» Wij prediken ciibistus den gekrnisten, den Joden eene ergernis, den Grieken eene dwaasheid,” metnbsp;dit woord treedt paulus, de geroepen apostel vannbsp;JEzns CHRISTUS, te Korinthe op en hij herhaalt dennbsp;inhoud van dien lastbrief zeggende: »ik hebbesloten niets onder n te weten, dan jezus ciibistus,nbsp;en dien gekruisigd!” Reeds dikwpls is zeker onsnbsp;oog op deze plaatsen in den eersten brief vannbsp;Paulus aan de Korinthiërs gevallen en hebben wijnbsp;over de beteekenis van die woorden nagedacht.nbsp;Toch kunnen wij niet genoeg onze verbazing uitspieken , dat zulk eene prediking zooveel indruknbsp;heeft gemaakt, en zulk eenen invloed uitoefende.nbsp;Wat pleit meer voor de goddelijkheid van hetnbsp;Christendom, dan juist dit feit: met de prediking van een’ gekruisten, heeft men onder Jodennbsp;en Heidenen eene geheele hervorming tot standnbsp;gebragt?
Wanneer men bedenkt, dat het Christendom
1
moedig den strijd heeft volstreden tegen het hei-densch Rome, dat het eene volkomene zegepraal behaald heeft over al die heidensche toestanden,nbsp;welke zich gedurende vele eeuwen handhaafden,nbsp;dat het hierbij (naar den maatstaf der wereld) denbsp;gebrekkigste middelen en de meest onaanzienlijkenbsp;helpers had, dan zal men toch wel met gamaliëlnbsp;moeten zeggen: »wat uit God is, kan geen menschnbsp;verbreken.” Het Evangelie des kruises was eenenbsp;kracht Gods tot zaligheid, het heeft de zwaarstenbsp;proeven doorgestaan, maar is altijd zegevierend tenbsp;voorschijn getreden.
Wij weten, dat die prediking van een’ gekruis-ten, vooral voor de Grieken, de geletterde en beschaafde heidenen, eene dwaasheid was. Datnbsp;Grieken en Romeinen te zamen het belagchelijknbsp;vonden, hoe sommigen van die prediking iets verwachtten. Bovendien men wist, dat wat dezenbsp;nieuwe secte betrof, zij overal tegenspraak vond.
Een zeer merkwaardig bewijsstuk, van die bespotting werd voor eenige jaren te Rome gevonden en is sedert aldaar in het beroemde museum vannbsp;christelijke oudheden ten toon gesteld.
Gedurende een tiental jaren, hebben vele oogen vooi'al van oudheidkenners gerust op dit zonderlinge overblijfsel uit den ouden tijd, zoo langnbsp;begraven onder het puin en toch ongeschonden
-ocr page 3-gebleven, al hebben de eeuwen er haar merk-teeken op gedrukt.
Gelijk bekend is, behoort de Palatpnsche berg tot de heuvelen waarop het oude Rome wasnbsp;gebouwd. Op dezen heuvel bevonden zich denbsp;keizerlijke paleizen. Merkwaardige plek van hetnbsp;Oude Rome! Daar was de zetel van den man,nbsp;wiens woord onder alle volken met eerbied werdnbsp;vernomen. Daar verhieven zich de gewelven ennbsp;breidden zich de trotsche zuilenrijen uit, die denbsp;kunstschatten bewaarden uit alle oorden der wereldnbsp;zamengebragt. Datir woonden de Caesars, in wiernbsp;gebied de zon niej; onderging, die de zegevierendenbsp;legioenen uitzonden over bergen en zeeën, omnbsp;eerbied en schatting te eischen voor den keizer,nbsp;wiens onmetelijke rijkdommen slechts Rome’s luisternbsp;verhoogden.
Rome in bloei; een keizer over dat bloeijende Rome; een paleis zulk een’ vorst waardig, kannbsp;Wen zich stouter voorstellingen maken, dan deze?nbsp;Maar al die grootheid is vernietigd, het prachtigenbsp;gebouw is tot eene puinhoop geworden en als denbsp;verwoeste en half verteerde overblijfselen zijn weggeruimd, vindt men slechts de aanwijzingen, vannbsp;de lijnen der vroegere gebouwen. Of gelukt hetnbsp;Om hier en daar nog een zuilengang, een vroegernbsp;keizerlijk vertrek van j^uin en zand te bevrijden,
1*
-ocr page 4-dan aanschouwt men hoeveel schendende, verwoestende handen zich aan de scheppingen der kunst vergrepen hebhen. Slechts hier en daar vindt mennbsp;een ongeschonden getuige van lang vervlogenenbsp;eeuwen.
Het kruis der hespottirg waarover wij spreken, werd daar gevonden. Men zag de voorstelling,nbsp;met een scherp werktuig gegrift, in een’ steen vannbsp;een der vertrekken, en met beleid heeft mennbsp;dezen steen uit den muur verwijderd en op eenenbsp;zeer veilige plaats nedergelegd, in het straks genoemde museum.
Wat laat die steen ons zien? Aan de regter-zijde aanschouwen wij een kruis, waaraan eene menschelijke gedaante (voor het grootste deel gekleed,) genageld is. In plaats van een menschelijknbsp;aangezigt, ziet men echter een ezelshoofd. Denbsp;geheele figuur is gebrekkig van teekening, hetnbsp;hoofd is naar de linkerzijde gekeerd. Aan dienbsp;linkerzijde, een weinig lager, ziet men eene mannelijke gestalte, ook gekleed. De linkerhand isnbsp;gedeeltelijk gesloten en opgeheven en drukt eenenbsp;begroeting, eene hulde uit. Een zeer ongelijknbsp;vierregelig schrift geeft de verklaring van het geheel. In de grieksche taal staat daar geschreven:nbsp;i Alexamenos aanbidt zijn God.quot;
Herkennen wij in de aanbiddende mannelijke
-ocr page 5-gestalte terstond den Romein, vooral door zijne kleeding en zien wij op zijn aangezigt en in denbsp;beweging van zijne hand, dat hij vervuld is metnbsp;de vereering van den gekruisten, zoo doen wij vannbsp;zelf terstond de vraag: vinden wij hier een af.nbsp;godsbeeld der Romeinen, of van een door hen overwonnen volk, voorgesteld? Ook na de naauw-keurigste onderzoeking is het niet gelukt, zelfsnbsp;van verre, hier de afbeelding van eenigen afgodnbsp;te veronderstellen.
Was derhalve zulk eene monsterachtige voorstelling , te onzinnig voor hen, die de heerlijkheid des ouverderfelijken Gods veranderd hebben in denbsp;gelijkenis eens beelds, van een verderfelijk mensch,nbsp;«n van gevogelte en van viervoetige en kruipendenbsp;dieren, dan komen wij van zelve tot het besluit,nbsp;dat wij hier eene proeve vinden van de laagstenbsp;spotternij. De meest onedele vorm eener Godheid,nbsp;is juist geschikt om den verachtelijken eeredienstnbsp;der Christenen ten toon te stellen.
Men weet, dat het eerbiedwaardigste en heiligste dat de christenen uit hunne herinnering hebben,nbsp;is de kruisdood van hunnen heer jezus cheistus.nbsp;En nu wordt de Heiland niet alleen, zonder gedaante of heerlijkheid afgeheeld, maar vernederd,nbsp;tot de gestalle van een dier; de gekruiste moetnbsp;afgebeeld wordeji a.ls een mensch met een ezelshoofd.
-ocr page 6-Wie ontroert niet by de gedachte, dat het weemoedigste, het meest aandoenl^ke en verhevene ,nbsp;hetwelk de gansche wereldgeschiedenis te beiigtennbsp;heeft, op zulk eene lage en stuitende wijze isnbsp;voorgesteld. De wellust van het menschelijk geslacht, de zoon des menschen in wien wij zien de-openbai'ing van genade en waarheid, de heiligstenbsp;en reinste, die ooit de aarde betrad; de zaligmaker, van wien een petkus betuigde: »gij zpt denbsp;ciiEisTus, de zoon des levenden Gods, gij hebt denbsp;woorden des eeuwigen levens!” de grootste ennbsp;geduldigste lijder - is daar op de meest bespottelijke wijze ten toon gesteld. O! wel wisten wij,nbsp;dat de prediking van den gekruisten, den heidenennbsp;eene dwaasheid was. Maar dat de schendige handnbsp;zich zóó vergrijpen zou aan die grootsche figuur,nbsp;dat eene bespotting der kunst het middel zou zijn,nbsp;om ook het -gezegende kruis met zulk een smaadnbsp;te overladen, neen waarlijk! dat hadden wij nietnbsp;vermoed. Bedroevend verschijnsel! en dat welnbsp;voor het licht gekomen uit de ruïnen op dennbsp;Palatijnschen berg, uit de puinhoopen der keizerlijke paleizen. Wij gevoelen het op nieuw levendig,nbsp;hoe steenen spreken kunnen, hoe zij getuigen nanbsp;eeuwen.
Doch nu ligt de vraag voor de hand, hoe men er toe kwam, om juist deze voorstelling te maken?
-ocr page 7-Eene spotprent is geheel doelloos, als zij niet voor zich zelve spreekt. Zij moet voor den tijdgenoot (die de vragen van zijnen tijd kent) terstondnbsp;verstaanbaar zijn. Dit steenen-graveersel, de laagste bespotting van den christelijken godsdienst,nbsp;moet dus van»zelve de verklaring vinden, in denbsp;heerschende denkbeelden van dien tijd.
Men heeft gemeend, dat de intogt van jezijs binnen Jeruzalem, een zegetogt ook door de Romeinen opgemerkt, den weg ter verklaring aanwees. Of viel er voor een heiden niet te spottennbsp;met een’ koning, die zittende op het veulen eenernbsp;ezelin onder de hosanna’s der menigte de tempelstad binnenkwam, maar die eenige dagen laternbsp;Op Golgotha aan het kruis hing en wel naar dennbsp;wil van een landvoogd, die zelf het opschrift hadnbsp;gesteld: Jezus de Nazarener, de honing der Joden fnbsp;Welk eene schoone gelegenheid voor den spotter,nbsp;om den gekruisten koning af te beelden, met eennbsp;ezelshoofd. Bethanië en Golgotha op één’ spotprent.nbsp;Wij gelooven echter dat deze verklaring te gezocht is, dat men in Rome niet genoeg op denbsp;hoogte was, van hetgeen met jezcs was geschied,nbsp;vooral niet na zoo vele jaren als er liggen tus-schen dien intogt in Jeruzalem en het graveerennbsp;van dezen steen.
De verklaring is elders te zoeken.
-ocr page 8-Een romeinscli sclii'ijver (tacitus) verhaalt den oorlog van cle Romeinen met de Joden, en deeltnbsp;daarby veel mede van den oorsprong en den godsdienst der Israëliten. Onder anderen, zegt hp .nbsp;dat toen de Joden Egypte verlaten hadden, ofnbsp;liever daaruit verdreven werden, zij in de Arabische woestijnen vooral in de dorre steppen eenenbsp;schier onlijdelijke dorst hadden. Toen hadden zijnbsp;bedacht om zich van wilde ezels te bedienen, doornbsp;deze zoo lang te jagen, tot zij door hun instinctnbsp;geleid, vlugtten naar verborgene bronnen, waarnbsp;zij lafenis vonden. Door deze ezels waren denbsp;Israëliten bewaard om van dorst te sterven en uitnbsp;een gevoel van dankbaarheid, hadden zij het beeldnbsp;van een' ezel gemaakt, en dit beeld sedert vereerd.
Door de gedurige verwarring der Romeinen van den Joodschen met den Christelijken godsdienst, wasnbsp;het düs zeer verklaarbaar, dat zij beiden bespotten , en -wel in dat ezelsbeeld, hetgeen zij nit hunnen beroemden schrijver kenden. Ternamen zijnbsp;nu verder, dat de Christenen zulk een diepennbsp;eerbied hadden voor een’ gekruisten, zoo lag hetnbsp;voor de hand dat zij een kruis der bespottingnbsp;teekenden, en dat ai.examenos als zijn God aanbad:nbsp;een gekruist mensch, met een ezelshoofd.
In dit gevoelen worden wij versterkt, wanneer wij een hoogst belangrijk geschrift uit de eerste
-ocr page 9-«euwen opslaan, waarin het Christendom tegen velerlei aanvallen verdedigd wordt. Dit voortreffelijknbsp;lioekje, waarin de warmte des geloofs en de krachtnbsp;der overtuiging om den voorrang dingen, behelstnbsp;eene zamenspraak tusschen een beiden (caeciliosnbsp;Natalis) en een christen (januarius octavius). Naaiden laatstgenoemden luidt de titel; de Octavius,nbsp;geschreven door marcus minucius felix.
De inhoud van dit boekje is te merkwaardig en hangt te naauw zamen met ons onderzoek, dannbsp;dat wij er niet een weinig uit zouden overnemeu.
Octavius, vriend van den schrijver, brengt hem quot;te Rome een bezoek, en om elkanders bijzijn desnbsp;te beter te kunnen genieten , begeven zij zich tenbsp;v.anien naar Ostia, eene Romeinsohe stad bij denbsp;^ee. Daar ontmoeten zij caecilius , een bekendenbsp;van hen, maar die toch niet als zij het Christendom had aangenomen.
Octavius vindt al spoedig aanleiding om het tlwaze van den afgodsdienst in het licht te stellennbsp;CAEciLius wordt door deze aanmerking nietnbsp;Weinig geraakt. Te meer toont hij zich gekrenkt,nbsp;Omdat hij zich volkomen in staat acht, de zaaknbsp;^es Heidendoms te verdedigen.
Octavius is terstond bereid die regtvaardiging 3'3'n te hooren, en nu. schetst minucius hoe dezenbsp;samenspraak werd gevoerd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
-ocr page 10-10
De Heiden begint en zegt; * dat al het aardsche en menschelgke zeer onzeker is en het derhalvenbsp;al terstond zeer dwaas moet genoemd worden,nbsp;dat de Christenen met eene verzekerdheid spreken, over de orde der natuur en zelfs over denbsp;Godheid, alsof zij de wijsten der wjjzen waren;nbsp;maar wat voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;grootste wijsgeerennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nognbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een
raadsel en een nbsp;nbsp;nbsp;puntnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van geschil is, zalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de
Christenen, meerendeels onwetende en geringe men-schen, wel niet tot oplossing zijn gekomen.
»De Christenen spreken van eene goddelpke voorzienigheid , als nbsp;nbsp;nbsp;' vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eene voortdurendenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wijzenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en
liefderijke zorg nbsp;nbsp;nbsp;voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;al het geschapene,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;als
zp dit doen , zijn zij blind voor die ontzettende natuurverschijnselen, waardoor zooveel verwoestnbsp;wmrdt. Bovendien de rampen en onheilen zijn innbsp;getale en daaronder zuchten braven en slechtennbsp;evenzeer. Ja, wat meer is, soms gaan edele inea-sohen onder groote ellende gebukt en nietsw'aar-digen hebben voorspoed.
»Een van beiden, óf er is een ijzeren noodlot, en dan behoeven wij slechts er voor te bukken ,nbsp;of er is eene orde der natuur ons geheel onbekend , maar dan hebben de vaderen wijs gehandeld,nbsp;die de verschillende Goden vereerden, zelfs dienbsp;van de overwonnen volken. Zij gingen verder,nbsp;zij hebben zelfs altaren opgerigt voor nog onbe-
-ocr page 11-kende Godheden, en zij leerden hunnen kinderen Om de plegtigheden en gebruiken van vroeger tijdnbsp;in eere te houden.
»Zoo verstandig handelden zij en zorgvuldig blijven -wij acht geven, bij zooveel onzekers als er bestaat, op allerlei verschijnselen waaruit wij meenen den wil onzer Goden te kunnen verklaren.nbsp;Wy geven naauwkeurig acht op vogelgeschrei, wijnbsp;raadplegen de ingewanden der offerdieren, en wijnbsp;besteden voortdurend de meeste moeite om denbsp;voorteekenen te verklaren, en naar die ernstigenbsp;raadgevingen te hooren. De ondervinding heeftnbsp;jarcn lang geleerd, dat het geluk of ongeluknbsp;voor den mensch, vaak afhangt van het in achtnbsp;nemen dezer zaken.
»Wat vermeten zich de Christenen dan wel, om alles wat ik daar noem, maar voor lengen ennbsp;dwaasheid uit te krpten? Bespottelijke verwaandheid ! eene secte uit de heffe des volks , ziet metnbsp;een medelijdenden glimlach op den godsdienst dernbsp;Romeinen neder. Het is eene onverdragelgke vermetelheid , eene grenzenlooze onbeschaamdheid,nbsp;eene allerdwaaste eigenwijsheid, om het bestaannbsp;der lang vereerde Goden te ontkennen. Menschennbsp;zonder beteekenis in de maatschappij, dommenbsp;pveraars, durven onzen voorvaderlpken godsdienst tenbsp;verachten. Zij spreken van God en van de god-
-ocr page 12-dolijke Voorzienigheid en van een Vader die in de hemelen is en zeggen dan, dat zij de wijsgeerennbsp;en hunne stelsels niet vreezen. Maar wat hebbennbsp;zij van hunnen God te wachten ?
sBovendien is het immers bekend, dat zij geheime teekenen hebben waaraan zij elkander kennen, zij noemen elkaar broeders en zusters, iets datnbsp;natuurlijk de onzedelijkheid krachtig bevorderennbsp;moet. Men zegt dat een gekruiste en een kruisnbsp;voorwerpen van vereering bij hen zijn; zij moeten ook de hulde der aanbidding brengen aannbsp;een ezelshoofd.quot;
Uit dit merkwaardige boekje waaruit wij mededeelden hoe cAEciucs de Christenen beoordeelt, blijkt derhalve dat bet graveersel der spotternijnbsp;volstrekt geen op zich zelf staand verschijnsel is,nbsp;in die tijden. Verschillende onderzoekingen hebben geleid tot eene bepaling van den tijd waarinnbsp;de steen zou zpn vervaardigd, en dit tijdperknbsp;komt overeen met het tijdvak waarin de zamen-stelling van den octavius vermoed wordt. Wijnbsp;zien dus, dat de verbinding dezer twee denkbeelden bij de Romeinen gevonden werd; de Christenen vereeren een’ gekruisten en een ezelshoofd.
Minucius , volgens zpne eigene verklaring regts-geleerde te Rome en dus een man van beschaving, verhaalt wat een beschaafd Romein van de Chris-
-ocr page 13-tenen denkt, met wier godsdienst hij alleen door hooren zeggen bekend is. Welnu, de steen uit denbsp;puinhoopen van het keizerlijk paleis opgegraven ,nbsp;getuigt dat de Christenen in hunne geschriftennbsp;de beschuldigingen der Romeinen niet hebben vergroot, of op de spits gedreven. Neen waarlijk! mennbsp;heeft zoo iets van de Christenen durven beweren,nbsp;de Christen aiex4menos aanbidt zijn God, een ge-krnisten, en deze is,een mensch met een ezelshoofd.
Wij behoeven thans niet te vervolgen met de aanhaling uit den octavius, wat de beschuldigingennbsp;van CAECII.IU3 betreft, en laten dus zijne verderenbsp;mededeelingen van de geruchten die hij aangaandenbsp;de Christenen vernam rusten; wij willen alleennbsp;nog het slot herinneren. »Ik voor mij geloof (zegtnbsp;hij) dat wat de Christenen ook van toekomendenbsp;dingen zeggen, dit niets te beteekenen beeft. Eennbsp;G od die blijkbaar hen niet helpen, noch verlossennbsp;kan , als zij tot den marteldood veroordeeld worden , die hen uit hunnen geringen en ellendigennbsp;toestand niet opheft, zulk een God beteekent nietnbsp;veel. Het ware beter dat Christenen, die gezondnbsp;verstand genoeg hebben, bij de wijsgeeren socua-TEs, SIMONIDES en anderen ter school gingen.”
Deze slotrede wordt door caecii.ius met een zeker zelfbehagen uitgesproken ; hij heeft, naar hij meent,nbsp;het heidendom voldoende gehandhaafd, tegen zijne-
-ocr page 14-bewijsvoering is niets met grond in te brengen en dus geniet hij reeds bij voorbaat zijne zegepraal,
Minucius herinnert echter, dat nu hem het woord is gelaten, de beurt aan ootayius toekomtnbsp;en dat hij nu even oplettend moet luisteren naarnbsp;het antwoord, als ootavius aan den tegenstandernbsp;het oor leende.
Gaarne zouden wij deze geheele schoone rede ten voordeele van het Christendom wedergeven,nbsp;maar de ruimte ons toegestaan, verbiedt het, duamp;nbsp;slechts eene korte schets. » Octavius merkt allereerst op, dat er iets zeer zwevends is in de geheele voorstelling van c.aecilius , hij toont blijkbaarnbsp;niet te weten, waaraan hij zich vast moet houden.nbsp;Hij heeft toegestemd, dat de mensoh naar waarheid moet trachten, en nu komt het er al zeernbsp;weinig op aan of de meeste Christenen uit dennbsp;geringen stand zijn, het is alleen de vraag of mennbsp;zijne roeping als niensch begrijpt? De Romein heeftnbsp;het geloof in God en zijne Voorzienigheid, alsnbsp;eene dwaasheid veroordeeld, maar met welk regt?nbsp;Als men in eene woning alles ordelpk en reinnbsp;vindt, zoodat men den aangenaamsten indruk ontvangt , dan zal men natuurlijk denken, aan eennbsp;hoofd des huisgezins, wiens wil en bevel van ordenbsp;en reinheid wordt opgevolgd. Wanneer men nnnbsp;in het heelal, zoover het ons bekend is, overal
-ocr page 15-ovde en regel vindt, dan veronderstelt dit van zelv'e een hoofd, wiens wetten worden geëerbiedigdnbsp;en in dat hoofd erkennen w^ de Godheid.
»De ondervinding leert, dat zoo in eenig gebied, twee of meer vorsten het bewind voeren, er zeernbsp;spoedig verdeeldheid en verwarring ontstaan. Daarnbsp;de natuur altijd de heerlijkste harmonie vertoont,nbsp;nioet men besluiten dat er niet vele Goden zijn,nbsp;die om den voorrang twisten , maar dat er éénnbsp;God is, die het heelal bestuurt. Men kan Hemnbsp;niet zien, want Hij is het licht; men kan Hemnbsp;niet begrijpen, want Hij is te groot voor het verstand en al het oneindige, onbegrppelijke, majes-tueuse en onvergelijkelijke van het opperwezen, vatnbsp;de Christen zamen in het woord: Hij is God.
=gt;A1 wat menschelijk is, verwijderen wij van de gedachte aan de Godheid, en als wij Hem Vadernbsp;noemen is niet het denkbeeld van eenen gebrek-kigen aardsohen vader de grondslag, maar hetnbsp;verhevene ideaal van het wezen eens vaders. Even-inin nu als een kind al do daden van zijnennbsp;Vader begrijpt, evenmin kunnen wij al de dadennbsp;van den hemelschen Vader begrijpen of verklaren.
»De heidenen vereeren eigentlijk alleen de voorstellingen van hunne dichters. Deze hebben allerlei Verhalen van de zoogenaamde Godheden verzonnennbsp;en nu gaat men uit hout en steen, nit goud en
.zilver eene gedaante geven aan die dichterlijke gedachten, en ziedaar de afgoderij.
»De Romeinen zeggen; wij z^n orer-godsdienstig, wij vereeren niet slechts onze eigene Goden, maarnbsp;ook de Godheden der overwonnen volken. Welknbsp;eene dwaasheid! als die Godheden der overwonnen volken waarlijk een bestaan hebben, dannbsp;kunnen zij, krachtens hun. wezen, nooit beschermers van de Romeinen zijn.
»Wat die voorteekenen betreft, alleen ligtgeloo-vigheid kan zich door de priesters laten verschalken, wie onbevangen dit bedrijf gadeslaat, merkt het bedrog. Gij zegt: srrraar de ervaring bewijst denbsp;waarheid,” nu ja, ééne waarheid onder duizendnbsp;leugeuen. Ligt, dat onder eene geduiig herhaaldenbsp;mislukking één enkele maal het toeval den priesters begunstigt, en dit wordt luid geroeirrd, varrnbsp;al het overige zwijgt men wijselijk.
»Eens (zegt ociAvrus) geloofde ik ook aan al deze dingen, ik liet mij misleiden, rrraar nog gevoelnbsp;ik voortdurerrd berouw over mijn gebrek aan onderzoek.
»Wat nu uwe beschuldiging tegen ons christenen betreft, wat zal ik daarvan zeggen, zij is tenbsp;ongerijmd.
»Gij vereert een ezelshoofd zegi gij, een gekruisigd mensch is het voorwerp uwer aanbidding. Grove on-
-ocr page 17-kunde en moedwillige onwetendheid kunnen zulke onzinnigheden voor waarheid uitgeven. Wij wetennbsp;niets van een ezelshoofd, hebben er nooit vannbsp;gehoord en nooit aanleiding tot zulk een ongehoord vermoeden gegeven, en wat den gekruistennbsp;betreft, wij hebben geen afgodsbeelden, geennbsp;kruisen of gekruisten, tot voorwerpen van aanbidding. Hout kan een deel uwer Godheid zijn,nbsp;inaar welk beeld zullen wij van God iiiaken, daarnbsp;de mensch het beeld Gods is. Welk een tempelnbsp;zal ik voor God bouwen, terwijl het gansch heelalnbsp;zijne heerlijkheid niet omvat?”
Wederom zullen wjj het verdere schoone betoog van OCTAVIUS voorbijgaan en alleen op het slotnbsp;wijzen. »Gij zegt, de Christenen hebben veel leed tenbsp;Verduren, maar het is een schoon schouwspel als eennbsp;christen met het leed worstelt. Hij strijdt onder Godsnbsp;cog en wacht van Hem het loon. Schooner figurennbsp;han de helden der oudheid, zijn de gestaltennbsp;Onzer martelaren. Niet alleen mannen, maar ooknbsp;vrouwen en kinderen, hebben eene lijdzaamheidnbsp;getoond, die van hooger hulp getuigde. Wij stelden menscbeu die zulk eenen godsdienst belijdennbsp;Verre boven de wysgeeren der heidenen. Wijnbsp;Openbaren onze wjjsheid niet in het uitwendige,nbsp;^'laar in onze gezindheid. Wij willen niet grootnbsp;zjin in het spreken, maar in ons leven. Wij be-
-ocr page 18-roemen ons, dat wij verkregen hebben, wat uwe wijsgeeren, met inspanning van alle krachtennbsp;zochten, maar niet vonden: ^de kennis der goddelijkenbsp;waarheid.quot;
Zoo eindigt ootavius zijne rede, die in haar geheel verdiende gelezen te w’’orden. En wat isnbsp;het gevolg? Caeoiliüs de heiden is zóó overmeesterd door het woord vol eenvoud, waarheid ennbsp;geloofsovertuiging, dat hp na eenige oogenblikkennbsp;zwijgens uitroept: »ik ben overwonnen, maar tevensnbsp;ben ik overwinnaar, want ik heb mijne dwalingnbsp;overmeesterd, ik wensch nu slechts verder in denbsp;waarheid onderwezen te worden.”
Met deze aanhalingen uit den ootavius had ik een dubbel doel. Allereerst om te doen zien hoenbsp;w^ gansoh ongezocht, in een geschrift uit diennbsp;ouden tijd (en wel een geschrift van groot belang)nbsp;de ware verklaring vonden van den ouden spot-steen, maar tevens om te doen zien, hoe grovenbsp;onkunde zich aan spotterng huwt.
De beschaafde Romein geeft de naar zijne meening overtuigende bewijzen voor de waarheidnbsp;en waarde van zgnen godsdienst en haalt de meestnbsp;gebrekkige en onzinnige geruchten aan, om daarmede het Christendom te kenschetsen, maar denbsp;eenvoudige waarheid van dat Christendom is zoonbsp;krachtig en overtuigend, dat de eerst zoo trotsche
-ocr page 19-19
CAEcijjus nu een leerling van ootatius worden wiL Wordt hierdoor niet weder de waarheid der spreuknbsp;bewezen: er zijn geene ongeloovigen, er zijn slechtsnbsp;onwetenden. Hoe dikwijls is ook sedert het Christendom door de onkunde gelasterd en ging mennbsp;zonder bepaald onderzoek op geruchten af.
Doch keeren wp nu tot den spolsteen terug. Het is dus genoegzaam bewezen, dat uit de hoogenbsp;Oudheid eene voorstelling is opgedolven, die alsnbsp;getuige optreedt van de lage spotternijen waarmedenbsp;het Christendom te Home door het slijk werd gesleurd. De steen is niet een tafereel van heiden-sche aanbidding, waarmede wij een tijdperk vannbsp;afgoderij nader konden kenschetsen, maar de slagnbsp;van eene vijandige hand tegen het aangezigt des-Gezegenden.
En hoe opmerkelijk is het nu, dat dit oude schotschrift in steen gegraveerd, gevonden is ipnbsp;de puinhoopen der keizerlijke paleizen.
De grootsche majesteit der Romeinsche keizers, waarop wp in den aanvang wezen, is in puin gestort. Het magtige Romeinsche rijk is gevallen ennbsp;zijn val was groot. De naam der caesaes is vergeten in de stad der zeven heuvelen. Maar vergeten is niet de naam van Hem eens als eennbsp;spot afgebeeld; niet gevallen is het rijk door Hemnbsp;gesticht en grootscher majesteit dan ooit den
-ocr page 20-troon omgaf van den Komeinschen imperator, hemelsche majesteit, omgeeft Hem, die op dennbsp;'troon zit en zijne kerk in stand houdt, zoodat denbsp;poorten der hel haar niet zullen overweldigen.
De gevonden steen getuigt van zijne verguizing, de volgende eeuwen spreken van zijne toenemendenbsp;verheerlijking. Het lied dat in Rome • weerklonk:nbsp;ivrede op aarde, eere zij caesar augustus!” is verstomd , maar de Engelenzang: »Eere zij God in denbsp;. hoogste hemelen; vrede op aarde, in menschen eennbsp;welbehagen!quot; weerklinkt nog en telkens luider overnbsp;bergen, langs de rivieren, in de stille woningnbsp;¦waar de liefde hare tente bouwde.
De gekruiste, den heidenen eene dwaasheid en een spot, is voor millioenen tot behoudenis geweest en. Hij zal als koning heerschen, tot dat Hijnbsp;alle vijanden aan zich onderworpen zal hebben ennbsp;dat, alléén door zijn Evangelie des heils, door denbsp;prediking van den gekruisten.
Inderdaad, de steenen spreken nog, ook deze steen. Tussehen de hand die de stift aangreep omnbsp;onder zijne teekening te zetten: »Alexamems aanbidt zijn God!quot; en de hand die dit woord op dezenbsp;bladzijde herinnert, liggen tal van eeuwen. Geslachtennbsp;op geslachten zijn heengegaan. Maar nit die geslachten verzamelt zich een’ wolk van getuigen ennbsp;wij hooren het lied der overwinning, het gezang,
-ocr page 21-dat van zegepraal over de zonde door jezus cheistus getuigt, het Hallelujah! Gode ter eer.
Laat de onkunde dan nog met chiustus en Christendom spotten, laat zij de zending die als -wachtwoord heeft: vrede door het Woed des kruises, eene d-waasheid noemen, wij vreezen niet. Laat zijnbsp;hare paleizen der ijdelheid houwen om zich een’nbsp;naam te maken, van dien houw zal het ook gelden:-daar zal geen steen van op den anderen steen gelatennbsp;worden. Die puinhoopen zullen later den spotnbsp;drijven, met den spotlach die eens langs denbsp;muren klonk.
Maar overwinnend treedt het Christendom voort.. Het Evangelie wordt gepredikt tot eene getuigenisnbsp;''oor alle volken. CmiisTrs zegt: »Ik ben met
quot;lieden al de dagen tot aan de voleindiging
der wereld.”
Al krijschen dan ook nog zonde en wereld: kruis der hespottingV. in dat teeken zullen wijnbsp;1'aar volkomen överwinnen, Gods beloften falen niet.
-ocr page 22-
|
Cents. De christelijke viering van De zendelingen in Groenl.. 15 Het bezoek bij een kranke, 15nbsp;Brieven van een’ leeraar .. 15 Als God werkt, wie zal De Soldaten-dochter...... Het gelukkige sterfbed... lö De weg en het middel ... 15nbsp;De gast zonder bruiloftskl. 07$ Levensschets v. Blumhardt 15 De roepstem des Ileereu 15 Eerste zend. te St. Thomas 15 De Russische kleermaker. 074 Rermerk. v. een kind Gods 074nbsp;Overtuiging verwaarloosd. 124nbsp;Woord aan jonge moeders. 074nbsp;De onbekende zendeling.. 04 Opmerkelijke leiding Gods 07 Ged. over de eeuwigheid.. 074 De Christen in het gasthuis 03 Levensb. van een’soldaat.. 06 Bekecring v. A. H, Franke. 04 |
130, 89. 90. «1.nbsp;92. 135, 100. 101. 102. 103, 104, 105, 106, 107. 108. 109, 110. 111. 112. 113. 114 115. 116, 145, 146 Iets uit het leven eener zendelingsviouw. Ie brief. 05nbsp;De Christen-vrouwen dei De zegenrijke vrucht van Opw. tot h. w'erk der zend. 05 Een woord tot aanbeveling pe toekomende wereld.... 05 Iets uit het leven eenernbsp;zendelingsvrouw. 2e brief. 07nbsp;Eene uit duizend....,.,. 06 117. 118. 20. 121. 163. 128 123: 124, 125. 126. Gents, t Blandina................07^ Bede van een grijsaard ... 07^ Het huisgez. te Ilaetei’dale 15nbsp;Inwendig Christend gt;in onder llottentotten.. * ..... 05 Leven van Chrysostomus , 07^ Het geheimzinnige in den Overeenk. Christel. Godsd. 05 Waarschuw, tegen valsche Triomfboog van Titijs .... 06 Zijt gij gelukkig?.........07^ Uit- en inwendige zending 05 De waarde van het gebed. 07^ De toestand der heid.vrouw 07^ Middel om rijk te worden. 04nbsp;Eene oude beproefde raad . 12^nbsp;Verband ijver voor de zend. 07 Ra-Poor-Negro.......... 05 De zeudel. ouder de heid. , Ü5i |
Cents. Eene Martelaarsgeschied. 05 Een Rabbi die rust zoekt De Chiistin geroepen tot deeln. aan de zendingzaak. 05 Eene zw-aar beproefde geloofsheldin............... 07% Marianne, de Bijbelver-spreidster van St. Giles.. 10 De dochter v. d. Landman 12%nbsp;De hoop des christens .. 07%nbsp;Helleven van v.d.Kemp. 05nbsp;Kunt gij altijd van Jezusnbsp;zwijgen. ................ 06 Hel werk v. kleine Jessie. 07% Liefde voor liefde.......05 Heilig leven, zalig sterv. 07% Een sterfb.in den vreemde 07%nbsp;Iets uit het leven eenernbsp;zendelingsvrouw. 3e brief 05nbsp;Iets uit het leven eenernbsp;zendelingsvrouw’. 4e brief. 05nbsp;Levensgesch. van eenen lerschen knaap.......... 07% Eenenitu.helpsterd.zend. 05 M’at een reisverhaal kan Een blik in de Jav. huish. 05 Een Israel, tot Clir. gebragt 7% Schoone plaatsen uit denbsp;schriften van 3 Kerkvaders 07% Gidion .................07% Dankt God in alles......05 Uit onze Brievenlasch ... 07% Een andere Oom Tom ... 05 Zeventig jaren.......... 06 De Soldaat en de Landverh. 05 Getuig, omtrent de eodsv.nbsp;en het leven der christenen 04nbsp;2 talereelen uit het levennbsp;en w^erken van een zendel, 07%nbsp;Eenzaam maar niet verlaten 07%nbsp;Uit onze Bricventaschll. 07%nbsp;Mededeel, van Ulfers I. 07%nbsp;idem idem 11. 07%nbsp;Over zendingnietliode I.. 10nbsp;idem idem 11,. 10 |
127,
-ocr page 24-