Wilt gij even met mij gaan? - dan treden wi] ®6n ziekenkamer binnen. - » Dat is niet zeernbsp;Opwekkend” - zegt gij. ’t Kan er naar wezen.nbsp;Vrolijk is het zeker niet, en grappig ooknbsp;oiet; - doch dat behoeft ook niet altijd. Maarnbsp;Opwekkend? - daar kan ook in den ernst vannbsp;f leven wel iets liggen, dat goede gedachten,nbsp;Aandoeningen, voornemens, bij ons wakker maakt.nbsp;En als het dan het reine en edele, dat in hetnbsp;*oensohenhart sluimert, opwekt, - wel, dan isnbsp;'^et waarlijk opwekkend, zelfs in den nitnemend-^ten zin van het woord. Nu, ga dan maarnbsp;SSrust meê. En zijt gij misschien bang voornbsp;Schokkende tooneelen of akelige verhalen van pijnnbsp;smart ? - ik sta er u borg voor, dat dienbsp;'^rees ongegrond is, want er zal niets van diennbsp;Aard plaats hebben. - Hier! als ’t u blieft; dezennbsp;^rap op! en nu deze deur in! ik zal de vrijheid
r
-ocr page 2-nemen u te introduceeren. Neen, gij behoeft niet zoo heel zachtjes te loopen, ’t is hier welnbsp;een ziekenkamer, maar niet zulk eene, waar ooknbsp;het ligtste geridsel moet worden vermeden en hetnbsp;minste zonnestraaltje moet worden buitengesloten,nbsp;omdat het den kranke hindert en vermoeit. Integendeel , het bezoek van enkele vrienden is ernbsp;aangenaam, en ’t lieve zonnetje is er welkom,nbsp;als het door de vensteren kijkt.
Daar lag zij op hare legersteê, de dertigjarige Elize. Gisteren had zij daar óók gelegen, ennbsp;eergisteren óók; ja, zij wist haast zelve niet meernbsp;hoe lang al, want het had reeds verscheidenenbsp;jaren geduurd. Gij zoudt het haar niet hebbennbsp;aangezegd, zoo betrekkelijk goed zag zij er uit.nbsp;’t Was dan ook eigenlijk niet zoo zeer een ziekte,nbsp;die met ruwe hand de levenskracht haastelijknbsp;sloopt, als wel een onmerkbaar voortkruipendenbsp;krankheid, die heel langzaam, maar heel zeker,nbsp;voortwoekerde, en waarvan de geneesheer, opnbsp;het aandringen der huisgenooten om de waarheidnbsp;te weten, had moeten verklaren, dat er weinignbsp;aan te doen was; misschien wat tot verligtingnbsp;nu en dan, maar tot genezing toch niet. ’t Wasnbsp;een lang, lang lijden, en, of men het ook aanvankelijk voor haar had willen verbergen, zij wistnbsp;heel goed wat er ten laatste het eind van wordennbsp;zou. Maar, - inderdaad, bij iedere beproeving
-ocr page 3-3
Gods vaderlijke ontferming toch altijd nog €en »niaar”, als wij er slechts een oog voornbsp;hebben om te vinden waar het staat, - dit wasnbsp;gelukkig, dat die krankheid noch haar hoofd,nbsp;*ioch haar hart had aangetast, want dat hoofdnbsp;¦Was nog zóó helder, en dat hart was nog zóónbsp;warm! Men kon het zien aan den blik diernbsp;¦vriendelyke oogen; men kon het hooren aannbsp;leder woord dat zij sprak, ’t Zou niet vreemdnbsp;2ijn geweest, zoo de tijd haar ontzettend langnbsp;Tvas gevallen. Een dag op het ziekbed schijntnbsp;geen eind te zullen hebben; - en dan jarennbsp;Achtereen! .. . . hoe is ’t mogelijk om ze door tenbsp;komen ? En toch was dit het geval niet. Nooitnbsp;klaagde zij over het langzaam voortgaan van dennbsp;%, en verveling was een kwaal, die zij nietnbsp;®oheen te kennen. Zij had eene houding wetennbsp;te vinden, waarin zij, zonder al te groote moeite,nbsp;^ezen kon, en dit deed zij dan ook gaarne.nbsp;Tegen den muur, bij haar ledikant, juist binnennbsp;haar bereik, was een klein boekenrekje vastgemaakt , en daar stonden eenige uitgezóchtenbsp;hoeken in, netjes ingebonden, en daaronder ooknbsp;Sen Bijbeltje met psalmen en gezangen; maar datnbsp;^O'g er niet meer zoo nieuw en welbewaard uitnbsp;de anderen, want het verguldsel was al vannbsp;bladen af, en daar lagen heel wat vouwtjes in.nbsp;®ii als zij niet las, - dit kon zij toch ook niet
-ocr page 4-altgd doen, - dan hield zg zich nog al veel met eenig vrouwelijk handwerk bezig; naaijen,nbsp;breijen, en zoo meer. - »Niet te lang achtereen!” - had de dokter aanbevolen. Dat deed zijnbsp;dan ook doorgaans niet; maar zoo de dokter bynbsp;haar had gestaan, zou hij toch wel noodig hebbennbsp;gehad, haar nu en dan te vermanen, om het watnbsp;meer op haar gemak op te nemen. »Een mensebnbsp;kan toch niet lui en ledig wezen”, - meende zi]-Dan maakte zij kleine rokjes en kousjes en jurkjes,nbsp;en dergelijke zaken meer. Toch had zy geennbsp;kleine broertjes of zusjes; haar éénige zuster wasnbsp;gehuwd, en haar éénige broeder, reeds een opgeschoten jongeling, was nog met haar in hetnbsp;ouderlijke huis. Voor wie zy dan die dingennbsp;maakte ? - daar sprak zij zoo niet over ; maar dienbsp;ongelukkige weduwe, twee huizen verder, dienbsp;bij den dood van haar man met zeven kleinenbsp;kinderen was blijven zitten, die zou er misschiennbsp;meer van kunnen vertellen. En verder ontvingnbsp;zij nog al dikwijls bezoek; niet gaarne velen tenbsp;gelijk, maar zoo enkelen; allerliefst haar tweenbsp;beste vriendinnen, en die dan nog bij voorkeurnbsp;ieder afzonderlijk. Dan kon zij onder vier oogennbsp;zoo eens regt vertrouwelijk praten, en dan kwamnbsp;er nog al eens het een en ander voor den dag!nbsp;wat anders, bij de bezoeken van alledaagscbenbsp;bekenden, doorgaans in de schatkamer van haar
-ocr page 5-hart verborgen bleef. Want zy hield volstrekt niet van vertooning te maken; - uithangbordennbsp;¦ran vroomheid, daar had altyd een afkeernbsp;van. Dat nam niet weg, dat het van zelf openbaar werd, wat geest haar bezielde. Want walnbsp;er van geloof en liefde is in het menschelijk hart,nbsp;dat dringt onwillekeurig door al de porieën vannbsp;zijn bestaan naar buiten. Trouwens, zij herinnerdenbsp;zich dan ook het woord van den Heer, dat mennbsp;de kaars niet onder de korenmaat moet zetten,nbsp;en daarom deed zij ook geen moeite om het lichtnbsp;te verbergen, dat Hij in hare ziel ontstoken had.
Als er nu iemand bij haar kwam en vroeg: »wel Elize, hoe gaat het u?” - dan was meestalnbsp;haar antwoord: »0! ’t gaat nog al goed;” -ook als de dokter vond dat het juist niet zoonbsp;goed ging; en hare huisgenooten getuigden, datnbsp;zij maar uiterst zelden, en in de laatste tijdennbsp;in ’t geheel niet meer, iets wat naar een klagtnbsp;zweemde, van hare lippen hadden gehoord. Ennbsp;dan sprak ze over alles en over allen, met eennbsp;belangstelling, waaraan men kon zien dat zij zichnbsp;niet uitsluitend bezig hield met haar eigen leed;nbsp;dat zij nog een gedachte en nog een hart voornbsp;anderen had; een gedachte vol deelneming en eennbsp;hart vol liefde, en dan was ’t waarlpk, of zijnbsp;zichzelve geheel had vergeten. Haar nu moestnbsp;nien haar dan ook niet te zeer beklagen. Dat
-ocr page 6-hoorde zij niet gaarne; misschien wel omdat zjj, fijngevoelig als zij was, heimelijk vreesde, datnbsp;zulk beklag er haar toe zou brengen om zelvenbsp;haar leed al te zwaar te tillen, en zekere ontevredenheid hij haar opwekken zon. Daar warennbsp;er soms wel, die zoo deden; - want van de dagennbsp;van Job af, zijn er veel onhandige troostersnbsp;van allerlei soort geweest, - maar dan bleefnbsp;haar afwijzend antwoord niet achter.
sWel arme meid! wat zijt gij toch diep ongelukkig!” - zei er een. - »Ik heb waarljjk zielsmedelijden met u, en ieder moet n wel beklagen, die van uw droevigen toestand hoort.” - Maarnbsp;terstond hernam zij: kocIi zeg dat toch niet!nbsp;’t Is immers zoo: De beker van mijn lijdennbsp;komt van een Vaderhand! - En zie eens: ik hebnbsp;doorgaans weinig pijn; ik kan alles krijgen watnbsp;ik behoef; ik heb een oppassing boven duizenden;nbsp;al mijne huisgenooten zijn even voorkomend ennbsp;haitelpk; tal van vrienden bewijzen mij de grootstenbsp;deelneming, en den allerbesten Vriend hebnbsp;ik immers hij mij. Kijk dan eens, wat al vriendelijke sterretjes de goede God voor mij aan dennbsp;hemel gezet heeft. Zou ik dan niet ondankbaarnbsp;zjjn, als ik ging klagen; en, om het voorregtnbsp;dat mij ontbreekt, den zegen voorbijzag, dien iknbsp;geniet?” - En de ander zeide: »Elizl! ik herroepnbsp;mijn woord. Neen, gij zijt niet diep ongelukkig!”
-ocr page 7-Eens maar gebeurde het, dat men haar' na het vertrek van eene bekende, in tranen vond-Bat was iets zeer ongewoons, want meestal deednbsp;een bezoek haar genoegen. En toen men denbsp;leden vroeg, was haar antwoord; »Zij sprak metnbsp;Zulk een minachting, haast had ik gezegd metnbsp;zulk een bitterheid, van het Evangelie, en gafnbsp;*iiet onduidelijk te kennen , dat mijn vasthoudennbsp;S'an Gods eeuwige vaderliefde, in Cheistus geopenbaard , niet anders dan dweeperij en dwaasheidnbsp;¦Was. En ik moest mij maar goed houden, -zeide zij; - en mijn steun in mijzelve zoeken,nbsp;en zóó meer. Geschokt heeft het mij wel niet,nbsp;•naar ’t heeft mij pijn gedaan; pijn in mijnnbsp;hart! O als mijn Zaligmaker mjj ontnomennbsp;kon worden , die ook voor m ij de éénige weg totnbsp;den Vader is, - ja, dan zou ik onuitsprekelijknbsp;Ongelukkig zijn; dan gevoel ik dat alle krachtnbsp;Baij zou ontzinken, en ’t zou mij onmogelijk zgnnbsp;de beproeving goed te dragen. Och! zij heeftnbsp;zeker nooit zware lasten getorscht; zij heeft zekernbsp;Dooit groote droefheid gehad; anders zou zij welnbsp;¦Weten, waaraan het hart behoefte heeft in dontere dagen, ’t Is wreed, zeer wreed den lijdernbsp;zijn éénigen steun te willen rooveu! - Maar ’t isnbsp;Dl voorbij” - vervolgde zij na een oogenblik, ennbsp;Wischte hare tranen af, en glimlachte weder; -»’t is al voorbij! ik wil er niet meer aan denken.
-ocr page 8-Ik laat mij toch mijn beste goed niet ontrukken!” '¦
Maar zulke oogenblikkeii waren dan ook werke* lijk uitzonderingen. Doorgaans was zij zoo welgemoed en opgeruimd, dat eene van hare bestenbsp;vriendinnen, die haar zeer dikwijls bezocht, opnbsp;zekeren morgen niet kon nalaten te zeggen:nbsp;»maar Buze I ’t is toch sterk! gij ligt hier nu alnbsp;jaren lang, en toch zijt gij altijd even blijmoedig ennbsp;tevreden; nog nooit heb ik u anders gevonden!” -iAltijd even blijmoedig” - hernam zij,nbsp;»neen, dat toch niet. - Kom een beetje digter bijnbsp;mij zitten en schuif dat gordpn een weinigje weginbsp;dan kan ik u beter zien. - Zie zoo! nu kunnennbsp;wij eens gezellig praten.”
»Dat ik niet klaag of mor, maar over ’t geheel goedsmoeds en onderworpen ben, daar dank iknbsp;God voor; want waarlyk, dat hebben wij tochnbsp;uit ons zelven niet. Weet gij, wat dan ook zulknbsp;een liefderijke beschikking van den Vader in dennbsp;Hemel is? - al is er dan ook nog heel wat meernbsp;en heel wat beters! Dat de schouders zich vannbsp;lieverlede zetten naar eiken last. En als wijnbsp;soms denken: dat zou ik onmogelijk op dennbsp;duur kunnen dragen, dan ondervindt men toch,nbsp;dat men tot op zekere hoogte kan gewennen,nbsp;zelfs aan het leed. Maar toch, altijd evennbsp;blijmoedig, - dat durf ik van mijzelve nietnbsp;zeggen. Het zonnetje daarbinnen schijnt niet altijd
-ocr page 9-even helder. Croddank! het gaat niet voor goed onder, maar toch komen er nu en dan wolkjesnbsp;voor.” -
fik heb weleens gehoord,” -• vervolgde Elize na eenige oogenblikken, - »dat kinderlyke onderwerping, zoo als die door het Evangelie wordtnbsp;aanbevolen en geleerd, volgens sommigen zoo ietsnbsp;geheel passiefs, iets enkel lijdelijks zou wezen,nbsp;dat de geestkracht verlamt. Doch dat is, naarnbsp;t mij voorkomt, geheel onwaar. Ik houd het er voor,nbsp;dat er daarbinnen heel wat gestreden en heel watnbsp;Overwonnen moet worden, en dat er menige weêr-barstige stem met kracht tot zwijgen moet wordennbsp;gebragt, eer men zoover komt, en daarom dunktnbsp;niij onderwerping veelmeer eene zaak, die welnbsp;zeer groote insi)anning vordert. En daar wordnbsp;ik te meer in bevestigd, als ik op het heerlgknbsp;Voorbeeld van den Verlosser zie. Niet waar? -daar was heel wat zelfverloochening voorafgegaan,nbsp;en opoffering van wat den mensch op aarde aangenaam of begeerlijk is, eer Jezus dat wonder-schoone woord sprak: »Niet gelijk ik wil maarnbsp;gelijk Gij wilt; - ’¦den drinkbeker diennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de
Vader gegeven heeft, zal ik dien niet drinken?” -en die volkomen eenswillendheid met den Vader, die wij aanbiddend in Hem vereeren, zij wasnbsp;inamers eerst door ontzettenden strijd veroverd.nbsp;Maar, - met u mag ik toch nog wel eens van mijne
-ocr page 10-eigene ervaring spreken, - ik gevoel dan ook wek dat die regt kinderlijke onderwerping niet zo®nbsp;maar van zelve gaat. Ik heb nu en dan nognbsp;wel eens zwakke buijen. Als ik zoo allen offl-mij heen frisch en vrij zie werken en genietennbsp;in volle gezondheid; als ik bedenk dat ik nognbsp;niet oud ben; dat het leven nog zooveel schoonsnbsp;en vriéndelijks voor mij zou kunnen hebben; datnbsp;ik nog zooveel zou kunnen doen voor mijzelv®nbsp;en voor anderen, en zoo al meer, - dan gevoelnbsp;ik toch, dat ik nog niet zoo gemeenzaam ben nietnbsp;het denkbeeld van heengaan, en nog niet zoonbsp;los van de aarde, als ik wel gedacht had te zijn-Bn dan gebeurt het wel, dat ik wat mismoedignbsp;word, en niet meer zoo vollen vrede heb metnbsp;Gods beschikking. En dat spijt mij innig. D^nnbsp;zegt men mij wel eens, dat ik mij daarover nietnbsp;te zeer moet bekommeren; dat het niet onnatuurlpknbsp;en ligt verklaarbaar is, een verschijnsel, dat bijnbsp;alle langdurige beproeving waargenomen wordt,nbsp;omdat het raenschelpk gevoel toch altijd tegennbsp;het lijden opkomt, en wat dies meer zij. Datnbsp;wil ik nu alles wel gelooven, maar het bevredigtnbsp;mij toch niet. Opregt gesproken, ik kan nietnbsp;zeggen dat ik er mij eigenlijk ongerust overnbsp;maak. Ik ben niet bang dat de Hemelsche Vadernbsp;zijn hulpbehoevend kind die zwakheid niet zounbsp;willen vergeven. De Heer zei immers ook wel
-ocr page 11-^6gen Petrus: »Kleingeloovige! waarom hebt gij Sfi'vaukeld?” - Maar Hij greep hem toch bij denbsp;^3'nd, en was daarna weer goed en vriendelijknbsp;*‘®gen hem, als te voren. Maar toch bedroeft hetnbsp;'^'li, want het is niet goed; ’t is niet zoo als hetnbsp;^6zen zou, als er volkomen eenstemmigheid wasnbsp;het kinderhart met het Vaderhart. Weet gijnbsp;ik dan in zulke oogenblikken doe ? Dannbsp;^aast ik mij maar, om mijne huismiddeltjes daar-^®gen te gebruiken, en dan gaan die zwakkenbsp;^mijen gelukkig zoetjes aan weer voorbij.” - »Uwnbsp;huismiddeltjes Elize?” - vroeg de vriendin, -*Urat meent gij daarmee?” — »Wel” - antwoorddenbsp;en wees op dat bijbeltje zonder verguldsel, -^hit; en dan dat,” - en daarbij vouwde zij denbsp;handen en sloeg den blik omhoog; - »meidlief!nbsp;hat doet zoo goed, als het daarbinnen wat sombernbsp;; dan drijven de wolkjes weg en het zonnetjenbsp;hornt weêr voor den dag.” -
Qp een anderen tijd maakte zij deze oximerking: * Vroeger, in mijn gezonde dagen, heb ik welnbsp;®6ns mensohen gezien, die door zeer langdurigenbsp;®^iekte beproefd werden, en op wie dat langdurignbsp;^Üden blijkbaar een heiligenden invloed had; juistnbsp;als vader Sluijteu zegt;
Door zijn lengte drukt het kruis.
Maar hot helpt ons ook naar huis.
Dan kwam het mp voor, dat dit voor een goed
-ocr page 12-of
deel hieruit te verklaren was, dat die laders nu zoo afgesloten waren van de wereld; zoo buiten aanraking met de verzoeking, en dat de moegelijkenbsp;strgd van het leven hun voorbijgleed. Daar magnbsp;wel iets van aan zijn, maar geheel waarnbsp;het toch niet. Althans ik weet nu bij ondervinding , dat er ook tusschen de vier murennbsp;van een ziekenkamer een levensstrijd moet wordennbsp;gevoerd, dikwijls moeijelijk genoeg, waaraan mennbsp;zich niet kan onttrekken. Gevaren en verzoekingennbsp;waartegen gewaakt moet worden, zjjn daar ooknbsp;niet vreemd, al zgn ze weêr van anderen aard,nbsp;dan in het woelige en bedrijvige leven. Daarnbsp;bij voorbeeld: ongeduld en moedeloosheid. Daa’^nbsp;is: al te sterke gehechtheid aan de aarde, en gt;nbsp;aan den anderen kant, onmatig verlangen omnbsp;ontbonden te worden. Daar is: een gevoel, alsofnbsp;men nu eigenlijk de spil behoorde te zgu, waa*nbsp;alles zich om bewoog; een soort van egoïsm®'nbsp;die aller zorg en deelneming voor zich ^onnbsp;verlangen, en zekere prikkelbaarheid, als mennbsp;te regt of te onregt, meent door anderen minnbsp;meer veronachtzaamd te worden. Daar is: kef
dat
gevaar dat men zichzelf misleiden zal, en
;bt
men de kalmte, die eigenlijk nog maar de vruci
van het gewoon worden aan de beproeving 's, reeds voor de waarachtige kinderlijke onde*nbsp;werping van den christen zal gaan houden.
-ocr page 13-¦ een te veel denken aan ziclizelven en te Geinig denken aan den Heer, om uit Hem krachtnbsp;putten. Daar is: in een verborgen hoekje,nbsp;^®6l achter in de donkerste binnenkamer vannbsp;hart, een klein stemmetje van ijdelheid, datnbsp;duistert; dat een lang lijden, en vooral eennbsp;8®duldig lijden, toch iets interessants, ietsnbsp;belangwekkends heeft, en door velen met eennbsp;Sevoel van deelneming, ja van eerbied, wordtnbsp;beschouwd. Daar is ... . daar is .... ja, daar isnbsp;zooveel meer , nog zoo menige klip, waaropnbsp;in die stille wateren kan stranden. Zou mennbsp;Biet zeggen: waar een mensch op aarde toch nietnbsp;te waken en te strijden heeft! .... tot achternbsp;gordijnen van een ziekbed toe! ”
Bij een bezoek, dat hare vriendin haar eenige '^8'gen later bragt, en waarbij het gesprek, nanbsp;fierst over velerlei geloopen te hebben, als vannbsp;zelf weer op het terrein kwam, waarop harenbsp;Bedachten zich natuurlijk veel bewogen, zeide zij:nbsp;*•^0 nacht is mij nog al lang gevallen, en moeije-bjk ook, want ik had ditmaal veel pijn.” - »Ennbsp;toen hebt gp zeker weer tot uwe huismiddeltjesnbsp;'te toevlugt genomen?quot; - vroeg hare vriendin.-*Niet tot het lezen in mijn bijbeltje,” - hernamnbsp;- » daarvoor had ik te weinig licht; maar tot hetnbsp;Bobed, ja zeker, daar is het altpd licht genoegnbsp;''Oor, ook in het donker. Maar ik heb nog een
-ocr page 14-derde huismiddeltje, en dat wil ik u wel zeggen, want waarlijk, daar heb ik mij al dikwijls zoonbsp;goed bij bevonden, dat ik het u gerust kan aan'nbsp;bevelen. Ik heb een vorm gekozen, waarondernbsp;ik mij de beproeving voorstel; een vorm, dienbsp;dan toch ook niet onwaar is, maar die mij denbsp;afgetrokkene waarheid alleen meer aanschouwelijknbsp;maakt, zoodat ik haar beter grijpen en vasthoudennbsp;kan. En ik geloof in de daad, dat men welnbsp;wat voorzigtig mag zijn met het verbrijzelen ennbsp;verwerpen van alle vormen; want zoolang wi)nbsp;zinnelijke mensohen zjjn, - en dat zullen wij hiernbsp;op aarde toch wel blijven, - hebben wij ze dikwerf noodig, als dragers van de hoogere gedachte,nbsp;die ons anders zoo ligt uit de hand glipt.” •quot;nbsp;»Hoe meent gij dat?” - vroeg de andere, - »iknbsp;begrijp u niet regt.” - »Wel,” sprak zij, - »iknbsp;denk het mij zóó: 't is mij, alsof de Hemelschenbsp;Vader tot mij komt, en daar bij mij staat, ennbsp;mij vriendelijk aanziet, en vraagt: xEuze! hebtnbsp;gij mij lief genoeg om dit voor mij te dragen,nbsp;gewillig, geduldig, zoo lang als Ik het goedvindennbsp;zal?” Bn als ik ’t mij nu zóó voorstel, dannbsp;komt er een stem uit mijn hart , die antwoordt:nbsp;»ja mijn Vader! dit, en alles wat Gij mij nognbsp;verder opleggen wilt.” En wordt het mij nnnbsp;soms wat benaauwd, en is ’t daarbinnen niet zoonbsp;als ik ’t wel zou wenschen, dan zeg ik bij mij
-ocr page 15-15
^elve die woorden nog maar eens na: »Elize! hebt gij mij lief genoeg?” en dan gaat het weer;nbsp;*ian wordt het beter.” -
Daags daaraan vond hare vriendin haar zeer opgewekt. Hare oogen schitterden van genoegen.nbsp;*Kijk
eens, Makie!” - zoo riep ze, - »vindt gp •^at niet een lieve attentie van Gustaat? Die goedenbsp;broeder! Daar heeft hij gisteren avond een versjenbsp;^oor mij gemaakt. Van morgen vroeg, toen iknbsp;®og sliep, is hp heel stilletjes hier in de kamernbsp;Sekomen, en heeft het naast mijn hoofdkussennbsp;**eêrgelegd, en zoodra ik wakker werd, heb iknbsp;ket gevonden. Kom, laat ik het u eens voor-^®zen. Bovenaan staat Jesaia 40 vs. 29a;
Hij geeft den moede kracht.
En nu las zij met heldere stem;
Gestreden en gebeden,
En 't oog op God gerigt!
’t Zij donker hier beneden.
Daarboven is het licht.
Daar blinkt, het rouwfloers brekend.
Dat ’s hemels boog oraspant,
Die wolk, door God geteekend,
»De wolk met zilvren rand.quot;
De Herder kent zijn schapen!
Wie maar den Heer verwacht Vindt bij den strijd ook ’t wapen,
En bij het krnis, de kracht.
-ocr page 16-Eisclit 's Vaders welbehagen Veel levensvreugd mij af,
Te veel zal Hij niet vragen, -Hij vraagt slechts wat Hij gaf.
Wat lasten drukken mogen,
Zijn hand houdt d’ evenaar;
Mijn last heeft H ij gewogen, -En Hij weegt nooit te zwaar.
Meet Hij mijn lijdensnre, l)an vair soms ’t voortgaan bang, -
Hoe lang mijn kruisweg dure,
Toch zeker niet te lang.
Slechts verder, telkens verder,
Breng mij het lijdcnslot!
Steeds digter bij mijn Herder,
Steeds nader tot mijn God!
’k Zie reeds op 't eind der smarte;
Dra volgt de kroon na ’t kruis;
De rust aan ’s Vaders harte,
En ’s Vaders: «welkom t’hnis!” -