is enbeftaatnbsp;uit eigen ftof, niet vader, meer ineenge-drongen, en harder zy dan de andere j maarnbsp;om da: zyn zameohang afgebroken wordtnbsp;K 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door

-ocr page 176-

ÏS«

Yswordinq , OF

XIL LESnbsp;3- af-BBEL.

door ontelbaare tuflchenruimteD en ledige holligheden, die zyn Otntrek uitbreiden ennbsp;grooter maaken, zonder zynGewigtce ver*nbsp;meerderen.

Ys van Waternbsp;zondernbsp;Lugt is

Alles vyat men zou kunnen, om deeze gedagcen en verklaaring van dac Verfchynfelnbsp;onwrikbaar te ftaaven, zou zyn, dac mennbsp;zwaarder Ys maakende van Wkcer, ’t welk vanLugtnbsp;gezuiverd was, bevond, dat het dan zoonbsp;zwaar was, als het Water zelve. Hecblykt,nbsp;Memoire:^^^ zulks den Heer Homberg gelukt is, en

1695.

del’Jcad.^SLC by dergelykYsgekreegen heeft door ee-bewerking, die tweejaaren lang duurde;

Ik heb verfcheiden maaien die Proefneeming getragc na te doen in minder tyd, dewyliknbsp;geen noodzaakelykheid zie, dat dezelve zoonbsp;lang zou behoeven te duuren: maar ik beken, dat het my nooit heeft willen gelukken,nbsp;het zelfde uitwerkzel zig te doen vertonnen:nbsp;doch ik moet hier by zeggen, dat ik ooknbsp;nooit in flaat geweefl ben om Ys te maaken, daar geen Lugtblaasjes in waren, hoenbsp;veel moeite ik ook mogtdoen, om het Water van Lugt te zuiveren, en fchoon ik my

ten

-ocr page 177-

Bevriezing van ’t Water. ijr

fen dien einde van alle mooglyke middelen, xïl. ^ie’er bekend zyn, bediende; en alle voor LES.nbsp;Zorgen gebruikte, dieikmy verbeeldde,

’er iets toe zouden kunnen doen. Maar ik heb ineermaalenYs gekrecgen, dat merkelyknbsp;zwaarder was, dan het anders gewoonlyknbsp;is; en zulks alleen behoort yder genoegzaamnbsp;te voldoen, die niet, met vooringenomenheid, op een ander Gevoelen gezet is.

Het geen de aandagt en opmerkzaamheid De ligt-der Natuurkundigen over de vergrootingJ^^Yg''j®quot; van den Omcrek van ’c Water, ’c welk Ysiets zon*nbsp;wordt, inzonderheid heeft opgewakkerdnbsp;is, dat dit Verfcbynfel een uitzondering isnbsp;van den algcmeenen Regel in de Natuur.

Want genoegzaam alle StolFen, die haar Vloeibaarheid verliezen, om in Vafte Lig-haamen te veranderen, neemen, wel ver vannbsp;toe te neemen, in tegendeel afin grootte.

De oorzaak van datuitwerkzelisligtelykte bevatten en fpreekt van zelf. Een Lighaamnbsp;geen Vloeillof dan door tuflchenkomft ennbsp;vermenging van eene vreemdeftof, diedes-zelfs Deeltjes van elkanderen verwydert, ennbsp;K 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de*

-ocr page 178-

XII. dezelve bekwaam maakt, dat ze vry over


^ en langs malkander rollen en zig beweegen

kunnen: gelykvvygezegd hebben, toen wy

II- Deel. over de oorzaaKen der Vloeibaarheid fpra-

2. Sriiic. 2ao lang het L ghaatn in dien toe-D'.adz. „ nbsp;nbsp;nbsp;„ ,

769. en en gelteltenis blyft, moet deszelfs Oincn k noouwendig grooter zyn en zig wy-der hebben uitgezet : maar, zoo dra dienbsp;vreemde ftof het Lighaam verlaat, moetennbsp;de Dealen wederom tot elkander naderen, ennbsp;hei geheel kleiner worden, digter in een gedrongen, en zoorteiyk zwaarder. Da ligt-heid van 't Ys derhalven is een zaak, dienbsp;met regt opmerking verdient, en wel denbsp;moeite waardig is, dat men ’er een nadernbsp;Verklaaring van geeve.

Gefmol- Deeze uitzondering is nog'hans de eenig-

ten Yzerjie jp de Nt-tuur niet De Heer Reaumur

ook^uft, heeft reedsaangeraerkt, datgefmolcet; Yzer

als tkoud,;)p j-jgj; oogenblik als het zyn Vloeibaar-worut. nbsp;nbsp;nbsp;n

heidverlieu, in grootte van Omtrek toeneemt; en, ’t geen ’er een na: uvirlyk gevolg van is, dat de Werkflukken, op dievsyzenbsp;gegooten, doorgaans zeer wel uitvallen; om

dac

-ocr page 179-

Bevriezins vaw ’t Water. 153

het Yzer, in plaats van zig van de Vor- xiL •Hen te verwyderen, 2!$ het Koud en eenh' .E S.nbsp;vaft Ligbaam begint te worden, envandc s-^aj-zelve af te wyken, gelyk de andere Metaa*nbsp;len doen , ’er in tegendeel nader aankomt,nbsp;en ’er zig tegen drukt. Deeze byzonderenbsp;Eigenfchap van ’tYzer fchryfthy, tnetvrynbsp;gtoote waarfchynlykheidj toe aan een onvolmaakte, en niet genoeg geregelde fchikkingnbsp;en plaatsneeming van deszelfs Deelen, opnbsp;het oogenblik dat zy, door een zeer fchielykenbsp;verkoeling, genoodzaakt worden zig te zetten en tot een vaft Ligbaam te worden. De*nbsp;wyl »er een ongemcene Hitte vercifchcnbsp;wordt, om die Metaal te doen fmelten, ennbsp;de minde Koude hetzelve zyn Vloeibaarheid doet verliezen, zyn deszelfs Deeltjes,nbsp;het één aan ’t ander hangen biy vendc, cnnbsp;zig onlt;ler een in malkander verwarrende,nbsp;reeds niet meer in ftaat om te vloeijen,nbsp;fchoon ze nog Buigbaarheid genoeg bezitten , om alleoskens in één neer te zakken,

ieging van binnen verflaauvvt.

maate dat bet Vuur uitwaafferntjende Bewee

Zou


-ocr page 180-

154

YswORDIWO , OF

XII. LE S.nbsp;3. Afdeel.

Water en Yzer bevriezennbsp;beidenbsp;zeernbsp;fchieijrk.

Zou men, zonder de Verklaaring, die wy ftraks gaven, waarom het Yszig nitzette ennbsp;grooter van Omtrek wierd, eenige afbreuknbsp;te doen; niet mogen vermoeden, dat ’er welnbsp;iets dergelyks, als by het Yzer, by het Water , ’t welk bevrieft, miffchien plaats zounbsp;kunnen hebben.? Het geen my deezegisfing,nbsp;die reeds verfcheiden Geleerden C^) isinge-dagten gekomen, eenigzins aanneemelykernbsp;zou doen voorkomen, is dat de Bevriezingnbsp;van ’t Water, gelyk die van het Ys, zeernbsp;fchielyk toegaat, en dat de vergrooting vannbsp;deszelfs Omtrek te aanmerkelyker is en innbsp;hooger trap, naar maate dat het Ys doornbsp;een fterker Vorfl: gemaakt wordt. Vraagtnbsp;men, waarom de andere Stoffen, die dennbsp;algemeenen regel der Natuur volgen, innbsp;grootte van Omtrek afoeemen, als zy totnbsp;Vafte Lichaamen worden; men kan *er opnbsp;antwoorden, dat zy langzaamer en met meernbsp;tyds verloop haar Vloeibaarheid verliezenj

dat

(*) M. de I-A HIRE: Memoires de VAcademie des Scienc. avant 1700. Tom. IX. ƒ. 477. M, DEMAIR.AN:nbsp;Dlffertatiim fur la Glace, p, CaS,


-ocr page 181-

Betoiezino vast ’t Water. ijs

dat hun Deeltjes daar door tyd en gelegen- xu. heid hebben, om, terwyl ze tot elkander L E^S.nbsp;naderen, zig in behoorlyke orde te fchik-ken; dat zy minder Lugt binnen in zig bevatten, of dat die, welke ze bevatten, niecnbsp;tot Blaasjes zamenloopt, die den zamenhangnbsp;der vafte Deelenbreeken, en’er ledige ruimten en Vakken tufichen maaken kunnen.

De Heer Müsschenbroek , die zeerQg^Qp_ veel werks gedaan heeft, om dit Stuk in den len vannbsp;grond te onderzoeken, beweert, d^

Koude en deVorft tweezaakenzyn, die tescHs».. eenemaal van elkanderen verfchillen; datnbsp;eene niets anders is, dan een enkele Beroo-ving en Gebrek van Vuur, daar de anderenbsp;integendeel het uitwerkzel, is van eennbsp;Zoutagtige ftof,overal in de Lugt verfpreid,nbsp;en die in ’t Water indringende hetzelvenbsp;ftremt, en deszelfs Deeltjes op zulk een wy-ze aan een bindt en vaftkleeft, dat ze nietnbsp;roeer Vlieten en Stroomen kunnen. Dusnbsp;*'et men ook, zegt hy, dat het Water, *tnbsp;welk bevrieft, in grootte van Omtrek toeneemt, om dat het Yler gemaakt wordt en

uit-


-ocr page 182-

156 ,

YsWORDING , OF

XII. Uitgezet door die kleine vreemde Lighaamt* 3 Af-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iu doordringen: en het Ys waas-

tentam.

Exp,

Acad.

Fiorent.

DJ5EL. feme fterk uit, en vervliegt ligtelyk in Dampen, ora dat die inwendige oorzaak onop-houdelyk werkt, en haar poogingen blyft doen, om de Deeltjes van den Klomp vannbsp;elkander te verwyderen {*). Men moet in denbsp;Werken zelve van den Heer Musschen*nbsp;BROEK de faewyzen en Proeven nazien, daarnbsp;hy dit gevoelen op grondveft. Dezelve innbsp;haar ganfche uitgeftrektheid hier den Lee-zer onder ’t oog te brengen, laat de kortheid en ’t oogmerk van myn Werk niet toe,nbsp;en ik zou vreezen, dat ik ze verzwakkennbsp;zou, en niet in haar volle kragt voordellen, indien ik ’er maar den korten Inhoudnbsp;van gaf.

Zouten iraakennbsp;wel Kou

Zeer gaarne zou ik dit Gevoelen willen onderfchryven, indien’er, om rny teovertui-de.maar gen,en mynbeiIuittedocnneemeD,nietsmeernbsp;geen \ s. vereifcht werd dan het gezag van een fchran-

de-

(*) [Vergelyk het Vertoog van den Heer BARON, over de Uitwaafeming van heiYs, in het IlI.DEEL dernbsp;Uit^ezepe Verhandtlittgen, bladz. 4PS'1

-ocr page 183-

Bevkiezikg van *t .Waterj^ 157

deren en kundigen Meeller: maar ik, heb xil. het my tot eene overbreekelykc Wet ge- L E S.nbsp;niaakt, nooit myo toeftemming te geeveDnEBL.nbsp;dan aan ’t geen klaarblykelyk waar is, ofnbsp;myhetwaarfchynlykft van allea voorkomt:nbsp;en ik zie my genoodzaakt te belyden, datnbsp;ik noch het een nochhet ander in de redenen,nbsp;daar de Heer Musschenbroek zyn Gevoelen meê ftaafc, meent gevonden te hebben. Dat ’er in de Lugt Zoute en Salpe-teragtige Deeltjes zyn, en dat ’er in dennbsp;Winter meer Deeltjes van dien aart in gevonden worden, dan in eenig ander Jaarge-tyde, is een Denkbeeld, dat genoegzaamnbsp;allen in gedagten gekomen is, die over denbsp;Natuur en de oorzaaken der Koude onderzoek gedaan en geredeneerd hebben. Maar,nbsp;fchoon zy allen wel vermoedden, dat denbsp;Zoutagtige Stoffen ligtelyk wel oorzaak zynnbsp;konden van de verkoeling van den Damp- de l'Jca-kring, vind ik egter niemand onder hen,*^-

da TT nbsp;nbsp;nbsp;^cienc.

«en Deer de la Hire alleen uitgezonderd,ai;»??:, hec noodig geoordeeld heeft, deze Deelt-

1 an ^ nbsp;nbsp;nbsp;M Otfl»

¦’ nbsp;nbsp;nbsp;'¦« «oen overgaan in het Water, om ’t^, 476.

zei-


-ocr page 184-

Yswordihg, of

XII. L E S.nbsp;3- Af-D2JEL.

zelve tot Ys te maaken. Te vreden, dat ze meenden te kunnen zien, op welk eene wy-ze de Lugt verkoeld kon worden, en eennbsp;aanmerkely ken trapkrygen van Koude, oordeelden zy die Hoofdftof, nu koud gev/or-den, zelve wel in ftaat, om het Waternbsp;dienGraad vanHitte te beneemen, welkenhecnbsp;noodig heeft om vloeibaar teblyven. Doornbsp;dus niet dan door groote omzigtigheid ge--bruik te maaken van een oorzaak, die mennbsp;nog niet ten vollen verzekerd is, of zenbsp;wel eens plaats heeft, of niet, kwamennbsp;ze verfcheiden vry gewigtige zwaarig-heden voor, daar men op verpligt is te antwoorden, als men, gelyk de Heer Mus-scHENBROEK, het Gevoelen van den Heernbsp;tA Hire omhelft. De Ondervinding toontnbsp;ons oogenfcbynlyk, gelyk wy (Iraks nadernbsp;zien zullen, dat de Zoute StolFen, hoe welnbsp;zy de Eigenfchap bezitten van het Waternbsp;koud te maaken, deszclfi Bevriezing egternbsp;belemmeren en ’t minder gefchikt doen worden om in Ys te veranderen. Zomen der-halven cmderftellen wil, dutdi^yerkoudende

of

-ocr page 185-

Bevkiszing van ’t Watïr. 159

of Tsmaakende deeltjes Zoute deeltjes zyn, XIÏ.

behoorde men ook daarenboven nog wel te^ ^

„ nbsp;nbsp;nbsp;3» Ar-

onderftellen, dat hec Zouten zyn van eenoEfiL,

geheel byzonderen aart, en die tot zulk een zoort zouden behooren, dat men ze meenbsp;geene van de tot nog toe bekende zoortennbsp;vergelyken kan, of tot eene van derzelvernbsp;zoorten brengen. Het moet derhalven dienbsp;Lugt Salpeter danüiecmeerzyo, welke vanAT/tre-veele Geleerden erkend wordt, en, naarmenquot;^^”'”’nbsp;zegt, in de Lugt het overvloedigfl: zweeft,nbsp;boven Gronden, die het meeft van dergelyknbsp;zoort van Zout in zig bevatten : want denbsp;Salpeter, en alle andere gegraven Zou*nbsp;ten, die tot nog toe bekend zyn, als mennbsp;zé met het Water mengt, zullen, wel vernbsp;van hetzelye tot Ys te doen Hellen, ennbsp;vaftftremmen, in tegendeel deszelfs bevriezing vertraagen, en bezwaarlyker maaken.

In de allergrootfte Hitte van den Zomerfjet Ys-xnaakt men Ys, ’t welk volkomen gdykr™®®*^^”^ naar dat, ’t welk de Vorft in den Winternbsp;maakt. Zyn ’er dan op dien tyd ook ver-^°*nF^nbsp;koudende en Ysmaakende Deeltjes in de^elf niet.nbsp;Lugt? Of, zo ze zig mogelykbevinden in

’t

-ocr page 186-

lóo

ySWORÖJSO , Of

Xll. ’t Mengfel van het Zout en het Ys, daar ^ men zig van bedient om dergelyke bevrie-BEEL. 2.ingen door Konft te doen ontftaan, waarom fmelc dan dat Mengfel zelf', terwyl het-zeb e ondertulTchen kouder wordt ?

Dc Voift Indien het deze Zoutdeeltjes zyn, die het vafteLig*^^® grooter van Omtrek doen worden, doornbsp;baamen het Water, daarzein doordringen, te doennbsp;^ri^pei-*zwellen en zgt;g uitzetter; waarom brengennbsp;zy dan een juift regtdraaasftrydiguitwcrk-zel voert in de Glazen of Metaalen Vaten,nbsp;die ze gedwongen zyn te moeten doorgaan?nbsp;Want men weet dat de Vorft zelfs dealler-hardfte Lighaamen en Stoffen verdikt en ianbsp;doet krimpen; het zou waarlyk zeer zonderling zyn, dat ’er niets was dan het Water, wiens Deeltjes zy in (laat waren vannbsp;elkander te verwyderen, en verder van éénnbsp;Die zou-te fpreiden.

ten kun- nbsp;nbsp;nbsp;^a! men daarenboven ook kunnen

nen t

Water begrypen, datdeezevreemdeSiof, diemen getyk^ zegt dat de Eigenfehap heeft van de Deelt-doenftol-jes van ’t Water aan één te binden en vaftnbsp;len en’t jg kleeven, en die, om try van de uit-

dampen, drukking van den Heer Musschenbroek

zei-

-ocr page 187-

Bevkiézing van ’r Water, idi

Zelven tebedienen, ten opzigt van hiin even- xii. ^ens werkt als een Lyrn: hoe, zeg ik,nbsp;die zelfde (lof ondertullchen ook tefl'chSDEEL;nbsp;Oorzaak zyn van de fchielyke wegdarnpingMus-van ’t Ys (*) ? Hoe kan zy een Vloeiftof, wier ^^oeknbsp;Heeltjcs zy trage van elkander te verfpreiden Beginfels

der

On te doen vervliegen, (tollen en (treminen

doen, en tot een va(t Lighaam maaken ? bladz;

Die Koude en Ysraaakende Deeltjes ein-ii^*’ •

§• 9^^-

üelyk, die van een Zouten aart zyn, waar-om doen zy het Water zyn natuurlyke Zou Ys niet teloosheid niet verliezen , en een ininnbsp;nieer ziltigen ftnaak aanneemen! Men kannbsp;iiiet zeggen, dat zy 'er daar toe in te kleinnbsp;een menigte zig in bevinden; want dewylnbsp;het Ys doorgaans en volgens Boyle ï|Ma. dénbsp;grooter van Omtrek is, dan het Water,^^||-J).*”f^nbsp;daar het van gevormd werdt; moet die/ar Innbsp;vreemde (lof ’cr niet alleen de kleine ope-pnbsp;iiingen en ledige tulTchenruimten van ver-maar ook al een vry groot Vak ennbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;plaat*

, ^y*‘^^oudeJoethetYsn!et'mdampvervlilt;‘gan, maaf *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ ^i®hetlll.oEELdirÜ!(quot;txo£ferYrWitówcTOi

bladi. SOS , yos.i

IV. Deel. nbsp;nbsp;nbsp;L

-ocr page 188-

I62

Yswording , OF

XII. LES.nbsp;3* Afdeel.

plaatfen van aanmerkeiyke uitgeftrektheid in den Klomp van ’t Ligha;.m zelven bcflaan.nbsp;Is dat Zout dan fmaakeloos, cn zonder zil-tigh-id? Dat waar eveneens of men zeide,nbsp;een Zout, dat geen Zout is: en wat denkbeeld zal men ’er zig dan vaa kunnen maakenjnbsp;om te begrypen,dac het deEigenfchap heeft,nbsp;om zig tuffchen deDeeitjcs van’t Water innbsp;te wikkelen, die te vatten, van elkanderentcnbsp;verwyderen, en zig plaats en een verblyf innbsp;den Waterklomp te maaken ?

De Proef Onder deProefneemingen van deFloren* derKoud- tynfche Akademie vindt men ’er eene, die betnbsp;Gevoelen, ’t welk ik hier wederfpreek, zeer

len van 't fterk begun (ligt. Men heeft het Vogt van een Ys is

twyffel- Thermometer zien daalen in het Brandpunt agdg* van een Brandfpiegel, geplaatft tegen*nbsp;over een hoop Ysfchotzen, die met elkander jooPonden zwaar waren. ,,Daar zyn der*nbsp;„ halvcDjzegt men, wezentlykeeneigentiyknbsp;,, zoo genoemde Koudmaakende Straalen,nbsp;,, die van dien aart zyn, dat ze teruggekaatftnbsp;,, kunnen worden. De Bevriezing van ’c Wa-„ ter moet dan, by gevolg, ook niet ontftaan

gt;»

uit

-ocr page 189-

Bevriezing van ’t Water. 163

s» uit een enkele berooving of vermindering xil. jj van Warmte en V'^uurdeelen,” Dicishet^KS.

3, A ï*-

bewys, ’t welk uit die Proefneeming afgeleid d e e i.. Voorde door hun, die ’t Gevoelen van dennbsp;Heer LA Hire en Musschenbroek om*nbsp;belsd hebben, en ’c zelve cragten te doennbsp;doorgaan. Maar , hoe komt bet dan,nbsp;dat deeze twee zoo aanftonds gemeldenbsp;Schryvers verzuimd hebben zig op deezenbsp;Proefneeming, als een bewys van de waarheid hunner Stelling te beroepen; delaatflenbsp;inzonderheid, die het Werk, daar men dienbsp;Proefneeming in befchreeven vindt, ver*nbsp;taald en met zyne Aantekeningen verrykcnbsp;heeft. Zie hier wat ’er, geloof ik, de re*nbsp;den van is. Op de zelfde plaats vannbsp;Poekjdaar dieProefoeeming verhaald worde, IX. Circanbsp;Hefl; men, dat het Uitwerkzelvandezelve|^j““'^’fnbsp;cpnigzins twyiielagtig fcheen, en dat men/fw.nbsp;de Proef niet met die voorzorg en orozig-tigheid gedaan had, dat ze verdiende, datnbsp;Jiien ’er volkomen geloof aan floeg. Nonnbsp;emm ea Omniafecinius, qua nece[[ariaforetit^

La nbsp;nbsp;nbsp;ad

-ocr page 190-

rr


164

Ys WORDING, OF

XII. ad hoc Exnerimentum ita confirmandum, ut

T nbsp;nbsp;nbsp;Qnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

2 nbsp;nbsp;nbsp;dcïem baberi pojftt.

D£ÉL. Een tweede Reden van dit verzuim, die

en zou men met regt giffen mag dat ’er ook plaats

die nog vry kragtiger is dan de eerfle, is dat een Natuurkundige, zoonbsp;yverig en zoo arbeidzaam als de Heernbsp;Musschenbroek, zekerlyk niet nagelatennbsp;zal hebben om deeze Proefneeming, die zeernbsp;merkwaardig moet fchyren en van geen gemeen belang, te herhaalen: en indien hy,nbsp;gelyk ten hoogften waarfchynlyk is, dienbsp;lt; moeite genomen heeft, zal hy door eigeönbsp;Ondervinding j gelyk my zelfook meermaa-len in de Winters van den Jaaren 1740 eanbsp;1742 gebeurd is, overtuigd zyn geweeft,nbsp;dat een holle Spiegel in dergelyk een gevalnbsp;niets anders doet, dan ’t geen yder andei'nbsp;daar geplaatfl: beletfel en weerfland biedendnbsp;Lighaam, van welke gedaante het ook zyonbsp;roogt, zou hebben kunnen doen: naraelyknbsp;een zeker Vak Lugts tusfeben zig en deDnbsp;Yshoop op te honden en te doen ffilftaan,

dac

-ocr page 191-

BEvR.IE7.ING van ’t V/atkr. 165

koud wordt alleen door aanraaking en xil. Rieedeeling der nabuurige Lighaaraen,zo her L S,nbsp;Biet reeds van het begin af even koud ge- oeai.™nbsp;'veeft is als datYs zeif. Het Vogt van dennbsp;Thermometer y tuflchen den Spiegel en hetnbsp;Vs in geplaaift, daalt derhalven niets: of,

*0 het daalt, doet het zulks overal zonder onderfcheid, waar men ook het Werktuignbsp;plaatzen wil, elders dan in ’t Brandpunt.

Gevolgen.

Een van de algemeene en roeeft gewooDey,,ift uitwerkzelen van de Vorfl: is, dat zynbsp;Glazen, Fleffen, en andere dergelyke Va-^o^ardenbsp;ten, die vol Water zyn, doet in Bukkenamp;c,nbsp;fpringen. lodien ze niet digt toegeftopc'^”^^'^^^’quot;nbsp;2yn, co hun mond tamelyk wyd is, begintnbsp;de bovenfte oppervlakte van ’t Water, dienbsp;onmiddelyk aan de Buitenlugt raakt, eerftnbsp;tot Ys te worden: het Water, dat ondernbsp;deeze eerfte korft,is, bevindt zig dan vannbsp;^lle kanten naauw ingeflooten en bezet, ennbsp;kan zig terwyl het Ys wordt, nietnbsp;uitzetten, ten zy het de wanden van’t Vatnbsp;L 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doe

-ocr page 192-

16(5 Yswordinc , OF

16(5 Yswordinc , OF

XII. L E S.nbsp;.I- Afdeel.

doe ruimte maaken en buitenwaarts wyken j of dezelven doe fcheuren en in ftukken bree-ken; indien ze gemaakt zyn van een ftof«nbsp;die niet genoeg rekken en zig uitzetten kan.nbsp;Dus ziet men dat Glas, Aardewerk, annbsp;zelfs gegooten Yzer, zelden die Proef door-ftaan; en het is derhalven een wyze voor

zorg, dat men ’er, als het Vrieft, geen

Water in laat bly ven, maar ze ledig maake.

De Kragtjdaar hetWater in dergelykeGe-vallen meê werkt, is verbaazend en byna ongelooflyk groot. Uit een Proefneeming

Verfaaa-zende Uitzet-tings-

gt;7ys.'^™van den Heer Huygens , die zedert doof veele andere Natuurkundigen herhaald is,nbsp;ziet men , dat zy in ftaat is, om den Loopnbsp;van een Snaphaan te doen berften. Toennbsp;Boyle Water in een Rolronde Koperennbsp;Buis, van omtrent 3 Duimen middellyns,nbsp;hadt doen bevriezen, bevondthy, datdeezenbsp;zoo kleine Omtrek van Vogt, terwyl hetnbsp;Ys wierd, een Gewigc van 74 Ponden op-ligtte. Maar reeds voor hem hadden denbsp;Leden der Akademie van Florence, door nognbsp;fchranderer uitgedagce Behandelingen, de

Proef

-ocr page 193-

Bevriezing van 't Watkr. 167

Proef genomen, hoe dik een Rolronde Kq. xii. peren Buis zyn moeft om de geweldige Uic ^ | 3-zeccingskragt van het Ys te kunnen weer-deel.nbsp;ftaan : en de Heer Musschenbrof.ic , dienbsp;hunne Proefneemingen mee Aantekeningen,nbsp;daar zyn bekwaamheid en kundigheid innbsp;doorblinkt, verrykc heeft; uit den weerflandnbsp;Van ’c Metaal het vermogen van die kragtnbsp;berekenende, oordeelt, dat men ze welge-lyk mag fchatten met de drukking van eennbsp;Gewigt van 17720 Ponden: iets, het welknbsp;byna ongelooflyk is.

Men heeft zigderhalven geenszins te vetquot; Doch al-

Wonderen, als men ziet, dat de Vorft nbsp;nbsp;nbsp;j”

Steenen van de Straat en beftraate Wegen nen Vog-

of Paden opligt; dat ze Boomen en Stee-dg^ Llg-, nbsp;nbsp;nbsp;- ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, „ haamen.

Den doet van een fplyten: dat zy de Pypen

Dn Buizen van Fonteinen, Pompen en Waterbakken, doetberllen, zo men geen zorg gedragen heeft van ’er het Water te iaatennbsp;Ditloopen; en dergelyke zonderlinge Uit-werkzels meer te weeg brengt. Want, overal daar Water is, doet het, zoo dra het Ysnbsp;begint te worden, geweldige kr^gt om zignbsp;L 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uic

-ocr page 194-

léS

YsWORDING 5 OF

XII. LES.nbsp;3- Af-

P E£L.

wit le zettCD, en de grooiflc en fterkflebe. Iccfels zyn niet in Itaac om zyn poogingen tenbsp;weeritaan en te veryeelen. Men jnoec eg-ter aantnerken, dac men de meeflie van dienbsp;uitwerkzelen niet gebeuren ziet byeenVorft,nbsp;die ’er na een langduurige Droogte ontftaat,nbsp;maar veeleer na een niet doorgaanden ennbsp;kortftondigen Dooy, of na dat het, eenge-ruimen tyd agteréén, zeer Vogtig en Natnbsp;Weer gevveeft is: want by deeze twee laatllenbsp;gevallenis’taüeen, dat a!Ie de Yle en Voo*nbsp;ze Lighaamen fterk dóórtrekken zyn metnbsp;Water. Daarenboven weet men ook, datnbsp;Marmer, Keifteenen, Glas, en in ’calgemeen alles, wat van binnen niet Vogtignbsp;wordt, door deVorfl: niet vanéénfplyt,nbsp;gelyk een yveeke en minder in één gedrongen Steen doet, daar de V/aterdee!tjes ge-,nbsp;makkciyker intrekken, en zig in de ledigenbsp;Irolligheden en tuffcbenruiratenplaatzcn kunnen; die, als ze bevriezen, even als zoonbsp;veele kleine Windballetjes, welke men op-blaaft , zwellen , zig uitzetten, en de

die op. hun legquot;

Bladen of Baagen van ftof,


-ocr page 195-

Bevriezikg van ’t Water.

ï'^ggen , opligten en van malkander doen xil. fplyten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E S.

Kragc.


De Heer Homberg, de oorzaak van diepj.gj^; ^erbaazende kragt, daar hetWacer, als het oorzaaknbsp;Vs wordt, zigtneêuitzet, onderzoekende,nbsp;geloofde, dat hy ze gevonden had in dienbsp;nieuwe ftaac, daar zig de Lugt, die metnbsp;blaasjes hier en daar in den Klomp van ’cnbsp;Lighaam by één loopt, dan bevindt. Dienbsp;ervaarenNatuurkundige maakt, by die gelegenheid , een zeer fchaodere aanmerking.nbsp;ji De Lugtdeeltjes, zegthy, die zig in denbsp;)) openingen en tuffchenruimcen van hetnbsp;,, Water onthouden, worden’er, terwylzynbsp;,, dus verdeeld en van één verfpreid zyn ,

,, met grooter kragt gedrukt en tegengehou-j gt; den, dan zy na hunne vereeniging cntmoe-gt;j ten. Want, dewylzyindienvanéén ver-» fpreiden Haat merkelyk meer Oppervlak-gt;gt; te aan het Vogt, dat hen omringt, bloot-ftellen, gaat de Som van alle Drukkin-»» gen, die zy, als elk afzonderlyk en op »gt; 2ig zelven ftaat, met elkanderen tenbsp;j» draagen hebben, ook merkelyk hetGe-L 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;« wigc

-ocr page 196-

170

Yswording , OF

XII. j, 'wigtteboven, daar een Luatblaasje, uit

T ¦p' Q nbsp;nbsp;nbsp;^

g alle die na me: elkaar vereenigde Deeltjes DEEL. j! zamengefteld, roeê belaaden is.” Waarnbsp;uit hy dit befluit trekt, datdeLugt, daarnbsp;het Water, ais het in Ys verandert, zigvannbsp;ontdoet, en die, tot Blaasjes byeengeloo-pen, in deszelfs Klomp bellooten blyft,nbsp;haar Veerkragt met meer vryheid kan oefFc'»nbsp;nen : en dat ze derhalven met haar ganichenbsp;vermogen, dat ze nu weer gekreegen heeft,nbsp;zig moet uitzetten, en den Omtrek, daarnbsp;ze een gedeelte van uitmaakt, in groottenbsp;doen toeneemen.

Niet de Deeze Redeneering van den Heer Hom* krtgt* dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wetten der Waterweegkun*

beflootende, en de kennis, welke wy van de Eigen* Lugt. fchappen der Lugt hebben, gegrond, be*nbsp;wyfi: zeer wel, dat die Vloei (tof, naarroaa*nbsp;te dat ze zig uit de ledige openingen en tus*nbsp;fchenruimten van het Water ontwikkelt, ennbsp;tot Blaasjes zamenloopt, deszelfs Omtreknbsp;door haar Veerkragt, die nu meer vryheidnbsp;van werking gekreegen heeft, moet doennbsp;zwellen en grooter worden. Maar dat deeze

-ocr page 197-

Bevriezing van ’t Water. 171

ïe nieuwe kragt, daar ze zigdanvanbe- XII. gint te bedienen, in ftaatzouzyn, om der* ^ S-gelyke belet fels en weerftanden, als daarDEEL.nbsp;wy ftraks gewag van maakten, te overwinnen, is iets, dat ik bezwaarlyk geloovennbsp;kan. Want, als het Ys nu volkomes gevormd is, is dan de Veetkragt der Lugc,nbsp;het in zig bevat, te eenemaal ontfpan-!

Den of niet? Zommigen beweeren dat dan die Veerkragt, haar werking gedaan hebbende, zig niet meer tragt uit te zetten, ennbsp;ontfpannen is; anderen houden het tegendeel ftaande^ en dcezelaatfteProcfneerningnbsp;tegenProefneeming aellende,verzekeren zy,

{en ik verbeeld tny zelf ook zulks opgemerkc te hebben,) dat, zo men een opening in ’tnbsp;Vs maakt, om de Lugtblaasjes doortcgt tenbsp;geeven, die Vloeiftof, door ’er fchielyk ennbsp;roet eenige kragt uit te vliegen, duidelyk bly-ken doet, dat ze zig daar in een bedwongen ftaat bevond en haar Veerkragt gedruktnbsp;en gefpanoen: maar die Graad van Snel-dgaj ze meê naar buiten vliegt, komtnbsp;^0 geenen deele met de Uicwerkzels overeen.

-ocr page 198-

Yswording, of

XII. LES.nbsp;3- Af-

DEIL.

eea, die het Water, dac Ys wordt, door zyn Uitzetcipgfkragt te weeg brengt. Doch,nbsp;aan den andeien kant, hidien deLugt, dienbsp;men in ’t Ys ziet, tot dezelfde digtheidnbsp;gebragt is , als die van den Dainpkjingnbsp;heeft; war uitwerkzel kan men dan toefchry»nbsp;venaande Veerkragt, die zy door tot Blaasjes by één te lobpen gekreegen heeft ? Geennbsp;ander, dan dat die Veerkragt, ophethoogftnbsp;genomen, ook het haare toegebragt heeftnbsp;tot eene vergrooting van Onttrek, die naau-welyks meer dan flegts een negentiende gedeelte van ’t geheel uitmaakt. Ik zeg, hetnbsp;haare toegebragt; want het Water, datbe-vrieft, moet noodwendig grooter van Omtrek worden , daarom alleen, om dat denbsp;Lugt, die ’er in is, tot Blaasjes zamenloopt,nbsp;gelyk wy in de voorgaande Ophelderingennbsp;gezegd hebben.

Om ronduit rayn gedagtenteverklaaren: ik verwerp deeze oorzaak geenzins : zynbsp;zou ligtelyk wel eenig deel meê kunnen hebben aan de vergrooting vande.t Oratrek vannbsp;’t Ys; maar ik geloof niet dat zy ’er de

voor-

-ocr page 199-

Ëevriezing van ’t Water. 173

'’oornaatrifte en Hoofdoorzaak van zy : en XII. ziehier, op welke eenewyze mydunkcdat ^ ^ S.nbsp;men reden zou kunnen geeven van de bynanbsp;onoverwinbaare kragt, daar deeze uitzettingnbsp;Oleê gefchiedt.

De Lugt, tot Blaasjes by één verzameld, Maar de is onbecwiftbaar de naafte ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oorzaak,

Oorzaak van de vergrooting van den Om die andéf-trek 5 dewyl, zonder dieafbreekingen in den zamenhang der Stoffe, en die holligheden hardnbsp;tot haar verblyf, die ze in den Klompnbsp;oorzaakt, het Water zig binnen een naau-'ver perk en minder uitge'frekcheid vannbsp;plaats houden zou: en dit zou ongetwyffeldnbsp;aicyd zoo moeten gebeuren , al deed zélfsnbsp;die Lugt geen de minde kragt en poogiugnbsp;Om zig uit te zetten. Maar, nu zal ’er zignbsp;Zoo veel meerLugts tot Blaasjes by één vergaderen, als ’er meer uit de gewoone ope-oingen en tulfchenruimten van ’c Waterynbsp;daar ’c natuurlyk haar verblyf houdt, wordtnbsp;Verdreeven en uitgedooten. Oorfpronkelyknbsp;derhalven ontdaat die uitzetting van dennbsp;Omtrek uit die oorzaak, (welke zy dan ook

we-

-ocr page 200-

Yswórding, OS’

XII. L E S.nbsp;3- Afdeel*

wezen mag) die de gewoonc openingen eü tullchenruitnten caauwer maakt, en hetnbsp;Water minder Y1 doet worden en in digt-heidtoeneemen. Maar die oorzaak, die denbsp;digcheid van *c Water vergroot, en’tzelvenbsp;tot een hard Lighaam maakt, is zondernbsp;twyfFel de zelfde, als die, welke alle ande*nbsp;re Stoffen hard doet worden, waaneer eennbsp;inwendige oorzaak ophoudt derzelver Vloei*nbsp;baarheid te bewerken en ftand te doen houden: en uit ontelbaare gemeenzaarae voor*nbsp;beelden weet men, met welk eene kragt der-gelyk een oorzaak werke. Dewyl nu denbsp;digtheidsvermcerderingvan’t Water fterkernbsp;is en fchielyker gefchiedt, naar maate datnbsp;de Koude ftrenger is, moet in dergelyk geval hecYs voller van Lugtblaasjes zyn, zignbsp;tot een meer dan gewoone vergrooting vannbsp;OiTurek uitzetten, en in Haat zyn om grco-ter kragt te doen: het welk ook met de Ondervinding volkomen overeenrtemt.

Grond

Ys.

Als de Rivieren, Vaarten enSlooten, be* vriezen , begint altoos het Ys zig eer ft tenbsp;vormen op de Oppervlakte van ’t Water;

wat

-ocr page 201-

BevribziNg van ’t Water. 17^

Wat ’er ook ten tegendeele beweerd moge xil. 'vorden door een beroemd Schryver, die^-ï^S*nbsp;buiten twyfFel door het eenpaangegetuige-DB^L*nbsp;his van Schuicevoerders, Molenaars, en in ’cnbsp;algemeen van allerhande zoorcen van Arbeidslieden, die by Strooraende Waterennbsp;gewoon zyn te werken, misleid geweeft is.

I^at flag van Menfchen, naamelyk, houdt ftyf en (terk ftaande, dat het Ys niet op denbsp;Oppervlakte, maar onder ’t Water,opdennbsp;Grond gemaakt wordt;endat het vervolgensnbsp;op komt fchieten en boven dryfc. De Algemeenheid en Eenpaarigheid derDwaalingnbsp;onder Menfchen, die dikwils gelegersheidnbsp;hebben, om zelf en met eigen oogen te ziennbsp;¦wat ’er gebeurt, en allen het zelfde meenennbsp;te zien, heeft my doen denken, dat ’er hetnbsp;Oen of het ander kvvalyk begreepen ffuknbsp;hioeftzyn, ’t welk daar aanleiding toegafnbsp;Door de zaak naauwkeurig en van naby tenbsp;onderzoeken, heb ik ook met ’er daad ont-•iekt Wat het was, ’t welk die Menfchen,nbsp;als Lieden zonder Beginfelen van Kundigheden, en dje ^ig aan den uiterlyken fchyn

en

-ocr page 202-

Ij6 Yswording , OF

Ij6 Yswording , OF

XU. L E 3,

3- Afdeel.

Bouzin.

en’t eerfle voorkomen van een zaak ver» gaapen, ligtelyk in deDwaaliog heefc kunnen brengen. Als eenScroomend Water ofnbsp;Riviertje bevrooren is, en men ’er opeeni*nbsp;gen afiland van den Oever een Byt inhakcnbsp;en al bet Ys daar uit neemt, zal men doorgaans, niet lang daarna, van onder aan dennbsp;kant en in deepening vandeByc Ysfehotfennbsp;voor den dag zien komen, van een nog onvolkomen en Sponsagtigzoort vanYs, metnbsp;Aarde en andere Vuiligheid daar in gemengdnbsp;en vaftgevrooren; en ’c welkdeStroomlie-den Grond-Ts noemen. Men zou ook waar-lykj inden eerften opflag, ligtelyk in verzoeking raaken om te geiooven, datdieSchotSnbsp;van den Grond kwam opfehieten; indien mennbsp;niet wifi, dat de Koude, die het Ys maakt,nbsp;uit den Dampkring kome, cn dat die oorzaak haar werking niet doen kan en Ysmaa»nbsp;ken onder ’c Water op den Grond, zondernbsp;eerd: al het Water, dat’er boven is, te hebben doen bevriezen. Maar, fchoon men alnbsp;eens dit Beginfel van Kundigheid,- wat denbsp;oorzaak zy van’tYs, en op welke wyze bet

bc-

-ocr page 203-

BevR-iezinc van ’t Water. 177

niet bezat; men heeft flegtsden XII, ^'¦ond, den Bodem van’c Stroomend Wa-L E S.

te peilen, nimmer zal men daar Ys op ''inden, maar in tegendeel meed al zien,

^3t de Aarde daar van een anderen aart en ^inur is, dan die, waar meê het Grond Ysnbsp;^cmorft is en beladen. Die Vuilighedennbsp;*i3arenbovenj üie voornaamclyk tot de Dwa-i’Dg aanleiding geeven, vindt men ook nietnbsp;^n Schotzen, die 5 of 6 Duimen dik zyn»nbsp;daar ze egter noodwendig in zyn moeien , zo ze van den Grond van ’t Waternbsp;^’watneni

Om den warenoovfprongvandeezezoort AlleWa-

Van Ys te leeren kennen , moet men aanmer-*^*'.™

, nbsp;nbsp;nbsp;vriezen

ken, dat de Vorit de Strooroende Wateren eerft aan

een geheel andere wyzedoettoevriezen,‘if®PP^'‘‘

. nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ vlakte.

oan die , welke men Itilltaande Wateren toornt, cn die geen Loop hebben. Hi t Ys vannbsp;de eene verfchilc ook raerkelyk in hard*nbsp;kleur en doorfchynendheid, van datnbsp;der andere. Als de Koude een ftilftandnbsp;Water bevriezen doet, gaatzy, op een ge-lykeneneenpaarigenvoet, van deecijelaagnbsp;IV, Deel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voort

-ocr page 204-

178

Yswordtno, op

3- Af-D K £ X

XII. voort tot de andere, en dringt allenskcH* Les. (jieper in't Water door: de Deeltjes hegt^Unbsp;zig op een geregelde wyze aan elkander; dönbsp;Lugt, die 'er uit onefnape, geduurig naafnbsp;beneden haar wyk neemende, maakt zo^nbsp;veel afbreuken en fcheidingen in den zatpen'nbsp;hangniet, en vormt minder Blaasjes. Hief'nbsp;om is zu k Ys ook doorgaans harder vsSnbsp;aart, elFener en gladder, meer doorfchV'nbsp;nend en helder, en van een kleur, die betelnbsp;gclykt naar die van V Water. Maar geheelnbsp;anders zien ’er de Ysfehotzen uir, die roei’nbsp;op Stroomende Wateren en Rivieren, als z®nbsp;Ys kruijen, dryven ziet. Zy zyn veel ofl'nbsp;doorl'chynender,blank enwiragtig vankleurinbsp;zy zyn minder ineengedrongen en vafl; vaUnbsp;zamenhang ; het onderfte gedeelte en denbsp;Randen zyn doorgaans tot een merkelykenbsp;dikte bezet met die zoort van Ys, dat cneDnbsp;den naam geeft van Grond-Ys.

Dryven- Men moet niet denken dat die dryvende fdiJizen Y'Ychoizen van de kanten en Oevers defnbsp;in dc Ri Rivier losgeraakt zyn, of door de Warmt®nbsp;van de Zon, of door den Arbeid van eenig®

Schtii'

-ocr page 205-

BevrieèInö vAw’t WateE. i:g

^chuicevoerders €n Malssaars 5 dieopzoai- xil. ^'ge plaatzen hot Ys, dai hun in den

of hun Werk balemmerde, gebrokendee u *^öblgt;en volgens gewoonte: want de Riviernbsp;^^fuic by nagc zo wel als by dag, en denbsp;Sfoote menigte van Schotzen, daar z-y on-^Phoudelyk meê bedekt is, kanonmooglyknbsp;het Werk zyn van cenige weinige Men-'h^hon. Maar zie bier, hoe een loopendnbsp;Water cn Rivier bevrieze.

Als de Vorfl fterk csnoeg is, bcvrïeft

TV, nbsp;nbsp;nbsp;^1 zen vaii

*‘2t Water niet alleen aan de Oevers en kan-iqq.

^^0, aan de Inhammen, Bogten, en overalpe'ide

vaar het door den Stroom met m geduurige

hevveeging gehouden wordt, maar ook op

pteatzen van den 'Stroom zei ven , daar

Daslen geen de mmfte Opzigtelyke Snel-

hebben: ik wil zeggen; daar zy ailen RefpeSli-

zelfden Graad van Snelheid en bewee-^^'

hebben, eenpaarig met malkanderen

^*^ortdj-y ven, .zoo dat noch ’c een noch ’c an*

hun voor of agter uit raakt. Het

^yn die plaatzen, welke men doorgaans den

geeft ven Spiegels, die men gemeen-MVaiw.

M 2 nbsp;nbsp;nbsp;lyk.

-ocr page 206-

i8o

Yswordtng, of

3* Afdeel.

XII. ïyk) by fill weer inionderheid , ziet Les. groote Rivieren, en waar in het Water ai*nbsp;fchynt ftil te ftaan, om dat men ’er gee®nbsp;Stroom noeh Golving in gewaar wordt. Ai*nbsp;derhalven de Oppervlakte van één val’nbsp;zulke Spiegels bevrooren geraakt is, gee^*'nbsp;hetcenYsfchots , die afzcnderlykenopz’Snbsp;zelve dryft, en, den loop desStrooms voi'nbsp;gendc, aan een andere gelegenheid verfchafC)nbsp;omzig, na haar, op de zelfde plaatse”nbsp;op de zelfde wyze te vormen. Maar, dewy^nbsp;deeze Ysfehotzen in ’t begin zeer dunzy^)nbsp;zyn ’er flegts eenige, die geheel biyven,nbsp;wder ftukken een tamelyke grootte van Of”'nbsp;trek behouden: de andere worden gebroke”'nbsp;klein gefebuurd en verbryzeld door duize”'nbsp;derlei toevallen : zoo dat de Rivier vOO’nbsp;een gedeelte bedekt is met grootenbsp;febotzen, die zy op een bezadigde wy^^nbsp;voortkruit ; ten deele met de kleinenbsp;ken Ys, die overal om dryven daar b”® _nbsp;Water hen heenvoert •, die hier of daar, dot”’nbsp;den mioften wverftand, tegengehouden wof'nbsp;den en zitten biyven, en onder andere

ter” I

-ocr page 207-

Bevriezing van ’t Water. iSi

Schotzen, of hec Kant Ys, dat aan den XII. ^ever vaft zit, geftooten worden. Dit is^-Oorzaak dat’er deezetwee volgende gevallen ^eel.nbsp;gebeuren

I. DewyldegrooteYsfchotzen eenmeer-‘^eren üraad van Snelheid blyven beh .uden v de kleine, fchuuren deze, aan de ont-niocti'’g en (looting der andere onophoude-^yk bloorgefteld, tegen dezelve aan, hegtennbsp;aan haar Randen vad , en vormen ’ernbsp;®ls een korft aan, die boven her Vlak vannbsp;Schots uitfteekt: of ook wel ’er onder ge-ftooten, en door middel van de wryvingnbsp;eerft aan blyvende kieeven, worden zynbsp;herder door de Vorft ’er aan vaft gehegt,

*oo dat zy één Lighaatn met de groote Ys-fcliots uitmaaken, en dezelve daar door zoo ^^el dikker doen worden. Dit is oorzaak,nbsp;die dryvende Schotzen een blanke wit-^nbsp;*gtige kleur aanneemen, dat zy ondocrfchy-®end worden, en minder hard van ftof zy.n,nbsp;het Ys in ftilftaande Wateren; omdatnbsp;naamelyk, voor ’t meefte deel zaraenge-fteld zyn uit al die kwalyk en op een onge-M 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;re-

-ocr page 208-

l8x

Yswokdinc , 01?

XIT.LES. regelde wyze mee elkander vereenigdefluk* deel'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;welke binnen en tuflehen in zig

veel Lugt bevatten, of veel andere StofFecij die’erzig, terwyizeotndrceven, onderge*nbsp;mengd hebben.

2. Als die kleine (lukken Ys onder bet Kant Ys geftooten worden, dat aan den Oever vallzic, begtenzy zig nief dan losjes eonbsp;op een zeer onvolkomen wyze daar aan valt)nbsp;om dat de Graad van Koude, welke op dienbsp;plaats hcerfcht, naauwelyks in (laat is oibnbsp;Y^s te maaken. Dit geeft aanleiding tot hetnbsp;vormen van dat zoort van Grond Ys, daarnbsp;wy te vooren van fpraken, ’t welk (legtsnbsp;een Sponsagtig aart van Ys is, dat weinignbsp;digtheid en vaften zamenhang heeft, en ’cnbsp;welk men altyd vpiien bemord bevindt, oibnbsp;dat het den loop van ’t Water onder hetnbsp;Kant Ys volgende, dikwils tegen den Grondnbsp;gedoocen heeft, en daar belaaden geraaktnbsp;is met Zand, met Aarde, Groente, en in’tnbsp;algemeen alles wac ’er aan heeft kunnennbsp;Oor- biyven kleeven en zig vad hegten.nbsp;van”^ Om tot ons eerde Verfchynfel, daar wy

vao

-ocr page 209-

Bevriezing van ’t Water. 183

’'¦’Sn begonden te fpreeken, weer tekeeren j XII. ^Is men dan een i3yc in het Kant-Ys hakt, en ^nbsp;öac Buk ’er uimeemc , raakt het zooge-DEEunbsp;OaamdeGrond'Ys, dat’er onder aan hangt,’t zooge-door zyn eigen zwaarte los en valt ’er af^G^roniI-zyn vai doet hem minofmeerdiepin’tWa-Ys.nbsp;ter wegzinken , en weinige oogenbiikkennbsp;daar na, als het weer boven komt aan denbsp;Oppervlakte van ’t Water in de Byt, fehyntnbsp;liet als of het kwam opfehieten van dennbsp;Grond; en zy, die niet verder zien, dan op’cnbsp;geen hun voorkomt in den eerden opflag.nbsp;Verbeelden zig, dat het daar gevormd is.

Een groote Rivier zal in haar midden , Yszet-daar de Stroom gaat, en daar het dat ’er zyn flerkften loop heeft, Draajingcn pendenbsp;Golven en Kabbelingen maakt, uit zignbsp;ve niet bevriezen; want dewyl die bewee-ging tc eenemaal onregelmaaiig , en hetnbsp;W ater onophoudelyk op een verwarde wy-2e, als met honen en (loocen werkt, biy.

Ven de Deeltjes, die zig niet metraalkande-ren vereenigen mceften, en vaft kleeven, nooit twee oogenbiikken agter één aan el-M 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kan*

-ocr page 210-

184

YsWORDiNG , OF

XII. kanders zyde, en heeft de Vorfl: geen tyd

L F ^

3- Af. DEEL,

om ze te koppelen, en aan een tc verbinden. Een groote Rivier bevrieft derhalven nooitnbsp;geheel toe, dan wanneer een Brug, doornbsp;haar Boogen of Paal\verk, of eenig andernbsp;beletfe!, die Ysfchotfen, die ze kruit, tegenhoudt, ophoopt, en dezelven daar door ge*nbsp;legenhcid geeft om by één te komen, ennbsp;zig, om zoo te fpreeken, aan elkanderennbsp;valt te Lyraen. (*) Dit is ook de reden ,

dat

(*) pn groote en fnelloopende Rivieren, daar geen vafte Bruggen zyn, die het ’er ook om den geweldigen Tsgang bernbsp;iwaarlyk zouden kunnen houden, zet zighetYseerft in denbsp;engten, kromten, en ondiepten. De dryvende Ysfchotzen,nbsp;allenskens tot zoo groot een getal vermeerderd, dat ze bynanbsp;de ganfche Rivier bedekken, en men 'er niet clan met grootenbsp;moeite met kleine Schuiten tulTchcn door kan arbeiden,nbsp;fluiten Zig, als ze uit een wyder rek in een engte, kromte ofnbsp;by een ondiepte komen, naauwer in e'dn, fchuiven en Huwen,nbsp;zig tegen en op elkander, vertraaren vzederzyds malkandersnbsp;loop en geeven de volgende Schotzengelegenheid ombaarnbsp;in tc haaien ; waar door het kruien en werken tegen op ennbsp;onder elkanderen hoe langs hoe meer toeneemt, Een deelnbsp;blyfr hier of daar aan den Grond, op de ondiepten, aan dennbsp;Oever vaft zitten, hege zig door dc Vorft, zwaarte en wry-ving fterk aan ern: wordt door de onophoudelyk ’ervan

bo ,en

-ocr page 211-

Devriezing van ’t Water. 1S5

dat het Ys, van een geheel digt bevrooren Xll, Rivier, niet effen en glad is, gelyk dat van ^ ^nbsp;eenSloot, Vaart, of andere ililftaande Wh-de el.nbsp;teren, maar dat men’er, naar dat het Yszignbsp;inet min of meer geweld gezet heeft, hoogten en laagten vindt, en zomtyds geheelenbsp;Stapels en Bergen van op een gekruide Ys-fchocfen.

Deeze zoorten van Yskroppingen gebeu-Wouder-ïen niet, wanneer de dryveade Ysfchotfen^P'^^^*’'

nog

boven tegen aandryvende Schotzen allenskcns grooter: raakt weer driftig: zet zig op nieuws, werkt en woelcnbsp;inef groot gekraak en gedruis, met geheele Bergen zomtyds, die men om hoog ziet flygen en weer verzinken:,nbsp;tot dat cindelyk de Ysdam, tot een merkelyke diepte, ennbsp;hier en daar tot op den Grond, op dén gellapeld, en tus-.fchen de wederiydfche Oevers beklemd, vaft blyft zit-'on. Het Dryf ïs, dat de Rivier afkomt, voegt 'er zignbsp;roet min of meer geweld enopcenkruijing naarraaate vannbsp;de fterkte des Strooms, van agter tegen aan, vult allenbsp;open Hukken, en bevloert dus allenskens de ganfcheOppervlakte der Rivier metYsfehotaen, die, door deVorilnbsp;quot;tel haalt aan elkandcrcn verbonden, een vafèen Grondnbsp;“aaken, die Menfchcn niet alleen maar ook Paarden ennbsp;Keladen Wagens draagt.J

M j

-ocr page 212-

i86

VSWORDINO , OF

XII. LES.nbsp;3. Afdeel.

Dog maar weinig in getal zyn; dewyl ze dan tyd hebben, om, zonder elkander tenbsp;belemmeren, door alle en^e doortogten heennbsp;te fchieten, en dezelve daar door altyd vrynbsp;en open kunnen bly ven: nooit dryft ’er minder Ys in een Rivier dan by een Vorfl:, dienbsp;raaf!; komt aan een van de twee uiterflen;nbsp;ik wil zeggen, wanneer het maar flapjesnbsp;Vrieft, of wanneer het overmaatig koud is,nbsp;en ongemeen hard Vrieft. Menzalligtelyknbsp;begrypen kunnen, waarom men maar weinig Ysfchotfen dry ven ziet by een gemaatig-deen taroelykflappe Vorft; maar, datdeal-lerftrengfte Koude het zelfde uitwerkzel zounbsp;hebben, fchynt:een wonderfpreuk, die nader Verklaaring vereifcht.

Een te

llrenge

Vorft

geeft

minder

Dryf-Ys,

De dry vemdcYsfchotfen verhaten die zoogenaamde Spiege’s, daar ze, gelykwy verhaald hebben, gevmrmd waren, en worden door den Stroom meégefleept, om dat dienbsp;Schotfen van den Oever, of van het Kant-Ys, dat ’er aan vaft zit, afgefcheiden zynnbsp;door tuflchenloopende Stroomtjes van Water, die, wat meer golving en kabbeling maa-

ken-

-ocr page 213-

Bevriezing van ’t Water. 1amp;7

kende, om hun onregelmaatiger beweeging XH-door den zelfden Graad van Koude niet tot K ES. Ys kunnen gemaakt wordeg. Maar deezenEEL.nbsp;reden heeft geen plaats meer, zoo dra denbsp;Vorft fterk genoeg is, om niet alleen dennbsp;Spiegel) maar ook de tuffchenioopendenbsp;ftreek van den Stroom, die hem van dennbsp;Oever of het Kant-Ys fcheidc, te doen bevriezen; want dan wordt het een en’t andernbsp;maar één enkel ftuk Ys, ’t welk op die plaatsnbsp;blyft vaft zitten. Dus zal de Koude der-halveg, als zy tot zekeren hoogen trapnbsp;geklommen is, in ftee van de dryvendeYs-fehotfen te vermeerderen, derzelver getalnbsp;doen afneemen; omdatzy veele van dezel-ven egcer doet bly ven en vaftzetten, die metnbsp;een minderen Graad van Vorft afgedreevennbsp;zoude hebben.

Op deeze wyze is’c ook, dat men reden

20U kunnen gceven van zeker Verfchynfel, oorzaak gt;..1,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zyn dat

t welk op dien tyd, toen men het waar-

ï^am, zeer zonderling fcheen, on nu nog vier niet

inched

veelen zoo wonderbaar voorkomt, dat v-Ytoevrieft, tbezwaarlyk gelooven willen, fchoon het

met


-ocr page 214-

188

Yswording, op

XII. LES.nbsp;3- Afdeel.

met gcDoegzaame en voldoende Getuigenis-fen bekragtigd is. In den Winter, naame-iyk, van’t jaar 1709, is de Rivier de Seine nooit geheel bevroozen geweeft; alcyd bleefnbsp;’er een Stroomvak van open tuflchen denbsp;Ponmeuf en Pontroial ; en men wect eg-ter, dat die Rivier doorgaans bevrielt metnbsp;een Koude van 8 of 10 Graaden ; welkenbsp;merkelyk zwakker is, dan die van’t jaarnbsp;1709, wanneer de Thermometer van Reau~nbsp;mur daalde tot ijiGraaden ondero. Het isnbsp;zeer zonderling, dat menbydergelykgevalnbsp;kan zeggen , dat de Rivier niet geheel toe-inbsp;vrieft, om dat het te Koud is.

Bevrie- De Koude doet niet alleen ’t gemeen Wa-zing van^g,. maar ook alle andere Vogten bevrie-de Vog- ztn, wier aart eenigzins met dien van’t Wa-ten. ter overeenkomt, en in 't algemeen aller* hande zoorten van Stoffen en Lighaamen,nbsp;die een genoegzaamen voorraad van Waternbsp;of Vogtigheid in zig hebben : doch egrernbsp;gaat die Bevriezing, naar maate van dcby-zonderc hoedanigheid of van de hoeveelheidnbsp;der verfcheiden zelfftandigheden, die met

mec-

-ocr page 215-

Bevriezino van ’t Water. i8a

het Water gemengd zyn, verzeld met by- xil, zor.dere en verfchillcnde omftandighedeo -LES.nbsp;gelyk wy gelegenheid zullen hebben, omioDEEL.nbsp;deeze volgende Proefneeming te doen zien.

II. Proefneeming.

Toejiel.

Men zette, alshetfterk Vrieft, ie de epen Drie Lugc, op dompele in een Mengfel vannbsp;geftootenYs en Zout, drie Buisjes van dunfcbillen-Clas, omtrent van 7 of 8 Lynen Middel-l|®^’°§'®®nbsp;lyns, in welker eene men fehoon Water jren.

In het ander Rooden Wyn, en in het derde Water gedaan heeft, waar in men een neepje gemeen Keuken-zout heef: laatennbsp;fmelten. Men geeve van Minuut tot Minuut agt, wat ’er in alle van die drie Vog-ten omgaat, en onderzoeke ve;volgens hetnbsp;Ys van yder, na dat men ’t uit zyj Buisjenbsp;genomen heeft.

¦Uilwerkzels.

I* Het fchooD Water bevrieflfchielyker, Schoon

dan Water.

-ocr page 216-

tpó nbsp;nbsp;nbsp;YswoRDrfrö, w

XII. dan de twee andere Vogten; en deszctfs ^ Ys, altyd het allerhardlle cninééogedron-^nbsp;DEEL. genfte van zamenhang en Lighaam van denbsp;tirie^ heeft geen holligheden in zig, dan dienbsp;’er de Lugrblaasjes in maaken.

Roodc

Wyn.

ZoutWa- Het Ys van ’t Zout Water heeft veel langer werk met zig te vormen; het is minder hard en vall van ftof; en is omtrentnbsp;het midden meer met Zouten belaaden, dannbsp;aan de Randen en buitenftc Oppervlakte.

3. De Wyn ligt en fcbeidt zig in Schilfers of Bladen, niet qngelyk aanAjuiofchil-Jen,'van één; de opperfte van die laagen zym fmaakeloos en harder dan de volgende , die meer naar binnen leggen; en hetnbsp;anidden blyft bezet met een Vogt, dat zeernbsp;¦geeflryk is.

Ophelderingen.

Schoon

Water

bevriefl

fchielyk

Dewyl het Bevriezen van ’t Water niets

anders is, dan dat deszelft Deeltjes naauwer

met elkanderen vereenigd worden, en op

en mnaktjïén blyven kleeven en zig vaftzetten; om t hardde ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

Yi. dat het Vuur, ’t welk hen te vooren verder

van

-ocr page 217-

Bevriezing vak *ï Water, ipt

Van ééo verwyderd hielde en beweegbaarder XII. onderling over en langs malkanderen maak- ^nbsp;te, verzwakt of weggenomen is door de deel.nbsp;Koude; moet dat uitwerkzel fchielykergebeuren , en op een volkomener wyze plaatsnbsp;hebben in fchoon Water, dan in eenig ander en gemengd Vogt; dewyl ’er niets innbsp;is, dat ’er de plaats van de Vuurftof in be-kleeden kan, om te beletten, dat de Deelt--jes niet te na aan elkanderen komen envaflnbsp;kleeven. En riet zonder Grond mag mennbsp;vermoeden, dat het Ys van Water, ’t welknbsp;dermaate van alle vreemde Stoffen gezuiverdnbsp;was , dat het zelfs geen Lugt meer in zignbsp;bevatte, veel fchielyker zig zetten zou, ennbsp;harder van Lighaam zyn , dan eenig ander Ys.

Om de zelfde reden, integendeel, moetZoutWa-

het zout Water bezwaarlvkcr en langzaa-^^‘^’“'’S'

zaamer^

tner bevriezen. Want de Zoutdeeltjes ver- en is wee-

hinderen de onderlinge vereeniging en vafl-ker van

Y s CU

kleeving van de W'aterdeeltjes, even gelyk weinig deeze het Zout beletten hard te worden ennbsp;zig te zetten, zoo lang het vanbinnen Vog-

tig

-ocr page 218-

192

YsWORDING , OF

XII. L E S.nbsp;3. Af-D££L.

tig en met Water doortrekken is. De Zout^ deeltjes wyken allenskens eindeiyk voor denbsp;kragc, die het Water in digtheid doet toe-neetnen, en deszelfs ledige openingen ennbsp;tufTchenruiraten naauwer maakt. Zy be-geeven zignaar tnaate dat zy genoodzaaktnbsp;worden het deel, dat in een vaft Lighaamnbsp;verandert, te veriaaten, naar het gedeeltenbsp;dat nog vloeibaar is. Daarom is ook datnbsp;Ys niet over ai even zeut, en bevriell: hetnbsp;midden, dat met te veel Zout bekaden isjnbsp;of in ’t geheel n’et, of loopt tot een Strem*nbsp;fel, dat niet dan maar zeer weinig dik en ge*nbsp;bonden is, by ééo.

Wyn Vrieftnbsp;met Bladen tnnbsp;vergaartnbsp;xyn Geenbsp;üen in ’tnbsp;midden.

De Wyn is een gemerlgd Vogt, dat een weinig Geeft in zig bevat cn een tamelykenbsp;Veelheid van Phlegms, Van deeze tweenbsp;Deden, daar de Wyn uit zamengeftdd is,nbsp;is ’t het laatfte alleen, dateenigzinsinaartnbsp;overeenkomt met het Water, en even alsnbsp;hetzelve bevriezen kan. Daarom ziet men ^nbsp;dat naar rnaatedat de Vorft de Waterdeeltjes met elkanderen vereenigt, en dezelve aannbsp;één vaft begint te hegcen, allesj wat Geeft

is,

-ocr page 219-

Bevriezing van ’t Water. 193

j cn zig tufl'chen die Deeltjes in bevon- XIL '¦’en heefc, uit zyn plaats wykt en een laagL E S.nbsp;A’an Vogt vormt, die dit eerfte Blaadje Ysbehl;nbsp;Scheidt van een volgende, dat zig, naarnbsp;*^aate de Koude dieper doordringt, meernbsp;^otvaarts vormt. Het geeftryk gedeelte der-kalven van denWyn, hoe langs hoe meernbsp;®aar binnen verplaatft en by een gedron-8en , bevindt zig eindelyk in ’t midden innbsp;groot een overvloed by malkander; datnbsp;weinige Siymvogt, ’t welk ’er mooglyknbsp;onder gemengd is, niet meer bevriezen kan.

Gevolgen.

De Proefneeming, die wy nu zoo aan-’t Èevric ftonds gezien hebben, leert ons dan in’t alnbsp;gemeen, dat het Water zoo veel fchielykernbsp;tot zoo veel harder en vafter Ys bevrieft,

’’^ar roaate dat het minder met andere Stof-fen vermengd is, die in ftaat zyn om de on-'^erlinge vereeniging enzamenhang van des-Zelfs Deeltjes te verhinderen encevertraa-ëlt;-’n. Het Zeewater zouderhaiven, om het IV. Deel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zout,

-ocr page 220-

Xii. Zout, ’t welk hetzelve in zig bevat, nie® LES. bevriezen, indien de Koude, die’erheerfch*nbsp;te, toe geen hooger trap geklommen was»nbsp;dan ’er vereifcht wierd, om in zoet Waternbsp;Ys te maaken. De Zeën van ’t NoordeDnbsp;bevriezen tot een zeer groote diepte toe,nbsp;om dat zy voor een Koude blootftaan, dienbsp;veel langer agtereen duurt, en ongemeennbsp;veel ftrenger is, dan die van andere en ge'nbsp;maatigder Lugtftresken. Dit is ongetwyf-feld de voornaameoorzaak, waarom zezoonbsp;geweldig dik eenYs maaken, en in zoo on-meetbaare uitgeftrektheid vanYsvelden toe-vriezen: maar men kan ’er nog een anderenbsp;oorzaak by voegen, naamelyk, dat haar Wateren minder zout zyn doorgaans, dan dienbsp;van andere Zeën. Het Slik van StraateOnbsp;en Wegen is, in het begin van de Vorft, al-tyd veel weeker, en op verre na zoo vaftnbsp;een Lighaam niet als het Ys; om dat hetnbsp;Water, dat’er in is, met een groote menigte van Aarde, Zand, en dergelyke Stoffennbsp;vermengd en opgevuld is, ’twelkdeszeifsnbsp;Bevriezing langzaamer en bezwaarlyketnbsp;maakt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De


-ocr page 221-

Bevriezing van 't Waïer. 195

De Be ysde, en tot een tamelyk gebonden xil. Lighaam bevroorenRoomen en andere Vog-L E S.

o

ten, die men op Tafel brengt, zyn altydc^Ei,. tnec Suiker belaaden; of wel geeftryk vannbsp;aart: dit is eene van de redenen, dat men zenbsp;zig niet tot Ys kan doen zetten, dan doornbsp;^en Graad van Koude, die merkelyk groo-ter is, dan die, welke genoeg zou zyn omnbsp;gemeen Water te doen bevriezen. Dewylnbsp;ookzommige van die Vogten, met merkelyknbsp;tïieer Suiker dan de andere, voorzien zyn;nbsp;en het één Vogt veel Geeftryker is dan hetnbsp;ander, ontftaat daar uit, dar, zo men der-Zelver verkoeling niet verder brengt dan totnbsp;enkele Bevriezing, ’er zommigen zyn, daarnbsp;Dien een vry grooter Koude by gewaarnbsp;tvordt, dan by andere, fchoon yder vannbsp;dezelven geen hooger Graad van verkoelingnbsp;ontvangen had, dan’er noodig was, om hetnbsp;te doen bevriezen.

Het is by de Natuurkundigen algemeen De draad tn gebruik geraakt, dat men dennbsp;Van Koude, die ’er noodig is, en die ookmometers.nbsp;genoegzaam is, om het Water te doen be-N 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vrie*

-ocr page 222-

196

Yswording, of

XII. L E S.nbsp;3- Af-beel.

vriezen, voor een vaft Puntenonverandef' lyke maat aanziet. De Heer ReaumuRnbsp;tekent dien Graad met een o indevergelyk*nbsp;baar Thermometervan wier aart en toeftelnbsp;by ons de Befchryving gegeeven heeft; ennbsp;begint van daar de Graaden van uitzettingnbsp;of Warmte opwaarts, en die van Inkritn*nbsp;ping of Koude nederwaarts te tellen. Ennbsp;zeker op welk een tyd en in welk eene plaatsnbsp;men ooit die Werktuigen in Ys of Sneeuw»nbsp;dat begint te fmelten, of in Water dat be*nbsp;gint te bevriezen, raag gedompeld hebben,nbsp;tot nog toe heeft de Ondervinding zondernbsp;ooit te miffen doen zien, dat hetVogtbynbsp;zulke gelegenheid altyd zig zet op dennbsp;Draad of Lyn , die met een o getekend is,nbsp;en vlak tegenover de merkmaat van ïr, ofnbsp;’t Water bevriejl: tenduidelykenblyke, datnbsp;men met regt en op goeden Grond deonbsp;Graad van Koude, die het Water begint tenbsp;doen bevriezen, voor vaft en onveranderlyknbsp;aanziet. Dit Grondbeginfel gaat egter nietnbsp;voor onfeilbaar door, dan onder voor waar*nbsp;de, dat de Koude op fchoon en zuiver Water

-ocr page 223-

BEValEZISG VAN ’T WATER. I97

werke,dat niet met decze of geenevreem- xil.

'Ie ftof belaaden is, die of door haar hoe- L E S. 'danigheid of door haar hoeveelheid, in ftaaci,£j;L.

2öu zyn, om deszelfs Bevriezing ce vertraa»

8en, Want zu men een Tberviometer in zout Water, by voorbeeld, gedompeld .hield ,nbsp;tot dat hetzelve begon te bevriezen, zounbsp;het Vogt op dat oogenblik, om de redenennbsp;die wy ftraks daar van gaven, laager liaannbsp;dan op o. Met dit beding derhalven en ’tnbsp;gebruiken deezer voorzorg, zal men eennbsp;''alle en onveranderlyke Merkmaat kunnennbsp;hebben, die tny veel gemakkelyker, en ooknbsp;Veel zekerder en veiliger voorkomt danee-öige andere, welke men daar toe zou mogennbsp;Verkiezen. Zeker naamloos Schryver nog-Defcrip-thars is van een geheel ander Gevoelen int'quot;” de U

r ¦r' nbsp;nbsp;nbsp;Mctbode

een Gefchnfije, dat teParys in ’t jaar ïJ^id'ur.Tber^ tn ’t Licht kwam, en waar in dezelve de’”quot;'”''’'*

UUnivcfquot;

gtgefleltenis, die ’er in diepe Kelders en Onderaardfche Holen heerfchc, voorfteldenbsp;3ls een Merkmaat, diegevoeglyker wasdannbsp;die van ’t Ys. Maar die diepe Onderaard-^che Holen en Kelders, vindt men die welnbsp;N 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zoo

-ocr page 224-

198

YswoRöiNa , OF

XII. zoo gemakkelyk, en zoo overal, als raeo

Les Ys of Sneeuw ontmoet of bekomen kan?

3- Af-

BEEL. En fchoon men zc al vond, hoe zal men zeker kunnen gaan, dat ze allen van eene zelfde gefteltenis en gemaatigdheid zyn, daar, volgens het getuigenis van den Heer Cassini, de Kelders zelfs van ’t Koninglyk Ob-fervatorium merkelyke veranderingen tennbsp;dien opzigte ondergaan; en geenszins, in hunnbsp;Koude enWarmte • Graad, een vaften en be-ftendigen Voet houden.

Natuur- Het Water van Poelen en Stinkflooten, ^^^^^1 met de Pis van Dieren, en met

Ys. de Vette of Zoute Deeltjes van Stoffen, die ’er in verrot zyn, zoo uit Dieren als Planten, van allerhande zoort, vermengd is:nbsp;dat Water, zeg ik, maakt zeerdikwils, alsnbsp;bet bevrooren is, een vertooning van zonderlinge Gedaanten, van vreemde verwon-derlyke Trekken en Beelteniffen, vanTeke-Dingen, die eenigzins, min of meer, fchy-nen te zweemen naar de Werken der Konft,nbsp;of zelfs ook naar die der Natuur. De Inbeelding brengt wei haafl; het ftuk tot vol-

ko-

-ocr page 225-

Bevriezing van ’t Water. 199

Jforaenheid, en maakt ’er Wonderen van. xil. ï^let verrukking aangedaan door ’c gezigcl-^an zoo zeldzaam en gevallig eene vertoo-CEEL.nbsp;öing, ziet men er het Weeffel in van Kannen, Gebouwen, Boomen, Dieren, en on-^elbaare andere fraaiheden meer. Dit alleennbsp;’s genoeg geweeft, om een zeker opflel vannbsp;gevoelens in de Wereld te brengen. Zom-öiigeSchryvers, namelyk, hebben beweerd,nbsp;dat het Water, daar de eene of de anderenbsp;Plant in verrot is, en’t welk bygevolgder-Zelver Beginfels, en oorfpronkelyke Dee-len, die minft vlug zyn , ook in zig bevat;nbsp;en zelfs dat de Loog, van de Afch vanzulknbsp;een Plant gemaakt, alszy bevrieft, de jui-fte en eigenaartige Beeltenis van die Plantnbsp;getrouwelyk vertoonen zal. Deeze zoortnbsp;''an Palingénéfie of wederopwekking der Curiofnéznbsp;PlantgewaiTen, is een Harflenfchim, daarde*

, , nbsp;nbsp;nbsp;ture cj ne

Abt DE Valmont zeer veel Werks van/.^,.j ƒ*«,.

gemaakt, maar geen voldoende bewyzenl» Peget,

van gegeven heeft. Want eene enkele

Proefneeming is niet genoeg: verfcheiden

maaien, en zoo dikwils men wil, na elkan-

N 4 nbsp;nbsp;nbsp;dere


-ocr page 226-

SCO YsWOBDiNG , OF

XII. dere herhaald, moet zy altoos beftendig het L K S. zalfde ukwerkzel leveren; en dit is iets, ’tnbsp;DEEu welk men in geen eenenSchryver vindt, dienbsp;geloof verdient. Het geen Boyle en denbsp;Ridder Digby ten voordeele van dceze wederopwekking zeggen , vervalt van zelf.nbsp;Want de cerfte telt dit gewaand Verfchyn*nbsp;fel onder de zoon van Protfnecroingen, dienbsp;niet wel gelukken willen; en de ander noemtnbsp;het een Natuurfpeeling. Bn ’c is ’er ooknbsp;inderdaad eene; daar men zeer gevoeglyk reden van kan geeven met te zeggen, dat denbsp;Deeltjes van het Ys zig onderling fchikken,nbsp;en in deezen of geenen ftand en rang plaat-zen, naar niaate van de hoeveelheid, en denbsp;byzondere orde en fchikking van de vreemde Lighaamen,dieonder hetWater gemengdnbsp;zyn,en deszelfs Bevriezing min of meer verhinderen of vertraagcn: of ook wel, dat denbsp;onderlinge plaatzing en fland dier Ysdeelt-jes afhangt van de verfcheiden wegen, welkenbsp;de Vuurftof neemt, terwyl hy uit het Water, naar maate dat hetzelve zyn Vloeibaarheid verlieft, uit waaflerat.

De

-ocr page 227-

Bevriezing van ’t Water. 201

De Vrugteu bevriezen, gelyk men weet, xil. worden hard, als de Winter wat kherp LES.nbsp;en men geen goede zorg gedraagen heef tnbsp;otn ze tegen de groote Koude der Lugtnbsp;^en gemaatigde plaats te bewaaren: als ze zen vannbsp;'Veer ontdooien hebben ze haar fmaaknbsp;^ooren, en meert al beginnen ze dan te rocken, Die verandering fpruit daaruit voort,nbsp;dat haar Sappen een zoort van Vogten zyn,nbsp;daar het Water het voornaamfte gedeeltenbsp;Van uitmaakt: de Vorft ontbindt het Meng»

^'21, en fcheidq de Vogten van één, gelyk zy den Wyn van onzeProefneeming deed;nbsp;de Wateragtige Deeltjes bevriezen tot kleine Ysbrokjes, die, zig uitzetcende door denbsp;Vorft en grooter van Omtrek geworden,nbsp;de kleine Vaatjes, daar ze te vooren in be-floocen waren, verbryzelen en berftennbsp;doen.

Iets dergeiyks gebeurt zomtyds ookvanLe. 3an de Dieren en Menfchen zelve, die deds^^'**'nbsp;Koude landen bewoonen. Het is ’erganfehnbsp;niet zeldzaam, Menfchen te zien, wiennbsp;de Neus of de Ooren zyn afgevrooren,

N y nbsp;nbsp;nbsp;OiU

-ocr page 228-

202

Yswording, of

XII. om dat zy aan een al te fcherpe Vorfl: eO Les. fe]je Koude biootgefteld geweeft zyn. lonbsp;deel. gemaacigder Lugtftreeken gebeuren derge*nbsp;lyke toevallen op verre na zoodikwils niet,nbsp;docb men ontmoet ’er egter, van tyd tot ty(lnbsp;hier of daar wel eens voorbeelden van.nbsp;Herftel- Wanneer eenigeLedemaaten van ’s Men-bevrooquot; Lighaam bevrooren zyn, is ’er geennbsp;ren Le- hope, dat men dezelven zal kunnen behou-denen herdefen, dan alleen, wanneer mennbsp;ze zeer langzaam weer laat ontdooien, doornbsp;ze, by voorbeeld, eenigen tyd in de Sneeuwnbsp;en in koud Water te houden , eer men zenbsp;aan eene zoele Lugt en Warmte blootftelt:nbsp;want daar door geeft men de Deeltjes gelegenheid , om zig middelerwyl en allenskensnbsp;weer in orde te dellen en de werking, dienbsp;gedremd was, te hervatten. Zonder dienbsp;voorzorg zullen de VloeiflofFen naar denbsp;Deelen, tot welke ze behooren, wederkee-ren eer nog de Vaten, dien geweld is aangedaan, zig wederom herdeld hebben, en zullen de Sappen of Vogten derhalven buitennbsp;hunne Vaten loopen, of wel derzelver begin-

-ocr page 229-

Bevriezing van ’t Water. 203

ginfels, daar ze uit zamengefteld zyn, van xir. ^én gefcheiden blyven en niet weder metL Knbsp;bialkander mengen willen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;deel.

Het gaat met de Koude, die fchoon Wa-De Graad

ter bevriezen doet, niet even eens, als mety^'^ Ys

koud kan

den Graad van Warmte, die hetzelve doet nierkelyk Kooken in de open Lugt. Het Water, dat vergrootnbsp;Kookt, wordt nooit heeter dan het is; maarnbsp;het Water, dat tot Bevriezen toe koud is,nbsp;kan n®g merkelyk kouder worden: en Welnbsp;Op deeze twee volgende wyzen, i. Wanneer hetzelve blootgefteld blyit voor eennbsp;Vorll, die hoe langs hoe meer in felheidnbsp;toeneemt: want dan wordt het allenskensnbsp;zoo koud, als de Lugt zelve, daar het vannbsp;aangeraakt wordt; en dit uitwerkzel heeftnbsp;het gemeen met alle andere Lighaamen, die,nbsp;t^ven als hetzelve, aan de Lugt zyn bloot*nbsp;gefteld. 2. Als men dat Water of Ys mengtnbsp;hiet zekere Stoffen, die ’er in kunnen doordringen , en daar het zelf ook, terwyl hetnbsp;fmelt, in doordringen kan. De geftoldeofnbsp;vafteZouten, dat is, dezulke, die de hardheid en zamenhang hebben van een vafi

Lig.

-ocr page 230-

204

Werking der Zouten

XII. LES.nbsp;3- Af-deel.

Lighaam, zyo ’er voor bekend, dat zy bo« ven andere deeze Eigenfchap bezitten: maarnbsp;zy zyn egter de cenigfte niet; verfcheideonbsp;Vogcen vermeerderen de Koude van hctï^snbsp;zoo wel als zy, en zelfs nog in hoogerennbsp;trap. Wat de vergrooting der Yskoude,nbsp;die door den Dampkring veroorzaakt wordt,nbsp;betreft, men kan ’er ligtelyk en op eennbsp;voldoende wyze van overtuigen, door eennbsp;Thermometer, wanneer hy, na een weinignbsp;tyds aan de Lugt blootgefteld geweeft tenbsp;zyn, eenige Graaden laager dan het tekennbsp;vanYs of Vor fl: geraakt is, in Sneeuw te dompelen, ofinYs, dat ook voor de Lugt blootnbsp;ftaat. Want dewyl deeze indompeling hetnbsp;Vogt niet doet ryzen, ziet men duidelyk,nbsp;dat de Koude in het bevrooren Water evennbsp;groot is, ais die, welke ’er op dien tyd in dennbsp;Dampkring heerfcht; dar. is, eenige Graa-den grooter dan die , welke genoegzaamnbsp;zou zyn, om het Water enkel te doen bevriezen. Ik zal my derhalven hier alleennbsp;maar bezig houden met vergrootingen vannbsp;Koude, die door Konft gefchieden, die

men

-ocr page 231-

OP HET Ys OF Sneeuw. 205

men maakt, door Ys of Sneeuw met Zouten xil.

eenige andere Stoffen te mengen. nbsp;nbsp;nbsp;S.

° nbsp;nbsp;nbsp;3- Af.

deel.

III. Proefneeming.

ToeJleU

Men bedekt den Glazen Bol van een klein Zout met ’I'hermometertje, in een Glas of Koiïinbsp;plaatft, roet fyn geftooten Ys of Sneeuw: ge-men wagt, tot dat het Vogt gedaald is enm^^Sd*nbsp;ftaan blyft, op het teken van Vorfl:; ennbsp;ftrooit dan op dat Ys of Sneeuw een Oncenbsp;of twee Zout, van welke zoort men wil.

Uitwerkzels,

Een weinig lyds daar na raakt de BodemKoude .Van ’t Glas of Kom bedekt met Zoutnbsp;^or; en men ziet het Vogt van den Thermo-‘^eter daalen beneden het teken daar het tenbsp;vooren op ftond.

Ophelderingen.

^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ys fmelt

Ys te zien, dat fmelt, terwyl het nog!^'^'''y’

Vr. ^

Jvouuer wordt dan het voorheen was, en der

wordt.

-ocr page 232-

qo6 Werking der Zouten

XII. dat door een hooger Graad van Koude op' Les. houdt te zyn, ’t geen het niet worden ennbsp;deel. zyn kan, dan alleen door middel zelf vannbsp;de Koude, is een zonderling Verfcbynfel,nbsp;en’t welk niet gemakkelyk valt op te loflen.nbsp;Die zwaarigheid neemt nog toe, zo mennbsp;zig houden wil aan het Denkbeeld, dat zignbsp;de meefte Natuurkundigen van den aart ennbsp;innerlyke gefteltenis der VloeiftolFen gevormd hebben. Want indien derzelverNa-tuur beftaat in een daadelyke Beweeging»nbsp;waar door derzelverDeeltjes onophondelyfenbsp;als in oproer en rufteloos zyn, en het Water,nbsp;door de vermenging met Zouten, Koudernbsp;wordt, om dat deszelfs Deeltjes, door denbsp;Manoir. Deeltjes van ’t Zout als gefluit en vaftge-

‘denfdts nbsp;nbsp;nbsp;^.dfde Snel*,

p. 114.

Scienc. heid, als voorheen,, beweegenkunneni hoe doen dan die zelfde Zouten , als ze met Ysnbsp;gemengd worden, hetzelve weer vloeibaarnbsp;worden ? Is ’t, om dat zy ’er, tegen hunnbsp;aart en gewoonte, weer beweeging in bren*nbsp;gen, en de Deeitjes op nieuw aan den gangnbsp;helpen ? Of is die Koude, die toeneemt, nU

geen

-ocr page 233-

OP BET Ys OF Sneeuwt, 5107

geen teken meer van een verzwakte en ver-xiLLES, traagde Beweeging? Wat myaangaat,die,3- Af-gelyiv ik reeds meermaaien gezegd heb, geennbsp;Uoodzaakelykheid zie otn dergelyk een zoortnbsp;Van byzondere en daadelyke Beweeging ennbsp;Werking in de Vogten tegeiooven ; ik hou-de my altyd enkel en alleen maar aan de onderlinge Beweegbaarheid der Deeltjes overnbsp;co langs malkanderen, die ik aanroerk, alsnbsp;de eenigfte wezentlyke hoedanigheid ennbsp;ftaat, die’er, om een VogttezyD,vereffchcnbsp;Wordt. Het komt my ook geenszins aan-oeemelyk voor, dat de Zouten, die in hetnbsp;Water gefmolten zyn, uit hun eigen aartnbsp;de Deeltjes zouden kunnen fluiten, vafl: maa-ken, en beletten, dat ze over malkandernbsp;ï'olden en zig bleeven btweegen: dewyl mennbsp;gt;0 tegendeel ziet, dat zoute Wateren veelnbsp;bezwaarlyker bevriezen, dan andere. ^

Ik zou derhalven giflen, dat ’er in hetjerlinge als het door menging met Zouten kou door eender gemaakt wordt, genoegzaam eenenbsp;de Werking byna plaats heeft, sis ’er ge Zout,nbsp;Ichiedcin ’t Water, wanneer ’t koud wordt,^vuur*^

enait.

-ocr page 234-

2oS Werkikg der Zouten

XII. en bevriezen wil. De Vogtigheid dringt io ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dootj verdeelt het, en fielt het

D2EL. in fta^t om ook op zyn beurt in het Ys het zelfde te verrigten. De twee Stoffen vermengen zig derhalven, naar maate dat zenbsp;fmelten, zeer naauv/- onder één; en denbsp;Deeltjes van de eene alle de openingen ennbsp;tuffchenruimten van de andere met grootenbsp;fnelheid doorloopende, dry ven ’er voor eennbsp;geruimt-n tyd de Vuurftofj die’erzignognbsp;in bevond, uit; ’t welk natuurlyker wyzenbsp;aanleiding geeft; dat men eene grooterenbsp;Koude in ’t Merigfel gewaar wordt. Dee-zegedagten grond ik' op de volgende Waar-neeraingen.

Zonder- Als de Korrels van’c Zout, dat men lingeVer-onder ’t Ys mengt, grof zyn en volkomennbsp;[n^dat^** droog , hoort men het ganfche Mengfdnbsp;Mengfe!; knappen en kraaken, en zeer dikwils wordtnbsp;het knapt ’er als een zoort van losbarftingen vannbsp;fpringt. zeer fyne en kleine Ysbrokjes in gewaar,nbsp;die opfpringen , en tamelyk ver en fnelnbsp;voortfchieten. Dit geeft duidelyk te kennen, dat die onderlinge naauwe vereeniging

en

-ocr page 235-

209

OP HET Vs OF SNEFUW.

doormenging niet zonder geweld ge- xil, en dat de twee Stoffen niet flegts^nbsp;'''ederzyds bloctelyk; op elkanders Opper-deeJ,nbsp;'^iakten werken.

2. Naar rcaate dat de Verkoeling toe Het moet ^2emt, komt ’er op den Bodem van’t Glasnbsp;^“0 Water, dat met Zout belaadcn is; een^eennbsp;^'ykbaar teken, dat de fmelting aan Ys en Koude,nbsp;^out beide gemeen is, en het een zoo welnbsp;hotbonden wordt als het ander. Deezewe-'Icrzydfche fmelting wordt’er ook zoo nood-^3akelyk by vereifcht, dat, telkens als mennbsp;dezelve belet, en ze niet volgens gewoontenbsp;Ssfehieden kan, het ganfche Mengfel ooknbsp;êeen werking doet en zonder gevolg enuit-'Verkzel blyft. Zelf, heb ik daar van, innbsp;havolging van den Heer de Reaumur,

^2 Proef genomen door Ys roet Zout, wel-beiden ik in een Koude van 12 of 14 Graadea gedroogd had, onder een te men-ëon; zoodra’ergeen Vogtigheidis, om hetnbsp;2out te doen fmelten en in ftaac te Rellen,nbsp;dat het ’t Ys vat kan krygen en’erindoor-dnngen , blyven Ys en Zout onder één ge-ly. Deed.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mengd.

-ocr page 236-

210 Werkino der Zouten

XII. LES.nbsp;3. Af.

DRZU

Een Dampnbsp;ftygt ’ernbsp;uit op.

mengd, op oen zelfden Graad van KouJ® zonder eenige vermeerderingj dien ze te voO'nbsp;ren elk afzonderlyk reeds hadden: maar ï*’nbsp;men die Proefneeming herhaalt, mec’erde'’nbsp;Geeft vsn Salpeter, of dien van Zeezou^^^nbsp;in plaatft van eenig vaft en hard zoortnbsp;Zout, toe te gebruiken, neemt de KoUiJ*nbsp;geweldig toe 5 om dat die Zoute Vogt alc)quot;*nbsp;in ftaat blyft om in het Ys te booren ennbsp;wederzydfche fmelticg te bevorderen.nbsp;met zulk een aart van Behandeling voortnbsp;werken, kan men door Konft een Kouti**nbsp;maaken, die byna tweemaal zoo fterknbsp;als die van den berugten Winter van ’cnbsp;1709; en die, in deeze geaiaatigde Lug^'nbsp;ftreek, een trap vanKoude óf Vorft vertooD^'nbsp;welke, vry algemeen, in Lapland heerfcl’*'nbsp;3. Geduurende den ganfehen tyd datl’^'nbsp;Ys kouder wordt, en de twee Stoffennbsp;derzyds in elkanderen doordringen, wof^^'nbsp;men boven het Glas, daar het Mengfel innbsp;een zoort van dikken Damp gewaar,nbsp;men met genoegzaame waarfcbynlykbt*^^nbsp;magftellen dat veroorzaakt worde doorh^'

Vmquot;’'

-ocr page 237-

OP HET Ys OF Sneeuw. alt

^uur, ’t welk 'er uitwaalTenlr, éti de Wa- xil. 'erdeeltjes, die het tneeft aan zyn ftoot cnf- K S.nbsp;^ootzing bloütftonden, in zyn vlugc inee-D££L.

Maar, zal rhen zeggen, indien de Vuur-petYs de algemeene oorzaak is der Vloeibaarnbsp;^^id, en het Water niet in Ys verandert,brek vannbsp;na dat het tot een zekere maat entrap^u^*'»nbsp;^Oe van die Vuurftof beroofd is, hoe kan mennbsp;^an begrypen, dat een nog grooter beroo-''ing en gebrek van die zelfde ftof het Ysnbsp;’'''^der vloeibaar roaake?

Myn antwoord op deeze zwaarigheid is;maar het Ys niet vloeibaar wordt, onweer innbsp;^ater verandert, om dat ’er nu minder ftof, dienbsp;^iiur in is, dan ftraks te vooren; maar wel, Deelt-dat men ’er, in de plaats van bet Vuur, beweeg-’er uit gedreeven is, en nog alnbsp;'^oortgaan met ’er onöphoudelyk uit te waas-^einen, een andere Stoife inbrengt, die haarnbsp;^erblyf neemt overal cuffchen de Deeltjesnbsp;jh, endezelven wederom onderling over ennbsp;®dgs malkanderen beweegbaar maakt. Hoe-'''el het Vuut zekerlyk de voornaamtle ennbsp;O anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;al-

-ocr page 238-

XII. LES.nbsp;3- Ar-

B£ JJL.

2T2 Werking der Zcute?» alleralgemeenfte oorzaak der Vlceibaarbe*^

zy, is het egter de eenigfte niet, welke deC'

ze byzondere gefteltenis eener Stcffe kaO doen geboren worden, of in ftand doen blji'nbsp;ven. Het is genoeg, dat’er de,eene of d^nbsp;andere vreemde ftof is, die, tuilchen d®nbsp;Deeltjes van een Lighaam geplaatd, dez^'*nbsp;ven verhindert zig met malkande'-entever'nbsp;eenigen, en vad: op één te heg ten, en dsi^nbsp;die ftof ook tefFens van dien aart is, datnbsp;zelf aan die Deeltjes van ’t Lighaam niet tolnbsp;een onderlingen band van vereeniging o'’nbsp;zamenhang verftrekken kan. Zulk een Lié'nbsp;haam , daar iets dergelyks in plaats heefonbsp;zal ftraks, welk een Graad van Koudenbsp;ook in heerfchen moge, een Vloeiftof wof'nbsp;den. Dit is ongetwyfFeld de waare redci’’nbsp;dat de Geeft van Wyn, van Zeezout, va'’nbsp;Salpeter en dergelyke meer, met hetnbsp;ter, in een genoegzaame hoeveelheid, g®'nbsp;mengd, deszelfs Bevriezing beletten, en hoquot;'nbsp;zelve zyn Vloeibaarheid, als het die verloO'nbsp;ren heeft, wedergeeven, De Zouten, waP'nbsp;neer ze door fmelting ongemeen fterk vof' |

deel'* I

-ocr page 239-

21?

OP HET Ys OF Sneeuw.

quot;Veelei en fyn gemaakt zyn , brengen het Xil. delfde uitwcrkzel voort; en wel om de zelf-^ K S.nbsp;bereden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;deel.

Ikzal, bydeezegelegenheid, gewagmaa-Zonderden vaneen Verfchynfel, dat zeer zonder-is. De Wyngeeft met Ys gemengd ‘Joet hetzelve fmelten, en maakt het zeernbsp;doud: maar mengt men hém met Water, bynbsp;doet regchet tegendeel; hetMengfel wordtnbsp;Jherkelyk warmer, dan één der beide Vog-ten was, eer ze met elkanderen vereenigdnbsp;derden. Deeze tweeUitwerkzels, diezoonbsp;fegtdraads tegen malkander ftryden, hangennbsp;van een verfchil, dat maar zeer geringnbsp;Is, en byna van geen belang fchynt: wantnbsp;ceo Graad van Koude meer of min, maakt,nbsp;dat het Water Ys worde, of het Ys weer ,

’nWater verandere. Die verfchillende ftaat geftcltenis van ’c Lighaam is egter hetnbsp;t^enigfte, daar men die tegen (try dige Uit-^erkzels aan wyten kan: en indien het ge*nbsp;Oorioüfd was, gisfiiigen te maaken,daar goede en blykha^re redenen onebreeken; zounbsp;O 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ik


-ocr page 240-

2T4 Werking der Zouten

Xlf. ik dat dubbel Verfchynfelopdeeze voIg^O' ^ Af' quot;wyze tragcen op te loflen.

DEEL, Her Mengfel van Ys en Wypgeeft wcf^^ Wjrn- kouder, om dat die twee Stoffen wederzy^®

nmkt het’” nbsp;nbsp;nbsp;doordringen, en de eene

Yskoud openingen en ledige tulTchcnruimren van^*® en t Wa-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;g inneemende, ’er deVuurftof uitdryft gt;

t Cf jrm • nbsp;nbsp;nbsp;^

gelyk ik zoo aanftonds gezegd heb van''®'

Zout, dat het op die wyze in ’t Ys koU'

der te tnaaken te werk ging. De dubbel®

en wederzydfche dooreendringing van d®

twee Stoffen door elkander, welke ik bi®l

onderflel, is reeds uit andere Proeven g®'

noegzaam beweezen. Want de Heer d®

Memotr. Reaumur heeft doen zien , dat Water ds l Aca* ‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, \

mie des Wyngeeft, onder één gemengd, met hun bei'

Scienc. (jgp ^oo groot een plaats en ruimte niet b®'

flaan, als die twee Vogten te vooren,

afzonderlyk genomen, met hun beiden b®'

floegen, en hun Omtrek door vermenging

kleiner wordt.' Het één moet derhalve®

noodwendig, alszezig vereenigen, zynvef'

blyf nceraen in het ander; en zy wederzyd*

-ocr page 241-

OP HET Ys OF Sneeuw. gif

'Alkanders openingen cn ledige ruimten vul. xil.

’doordringt, en de Vuurftof, die hetindes-m

Wanneer nu een Vogt een ander ^ ^

3- Af-

EEL.

^elfs openingen ontmoet, ’er uit dryfc, dchuurt en wryft het onvermydelyk tegennbsp;•de Wanden van die zelfde openingen, wiernbsp;d^eeltjes, die ongemeen beweegbaar zyn,nbsp;’daar op, zonder van piaats te veranderen,nbsp;tioginnen rond te draaien, en op hun eigennbsp;As of Middelpunt om te loopen: en zo dienbsp;dooreendringing wederzydfch is en door beide Vogten gefchiedt, moet ’er in het gan-Iche Mengfel een inwendige geweldige Be-Wecging, een zoon van Gifting ontftaan,nbsp;die zelden of nooit gebeuren kan, zondernbsp;Warmte te veroorzaakenom dat het weinige Vuur, ’t welk ’er nog overgebleevennbsp;ds, door die fchudding en Hooting opgewekt en verlevendigd wordt. Dus begryptnbsp;men dan, dat de Wyngeeft het Ys koudernbsp;maakt, om dat hy, als hy’er in doordringt,nbsp;er flegts een grooter berooving en gebreknbsp;van Vuur in veroorzaakt: maar dat hy innbsp;tegendeel het Water moet warmer doennbsp;O 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wor-

-ocr page 242-

XII. L Ë S.nbsp;3- A F-UEEL.

Regels en Voorzorgen omnbsp;Vogtennbsp;en Dranken doornbsp;Kond tenbsp;doen bevriezen.

216 Wkrking x)BR Zouten

worden, om dathy, terwyl hy hetzelve een gedeelte van zyn Vuur doet verliezen, aannbsp;het üverfchot, dac ’er nog ingebleeven isgt;nbsp;een vermeerdering van beweeging byzei»nbsp;die de fchade rykelyk vergoedt, en ’cnbsp;brek vaö veelheid vervult.

Gevolgen.

Om de Room, de Vogten en Vrugte» te doen bevriezen , gebruikt men in deönbsp;Zomer, hy de Limoen-drankmaakers en ionbsp;de Keukens, Ys, ’t welk in diepe Onder-aardfclie Kelders bewaart wordt, en alleennbsp;maar dien Graad van Koude heeft, die ’efnbsp;noodig is om Ys te blyven, en niet te fmei*nbsp;ten. Jndien men het derhalven alleen eonbsp;eenvoudig op zig zelf gebruikte, zou hetnbsp;niet in ftaac zyn om fchoon Water te doennbsp;bevriezen, veel minder nog andere zoortennbsp;van Stoffen en Vogten, Vetagtige, Geeft'nbsp;ryke, Gezuikerde. Want, terwyl hetnbsp;Koude aan een Lighaam mededeelt, onC'nbsp;vangt het ook een gedeelte van deWat®^®nbsp;van dac Lighaam, weder re rug, en beiden

bly’

-ocr page 243-

OP HET Ys OP SnEEÜS^. 217

^lyvcn zeaicyd, na die onderlinge rricedee-XII.LES,

liDg en verwifleling hunner êigenfchappeD,3-^^F-

hiinder koud, dan het Ysis, wanneer’t nog ®ict gefmolten is. Men is dethalven gewoon,

*^e Koude en kragt der Bevriezing door ¦Konft te vergrooten, en hetYs een hooge-fen trap van Koude by te zetten, door ’ernbsp;^enig Zout onder te mengen. De zoort,nbsp;die men meed al daar toe gebruikt, is Zout,

’c welk uit de Zee of uit Berggroeven gehaald wordt; en daar men dagelyks de Spyzcn roeênbsp;bereidt; anders gemeen Keuken zout Mennbsp;beemt een deel omtrent van datZout tegennbsp;twee deelen fyn geftooten Ys: men mengtnbsp;het fpoedig onder één, en fteekt een Blikken of Zilveren Buis, daar het Vogt in is,nbsp;dat men wil doen bevriezen^, in het Meng-^‘^1- 'Als men deeze Bevriezing verhaaftennbsp;fchielyker wil doen gelukken, moet mennbsp;bet ondereen gemengde Zout en Ys onop-houdelyk roeren en in beweeging houden,nbsp;de Buis, daar h^'C Vogt in is, geftadignbsp;kchudcien, en het Ys, dat zig aan de bin-senvvanden van dezelve zet, telkens ’er af-0 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fchraa-

-ocr page 244-

si8

Werking der Zouten

XIL LES.nbsp;3. Afdeel.

fcbraapen; op dat de deelen, die zig naar den kant van ’c Middelpunt bevinden, vaonbsp;plaats zouden veranderen, en op hun beurtnbsp;ook die ftreeken bezoeken, daardegroocflcnbsp;Koude heerfcht. Dceze onophoudelyksnbsp;fchuddingen en bewecgingen brengen nognbsp;een ander voordeel meê. Zy beletten, datnbsp;het Vogt, ’t welk bevrieft, in harde ennbsp;vafte Ysfchotsjes verandere; en doen hetnbsp;tot een zeker zoort van ios en voos Ys, al®nbsp;Sneeuw, bevriezen. Men heeft reden, otn»nbsp;zoo veel tnooglyk is, zorg te draagen, datnbsp;men een Ys van dien aart bekome; wantnbsp;dewyl het Water, dat, ftilftaandeenin ruftnbsp;gelaaten, volgens den natuurlyken regel bC'nbsp;vrieft, zig voor een groot gedeelte ontdoetnbsp;van de vreemde Stoffen, die het in zig be*nbsp;vat, zouden deeze zoorten van gemengd®nbsp;Vogten, als men ze zonder fehudden en roe*nbsp;ren bevriezen liet, zig van één ontbinden,nbsp;fchifcen en fcheiden, en derzelver Ysfchots*nbsp;jes zouden altyd weinig of geen fmaak hebben. De veelheid van Zout, die men ondernbsp;’t Ys mengen moet, om het kouder te maa-

kengt;

-ocr page 245-

OP HET Ys OF Sneeuw. 219

ken, is ook geenzins eene zaak, die onver- XII. fchiilig is. Indien men ’er geen Zout ge- ^

'’oeg onder doet, gefchiedt de wederzyd-deel. fche dooreendringing der twee Stoffen,nbsp;niet met genoegzaame fchielykheid, nochnbsp;op een genoegzaam volkomen wyze. Doetnbsp;nien ’er te veel by ; alles, wat ’er onge-fmolten van blyft leggen, moet men aanmerken als een vreemd Lighaam, dat, al-tyd warmer dan het Ys, hetzelve enkelnbsp;door aanraaking van de Oppervlakten, ennbsp;bygevolg zonder het Kouder te maakennbsp;fmelten doet. Om deeze twee ongevallennbsp;voor te komen, moet men het zig tot eennbsp;algemeenen Regel ftellén, dat men omtrentnbsp;zoo veel Zout onder het Ys menge, als hetnbsp;allerkoudfte Water, in die veelheid, ’er vannbsp;ontbinden kan en doen fmelten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Salpeter

maakt uit

m de Landftreeken, daar de Zoutpagc in zig zelf ?wang isj en het Zee zout tien So/r *^®*^groote

Pond Koude.

t*) Een Frunfche Sol of gelykhetuitgefprokcn wordt Jok, welke 'er twintig in eea Liiir? gaan, bedraagt iets min»

lt;^crdan een halvcn Stuiver HolUndfeh.

-ocr page 246-

220

Werking der Zouten

XII. LES.nbsp;3. Af.nbsp;DEEL.

Pondt geldt, is men, om de kollen te fpü*' ren, bedagt geweelt op ’c vinden van eeni'nbsp;ge andere zoorc van Zout van een minderennbsp;prys, ’t welk men tot dat. zelfde oogmerknbsp;zou kunnen gebruiken. Met een zeer goe*nbsp;den uitflag heeft men zig ten dien einde bediend van de allerflegtfte zoort van Salpe*nbsp;ter, die van’teerlleKookfelnaamelyk, datnbsp;is, die nog niet meer dan eenmaal gezuiverd is, en welke men voor d of 7 SoUnbsp;het.Pond hebben kan. Het gewenfch: gelukken van deeze Proef ende gedagten, dienbsp;men veelal heeft, dat ’cr in de Lugt Deeltjes van Salpeter zwee ven, dewelke de voor-naamlle oorzaak zyn van deKoude, die ’ernbsp;in den Dampkring ontftaat; heeft een vermoeden doen ryzen, dat de Salpeter hetnbsp;kragiigllc van alle Zouten moell zyn, o®nbsp;onder het Ys te mengen, en de grootftenbsp;Konlt-koude te maaken. Dit Gevoelen i*nbsp;algemeen geworden, en eenige Geleerde l'Aca- den hebben het zelfs ftaande gehouden zon-dejn. desnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;g^) Proef vantegeeven; maar

OCtCTlC,

1734. de Heer Reaumur , die met den Tbermom«'

ter

-ocr page 247-

o? HET Ys OF Sneeuw. 221

o? HET Ys OF Sneeuw. 221

3. Af-

D EiL.

ief in de hand de kragc van yder zoort van xil. 2out in dit ftuk: gewoogen, en onderzogt ^ ®nbsp;heeft wat elk in ’t Ys en Koude maakcn

doen kan; heeft by Ondervinding gezien, dat de Salpeter uit zig zelven en zyn eigennbsp;aart maar een zwakken Graad van Koudenbsp;kan te weeg brengen; en dat, zo die zom-tyds een fterker Koude veroorzaake, zulksnbsp;niet zoo zeer toegefchreeven moet wordennbsp;aan de Salpeter zelve, als wel aan de kragcnbsp;van het Zee-zouc, dat ’er nog onder vermengd is, en daar men het door de tweedenbsp;en derdeKooking van zuivert.

DeezeProefneeming van den HeerREAU- Kenmerk'

MüR doet ons niet alleen de ongegrond- van ’t

UI- nbsp;nbsp;nbsp;rs ,¦ J- J ir ijbefteBus.

heid zien van een Dwaaling, die reeds veld^j^^jj,

begon te winnen, maar zy geeft onstefFens Ook een zeer eenvoudig en merkelyk veiligernbsp;middel, dan men doorgaans ten dien eindenbsp;gewoon is zig van te bedienen, aan de hand,nbsp;om de belle zoort van Buskruid re leerennbsp;kennen. Want dewyl het Salpeter verhecnbsp;voornaatnfte gedèeke van dat Mengfel uitmaakt, en de Zvyavel en Houtskool, die

’er

-ocr page 248-

22Z

Werking der Zouten

XII. LESnbsp;3- Af.nbsp;DE£ L.

'er in ccn geringe roaate Uegis by gedaan worden, niec in ftaac zyn om her Ys kouder te maaken; ziet yder ligtelyk, dat, vannbsp;alle verfchill-.nde zoorcen van Buskruid,nbsp;voorde befte moet gehouden worden, welke in het Ys de kleinfte Koude veroorzaakt.nbsp;Dit zal een kenmerk zyn, dat het Buskruidnbsp;gemaakt is van een Salpeter, welke fterkftnbsp;gezuiverd is en meeft van zyn Zee-zoutnbsp;ontbl -ot.

Zeewier.

Zout van De ongezuiverde Salpeter, of het Zeezout, dat men 'er uit trekt, en om de Bit-terheidjdie hetzelvebyblyfr, tot dagelyks eO gewoon huiffelyk gebruik niet gebezigdnbsp;wordt; zyn de eenigfte Stoffen niet, daar

men zig tot het maaken eenerKonft koude met Ys van bedienen kan; in plaats van hetnbsp;Zout, dat men in de Voorraadhuizen dernbsp;Zoutpagteren koopt. Zo men koften fpaareunbsp;wil, kan men 'er de SömJö of Potafch toenbsp;neemen; niet die,welke vanyfliimtenkomt,nbsp;en daarom ook doorgaans Soiidanbsp;Ten of Spaanfche Potafch genoeïhd wordt jnbsp;maar een andere zoort, die men den naam

geeft

-ocr page 249-

OP HET Ys OF Sneeuw. 223

geeft van f^aric ; welke overal tneeft op Xll. de Kutten \znNormanaie gemaakt wordtnbsp;en niets anders is, dan de Afch van Wiernbsp;en van eenigc andere Zeeplanten, die iiien-lt;^/gae.nbsp;daar in groote menigte brandt. (*) Deezenbsp;Porafch, de flegtfle zoorc van allen, en dienbsp;in den Handel ’t minft geagt wordt, koftnbsp;maar twee Sols het Pond, en brengt, metnbsp;Ys gemengd. Koude genoeg te weeg, omnbsp;in plaats van Zee zout zeer gevoeglyk tennbsp;dien einde gebruikt, en zelfs in zommige

op.

(*) nbsp;nbsp;nbsp;Soude^ gelyk haar denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;noemen, is

cen Plant die in Fraitkrykt en inzonderheid in de ProvïucU van Langnedtik valt, en daar men Potafch van bereidt die tot hetnbsp;Glas en Zeepmaaken gebruikt wordt. Men vindt cenBe-^*nbsp;fchryving van die Plant, en dcrzelver Behandeling om ’ernbsp;ï*ocafch van te maaken, in den TcgenvQQardïgni fiaat vannbsp;Fraakryk, II.Deel.bladz. 5p6. Damp;VarccoiVYüicq^dzztWitt

gefprooken wordt, is cen zoort van Zeewier, dat van de flippengeflagen cn op ftranddoor deZeewordtopgewor*nbsp;pen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of Souda w^nudlikanurii die inop dc

Kuften inzonderheid van nbsp;nbsp;nbsp;en iliarcïd geteeld wordt,

«nde fynftc Potafch uitlevert, wordt tot het bereiden van

befte Spaanfche Zeep en Verietiaanfehe Kriftal-glazcn in-Wonderheid gebezigd.

-ocr page 250-

224

Werking der Zouten

3- Afdeel.

XII. opzigren beter daar toe gekeurd te worderilt; L K S. Wantjéoewel die Sotida een minderen Graadnbsp;van Koude, dan het Zee-zouc, verwekt;nbsp;indien men ’er niet op gefteldis, omdegan-1'clie werking in den tyd van 5 ofóMinuU'nbsp;ten afgedaan te hebben; vereifcht zcegteinbsp;ook minder voorzorg om te verhinderen»nbsp;dat het Vogt zig tot Ysfchotsjes zette»nbsp;en houdt de Dranken , die ze in Sneeuvrnbsp;verandert heeft, langer agtereen goed, eonbsp;tot gebruik bekwaam,

Ge-

(¦*) In de Vitgezogte Verhandelingen Vind* men eeJ' ïr.erkwawdig en tot nog toe eenig voorbeeld van eennbsp;zeer gewe]dige Koude , door Konft veroorzaakt.

Heer J, A, BRAüN, Hoogleeraar der Philofophie Natuurkunde te Piftershirg , de felle Koude waarnce*nbsp;m^nde, die 'er in ’t laatft van 't jnar 1759. en inzon'nbsp;deibeid den 5 en 6 January 1760 N. S. te Pctersbti^ênbsp;heerkhte, cn den Thermometer van de L*ISLE ip9 ennbsp;212 Graaden deed tekenen j dompelde een Kwikbuisnbsp;een Glas met Sneeuw, waar op hy fterk Water, of roo'nbsp;kenden Salpeter geeft goot. Hier door, en inzondetquot;nbsp;heid door een fchielyk agter een volgende Indompe'nbsp;ling in verfebeiden dergelyke gereedftaandc Gbaz^nnbsp;met Sneeuw, daalde niet alleen het Kwikzilver tot *

%O0 i

-ocr page 251-

OP HET Ys OP SmEEO'.V. 225

C^elyk de Uitw'aaffeming van het Vuur, XII. uit het Water, naar maate dat de^nbsp;^«'impkriog kouder wordt , optrekt en in de el.

Lugt overgaat, de Vorfl: en Bevriezing 'Veroorzaakt; zoo doet ook het Vuur we*

‘^srotn , als het in de Lugt weer verlee-''endigd en overvloediger wordt , en in genoegzaame hoeveelheid uit dezelve innbsp;^et Ys over gaat, hetzelve fmelten, ennbsp;geeft het zya voorige Vloeibaarheid weder:nbsp;dit noemt men Dooijng. Om dit uitwerk*

zei en meer Graadcn , maar bevroor ook tot een vaflcn

hard Lighaam , en een eigentiyk genoemd ïs van ''er. Diebevrooren Kwikbol, in een Mortier geftoorenofnbsp;¦net Hamers geflagen', had de hardheid by na van Lood ,nbsp;'quot;'clks klank hy ook fcheen te hebben, was uitrekbaar,nbsp;kon tot Plaatjes geplet wordpn , en dan doorgefneeden,nbsp;'n had een kleur als van allergladll gepolyft Zilver. Denbsp;¦^eidere aanmerkingen van den Heer BRAüN, zynwyienbsp;van behandeling in ’t neemen deeaer Proef, en welkenbsp;haiddelen daar toe de gevoeglykfte en kragtdadigfte zyfi;nbsp;de Leezer nazien in de ftraksgemelde Vitgemogtenbsp;, bet YI. DEEL, bladz. 74: gelyk ooknbsp;reeds boven met een woord gemeld is. ]

iV. Deel. nbsp;nbsp;nbsp;P

-ocr page 252-

326 Dooy, Yskecels en

326 Dooy, Yskecels en

XII. LES.nbsp;3- Afdeel.

zei te weeg te brengen, werkt het Vunf door zig zelven niet alleen en door zJ'’’nbsp;eigen Kragt; maar ook door die vannbsp;Vafte Deeltjes der Lighaamen, welke hetnbsp;bezielt, en die beter vat hebben op hetnbsp;Ys, dan bet Vuur zelf. In een Lugtnbsp;halven van gelyken Graad van Zoelheidnbsp;en Warmte, zal het Ys zoo veel fchiely'nbsp;ker fmelten naar maate dat het door Stof'nbsp;fen van een meerder digtheid wordt a^D'nbsp;geraakt: het zal derhalven ook veel fpo®'nbsp;diger moeten fmelten in het Water, daonbsp;wanneer ’t op het drooge, en alleennbsp;in de Lugt legt. Dus merkt men ook op»nbsp;dat de Dooy nooit algemeener is noch ftof'nbsp;ker voortgangen maakt, dan by een Zih'nbsp;den Wind, om dat de Lugt dan geineoD'nbsp;lyk zagter is, en tefFens vogtiger.

De

Grond met Ysnbsp;verglaasd.

Als ’er, na dat het reeds heeft begoh' nen te Dcoijen , weer een nieuwe Vor^

opkomt, verandert de overvloedigen Vog'

tigheid, die de Oppervlakte der Aarde» de Straaten en Daken natmaakt, in enke*

, ys»-


-ocr page 253-

EN ANDERE BEVRIEZINGEN. 2a7

^s, ’t welk als een eenige en algemeene XIL

Schots alles bedekt en als verghafi. Zeer ^ ^ S.

3* Af*

ëevaarlyk en moeijelyk valt het over zulkdeeu ^cn glad bevrooren en verglaasden Grondnbsp;^ gaan, om dut ditYs alle oneffenhedennbsp;’t ganfche beloop van den Grond vol-ê^nde, men yder oogenbük zyn Voetennbsp;op Hellende Vlakken , die min ennbsp;*^cer en op verfcheiden wyzen fchuins loo*

Pen, en zeer glad zyn.

Het Water, dat van de Daken en an-ys-ije. *^ere plaatfen, die met Sneeuw bedekt ge-gels.

zyn, afdruipt, vormt by dergelyke Selegenheden hangende Yskegels, die verschillende gedaanten aanneemen, naar dennbsp;^erfchillenden aart en omftandigheden vannbsp;Afdruipingen , en den verfcheidennbsp;^raad der Koude, die haar ftremmen doetnbsp;tot Ys maakt.

Maar een van de droevigfte en fchade-j Zaad ySte uitwerkfelen van zulk een koi'tfton-P^'^foo*nbsp;^Sgen en niet doorgaanden Dooy is, dat de

Landen

te_ eenemaal door-

’er door P 2

Bezaaide

-ocr page 254-

228 Bevriezing der Planten»

XII.

LES,

3. A F-

peel.

doortrokken worden met Water. Zoo dra ’er nu weer een nieuwe Vorft op volgt»nbsp;wordt de Wortel van het Zaad-gevvas,nbsp;deszelfs opfchietende Steel omkleed metnbsp;Ys, ’t welk hen kneuft, breekt en fnydt»nbsp;en niet zelden derven doe. (*)

(*) [Dit fchynt, inderdaad, zo zeer niet de reden te zV''' a!s wel de bevriezing van de Vogtcn in de Planten zelf zet'nbsp;v.at en derzelver verffikking. Immers, indien de otnklr'^'nbsp;ding der Steelen en Wortelen met Ys dit veroorzaakt®’nbsp;waarom fterven dan alle Planten niet, welken dus bevti®'nbsp;zen? Daar men, in tegendeel ziet, dat een maatige Vof^nbsp;op maar weinigen die uitwerking heeft. Waarom ook-is een langduurige harde Vorft de fchadelykfte in dit op'nbsp;zigt? Niet flegts, om dat die verder en dieper in debnbsp;Grond dringt: want van zommige Gewaflen ; gelyk d*nbsp;Wyngaarden by voorbeeld, fteryen dikwijs maar de RbO'nbsp;ken door zulk een Vorft; de Stam en Wortels blyt?®quot;nbsp;in ’c leven. Waarom kunnen zommige uitlandfche öe'nbsp;wafTen, gelyk de Oranjeboomen, in 't geheel geen Vor^nbsp;verdraagen: terwyl de inlandfche van een ligte V'o''^nbsp;geen aandoening hebben? Misfchlen om dat de buisje*’nbsp;die derzeiver Vogten of Sappen bevatten, te teerzy®’nbsp;om die uitzetting tegenftand te bieden ; gelyk dit eengt;'nbsp;germaare blykbaar is , irr de flapwording der Bladerennbsp;dojJr de Vorft. H.]

jEinde van de Twaalfde Les.

NA'

-ocr page 255- -ocr page 256- -ocr page 257-

L.

-ocr page 258-

.. _ ..

-lt; nbsp;nbsp;nbsp;^ -if*

♦*

• nbsp;nbsp;nbsp;’ *r.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■* •-,» *

â– if*quot;

*

-ocr page 259-

NATUURKUNDIGE

LESSEN

VAN DEN Heer

N O L L E T.

DERTIENDE LES.

Over de Natuur en Eigenfchappen van het Vuur.

INLEIDING.

Jilgemeen Denkbeeld van bet Vuur,

'Et geen men in den dagelykfchenDe Na. Ommegang en gewoonen Spreek-trantnoemt, is eigentlyk niets anders nog nietnbsp;dan een Brandend Lighaam, wiens Deelt-jts van elkanderen los gemaakt en ontbonden worden, of uitwaalTemen onder de gedaante van Rook, van Vlam, van Damp,nbsp;iets dergelyks. Maar deeze zoort vannbsp;P 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ont*

-ocr page 260-

230 Algemeen Denkbeeld

XIII.

LES.

Inlei.

DiKG.

Ontbinding der Ligbaamen, dit Braoden» dat men zoo wel kent, en daar 't geineeonbsp;Gros der Menfchen zoo zeldzaam eenig^nbsp;verdere Opmerking en Nagedagten ovefnbsp;maakt, is in het oog van een Natuurkundi'nbsp;gen nog niets meer, dan flegts een uitwerk'nbsp;zei, (fehoon altyd verwonderenswaardigjnbsp;van een geheime Oorzaak, die zyn nieuWS'nbsp;gierigheid ongemeen flerk gaande maakt, ennbsp;die zig nogthans verborgen houdt voor alnbsp;onderzoek en navorfchingen. Gelyk d®nbsp;Voorwerpen ons uit het Gezigt verdwynen»nbsp;als wy ze op een al te verren afftand be*nbsp;fchouwen willen, zoo zien we ze ook nietnbsp;dan kwalyk onderfcheiden en verward, wan*nbsp;neer wy ’er te na met het oog by zyn.nbsp;Vuur verzekons van onze GeboorteafaaD»nbsp;het dringt in ons Lighaam en alle Deeleanbsp;door en woont in ons; deszeifs Üicwerkzelsnbsp;volgen ons overal, waar wy gaan. Nie'*nbsp;is ons eigener en gemeenzaamer; en dit i*nbsp;mooglyk ook eene van de redenen, die od*nbsp;beletten, deszeifs Natuur te kennen, enoof'nbsp;zaak zyn, dat de alkrgeoeffeedfte Natuur*

kun*

-ocr page 261-

231

VAN HET Vuur.

^unde, tot hoe hoog een trap vandoorzigt XIII. en Kundigheid gevorderd, nog niets dan en-kele waarfchynlykheden over dit gewigtigDi ng.nbsp;ftuk te zeggen weet. Na een onderzoeknbsp;Van twee of drie duizendjaaren; na de over*nbsp;denkingen van Descartes, van Newton,

''an Malebranche; na de Waarneemin-Een en Proefondervindingen van eenenBov-i-E, eenen Boerhaave , eenen Reaumur , eenen Lemery , en andere ervaaren ennbsp;fchrandere Natuurkenners j kan men nognbsp;Oiet geen genoegzaamezekerheidbepaalen;nbsp;of het Vuur een eigene, eenvoudige, on-veranderlyke ftof is, gefchikt om door zynnbsp;tegenwoordigheid of door zyn werking denbsp;Warmte, het Branden, de ontbinding dernbsp;Lighaamen te veroorzaaken ; dan of des-aelfs ionerlyke Natuur beftaat in deBewee-Eiög alleen, of in de Gifting van de Deeltjes, die men Brandbaare noemt, endi,e, ahlnflam-fieginfels en oorfpronglyke Deelen, innbsp;^smenftelfel van alle gemengde Lighaamen,nbsp;meerder of minder maate hun plaats

hebben.

P 4 nbsp;nbsp;nbsp;Dit

-ocr page 262-

533

Algemeen Denkbeeld

xiir,

L E S. Inleiding.

Ver-

fcheiden

Gevoe

lens.

Matiéro

Jubtile.

Dit laatfte Gevoekn vindt thans, moet ik bekennen, niet veelc voorftaanders meer 5nbsp;en zy, die het nog (taande houden, fcbry-ven doorgaans of aan den zoogenaaradetinbsp;JEtber of aan de/}r*e Sloffe, deoorfprong'nbsp;lyke Beweeging, die inwendige BeweeginSnbsp;der Deeltjes, toe, waar in, naar hun gedag'nbsp;ten, de Natuur van het Vuurbeftaat. Ditnbsp;brengt de twee verfcbillendeGevoelens met'nbsp;kelyk nader by één.

js een StofFenbsp;op zignbsp;zelf.

HetVuur Dewyl men dan noodwendig de eene of de andere eigen Stof fchynt te moeten erken*nbsp;nen, die als het oorfpronglyk deel en BS'nbsp;ginfel is van het Vuur, en zonder welke dsnbsp;Beweeging die aan hetzelve eigen is, geo^nbsp;plaats zou hebben, komt het my gevoeglyk^nbsp;voor, met de meefte Natuurkundigen tezeg’nbsp;gen, dat ’er in de Natuur eeoeVloei!lofis,totnbsp;dat oogmerk en uitwerkzel bekwaam ennbsp;fchikt, van den beginne af met dien aart ebnbsp;eigenfchap gefchapen, en die flegts aangO'nbsp;zet en verlevendigd behoeft te worden, otbnbsp;haar werking te doen. Of die (lof denbsp;zy, dan of zy de Eerfte of de Tweed®

Hoofd'

-ocr page 263-

2J3

VAN HET Vuur.

fJoofdftof zy van Descartes, is iets,’t xin. 'velk ik hier niet zal onderzoeken: denaaro^^®

^oet niets ter zaak: en dewyl wy zieOjdatcj tjo. öe Natuur in ’t getal der byzondere vlezens,

^ie ze fchept, een wyze fpaatzaatnheid ge* tiruikt, terwyl ze derzelver Eigenfchappennbsp;ïnec een zoort van overdaad vermenigvuldigt , zou ik zeer genegen zyo om te den*nbsp;ken, dat het geen brandt, ’t geen verlicht,

’t geen ons de Warmte doet gevoelen, ea de Voorwerpen zien, eeoe zelfdeStoffe is:nbsp;in ’t kort; dat het Vuur en het Licht, innbsp;hun Oorfprong en Beginfel aangetnerkt, ee*nbsp;ne zelfde zelfftandigheid zy, die alleen metnbsp;Verfcheiden hoedanigheden, onder verfchei-den gedaanten en op verfcheiden wyzennbsp;Werkt. Laat ons dit Denkbeeld wat klaarder en offiftandiger onder ’t oog brengen,

^n ’er de oplosfingen uit tragten aftelciden van de Verfchynfels, die wy in deeze onnbsp;in de volgende Les te onderzoeken hebben.

In ’c behandelen van dit Onderwerp, zal Orde der dt deeze Orde houden. Voor eerft zalnbsp;onderzoeken, welke de Natuur kan zya van ving.

P 5 nbsp;nbsp;nbsp;hec

-ocr page 264-

Algemeen Denkbeeld

XIII. hec Vuur, en boe deszelfs werking zig E deelt en uitbreidt over de Deelen vao denbsp;Dino. Lighaamen, die het Vuur ontvangen. Vei'nbsp;volgens zal ik de verfcheiden wyzen en fflid'’nbsp;delen voorftcllen, door welke men dienbsp;Hoofdftof in beweeging brengt en verle*nbsp;vendigt, om ze te doen werken. Daar D®nbsp;zal ik doen zien, waarin deszelfs voornaaffl'nbsp;fteUitwerkzels beftaanj en eindelyk zal il^nbsp;deszelfs verfchillende voortgangen , ver*nbsp;meerdering en vermindering, in overweegioSnbsp;neemen. Deeze Orde geeft mygevoeglyl^nbsp;aanleiding tot vier Afdeelingen, die alle*nbsp;bevatten zullen,^ wat ik over dit Onderwerpnbsp;te zeggen heb.

Oog- Men zal mooglyk denken, dat ik ook lö '^*”dit Stuk volgens myn gewoone LeerwyzSi

die ik my in dit ganfche Werk tot een R®' gel ftelde, en die my degefchiktfte fcbeeonbsp;om het Verfland in ’t onderzoek der Na'nbsp;tuurkundige Waarheden Licht te geeven»nbsp;meen te werk te gaan, en door middel vaonbsp;Proefneemingen den aart en eigenfchapp®'’

zal tragten op te helderen van eene StofP^»

die

Schry-

ver.

-ocr page 265-

2?5

VAN HET Vuur.

door haar ongemeeoe Fynheid het be- XIII. feik oDzer uiterlyke Zinnen oncfnapt, eijL^Enbsp;'^elke wy bezwaarlyk anders kunnen keren ^ i u g.nbsp;kennen, dan uit de verfchilkndebetrekkin-Sen en werkingen, die ze heeft op andere, zigtbaarder en taftbaarder Voorwerpen,nbsp;uit de veranderingen, die ze in de anderenbsp;Stoffen en Lighaamen kan veroorzaaken.

Men zal denken, zeg ik, dat hetmiflchienek gener en natuurlyker zou zyn, zo ik al-les, wat wy van de onderlinge en weder-zydfche werking van het Vuur op de Lighaamen en van de Lighaamen op het Vuurnbsp;Weeten kunnen, vooraf liet gaan, eer ik ietsnbsp;van deszelfs innerlykeNatuur, eigen wezennbsp;en beftaan zeide of yaft ftelde. Doch mennbsp;zal zien, dat ik in ’t verkïaaren vandewy-ze, waarop zommige behandelingen en middelen het Vuur in beweeging brengen, ennbsp;deszelfs kragt vergrooten, of waarom’er, innbsp;deeze en gene Gevallen, deeze of genenbsp;Uicwerkzels uit geboren worden, my dik-genoodzaakt zal vinden om gebruik tenbsp;roaaken van Denkbeelden, daar men tot beter

-ocr page 266-

Eigenschappen

XIII.

LES.

Inlei

ding.

ter begrip te vooren wel esnige OpheldCquot; ring, ten tninften, van diende gegevennbsp;hebben: en dit is ’c ook alleen, dat myt'nbsp;Oogmerk zal zyn,inde volgendeEerfteA^*nbsp;deeling. Zommige van die Stellingen,nbsp;daar zal voordraagen, zullen mooglyk doofnbsp;de Redeneeringen, die ik daar by zal voe*nbsp;gen, zoo klaar en kragtig niet beweez^t^nbsp;fchynen, als ze naderhand wel zigtbaar eonbsp;onweêrfpreekelyk blyken zullen uit deProef'nbsp;neemingen, die ik in de volgende AfdeeliD'nbsp;gen onder ‘t oog zal brengen: doch men zalnbsp;zeondcrtusfchenegter by voorraad alswaat'nbsp;fchynlyke Onderftellingen kunnen aannek'nbsp;men; behoudens, dat men vryheid hebW»nbsp;om zyn Oordeel op te fchorten, zoo langtonnbsp;dat de Ondervinding de Rcdenecringnbsp;hulp kome, en dezelve onwrikbaar ftaave*

EEK'

-ocr page 267-

2?7

VAN HET Voor.

Eerste afdeeling.

^)or • onderzoek aanganude de Natuur van t Fuur, endeszelfs Foertgang.

EERSTE LID.

Over de Natuur van ’t Fuut.

HEc Vuur , in zyn Beginfel en Oor-Hgtvm,j fproDkelykbeftaan aangemerkt, moet is een^nbsp;ongetTwyfFeid iets anders zyn, dan de Inwen- jjg qqj.,

digeBeweeging en algemeene fchudding der zaak op

Verwarmde Deelen ; of de ontbinding en fchynbaare vernietiging van de Brandendenbsp;Lighaamen: want in de ganfche Natuurnbsp;2ien wy , dat alle Beweeging, eens aan eennbsp;, Stoffe meêgedeeld, naar roaate datzyzigo*nbsp;ver nog meer andere Stoffen en een grooternbsp;getal van Lighaamen verdeelt en verfpreidt,nbsp;allenskens zwakker wordt, vertraagt, ennbsp;eindelyk zoo geringwordt, dat ze naauwe-lyks meer te merken is, of geheel ophoudt ;nbsp;gsiyk ik in de Derde en VierdeLcs op een

over-

-ocr page 268-

238

Eigenschappen

xiir.

L E S. I. Af.

1gt;BEL.

overtuigende wyze meen beweezen te heb* ben. Het Vuur, integendeel, verfpreidteö

deelt zig aan andere Lighaamen mede met Aanwas, en neemt, naar maate dat hetaaOnbsp;meer Stofte van zyn Beweeging byzet,nbsp;kragten toe. Dagelyks zien wy, uit eeneD'nbsp;kelen Vonk, een geheelen Brand ontftaaO'nbsp;Wanneer ik 's avonds narekene, hoe vea*nbsp;Beweeging ’er wel noodig is geweeft, oCnbsp;al het Hout, ’c welk ’er dien dag op my®nbsp;Haardfteê verbrand is, te ontbinden,nbsp;deszelfs Deelen onder gedaante van Vlain»nbsp;van Rook, vanAlcb, van elkander af te zond2'nbsp;ren en gint s en herwaarts te verfpreiden; ko'nbsp;roe ik oneindig ver te kort, indien ik di^nbsp;ganfcbe kragt en veelheid vanBeweegifënbsp;zoeken wil in den flag van een ftuk Scaabnbsp;tegen eenVuurfteen; het middel, daarnbsp;’s morgens het Vuur door heeft aangefto*nbsp;ken. Daar moet derhaiven, onbetwiftbaaOnbsp;een eigene en byzondere oorzaak bynbsp;hebben, van geheel andere aart en wef'nbsp;king, dan de Brandbaare Deelen zelve, di®

niet alleen de eerfte in brandfteeking voeder ,

013^'’ I

-ocr page 269-

yan het Vuur.

®aar ook den voortgang van den Brand be- XIII. vordert en fterkc, en allenskens vryer en^ E S.nbsp;kragtiger in haar werking wordt, naar maa- d e e l.nbsp;te dat zy grooter voortgangen maakt, ennbsp;meêr werk afdoet.

Deeze oorzaak moet zekerlykLighaanae-Het Vuur lyk, en de eene of de andere zoort van Stof-fe zyn. Kan men zig wel verbeelden, datnbsp;2e iets anders zyn zou, zonder van de algemeen aangenomen envan yder erkendeDenk-beelden af te wyken, zonder zig metydelenbsp;gisfingen en de verfierfels van eenvindingryknbsp;Brein te paaijen, die tegen een verftandig onderzoek en gefchikteRedeneeringbezwaar-lyk proef zouden kunnen houden, of zonder de Almagc des Scheppers mede in ’t Spelnbsp;Ie brengen, daar men zig, zeker, nooit dannbsp;met eerbied en betaamelyke befcheidenheidnbsp;op beroepen mag, uit vrees dat wy de Op-perfteWysheid onzeHarflenfchimmen zouden toefchry ven ? Men zal in deeze en in denbsp;^olgende Les zien, dat het Vuur op aller-

®ode zoorten van Lighaatnen onmiddelyk, op de plaats zelve, daar het is, werkt,-

dat

-ocr page 270-

240

Eigenschappen

XIII. dat het zig onder die Lighaamen verdeelf» ^ Af^ verfpreidc; dac het zig binnen paaien be*nbsp;HEEL. fluiten Iaat; dat het in Beweeging gebrag’’nbsp;wordt, en zyn Beweeging aan andere Ste^'nbsp;fen mededeelt. Zynalledeezeen dergely'^'quot;’nbsp;Eigenfchappen geen duidelyke kenmerkeinbsp;van iets StofFelyka, iets Lighaamelyks ? MaSnbsp;men het Wezen, dat daar meede bekleednbsp;niet, zonder eenige de minfte zwaarigheid»nbsp;in den rang plaatzen der fyne Vloeiftoffei’»nbsp;even als deLugt, den Mtber, en der gel Ü'nbsp;ke; vrelker beftaan, en onderfcheid van aat^nbsp;enzoort, genoegzaam niet beewift wordtnbsp;Niet iets De Heer Boerhaave, die met zeer

oordeel ec kundigheid, en op een volkoin^' nerwyzedan eenig anderSchryver, dieonbsp;ken; over het Vuur gefchreeven heeft,nbsp;over de verbaazende fynheid van deeZ®nbsp;Hoofd ilof verwonderende, merkt aan, ‘1^^nbsp;zommige Natuurkundigen, door dat zelf^^nbsp;Wonder getroffen, hetzelve veeleer voC

Elementa iets Geeftelyks, dan vooreen Lighaam,voo‘’ Stoffely ks, hebben aangezien. Ut ai

j). 126. proSpirituvsrius quarnproCorporeJitagnit^^'

jSJast

-ocr page 271-

241

VAN HET VonK*

^ïür men zou dienrchraaderenenervaaren Xllt.

¦Natuurkenner ongelyk doen, indien

geloofde, dat by zelf ook naar dat Gevoe-o e e i,*

^en geheld hadde; dcwy! hy in ’c vervolg ''an zyn Werk in tegendeel, vveluitdrukke-iyk, op goede be wysgronden en dear Ondervinding en Proefneemingen ftaafc, dat hetnbsp;Vuur, in zyn Oorfprong en Beginfelnbsp;aangemerkt, C Ignis Element alt s') het Hoofd^^nbsp;ftoifelyk Vuur, waarlyk eeneStofFe opzignbsp;zelve is, v/el^van alle andere onderfcheidennbsp;en verfchillende; maar die egter, zoo weinbsp;als de andere , onder de zelfftandigheden inbsp;die enkel Stoffelyk en Lighaamelyk zyn, geteld moet worden;

fchoon ’É geen

Die doorzigtige en kundige Natuurkenner ^ Het Vuüf Van jongs af aan over de Natuur der zelfr

handigheden gewoon te oordeelen uit deZwaartd kennis van derzclver Eigenfehappen en Wer-*'^‘* ’nbsp;kingen, die hy zoo wel wift te ontdekken jnbsp;heeft over die van het Vuur niet get wyfteld ^

Schoon hy met verfcheiden andere Geleerden van gedagtèn was, die (lof niet, gelyk allenbsp;^“dcre Onderaardfclie Lighaamen, die ze-»

IV. Deel'. ^ nbsp;nbsp;nbsp;keré

-ocr page 272-

242

Eigenschappen

XIII. LES.nbsp;I. At.nbsp;DEEL.

zyn

kere vafte en bepaalde neiging van boveo naar beneden had, welke wy Zwaarte noemen* Een Gevoelen, datmetdekragtigft®nbsp;Bewysredenen kanbeftreeden worden, tnaf!nbsp;dat egter zommige Verflanden van eenB®'nbsp;vennatuurkundigen fraaak dermaate heeftnbsp;ingenomen, dat het hun ter gunfte van hetnbsp;Vuur een zoort van Middenrang tuffcheonbsp;Geeft eoLighaam, een halve StofFelykhei^inbsp;heeft doen uitvinden., Want, zeggennbsp;dewyl de Zwaarte eenEigenfchap is van denbsp;Stoffe, kan het Vuur, zo het gcenZwaart®nbsp;heeft, geen enkele zuivere StofFe zyn.nbsp;kon egter Het is waar, dat wy geen Lighaatnen, dienbsp;Stoffelyktot den Aardbodem behooren, kennel,nbsp;waar in men die neiging naar deszelfs Nlid'nbsp;dclpunt niet gewaar worde: maar daaro®nbsp;kan men egter met regt niet zeggen, dat d®nbsp;Zwaarte een wezendlyke en noodzaakeiyi^®nbsp;Eigenfchap is der StofFe j dat een zelfft^O'nbsp;digheid cnmogelykStcfFelykzynkan, zoO'nbsp;der p-ok zwaar te zyn. Het Vuur zou i®'nbsp;mers misfchien wel een Vloeiftof zyn ku®

Den, zoo algemeen door de ganfche Natuu’'

eo

-ocr page 273-

943

VAN HET VdÜR.

6n overal verfpreid, dat zy niat meer tot de XIIl, eene DwaalRer behoorde, dan tot de ande-^nbsp;ïe: dat zy in ’c gebeel geene byzondere en deel.nbsp;bepaalde neiging bezat naar eenig Puin ; canbsp;dat zy alleen zig naar alle zyden heen een-paarig en in gelyke rnaate tragtae te veriprei-dea, en overal Evcnw'gt met zig zelve tenbsp;öiaaken uit kragt van eene Eigenfch tpj diénbsp;Van een geheel anderen aart zou zyn, dafl diénbsp;der Zwaarte, daar wy hier va i fpreeken.'

Dit alles zou ongetwyffeld plaats kunnen hebben, zonder dat nogthans daar doorvvcg-genomen werdt, dat die Vloeiftof Lighaa-melyk, en een waare en eigentlyk gcnoeiri-de ScofFe was.

heeft Zwaarte.


Maar eer ik van deeze Redeneeringge ’t Vuur bruik zou willen maaken, zou ik eerft be

ter overtuigd moeten zyn, dat het een zekere en uitgemaakte zaak was, dat hetVuur geen zwaarte heeft; Men kan zig in tegen*nbsp;deel zelfs op verfcheiden Proefneemingen fnbsp;door Kundige en Meefterlyke Handen gedaan eri nieermaalen herhaald, beroepennbsp;¦waar uit wel duidelyk fcheen teblyken, datnbsp;QLznbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*Ölë*

-ocr page 274-

244

EiOenschappeiï

XIII.

LES.

I. AFDEEL.

zommige S offen, het V-^uur in zig ontvsB' gende, ook meerder Gewigt en Zwaart®nbsp;krecgen , even als of die Hoofdftof, doofnbsp;zig in de Lighaamen te dringen, en in def'nbsp;zelver openingen en tusfchenruimten haafnbsp;verblyf te neemenj ook waarlyk derzelvcfnbsp;inhotid vergroot had.

Ver-

Boyle heeft een ganfche Verhandeling fcheideii gefchreeven* om te bewyzen, darde Vlainnbsp;neemin- Zwaarte heeft en gewoogen kan worden*nbsp;gen. De Hijlorie ’van ck Akademk der Wetenfcbaf'nbsp;De Pon-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heer du Hamel, maakt

nia.

derabili- van verfchciden Mineraalengewag, dieiot gebrand, wel jJ, en zomiyds zelf*nbsp;ji, onder de Bewerking zwaarder vannbsp;Gewigt geworden waren: en ’t is een zaaknbsp;by de Handwerkslieden, die gebakken Aaf'nbsp;denwerk en Porfelein maaken, genoegzaaiHnbsp;bekend, dat het Tin, tor Kalk geftooktgt;nbsp;om die zoort van wit Verglaasd, datnbsp;op de Vaten legt, na dat men ze uit Aardenbsp;gemaakt en gevormd heeft, te bereidecjnbsp;doorgaans i, of daaromtrent, zwaarder uitnbsp;den Oven komt, dan het ’eringebragt was*

IK

-ocr page 275-

245

deeze XIIT.

VAN HET Vuur.

Ik zal egter niet oDCvei-.zer!, dac ^roefoeeniingen juift zoo befl.ffcnde nierLnbsp;^yn als zy in den eerden opllag tnooglykd^el.nbsp;'rel Ichynen: ’t zy om dat tnen altyd ver-^^nbsp;^Hoeden kan, dat deeze vermeerdering vanp^oef-

Gewigt niet zoo zeer door het eigentlykge-neemin-

zvn

*^oemd Vuur veroorzaakt wordt, dan door eenige andere StcfFe, die zig met hétfliffend.nbsp;Lighaam, dat men verkalkt, vercenigt, ennbsp;die of uit de Lugt komen kan, welke hec aan-taakt, of uit de Vaten, daar het in is, ofnbsp;üit de Werktuigen , daar men ’t onder denbsp;Bewerking meê roert, of zelfs ook weluicnbsp;de Kolen, daar men ’t Vuur meé ftookt:

quot;t zy om dat men het tot nog toe over die Proefneetningenenderzelver uitflagniec volkomen eens is, en men eenen Boekhaavenbsp;^-ynOndervindingenziet ftellen tegen die vannbsp;eenen Lemery en eenen Homberg : dacnbsp;IS i het voor en tegen beweereu hoort vannbsp;de grootfte Meeiters in de Kond.

Maarfchooti’t aleens waar was, dat On-Noch ^^’¦'inding en Proefneeming nooit opnbsp;Wekere en overtuigde wyze hebben aange gen.

(^•5 nbsp;nbsp;nbsp;toond.

-ocr page 276-

24^

Eigenschabpen

XIII. toond, dat het Vuur Zwaarte heeft;

\ Af^ egter ook niet zeggen, dat zy het c^' deel. gendeel hebben doen zien. Indien de Schaalinbsp;toen men’er heet op woog, 't geen (nen’*^^nbsp;te vooren koud op gewoogen had, haarnbsp;Evenwigc niet verloor; is h veel nat uurly'nbsp;ker te denken, dat de vertneerdcriijg vaonbsp;Gewigt, in het nu heetgernaakte LighaaiB»nbsp;niet groot en aanmerkelyk genoeg geweef^nbsp;is, oin deSchaal te doen overflaan, dannbsp;zeggen, dat het Lighaam door ’t Vuur ionbsp;’t geheel geene vetmeerdtring van Gewigtnbsp;gekreegen heeft: want dewyl alle StefFen eonbsp;Lighaamen, die wy kennen, zonder eenigsnbsp;uitzondering, Zwaarte hebben, kan mennbsp;billykerwyze niet onder ftelien, dat de Stof'nbsp;fe des Vuurs onder die algemeene Wet nietnbsp;begreepen zy, zonder ’er eerft wel goedenbsp;overtuigende falyken enbewyzen van geziennbsp;te hebben.

j^gloeT^ Maar daarenboven ook, als men een ftuk jendyzer gloeiend Yzer weegt, gelyk de HeerBcER'nbsp;geen''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gedaan beeft, is ’t wel zeker, eO

Zwaarte, moet men ’t onwrikbaar, als een zaak daar

geen

-ocr page 277-

2^7

VAN HET Vuur.

geen twyfFel meer op vale, gelooven, dat Xin. het Vuur, zo het zwaarte heeft, inderge-^

, nbsp;nbsp;nbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I. A F-

lyk geval zyn Zwaarte moet voegen by dieoE el. Van ’tYzer, dat het gloeiend maakt, en des-Zelfs gewigt zigtbaar doen toeneemen?

Volgens het Gevoelen van dien fchrande-Om dat ren Natuurkenner zelf, een Gevoelen,nbsp;my zeer waarfchynlyk voorkomt, en daarmaaktnbsp;ik Ilraks nader de Reden van zeggen zal,nbsp;het Vuur overal, in alle plaatfen, tegen-vuur.nbsp;woordig, buiten deLighaamen zoo wel alsnbsp;binnen in dezelven. Terwyl het Yzer gloei-jend is, verfchüt het Binnenvuur, dat binnen in het Stuk is, van het Buitenvuur, datnbsp;’er rondom is, niet, dan alleen in veelheid,nbsp;of in grooter Leevendigheid en Werkings-kragt. Maar, dewyl dit buiten en Binnenvuur nu te vrijer gemeenfehap met malkan-deren kan hebben, om dat alle openingennbsp;van het gloeijend Metaal door die hitte ge.nbsp;Weldig uitgezet en wyder geworden zyn,

2ou men, dunkt my, zeer wel mogen zeg-amp;^ti, dat dit Vuur met zyn Gewigtniet drukt de Schaal, maar dat hst zig zelven innbsp;Q 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Even-

-ocr page 278-

Eigenschappen

XIII. LES.nbsp;I. Af-Pkel.

Evenwigt brengc met het Buiten-vuur c!a£ ’er rondom is; even geiyk het Water, daalnbsp;een Spons, of ander zeer Sponsagtig Lig'nbsp;haam meê doortrokken en vervuld is, ,dacnbsp;Lighaam, wanneer het in Water van dennbsp;zelfden aart en zoortgedompeld wordt, nL^nbsp;zwaarder zal maaken, maar ’t zelve zyn Ge-wigtzallaatenblyven weegen, en niet meer-Offtellen wy liever eens, (om een gelykenisnbsp;te gebruiken, die op het Stuk, daar wy vaunbsp;fpreeken ruim zoo toepaffelyk is;) dat ik ionbsp;de vrije Lugc een Blaas, of hollen Lederennbsp;Bol weege, vol met Lugt van den zelfdennbsp;aart, alsdeBuitenlugtis, die haaromringf»nbsp;en met welke zy gemeenfehap heeft. Volgens de Wetten derWacerweegkundc, in onze Agcfte Les yoorgefteld en met Proevennbsp;geflaafd, draagt in zulken geval de Arm vannbsp;de Schaal niets meer dan alleen het Gewigtnbsp;van de eigen Steffe van den Bol, daar mennbsp;dan nog teffens het Gewigt moet aftrekken,nbsp;’t welk d'.t gedeelte Lugts, welker plaatsnbsp;de eigen Stolfe van den Bol beflaac, weegen zou.

En

-ocr page 279-

249

VAN HET Vuur.

En fchoon men in dit geval al eens ftel- XIII. len wilde, dat die Binnenlugt van den Bol LÉS.nbsp;op de eene of de andere wyze in beweeging^-en aan ’t werken was , behoudens egter daiQ^iyj^nbsp;die Beweeging en werking geen de mindeLugt innbsp;Verandering toebragt, noch aan den Inhoudnbsp;Van die Binnenlugt zelve, nog aan derzelverdie ge-vrije gemeenfehap roet deBuitenlugt:nbsp;alles egter in den zelfden Haat blyv,en, ennbsp;de Bol daarom niet zwaarder noch ligternbsp;weegen.

Men zal roy mooglyk tegenwerpen, dat deeze Gelykenis niet doorgaat, en daar innbsp;gebrekkelyk is, dat het Vuur in het gloei-jend Yzer niet alleen in Beweeging en wer*nbsp;king zy, maar dat het ’er zig ook in eennbsp;tterkelyk grooter veelheid in bevinde, dannbsp;'Vanneer het Yzer koud is.

Ik ftem het gereedelyk toe; maar laar ons otn de gelykenis volkoraener en juillnbsp;cenpaarig te roaaken, eens wat meer Lugtnbsp;den Bo! brengen, dan ’er in is: doch dannbsp;''^'quot;zoek ik, dat men my tefFens ook toe'lem-dat de Bol; gelyk noodwendig gefebie-Q 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den

-ocr page 280-

lyo

Eigenschappen

XIII. LES,nbsp;I. A F-D£EL.

den moet, ook grooter worde, naar inaatc dat ’er meer Lugc in komt: want dusnbsp;men in ’c vervolg zien, dat een Stuk iVl^'nbsp;taal, ’c welk men heet en gloeijendmaakt»nbsp;ook, naar evenredigheid, in grootte van Offl'nbsp;trek toeneemt. Doch, als men dit ftelt»nbsp;dan zie ik niet, waarom het Evenwigt nie^nbsp;als voorheen zou kunnen bly ven fland houden ; inzonderheid zo het, gelyk hier, opnbsp;een Evenwigt aankomt, dat om deeze eonbsp;geene onvolmaaktheden, in de Werktuigen, daar men zig in dergelyk geval vaonbsp;bedienen moet, onmooglyk te vermyden,nbsp;niet verbroken en op een zigtbaare wyzonbsp;verandert kan worden, dan door een onge*nbsp;lykheid van Gewigt, die al tamelyk grootnbsp;en van belang is.

Andere

Stoffen

worden

egter

zwaar

der.

Aatimn

m.

Maar indien, om deeze redenen, het Vuur en ’t gloeijend Yzer van den Heer Boer-HAAVE geen byzondere tekenen van Zwaar*nbsp;te toonde noch kon toonen; waarom namnbsp;dan het tot Kalk verbrande Spiesglas eOnbsp;Lood van den Heer Homberg zoo aan'nbsp;merkelyk in Zwaarte toe? En waarom vermeer'

-ocr page 281-

lyt

VAN HET Vuur,

nieerdereD alle Lighaamen en ScolFen, die XIII, tot één zelfden Graai van Hitte gebragt^ ^ S.nbsp;Vtorden, hunGewigt niet even eens, en idêeel.nbsp;ééne zelfde maaie ? Deeze Zwaarighedennbsp;Zou ik, dunkt my, dus gcvoeglyk kunnennbsp;beancwaorden.

Of, de vermeerdering van GewigtindieHetVuur twee ftraksgercemde Mynfloffen ontftaatnbsp;niet uit het Vuur; en dan is men genood- flootennbsp;zaakt te erkennen, dat tot rog toé doornbsp;geene Proefneemingen heeftkunnenbewte-zen worden, dat de Zvvaarce een Eigen*nbsp;fchap is vaa dieHpofJftof, en zal men zignbsp;derhalvenin zulken geval moeten vergenoegen, alleen mee de waarfchynlykhcid, ennbsp;deeze, voorheen reeds gemelde, waarfchyn-lyke Redeneering, dat het Vuur Scoffelyknbsp;zy, en dat alles, wctScoffciyk is, uJlerhandanbsp;^oort van Stoffen ten minften, die wy ken-zonder ondcrfcheid, Zwaarte heeft:

‘^ftnen zou ook, ten anderen, kunnen ftei-dat ’er zomraigeLighaamenzyn, waar gt; na dat zy tot Kalk gebrand zyn, hetnbsp;Vuur zig als ia een gemeen Middelpunt ver*

eenigt

-ocr page 282-

£y2

Eigenschappen

XIII. eenigten befloocen houdr, in plaats van ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te waaffumen , geiyk het anders doorgaan»

BEEL.

Torre-

faüion.

doet; en dat de Verkoeling van dergelyk® Lighaamen niets anders is, dan een enkel®nbsp;vesflaauwing in de werking van dat Vuur'nbsp;eene verflaauwing , die zeer wel zou kun*nbsp;nen plaats grypen en zamengaan met eennbsp;meer dan gewoonlyke veelheid van dieVloei*nbsp;Hof, tot ruft gebragt, en als log en vaftnbsp;gemaakt door een nieuwe ftandsgefteltenisnbsp;en fchikking der Deelen, die het opfluitennbsp;en binnen houden, dat het ’er nergens uitnbsp;kan. 'Weet men niet, dat een groot getalnbsp;van Stoffen, of door Verkalking, of doornbsp;een enkele Droogbranding , bekwaam g®'nbsp;maakt worden, om Licht van zig te geeven,nbsp;om te Giften j om in Vlam te vliegen, camp;nbsp;te Blikfemenzelf ? Alle deeze voorbeelden»nbsp;welke ik gelegenheid zal hebben om in ’tnbsp;vervolg mynerLeflTen te doen zien , begun-ftigen deeze myne laatfte Onderftellingnbsp;grootelyks.

Het Vuur Uit het geen ik tot hier toe gezegd heb»

heeft nbsp;nbsp;nbsp;ik derhalven dit befluit op: dat het

meelte

Vuur»

-ocr page 283-

«53

VAN HET VuüRi

Vmifj in zyn Oorfprong en Beginfel aange- XIII. merkt, Lighaamelyk, en een waare en ei-Lnbsp;gentlykgenoemdeStofFeis; voor eerft, otodeel.nbsp;dat het de allerweezendlykfte en noodzaa-Eigen-Ifelykfte Eigenfchappen der StofFe, Uicge-^nbsp;ftrekcheid en Vaftheid, bezit : ten twee*fe.nbsp;den, om dat het ook voorzien is van de andere mindere Eigenfehappen , die men 'cnbsp;meeft en gewoonlykft overal in de Stofnbsp;Ontmoet; gelykBeweegbaarheid,daar geennbsp;twyfFel over valt, en naar alle waarfchyn-lykheid ook Zwaarte.

DeezeStofFe, daar't Vuur uit beftaat, isHetVuüt

6en Wezen of StotFe op zig zelve, van een*® S^en ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;£-0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemenga

oyzonderen en eigen aart, wier Natuur al-Ljg. tyd beftendig dezelfdeisenonveraaderlyk.l*^*^®'nbsp;ik kan my niet wel verbeelden, dat hetnbsp;^uur, gelyk eenige Schryvers gedagt heb.

^^0, een gemengd Lighaam zou zyn, za-mengefleld uit eene byeenvergadering van ^okere met elkander vereenigdeen verbon-den zelfftandigheden, en door een Bewee-S'og, als die van Gifting, verlevendigd ,ennbsp;aan ’t Werken gebragt. Want altoos, hoe

men

-ocr page 284-

254

Eigenschappen

XIII. LE S.nbsp;1. Af*

DESL,

meo ’t ook üellen wil, zal.men tot de op* losfing en een nader Verklaaring moeten komen van die zoo.t van Beweeging, welkenbsp;men onderfielt, en die daar in van alle adderen verfchilt, dat zy; in phats van gely^nbsp;alle andere Beweegingen allenskens flaauwernbsp;en traagerte worden, of, ten hoogftenge'nbsp;nomen, zonder verlies eenpaarig en zig zelve

gelyk te blyven; zig in tegendeel alcyd veel grooter en kragtiger opdoer, dandefchyH'nbsp;baare oorzaak, die haar deedt geboren worden. A’s men niy zegt, dat Z. utcn, Zwavel, Lugt, en meer andere dergelyke Stof'nbsp;fen, in een zekere veelheid met elkanderefl-vermengd, door haar vereenlging en zaïnen'nbsp;ftelling ’t Vuur maaken, om dat dieStolFeOnbsp;ondereen aan ’c Giften taakt-n ; word iknbsp;daardoor niets wyzer, zo men my neffePSnbsp;niet zege, waar die Beweeging van Giftingnbsp;uit voorfpruit , eene Beweeging , die d®nbsp;Éigenfehap heeft, van als uit zig zelve eOnbsp;door haar eigen kragt aan te groeijen, zoO'nbsp;der dat ’er een nieuwe Oorzaak, die ha^^

heiftelt^ onderfteunt of aanzet ^ bykotn®*

In

-ocr page 285-

2JJ

VAN HET VdüR.

Iq al die Stoffen, die men my als de Oor- xiït. ^Pronkelyke Stukken en Beginfels van ’tL ES.nbsp;Vuur voor oogen legt, zie ik niets, dan het deel,nbsp;Seen ik in alle andere Lighaamen zie; kleinenbsp;Stofklotnpjes en Deeltjes, die wel gefchikcnbsp;zyn, om een zekere kragt en veelheid vannbsp;Êeweeging, hun door een anderen Stofklomp of Lighaam ingedrukt, te ontvangen *nbsp;onder zig te verdoelen, maar te eenemaalnbsp;onmagtig, om ’er uit zig zelven iets by tenbsp;Voegen. Het voorbeeld van een weinignbsp;2üurdeegs, dat met ’er tyd wel in flaatnbsp;^aakt om een tamelyk groota menigte vannbsp;ftof te roeren, op te ligten, te doen zwellen, is flegts eeneGelykenis, en een Voorbeeld van eene werking van dergelyken ofnbsp;^en zelfden aart; doch dat, wat de zaaknbsp;v-elve-en Oorfprong der Werking betreft,

Seen de minde Opheldering aan ’t Stuk toebrengt,en zelf wel hoognoodig heeft, datnbsp;töen ’er een nadere Verklaaring van geeve.

Daarenboven, waar word ik dergelykeMaar DorfpronkelykeStukken en Beginfels van ’tg®quot;

als de ftraksgcmelde, gewaar inhetkele ftof

Brand*

-ocr page 286-

Eigenschappen

XIII. Brandpunt van een Hollen Spiegel, of in I* Af^' een Bolrond Brandglas, waar in de Stee'nbsp;DE£L. nen tot Kalk verbranden , de Mecaalennbsp;Anelteu en tot Glas worden. Zal men zeg*nbsp;gen, dat die by één verzamelde Straalennbsp;geen waar en cigcntlyk genoemd Vuur zyn^nbsp;Of zal men Bellen, dat ’er twee verfchil'nbsp;lende zoorten van Vuur zyn in de Natuur?nbsp;Het eerfte, zal yder toeftaan, is te eenemaalnbsp;ongerymü; en het tweede zou een StellioSnbsp;zyn, die geen den minften grond nog r®'nbsp;den had.

HetVaur Het HoofdBcffelyk Vuur moet men aan*

in merken als eene Vioeiftof; maar eenVlo°*' Vloei-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

fiof. Bof, die akyd beBendig en onveranderly-' een VloeiBof biyfc, en haare Vioeibaarheilt;lnbsp;nooit verlieB. Haar Deeltjes, wanneer Z®nbsp;zig met die van andere Lighaaraen mengeo*nbsp;kunnen zig wel met dezelven vereenigen, z'Snbsp;met dezelven als vaB en log maaken ennbsp;zig meé in verband laaten brengen; eveunbsp;cens omtrent gelyk de Lugt doet, vvi®^nbsp;Deeltjes men door alleaardfcheLigbaameönbsp;heen verfpreid vindt: maar onderling tus*

fehec

-ocr page 287-

fthen malkanderen maaken de Vuurdeeltjes XIII. Dooie een dergelyke naauwe vereenigingennbsp;Vaft verband. Nooic ziet men de eigenoEEi..nbsp;Stoffe van het Vuur, hoe zeer ook verdiktnbsp;en op ééngepakt, een vaflen en in malkandernbsp;geperften Klomp vormen. Die Brandendenbsp;Ligtkegel, wiens toppunt het Brandpuntnbsp;Ditmaakt van den allergrooiften holIenBrand-Ipiegel, is en blyfe altyd nog verdeelbaar-der, nog vliet-en vloeibaarder dan de Lugcnbsp;zelve, die hem omringt; en zoo dra mennbsp;de terugkaatzende Oppervlakte, daar hynbsp;Van afkoroftig is , met een Kleed of ietsnbsp;dergelyks bedekt,verdwynt hy in een oogen-blik, zonder op de plaats, die hy zoo aan-ftonds nog befloeg, cenig het minlle merk of .nbsp;fpoor van hem agter Ie laaten.

Nier alleen is het Vuur uitzigzelvcn , enpn de kragt van zyn eigen aart, beflendig envoornaa-onveranderlyk altyd Vloeibaar; maar t 185,3315nbsp;Ook zeer waarfchynlyk , dat hetzelve de Vloei-_nbsp;''oornaarafte oorzaak is van alle Vloeibaar-heid, geiyk ik reeds op verfebeiden plaat-zen in deeze myneLelTen heb aangemerktjnbsp;¦tv. Deel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en


-ocr page 288-

25 S

Eigenschappen

XIII. en men in ’c vervolg op een duidelyker en Af 0'^ertuigender wyze met eigen oogennbsp;DEJEL. kunnen zien, uit de Proeven en Ondervin*nbsp;dingen, daar ik in de Derde Afdeeüng S^'nbsp;bruik van zal maaken. Door tufTchetkoniftnbsp;en hulp van decze Hoofjftof is ’t, dat denbsp;Deeltjes derLighaamenzig opligten, zwel'nbsp;len en uizetten: dat ze zig van malkandS'nbsp;ren ontwikkelen, los maaken en eik afzon*nbsp;derlyk vry op zig zelven wordt; en dat zynbsp;die onderlinge Beweegbaarheid over en lang*nbsp;malkander verkrygen en behouden, die hetnbsp;egte kenmerk is van een Vloeibaar Lighaam,nbsp;en \ zelve onderfcheidt van ’t geen wy gewoon zyn een valt Lighaam te noemen»nbsp;Door het afweezen of de verflaauwing ennbsp;logheid van deeze zelfde Hoefdftof is ’t»nbsp;dat de Deeltjes, die onderling beweegbaarnbsp;waren onder één, die los en vry over elkan*nbsp;deren rolden, op den minften indruk, ’t^ynbsp;van hun eigen Zwaarte, ’t zy van eenigSnbsp;andere kragt, nu digter by elkander komen, zig meer en nader raaken , zignbsp;een voegen en vafthegten, en een min of

meer

-ocr page 289-

VAN HET Vuur.

meer hard verband en zamenhang beginnen XIII. uit te roaaken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ Af^-'

Dit Denkbeeld van de Vlceibaarheid en deel. derzclver oorzaak, dat dsarerboven ook Flec doetnbsp;vry algemeen voor waar erkend en aangcno ^^^^^^quot;^nbsp;Uren is, wordt nog kragtig daar door be-zig uit-gunftigd of gellaafd, dat alle Lighaamen,^‘^“‘^”*nbsp;3ls ze faielten door het Vuur, grooter vannbsp;Omtrek worden; en dat dezulken integendeel , die weder koud en hard beginnennbsp;te worden, in grootte van Omtrek afnee-Uren. Iets dergelyks moet ’ernoodwendignbsp;gebeuren, indien die twee verfchillendeftaa-ten of gelleUenifletr des Lighaams, de Vloeibaarheid ^ naamelyk en de vaftheid, veroorzaakt worden, gelyk wy zeiden, doornbsp;tuflehenkomft van een vreemdeVioeiftof,nbsp;die men in een andere Stoffe van zekerennbsp;bepaalden Omtrek doet indringen, of ’ernbsp;Weer dwingt uit te gaan; want het is na-tuurlyk, dat die twee Stoffen, de Vuurfloffenbsp;on de andere, nu onder elkanderen gemengdnbsp;en vereenigd, met haar beiden meer plaatsnbsp;R 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;be-

-ocr page 290-

aöo

xiri.

I E S 1. Afdeel.

Anderen

egcer

krimpen.

Om dat de Vog^nbsp;tigheidnbsp;’er uitnbsp;dampt.

Eigenschappen

beflaan, dan elk voorheen afzonderlyk voor zig zelve noodig had.

Men zou my hier kunnen tegenwerpoD» dat men zeer dikwils de Ljghaaoïen doornbsp;werking van het Vuur ziet inkrimpen en ionbsp;grootte vanOmtrek afneemen. DeStraaleonbsp;der Zon, als zy het Slik, dat op StraateDnbsp;en Wegen legt, droog maaken, doen het*nbsp;zelve byna verdwynen en tot niets worden.nbsp;By zeer zwaare Zomerhitte en Droogte»nbsp;ziet men de Aarde van alle kanten opetinbsp;fplyten en overal fcheuren en klooven mafnbsp;ken; ’twelkongetTOyffeld daar uitontftaat»nbsp;datderzelver Oppervlakte door de Hitte in*nbsp;krimpt, zig in één trekt, en kleiner v^nnbsp;uitgeftrekcheid wordt. Zout, Suiker, eonbsp;andere dergclyke Stoffen neemen ook, in d®nbsp;Stooven, in grootte af, en worden kleinernbsp;van Omtrek.

In alle deeze voorbeelden, en ontelbaare andere, die men ’er nog zou kunnen by voe*nbsp;gen, doet het Vuur tweederlei uitwerking'nbsp;DeEerfie, en die wel de aaniuerkelykile is»

en

-ocr page 291-

l6i

VAN HET Vuur.

en kenbaarfte, is dat ’t het Water, daar ai xill.

die ftraksgemelde en dergelyke Stoffen meê^- ^ S.

, . nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!? A F*

doortrokken en vervuld zyn, er uittrekcennEEu door uitdamping vervliegen doet; endeezenbsp;Vermindering van Inhoud , die zulk eennbsp;Lighaam daar door lydt, en daar men zignbsp;door middel van de Schaal, en ’t zien hoenbsp;veel ’t daar door in Gewigt afgenomen is,nbsp;ligtelyk van overtuigen kan, is roeeffal grootnbsp;genoeg om ook een vermindering van Omtrek te veroorzaaken. De Tweede Uitwerking van’t V'uur, indergeiyke gevallen, be-ftaat daar in, dat het de eigen Steffe vannbsp;de Lighaamen, welken het warm maake,nbsp;en onder ’t warm rr.aaken droogt, yler doetnbsp;worden; en door dat yler worden zet zignbsp;het Lighaam uit, en neemt met ’erdaad innbsp;grootte van Omtrek toe. Een zelfde Lighaam wordt derhalven op één zelfden tyd innbsp;zekere opzigten kleiner en grooter: kleinernbsp;vvordt het, dan het geweeft zouzyn, indiennbsp;het de Vogtigheid, die ’c Vuur ’t zelve heeftnbsp;doen verliezen , had mogen behouden:nbsp;grooter, dan het zou zyn geworden, zo dcnbsp;R 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Op-


-ocr page 292-

Eigenschappen

XIII. L E S.

I. Af

Deel.

OpdroQging, de Uitdamping van het Water , door een gemaacigder en langzaamer werkende Warmte gefchied ware. He*'nbsp;Vuur verrigt derhalven ook in deeze gevallen, zoo wel als in alle andere, zyn g^'nbsp;woon Werk: door zig in de Lighaameo ianbsp;en door te dringen vergroot het met ’er daadnbsp;derzelverOratrek: maar deeze Vergrootingnbsp;worde dikwils meer dan ten vollen weêr ga*nbsp;boet door de Vermindering, die ’er uit hetnbsp;verlies van een aar.zienlyk gedeelte van dennbsp;inhoud, door ’t Vuur’er uit getrokken, innbsp;den Omtrek ontdaan moet: een vermindering die veelal de Vergrooting zoo merite-lyk overtreft, dat zy ons alleen doorgaan*nbsp;maar in ’t oog loopt.

Eene Zwaarigheid , die vry wat meet fchyns heeft, en zig op verre na zoo gemak-kelyk niet oploffen laar, als die welke ik zoonbsp;aanftonds beantwoordde , doet zig op, in’tnbsp;Bevriezen van ’t Water , in gefmcltennbsp;Yzer, en in eenigc andere Stoffen, die, alsnbsp;ze haar Vloeibaarheid verliezen, en de ge-fteltenis van een hard en valt Lighaara aan-

nee-

-ocr page 293-

2(53

VAN HET Vuur.

neemen, dat is, als bet Vuur, daarzemeê XIII. dóórtrokken waren, 'er uittrekt en haar ver-^ S.nbsp;Isat, in plaats van kleiner, inderdaad groo-deai..nbsp;ter worden van Omtrek. Maar ik verbeeldnbsp;my, dat ik van die merkwaardige uitzonderingen van den aigemeenen Rege! reeds innbsp;de voorgaande Les zeer fchyrbaare en aan bladz.nbsp;neemeiyke Redenen gegeven heb; en zal^^i-ir,y derhalven hier niet verder daar mcênbsp;QpheuJen.

1 deeltjes.

Van al’e Vloeiftoffen, die wy door’cbe«pynheid hulp onzer uiterlyke Zinnen kennen, is 'er derV''uur-geen, wier Deeltjes in kleinheid en fynheidnbsp;die van het eigenclykgenoemdeVuur evenaa-ren. Een zeer eenvoudige en dagelyks voorkomende Aanmerking is genoeg om ons daarnbsp;Van te overtuigen. Het Water, deOiiën,nbsp;de Geeftrykfle en alIervlugtigUe Vogten, denbsp;aüerdoordringendfteReuken; de Lugt zelve, die ten minften welke wy ademen, ennbsp;die ons beft bekend is; laaten zich in Fles*nbsp;fchen van Metaal, van Glas, endergelykenbsp;StoiFen, beftuiten, en blyven ’er, als denbsp;fleflchen maar digt genoeg geftoptzyn, innbsp;R 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op'

-ocr page 294-

254

Eigenschappen

XIII. LES.nbsp;I. Afdeel.

opgeüöoten, zonder’er uit te kunnen; even gelyk men ze ’er ook kan buiten fluiten, ennbsp;zorg draagen, dat ze ’er buiten blyvenJnbsp;maar geen middel is ’er nog op de Waereldnbsp;bekend, om re beletten, dat het Vuurnietnbsp;van de eene plaats doorgaa tot de andere, ofnbsp;zig van plaats tot plaats uitbreide en al verder uitftrekke; geen middel om hetzelve,nbsp;als het in zyn werking is, tedoen ftilftaan,nbsp;en het logen vafl temiaken. Men kan zyQnbsp;Beweegingen, ’t is waar, wel maatigen,nbsp;zyn voortgang en loop, door ’er anderenbsp;StofEe in zyn weg te zetten, voor een poosnbsp;wel fluiten of vertraagen; maar diezelfdenbsp;hinderpaal, van welken aart en Stofte zynbsp;ook zyn mag, laat het eindelyk door, ofnbsp;wordt ’er zelve van aangerand en overmee-fterd. Het allergroocfle en groffle gevaarte, het digfl in een gedrongen Lighaam,nbsp;het allerhardfte, of dat ons op ’t gevoel hetnbsp;koud ft voorkomt, laat zig, fchoon het Vuurnbsp;het flegts van de eenezydeaantafte, in zynnbsp;ganfche uitgeftrektheid en dikte, door ennbsp;door, van binnen zoo wel als van buiten,

warm

-ocr page 295-

VAN HET Vuur.

Warm maaken. De Vifch, die zig op den XIII. Bodem der Zee ontlioudc, gtniei na tyds-L E^S.nbsp;Verloop allenskens de zagre gemaatigheid,DEEi..nbsp;die ’er hcerfcht in de Lugt; en die middel-maatige en aangenaame Warmee, die mennbsp;op de Oppervlakce van den Aardbodemnbsp;gevoelt, ontmoet men ook, eindelyk, in denbsp;allerdiepfte Kelders en Onderaardfche Holen.

Welk eene Hardheid, welk eene Vaftheid Hard-rooeten de Vuurdeekjes niet bezitten ? ISiets tveêrftaac hun: zy kunnen alles weërftaan.deeltjes.nbsp;Een Diamant, dien men in in ’c Vuur laat vallen, wordt ’er van zyn fyn gefleepen Gladheid beroofd, zyn hoeken en kanten worden Romp; hy verüeft ’er al zyn Door-fchyaendheid. Helderheid en LuiRer. Alle gemengde Lighaamen worden ’er dermaa-te in ontbonden en van een gefchieden, ennbsp;losgemaakt, dat hun Oorfpronkelyke Dee-len en Beginfeis, met hoe groot een zorgnbsp;Ook en omzigtigheid opgezogt en weer bynbsp;oialkander gevoegd , nooit dien zelfdennbsp;Vorm weder zullen aanneemen, dien ze te

R y nbsp;nbsp;nbsp;VOO-

-ocr page 296-

266

Eigenschappen

XIII.

LES.

I. Af-beel.

vooren hadden, eer ze in’t Vuur kwarneh. Die Beginfels zelfs ook en oorfpronkcJykcnbsp;Deelen, aan eenfterker Vuur blootgefleld,nbsp;zullen zig nog eens op nieuw ontbinden ennbsp;toe nog fyner Stofklompjcs verdeden laaquot;nbsp;ten: zoo dat men deezeHoofdftof met reden vooreen algemeeneOntbindftof, die al*nbsp;les los maakt en febeidt, houden mag.

Het ont bindt alnbsp;Ie Lig-haanien.

lodien het Vuur op Stoffen werkt, die enkelder zyn, en uit geen vermenging vannbsp;verfcheiden zoorten van Stoffe zamenge-field, zouden de Deeltjes, die het van eennbsp;fcheidt en verdeelt, hun eerften Vorm welnbsp;kunnen wederkrygen, als men ze weer bynbsp;malkanderen voegde en vereenigen deed:

XII.Les

bladz.

106.

maar het zal die fcheiding en verdeelingtot een veel hooger trap brengen, dan men zignbsp;ooit zou hebben durven of kunnen verbeelden, indien de blykbaarfte enovertuigend-fle Proeven onze verbeelding niet waren tenbsp;hulp gekomen. Wy hebben voorheen eennbsp;zeer kleinen druppel Water zoo flerk verdeeld en uitgezet gezien, dat hy een hollennbsp;Glazen Bol, die omtrent twee Duimen Middel*

-ocr page 297-

267

VAN HET Vuur.

dellynshad, vervulde. MaaromLighaatnt- XIII. jes van die ongeraeene kleinheid te kunnen^nbsp;vatten, bewerken, en tot zoo verbaazendnEKL.nbsp;een fyoheid en getal van kleiner Stukjes tenbsp;verdeden; welk eene Hardheid, welk eenenbsp;Fynheid wordt daar toe niet vereifchtindanbsp;Oorzaak,dia het onderneenit,eD met’er daadnbsp;uitvoert 1

Het geen het Vuur aan de andere Lighaa-Wordt men doet, doet geen Lighaam aan het Vuur. ^'r'^

niemant

Is’er op den ganfehen Aardbodem wel eeuontbon-Stof bekend, die op die van ’t Vuur vat^^quot;’ heeft? Behalven dat de Ondervinding ons totnbsp;nog toe niets heeft doen zien, waar uit wynbsp;zulks met eenigen den minden Grond zouden mogen denken, geeft ons de Redenee-ring aanleiding om te gelooven, dat zulksnbsp;te- eenemaal onmooglyk zy. Want dewylnbsp;wy deeze HoofdOiof allerhande zelfllandig-heden, allerhande Stoften, die binnen ’t bereik onzer Zinnen vallen, tet derzel ver klein-fte Deeltjes toe, fcheiden en verdeden zien ,•nbsp;b'^grypt men niet, hoe die Deeltjes, dienbsp;noodwendig grooter en grover moeten zyn

dan

-ocr page 298-

268

Eigenschappen

XIII. dan bet Werktuig, dat hen verdeelt en i! Af^' ^cï^eidt, op hetzelve vat zouden kunnennbsp;DEEL. krygen, en ’t bewerken.

DeHard- De ongemeene Hardheid der Vuurdeelc* jes ontftaat uit hun verbaazende kleinheid ennbsp;ontfraat fynheid. Want alle Lighaamenzyn te har-Fynheldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;minder zamenpersbaar, naar maate

dat ze minder opcuingen en ledige tuffchen-ruimten hebben, en bygevolg ook , caar maatedac ze door het kleiner getal van Deeltjes, daar ze uit bellaan, aan de eerfte ennbsp;oorfproijikelyke eenvoudigheid nader komen.nbsp;Men begrypt ligtelyk, dat een StcfFelykenbsp;zelfftandigheid, die maar één en volmaaktnbsp;enkel was, .die niet uit meer en met elkaarnbsp;-^vereenigde Deeltjes, met hun allen een g£*nbsp;heel uitmaakende, was zamengefteld; mennbsp;begrypt ligtelyk, zeg ik, dateenLighaamt-je van dien aart een waar en eigentlykge-yitome. noemd Ondeel zou zyn; dat het nooit vannbsp;eenige andere Stof gevat of gekrenkt zounbsp;kunnen worden, dat het te é^enemaal onver-anderlyk en, om zoo te fpreeken, onkwetsbaar zyn zou. Devvyl nu de Deeltjes van

het

-ocr page 299-

26^

VAN HET Vuur.'

het HoofdftofFelyk Vuur in ftaat zyn om al- xiir. les te verdeden, en dat ’er niets op den^nbsp;ganfchen Aardbodem is, of wy ten rainueDDEELsnbsp;’er niets op kennen, daarzy niet in kunnennbsp;doordringen en op werken, moet ’er zeker-lyk op den ganfchen Aardbodem ook nietsnbsp;zyn, dat hun in kleinheid, in fynheid, ennbsp;bygevolg in Hardheid en in Vaftheid, even-aare.

Het allerwonderbaarfte, en ik zou wel Het Vuur mogen zeggen het allerverfchiikke!ykfl;e,i®®'^^'^'‘knbsp;indien wy van jongs af alle dingen niet innbsp;den zelfden algeraeenen ftand en orde hadden zien bly ven, waar in wy ze gewoon waren te zien : of 20 wy onkundig konden zyn,nbsp;dat alle kragren en werkingen der Natuurnbsp;beftierd en in tugt gehouden worden doornbsp;eene WysheiJ , die oneindig boven onzenbsp;zwakke begrippen verheven is; het won-derbaarfte, zeg ik, is, dat die Hoofftof,nbsp;die alles ontbinden, alles verbreeken, allesnbsp;Vernielen kan, zig overal bevindt. Zy onthoudt zig in deLugt, die wy ademen , ennbsp;waar in wy leeven, en van het oogenblik

on-

-ocr page 300-

270

EiGENSCHAPPEIÏ

XIII. L E S,nbsp;ï. afdeel.

onzer Geboorte af aan geleefd hebben. Zy heeft haar verblyf in de Aarde, die wyD^-treeden. Zy is in al!e Lighaamen, in allenbsp;Stoffen, in alle Voorw-rpen, diewyaanraa-kcr: in alle Spys en Drank, die wy nutci*nbsp;gen, en komt teffens met hetVoedlcl in onsnbsp;L’ghaam. Zy is binnen in ons, en door alle onze Leden verfpreid: geen Grein Ge*nbsp;wiges van V^ieefch of van Gebeente is ’ernbsp;aan ons ganfeh Geffel, dat ’er niet fterkernbsp;meê doortrokken en vervuld zy, dan eennbsp;Spons, die men ia ’t Water gedompeldnbsp;heeft, gevuld en dóórtrokken is met Water.nbsp;Zy is altyd overal by de hand, zonder on-derfcheid van tyd; en naar welk een Geweftnbsp;der Wereld men ook heenen reize, in welknbsp;een hoek en plaats op of onder de Aardenbsp;men z:g bevinde; op welk een Uur vannbsp;dag en nagt, of van ’t jaar, men de Proefnbsp;neeme, altoos kan men, indien men ’er denbsp;vereifchte middelen toe gebruikt. Vuur vinden, en ’t zelve zig doen ontdekken entennbsp;voorfchyn komen.

Bewys

De Thermometer, weet men, is een Werktuig»

-ocr page 301-

371

VAN HET Vuur.

tuig, datdeGraaden van Warmte en van xill; Koude aanwyft, of, om naar de Kond ^ S.nbsp;als een Natuurkundige te fpreken, de ver-deel.nbsp;minderingen en vermeerderingen, het af en met dennbsp;toeneemen der Warmte. Want het geen^^y*”®'nbsp;men doorgaans den naam geeft van Koude,nbsp;is eigentiyk niets anders dan een minderenbsp;Warmte i gelyk wy in’c vervolg nader be-vvyzen zullen. Indien nu de Warmte eennbsp;uitwerkzel is van ’t Vuur, gelyk van ydernbsp;erkend wordt, zal men ligtelyk geloovennbsp;vvillen y dat die Hoofdftof, op alle plaat-zen, op alle lyden by de hand, en overalnbsp;te vinden is, indien men agt wilgeeven opnbsp;de volgende Aanmerkingen.

Dewyl een Thermometer op welk een tydjn de van ’t jaar, in welk eene plaats of gewed der isnbsp;Wereld het ock zy, aan de vryeLugc blootnbsp;gefield, merkelyke, en zeer zigrbaare veranderingen ondergaat; dewyl men bet Vogtnbsp;in de Buis meerder of minder ziet ryzen ennbsp;daalen; ftrtkt zulks tot een onberwiflbaarnbsp;tgt;iyk, dat dit Werktuig altoos en overal zignbsp;Van alle kanten omringd bevindt van eene

Stof-

-ocr page 302-

271 nbsp;nbsp;nbsp;Eigenschappen

XIII.

LES.

I. AF-DEEL.

SrofFe, die het nu ecns voller van Vogt doec fchynen, dan weder minder vol.

Stof nu kan de Lugc niet zyn, daar’t Werktuig m hangt; want die dringt, gelyk men weet, door het Glas niet heen, en kan der-halven ook op het Vogt niet werken.nbsp;moet der hal ven een andere Vloeiftof zyn»nbsp;die vee! fyner is, en die, door de openingennbsp;van’tGlas heenen dringende, het Vogt ry*nbsp;zen en daalendoet. Deeze Vloeiftof wedernbsp;is handtaftelyk de zelfde, als die, daar denbsp;Warmte uit ontftaat; dewy] men nooit ziet,nbsp;dat de Thermometer voller van Vogt fchyntnbsp;te worden, of de Warmte neemt op diennbsp;zelfden tyd ook toe. De Lugt van onzennbsp;Dampkring moet derhaiven altyd een goednbsp;deel van die flof inzigbevatten, welkewynbsp;HoofftofFelyk Vuur noemen.

In aller- Wanneer men den KmEOfKeier tegenee-Lighaa- nig ander Lighaam houdt, van welken aart, men. geilalte en cigenfchap, het ook wezen mag,nbsp;’c zy een Vloeibaar, ’t zy een vaft Lighaam, en op welken tyd het ook zy; zal hetnbsp;Vogt, dat in de Buis van ‘t Werktuig is,

of

-ocr page 303-

2?3

Van het Vuur.

óf daalen of ryzen. Indien Lef ryft, js

Zulk# een ontwyffelbaar teken, dat de ftof, L E S.

'I Af«

die den Thermometer raakt, een zekeren Graad van Warmte heeft, een zekere veelheid van Vuur, dat leevendig en in Bcwee-ging is, in zig bevat. Zo het daalt, is 'cnbsp;een zigtbaar kenmerk, dat die Stof een minderen Graad van Warmte heeft, en Vuur innbsp;zig bevat, dat minder leevendig en werkzaam is, dan dat van de Middelllof, daar ’tnbsp;Werktuig uitkomt. Maar laat die mindernbsp;WarmeScof zyn, wat ze wil, laat ze zelfsnbsp;Ys zyn, nooit egter, zeg ik, zal ze van alle Vuur te eeoemaal beroofd zyn. Wantnbsp;in de voorgaande Les hebben we gezien,nbsp;dat men ’t Ys, door ’er Zout onder tenbsp;mengen, merkelyk Kouder kon maaken*nbsp;dan het voorheen was; zo dat dsTbermonie^nbsp;ter, indien hy eerft eenigen tyd in dat doornbsp;Kond kouder gemaakt Ys gedompeld ge.

Weeft was, en daar op in ander gemeen en Ongemengd Ys gezet werd, ongetwyffeldnbsp;Warmte zou gewaar worden, en zyn Vogcnbsp;in de Buis ryzen.

IV. Deel. nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Het

-ocr page 304-

174

Eigenschappen

1. A fdeel.

In Ys.

XIIL Het geen ik hier van het ongemengd ^ f gemeen Ysj en deszelfs uicwcrkzel op deanbsp;Tbermomeier zeg, zou men ook in dat Ysgt;nbsp;’t welk door menging met Zout kouder gSquot;nbsp;maakt is, zien gebeuren, indien deTberniO'nbsp;meter uit een Stof kwam, die nog koudernbsp;was. En wie weet welke de laatftemoog'nbsp;lyke Merkmaat zy, daar men de Koudenbsp;toe zou mogen brengen, of om my watnbsp;klaarder en naauwkeuriger uit te drukken,nbsp;hoe ver, en tot welk eeaen trap van vol*nbsp;komenheid, een plaats of een Stof, eennbsp;Lighaam van Vuur of van Warmte beroofdnbsp;en ontbloot zou kunnen worden ?

In ’t Ydel.

Deeze Proefneemingen hebben den zelf* den uitdag ook in 't Ydel: de Thermometernbsp;is ’er aan zeer zigtbaare veranderingen onderworpen : en men mag derhalven, op goeden en vaSen Grond, dit befluic geruft opnbsp;niaaken, dat de Stofte van't Vuur overal is jnbsp;dewyl ’er geen plaats geen ruimte, of uic-geftrektheid, zoo veel wy weeten of bereiken kunnen, ’t zy ledig en Ydel , ’t zy volnbsp;van zeifftandigheden en Stoffen, die wy'

ken-

-ocr page 305-

VAN HET VUDR.

kennen, te vinden is, daar haar werking zig xill. niet gewaar doet worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LES.

Maar indien men al eensdit ryzcn en daa-o EEi..

len van den Thermometer, en de daadelyke, Bewys

min of meer voelbaare Warmte zelf, voor

’ wryving

geen genoegzaam zeker bewys van de tegen- en bot-vvoordigheid en werking van ’t Vuur erken-nen wilde, zal men zig ten minften egfer moeten laaten overtuigen, als men hetzigt-baar voor zyn oogen ziet, ’t zy dat het innbsp;’t een of’t ander Brand verwekke, ’c zy datnbsp;het Licht en Lichtende Vonken ofStraalennbsp;Van zig geeve. Wie weet niet, dat men bynbsp;Nagtzoo wel als by Dag, en overal op welke plaats men zig bevinde, twee zoogenaamde Vuurfteenen, of twee gemeene Keijer,nbsp;die men tegen malkander flaac, Vonken kannbsp;dogn uitgeeven ? Dat het Hoefyzer van eennbsp;Paard, of de Yzeren Band, die cni het Radnbsp;Van een Koets of ander Rytuig legt, datnbsp;over de Straatfteenen fnort, ’erdikwilseennbsp;gsnfche Straal Vuurs zig op vertoonen doet?

J^at de AlTen der Wielen door de wryving hunnen in brand raaken; en dat de Vyl vannbsp;S 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een

-ocr page 306-

27lt;5

Eigenschappen

XIII. een Smit een Stuk Metaal zooheetkan maa-^ ken, dat het Hout aanfteekt ? deel. Maar nergens blykt die algemeene ver*nbsp;Bewys fpreiding der Vuurftof over den ganfchennbsp;lElektriJi- Aardbodem, en derzelver tegenwoordigheidnbsp;teit, op alle plaaczen, zigtbaarder en handtaiie-iyker door, dan uit de verwonderens*nbsp;waardige Verfchynfels, dïeonsde Elektrifiquot;nbsp;teit vertoont. Zonder zig aan Eigenzinnig'nbsp;heid fchuldig te maaken, kan men ’ernbsp;wel langer aan blyven twyfFelen , of denbsp;Stoffe, daar de Natuur zig tot bet doennbsp;dier Wonderen van bedient, is, ten min'nbsp;ften zoo veel het wezendlyke en ’t oorfprofl'nbsp;kelyk Beginfel aangaat, de zelfde als hetnbsp;HoofdfloffeJyk Vuur. Deeze Stoffe, 'nU,nbsp;bevindt zig overal, dewyl zig alles Rlektri'nbsp;zeeren laat; en zy bevindt’er zig aliyd, de'nbsp;wyl men altyd Ekktrmeren kan.

Haar Wanneer men door eigen Ondervinding ^Hoofd* en ’c zien der Proeven zelf eens volkomennbsp;hoffeiyk overtuigd is, dat de Elektrike Stof en dienbsp;Vuuf.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vuur wezendlykééne zelfde zy, zal

men nier wel meer van zig verkrygen kun*

neD»

-ocr page 307-

277

VAN HET Vuur.

Den, dat men geloove, dat de Warmte en XITI. het Branden van een Lighaam aan de Bewee-L S.

I* AF*

ging enkel en alleen van de eigen Deeltjes deel. van het Lighaam , dat warm wordt ofnbsp;brandt, moet toegefchreeven worden. Wantnbsp;die Vloeiftof, welke men uit eene Yzerennbsp;Staaf of uit den Vinger van iemand , dienbsp;geëlektrizeerd wordt, ziet voorfchieten, isnbsp;gewiilelyk geen Metaal noch Vleefch: zynbsp;is zelfs van een Aart, die te eeneraaal ver*nbsp;fcbilt van den aart en eigenfchap van dienbsp;Zouten, van die Oliën, van die Lugt, innbsp;wier Mengfel en Gifting men die eigentlykenbsp;Natuur van’t Vuur wil doen beftaan. Doornbsp;dergelyke Uitvloeijingen en Aftrekfeis uitnbsp;een Lighaam te voorfchyn te doen komen,nbsp;zou dat Lighaam een deel van zyn eigennbsp;zelfftandigheid, daar het uitbeftond, verliezen moeten; het zou zig eindelyk geheelnbsp;uitputten: daar nu in tegendeel die brandende Vuurftof, die uit het geëlektrizeerd Lighaam uitfchiec,en deBrandbaare Vogten ont-fteekcjhyna in ’t geheel niets gemeens fchyntnbsp;tc hebben met de eigen deelen van het Lig-S 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;haam.

-ocr page 308-

278

Eigenschappen

XIII. haam, daar ze uitvloeit, noch dezelve la

T_ O

I Af-' nbsp;nbsp;nbsp;opzigtc krenkt of vermindert.

bl, 250.

deel. Men is vry algemeen van denkbeeld,dat Zomrai- zommige StoiFen meer Vuur in zig bevattennbsp;fe^n^ïe'b-^^quot; anderen; dat, ’er by voorbeeld,nbsp;benmeer Vuur is in' Zwavel, in Olie, en Wyngeeft»nbsp;Buskruid, in Pbofphorus, die van Pis gS'nbsp;andere, maakt wordt, en dergelyke Stoffen meer;nbsp;dan ’er is in zeer vele andere Lighaamen,nbsp;fchoon ze zelfs in digtheid van Stof en Ylquot;nbsp;heden met die Stoffen volkomen mogtennbsp;overeenflemmen. Dit Denkbeeld is ganfehnbsp;niet onvvaarfchynlyk. Het heeft ten min-ften zyn gemak, en is zeer gevoeglyk ge-fchikt om reden te geeven van die aanmer*nbsp;kelyke onfteekbaarheid, dat fchielyk ionbsp;brand vliegen,’’t weik zommige Lighaa-men zoo zeer boven anderen eigen is. Ooknbsp;zou men, dunkt my, zo men dit Denkbeeld niet toeffaat, vry wat moeite hebbennbsp;om een voldoende Verklaaring te geeven,nbsp;waarom de tot Kalk gebrande Mynftoffen,nbsp;daar wy te vooren van fpraken, toeneemennbsp;in Gewigt en zwaarder worden: indien an-

ders

-ocr page 309-

279^

van het Vuur,

dcrs dat zwaarder worden inderdaad zoo

! r u nbsp;nbsp;nbsp;LES.

waar is, als hec wel Icnyiic.

BOER-

liAAVE.

Ue Heer Boerhaave nogchans, wiens^ e el. Gezag hier van zeer groot gewigt is, isnbsp;van dit Ge yoelen. Hy meent dat de StofFe den Heernbsp;desVuursop een eenpaarige engeiykvormi-ge wyze overal verfpreid zy, in vafleLig-haamen even eens als in VloeifiofFen, en innbsp;meerder of minder veelheid naar maatevannbsp;de ruimten, die het te vullen heeft. Zoonbsp;dat, volgens zyn gedagten, een Brandbaarnbsp;Lighaam niet daarom verfchiic van een ander, om dat het een grooter m.enigte vannbsp;Vuur in zig bevat, maar alleen om dat des-zelfs eigen Deeltjes van' zulk een aart zyn,nbsp;dat ze zig ligter naar de Werking van hetnbsp;Vuur, als hetzelve tot Leeven en Beweegingnbsp;gebragt wordt, voegen en fchikken kunnen.

De Reden j die hy ’er van geeft, en die zeer aanneeraclyk voorkomt, isdeeze; datnbsp;allerhande Lighaamen, als zy eengeruimennbsp;en genoegzaamen tyd op één zelfde plaats bynbsp;één geweeft zyn, allen den zelfden trap vannbsp;VVarmee verkrygen. Een Tbermometerieerdnbsp;S 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in

-ocr page 310-

Eigenschappen

XIII.

LES.

I. AF-SEXL.

in Water, en vervolgens in Wyngeeftj of in de eene of de andere Olie, van welkenbsp;zoort die ook zy, gedompeld, tekent alcydnbsp;den zelfden Graad van Warmte. Onder-tulTchen is het egter zeker, dat noch in ’tnbsp;een noch in ’t ander Vogt deW’erking vannbsp;het Vuur te eenemaal verdoofd en vernietigd zy, Hoe zal men dan begrypen, datnbsp;die Werking niet grooter en kragtdaadigernbsp;zou moeten zynin den Wyngeeft, dan innbsp;k Water, indien ’er in dat eerftgenoemdenbsp;Vogt een veel grooter getal van Vuurdeelt-jes zig bevond, die alle te gelyk aan ’t werken waren ?

Gevoe len.

hdd^e'^' heken dat deezeZwaarigheid vanvry gen dat groot Gewigt is; maer men ontmoet ’ernbsp;Qok, die van geen minder Gewigt zyn, innbsp;’t Gevoelen van den Heer Boerhaave.nbsp;Want als men met hem veronderftelt, datnbsp;de Brandbaarheid derLighaamen alleen daarnbsp;in beftaat, dat derzelver Deeltjes, of meernbsp;of min naar den aart der Lighaamen gefchiktnbsp;zyn om in Beweeging en Werking te geraa-ken, wanneer het Vuur, dat zy in zig bevat.

-ocr page 311-

281

VAN HET Vuur.

vatten, hen daar toe aanzet, zal men nog XIII. aicyd verlegen zyn om te weeten, waarom^nbsp;die inwendige kragt, dat inoerlyk nog wer- deel.nbsp;kcnd Vuur, ’t welk, naar den Thermometernbsp;te oordeelen, in alle Lighaamen, die op eennbsp;zelfde plaats zig bevinden,even groot fcbyntnbsp;te zyn, geen kragtiger en geen fchielykernbsp;Uitwerkzels te wege brengt op zulken vannbsp;die Lighaamen, wier Deeltjes men gelooftnbsp;dat aan diekragt van’t innerlykVuur minder weerftand gewoon zyn te bieden. Indien de Wyngeell, by voorbeeld, brand-baarder is dan het Water, om reden datnbsp;dezelve uit Oorfpronkelyke Deeltjes begt;‘

Haat, die beter gefchikc zyn om de poogin-gen en werking van het Vuur, dat hy in zig bevat, te beantwoorden en te volgen;nbsp;¦Waarom hebben dan de poogingen en werking, welke in dien Geeft, gelyk men voor-onderftelt, net even fterk zyn als in ’t Water, geen grooter en’kragtdaadiger invloednbsp;op deszelfs Deelen, en brengen’er meerdernbsp;Werkzaamheid en Warmte in voort, dan innbsp;die van’t Water?

S 5 nbsp;nbsp;nbsp;Wel-

-ocr page 312-

XIII, Welke zyde men derhalven ook in dit L E S. Gefchil kieze, altoos heeft men te wagten,nbsp;dat men zig door deeze of geene Zwaarig*nbsp;Het bly ft heden, daar men zig niet uit redden kan,nbsp;2al vinden. De inbeelding, 't isnbsp;waar, zou ons mooglyk wel het een of’tnbsp;ander middel aan de hand geeven, om ’ernbsp;een Antwoord op te zoeken; maar vannbsp;haar alleen verkiezen wy lieffl: geen oplos-fing van Gefchillcn te ontvangen. Van ’tnbsp;begin af van ons Werk hebben wy een be-fluit genomen, om haar geen gunftig Oornbsp;te leenen, ten zy de Ondervinding haarenbsp;voorfprak zy. De Proeven , die ons innbsp;’t Stuk, dat ons hier zoo veel moeijelykheidnbsp;verwekt, eenig Licht zouden kunnen by-zetten, behooren eigentlyk tot de volgendenbsp;Les. Het zal derhalven raadzaamfl zyn,nbsp;dat wy ons Oordeel zoo lang opfchorten,nbsp;tot dat wy ze van naby gezien en naauw-keurig onderzogt zullen hebben.

Laaien we ons voor het tegenwoordige te vreden houden, dat wynuweeten, dat hetnbsp;HoofdftoiFelyk Vuur, het Beginfel en de

oor*

-ocr page 313-

283

VAN fJET Vuur.

oorzaak van alle Vuur; daar wy ons toe XIIL

vervullina onzer behoeften dagelyks van be-^ ^

... nbsp;nbsp;nbsp;I. Af-

dienen; een waarc en eigentlyk genoeindeoEfil.

StolFe is, in haar aart en wezen van alle an* dere Stoffen ondetfeheiden , die ze doornbsp;kragc van haar eigen Beweeging bezielt ennbsp;werkzaam maakt, £en Vloeiüof by uitfteknbsp;en boven alle andere dien naam waardig,nbsp;die haarc Vloeibaarheid nooit verlieft ofnbsp;verliezen kan; van een Hardheid en vannbsp;eeneFynlieid, die geen weerga heeft, ennbsp;die zig overal, in alle plaatzen, op alle ty-den, vinden laat. Dat wy nu vervolgensnbsp;eens onze gedagten laaten gaan over den aartnbsp;en wyze, waar op ze werkt, en, zooveelnbsp;mooglyk is, een begrip zien te verkrygen,

¦ hoe de Werking van ’t Vuur haaren voortgang inaake: door welke verborgen Werktuigen en werkende oorzaaken uit een weinig Vuur.s, uiteenenkelen Vonk, een groote Brand ontftaa, gelyk wy dagelyks gebeuren ziet.

TWEE*

/


-ocr page 314-

a84-

Voortgang

XIII. L E S.nbsp;I. Afdeel.

TWEEDE LID.

0?«r den F'oortgang van ’t Fuur.

De Be- T'^E Werking van ’c Vuur, waanneer Jing^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ze zoo ver voorcgezec worde , dat

door bot-ze Brand verwekt, geiyk ik reeds voorheen wryving,opgemerkt, iseen Verfchynfel, ’t welknbsp;is alleen mep nooit zal kunnen begrypen, hoe hetnbsp;zaak^ii'et'^''' enkele botzing of wryving,'uit denbsp;van den enkele meêdeeling van een zekere bepaaldenbsp;^ng'^vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van Beweeging ontftaan kan,

't Vuur.indien men den fchynbaaren beweeger en beweegende Oorzaak alleen in aanmerkingnbsp;neeme, en in zyne redenecring over dit Stuknbsp;de algemeene en bekende Wetten, welke denbsp;Natuur in de botzing der Lighaamen ge.nbsp;woon is te volgen, in ’t oog houde. Wanneer de eece of de andere Stof door eenenbsp;Beweeging, die haar van buiten wordt meê-gedeeld, in brand raakt, kan ’t niet andersnbsp;zyn, ofdiebotzing en die wryving, de eer-fte Oorzaak van haar onefteeking, moet

kragt-

-ocr page 315-

28j

V^V HET VüÜR.

kragdaadig onderfteund en geholpen wor- XïII. den door een Vertnogenj dat reeds revoo-^ E S.nbsp;ren in die Stof huisveftte, en alleen rnaar^-

DEEL.

naar de gelegenheid wagtte omzigteopen-baaren: een Vermogen^ dat als in Evenwigc ftaat met de fterkts van den zatnenhang ,nbsp;waar mêe de eigen Deelen van ’t Brandbaarnbsp;Lighaam aan elkander verknogc zyn« maarnbsp;dat aanftonds overwinnaar wordt, zoodranbsp;een vreemde magt, die van buiten komt,nbsp;de banden, daar ’t meé in toom gehoudennbsp;wierd, fchuddenen verflappendoet, en.tef»nbsp;fens het Vermogen zelf ook een nieuwennbsp;Graad van Leeven en Werkzaamheid byzec.

Zo er ie:s dergelyks by den Voortgang van ’c Vuur, totBrand verwekkens toe,niet plaatsnbsp;heeft, doet my alles, wat ik gebeuren zie,nbsp;na dat ik den fcherpen kant van een Kei-fteentje tegen een gehard Huk Staal geflagennbsp;heb; het Vonkje, dat in myn oogen flikrnbsp;kert, het Vuur dat in ’t Zwam of Tondernbsp;vat, het aanfteeken van een Zwavelftok,nbsp;van een Takkebos, van een gaofchen hoopnbsp;Houts; dit alles, zeg ik, doet myüitwerk-

zels

-ocr page 316-

285


Voortgang


XIII. I. E S,nbsp;I. Afdeel.


Die Vraagnbsp;ter prysnbsp;door denbsp;Akade-


niie


voorge-

field.


Door

Ter-


zels zien, die hun oorzaak oneindig ver in kragt te boven gaan, en, zoo ’er niets meernbsp;onder werkt, dan die oorzaak alleen , ennbsp;die alleen dat alles uitvoert, is alles, watnbsp;ik gezien heb, een waaren eigentlyk Wonderwerk: want het is een Grondwet in denbsp;Natuurkunde, een vafte Zetregel, die vannbsp;de ganfche Wereld erkend wordt, dat hetnbsp;uitwerkzel niet grooter kan zyn dan zynnbsp;oorzaak.

Deeze Bedenking is waarfchyniyk ook de reden geweefl:, die de Koninklyke Aka-demie der Weeteiifchappen het befluit deednbsp;Deernen, om ten onderwerp voor den Prysnbsp;van ’t jaar 1738 , het onderzoek van denbsp;Vraag, over de Natuur in den Voortgang vannbsp;’t Vuur, voor te ftellen : een Vraag, die zynbsp;ongetwyfFeld voor gewigtig en voor zeernbsp;moeijelyk aanzag; dewyl zy, in ’t opftcl vannbsp;haar Bekendmaaking zig tot alle Geleerdennbsp;van alle Landen en Ryken byzonderlyk rigt-te en dezelven verzogt ’er debplosfing van tenbsp;geeven.

Van alle de Stukken, die ’er tot Beant-

woor-


-ocr page 317-

287

VAN HET Vuur.

woording inkwamen, en om dienPrys ftree- XIII. den, zyn ’er drie door de Akademie ge L E S,nbsp;kroond , en twee andere waardig geoor-DEgL.'nbsp;deeld, om door druk in ’t Licht te komen, fcheidennbsp;Deeze twee laacfte zouden raooglyknbsp;met die drie eerde den Prys gedeeld hebben,nbsp;indien derzelver Schryver zig , in navolging van den Heer Boeshaave , niet mer-kelyk meer hadden bezig gehouden metnbsp;zaaken, waar over men de Ondervindingnbsp;en Proef kan raadpleegen, dan wel met denbsp;voorgeftelde Vraag, die egter de Hoofdzaaknbsp;was, daar men in dit Geval ter aplosfingvannbsp;’t Gefchil, inzonderheid vereifchte dat opnbsp;gedoeld werde.

De drie eerde Stukken bevatten zeerOnder-fchrander uitgedagte Vindingen en beelden over den Voortgang van ’c Vuur.HeerEu-Men begrypt ligtelyk, dat alles, watmen'^®*^’nbsp;over dergclyk een Vraag zeggen kon, on-vermydelyk min of meer op de eene of denbsp;andere Onderftelllng ruften moeft. Maarnbsp;onder anderen vind ik ’er eene, die roy al-tyd zoo natuurlyk is voorgekomen, en die

met

-ocr page 318-

288

Voortgang

XIII. met alles, wat onze uiterlyke Zinnen ons

LES. van het Vuur, en deszelfsverfcheiden Voor-

I Af« nbsp;nbsp;nbsp;*

j9EEL. gsogen leeren, zoo wel gepaft en juift fchync over een te fteintnen, dat ik nooit heb ge*nbsp;twyffeld, om haar boven anderen den voorrang te geeven. Déeze onderftelling 'isnbsp;van den beroemden Heer Euler , toennbsp;Hoogleeraar der Wiskunde te Petersburg-»nbsp;en Lid van de Koninklyke Akademie dernbsp;Weetenfchappen van Berlyn» daar hy zignbsp;thans bevindt. Door de Denkbeelden, inzonderheid, van dien fchranderen Wiskon-ftenaar te volgen, zal ik, met weinig woorden , den Leezer, zoo veel mooglykis, eennbsp;begrip tragten te geeven, hoe het Vuur,nbsp;dat zig binnen in een Brandbaar Lighaamnbsp;onthoudt, de kragt bekomt, dat het innbsp;ftaat zy om een uitwerkzel te doen geborennbsp;worden, ’t welk naar den uiterlyken fchynnbsp;het Vermogen, daar men zig van bedientnbsp;om ’er eerftLeeven en Werkzaamheid aannbsp;te geeven, zeer ver te boven-gaat.

enBrand.

Warmte Op twëerlei vcrfcheiden wyzen breidt

zig de Werking van het Vuur door deLig-

haa-

-ocr page 319-

28P

van het VüüR.

haaraen uit. Zorntyds verwekt het ’er al- xiIL leen maar die inwendige Beweeging derL E S.nbsp;Deeltjes in, welke wy door ’t gevoel gewaar d’e e unbsp;geworden en Warmte noemen; en die, zonder merkelykeverfpillingen vervlieging dernbsp;Deeltjes, in ’t Lighaam plaats kan hebben.

In dien Baat bevindt zig een (luk Steen of IVletaal, dat men eenigen tyd in een Ketel,nbsp;by voorbeeld , net heet Water heeft latennbsp;leggen, en dus warm worden. Maar bynbsp;andere gelegenheden beweegt en fchudt hecnbsp;Vuur dermaate de eigen Stof van het Lighaam, daar het zyn werkzaamheid in oef-fenc, dat zy deszelfs kleine Stofdeeltjes vannbsp;elkanderen fcheidt en losbreekt, dezelvetinbsp;wegrukt en vervliegen doet; gelykmenaannbsp;een ftuk Houts gebeuren ziet, dat men opnbsp;gloeijende Kooien 'egt.

Zoo lang’er niets anders plaats heefr, danf5enk-een enkele overzetting en racódeeling nbsp;nbsp;nbsp;.j

Warmte, gefchiedt alUs, naar het althansmeêdee-iiiterlyk fchynt, volgens den Regel der be- warmte-kende en gewooreNatuurwetten, Het Lighaam, dat een ander warm maakt; geeft

IV. Deel. nbsp;nbsp;nbsp;Tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hec-

-ocr page 320-

XIII. hetzelve nooit meer , en zelfs nooit too iquot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ontvangen had. Het Lig*

mEL. haam, dat warm gemaakt word, verkryg^ zyn Warmte altyd ten koften van dat Lig*nbsp;haam, 'c welk men ’er zyn Warmte aan l^atnbsp;' meêdeelen; even eens gelyk een Lighaam»nbsp;dat in Ruft is, geen Beweeging ontvangt)nbsp;dan ten koften van een ander Lighaam datnbsp;’er legen aan botft, en door deszelfs B®'nbsp;weegkragt onderling met hun beiden te dee*nbsp;len. Op deeze wyze gaat het doorgaansnbsp;in ’c algemeen met de Warmte toe, Indieonbsp;’er eenige uitzonderingen op dien algemeS'nbsp;nen Regel vallen, indien men ’er zomtyd**nbsp;eenige Byzonderheden in opmerkt, kannbsp;die gevoeglyk en met reden aan deezenbsp;gcene toevallige Oorzaaken toefchryveO quot;gt;nbsp;van welke het bier de plaats niet isnbsp;fpreeken.

In den

Brand

heeft

Het is dan in zulke gevalleojinzonderheidf waar in Brand en vervliegingof merkelylt®

iets by- verfpilling van Deeltjes plaats heeft, dat

plaats aan de Stoffe des Vuurs een zoort van B^' weeging of Neiging moeten toefchryvc*’'

-ocr page 321-

apt

VAN HET VüÜRi

die haar in ftaat fielt, om, als uit zig zei. XIII. ve en door haar eigen kragten, die merk ^ ES.

1. AF”

waardige Voortgangen te maaken, welke er deel. op den eerden indruk of botzing volgen,nbsp;waar door men haar Leeven en Werkzaamheid begon te geeven. Laaten we ons datlnbsp;verbeelden, of liever, ’t geen anderen zignbsp;verbeeld hebben, voordellen, en de moog-lykheid van ’t geen wy tot dus ver gezegdnbsp;hebben, ophelderen en daaven door voor*nbsp;beelden, die zulks verdaanbaarder en waar-fcbynlyk zullen maaken.

Het is mooglyk, en dit Denkbeeld heeft DeViiur-leeds zedert langen tyd de ervaarende beroemdde Natuurkundigen tot begundi een Uit-gers gehad (*), dat deStolFe desVuurs,nbsp;haar eigen aart, een uiczetcendekragc heeft;nbsp;ik wil zeggen, dat men yder van derzelvernbsp;StofJeelcjes zou mogen aanmerken als eennbsp;klein Balletje, dat, zamengedrukt, zig weer

poogt

(*) MALEBRANCHE. Memoires de l'Acai. dis Sc;Vw»

*es. iSpp, p_g5_ LEMERY ibU, 1705. p.400. BOER-HAavE Elem.ChemU,^. 3 S3.

T a

-ocr page 322-

292

XIII.

LES.

I. A F. OEI L.

Dit

Denk

beeld

opgehel

derd

door

Glazen

Bollet

jes.

Voortgang

poogt te herftellen en naar alle zyden been uit te zetten; of ook wel, als een verzameling van kleine Deelrjes, die onophoudtly-ke poogingen doen, om zig van malkandernbsp;te vervsryderen, en zig overal heen in ’cnbsp;ronde uit te breiden, om meer ruimte tenbsp;hebben en grooter Veld te beflaan ; eveneens omtrent gelyk men de allerkleirftsnbsp;Lugtbelletjes zig uitzetten ziet, en in grootte toeneemen, als men ’er hun gelegenheidnbsp;en reden toe geeft.

Laat ons dit eerfte Denkbeeld nu een* overbrengen tot Lighaamen van een ban-delbaare grootte, en onderftellen, dat men»nbsp;by voorbeeld, eens in een Teenen Korfjenbsp;een honderc kleine Glazes Bolletjes gedaannbsp;heeft, van binnen bol, met een taamely^nbsp;flerk zamengeperfteLugt gevuld, en dig^nbsp;toegeflopt, en zoo dun van Glas, datnbsp;de kragt der Vloeiflof, die ze in zig bevatten , ter naauwer nood weêrflaan kunneO-•Indien nu door ’t een of ’t ander geringd®nbsp;toéval één van die Bolletjes, die zoo broSnbsp;zyn en yder ocgenblik als op ’t breeke»

ftaaii»

-ocr page 323-

29J

VAN het VüUR.

ftaan, geftoocen wordt, begrypt men ligte. xill, lyk, dat zulk een ftootje, hoewel maar zeer^^- E S,nbsp;klein, door de weder werking der Veerkrag-tige Vloeiftof, die ’t bevat, geholpen, denbsp;Deeltjes van het Glas dermaate fchuddennbsp;zal, dat ze ’erdoor verbryzeld zullen worden: deze Stukjes weder, door de Lugt,nbsp;die zig met kragt uitzet, met geweld voort-gedreeven, en tegen de naafte Bolletjes aanvliegende ,zullen dezelven ook vcibryzelen;nbsp;die wederom op hun beurt om de zelfdenbsp;reden de volgende eveneens zullen handelen, en de fchade algemeen maaken. Door

Zien wy niet iets van den zelfden ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kruid,

dat tameJykwelmccdic onderfteld uitwerk-

zei overeenkomt, en tot de zaak, daar wy hier van fpreeken, meer betrekking heeft,nbsp;gebeuren in de fchielyke ontvlamming vannbsp;een Laading Buskruid, door het aantteekennbsp;alleen van eenige weinige Korrels veroorzaakt? Yder van die Korrels kan men aan»nbsp;merken als een klein Bolletje, dat om denbsp;kragt der Vuurdeeltjes, die het in zig bevat, te weêrftaan, ongemeen bros is. Wantnbsp;T 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;waar-

-ocr page 324-

2f4-

¦^'OORTGAlfO

XIII, waarin beftaat de brosheid eigentlyk vaa ^ A r«* Lighaam ? OngetwylFeld daar in, dacnbsp;DE£u deszelfs Deeltjes zeer gemakkelyk vanéénnbsp;wyken, en zig met dc geringfte moeite vannbsp;malkander fcheiden laaten: maar nu weetnbsp;men, dat het Salpeter, de Zwavel , denbsp;Houtskool, welke telFens met de Lugt, dienbsp;niet nalaat zig’er onder te mengen, hetBus'nbsp;kruid uitmaakcn, altemaal StolFen zyn, dienbsp;door het Vuur zeer gemakkelyk van één tcnbsp;fcheiden en te ontbinden zyn, en deszelfsnbsp;Werking niet dan zeer weinig weerftandnbsp;bieden kunnen.

Vuur- Ik fta toe, dat ’er in myne Gelykenis van

deeltjes, deEuskruidkorreis met de Glazen Bolletjes, binnen

een an- die met zamengeperfte Lugt gevuld door benoo^°^^^° Hoor, een kragr, die van buiten komt,nbsp;verbryzeld worden, een merkelyke ongC'nbsp;lykheid plaats heeft: want de Vonk , dienbsp;een Kruidkorrel aanfteekt, doet zulks zeefnbsp;waarfcbynlyk op geen andere wyze, dannbsp;door het Vuur, ’t welk die Korrel van biO‘nbsp;nen in zig bevat, onmiddelyk en door aan'nbsp;raaking leevendig en werkzaam te maakeo»

Doch

-ocr page 325-

295

VAN HET Vuur.

Doch men moet onderzeilen, dat het eerde XIII. Glazen Bolletje, 'c welk ik door een ftoot-L ES.nbsp;je, dat’er van buiten tegen gefchiedde, heboEjjL.nbsp;doen verbryzelen, ook eveneens verbryzeldnbsp;zou zyn geworden, indien de üitzettings-kragt van deLugt, die het in zig befluit,nbsp;door de eene of andere oorzaak , welkenbsp;men wil, flegts een enkelen Graad vergrootnbsp;ware geworden: en dat de naadeBolletjesnbsp;vervolgens ook aan dukken zouden fprin-gen, zo dat eerde Vakje Lugts, uit zyn ge-vangenis ontkomen, op hun het zelfde uit*nbsp;werkzel deed, ’t welk de eerde oorzaak opnbsp;dat Vakje Lugts gedaan had. Laaten wynbsp;dan eens by dat eerde Denkbeeld blyven,nbsp;dat uit onze Gelykenis voortvloeit; naame-lyk, dat een Brandbaar Lighaara, als eennbsp;Korrel Buskruid by voorbeeld, eene verzameling is van kleine hoopjes van Vuur-deeltjes , van welke yder bewonden is ennbsp;omkleed met een andere Stoffe, die wel dcnbsp;eigenfchap niet heeft, dat ze zig uit kannbsp;zetten, maar aandonds gereed is om zig vannbsp;een te fcheiden en in dukken te breeken,

T 4 nbsp;nbsp;nbsp;zoo

-ocr page 326-

Voortgang

XIII. L E S.

I. Af-DfiEL.

ZOO dra de Uiczettingskragt van de V^loen ftof, die ze in zig bcfluit, haar daar toenbsp;zal noodzaaken; laten wy, zeg ik, by dienbsp;eerfte Denkbeeld blyven, en nu eens zien,nbsp;op welke wyze een Vonk Vuurs, van buiten daar tegen aankomende, dat uitvverkzelnbsp;zal kunnen veroorzaaken, en brand doennbsp;ontdaan.

dringen Men moet zig hier te binnen brengen, ’t z^^amernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voorheen gezegd hebben; dat alle

gewor- Lighaaraen, hoe klein en fyn zy ook wezen mogen, de Hoofd(lofFelyke Deeltjes alleennbsp;uitgezonderd, hunne openingen en ledigenbsp;tuflehenruimten hebben: dar, wanneer ver-fcheiden Deeltjes van Stoffe zig by één voegen en vereenigen om met malkander eennbsp;Stofklompje, een Lighaamrje, uit te roaa-ken,diebyéénvoegiDg en vereeniging nooitnbsp;zoojuid, zoonet en volkomen gefchiedt,nbsp;of daar blyven altyd nog in dat Klompjenbsp;kleine openingen en ledige Holletjes, dienbsp;I Deel gevuld zyn, hier en daar over; gelyknbsp;wy in onze Tweede Les aangemerkt en be-weezen hebben. Dus moeten wy derhalven

ook,

-ocr page 327-

297

VAN HET VüÜR.

Dok, als we ons een klein deeltje Vu'irftof, Xllf. met een dun Velletje van dat Mengfcl, waar^ K S.nbsp;uit het Buskruid beftaat, omkleed, verheel deel.nbsp;den , ook denken , dat die omklecdfel, dat i Stuk,nbsp;Velletje, niet net en naauwkeurig overal,nbsp;maar op een min of meer gebrekkelyke wy-volg.nbsp;ze aan één gevoegd is, en dat het Vuur, ’tnbsp;welk ’er van binnen in zit, en zig daar innbsp;gevangen laat houden, zoo lang deszelfsnbsp;Uitzettingskragt nog niet fterk genoeg is,nbsp;om door die naauwe openingen en doorgangen heen te dringen, niet nalaaten zalnbsp;dezelven te overweldigen en zig een ruimenbsp;baan te maaken, zoo dra het meer kragtennbsp;krygt en werkzaamer wordt.

En indien deeze vermeerderd? werkzaam - maaken heid het Vuur in Haat kan Hellen, om metlt;^snbsp;zyn Deeltjes van binnen door te dringen bolletjes

naar buiten, kan dezelve ook die Deeltjes'Vtrkzaa. op de zelfde wyze kragt geeven, om van ’nbsp;buiten door een dergelyk Omkleedfel zignbsp;een weg te baanen naar binnen, en dus denbsp;naafte hoopjes Vuur, die ook in dergelykenbsp;Velletjes beflooten leggen, na door die Vel-T 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;let-


-ocr page 328-

apS

XIII.

LES.

I. Afdeel.

en ver-

oorzaa-

fcen een

algemee-

ne Uit-

fpatting

en

Brand.

Oorzaak

van ’c

verbry-

zelen

der om.

kleed-

iels.

Voortgang

letjes heen gedrongen tc zyn, aan te floo-ten, en hun dezelfde Werkzaamheid by te zetten.

Op deeze wyzeallenskens, één voor één, en van ftuk tot ftuk voortgaande, zullennbsp;eindelyk alle hoopjes Vuur werkzaam worden, hun omkleedfel breeken, verbryzelen,nbsp;derzelver ftukken doen vervliegen, en zignbsp;in vryheid (tellen ; uit al die byzonderenbsp;uitzettingen en ontfteekingen zal eenalge-meene Uitfpatting en Brand ontdaan, dienbsp;min of meer fchielyk zyn zal, naar maatenbsp;van eenige verfchiilende omdandigheden,nbsp;daar ik nu van zal fpreeken. Maar eer iknbsp;verder gaa, zal ’t gevoeglyk zyn, datikee*nbsp;ne zvvaarigheid, die zig hier zeer natuurlyknbsp;opdoet voorkome.

Waarom, zal men zeggen, verbreekt en verbryzelt dat kleine hoopje Vuurs, innbsp;zyn omkleedzel, gelyk ik vooronderdeldnbsp;heb, beflooten, zyn gevangenis, en doetnbsp;het de Stukken van ’c zelve overal heennbsp;fprisgen en vervliegen ; indien het doorgangen open vindt, waar door ’t ontfnap-

pen

-ocr page 329-

299

VAN HET VüUR.

oen kan, cn dus Vryheid heeft om ’er uit Xllt

,0 nbsp;nbsp;nbsp;LES.

icraaken? nbsp;nbsp;nbsp;^

Hcc breeken en verbryzelen van het om-deel. kleed fel komt daar van daan, dat de werk-zaamheid, die het bezit, merkeiyk grooternbsp;is, dan de vryheid die het heeft om doornbsp;die al te naauwe doorgangen teontfnappen,

De Uitfpatting is ’er wel ongetwyffeld een weinig minder fterk door, en zou zekerlyknbsp;geweldiger zyn, indien het omkleedfel vol-maakt digc was cn ’c Vuur van alle kantennbsp;vaft en naauw beflooten : maar de Uitfpatting zal ’er niet te eenetnaal door weggenomen en vernietigt worden. Een Boom, dianbsp;hier en daar fcheuren heeft, zal, beken ik,nbsp;wel met minder kragt flaan, dan ze doennbsp;zou, indien ze geheel en volkomen digt was;nbsp;maar zy zal egcer flaan, gelyk men ligtelyknbsp;zal willen gelooven, cn in Hukken van éénnbsp;fpringen.

Hoe grooter het Getal is van die kleine ftn bran-Deelcjes Vuur, met die broffe en yle Vellet-jes omkleed, gelyk ik ze zoo aanflonds be-en ver-fchreeven heb; dat zig in één zelfde Lig»^

haamt»


-ocr page 330-

300

Voortgang

' XIII,

I. E S.

I. Af. PREI..

haamtjcby één bevindt, hoe ze meer gc-meenfchap met malkander zullen hebben, en hoe dat ganfchc Lighaaratje daarom tenbsp;Brandbaarder zal zyo en ligter Vuur vatten:nbsp;de minde Vonk zal het eensklaps aan allenbsp;kanten in Brand doen vliegen; en naauwe-lyks zal ’er van ’t ganfche Lighaamtje eeni-ge blyken voetftap overblyven. Dus zietnbsp;men, dat zommige Stoffen ongemeen fchie-lyk Vlam vatten, en binnen zeer korten tydnbsp;te eenemaal verbranden en vervliegen.

anderen

agter.

Maar indien de orakleedfels van deVuur-deeltjes vader verbrandenzamentiangheb* Stoften ben; indien derzelver openingen en door-togten of te naauw zyn of te wyd; indiennbsp;de onderlinge gemeenfchap der Vuurdeelt-jes door tuflchenleggende brokjes Stof vannbsp;een anderen aart afgebroken en belet v/ordt;nbsp;zal de voortgang van de aanfteeking en Brandnbsp;traager zyn. De werkzaam gemaakte Vuur-deeltjes zullen meer tyd noodig hebben, omnbsp;de nabuurige Deeltjes dezelfde Werkzaamheid by te zetten; efi, nadat dieDeelenvannbsp;het gemengd Lighaara, die het meed ge-

fcbikt

-ocr page 331-

301

VAN HET Vuur*

¦fchikt waren om voor die werking van het XIII» Vuur te wyken, door den Brand ontbondennbsp;en vervloogen zullen zyn,zullen ’erandereneet.nbsp;Deelen van dat Lighaam overblyven, dienbsp;alleen maar warm zyn geworden, en in hunnbsp;geheel gebleeven zyn. Als men Brandewynnbsp;aanfteekt, zal het Geeflryk gedeelce van hetnbsp;Vogc branden tn vervliegen; maar het VVa-ter, of het geen men Pblegma noemt, zalnbsp;op den Boden blyven leggen, en men zalnbsp;bevinden, dat het flegts min of meer Warm-te heeft aangenomen. Eveneens gaat hetnbsp;ook omtrent met een ftuk Brandhout, datnbsp;men aan’t Vuur legt: die Deelen van ’t zelve, welke voor de werking van ’t Vuur,nbsp;aan wiens geweld men ’t blootftelt, wykennbsp;kunnen, worden ’er door verteerd en vervliegen, maar in de Afch vindt men de Aardenbsp;en het vaft Zout agtergebleeven, daar dienbsp;zelfde Graad van Hitte geen vat op oorzaaknbsp;kunnen krygen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van de

Eon Stof derhalven is min of meer Brand-baar van aart, naar maate, dat het Vuur, der ’t welk zy in zig bevat, omkleed is

Deelt-heid.

-ocr page 332-

301

Voortgang

XIII. Deeltjes« die min of meer gefchikt en gC'’ LES.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Qjjj (jeszelfs werking te wy-

DEEL. ken, en, naar maate, dac die kleine omklee-dende Vuurbolietjes door Stofdeeltjes van een verfchiüenden aart min of meer van el-kanderen af gefcheiden, en daar door in hunnbsp;onderlinge geraeenfchap belet worden.nbsp;Zommi- Maar indien het Vuur, gelyk wy vooron*nbsp;fesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Overal is, en silom verfpreid

een

zwak

ker.

Lighaa- door alle Lighaamen, moet’er zig ook Vuur onthouden in de Stofdeeltjes, die de ont-fteeking van de andere verdraagcn. Deezenbsp;Klompjes moet men dan ook aanmerken alsnbsp;Bolletjes, die binnen in zig Vuur bevatteD,nbsp;en dewyl alles zyn openingen en ylhedennbsp;heeft, moet hetzelve daar in ook een opennbsp;doorgang en vrije gemeenfchap naar buiten,nbsp;en van buiten naar binnen vinden: maarnbsp;waarom fpringen ze dan ook niet, evennbsp;gelyk de eerfte, aan ftukken ? Waarom bly-ven ze geheel, en, roet één woord, waaromnbsp;wordt de Brand en vervlieging der Deeltjesnbsp;niet algemeen, en ftrekt zig over’t ganfchenbsp;Lighaam en alle deszelfs Deelen uit ? Het

geen

-ocr page 333-

303

VAN HET Vuur.

geen we zoo aanftonds te vooren gezegd xill. hebben, geeft ons het Antwoord opdeeze^ ^ S.nbsp;Zwaarigheid aan de hand. In een gemengd JgBL.nbsp;Lighaaia, naamelyk, zyn alle de Deelen,nbsp;die Vuur in zig bevatten, niet even gefchikcnbsp;om voor den zelfden Graad van Werkzaamheid van die Hoofdftof te wyken: zommi»nbsp;gen fpringen aanftonds in ftukken en ontbinden zig fchielyk, terwyl anderen of vaster van zatnenhang die eerfte poogingennbsp;weerftaan, of yler vanftof mooglyk en metnbsp;meer openingen voorzien, her. Vuur dat hennbsp;uitzet en lpant,doortogteo geeven,waar\doornbsp;het met een fchielykheid, die het vermogennbsp;van zyn Uitzettingskragt byna evenaart,nbsp;naar buiten ontfnappen kan. In onze gely-kenis van de holle Glazen Bolletjes vooron-derftelden wy, dat ze alle even bros waren;nbsp;maar zo ’er verfcheiden van dezelve, bynbsp;voorbeeld, vyf of zesmaal dikker van Glasnbsp;waren, zouden die niet alleen geheel bly-ven, maar men begrypt ook ligtelyk, dat zy,nbsp;door huntuffehenkomften afftuitingjdever-bryzeling van de andere zouden kunnen be.

Iet-

-ocr page 334-

i04

Voortgang

iXill.

les

I. Af-cee L.

letten; of ten minflen oorzaak zyn, dat ’cr zoo veel niet aan üukken raakten.

Maar deeze Deeltjes van de StofFe, die anderen doorgaans de eerde poogingen en werkingnbsp;met dannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^eef(|;aan, fcheiden zig van

fterker één en vervliegen, of ontbinden zig einde-eygj, gdy^ dc andere Deeltjes, als die werking van ’c Vuur een langer tyd duurt,nbsp;of als dezelve derker aangezet, en kragc-daadiger gemaakt wordt. Dus ziet men denbsp;aüervadde Deeltjes der gemengde Lighaa*nbsp;men eindelyk losgeraaakt worden ,• het Zout,nbsp;by voorbeeld, verandert in Vogt, de Aardenbsp;wordt of Glasagtig, of tot een fyn oncad-baar dof; en deeze en dergelykeUitwerk-zels geevenons altyd de duidelykdeblyken,nbsp;dat de Deeltjes ongemeen derk verdeeldnbsp;zyn geworden.

Ongemeen e klein

’tZ.i naauwlyks noodig zyn te melden, dat men deeze kleine met Vuur gevulde Bolheid' derlerj's, gelyk wy ze töt nog toe vooronder-boHet-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hebben, om cenig begrip te krygen van

jes. ’t ontdeeken en in Brand vliegen van gemengde Li-haamen; niet moet aanmerken

als

-ocr page 335-

VAN het VdUR.

ais iets, dat voel of zigtbaar is; die kleine xiil;

zoorten van Wezens, indien ze ’er inder-ï- S.

, 1 -Af-

daad zyn^ en van dien aart en vorm, alSu^^L. de inbeelding ons daar defcheisvan maakt;nbsp;moeten zoo verbaazend fyn zyn , dat hetnbsp;allerkkinfte Lighaamtje, dat men met hetnbsp;befte Vergrootglas zien kan, nog een grootnbsp;getal van dezelve in zig bevatte. De onbe-gryplyk verregaande Deelbaarheid der Stofjnbsp;daar wy in onze Eerfte Les de Elyken en i pjgei.nbsp;Proeven van hebben aangetoond, en de on-1 Stuk.,nbsp;gemeene fynheid van het Vuur, dat overalnbsp;in doordringt, alles deelt envanéénfcheidtinbsp;geeven ons Regt om dergelyk een Onderftel»nbsp;ling te maaken. Het allerdunfte Vezeltje,nbsp;zoo van dierlyke Lighaamen als van Ge-vvaiTen, het allerkleinfte Korreltje Metaal,nbsp;dat men met het oog onderfcbeiden kan, isnbsp;dan, moet men denken, inderdaad niet anders dan eene, fcboon voor onze Zinnennbsp;niet merkbaare, verzameling van ai derge-lyke kleine zoorten van Wezens, van a! zulke Stofklompjes of Lighaamtjes, die zelvenbsp;ook uit verfcheiden Stukken zamengeretnbsp;IV. Deel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;èynj

-ocr page 336-

306 nbsp;nbsp;nbsp;VoORtOANG

xiir.

LES. I. Afdeel.

zyn; die daar in allen malkanderen ge!y^

zyn, dat zy, elk in zyn Middelpunt, een klein brokje Vuurs bevatten j doch daar innbsp;weder van elkander verfchillen, dat zy allennbsp;niet even fterk en vaft van zanaenhangnochnbsp;even bekw-aatn zyn, om alle Graaden vannbsp;Uitzectingskragt, welke decze inwendigenbsp;Vloeitlof op hun zou kunnen oelFenen, tenbsp;wéerftaan, en zonder breeken uit te houden.

Het Vuur Wy mogen hier nog welbyvoegen, dac dewyl het Vuur zig tog overal bevindt,nbsp;tulTchen hetzelve rjet alleen in het binnenft van dienbsp;fetje^b'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bolletjes, daar’cinbefloo-

ten is, zyn vcrblyf heeft, maar dat het zig ook onthoudt in de kleine ledige ruimten ennbsp;tuffchenwydten,v7elke die Bolletjes tuffchennbsp;zig open laaten: zoo dat al die gangen ennbsp;doortogten, met Vuur vervuld,- en onderling met malkanderen gemeenfchap hebbende tot aan de Oppervlakte toe, altyd be«nbsp;kwsame gelegenheid hebben, om de werking van het Brandbaar Lighaam, dat mennbsp;’er van buiten tegen aanhoudt, naar bin-

over

-ocr page 337-

307

VAN HET Vuur.’

over èe brengen, en aan de alleriowendigfte XJir. Deelcies zelfs mede cedeelen: eveneens om-^ ^nbsp;trenc gelyk een Loop Buskruid, dien men deel.nbsp;aan ’c één eind aanfteekt, den Brand tot aannbsp;de Myn brengt, die wat verder af in dennbsp;Grond verborgen zit.

Uit alles derhalven, wat ik tot nog toeDeWer-gezegd heb, ziet men duidelyk, dat betont-fteeken en in Brand vliegen derLighaamen nbsp;nbsp;nbsp;op

uitwerkzel, dat genoegzaam altyd merkelyk begrype-^ grooter is dan de zigtbaare oorzaak, die'yk.nbsp;het-VOortbrengt, wederom onder de Ver-fchynfels, daar men zig een begrip en denkbeeld van maaken kan, gerekend mag worden; indien men die wyze van werking, dienbsp;ik vooronderftelde dat ’er plaats by zou kunnen hebben, toeftaat; indien men zig ydernbsp;Brokje Vuur, in een deeltje ftofs, vannbsp;welken aart het zy, als een omkleedfelbe-Booten, verbeeldt als een Veer, die reedsnbsp;voorheen gefpannen, telken oogenblik gereed (laat, om de banden, die,haar wedr-houden, te verbreeken; zoo dra maar denbsp;eene of de andere uitwendige pooging yannbsp;V 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bui-


-ocr page 338-

3o3 nbsp;nbsp;nbsp;Voórtcang

xni. buiten haar te hulp komt, en haarkragt ett . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' werkzaamheid vermeerdert.

I Af»

DEEL, Maar hoe is die Veer eerft gcfpannen,

en wie beeft dat beflooien Brokje Vuurs difi

Veerkragt bygezct?

De Oor- Dit is een geheim van de Natuur,’t welk tot neg toe niet klaar genoeg geopen-kraat desbaard is. Doch, a!ontdekten wydatgeheifhnbsp;onbé? '^nirornermeer; indien de zaak zelve, hecnbsp;keiid. Verfchynfe], maar zeker en ontwyfFelbaafnbsp;is; incien het Vuur zig altoos met die Uit*nbsp;zeiticgskragt aan ons Iaat zien; indien wynbsp;genoegzaame en voldoende redenen hebbennbsp;om te gelooven, dat dit zelfde Vuur, roetnbsp;die zelfde kragt eoEfgenfchsp begaafd, zignbsp;overal ontboudt, en tor zelfs binnen in denbsp;kleinfte Deeltjes StolFe zyn verblyf heeft;nbsp;dan weeten wy genoeg, cm van bet Ver*nbsp;fchynfel van de Ontbranding der Lighaa*nbsp;men, enderztlver voortgangen Verklaaringnbsp;en Oplosfing te kunnen geeven. Indien ik,nbsp;by voorbeeld, een Lighaam had zamengö*nbsp;fteld uit Korrels Buskruid, in een genoeg-zaame Veelheid onder één gemengd, en aan

mal*

-ocr page 339-

309

VAN EET Vuur.

mal'cander verbonden door middel van een XIII. andere daarbygevoegde Ibof, doch die min-^nbsp;der Brandbaar van aart was , en ik daarop deel.nbsp;eenige van die Buskruid korrels aandak, zounbsp;de Brand wel hraft algemeen worden, ennbsp;dat gaufche Lighaam geheel vervliegen ennbsp;onzigt' aar worden ; maar was het juid vvelnbsp;noodig, zo ik my een begrip van dat Ver-fchynfel maaken wilde, en waar dat uit-werkzel ui: onrdond, dat ik will, boe hetnbsp;Buskruid aan die kragt van Uitzetting, aannbsp;die Veerkragt kwam? Zcu het in tegendeelnbsp;niet genoeg zyn , zo ik rcaar will, dat ditnbsp;de aart was \ an het Bu-kruid, dat hetzelvenbsp;met een Uufpattirg ia B-and vlicgr, en datnbsp;de eene Korrel, als hy aangedooken is, alle de anderen aandeekt ? En fchoon ik ’ernbsp;nooit iets meer van wfft en ontdekte, zounbsp;ik daarom egter niet mogen zeggen, dat denbsp;geheele en fchielyke vernieling van dat gan-fche zameogedeldeLighaam , daar het Buskruid een gedeelte van uitmaakte, veroorzaakt is geworden door de Eigenfebap,

V 3 nbsp;nbsp;nbsp;die

-ocr page 340-

310

Voortgang

XIII. (lie het heeft, van met Uitfpatting in Brand iquot; AF^’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

DEEL. Indien het egter in gevallen, daar’taan Gisfin- goede en fcbynbaare Redenen ontbreekt,nbsp;ze'uU vry ftaat Gisfiogen te maaken, verbeeld iknbsp;voort- my die zamentrekkende kragc als van verrenbsp;fpruit.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;200 te fpreeken, de Vee-

ren van het Hoofdftoffelyk Vuur in ’t bin-nenll: van de Lighaamen fpant. Men kan niet ontkennen, dat het allerkleinfte Stof-klompje uit een Verzameling beftaat vannbsp;verfcheiden Deeltjes, die zig met malkan-deren vereenigen en verband maaken, nietnbsp;alleen door zig naaft en tegen elkander aannbsp;te voegen; maar ook door medewerkingnbsp;van een zekere daar by komende en daade-lyke kragt, die hun verband en vereenigingnbsp;zoo vee! te vader maakt; naar maate datnbsp;zy malkander nader, aan meer plaatzennbsp;met meer Oppervlakte raaken. Of deezenbsp;kragc in de Stofte zelve gehuisveft is, zoonbsp;als de metfte der Hedendaagfche NewtO'nbsp;«/aa7ïÊ« bcweeren, dan of ze de Stofdeeltjes

van

-ocr page 341-

311

VAN HET Vuur.

van buiten, door een werking, die ze *er uit XIII. wendig op osffenc, tegen elkanderen aan-^' ^ •nbsp;drukt, gelyk ikgetragt heb te doen begiy-nkaL.nbsp;pen, wanneer ik voorheen van de Hardheidnbsp;en Zagtheid der Lighaamen fprak; is eenil. Deel.nbsp;zaak, daar ’t hier niet op aankomt. Alle^;nbsp;Natuurkundigen, fchoon ze in hun gedag-777. ennbsp;ten over den aart van die kragc veiTchiilen,nbsp;fteinmen egter daar in overeen, dat’er zulknbsp;een kragtis; endiealgemeeneovereenftem-ming zal de Grondflag zyn, daar ik inynnbsp;bewyzen of redeneeringen op bouwen zal.

: Slof-

befluiten ze tus-dcelrjes fchen zig een gedeelte Vuars, dat boe langsnbsp;hoe meer inkrimpt en zig in hoe langer hoenbsp;naauwer plaatsje beklemmen laat, naarmaa*nbsp;te dat de Deeltjes, die het tuflehen zignbsp;befluiten, nader aan elkander komen.

Zoo lang dieStofdeeltjes nog niet naauwer dan tot zekere maate toe met elkander veree-nigdzyn, maakt een gedeelte vandicVaur,’tnbsp;V 4.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;welk

Als de Deeltjes der Stoffe tot elkander naderen, en wederzyds by één getrokken'^'“^dtnbsp;of gedrukt worden , om een kiein Stof

klompje uit te maakenj

-ocr page 342-

312

Voortgang

XIII.

les

I. Af-DKEL.

welk zig binnen al te enge paaien voelt bc* perkt geworden, zig een opening, en ont-fnapc door de voegen, die nog te wydnbsp;zyn om het in zyn Vlugt te ftuicen, naarnbsp;buiten. Tot nog toederhalvcn is datinge-flootenVuur niet meer za-.riengepei ft, nietnbsp;flerker gefpannen , noch digcer naar hetnbsp;Middelpunt op één georeeven , dan hetnbsp;Vuur, dat ’er zig rondom en in Vryheidnbsp;bevindt.

en krygt nbsp;nbsp;nbsp;bragt, die de Lighaamen , door

dus Veer-derzelver Deeltjes, die Deeltjes daar wy hier van fpreeken, hoe langs hoe nader aannbsp;elkander te brengen, en aan één te verbinden, hard maakt; gaat ondertuffcnen vaftnbsp;in haar Werking voort, en doet ’er tweenbsp;Uitwerkzels tefFens door ontftaan. Zynbsp;brengt, naameJyk, de voegen nader totnbsp;elkander, en maakt daar door, gclyk ’ernbsp;noodzaakelyk uit volgen moet, de plaats,nbsp;tulTchcn die v/ederzyds tot één naderendenbsp;Deeltjes begreepen, kleiner van Omtrek.nbsp;Dit is oorzaak, i. dat het Vuur zig daarnbsp;in naauwer beklemd bevindt, dan te voo-

retï.

-ocr page 343-

3gt;3

VAN HET Vuur.

ren, en dat het, door die Zamenpersfing xill. gefpannen, met zyn Veerkragt tegen de^ E S.nbsp;Wanden van zyn Gevangenis wederwerkt:nbsp;en , 2. dat die wederwerking zoo langnbsp;duuren moet en ftand houden, als ze ténbsp;zwak biyft, om de kragt, die het Vuurnbsp;zou moeten doen om door die nu al tcnbsp;naauw geworden voegen te ontfnappen ,nbsp;in vermogen op te wegen en te overtreffen.

In een Lighaam derhalven, dat niet brandt , ftaat het Vuur; dat tog altydnbsp;aan ’t beweegen en werkzaam is, (wantnbsp;nimmer is deeze Hoofdftof in een volkomen Ruft } in Evenwigt; of met zig zel-ven, zoo ver naamelyk de Deeltjes aangaat, die vry en onbeklemd in de ledigenbsp;openingen en ruimfen zig bevinden ; ofnbsp;met de Beletfels, die het, vyanoeer ’t za-mengeperft is, opgeflooten houden, en beletten , dat het zig niet uitzetten en ont-fpannen kan.

Door een dergelyk zoort van WerkingEven ge.

V j nbsp;nbsp;nbsp;is

-ocr page 344-

314

Voortgang

xiir.

L E S.

I. AFDEEL.

lyk de Binnen

is hec misfchien, dac de Lugt, hoe groot haar Uitzettingskragt ook zy, zignbsp;binnen in alle Lighaamen derreaate laatnbsp;op één pakken, dat wyhaar, als ze zignbsp;uit baar Gevangenis ontwikkelt, ruimtohnbsp;lugt. indezien beflaan, die ongemeen veel wydernbsp;wwf** van Omtrek zyn, dan die, waar in ze alleen door de Werking der Natuur opge.nbsp;flooten geweeft was. Het Veifchynfelnbsp;zelf althans behoort onder ’t Getal dernbsp;geenen, daar men niet aan kan twylFelen;nbsp;III.Deel. ik heb ’er de blyken en zigtbaare Proevennbsp;biadz^*'* van aangetoond op een andere plaats: ennbsp;200. amp;c. dit voorbeeld dient byzonder wel tot ftaa*nbsp;ving van ’t Gevoelen van hun, die, ge*nbsp;lyk dat Gevoelen my ook ’t aanneeme-lykll voorkomt, van gedagten zyn, datnbsp;het Vuur, ’t welk binnen in de Stof-klompjes der Lighaamen opgeflooten zit,nbsp;zamengetrokken en in één gedrukt is.

De aart

van

Werk

Het is ontwyffeibaar, dat het Vuur on-ophoudelyk in beweeging en altoos werk-

zaamheidzaam zy; t:iec aüeen m de brandende Lig* derVuur-

-ocr page 345-

VS

VAN HET Vuur.

haamen, die door de ontbinding en ver- XIII,

fpreiding hunner Deeltjes verteerd wor-|^

.les.

1. A F-

den en vervliegen; niet alleen in StoiTen,DEE!., die warm of heet zyn op ’t gevoel; maar deeltjesnbsp;zelfs ook in alle andere zonder onder-

Itend.

fcheid , en die niet meer dan flegts dien flaauwen trap van Warmte bezitten, welken wy Koude noemen. Maar waar innbsp;beftaat die Bewceging, en op welk eenenbsp;wyzc gefchiedt die Werking van ’t Vuur?

Is ’t een Draaikolkswyze omwenteling van Deeltjes, daar eenMiddelpunt-fchuwcndenbsp;Kragt uit ontftaat ? Of is ’t maar een enkel wiggelende Beweeging ? Men zal my,nbsp;hoop ik, wel willen verfchoonen, dat iknbsp;over dit Stuk in geen dieper onderzoeknbsp;trcede, dewyl ik niets, ’t welk tot Opheldering van vraagen van dien aart zounbsp;mogen dienen, van Ondervinding en Proefnbsp;te wagten heb. Mooglyk zyn ’er reedsnbsp;maar al te veel Gisfiagen in deeze Eerftenbsp;Afdeeling ingefloopen ; en het vaft ba-lluit, dat ik genomen heb, om’er my

niet

-ocr page 346-

3i6

Voortgang

I. Afdeel.

XIII. niet dan met de uiterfte fpaarzaamheid ! ^ ^ in dteze myne Leflen van te bedienen,nbsp;zou ’er my een aanzienlyk gedeelte vannbsp;üilzwygend hebben doen voorbygaan, in*nbsp;dien ik ze niet van groot nut en zelfsnbsp;noodig geoordeeld had, om den Geeftnbsp;tot zekerder Kundigheden op te leiden.

Ondertusfehen meen ik met regt te mogen zeggen, dat ik in ’c midden royner Gislingen, terwyl ik dingen, die men nietnbsp;duidelyk en onderfcheiden zag, tragtte tenbsp;raaden, nooit de bekende en aangenoraenbsp;Grondbsginfe’s heb uit het oog verboren ; zelfs niet een zekere zoort van waar-fchynlykheid, die uit voorvallen en Uit-werkzeis van den zelfden aart afgeleidnbsp;kan worden. Het grootlle gedeelte zelfsnbsp;van de Denkbeelden , daar ik my vannbsp;bediend heb, wordt door de beroemdftenbsp;Schryvers erkend, en op welk eene Waarde men dezelve te fchatten heb. e zalnbsp;m.en beft kunnen oordeelen , als men opnbsp;de Waarneemingen en Proeven, daar ik

in

-ocr page 347- -ocr page 348- -ocr page 349- -ocr page 350- -ocr page 351- -ocr page 352- -ocr page 353- -ocr page 354- -ocr page 355- -ocr page 356-