In September 1853, ruim 4 jaren na onze komst Koemeïemhoeai, was de bouw van ons nieuwenbsp;zoo ver gevorderd, dat wij het konden be-'¦’'^kken. Wel was er toen nog geen deur ofnbsp;'®nster in, en alleen boven onze slaapkamer wasnbsp;maar een zolder. In deze en in mijne studeer-*^amer, alsmede in bet achterhuis, ons dagelijkschnbsp;Woonvertrek, waren nog slechts vloeren. In denbsp;'*®dere gedeelten van het huis waren noch zoldersnbsp;*'Och vloeren. Nogtans wilden wij het oude huisnbsp;gaarne verlaten. Niet omdat wij daarin nietnbsp;^''oo telijks waren gezegend geworden: want desnbsp;^eeren zegeningen werden daar buitengewoon grootnbsp;mild over ons uitgestort. Maar het was omnbsp;^ytie gebrekkigheid, bekrompenheid en vuile lig-
l
ging in ’t midden van een’ diepen kleipoel, op eenen smallen bergrug, met legio van de in hetnbsp;dorp rpndloopende varkens onder het huis, datnbsp;wij het zoo gaarne wilden verruilen met het on
voltooide nieuwe huis, gelegen in eenen schoonen indischen tuin.
Ver boven onze gedachten en wenschen liad de Heer ons in dat somber en bouwvallig negerij-huis gezegend. Hij betoonde zich daar aan onsnbsp;als Uitredder uit eene zeer zware , gevaarlijkenbsp;ziekte mijner vrouw, gepaard zelfs met de vrees,nbsp;dat zij blind zou worden. Onze drie- oudste kinderen , MARi.\, JOHAN en siEBOLD, had Hij onsnbsp;d.aar geschonken. Ook had Hij ons de gemeentenbsp;reeds zoo ver doen toenemen, dat wij in bovengenoemde maand, reeds met ruim dertig lidmatennbsp;het heilig Avondmaal konden vieren, terwijl onzenbsp;gedoopten reeds bij honderden werden geteld. Hatnbsp;was van den Heer geschied! Hem daarvoor alleennbsp;de eer, de lof en de aanbidding!
Eer ik er toe overga, om onze verhuizing te beschrijven, moet ik hier eene korte schets leveren van de ligging onzer woonplaats. Mijnenbsp;geachte lezers en vooral lieve lezeressen, voor wienbsp;ik bij voorkeur dit schrijf, verzoek ik beleefd'nbsp;zich voor te willen stellen twee bergruggen vannbsp;p. m. 3000 schreden lengte, gescheiden door een
3
Ondiep ravijn (bergkloof), loopende van bet ¦'vesten naar het oosten. Deze twee bergruggennbsp;*ijn aan bun westelijk eind door eene heuvelacb-*^ige vlakte verbonden, zoodat men langs een effennbsp;pad van den eenen tot den anderen komen kan.nbsp;Bij 'dit pad begint het ravijn , dat het berglandnbsp;in tweeën verdeelt. Genoemd ravijn wordt gevormd door achttien bronnen, stortende nachtnbsp;®n dag uit eene begroeide rots haar water uit,nbsp;'velk water, in verband tot de bijkomendenbsp;^-ware regens, de aarde, ja ook de steenen ennbsp;ï'otsen al meer en meer loswoelt, wegspoelt, ennbsp;*16 scheiding tusschen genoemde bergruggen steedsnbsp;'iieper maakt. Aan het oostelijk einde van ditnbsp;''avijn , waar ook de twee bergruggen door plotseling steile daling zich vereenigen, bevindtnbsp;^•ich eene zeer groote fontein, die jaar uit jaarnbsp;elke minuut tien oxhoofden water uitwerpt,nbsp;onmiddellijk met het water der andere acht-*'i®n kleinere, eenen niet geringen bergstroomnbsp;''0''mt, welke stroom spoedig, slechts op duizendnbsp;*®hreden afstands, met eenen sierlijken watervalnbsp;*'ch nederstort in de rivier Tewalin, vloeijendenbsp;het zuidwesten naar het noordoosten. Naarnbsp;'^eze fontein , stroomende uit eene begroeide rots,nbsp;^*6eft de plaats haren naam ontvangen, Koeme-^-'^tnhoecd, (spreek; Koem-me-hm~hoe-agt;'), hetwelk
-ocr page 4-beteekent: uitstrooming, opwelling, opborreling Vean water ; dus ; bron , fontein.
Op den zuider bergrug, de smalste, lag de oude negerij. De huizen lagen daar zonder denbsp;minste orde als dooreen geworpen, in het middennbsp;van welke ons oud negerij-huis en daar naastnbsp;het kleine niet onoogelijke kerkje stonden. Denbsp;bergrug ten noorden, geheel met digt bosch begroeid , was breeder en had bovendien, 4 a 5 voetnbsp;diep, echt zwarten zandgrond, de schoonste,nbsp;vetste teelaarde, gevormd door den eeuwenoudennbsp;afval van bladeren en takken en verder verganenbsp;planten. Reeds dadelijk na onze komst werd doornbsp;het Bestuur gelast, de negerij naar dezen bergrugnbsp;te doen verhuizen. Alle inwoners wilden dit ooknbsp;wel gaarne, want dan waren zij in den regentijdnbsp;tevens van dien diepen, onzindelijken kleiboderonbsp;verlost en konden zij hunne erven en huizen opnbsp;den schoonsten teelgrond aanleggen.
In het jaar 1850 waren allen druk bezig, om, elk op zijn gekozen erf, het bosch weg te kappen. Ouder die allen behoorde ook mijn persoon,nbsp;wien het oostelijke eind, waar de bergrug naarnbsp;de bergkloof afdaalt, was ten deel gevallen. Hetnbsp;was geen geringe moeite, om het bosch eerstnbsp;omver te kappen , dan te verbranden en verdernbsp;op te ruimen. Daarna werd de plaats, waar het
-ocr page 5-huis moest staan, afgemeten en het overige gedeelte onmiddellijk tot eenen schoonen tuin aangelegd. Dus daar vlak naast die groote fontein , Biet het front naar het oosten gekeerd, waar wijnbsp;nlle morgen de schoone indische zon in harennbsp;ganschen luister konden zien opgaan, w'erd onsnbsp;liuis opgerigt. In de gansche Minahasa is geennbsp;iieerlijker berggezigt dan voor in de galerij vannbsp;Ons huis. Het gansche land, de gronden vannbsp;Manudo, Kema, ja van alle zeiidingposten, ooknbsp;alle voorname bergen liggen daar naakt voornbsp;ons oog.
liegt voor ons, vlak in het oosten, op een’ afstand van 4 uur bemelsbreedte , ligt de vuurspuwende berg SapnetüM, waarop men zeer dik-quot;'ijls , ’s middags om 4 ure, eene soort van zeernbsp;schoone «fata morgana”, luchtverheveling,nbsp;quot;laarneemt, alleen met dit onderscheid, dat zichnbsp;het voorwerp niet, gelijk in Italië, het onderstenbsp;hoven vertoont; een natuurtooneel, dat in onsnbsp;quot;lakke land niet gezien wordt. De berg schijntnbsp;ilan slechts één of een half uur verwijderd. Dienbsp;gansche zijde des bergs, alle kloo'en van bovennbsp;tot beneden, ook stukken uitgeworpen verbrandenbsp;i'otsen, ziet men dan in een merkwaardignbsp;Schoon licht, door de inlanders trang jaJcki,nbsp;B^penlicht, genaamd; een licht, dat naar het strand
-ocr page 6-6
vail Amoermifj tenigkaatst, aldaar aan metisclieii eii beesten een onaangenaam gevoel geeft, maarnbsp;te Koemelemboeai juist eene tegenovergestelde w'er-king heeft. Vooral kan men dan in dat lichtnbsp;den mond des kraters van voornoenidon bergnbsp;naauwkeurig onderscheiden, welk heerlijk gezigtnbsp;soms wel twee uren achtereen duurt.
Zeer digt bij ons erf ten noorden ziet men de schilderachtigste heuvels en dalen, allen vannbsp;boven tot beneden digt begroeid met bosch ofnbsp;' rijst- en niaïsgewas. Maar daar vlak beneden,nbsp;lusschen deze heuvels en ons erf in de diepte,nbsp;bruist en woedt de vreeselijke bergstroom Mo-pilo tot hij zich, bulderende en schuimende,nbsp;tiissohen rotsblokken heen, met de Ttwalin ver-eenigt. Toen wij in 1861 boven Koetnelemhoeainbsp;eeiio wolkbreuk hadden, sleepte hij in zijnen on-stuimigen reuzenvloed rotsblokken mede wan 12 anbsp;1-5 kubieke voeten.
Onmiddellijk ten zuiden naast ons erf ligt de meergenoemde groote fontein, waaruit ik een’nbsp;straal heb afgeleid van 5 duim Khijnl. in middellijn , die twee oxhoofden water in elke minuutnbsp;uit werpt. Onder dezen straal, vallende 4 a 5 voetnbsp;hoog, gaat men met het grootste genot eikennbsp;dag twee keeren een overheerlijk stortbad nemen.nbsp;Men moet in Indië, onder de hitte der regtstan-
-ocr page 7-clige zon wonen, om zulk een bad te leercn 'vaarderen. Onze kinderen, zelfs tot het kleinstenbsp;toe, zouden , als men het hun toeliet, er in geennbsp;Uur onder uit willen gaan. Ook zie ik nog dijc-quot;¦ijls in mijne herinnering den hooggeachtennbsp;Geleerde en Zendingvriend, wijlen Professor denbsp;vriese , toen ZE. ons met een bezoek vereerde,nbsp;even als alle bezoekers, twee keeren per dag naarnbsp;die fontein stappen , om het meest verfrisschendnbsp;iudisoh bad te nemen.
Achter ons huis op tvvee uur afstands hemelsbreedte , vlak in het westen , ligt de sombere met duizendjarig woud begroeide berg LolomMelaang,nbsp;wiens top nog door geen Europeer is beklommen,nbsp;en waar het woud wemelt van kudden antilopen,nbsp;wilde varkens, apen, en van zwermen papagaaijen,nbsp;duiven, rhenocerosvogels en ander wild, die allennbsp;een’ smakelijken schotel opleyeren.
Schrikt niet, lieve Lezeressen, dat onze inlanders de apen, n het lekkerste vleesch naast het toenschenvleesch”, tot hunnen schotel niet verachten. Vraagt het hun maar, en zij zullen het iinbsp;Vertellen, dat ook onze groote reuzenslangen ,nbsp;boa covdrictor, soms ‘2B a 30 voet lang, eene overheerlijke versnapering (smakende als de fijnste pa-ling) opleveren. Deze groote slangen zijn nog alnbsp;zeldzaam gemeenzaam met ons, want zij brengen
-ocr page 8-ons nog al eens bezoeken, wel niet in, maai' toch digt bij het huis op het erf, en het schijntnbsp;wel, dat zij er bijzonder vermaak in scheppen , om op haren tijd, des nachts, ondernbsp;ons huis te komen vervellen; want meer dannbsp;eens vonden wij daar des morgens eene verschenbsp;slangenlmid.
Zouden wij wel eene heerlijker plaats hebben kunnen vinden, zoo schoon, romantisch en aangenaam gelegen als deze?! Doch wegens de ruimtenbsp;moet ik mij bekorten, en daarom vooreerst genoeg over de schoone ligging van het huis desnbsp;zendelings te Koemelembueai.
Ruim vier jaren hadden wij dus zoo gelukkig' en gezegend in het oude negerij-huis doorge-bragt, toen wij in meergemelde maand het voornbsp;goed wilden verlaten. De helft der inlandersnbsp;woonde reeds in hunne nieuwe woningen metnbsp;schoone zindelijke erven. Ook was de schoolnbsp;daar reeds gebouwd, welk gebouw, na onze verhuizing , tevens voorloopig voor kerk zoude dienen. Op den dag onzer verhuizing, zijnde juistnbsp;zondag, wilden wij nog eerst met de gemeentenbsp;het heilig avondmaal vieren; daarna afscheid nemen van kerk en huis, eu voorts het nieuwenbsp;huis, waar reeds alles tot onze ontvangst gereednbsp;was, gaan betrekken.
Des avon4s om half zeven zaten wij aan met Ons ruim dertigtal ledematen , uit mijnen ganschennbsp;Werkkring daartoe opgekomen. O, welke gevoelens bestormden ons daar aan den heiligen disch!nbsp;Naauvvelijks vier jaren geleden dansten schuinsnbsp;legenover de kerk al de schoonste meisjes dernbsp;gausche plaats rond om die ruwe steenen, harenbsp;nigoden, dezen al dansende hare gebeden toezin-Sende, «van ons toch on schadelijk te willen maken in onze pogingen tegen harenbsp;onzedelijke en uitspattende afgoderij.”nbsp;ïln nu ? — Ja, in het verborgene werden dennbsp;góden nog menschenofiers gebragt, en werden ooknbsp;Oog fossos gevierd; maar toch alle heidenen -Oiet van onzen werkkring maar van onzenbsp;Woonplaats - schaamden zich toen reeds, omnbsp;•^lit nog langer in het openbaar te doen. Denbsp;Christus Gods had dus hunne afgoden,nbsp;niet deze hadden ons overwonnen ennbsp;Onschadelijk gemaakt! — In dat onordelijkenbsp;oo onzindelijke dorp met zijne bijgeloovige ennbsp;onzedelijke heidenen, was de Heer door zijn’ Geestnbsp;®n Woord zijne Kerk beginnen te bouwen. Ennbsp;*0 dit begin lag voor den zendeling en zijnenbsp;fïouwe hulpe en allen, die daar op het öogen-met hen aanzaten, reeds de feitelijke voorspelling , dat Koemelemhoeai eenmaal , ja spoedig
-ocr page 10-Voor het gaiische 2?(ï«o«a^o-gebied zonde worden eene levende, geestelijke fontein , n springende totnbsp;ill het eeuwige leven.”
Welk eene stille aandacht onder allen, ook onder de honderden toeschouwers binnen en buitennbsp;de kerk! Welk een genot voor allen aan ennbsp;door dit eenvoudige Gedachteiiismaal der eeuwigenbsp;Liefde, die hare vijanden beminde tot in deunbsp;dood, en de grootste vijanden onderling tot broeders, die elkander liefhebben, hervormt! Ondernbsp;de viering van zijn’ dood, bij het genot vannbsp;brood en wijn, kwam de Heer en voedde oiiznnbsp;zielen met zijne geestelijke, hemelsche spijze, dienbsp;nimmer vergaat. Door zijnen Heiligen Geestnbsp;deelde Hij Zichzelf ons mede, om door het geloofnbsp;te worden ééne plant met Hem in zijnen doodnbsp;en alzoo ook ééne plant met Hem in zijne opstanding en zijn eeuwig leven. Hoe vloeiden onzenbsp;tranen , en hoe groot was onze voorsmaak reedsnbsp;hier over en van deze zegeningen, waarvannbsp;wij de vrucht in hare gaiische volheid der zaligheid eerst zouden smaken aan gindsche zijde vannbsp;het graf! Maar hoe beschaamden die tranennbsp;tevens die dwaze en dikwijls geopperde stelling:nbsp;//dat onze arme Indiërs niet vatbaar zouden zijnnbsp;voor het afgetrokkene denkbeeld van eenen eeuwigen , persoonlijk levenden, onzigtbaren God, die
-ocr page 11-Cfeest is en ook iu geest en waarlicid wil gediend zijn.” Immers ouder het gebed tot den Ouzigtbarea - het meest afgetrokken gedeelte onzernbsp;Sansche godsdienst - vloeiden hunne tranen hetnbsp;'‘^eest. En was dit nu niet een bewijs, dat hunnbsp;kinderlijk geloovig gemoed vatbaar was voor denbsp;Omhelzing dier godsdienst, waarvan zij nu denbsp;''riicht onder het zaligst gevoel van vrede, vreugde, troost zoo beuijdenswaardig genoten? Nooitnbsp;te voren was dit denkbeeld zoo overtuigend bijnbsp;®n'j opgerezen, als juist toen in het midden vannbsp;*®iju nagebed. En gezegeuder vloeide toen denbsp;®troom onzer gebeden onder den toenemendennbsp;stroom onzer tranen! En almeer voelden wij ,nbsp;dat de Heer in ons midden was en zijne tentnbsp;Opsloeg in onze harten, tot onze gebeden over-oingen in de dankbaarste en zaligste aanbiddingnbsp;''an Hem, «Die is, en Die was, en Dienbsp;komen zal, de Almagtige!”
Ik heb dit nimmer kunnen vergeten! En hoe-quot;'el ik zulke tranen nooit zeer hoog heb geschat, Omdat zij soms zoo spoedig gelijk een morgen-quot;'olk, zonder blijvende vrucht, weer verdwijnen,nbsp;^oo blijven zij mij toch gedurig als zij weder-keeren, tot heden toe nog een sterk bewijs, datnbsp;Onze Alifoeren, hoe stoffelijk anders hun wezennbsp;quot;ok van geslacht tot geslacht is , nogtans vatbaar
-ocr page 12-zijn voor de hoogste omhelzing van het waar-achtig Christendom, en dat dit Christendom mijne kleine schare toen bij aanvang reeds min of meernbsp;zoo verblijdend bezielde.
Onder die dankzegging en aanbidding hadden wij ook meteen afscheid genomen van de kerk gt;nbsp;de eerste in die afgelegen streek der Minahasa.nbsp;Wij verlieten de kerk onder hét zingen van gezang 96, in ’t maleisch vertaald. Te huis gekomen wachtte ons daar een kop koffij bij eennbsp;weinig rijstgebak, waaraan, behalve de lidmaten inbsp;nog een 20tal anderen deelnamen. De harten vannbsp;mijne he.nbiette en mij waren vol. n Wij zoudennbsp;dit oude geleende huis van zoo groote zegeningennbsp;uu verlaten en verruilen met eigen dak. Wat zounbsp;ons daar wachten?” Dus dachten en spraken wijnbsp;tot malkaar.
Het was tien ure geworden. Onze drie kindertjes, de oudste nog geen 4 jaar, weerden ingewikkeld en gereed gemaakt tot vertrek. Andermaal knielden wij neder, en namen onder dankzeggingnbsp;en gebeden ook afscheid van het huis. Daarnanbsp;stapten wij het huis uit - en o, welk eene verrassing verbeidde ons daar buiten! Ziet, de ganschenbsp;negerij was verlicht met flambouwen! Meer dannbsp;duizend raenschen, zoo heidenen als christenen, medenbsp;uit de omringende plaatsen opgekomen, droegen
-ocr page 13-hunne hooge bamboe lichten van dammer, eene ®oort hars, of hadden van droog gespleten bam-W zelfs monster-flambouwen gemaakt, om onsnbsp;'daarmede op onzen togt gedurende den indischennbsp;klacht voor te lichten. Gansch in stilte, zondernbsp;'Jat wij er in het minste iets van hadden kunnennbsp;bevroeden, waren zij uit verschillende negerijennbsp;bij elkander gekomen, om ons dit feest te bereiden.
Bondom ons heen schaarden zich nu alle christenen of ook heidenen, die reeds lezen en zingen badden geleerd, en hieven een lied aan. Neen,nbsp;‘Jat waren geen tviumfliederen der met zegepraalnbsp;J^tugkeerende oorlogsmannen, zoo als men ze hiernbsp;''i'oeger dagelijks kon hooren! Ook geen woestenbsp;bi'eten der koppensnellers, wier spietsen en pedasnbsp;rookten van bloed eens broeders, wiens sche-zij ter eere der afgoden op eenen Imogennbsp;quot;amboe droegen, •— Neen, het waren liederen -berstzangen en hosannas - ter eere en aanbiddingnbsp;''an God en Christus, welluidend twee- en driestemmig gezongen! Liederen der liefde, wiernbsp;quot;euwig beginsel hun door de liefde van het kruisnbsp;'aeds bij aanvang in het hart was gedrukt ennbsp;quot;'1 ook in blijde harmonische galmen van liefdenbsp;J®Rens malkander hart en lippen ontstroomden.
Langzaam en statig bij steeds afwisselenden ^ang gj„g nachtelijke togt, als een zegetogt
-ocr page 14-van Cliristus over de afgoden, die twee negerijen door, Ook onze kinderen wilden in die feestvreugde deelen; want zij klapten in hunne handjes,nbsp;en lachten die heerlijke lichten onder die feestzangen te gemoet. — „O, welk een triumf va»nbsp;God over de wereld; van Christus over Belial!”nbsp;weergalmde het steeds in de zielen van mijnenbsp;vrouw en mij. Ja, het was ons, als zagen wijnbsp;den Heer reeds van uit de verte in persoon opnbsp;zijnen wereldtroon, en wij met al onze Alifoerennbsp;knielende, als verlosten door zijn bloed aan zijnenbsp;voeten.
Wij hadden bijna drie kwartier uurs gewandeld, eer wij in ons huis waren aangekomen. In denbsp;achtergalerij of daar naast, onder het prachtignbsp;indisch sterreudak, zaten of stonden nu allennbsp;om ons heen. Zij wachtten nog op een woordnbsp;van troost en zegen, en ik bad zacht en stil omnbsp;dien zegen uit den hoogen. Toen verhaalde iknbsp;hun de meest eenvoudige Evangelie-verhalen metnbsp;korte, gepaste toepassing, zoo op hunne verlossing in en door Christus, als op hun lot en levennbsp;voor deze en de toekomende wereld. Vooral ooknbsp;ter wille van de vele heidenen, die tegenwoordig waren, gaf ik hun die eenvoudige verhalen,nbsp;die altijd en overal zoo treffend tot het gemoednbsp;spreken. De mensch hangt en kleeft aan de
-ocr page 15-Sfisehiedenis , hetzij hij de meest woeste heiden of beschaafdste chvisten is. Zijn gansch bestaan isnbsp;initners geschiedenis, waardoor hij zich, bewustnbsp;onbewust, en ondanks zich zelven weer ver-'^oiiden en vereenzelvigd gevoelt met het levennbsp;de geschiedenis van allen en alles. Ontneemnbsp;Bijbel. zijne geschiedverhalen; noem dezenbsp;^®iten mythen , of ga de wonderen verklaren alsnbsp;*®lekundige gelijkenissen , en gij hebt hem daar-ook ontnomen de gansohe eeuwige, godde-'bke volheid, die eiken zondaar uit dat Boek zoonbsp;^^’-sielend te gemoet straalt. De Bijbel is dan nietnbsp;^ifier Gods woord en mist dan ook ten eeuemalenbsp;kracht tot bekeering en verlossing, vernieuwingnbsp;heiliging van den zondaar.
Het was na middernacht toen wij scheidden. ¦^®t onze harten naar boven gerigt, vol en over-^lelpt van dankbaarheid jegens Hem, die ons zulknbsp;zalige nacht had bereid, zagen wij de ver-^*'®kkende schare achterna. En is het wonder,nbsp;ons daarbij als herhaald de bede ontglipte:nbsp;quot;Heere! laat de vrucht van dezen heerlijkennbsp;^''angelienacht in het heidenland, - een’ nachtnbsp;''*'8 door U tot een’ Kerstnacht gewijd - voor onzenbsp;Alifoeren toch niet minder zijn, dan die vannbsp;nacht te Bethlehem voor de herders!”
-ocr page 16-Een Kerstnacht.
De heugelijke Kerstavond van het jaar 1853 was in het land. Wij zijn dus na voormeldenbsp;gebeurtenis omtrent drie maanden met den tijdnbsp;verder gesneld. Tot hiertoe was er nog geennbsp;enkele deur of venster in ons huis. De ramennbsp;werden bij dag digt gehangen met gordijnen ennbsp;des nachts met biezen matten. Ons stond echternbsp;eene gewigtige familiegebeurtenis te wachten; zijnbsp;kon ons wel spoedig overvallen. Daarom was hetnbsp;zaak , dat wij ten minste ééne kamer met deurennbsp;en vensters kregen, opdat de kraamvrouw geennbsp;nadeelige gevolgen van tocht en wind behoefdenbsp;te vreezen. .Tuist tegen den middag van evenge-noemden dag waren mijne kweeketingen, dienbsp;ik het schrijnwerken had geleerd, met die deurennbsp;en venstpj's klaar gekomen. Het werk zag er zoonbsp;netjes uit. Een Europeaan zou er zelfs van staannbsp;te kijken. In geen der schoonste rotterdamschenbsp;huizen vindt men ze schooner. Ons volkje heeftnbsp;zoo veel aanleg voor zulke werkzaamheden. Nunbsp;moesten nog de hengsels v/orden aangepast ennbsp;aan geschroefd, opdat wij ze in de kozijnen kondennbsp;hangen. Vóór het avond werd moest dit werk
-ocr page 17-opdat wij de feestdagen met meer gerustheid “'•ouden kunnen vieren. Om half één ging ik hetnbsp;Werk verdeelen. Twee kweekelingen zond Jk innbsp;^et bosch , om elk eenen schoonen jongen cederboom , de Indische Kamarina Pleltorea, te halen,nbsp;Om van die twee den mooisten voor een’ kerstboomnbsp;kiezen. Nog twee anderen kregen het erf schoonnbsp;*•6 maken en banken in orde te zetten, voor denbsp;Ontvangst der gemeente op heden avond. Metnbsp;Oog drie anderen ging ik fluks aan het werk, omnbsp;‘^0 hengsels aan te slaan aan de aclit vleugelsnbsp;'W beide deuren en vensters. Opdat het werknbsp;Roed werd, moest ik hen zelf daarin voorgaan,nbsp;b^us allen kregen hun werk. Allen ?
Ja, ook mijne henriette had haar geliefkoosd berstavondwerk hervat. Zij was met eeuige meisjesnbsp;*0 de dappor - keuken - om eene gansche menigtenbsp;’’ystkoekjes te bakken voor ten minste 350 raon-, die allen met ons dien avond om den kerstboom het Kerstfeest wilden komen inwijden. Wienbsp;Oiaav even kon, heiden of christen, jong en oud,nbsp;^be kwam. Ook zijn er op dien heiligen avondnbsp;altijd eenige van de nabijliggende plaatsen tegen-W’oordig, Indien mijne vrouw niet reeds een’ dagnbsp;1® Voren met dat gebak was begonnen, dan zounbsp;er op dien dag wel mede hebben gezeten.
Het viel haar heden ook zoo moeijelijk, en toch
2
-ocr page 18-deed zij liet zoo gaarne. Het kon immers ook wel de laatste keer zijn, dat zij den Heer hiefnbsp;op aarde een vreugdefeest voor onze kinderlijkenbsp;Alifoèren hielp bereiden. Zij wist immers welknbsp;een strijd haar weder te wachten stond. Zou zenbsp;er door komen ? Doch zij wist óók - en Godnbsp;wist het óók - en óók onze Alifoeren wislen ennbsp;voelden het, da1 zij hare ziel met alle have noo-den en ivenschen steeds in de hand van havennbsp;eenigen ontfermer legde. Dat had ze ook ngt;'nbsp;weer gedaan; en daarom niogt er komen wat efnbsp;wilde: des Heeren naarn zou er toch stellig weê''nbsp;voor en door geloofd worden en geprezen!
Het was omtrent half vier in den middag geworden , toen wij reeds een goed eind op weg waren met onze deuren. Dit niogt ook wel, wantnbsp;geregeld om zes uur is het duister. Ook moestnbsp;voor den avond de kerstboom nog opgerigt worden,nbsp;opdat de meisjes hem hij licht met bloemen, g®'nbsp;bak, enz., konden versieren. En bij dat alle®nbsp;moesten wij immers zelven er bij zijn, zoude hetnbsp;worden zoo als het moest.
Ik was zoo regt ijverig bezig met mijne vensters, toen daar op eens zes man met eene dra.ig' baar op mij aanstapten, en deze voor mij nederzetten. //Tuwan, kamij minta obat baginbsp;awrang sakit ini!” — (Mijnheer, wij verzoeken
-ocr page 19-iBedicijn voor dezen zieke.) — Daar lag dus een i'-ieke, bijna even naakt als zijne dragers, op dienbsp;draagbaar van bamboe. Na onderzoek bleek het,nbsp;dat zij uit het uiterste grensdorp der Minahasa,nbsp;Poigar, digt bij Mongondou waren. Den dag tenbsp;Voren, om 5 uur ’s morgens, waren zij reeds opnbsp;Weg gegaan en hadden in het bosch vernacht.nbsp;Indien zij niet fiks hadden doorgeloopeii, dannbsp;1'adden zij nu nog niet bij mij kunnen zijn; zoonbsp;Ver is die moeljelijke bosch weg, vol dorens ennbsp;'illerlei beletselen, die met de hakmessen uit dennbsp;Weg moesten gekapt worden, waarbij hen dan denbsp;tdoedzuigers ook niet weinig pijnigden en heelnbsp;'vat bloed aftapten.
Ik was volstrekt niet in mijn bumeiir, dat zij quot;dj bij zooveel dnikte nu ook nog met hun’ ziekenbsp;quot;P het lijf vielen. ;/Daar moet ik nu eerst langnbsp;onderzoeken,” begon ik in mij zelveri te pruttelen,nbsp;quot; eer ik, bij hunne gebrekkige antwoorden, kannbsp;Ie weten komen, wat ziekte het is; daarna moetnbsp;’I’ een geneesmiddel klaar maken, en dan mag iknbsp;den zieke nog zelf toedienen. Hiermede zalnbsp;quot;'eer dan een half uur verloopen, en ik heb geennbsp;k'vartier te verliezen. Het gaat niet!” — //Maarnbsp;'k begrijp het ook al, de onmatigheid heeft hiernbsp;'Vfiêr hare rol gespeeld! Wanneer zal dat armenbsp;'’olk toch eens leereu geregeld te leven? ’t Is
2*
-ocr page 20-waar, vasten kunnen zij verschrikkelijk - ik meen: hongerlijden. Zij weten er niets van, als ze eensnbsp;een’ dag of drie niets te eten krijgen, als zijnbsp;dan maar weer voor vier dagen in eens kunnennbsp;eten. Ik zie ’t aan zijn voorkomen al, dat hijnbsp;weer gegeten heeft, niet als een mensch, maarnbsp;als een dier. En dan komen ze maar, en leggennbsp;zoo iemand aan mijne voeten, en verlangen, dat iknbsp;hem genees. Als men ’t dan echter bij ongeluknbsp;niet kan, als de gevolgen der onmatigheid hetnbsp;ligchaara reeds zoo ver gesloopt hebben, dat hetnbsp;niet meer te genezen is, dan heet het: de medicijnnbsp;van den pandita deugt niet. Er sterven hier,nbsp;helaas, meer aan de gevolgen van onmatigheid,nbsp;dan van gebrek. Och, kon men het volk tochnbsp;maar op eens herscheppen! Maar dit is eennbsp;dwaze wensch van mij, en wanneer zal het zoovernbsp;gebragt zijn tot het zijn’ eigen’ weg als mondigennbsp;kan gaan ? Daar sta ik en mijne vrouw nu alleennbsp;onder zoo vele duizenden - allen verstrooid ennbsp;ver. — O God, help toch het arme volk! — Maarnbsp;dat is óók al weer eene dwaze bede; want hoenbsp;zal God het arme volk kunnen helpen, als zijnenbsp;oudste zonen - vooral de magthebbers onder deze -•nbsp;zich niet als medehelpers in zijne hand willennbsp;stellen, om hunne jongere broeders te leeren ennbsp;te helpen? Ik zelf wil mij immers in dit oogen-
-ocr page 21-l'lik daartoe niet eens leenen! — Ja, dat wil ik Wel; maar heden niet; morgen zal ik hetnbsp;doen, want die man sterft nog niet; ik zie hetnbsp;zijne heldere oogen; hij kan nog wel wachtennbsp;tot morgen.”
«Hoe kijkt jetje toch gedurig om den hoek quot;it de dappor (keuken). Ik won wel, dat zij harenbsp;koekjes maar bakte. Het is al over vier, en watnbsp;keb ik niet nog te doen tot zonsondergang! Ennbsp;koe heb ik heden den ganschen dag niet gezwoegd! Gisteren na middernacht pas naar bed;nbsp;''an den morgen voor zonsopgang al weêr opnbsp;de been! En wat ben ik heden morgen niet bestormd geworden door allerlei lieden met allerleinbsp;Zaken! Ook al met drie zieken. Ik heb hedennbsp;loch zeker wel reeds tien verschillende werkzaam-keden moeten verrigten. Zelfs moest ik varkens-siagter wezen. Ik moest dit wel, wilde ik niet,nbsp;dat het volk dit op zijne manier zoo vuil deed,nbsp;dat ik en de mijnen morgen er niet eens eennbsp;stuk van zouden kunnen eten. Maar ’t kan tochnbsp;quot;ok te veel worden! Ik zal die lieden maar totnbsp;toorgen wegzenden, enz. enz.” Zoo pruttelde iknbsp;** in mij zelven, terwijl ik al voortwerkte aannbsp;quot;'ijne vensters, dat mij het zweet van het voor-koofd gutste; daarbij nu en dan met geen’ opge-Zquot;imden blik eene vraag tot de dragers en hunnennbsp;^ieke rigtende.
-ocr page 22-Eindelijk zeicle ik tot die mensclieii: //Hoort, uw zieke sterft niet, zijne krankheid is niet erg;nbsp;gij behoeft niet te vreezen. Gij zult hier waarschijnlijk vrienden of kennissen in de negerijnbsp;hebben; brengt daar uwen zieke heen; morgennbsp;ochtend zal ik hem een middel bereiden, en dannbsp;zal hij spoedig genezen.” //Goed mijnheer,” kreegnbsp;ik tot antwoord, want het w’oord van den pan-dita was hun een evangelie: //hun zieke zou nietnbsp;sterven, maar spoedig genezen.”
//Daar komt jetje, wat heeft die toch?” begon ik weer in mij zelven te pruttelen. // Zij heeft ooknbsp;maar gedurig om den hoek uit de dappornbsp;staan kijken. // Gij zult toch wel uwe koekjesnbsp;nog niet klaar hebben,” sprak ik haar aan.nbsp;//Ui.FEKS, wilt gij den zieke wegzenden?” vroegnbsp;ze rnij, zonder op mijne vraag te letten. Ik hadnbsp;immers reeds genoeg op haar gelaat gezien, watnbsp;zij met die vraag w'ilde zeggen, daarom antwoordde ik, haar de hand toereikende: //Hoornbsp;vrouw, gij hebt altijd wat, gij moest ook al gedurig. om den hoek uit de dappor kijken. Gijnbsp;weet toch ook wel, hoe veel ik nog te doen heb;nbsp;en gij gevoelt toch, dunkt mij, ook genoeg bijnbsp;uzslve, dat deuren en vensters vóo'r den avondnbsp;er in moeten hangen? Nu zioeens, hoe de jongensnbsp;en ik zweeten! Maar kom, houd mij nu maar
-ocr page 23-^'let op,” eii hierbij drukte ik haar welgemeend 'ie hand, en begon weer te werken. «Ulfeks,nbsp;'k zou den zieke niet wegzenden, als ik u was,”nbsp;®ii zij ging weer de dappor binnen.
// Wilt zijn toch vrouwen,” zoo begon ik weer quot;djtie alleenspraak, waarbij ik hard wilde werken,nbsp;quot;gt;aiir dat wilde niet zoo regt meer vlotten, //watnbsp;^'jii toch vrouwen! Zij willen zoo dikwijls andersnbsp;'ds de mannen. Waarom keek ze ook toch ge-'iurig oin den hoek uit de dappor? Dat had zenbsp;quot;i niet moeten doen. En nu komt ze ook nognbsp;zegt: V II Ulfers , ik zou dien zieke niet weg-’''ctuien, als ik u was.” ” Het verwondert mij,nbsp;'dlt;t zij cr niet ook nog bij gevoegd heeft; « v opnbsp;'lezen heiligen dag.” ”
Het ergst bij dit alles was, dat het werk niet quot;leer vlotten wilde. In mijn binnenste was zoonbsp;'ets begonnen te kloppen, en het kwam mij voornbsp;quot;Is of die stem gedurig zeide: //Doet gij wel goed,nbsp;'l'en armen, zieken heiden weg te zenden?” waarop ik antwoordde: //Ja, maar dat heb ik nognbsp;quot;Ooit gedaan, ik heb nooit iemand weggezonden,nbsp;^ooral geen zieke; - maar” - //Ja maar,” vielnbsp;quot;lij die stem daarbinnen in de rede, //waaromnbsp;iloet gij het dan nu, want gij krijgt uw werknbsp;quot;*¦ toch niet eerder om klaar, gij ziet het immersnbsp;dat het niet meer vlotten wil?”
-ocr page 24-Ik zweeg, eii werkte voort; maar mijn hamer sloeg (Icu spijkerkop mis; ik zelf kreeg dien slagnbsp;op den nagel van mijne pink. Ik deed echter,nbsp;als of ik het niet voelde, want jetje keek juistnbsp;weer om den hoek van de dappor. Ik werktenbsp;voort, en dreef mijne helpers aan, wmnt zij kwamen ook al niet meer verder. Die jongens haddennbsp;mij nog nooit zoo aangezien. Was dit welligt,nbsp;dat zij voor het eerst zagen, dat hun Panditanbsp;iemand wegzond, en dat nog wel een’ zieke? Iknbsp;weet het niet; - vragen durfde ik hen ook niet.
Onder dit alles echter wilde het stemmetje daar binnen niet zwijgen; het begon weer: «Iknbsp;ben ziek geweest en gij hebt mij nietnbsp;verzorgd, ik kwam als hulpelooze vreemdeling tot u, en gij hebt mij niet geher-b e r g d.” Ik deed als of ik het niet hoorde,nbsp;maar keek toch op naar de dappor, of jetje ooknbsp;om den hoek keek, w'ant dat zoude immers eennbsp;teeken zijn , dat zij die stem ook had gehoord.
Ik werkte voort, maar dat kloppen daar binnen werd al onstuimiger. En hoort, daar sprak hetnbsp;weer: «Ik - ja Ik zelf wil in dien armennbsp;zieken heiden tot u komen, en feest met u ennbsp;uwe gemeente vieren , en gij zendt M ij weg! ? ”nbsp;«Neen, Heer, neen! — vergeef mij, ik wil Unbsp;.niet wegzendeu! ” — en weg w'ierp ik de ge-
-ocr page 25-reedschappei), om de dragers met hun’ zieke weer terug te roepen. — Het was eehter juist met denbsp;jongens, als of zij wisten, wat in mij omging,nbsp;en daarom waren zij dezen keer vlugger dan ik, ennbsp;liepen en riepen zoo hard zij konden: h dat zijnbsp;den zieke weer moesten terug brengen.” «Goed,”nbsp;riep ik hun toe, //brengt hem maar in de sabowanbsp;(loods) der timmerlieden, en maakt den zieke daarnbsp;eene gemakkelijke plaats gereed, dan zal ik komennbsp;en hem medicijn brengen.”
Blijde in mijzelven, dat de zieke nog mijn erf niet af was, (want dadelijk achter mijn erf begintnbsp;het dorp) ging ik weêr aan mijn werk. üaarnbsp;kwam JETJE nog eens , die om den hoek uit denbsp;dappor alles had bespied. Zij stak mij de hand toe,nbsp;en zeide: //Ulfeus, nu zult gij den spijker tochnbsp;Wel beter op den kop kunnen treffen?!” //Jetje,”nbsp;zei’ ik , // kom geef mij een zoen 1 ” En dat deednbsp;zij! — En toen zei’ ik: //Denk er om, jetje,nbsp;dat die zes dragers en hun zieke wel hongernbsp;zullen hebben,” waarop zij mij vriendelijk toeknikte , en weêr in de dappor ging.
Of mijn werk nu vlotte?! — Al bukkende bij het werk vielen weêr een paar druppels van mijnnbsp;aangezigt op mijne hand; - maar het waren geenenbsp;zweetdruppels. De jongens keken mij ook zoonbsp;faar aan, en ik bukte dieper, en draaide mij om,
-ocr page 26-dat zij mij niet meer in ’t aangezigt zien konden.
De zendeling blijft ook mensch! — Lezers en Lezeressen, wie gij ook zijn moogt!nbsp;wilt gij een’ steen op hem werpen, dat hij ziehnbsp;in zijne overgroote drukte een’ oogenblik vergat ?nbsp;Ik zou u haast willen verzoeken ter wille van unbsp;en mij : doet het niet! Of zijt gij beter dannbsp;hij ? — Zoo neen ? Och, wilt dan toch ook dennbsp;zendeling niet beter hebben , dan gij zelf zijt. —nbsp;Zoo ja ? Dan weet gij toch ook, dat dit geennbsp;werk is van uzelf, maar dat dit u van Bovennbsp;gegeven is. Ook weet gij immers, dat de zwartenbsp;rok hem niet beveiligt tegen de zonde, en zijnnbsp;ambt ook geen vrijbrief is tegen de eeuwige verwerping. Ook hij, even als gij, heeft het bloednbsp;van Jezus Christus noodig tot rantsoen, bedekkingnbsp;en verlossing zijner zonden. Wilt hem dus lievernbsp;met uwe gebeden steunen, dat hij in den strijdnbsp;tot den einde toe overwinnaar blijven moge.nbsp;Wilt toch ook medewerken, zoo veel gij kunt,nbsp;opdat de zendeling op zulk eenen verren postnbsp;niet zoo afgezonderd behoeft te staan, maar eennbsp;broeder zendeling in zijn’ strijd en tot zijn werknbsp;naast zich hebbe !
Meent gij, dat zijn eenzame stand, zoo ver verwijderd van alle beschaving, en zoo vele jarennbsp;achtereen, zoo gemakkelijk is ? Voegt hier nog
-ocr page 27-bij, dat hij daar staat als één onder de tien duizend. Wat zeg ik! Als wij alle zendelingennbsp;der verschillende genootschappen en vereenigingen,nbsp;die thans in Indië werken-, gingen verdeelen overnbsp;de mohammedanen en heidenen van ons schoonnbsp;en heerlijk Indië, dan zou er welligt één op denbsp;*even honderd duizend komen. Meer niet!nbsp;Ile zendeling leeft toch ook maar één leven, ennbsp;tan ook niet te gelijk op twee plaatsen werken; —nbsp;en toch staat hij daar voor het eeuwig en t^delijknbsp;heil van duizenden! — Ja óók mede voor hetnbsp;i-ijdelijk heil van hen, met hun gemis aan velenbsp;'w^enschelijke levensbehoeften, die zij allen doornbsp;den zendeling, door raad en daad wenschen ver-''uld te zien. En als deze dan nog maar altijdnbsp;Zoo werken kon als hij wou! Daar zijn zoo veelnbsp;natuurlijke struikelblokken ! Voegt daarbij nog denbsp;Zonde, die dagelijks den zendeling van buitennbsp;bestormt, en met hare hitte ook zijn binnenstenbsp;nantast tot een’ strijd, heeter dan die der regt-standige zon boven hem, en, mij dunkt: gij zultnbsp;toch wel, eer gij den steen op den feilenden zendeling werpt, eerst uzelven willen afvragen, hoe gijnbsp;zoudt zijn in zijne plaats ?. Doch w^ willennbsp;daarover nu niet twisten, maar elkander lievernbsp;de hand reiken in en tot den strijd; eerst tegennbsp;de zonde binnen in ons, en dan ook tegen haar
-ocr page 28-buiten ons, en bovenal willen wij de liefdeloosheid in en onder ons geen plaats geven, opdat het hier en in Indië, lichter, schoonernbsp;en beter worde!
Toen de zon onderging hingen onze deuren en vensters in de kozijnen. Ook de zieke had medicijn ontvangen, en zijne dragers lieten zieh hetnbsp;eten wel smaken. De kerstboom stond in een houtennbsp;kistje met aarde geplant, en de meisjes versierdennbsp;den boom onder de leiding der zendelinge, dienbsp;dit werk zittende bestuurde, ’s Avonds ten halfnbsp;tien was alles in feestdosch, De klok werd tennbsp;derdenmale geluid, en dit was het teeken, datnbsp;de gemeente tot inwijding van het Kerstfeest mogtnbsp;verschijnen. Spoedig waren het achtervoorhnis en denbsp;achtergallerij bezet en ook daar buiten vonden ernbsp;nog plaats. Alles was vrolijk 1 De handdrukkennbsp;onder malkander waren zoo innig en welgemeend,nbsp;en de oogen van allen schitterden zoo blijde, alsnbsp;die van de meest vrolijke kinderen, De opkomstnbsp;was ook geen statig kerkgaan, maar een bhjnbsp;familiefeest, waaraan elk als lid deel nam, ennbsp;waarheen ook elke moeder haren zuigeling ennbsp;verder kroost medebragt.
De hulpzendeling leest een maleiseh gezang voor. Alles luistert! Na die voorlezing begin*nbsp;jong en oud uit het blijde en volle gemoed een
-ocr page 29-fier heerlijkste kerstliederen zeer welluidend, drie-slèmmig naar de wijze van Ps. 66 te zingen, ^^a dien zang, die, indien mogelijk, allen nognbsp;blijder had gestemd, beginnen de kweekelingennbsp;flc lichten op te steken. Eenige voornaamstennbsp;''an het dorp zijn er op gesteld, om daarbij eennbsp;bandje te helpen. Het geeft ook heel wat werk.nbsp;ï^r zijn aan dien bijna 12 voet hoogen boom ongeveer 160 waskaarsen. Terwijl voornoemdennbsp;hiermede bezig zijn, beginnen de meisjes mijnernbsp;''rouw de koffij te schenken en gebak rond tenbsp;deelen. Eindelijk branden alle lichten en wederomnbsp;^iiigt de vergadering: quot;Hosanna Isa sudahnbsp;•latang,” (Hosanna Jezus is gekomen, enz.)
Nu staat de zendeling op. Hij schijnt wel op 'beu avond meer dan gewoon gevoelig. Het isnbsp;juist als of eene mengeling van droefheid ennbsp;blijdschap op zijn gelaat ligt. Komt het welligtnbsp;daarvan, dat hij daar zes man, die van verrenbsp;Uiet een’ zieke waren gekomen, mede onder denbsp;Vergaderden ziet ? Of zijn hem de verschillendenbsp;Oidrukker. van den dag in verband tot dit heu-gelijk feest nog zoo levendig ? Het kost hemnbsp;^öoeite, om met spreken te beginnen. Maar hijnbsp;spreekt toch. Hij wijst op den verlichten boomnbsp;het zinnebeeld van het groote eeuwigenbsp;^inht, dat ruim 18 eeuwen geleden te Bethlehem,
-ocr page 30-tot verlichting van alle volken in den Persoon van Christus opging. Hij wijst vooral ooknbsp;op de profetie, hoe deze sedert des menschennbsp;val reeds op dit Licht der verlossing ennbsp;des eeuwigen levens had gewezen. Bovenal
Jesaia 60 is hem gewigtig. Met korte trekken der geschiedenis toont hij op de hoogst eenvoudige en voor zijne feestvierders meest bevattelijkenbsp;wijze aan, dat juist deze profetie zoo letterlijknbsp;in Christus was vervuld, lloe juist, toen Christus, het hier voorspelde Licht, in de wereldnbsp;kwam, de aarde meer dan gewoon met duisternisnbsp;der zonde en des doods was bedekt, en harenbsp;donkerheid als een drukkende last op de volkei; ,nbsp;vooral ook op Israël drukte. En immers onzenbsp;eigene vergadering op dien avond , was eeue vervulling dier profetie: //dat n. 1. ook de heidenennbsp;tot zijn licht zouden ingaau.”
Ik laat hier rusten wat ik verder op dien avond bij afwisseling van gezang en gesprek sprak. Ooknbsp;heb ik reeds vroeger zulk een’ Kerstavond be-sclireveri. Eindelijk sloeg de klok twaalf. Nunbsp;was immers de blijde Kerstdag aangebrokeu, ennbsp;wij allen knielden neder met onze gedachten ennbsp;harten aan de kribbe te Bethlehem. Wat wijnbsp;baden, toen ons eenvoudig kinderlijk geloof innbsp;dat onbegrijpelijke feit der eeuwige, almagtige
-ocr page 31-Liefde devi engelenzaug hoorde en medezong? — Hoe wij dankten en aanbaden met de herders aannbsp;fie kribbe? — Ook daarover zwijg ik. Het berustenbsp;IQ de harten der aanbidders en bij hunnen God.
Blijde en verrukt, met een hart vol liefde jegens Lunnen Jezus, gaat nu de vergadering uiteen. Denbsp;iaatsle man is eindelijk het huis uit. Mijne hen-i^iette ziet mij aan met.eenen veel beteekenendennbsp;^lik, en zegt; //ULFEEs, wij mogen niet ter rustenbsp;gaan.” Ik zag haar aan, en mijn eerste woordnbsp;Was: „o God, dank! dat deuren en vensters er innbsp;Zijn. — Dus de Heer wil een bijzonder Kerstfeestnbsp;ons vieren! Houd goeden moed, jetje, ennbsp;*^6nk aan de dagen van ouds, toen de tieer steedsnbsp;®^et ons was. Kom, nog maar even weêr in hetnbsp;Snbed , en voorts met God in den strijd! ”
Onze vrienden in het land der beschaving met ^nre duizenden hulpmiddelen, onder honderdennbsp;''i'ienden en met bekwame helpers, weten er zoonbsp;Weinig van, wat het is voor den zendeling innbsp;^ülke uren, zoo alleen en zonder de minste hulpnbsp;zijn, dan die, welke hij en zijne vrouw zichnbsp;delven weten te geven. Al was het nu ook, datnbsp;'Ie zendeling niet met onbedreven handen behoefdenbsp;staan, hij had met zijne vrouw toch altijdnbsp;gaarne iemand uit de beschaving bij zich gehad.nbsp;^^Oimers het gevoel-, daar is een vrieud bij ons.
-ocr page 32-stort reeds moed en volharding in de ziel! En ziet, toch waren mijne henriette en ik altijdnbsp;geheel alleen bij de geboorte onzer acht gezonde en fiksche kinderen. Neen, wij warennbsp;niet alleen, want de Heer was bij ons!nbsp;Met Hem begonnen wij den strijd, soms nog alnbsp;bedenkelijk, en Hij gaf steeds de overwinning.nbsp;Hem dus ook alleen de eer!
In dien zaligen Kerstnacht werd dus weer een strijd in dat eenzame Koemélemhoeai gestreden,nbsp;’s Morgens vroeg bij het aanbreken van den dagnbsp;werden onze harten geschokt door het berigt,nbsp;dat onze broeder Nooi, te Tondano, was overleden.nbsp;Wij hadden Nooi lief! De zending verloor innbsp;hem een’ bekwamen zendeling. — Om half achtnbsp;kwam de meester: //Jozef, gij moet kerk houden, ik kan niet; maar bid met de gemeentenbsp;voor ons, want wij strijden hier eenen zwarennbsp;strijd.” De klok sloeg negen, en de kerk wasnbsp;begonnen. Mijne lijdende jetje hoorde de gemeentenbsp;van uit de verte zingen. Nu werd alles stil, -dus de gemeente bad! Zij bad ook voor ons!
O, gij arme ongeloovigen, die aan de verhoo-ring der gebeden twijfelt! - Of nog erger: die niet gelooft aan het bestaan van eenen persoonlijken, liefderijken en almagtigen God,nbsp;die hoort en geven kan en wil! - maar
-ocr page 33-quot;ögtans uwe gebeden prevelt, om u daardoor zelven 'bracht in te storten - ja u ook wel in opge-quot;'ondenheid te brengen, en dus zielkundig tenbsp;srlangen - eigenlijk u zelven te geven - wat gijnbsp;O, hoe ongelukkig zijt gij!
Oni half tien had door de genadige en ont-ferrnende hand Gods onze strijd een einde. Een fikache jongen, hero, met het meest vriendelijkenbsp;Sezigt j ^vas ons tot kerstgeschenk van den Heernbsp;gegeven. Mijne henriette was wel! Hoe warennbsp;°tn'e harten met dankbaarheid vervuld ! Deze werdnbsp;verhoogd, toen men ons kwam berigten , datnbsp;arme zieke heiden achter in de timmerloodsnbsp;was opgestaan', en ~ reeds zóó aanmerkelijknbsp;gebeterd - zich koesterde in de zon. Mijne vrouwnbsp;en ik zagen malkander blijmoedig aan, want wijnbsp;'*gt;eenden toch, dat hij mede bij de gebeurtenissennbsp;den dag behoorde. Wij twijfelden er tennbsp;¦^‘«ste niet aan, dat de Heer in hem totnbsp;Ons gekomen was, om ons eenen dubbelennbsp;kofstzegen te bereiden.
I^e klok sloeg tien. Ziet daar gaat de zende-in kerk-costuum zijn huis uit. Hij gaat regt °P de kerk aan, en stapt daar binnen. Gij kuntnbsp;hem geheel niet aanzien, dat hij vermoeidnbsp;He gansche gemeente ziet hem met blijdschapnbsp;want zijn blij gelaat had eene bezielende
-ocr page 34-kracht uitgeoefend op allen. De meester maakte spoedig voor hem plaats - en o, daar lag hiJnbsp;weder met zijne gansche gemeente op de knieënnbsp;voor den Heer. Doch wij werpen een’ sluijer ove!'nbsp;wat hij dankte en bad, ook over wat hij claarofnbsp;tot de gemeente sprak, toen hij die nog weer nietnbsp;weinige woorden naar de kribbe van .Tezus leiddC'nbsp;Te huis komende, zeide hij tot zijne blijdenbsp;gade, juist van haren eersten, korten, verkwik'nbsp;kenden sluimer ontwaakt zijnde; «jetje, wat alnbsp;ondervinding, hulp, zegen, blijdschap, uitreddingnbsp;in die, weinige uren! Gisteren middag was ik'nbsp;timmerman; toen geneesheer en apotheker;nbsp;toen evangelieverkondiger bij den kerstboom;nbsp;toen stond ik u ter zijde, en toen was ik weetnbsp;evangelieverkondiger, en dat alles in deunbsp;tijd van nog geen vier en twintig uren.
En heko, gij die hier thans in uwe vacantie op dezen heiligen feestdag, ter herinnering van dmnbsp;dood onzes dierbaren Heilands en Verlossers, n;*nbsp;ruim veertien jaren, als een bloeijende jongequot;nbsp;naast mij staat; - heko, zeg mij, mijn kerst-dagszoon! wilt gij niet geheel en al foebehoorequot;nbsp;aan den Heer, en Zijn zendeling worden?!
Zendelinghuis ,
Goede Vrijdag, 1868.
-ocr page 35-
Cents. Peter Lobeck.............. nbsp;nbsp;nbsp;*•amp; ¦ nbsp;nbsp;nbsp;De welbestede stuiver..... 10 De kleine bewoner van liet Auvergnésebe Gebergte... - 10nbsp;Arme öava................04 “ De jonge IJntbewüvinster... 225 ’ Dpwekking te Kiberfeld.... 05 De lersclie boer........... 10 ¦ nbsp;nbsp;nbsp;ï^lisabeth Cunningham..... 15 ^olm Kobius, de matroos... 10 Uitbreiding der Parabel ... 10 ¦nbsp;Kolonel Jacob Gardiner.... 155 De Stroopers-docViter...... 10 ^ De Bode met goede tijding. 15 •Sausje Allan.............. 15 | ^onderlinge tusschenkomst , der Voorzienigheid........07 | Devensbev. van Amelia G.ale Sara Hill.................. De geschied.van IVIarySmith 125j De Dorps-predikant....... 10 ¦ De Waarheid van het Evang. 10 l Kracht des geloofs........ 10 i Berman de houthakker... . 125 Kaatste uren V. John Cowper 10 Bet einde van den tijd..... 10 Wat God bewaart, is wel l^eM'aavd.................. 15 Wiezijtgij? Wat hebt gij lo doeu 't............... .. 10 De weêrhaan van het kasteel 125 Khen-Haüzer inLatakko... 10nbsp;^bdiaansche bekeerlingen .. 10 De Christen-feesten........ 05 ^’^orhaal van 2 predikers... 075 De tijd en de eeuwigheid. 10nbsp;Kort en heilzaam berigt... 10nbsp;•^ohan Coenruad ïer Linden 075nbsp;Ken beroep op het haït.... 125nbsp;De landman in den EUas... 10nbsp;terfgevalieu van zeven bekeerde heidenen..........10 |
Cents. S9. Levensloop van C.L.Töpfer 075 40. nbsp;nbsp;nbsp;Eenige bijzonderheden uitnbsp;het leven van Morrison.,,. 15 41. nbsp;nbsp;nbsp;Lydia S................. 075 42. nbsp;nbsp;nbsp;Hugo Bourne............ 075 4IL De christelijke viering van 44. nbsp;nbsp;nbsp;Henri Obookiah.......... lu 45. nbsp;nbsp;nbsp;i)e zendelingen in Gvoenl.. 15nbsp;40. Het bezoek bij een kranke. 15 47. nbsp;nbsp;nbsp;Brieven van een’leeraar .. 15 48. nbsp;nbsp;nbsp;Polycarpus .............. 10 49. nbsp;nbsp;nbsp;Als God werkt, wie zal d.an keereii ?.............. 15 50. nbsp;nbsp;nbsp;De Soldaten-dochter...... 51. nbsp;nbsp;nbsp;Het gelukkige sterf bed... iO 52. nbsp;nbsp;nbsp;De weg en het middel ... 15 53. nbsp;nbsp;nbsp;De gast zonder bruiloi’tskl. 07$ 54. nbsp;nbsp;nbsp;Treffend voorbeeld....... 075 55. nbsp;nbsp;nbsp;Levensschets V. Blumhai'dt 15 56. nbsp;nbsp;nbsp;lladara................... 04 57. nbsp;nbsp;nbsp;De oude geneesheer...... 10 58. nbsp;nbsp;nbsp;De roepstem des Ileeren 15 59. nbsp;nbsp;nbsp;Anna Walsh............. 075 60. nbsp;nbsp;nbsp;Eerste zend. te St. Thomas 15 61. nbsp;nbsp;nbsp;Thirza...................20 62. nbsp;nbsp;nbsp;Vroege godsvrucht....... 075 63. nbsp;nbsp;nbsp;De Russische kleermaker, 075 64. nbsp;nbsp;nbsp;Kermerk. V. een kind Gods 075 65. nbsp;nbsp;nbsp;Overtuiging verwaarloosd. 125 66. nbsp;nbsp;nbsp;Woord aan jonge moeders. O75 67. nbsp;nbsp;nbsp;De onbekende zendeling.. 04 68. nbsp;nbsp;nbsp;Mevrouw Rurapff.......... 10 69. nbsp;nbsp;nbsp;Opmerkelijke leiding Gods 07 70. nbsp;nbsp;nbsp;Een nieuw traktaatje..... 10 71. nbsp;nbsp;nbsp;De vrome landman....... 075 Tl. Ged. over eeuwigheid.. Ü75 73. nbsp;nbsp;nbsp;Maria................... 10 74. nbsp;nbsp;nbsp;William................. 075 75. nbsp;nbsp;nbsp;Pe Christen in het gasthuis 03 76. nbsp;nbsp;nbsp;Lord Teignmbuth........ 10 |
Cents.
Levensb. van een* soldaat.. 05
Bekeering v. A. H. Franke. 04
Bede van een grijsaard ... 07J , Het huisgez. te Haeterdale 15nbsp;. Inwendig Christend gt;m onder Hottentotten... ..... 05
U7
Leven van Chrvsostomus . 07^
Het geheimzinnige in den
Jacob Wilson nbsp;nbsp;nbsp;, 15
Overeenk. Christel. Godsd. 05
Waarschuw, tegen vaische
Triomfboog van Titus .... 06
Zijt gij gelukkig 1.........07^
Uit- en inwendige zending 05
De waarde van het gebed. 07^
De toestand der heid.vrouw 074 Middel om rijk te worden. 04nbsp;Bene oude beproefde raad . 134nbsp;Verband ijver voor de zend. 07
Ra-Poor-Negro..........05
De zendel. onder de heid. . 054 Iets uit het leven eeiiernbsp;zendelingsviouw. Ie brief. 05nbsp;, De Christen-vrouwen dei
Apostolische eeuw........06
ChrUtina en Ksthei-.......06 ' 160
, De verhoogde Heer.......05 161
. De zegennjke vrucht van 162 ^n rijksdaaUler.......... 06 i
Cents lt;
Opw. tot h. werk der tend. 06
Een woord tot aanbeveling
De toekomende wereld.,.. 06 Iets uit het leven eener ^nbsp;zendeliiigsvrouw. 2e brief. 0lt;
Eene Martelaarsgeschied. 06 Een Rabbi die rust zoekt
130. De Christin geroepen tot deeln. aan de zendingzaak. OO
Zoeken en vinden.......
De onfeilbare gids.......
Wien te hooren?........ 0'^
Eene zwaar beproefde ge- .
loofsheldin...............
Marianne, de Bijbelver-spreidster van St. Giles.,
De dochter v. d. Landman 1|4 De hoop des christens .»nbsp;Helleven van v.d.Kemp- 06nbsp;Kunt gij altijd van Jezus
zwijgen...........iJx,
Het werk v. kleine Jessie.
Liefde voor liefde.......O^»
Heilig leven, zalig sterv. 0^|
Een sterfb.in den vreemde 0lt;« Iets uit het leven eenernbsp;zendeiingsvrouw. 3e brief 06nbsp;Iets uit het leven eenernbsp;zendeiingsvrouw’. 4e brief. O»nbsp;Levensgesch. van eenen
Toespraak...............
Eeneuitn.helpsterd.zeud. o®
Wat een reisverhaal kan uitwerken ............ ^
Een blik in deJav. huisb-
Het '«Onze Vaderquot;.......
Een Israel, tot Chr. gebra|t * 5 Schoone plaatsen uit denbsp;schriften van 3 Kerkvaders ih „
Gidiou..................
Dankt God in alles......
Uit onze Brieventaseh Oi’ Een andere Oom Tom • • •
Zeventig javen......... •
De Soldaat en de Lnndverh. 6-’ Getuig, omtrent de godsv.nbsp;en net leven der christenen
135.
136.
137.
138.
139.
140.
141.
U2.
143.
144.
147.
148.
149.
150.
151.