De geachte schrijfster van dit werkje bracht de uitnoodiging tot mij , om als gt; een opvolger van Broedernbsp;Jellesma, thans met verlof in ’t Vaderland een kortnbsp;woord ter aanbeveling voor dit boekje te schrjjven.
Of ik dit doen mocht, als zelf aan het publiek weinig of niet bekend, liet ik aan hare beoordeeling over.
Met klimmende belangstelling las ik het werkje, dat hierbij wordt aangeboden.
i
I
'ï
En hoe zou het ook anders kunnen, daar ons hier in een boeiend , eenvoudig en onopgesmukt verhaal velenbsp;belangrijke en zeker tot hiertoe aan velen onbekendenbsp;levensbijzonderheden worden medegedeeld van een man,nbsp;die onder de leiding Gods van een boeren jongeling totnbsp;een groot en voor de .Tavanen bjj uitnemendheid nuttignbsp;en gezegend man geworden is, — een man, over wieanbsp;op ,Tava door vriend en vjjand der zending, ’t zijnbsp;Europeaan of .Javaan , immer met de hoogste achting ennbsp;door zéér velen, aanzienlijken en geringen, met innigenbsp;liefde hoorde spreken, in’t kort een man , wiens nagedachtenis in zegening bleef en wiens werk, — dit magnbsp;IE getuigen, — bjj het ophouden van zjjn leven opnbsp;®Aïde, niet is gestorven.
Mjj dunkt allen , die bekennen belang te stellen in zulk ®®n man en zulke dingen , zullen met blijdschap en ingenomenheid de uitgave van dit jmvenssssicht” begroeten.
-ocr page 4-Doch daar is nog meer. Voor alle vrienden van het Nederlandsch Zendeling-Genootschap en der Zending innbsp;het algemeen, bevat dit boekje buitendien nog veel,nbsp;dat hunne aandacht waard is.
Jellesma kwam met al de zendelingen van het Neder-landsch Zendeling-Genootschap in aanraking, die hp allen bezocht bij gelegenheid, dat hg den Heer vannbsp;Ëhijn vergezelde op zijne inspectiereis door den Indischennbsp;Archipel. Een beknopt en aanschonwelgk verhaal wordtnbsp;daarvan in het Ve hoofdstuk gegeven, waardoor mennbsp;met al de toenmalige posten en onwillekeuiig ook metnbsp;het streven en pogen des Genootschaps bekend wordt.nbsp;En behalve dit, hoe menige wenk aangaande de alge-meene eerste beginselen der zending, die wel gekendnbsp;en immer behartigd mogen worden door ieder, dienbsp;wenscht mede te werken aan verbreiding van Godsnbsp;Koninkrijk onder heidenen en Mahomedanen , bevat nietnbsp;geheel dit werkl
Moge het alzoo aan de bedoeling der Schrgfster beantwoorden en onder Gods zegen veel vrucht dragen ter bevordering van de liefde voor den ontslapen Broedernbsp;en bovenal van het werk, waaraan hij zich tot aannbsp;zjjn einde gewijd heeft. Dit zg zoo J
J. KRÜlJT
’s Gkavenhaqe , April 1872.
-ocr page 5-Wat bij mg de lust opwekte, een levensbericht van Jellesma te doen versclignen, zal elk lichtelgk vermoeden , die eenigszins bekend is met de veelomvattendenbsp;Werkzaamheid en het beminnelijk karakter van dezennbsp;Zendeling. Nog leeft hg bg velen in gezegend aandenken , zoowel op Java als in Nederland. Hier weetnbsp;menigeen, die hem persoonlgk kende, nog te verhalennbsp;van zgne buitengewone eenvoud en bescheidenheid, zoowel als van zijne groote vatbaarheid en zijn gver om tenbsp;leeren; dai.r getuigen nog Javanen en Europeanen vannbsp;zijn onvermoeiden arbeid, door innige vroomheid bezield.
Onlangs nog schreef iemand, die Jellesma van nabg heeft gekend: »Hij is het waard, dat hg in gedachtenis blijve en in ruimer kring bekend worde. Voornbsp;den Zendeling inzonderheid is het van belang, zjjnnbsp;leven en streven te kennen, want hg mocht een model-Zendeling heeten. Met ingenomenheid aanschouw iknbsp;dagelijks zjjne beeltenis, die op onze kamer hangt ennbsp;zie op hem steeds, ook als een voorbeeld van zeldzamenbsp;nederigheid en eenvoudigheid, die hem, ook toen hgnbsp;van een boerenjongen een heer was geworden en eennbsp;man van beteekenis, onveranderd bijbleven. En dannbsp;die innige, teedere godsvrucht, die warme menschen-min, waarlgk ’t was een juweel van een mensch!”
Eene levensschets van Jellesma, hoe eenvoudig die Ook moge zgn, zal dus door zgne vrienden met blgd-schap worden begroet, als eene welverdiende huldenbsp;aan ’s mans nagedachtenis.
Men verwachte hier geene wetenschappelijke en kritische beschouwing over den persoon en het werk van Jellesma, maar eene eenvoudige geschiedenis van zgne
-ocr page 6-lotgevallen en werkzaamheden, waarbig zijne persoonlijkheid , zijn karakter en invloed als van zelf aan 't licht komen.
Daar bij eene geschiedenis het eerste vereischte is, getrouw te zjjn aan de waarheid, verheugde het mjjnbsp;zeer, ook in vele particuliere brieven van den Zendeling zelf, zulke betrouwbare bronnen te bezitten. Oprechte dank zp daarvoor gebracht aan de Wed. Jen-tink, Ds. Cool en Jan E. Jellesma, broeder des Zende-delings, die zijne brieven, aan hen gericht, tot ditnbsp;doel bereidwillig afstondeu en vooral aan Ds. Adama,nbsp;die mij niet slechts een schat van brieven, maar ooknbsp;vele bijzonderheden aangaande de jeugd en jongelingsjaren van Jellesma mededeelde, alsmede aan den Heernbsp;Hiebiuk, die door zijn gunstig oordeel over dit geschrift, mij tot de uitgave aanraoedigde.
Dat ik, behalve van de maandberichten en jaarverslagen, ook gebruik maakte van de Inspectiereis van L. J. van Khijn en het werkje van J. Craandjjk:nbsp;^Hei Nederl. Zend. Gen. in zijn nrillen en werken,quot; zalnbsp;wel door den lezer worden opgemerkt.
Voor hen, die Jellesma niet of slechts bij name kennen , zp dit boekje mede eene aangename lektuur en voor elk, die belang stelt in het lot der Javanen, sprekenbsp;Jellesma nog, nadat hij gestorven is, van den krach-tigen en zegenrjjken invloed des Christendoms , op hunnenbsp;ontwikkeling naar verstand, hart en leven.
De gebreken, die dit boekje aankleven, worden door den lezer goedgunstig verschoond, en mocht het ondernbsp;Cods zegen eenige goede vrucht dragen, dan zal hetnbsp;doel zjjn bereikt van
DE feCHHIJFSTER.
I»
-ocr page 7-Jelle Eeltjes Jellesma werd den 13den Mei 1816 geboren te Hitzum, een dorp in Friesland, nabjjnbsp;Eraneker, waar zijn vader Schoolmeester was. Drienbsp;jaar oud zjjnde, verloor hij reeds zijne moeder en opnbsp;^eertienjarigen leeftijd moest bij zijn vader naar denbsp;'aatste rustplaats begeleiden, zijn vader, die, onuit-^ischbaar diep, de vreeze en de liefde Gods, in zijnnbsp;jeugdig gemoed had ingeprent, Hoe gaarne en metnbsp;’^at hartelpke ingenomenheid, eerbied en liefde spraknbsp;later van zpn braven, vromen vader en diensnbsp;christelpk sterfbed!
Heeds als knaap gaf Jelle bljjkeu van een uitstekenden aanleg en zou door zpn vader wellicht tot Gnderwijzer zjjn opgeleid, als deze hem niet zoo vroegnbsp;Ware ontvallen. Nu moest hjj aldra in zjjn eigen onderhoud leeren voorzien en kwam daartoe als boerenknechtnbsp;hjj een oom te Dongjum (1), waar hjj, onbewust vannbsp;^Ün toekomstigen werkkring, stil en ingetogen zichnbsp;gedroeg en door godsdienstzin en leeslust velen ondernbsp;het landvolk beschaamde. Hjj diende zijn boer ennbsp;hoerin met getrouwheid en onderscheidde zich doornbsp;eiinzaamheid en dienstvaardigheid, doch behoorde nimmer tot de vlugste arbeiders, daar zpne gedachten
11) Op (Ie boerenplaats waar nu CORK. VAN DER WüG woent. ,
-ocr page 8-veeUflds op andere zaken gericht ¦waren. Zpn geest wais te groot en te edel, dan dat hij op den duur innbsp;handenarbeid bevrediging zou gevonden hebben, en nanbsp;volbrachten arbeid besteedde hp zijn tijd om zijnenbsp;leergierigheid zooveel mogelijk te voldoen.
Zoo gingen 6 a 7 jaren voorbij en werd hij voorbereid tot die heerlijke roeping, waarvoor de Voorzienigheid hem had bestemd. Zijne begeerte om Zendeling te worden ontwaakte , toen hij eens tenbsp;Leeuwarden zijnde, bij eene godvruchtige bloedverwante,nbsp;een zendelingbeiicht inzag en voor het eerst tot zpnenbsp;verbazing ontdekte, dat er nog vele ongelukkige heidenen op aarde zich bevonden, onbekend met God ennbsp;•Jezus Christus, den eenigen weg tot zaligheid. Eenenbsp;gansche reeks van nieuwe, grootsche gedachten ontsluit zich op eenmaai voor zijn vroom, christeljjknbsp;gemoed.
Heiden wereld! Getuigenis van den eenigen Christus! Evangelie-boden, zooale de Apostelen het waren! Datnbsp;waren vonken , als van het goddelijk Pinkstervuur innbsp;zjjne verbaasde ziel. Hij onderzoekt, hij wikt en weegt,nbsp;hij bidt. Bene vurige begeerte is in hem ontwaaktnbsp;om zijn leven te wijden aan de verbreiding desnbsp;Evangelies onder de heidenen.
Langzamerhand kwam zjjn voornemen tot rjjpheid, maar hjj heeft het niet ten uitvoer kunnen brengen.nbsp;dan na vele beproevingen en teleurstellingen, die hemnbsp;in zpn geloof hebben versterkt en mede hebben gevormd tot hetgeen hij worden moest.
.Jellesina dacht nu wel terstond, volgens den wensch zijns harten. te kunnen henentrekken naar het landnbsp;van duisternis en dwaling, maar veel was er nog noodignbsp;tot zijne voorbereiding. Toen hem dit duidelijk werd,nbsp;begreep hij ook, dat hij, bjj zgn bedrjjf als boerenknecht , nimmer zijn doel zou bereiken, nam daaromnbsp;afscheid van zjjn boer te Sexbierum, waar hjj het
-ocr page 9-laatste jaar had gediend en besloot nu als marskramer ’loor bet land te reizen om daardoor in de gelegen-lieid te zjjn meer menschen te spreken en meer vannbsp;'Ie zendingszaak te vernemen.
Hij vestigde zich te Harlingen,en kwam hierdoor in de ; ^ gelegenheid de zendeling-bidstonden aldaar bij te wonen.
' Hier werd zijne begeerte , om Zendeling te worden, hoe langer zoo meer opgewekt. Lang, zeer lang nog aarzeltnbsp;l^Ü iemand zyn voornemen te kennen te geven. Hoogstnbsp;Schroomvallig en bescheiden van natuur moet hjj zichnbsp;Icn uiterste vermannen, ja is reeds weder van denbsp;^toep des huizes teruggekeerd, eer hij het waagt bjjnbsp;den Heer H. A. Jentink, Predikant te Harlingen, aannbsp;I'S bellen en dezen te openbaren , dat hij lust gevoeltnbsp;l''! het heilige zendingswerk.
Zoo had de Keer hem geleid tot den rechten man, •lie door zijne voortvarendheid en volharding, door zjnenbsp;l'ulpvaardigheid en ijver, mede oorzaak is gewordennbsp;'lat Jellesma zijn doel heeft bereikt.
Hadden zijne houding en manieren veel terugstoo-lends; door zjjn open gelaat en de eenvoudig uitge-'lïukte begeerte; »Mijnheer ik wenschte wel Zendeling worden ,” wekte hij nieuwsgierigheid en belangstel-llog en won bjj het hart van den Predikant. Dezenbsp;öam hem met zich in zijne kamer, ondervroeg hem,nbsp;®felde hem de bezwaren voor en zond hem eindelijknbsp;l'enen met een boek, om na eene week terug te keerennbsp;cn verslag te geven van hetgeen hjj gelezen had.
Op den bepaalden dag, meldde Jellesma zich weder ®an en tot verwondering van Jentink gaf hp het gelezenenbsp;Wondeling weder, zoo juist en nauwkeurig als men hetnbsp;een geleerde zou hebben verwacht. Die bezoekennbsp;'quot;erden gedurig herhaald en spoedig vereenigden zichnbsp;'1® Heeren Jentink en Cool, doopsgezind Predikant tenbsp;Harlingen, om zich de belangen van Jellesma aan tenbsp;Hekken en met hem meei' geregeld godsdienstige zaken
-ocr page 10-te behandelen. «Zelden of nooit,” schreef de heer Cool onlangs , »heb ik van een werk zooveel voldoeningnbsp;gehad, als van het weinige, dat ik voor dien leerlingnbsp;deed. Hoe innig en duurzaam was zijne dankbaarheidnbsp;en hoe welig droeg , wat er in hem gezaaid werd ,nbsp;vrucht.”
Intusschen had .Jellesma zijn koophandel laten varen en was bij zijne stiefmoeder te Hitzum gaan wonen,nbsp;waar hjj zich van den vroegen morgen tot laat in dennbsp;avond beaig hield als boerenarbeider om het noodigenbsp;kostgeld te verdienen , terwijl hjj de oogenblikken, dienbsp;hjj maat kon uitzuinigen , besteedde tot oefening vannbsp;zijn geest en tot het verrichten van zijn studiewerk.nbsp;Dewijl hem de plaatselijke gelegenheid daartoe ontbraknbsp;bij zijne stiefmoeder, wegens haar groot gezin en kleinenbsp;woning, nam hij zpn toevlucht tot de kerk, waar hjj,nbsp;verdiept in zijne studie, de koude niet gevoelde, dienbsp;hem in deze ple r-uimte gedurende den wintertijd omgaf.
Terwijl .Jellesma thans te Hitzum zijn verblijf had. zette hij geregeld zijne bezoeken voort bij de heerennbsp;lentink en Cool en bleef hij getrouw het godsdienstonderwijs ontvangen van Ds. Hellema te Achlum, bjjnbsp;wien hij vroeger tot het doen van belijdenis zich hadnbsp;bekwaamd. De bestuurders van het Nederl. zendelinggenootschap te Rotterdam ontvingen al spoedig proevennbsp;van zjjne vorderingen , zoodat zij reeds verlangden dennbsp;jongeling te zien en te onderzoeken of hij geschiktnbsp;zou zijn als zendeling-kweekeling te worden opgenomen.nbsp;Moedig en vol geloof begaf .Jellesma zich op reis, dochnbsp;welk eene teleurstelling wachtte hem! In Rotterdamnbsp;gekomen, moest hij verschijnen voor de commissie vannbsp;onderzoek en toezicht, maar zijne natuurlgke blooheid,nbsp;zijne ongeoefendheid in manieren, ja in verstaanbaarnbsp;Nederlandsch (Boerenfriesch wa,‘' zijne moedertaal), doornbsp;al het vreemde en nieuwe, dat hem omgaf, nog sterkernbsp;uitkomende, dit een en ander samen deed het onder-
-ocr page 11-*oek niet trijnslig' uitvaJlen en de goede aanbeveling Van Ds. Jentink, die hij den heeren overhandigde,nbsp;V'ag niet in staat den ongunstigen indruk weg tenbsp;'^emen, dien hij op de vergadering maakte.
Zonder hoop werd hij met een brief aan Jentink naar ï'riesland teruggezonden. In Harlingen weergekeerd ,nbsp;deed hij aan Jentink verslag van zijn wedervaren ennbsp;gaf de / 9 weder, die bij van de ƒ 20 reisgeld badnbsp;Overgehouden, maar wat hij te Rotterdam op de hemnbsp;gedane vragen had geantwoord, daarvan heeft hij nooitnbsp;een goed verslag kunnen geven. Spoedig vernam hijnbsp;Oquot; den raoedbenemenden inbond van den brief en dienbsp;rnhoud was; Verwondering van de bestuurders, datnbsp;®en een jongeling voorstelde ter opname tot zendeling-kweekeling. die niet den minsten aanleg had tot dienbsp;gewichtige betrekking, ja daartoe ten eenenroale ongeschikt was.
Maar zijne opvoeders hadden achter den onoogelijken 'bolster den lijnen, edelen kern wel ontdekt. »Watnbsp;Ou aangevangen?” dus vraagt Jentink den verslagennbsp;¦jongeling. »Wat nu begonnen? — Ik weet raad —nbsp;ge moet Catechiseermeester worden, ik zal n daartoenbsp;oaar mjjn vermogen behulpzaam zijn.”— »Neen Meneer,”nbsp;3'ötwoordt Jellesma, »het is nooit mijn zoeken geweestnbsp;®en aanzienlijken stand in de maatschappij te bekleeden.nbsp;Mag ik geen Zendeling worden, dan word ik weernbsp;oiaiskrarner of arbeider.”
Er werd dan ook voortgegaan met zijne opleiding, ®ede door hem de gelegenheid te openen, zijnenbsp;krachten te beproeven in de studie der Maleische taal.
Heer P. Adama namelijk, die zich vroeger voor 'Ie Oost-Indie had voorbereid, maar toen juist alsnbsp;Predikant was gevestigd in het naburig Dongjum, wasnbsp;''olgaarne bereid Jellesma’s aanleg voor het aanlcerennbsp;van vreemde talen te beproeven,. hoewel hij eerst verwonderd opzag, toen de voor het uiterlijk onbeschaafde
-ocr page 12-joiogeling, hem uit uaam van Ds. Jentinh kwam vragen, het Maleisch te mogen leeren. Adama gaf hem eenignbsp;Maleisch studiewerk mede. In de volgende week kwamnbsp;hg terug , met ijver had hg zich aan ’t werk gezetnbsp;en eenige honderde Maleische woorden in ’t hoofdnbsp;geprent.
Zoo verliepen er eenige weken, dat de ijverige jongeling nu en dan terugkeerde en groot waren denbsp;vorderingen, die hg in korten tijd maakte.
Intusschen lieten de heeren Jentink en Gooi niet na, den ougunetigen indruk weg te nemen , dien Jellesma,nbsp;tijdens zgn kort verblijf te Botterdam , op de bestuurders van bet zendelinggenootschap had gemaakt. Gedurignbsp;zonden zij bewijzen over van zijne steeds toenemendenbsp;vorderingen. Zoo stuurden zij o. a. eene zendingspreeknbsp;als proeve van Jellesma's vordering in taalstgl en zoonbsp;als hg later hoorde. hadden de heeren verbaasd gestaannbsp;over dat zgn werk en eerst maar niet kunnen gelooven,nbsp;dat hij daarbij volstrekt geene hulp had gehad. Ooknbsp;vernamen de bestuurders dat Jellesma, als hij bij Jentinknbsp;en Gooi. les kwam halen, op de wandeling heen ennbsp;terug zich gverig in het Maleisch oefende, door hetnbsp;van buiten leeren van woorden. Ja nog niet langnbsp;was hg wekelijks bij Adama les komen halen, zoo gebeurde het hg een bezoek bjj de heeren Jentink ennbsp;CooL, dat zij naar zjjne vorderingen in de Maleischenbsp;taal onderzoek deden en hem vroegen of hij ook innbsp;staat zou zgn, het »Onze Vader” in het Maleisch metnbsp;Arabische letters in schrift te brengen. Jellesma antwoordt op dien nederigen toon hem zoo eigen, dat hij hetnbsp;wel eens wilde beproeven. Hij zet zich aan ’t schrijven,nbsp;voltooit zijn werk, tot bijna aan het einde, blgft daarnbsp;steken en besluit bij zich zelven, de, drie laatste woorden,nbsp;die hjj zich op dat oogenblik in 't Maleisch niet kan herinneren , maar in ’t Nederlandsch ter neer te schrijven.nbsp;Hij overhandigt bel geschrift en het wordt opgezonden
-ocr page 13-18
naar de bestuurders te Rotterdam, die al meer en nieer voor Jellesnia worden ingenomen en aan de heerennbsp;Jentink en Cool vrijheid geven ds. Adama het voorstelnbsp;te doen, Jellesma zich aan huis te nemen, tennbsp;einde hem niet slechts in ’t Maleisch verder te bekwamen , maar hem ook uitwendig meer te beschaven ennbsp;dat linksche en onbehelpelgke weg te nemen , dat hemnbsp;zoo bijzonder eigen was. En waarljjk, hij kon tenbsp;Hitzum niet bljjven wonen , als hij zich ongestoord aannbsp;de studie zou wpden.
Ds. Adama werd dan voorgesteld Jellesma aan huis te nemen en hem naar vermogen te vormen en op tenbsp;leiden. Deze was hiertoe bereid en in hem vondnbsp;Jellesma niet slechts een bekwaam onderwijzer, maarnbsp;Mijnheer en Mevrouw Adama waren beide evenzeer bezield voor de zaak der zending en deden al het mogelijke om hem als hun zoon met raad en daad bij tenbsp;staan in alles wat zijn vorming betrof. In die eenvoudige pastorie vond Jellesma een gelukkig te huisnbsp;en Adama getuigde van hem : »Hjj heeft mijne zorgennbsp;en moeiten meer dan overvloedig beloond, door zijnnbsp;aangenaam karakter, leerzaamheid en onvermoeidennbsp;ijver.” — Een opmerkelijk bewijs sta hier vermeld.nbsp;Eens dat de heer Adama met zijn kweekeling zichnbsp;bezig houdt , komt het gesprek op het moeilijke voornbsp;den Zendeling, om zich in te werken in de taal vannbsp;het volk, waaraan hij in de heidcnwereld het Evangelienbsp;zal brengen en zegt de Predikant dat hjj vooral ondernbsp;de Maleisch sprekende heidenen en Mahomedanen metnbsp;meer vrucht zpn werk zou kunnen aanvangen , indieunbsp;hÜ het Maleische woordenhoek, om zoo te spreken ,nbsp;in het hoofd had. En zie, na verloop van 6 of 7nbsp;weken treedt Jellesma het studeervertrek binnen metnbsp;het Maleische woordenboek van Roorda van Epzinganbsp;in de hand en vraagt: »Wil Meneer mij eens over-hooren?” En waar de Predikant ook het woordenboek
-ocr page 14-opslaat, Jellesma geeft het bewps dat hp het geheel in zijn hoofd heeft en daartoe had hij niet dan zjjnenbsp;vrije uren gebruikt!
Moedig volhardde Jellesma en vast bleef hij gelooven dat de Goddelijke Voorzienigheid hem tot Zendelingnbsp;had bestemd en niets was in staat hem af te schrikken en van besluit te doen veranderen, zelfs niet denbsp;vreeselijkste voorstelling van het ongelukkig lot, datnbsp;menig Zendeling onder de heidenen heeft getroffen.nbsp;Integendeel werd daardoor zijn ijver aangevuurd; tenbsp;noodzakelijker achtte hij het, die blinden de oogennbsp;te openen.
In het voorjaar van 1841 werd Jellesma opontboden naar Rotterdam, waar de bestuurders niet langernbsp;twijfelden aan zijne geschiktheid om als zeudeling-kweekeling te worden opgenomen en terstond begaf hijnbsp;zich op reis. Wel viel het afscheid hem zwaar vannbsp;hen, aan wie hij zooveel verplicht was, vooral van denbsp;familie Adama, waar hij zoo lang een geliefd ‘huisgenootnbsp;was geweest en op reis dacht hp er met smart aan,nbsp;dat hij zjjne vrienden nog slechts eene enkele maalnbsp;zou terugzien. fMaar” schreef hij aan zgn vaderlykennbsp;vriend, na zyne aankomst te Rotterdam, »dan beurdenbsp;mjj de gedachte weer op, dat ik nu door Gods zegen,nbsp;het voorrecht mocht smaken, weder een stap nadernbsp;tot de hoogste mijner wenschen te komen. Beschouwdenbsp;ik mij zelf als het voorwerp van de hoop en de verwachting van u en alle andere weldoeners, als het vat,nbsp;dat al de bemoeiingen en opofferingen van zoo velenbsp;myner vrienden, als een gouden kleinood onder denbsp;arme heidenen moest ronddragen, ja als den persoon,nbsp;die op zich zoude nemen het Evangelie, het heiligstenbsp;der heiligheden, aan anderen te verkondigen, om hennbsp;uit de macht der duisternis tot het reine licht desnbsp;Evangeliums te brengen, dan deden de duistere vlekken,nbsp;die ik in mijn gemoed opmerkte, mg onrust en bekom-
-ocr page 15-aiering aan; alleen de bewustheid van de oneindige zondaarsliefde van God en het vertrouwen op Zpnenbsp;hulp konden mp staande houden en doen gelooven,nbsp;dat Zpne kracht in mpne zwakheid kon worden volbracht. Dit is de grond van mijne hoop en het fondament van mjjn moed. Mocht de genade van Christusnbsp;mij steeds genoeg zijn. Zeer edelmoedige weldoeners,nbsp;voeg ook bij al uwe gunsten dit, dat gij voor mijnbsp;bidt, Ja, ik weet dat gij het doen zult.”
-f
Zonder aarzelen werd Jk.i.lksma nu tot het proefjaar aangenomen en weldra was hij de verst gevorderde ennbsp;meest belovende kweekeling onder den nieuwbenoemdennbsp;Director H. Hiebink, van wiens minzaamheid en jjvernbsp;voor de zendingszaak Jellesma in zyne brieven getuigt.nbsp;Aanstonds trof hem reeds diens eerste toespraak totnbsp;de kweekelingen gericht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sprak zoo harteljjk en
treffend”, schreef .lellesma, »dat wg aangedaan waren en in ons hart met hem instemden, dat wij samennbsp;één doel moesten voor oogen houden, en dat alleennbsp;door vereenigde pogingen, met Gods zegen bekroondnbsp;en door harteljjke liefde onder elkander geheiligd, datnbsp;doel te bereiken was.”
Waren de zendeling-kweekelingen tot hiertoe in of bjj Rotterdam onderwezen door verschillende personen,nbsp;zonder die eenheid van leiding en opvoeding, die hoenbsp;langer zoo meer wenschelijk werd geacht, in 1841nbsp;werd het eerste zendelinghuis geopend en de heernbsp;Hiebink gekozen als Director, welke gewichtige betrekking hij 19 jaar lang met liefde en trouw heeftnbsp;mogen vervullen.
In het zendelinghuis gevoelde Jellesma zich recht gelukkig, zoodat hg aan z^n broeder betuigde: »Ik
-ocr page 17-zou voor geen geluk, buiten dat des Zendelings, het niijne willen opofFeren.” Al spoedig werd hij denbsp;lieveling der bestuurders en overtrof in vele opzichtennbsp;zijne mede-kweekelingeu. Immers hij was daar aangekomen met eene veelzijdige ontwikkeling des verstands,nbsp;met een beproefden moed en geoefend geloof, benevensnbsp;eene kennis in de Maleische taal , die hij slechts doornbsp;eigen oefening behoefde te vermeerderen.
Reeds ten huize van Adama had hij een Maleisch stukje geschreven, ter verjaring van zijn vaderlijkennbsp;Vriend en ook in het zendelinghuis besteedde hijnbsp;daaraan menig vrij uurtje. Ook schreef hij daar eennbsp;blaadje, getiteld: «Medelijden met ongelukkigen”,nbsp;waarin hij op eenvoudige doch treffende wijze de heidenennbsp;schetst in hun ongelukkigen toestand en de Christenennbsp;opwekt tot een medelijden, dat niet slechts kan ennbsp;Wfil helpen, maar werkelijk hulp aapbiedt in navolgingnbsp;van onzen Heer, die de menschen niet slechts metnbsp;medelijden aanschouwde, maar werkelijk alles overgafnbsp;kot redding hunner zielen , terwijl schrijver eindigt metnbsp;'keu wensch en de bede van Paulus, Phil. II: 4; «Wantnbsp;dit gevoelen zij in u . hetwelk ook in .lezus Christus was.”
Van dit stukje heeft hij 600 ex. eigenhandig gedrukt , die hij aan zijne vrienden zond , ook ter verdere verspreiding, maar de nederige .Tellesma wilde alsnbsp;schrijver niet bekend zijn dan bij zijne beste vrienden,nbsp;voor wie hij meende, dit hit verplichting niet te mogen
verzwijgen.
«Ik vervaardigde dit stukje”, zoo schreef bij, « omdat rk meende, dat de zendingszaak te weinig bekend is ,nbsp;daar men niet kan bevorderen hetgeen men niet weetnbsp;dat het besta,; ik schreef in het geloof, dat de Heernbsp;'^ok het geringste wil zegenen en tevens met de hoopnbsp;dat iemand , meer bevoegd dan ik , wellicht mijn blaadjenbsp;ivr handen zou krijgen en daardoor opgewekt worden,nbsp;i®ts beters te schrijven.”
-ocr page 18-Voorspoedig was zijne verdere ontwikkeling; op Jbilesma begonnen de voorstanders der verspreiding vannbsp;het Evangelie hun oog te vestigen, in hem hooptennbsp;bestuurders met grond een ijverigen Apostel onder denbsp;heidenen iiit te zenden, want zijne vele bekwaamheden,nbsp;zijn helder verstand, zijne vastheid van wil en zijnnbsp;Juiste blik op het werkelijk leven, waren geheiligdnbsp;door innig geloof en warme liefde.
Bij toeneming verblijdde hij zich in de gedane keuze, »maar” schreef hij in April 1842 »ik begin het ooknbsp;steeds meer te gevoelen, wat ik daartoe noodig heb.nbsp;Verlichting des verstands en heiliging des gemoedsnbsp;blijft mpne behoefte , die alleen door God kan vervuldnbsp;worden. Hij is mijn toeverlaat en hoop, bidt voornbsp;mij, dat ik hem niet verlate!”
Gedurende zijn verblijf in het zendeliughuis had er iets plaats, dat op Jellesma een diepen indruk maakte,nbsp;het overlijden namelijk van den beminden zendeling-kweekeling Johannes Veenendaal. Wel was het hemnbsp;duister, waarom de Heer des oogstes in dien tijd zoonbsp;vele arbeiders opriep (1) en nu ook dezen kweekeling,nbsp;die nog niet eens tot zijn arbeid was ingegaan, maarnbsp;hij beschouwde ook dit als eene beproeving des geloofsnbsp;in Hem, wiens wegen niet onze wegen zijn, die betnbsp;werk van eenen dag tot blijvenden zegen kan doennbsp;strekken en die zijne belofte zal vervullen, dat hetnbsp;Evangelie zal worden gepredikt in de geheele wereld.nbsp;Zoo was ook Veenendaal niet vruchteloos in hetnbsp;zendeliughuis geweest, al was het maar alleen doornbsp;zijnen invloed op Jellesma. »Zijn christelijk sterfbed,”nbsp;zoo getuigde deze zelf, «was .uitermate geschikt, oinnbsp;ons te versterken in het geloof aan Clirist\rs als dennbsp;Zaligmaker van zondaren. Zoo lang hij leefde, doch
(1) De zendelingen v. h. Ned. Zend.-Gen. Riideu, Noordhoff en Mattern stierven in 1842.
-ocr page 19-^eel meer stervende, was hij voor ons nuttig en zoo ''^ii 1 t geen door hem onder ’s Ileeren zegen aan onsnbsp;gt;s geschied niet bederven, zal hij, nu hij gestorvennbsp;IS, door of in ons onder de heidenen kunnen tennbsp;r^egen zijn.”
Juist in het jaar vóór Jellesma’s vertrek werd te Rotterdam opgericht »de Vereeniging tot uitrusting vannbsp;Zendelingen.” Het plan hiertoe ging uit van de beidenbsp;Z'Usters en moeder van den Director en vond spoedignbsp;reel medewerking. Het doel dezer dames-vereenigitignbsp;'s, de stof tot de benoodigde kleedingstukken voornbsp;Zendelingen aan te koopen en zooveel mogelijk eigenhandig te naaien. Vooral de Zendelingen waren metnbsp;deze inrichting zeer ingenomen , zoo ook Jellesma, wiensnbsp;uitrusting mede het eerst aan de heart lag.
Slechts twee jaar behoefde hij te Botterdam te verblijven , want in Juni 1843 werd hij te ’s Hage door de commissie voor de Indische kerk geëxamineerd ennbsp;als Zendeling geordend en in de volgende maand, innbsp;de algemeene vergadering te Botterdam, met tweenbsp;medebroeders plechtig afgevaardigd, waarbij hun ondernbsp;hartelijke toespraak van den voorzitter, A. Francken,nbsp;ran Utrecht, een Bijbel werd uitgereikt, als de regelnbsp;Van geloof en wandel en de band van onderlinge verbintenis.
Alleen zij, die eenmaal op het punt stonden de groote zeereis te ondernemen en daarmede het vaderland tenbsp;verlaten en van allen en alles , wat hun daar dierbaarnbsp;was, te scheiden, levenslang, slechts zp zullen rechtnbsp;kunnen gevoelen , wat Jellesma gevoelde bij de gedachtenbsp;aan de op handen zijnde scheiding. Hoort hem zelvennbsp;daarover: »Zeer gemengd zijn mijne aandoeningen bij,nbsp;de gedachte alt;tn mijn naderend vertrek. Zoo in eensnbsp;van allen, die m^ dierbaar zijn, te scheiden om hennbsp;nimmer op deze aarde weder te zien, is zeker voorman hart moeielijk en hoezeer ik ook verlang bjj de
-ocr page 20-heidenen Christus te mogen verkondigen, zie ik echter op tegen het laatst vaarwel zeggen. Ik gevoel ook steedsnbsp;meer het gewicht van mijne bestemiuing en van mijnenbsp;zwakheid en hoe meer ik over mijne keuze nadenk, desnbsp;te meer gevoel ik, wat er van mij gevordei’d wordtnbsp;om daarin te volharden, Neen, zoo de Heer nietnbsp;medeging, om mij met Zijnen Geest te bezielen, iknbsp;zou het niet kunnen. Op Hem is alleen mprre hoop,nbsp;zoo wel voor mijne eigene zaligheid, als voor de be-keering der heidenen ten leven. Hij toch wil met mijnbsp;zpn aan alle plaatsen en zjjne nabijheid is mij zegen,nbsp;zijne kracht zal mp in mijne zwakheid sterken. Zijnenbsp;genade is mij genoeg!”
Nog éénmaal vóór zijn vertrek, bezocht hij Friesland, om zijne betrekkingen en vrienden voor 't laatst denbsp;hand te drukken en den 9den Aug, 1843 moest hij hunnbsp;op vaderlandschen bodem het laatst vaarwel toeroepen.
’t Waren drukke dagen geweest, de laatste dagen vóór zjju vertrek, druk met inpakken en afscheidnbsp;nemen, zoodat er weinig tijd overbleef om zich aannbsp;weemoedige bespiegelingen over te geven maar ooknbsp;nauwelijks één uur tot rustige bespreking.
I'.
Het barkschip Johannes Marinns, gevoerd door Kapitein van Delft, lag op vertrek te Hellevoetsluisnbsp;en te 4 uur in den middag verliet Jellesma voor goednbsp;het geliefd zendelinghuis, terwijl de Director Hiebinknbsp;en eenige andere bestuurders van het genootschap hemnbsp;naar boord begeleidden om den jeugdigen broeder aldaarnbsp;hun afscheidszegen te schenken, hun laatst vaarwel toenbsp;te wuiven. Maar ook toen het schip dobberde op denbsp;baren van den wijden Oceaan, vergaten zjjne vriendennbsp;hem niet en menig vurig gebed werd opgezonden totnbsp;den troon der genade voor zijne voorspoedige reis ennbsp;behouden overkomst.
-ocr page 21-Hoogst aangenaam en voorspoedig was Jellesma's reis naar Batavia. Van groot belang was het vooral datnbsp;de Kapitein zoowel een braaf mensch als bekwaamnbsp;zeeman was, welgezind jegens zjjn volk en minzaamnbsp;jegens de drie passagiers, namelpk Jellesma en zpnènbsp;twee medezendelingen Donselaar en Vermaasen , beidenbsp;bestemd voor het eiland Rotti, onder de zending vannbsp;Timor. Daar de Kapitein zelf de godsdienst op pr^snbsp;stelde, zocht hp die ook bjj zpne onderhoorigen aannbsp;te kweeken, waarvan Jellesma het volgende mededeelt;
»Des morgens en des avonds 7 uur wordt er in de Beheepskerk gemeenschappelgk gebeden, waartoe denbsp;Rapitein een gebed, uit een daartoe vervaardigd boek,nbsp;voorleest. Des Zondagsmorgens leest hp het volk eenenbsp;leerrede voor uit datzelfde werk. De meeste matrozennbsp;schpnen dan aandachtig, allen zpn stil en stemmig.nbsp;tVp wonen ook een en ander mede bjj. O hoe goednbsp;IS het ons, op de ruime zee en den diepen afgrondnbsp;den Heer te loven en te danken voor zpne liefderpkonbsp;bescherming. Hoe troostrjjk, al onze dierbaren in hetnbsp;vaderland den Almachtige en Getrouwe aan te bevelen.nbsp;Hoe bemoedigend en zalig ook ons lot voor de toekomstnbsp;Hem toe te vertrouwen en van Zijne genade in Christus
'I
i
alles te mogen verwachten, wat wy gevoelen voor onze gewichtige bestemming nooclig te hebben, opdat denbsp;naam des Heeren mocht verheerlijkt worden, tot heilnbsp;van vele onsterfeljjke zielen. Des Zondags mag hiernbsp;aan boord niets dan het noodige geschieden, waaromnbsp;des Zaterdags aan het volk gelegenheid wordt gegevennbsp;hunne kleederen te reinigen en te herstellen. Bij hetnbsp;in zee gaan waren onder het scheepsvolk eenige bijbelsnbsp;uitgereikt, die bij het schip behooren en wij deeldennbsp;eenige traktaatjes en een paar gezangboeken ondernbsp;hen uit.”
Storm noch ziekte veronaangenaamden de reis en na 94 dagen liet men het anker vallen op de roedenbsp;van Batavia. Treffend was voor Jellesma het oogénbliknbsp;dat hij voor 't eerst weder zpn voet mocht zetten opnbsp;vasten bodem en met een van dankbaarheid kloppendnbsp;hart schreef hij ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»De Heer heeft mij bovenmate ge
zegend, daar Hjj onze reis zeer voorspoedig heeft gemaakt. Al de gebeden om mpne behoudene aankomst heeft de Hoer genadig verhoord ; Hen. zjjnbsp;daarvoor lof en dank en eere toegebraoht! Hadden wijnbsp;toegegeven aan ons gevoel, wij waren terstond nedei-geknield om den Heer voor zijne genadige beschermingnbsp;te danken.”
Niet langer dan noodig was om zjjne zaken in orde te brengen, vertoefde Jellesma te Batavia en vertroknbsp;den 4den Februari 1844 naar Soerabaja.
Aldaar bracht hij eenige dagen zeer aangenaam door ten huize van den hoer Emde , een ouden Duitscher,nbsp;horlogemaker van beroep, die veel voor net Christendom deed, vooral als jjverig lid, ja do ziel vannbsp;het christeljjk genootschap, dat hier nog eene vruchtnbsp;was van onzen waardigen zendeling Kam, die in 1814nbsp;zich eenige maanden te Soerabaja ophield. Dit genootschap bestond uit een aantal meest Maleischnbsp;sprekende Javanen, Europeanen en half-Europeanen.
-ocr page 23-28
Geen zendeling, die te Soerabaja kwam en Emde niet opzocht en hoogachtte.
Van hier vertrok Jellesma naar Ambon, de plaats ^Dner bestemming; dit laatste deel der reis was evenwelnbsp;Winder voorspoedig. Ongekende stroom , onnauwkeurnbsp;^'gheid der kaart en andere omstandigheden, haddennbsp;'len kapitein en stuurman misleid en buiten het rechtenbsp;haarwater gebracht, zoodat zjj geheel onverwachts opnbsp;6ene rots geraakten tusschen de eilandjes Pangasaninbsp;On Cambyna. Spoedig evenwel kwamen zij wedernbsp;^os, doch ook even spoedig weder vast op eenenbsp;andere klip.
»Nu was,” schreef Jellesma, »onze toestand beden-'leljjker. Wij waren nu bjj hoog water op de rots gekomen en de voorsteven van hel schip zat tusschennbsp;ti^ee uitstekende rotspunten. De kapitein zag ooknbsp;geene uitkomst eii zeide dat wij ons maar moestennbsp;gereed maken om naar wal te gaan. Allen paktennbsp;hunne voornaamste kleinoodiè'n in, om zoo mogeljjknbsp;o-lthans dezen te redden. Maar waar zouden wjj heen?nbsp;Het land, aan beide zjjden moeielpk met een bootnbsp;bereiken, bood ons weinig goeds aan, daar Pan-g^sani onbewoond is en de inwoners van Cambyna alsnbsp;''panden der Nederlanders bekend staan. Onze toestand was waarljjk bekommerend, doch ik zal nietnbsp;stilstaan bjj de verschillende voorstellen , die er gedaannbsp;quot;'erden , maar alleen zeggen: De Heer was mjj in dienbsp;liekommering nabjj en schonk mjj meer geloof en Igd-,nbsp;zaamheid dan ik zou hebben gedacht. Hjj toonde eennbsp;Hoorder der gebeden te zjjn: boven alle verwachtingnbsp;Werden wjj gered. Door den zachten wind leed hetnbsp;schip niet zeer veel en door het aanhoudend stootennbsp;Wet het voorste deel der kiel op de eene rotspunt, dienbsp;eiet zeer hard maar van koraal was, werd deze eindelpknbsp;^erbrjjzeld en, nadat wp ongeveer 70,000 zoutnbsp;hadden uitgeworpen, geraakten wp weder vlot, zood^
-ocr page 24-wjj onze reis konden voortzetten en den 9dcn Maart behouden op Ambon aankwamen.quot;
Hoe aangenaam was het Jellesma, aldaar de broeders, waaronder Lupke, Bar en Roskott en vele zendingsvrienden in goeden welstand te mogen begroeten!
Zijne instructie luidde, dat hij hier eerst eenige maanden in Roskotts instituut tot opleiding van in-landsche onderwpzers zou werkzaam zijn, om in onverhoopt geval diens opvolger te kunnen worden en datnbsp;hg zich voorts op het eiland Saparoea of anders innbsp;eene negerg vati Ainbon zou vestigen.
Onderwijzer te worden aan eene kweekschool! Dat was eene opdracht, w’einig overeenkomende met Jel-lesma’s zin en doel, die meer gericht was op Evange-lie-verkondiging, maar gelijk blijken zou ook nietnbsp;overeenkomende met de bedoeling van zgn grootennbsp;Zender. Er hadden zich namelgk zwarigheden opgedaan, waardoor hjj noch aan de kweekschool , nochnbsp;op Saparoea in betrekking werd gesteld. Voor Ambonnbsp;waren juist bjj koninklgk besluit 4 predikanten bestemd,nbsp;ook voor de omliggende eilanden, zoodat het verblgfnbsp;van een Zendeling op Saparoea minder noodig scheen.nbsp;Een andere werkkring moest hem worden aangewezen.
Het Hulp-Genootschap op Ambon was ontbonden, doch in deszelfs plaats eene zending-missie opgericht,nbsp;door het gouvernement erkend en bestaande uit denbsp;aanwezige zendelingen. Met onderling overleg werdnbsp;goedgevonden een nieuwen zending-post te vestigen opnbsp;Ceram en wel vooreerst te Wahaay, aan de Noordkustnbsp;van dit eiland gelegen. Dit geschiedde vooral opnbsp;voorstel en aanbeveling van den Gouverneur der Mo-luksche eilanden, den heer Serrière, die .Tellesma herhaalde raaien minzaam ontving en van zpne hulp ennbsp;medewerking verzekerde. Op diens aanschryving aannbsp;den Kommandant van zijner Majesteits brik, d onbsp;Vliegende Viach, moest hjj zeer overhaast Ambon
-ocr page 25-•2S
verlaten, zoodat een deel zjjner goederen voorloopig moest achterbleven , dat hem evenwel werd nagezondennbsp;door de zorg van den Gouverneur.
Onderweg vertoefde hy vier dagen op Boeroe, waar hij I op verzoek der Christenen, eenigen hunner kinderen doopte, want in zes jaar was aldaar geennbsp;Zendeling geweest, en den lOden Maart landde hijnbsp;reeds op Ceram, dus acht maanden na zijn vertreknbsp;uit Nederland.
-ocr page 26-Zoo was Jelleema dan nu geplaatst op Ceram, dit meest afgelegen, woeste eiland, 450 uren oostwaartsnbsp;van Batavia en dit tegen zpne instructie, tegen zpnnbsp;zin en doel. Zjn eerste bericht van daar luidde dannbsp;ook zeer ongunstig.
Daar kon hij nu den dienst waarnemen voor het klein getal Europeanen, die in het fort lagen; voortsnbsp;woonden er Mohamedanen aan het strand en dun gezaaide heidensche Alfoeren, die in het bjjna ontoegan-kelflk gebergte, hier en daar van de jacht leefden.nbsp;Hier gevoelde hjj zich niet naar zijne iiiwendige roeping als Zendeling geplaatst. Hp wenschte te zjjnnbsp;daar waar groote samenkomst is van volk, zooals opnbsp;Java of in China en niet onder weinige wilden; daarbgnbsp;beriep hp zich op het voorbeeld der Apostelen, dienbsp;ook in de meest beschaafde en dichtst bevolkte landennbsp;bjj voorkeur het Evangelie predikten. Hp bedachtnbsp;dat die Apostelen onder duizenden en tienduizendennbsp;het woord des levens verkondigden en al hadden zpnbsp;de overtuiging dat het goede zaad bij menigte viel opnbsp;rotsen en onder doornen, zp hadden goeden moed,
omdat er zoo vele kansen waren op goede aarde,
waar het opschoot en gewenscbte vruchten droeg. Deze kans bestond op Ceram niet.
Maar toch werd Jellesma niet moedeloos en iederen
-ocr page 27-27
dag deed hj, wat zgne hand vond om te doen. Voor de weinige christen soldaten in het fort nam hgnbsp;getrouw zgn dienst waar en voorts waren daar 4nbsp;mohamedaansche negergen met ongeveer 1100 inwoners.
Spoedig evenwel vestigde zich zijn oog op het met dichte wouden bedekte gebergte dier landstreek. Totnbsp;de wilde Alfoeren, die daar diep in de binnenlandennbsp;hun verblgf hielden, verstoken van alle menschelijkenbsp;beschaving, van alle licht en troost des Evangelies,nbsp;gevoelde hij zich heengetrokken, doch bijna onoverkomelijke bezwaren deden zich hier op. De taal dezernbsp;Alfoeren was zoo onbestemd, met zoovele verschillende tongvallen, terwjjl er zeer zelden onder hennbsp;iemand werd aangetrolfen, die het Maleisch verstond.nbsp;Voorts was hunne woonplaats bgna ontoegankelgk ennbsp;men moest wel den geloofsmoed en de volharding vannbsp;een Jellesma bezitten om onder hen iets uit te richten.nbsp;Vadat lijj zich met kracht op de taal had toegelegdnbsp;en door het vroeger geleerde Maleisch met de negerg-taal en door deze wederom met die der Alfoerennbsp;eenigszins bekend was geworden, deed hij eeue eerstenbsp;poging om tot hunne verblijfplaats . zich een weg tenbsp;iianen. Met levensgevaar drong hg door in de wildernissen , waar nog nooit een Europeaan zich had ge-waagd; langs paden van wilde zwgnen en hertebeestennbsp;trachtte hg hen te bereiken, doch helaas, deze eerstenbsp;poging mislukte. Het beklimmen der steile bergen ,nbsp;ket doorwaden der moerassen, honger en koude, ditnbsp;alles had zijn lichaam zoo afgemat, dat hg door ziektenbsp;genoodzaakt werd naar Wahaay terug te keeren. Zgunbsp;gezond en krachtig gestel was dit evenwel spoedig tenbsp;hoven en zijn gver was niet bekoeld. Weldra deednbsp;Jellesma eene tweede poging en nam nu een tolk mede,nbsp;een Malejjer, die het Alfoersch verstond. Met onbegrijpelijke inspanning, opoffering, volharding bereiktenbsp;hg eindeljjk het gewenschte doel, de verblgfplaatsen
-ocr page 28-28
der Berg-Alfoereii. Zjjn leidsman en tolk was hij op dien tocht tot behoud en 7,egen. Deze was namelijknbsp;gebeten door eene vergiftige slang en meende tenbsp;moeten sterven, doch de geneesmiddelen, dooi Jel-lesma hem toegediend, werden gezegend tot zijnenbsp;genezing.
Nu was dan onze Zendeling by de wilde heidenen, maar nog was het moeilijk met hen in nadere betrekking te komen, hun vertrouwen te winnen en denbsp;blijde boodschap des heils ingang te doen vinden innbsp;hunne harten. Evenwel gelukte het hem eenigen totnbsp;zich te trekken en hun vertrouwen in te boezemennbsp;en met belangstelling hoorden deze naar zijne woorden en voorslagen. Jellesma maakte hen met eennbsp;beteren toestand bekend dan waarin zij verkeerden; hijnbsp;beloofde hun lot, dat ver van verkieselijk was, te helpen verbeteren en sloeg hun daartoe voor, zich tegennbsp;een bepaalden tyd met der woon te begeven naar eenenbsp;plaats aan het zeestrand. Deze plaats was het Isal-dal,nbsp;een zeer uitgestrekt dal, door het riviertje de Isalnbsp;doorsneden, aan de zuidzyde door bergen begrensd,nbsp;aan de noordzjjde door de zee bespeeld, begunstigdnbsp;door een zeer gezond klimaat en vruchtbaren bodem,nbsp;waar voor landbouw en veeteelt zich eene geschiktenbsp;gelegenheid aanbood. Daar zou Jellesma hen op dennbsp;bepaalden tgd weder ontmoeten, hen behulpzaam zijnnbsp;in den landbouw, het maken van woningen, het vervaardigen van kleederen, het breien van netten enz.nbsp;en daar zou hy hen beter en meermalen kunnen bezoeken, dan wanneer zy de ontoegankelyke binnenlanden bleven bewonen. Van hun kant moesten zijnbsp;dan afstand doen van het afgrijseljjk koppensnellen,nbsp;de afschuwelijke gewoonte van slangenvleesch te etennbsp;laten varen en zich met kleederen dekken. Alzoonbsp;werd met deze luie, zeer schuwe en onbeschaafdenbsp;Alfoeren, een vriendschaps-verbond gesloten en vol
-ocr page 29-29
hoop verliet Jellesma deze zjjne nieuwe vrienden en kwam behouden te Wabaay terug.
Tegen den afgesproken tpd begeeft Jellesma zich ter plaatse waar de Alfoeren waren bescheiden. Hpnbsp;vindt reeds velen hunner op hem wachtende, en nunbsp;slaan allen handen aan het werk en onder zpne leidingnbsp;verrijst daar aan den mond van het riviertje de Isal,nbsp;6 uren van het fort, eene stad. Jellesma noemde dienbsp;Damejj fvredestad), waar 140 Alfoei’en zich met dernbsp;woon vestigden.
Doch meent niet. dat alles hier voorspoed w'as en dat deze wilde heidenen zoo gemakkelpk werden gevormd tot beschaafde burgers, opgeleid tot deugd ennbsp;goede zeden, tot hunne ware menscheljjke, hunnenbsp;hemelsche bestemming door onderwijs en prediking desnbsp;Evangelies. Wel wijdde zich Jellesma daaraan geheelnbsp;en al, maar hij stond ook bijna alleen; slechts denbsp;meester, een leerling van Roskott, was hem een goedenbsp;hulp, wien hij dan ook zijn geheel vertrouwen konnbsp;schenken. Doch vjjanden van het Christendom maaktennbsp;hem het werk moeieljjk, strooiden het zaad van wantrouwen in de harten der Alfoeren en toen nu onzenbsp;Broeder door jjver en volharding, onder biddend opziennbsp;tot den Heer, voor een groot deel die zwarighedennbsp;was te boven gekomen, en hij zoo zeer het vertrouwennbsp;had gewonnen van de inwoners van Damejj, dat zenbsp;hem als een vader vereerden; toen hij ook de liefdenbsp;en achting had gewonnen van vele Europeanen ennbsp;inboorlingen in en om het fort, toen werd hjj onverwacht van Ceram afgeroepen om elders op geheelnbsp;andere wpze werkzaam te zpn.
Hjj werd door het Hoofdbestuur van ’t Ned, Zend. Gen. bestemd tot reisgezel van den heer van Rbpn,nbsp;wien hjj als secretaris zou dienen,op eene inspectiereis.
Men had nameljjk in het moederland meer en meer de behoefte ingezien tot het nemen van krachtige
-ocr page 30-30
maatregelen, om den jjver voor de zendingszaak op te wekken, den Zendeling moed in te spreken, misbruiken te weren , de meest geschikte plaatsen voor nieuwenbsp;zendingsposten te ontdekken euz. Hiertoe achtte mennbsp;bet van belang een waardigen Broeder volmacht te gevennbsp;tot het doen eener inspectiereis naar de onderscheidenenbsp;zendingsposten van het Ned. zendelinggenootschap, omnbsp;alzoo de zendelingen in hunne werkzaamheid gade tenbsp;slaan en al het nöodige met hen zelven te bespreken.nbsp;Tot die gewichtige taak bood zich de heer L. J. vannbsp;Rhpn aan, destpds Predt. bij de Nederlandsche gemeentenbsp;te Prederikstad, aan de Eider in Denemarken. Mennbsp;achtte het eerst van belang hem een tweeden inspectornbsp;toe te voegen, maar na veel overleg vertrok van Rhijnnbsp;alleen en de uitkomst bewees, dat juist Jellesma hetnbsp;moest zjjn, die den Inspector zou vergezellen.
Toen deze de aanschrijving van het bestuur des ge-nootschaps had ontvangen, om zich naar Soerabaja te begeven , ten einde daar verdere instructies af te wachten, kostte het hem niet weinig zjjne Cerammers te verlaten,nbsp;aan wie hg zich, na een tweejarig verblgf, innig gehechtnbsp;gevoelde. Met diepe smart zag bjj den ondergang vannbsp;Dameg te gemoet, want wie zou zgn pas begonnen werknbsp;opvatten , wie aan het hoofd dezer kolonie zich stellen?
Maar hij gehoorzaamde en het zou bljjken dat de roeping, die hg nu volgde, hem den weg zou banennbsp;tot uitgebreider, zegenrgker werkkring.
Kort was Jellesma op Ceram geweest, maar lang genoeg nogtans om te toonen, dat in hem een van die arbeiders was opgetreden, die met een enkelen bliknbsp;den aard des akkers doorzien, eens de vaste hand aannbsp;den ploeg geslagen hebbende, niet omzien , tegen geenenbsp;moeilijkheden opzien en die de groote kunst des Christens , met name des Zendelings, in beoefening brengen;nbsp;zelfbeheersching en 7,elfverloochening.
-ocr page 31-Jellesma bezoekt onze zendingsposten
‘t Was in ’t begin van 1846 dat Jellesma in zjjne ^elfveitimmerde prauw, tot veler verwondering, overnbsp;Amboina bereikte, om van daar, met de eerstenbsp;Scheepsgelegenheid , naar Soerabaja te vertrekken. Daarnbsp;^cu hem volgens den eersten brief nader zjjne bestem-tning worden aangewezen; de latere brieven , die hemnbsp;Haar Batavia ontboden, waren verloren gegaan.
Hij zoekt en wacht, evenwel te vergeefs. Maar ’’•'c daar wordt hem ongezocht eene zeer goede gele-Senheid aangeboden naar Batavia. De Kommandantnbsp;^an een oorlogsvaartuig, die hem in Wahaay had leerennbsp;bonnen en achten , biedt hem daarheen passage aannbsp;zoo komt hij tegen zijn zoeken en begeeren juistnbsp;plaatse waar hij wezen moet, om den Inspector uitnbsp;”6t vaderland op te wachten.
t Was voor den heer van Rhijn tot niet geringe blijdschap zijn aanstaanden reis- en lotgenoot zoonbsp;Spoedig te ontmoeten in deze voor hem nieuwe, vreemdenbsp;Gereld en wie zou daarin niet met hem de hand dernbsp;Voorzienigheid opmerken?
In den beginne had Jellesma weinig op met de bcfö aangewezene nieuwe betrekking, die den meestennbsp;Zendelingen als zoo hoogst begeerlijk zou hebben toe-
-ocr page 32-32
gelachen , ja van Rhijn had nog al moeite hem daarmee te verzoenen , maar ’t zou blaken , dat hjj voor dienbsp;taak juist uitnemend geschikt was, want van Rhgnnbsp;getuigde later ; »De Heer gaf mij in hem een reisgezel,nbsp;helpet, vriend en broeder, die mjj op de geheelenbsp;rondreis van uitstekenden dienst geweest en mg bgnbsp;toeneming lief en dierbaar geworden is ” en beschrgftnbsp;hem daarbij als : gt; volhardend, grondig, oorspronkelgk,nbsp;langzaam maar diep van denkkracht en diep van gemoed , met groote taalkennis en een natuurlgk gestel,nbsp;voor Oost-Indie uitnemend toegerust; daarbg vol geloof,nbsp;onder het nederigst uiterlgk, vol van het hoog gevoelnbsp;zijner Apostolische roeping en vol van die energie , dienbsp;het geloof alleen den sterveling geven kan.”
Nu zou dan de reis aanvangen , die ongeveer li jaar duurde en die voor het genootschap, maarnbsp;voor Jellesma in 't bgzonder, hoogst belangrgk magnbsp;heeten.
Welk een verschil met zgn verblgf op Ceram! Daar, op dat eenzame kale eiland zag men slechts een paarnbsp;maal ’s jaars een schip naderen , hier eene afwisselingnbsp;van schoone natuurtooneelen en eene bedrgvigheid innbsp;de menschenwereld , zooals men die slechts denken kan ,nbsp;vooral op Java, het eerste doel der reis.
’t Zou waarlgk te uitvoerig worden , wilden wij al de belangrgke ontmoetingen en verschillende indrukkennbsp;teruggeven , die deze reis opleverde. Slechts kortelgknbsp;willen wj) een en ander vermelden van Java , Celebes,nbsp;Ambon en Timor, waarheen Jellesma den Inspectornbsp;achtereenvolgens vergezelde.
Nadat de vele drukten in Batavia en omstreken , waaronder het bezoeken van den Gouverneur-Generaalnbsp;en vele andere hooggeplaatste personen, waren afge-loopen, verlieten onze reizigers den 1 October metnbsp;zonsopgang die woelige stad en vingen de landreisnbsp;aan over het groote , schoone Java. De Gouverneur-
-ocr page 33-Generaal , die met het doel der reis was hekend gemaakt en wiens bescherming was gevraagd , hadnbsp;hun vrije postpaarden toegestaan over geheel Java,nbsp;zoover de post-inrichting liep.
Jellesma was blijde, toen zij Batavia achter den fug hadden, want hij gevoelde zich bij de groote luinbsp;op Java niet op zijne plaats. Al dat klatergoud hadnbsp;Voor hem niet alleen niets aantrekkelijks , maar stondnbsp;hem tegen.
Op .lava was nog geen eigenlijke zendingspost gevestigd, omdat het Ned. gouvernement dit nog niet had willen toestaan , maar deze reis moest dienen om eenenbsp;eerste zending aldaar voor te bereiden. Was dit nietnbsp;het bepaalde doel van het Zend. Gen., het was tochnbsp;eene der belangrijkste gevolgen dezer inspectiereis.
De 23 residentiën, waarin Java met Madura is Verdeeld, worden bestuurd door Residenten, altijdnbsp;^Nederlanders, en zijn weder verdeeld in afdeelingennbsp;bestuurd door assistent-residenten ook Nederlanders.nbsp;Van gelijken rang als de laatsten, maar als jongerenbsp;broeders nevsns hen, staan de regenten, die ieder opnbsp;zich zelf kleine vorsten kunnen genoemd worden ennbsp;zijnde de hoogste inlandsohe hoofden nog eenenbsp;gansche reeks lagere inlandsche hoofden, onder zichnbsp;hebben, onmisbaar voor het Ned. bestuur. De voornaamste residentiën, die onze reizigers doortrokken,nbsp;Waren Cheribon, Samarang, Kedoe, Djokjokarta, Soe-i'akarta en Soerahaja; en waar zij aankwamen bij eennbsp;i'esident of regent, bij een predikant of zendingsvriend,nbsp;Overal werden zij gastvrij ontvangen en bood men hunnbsp;gaarne logies aan.
X ^00 logeerden zij in Cheribon o. a. bij den Regent van Koemingan en vonden in hem, schoon Ismaëliet.nbsp;een vriendelijk en beschaafd gastheer, een regent, dienbsp;Met slechts ons bestuur bevredigde , maar ook eennbsp;Zorgend hart had voor het welzijn zijner onderhon-
3a
-ocr page 34-34
rigen. Terwijl hij met hen do schoonste streken v;in zjjn gebied, rijk aan koiBjtuinen , rijst en indigo-velden,nbsp;doorreed cn hun de gelegenheid gaf de uitmuntendenbsp;orde te bewonderen , die van b^zondere zorg getuigde,nbsp;had Jellesma, die naast hem in het rijtuig zat, eennbsp;vrij belangrijk gesprek met hem. Zij kwamen tenbsp;spreken over de verschillende volken, hunne afstamming en eigenschappen. Toen .Jellesma hem vermeldde,nbsp;dm afstamming van alle menschen uit één paar, tennbsp;teeken dat zij naar Gods bedoeling allen broedersnbsp;zouden zijn, maar dat zij door de zonde geheel vannbsp;elkander waren vervreemd en dat het de jpedoelingnbsp;was van Christus komst in de wereld, om de verschillende natiën en volken van alle deelen der aardenbsp;te verbroederen, als hebbende één God, één Verlosser,nbsp;één levensdoel en uitzicht, was hem zulks hoogstnbsp;aangenaam en verrassend te hooren en droeg het zijnenbsp;geheele goedkeuring on iHstemiuing weg.
Terwijl de meeste grooten op Java , die van het gouvenieiuent ruim bezoldigd worden, zich aan ijdelheid overgeven, zpn er zóó toch enkelen, die zichnbsp;opi ware geestbeschaving toeleggen.
In Samarang, de hoofdplaats van de residentie van dien naam, eene aanzienlijke handelstad en stapelplaatsnbsp;van de rijke produkten van geheel raidden-Java, vertoefden zij 12 dagen bij den ouden, eerwaarden Zendeling Brückner, die in 1814 uit Rotterdam hier heennbsp;gezonden, later in Engelsche dienst overgegaan, zichnbsp;met de horst had toegelegd op het aanleeren van denbsp;moeilijke Javaansche taal. Hij was de eerste dienbsp;daarvan eene, hoewel dan ook gebrekkige spraakleernbsp;en woordenlijst vervaardigde en uitgaf, ja ook hotnbsp;N. T. daarin overzette. Een werk van groote oefeningnbsp;cn geduld! Hij ging naar Bengalen om het daar tenbsp;laten drukken, maar ziet. toen hij na veel moeite ennbsp;zorg met een schat van javaansche N. T. terugkeerde.
-ocr page 35-legde de regeering beslag op deze kostbare boeken en liet hem slechts enkele exemplaren. Zoo min hetnbsp;hem gelukte den Bijbel te verspreiden, zoo min gelukte het hem ook eene gemeente onder de inboorlingennbsp;te verzamelen door de hinderpalen hem door de regeering in den weg gelegd. Evenwel was Bidicknernbsp;een der voornaamste middelen , dat er in Oost-Javanbsp;honderden tot geloot' in den eenigen Zaligmaker warennbsp;gebracht. Het mocht van Ehijn niet gelukken daarnbsp;te Samarang, volgens zijne instructie, een hiilp-zend.nbsp;Gen. op te richten, hoeveel moeite hij daartoe ooknbsp;aanwendde.
In de residentie Kedoe. waar zij vervolgens aankwamen, vonden zp bij den Resident eene zeer hoffelijke en gastvrije ontvangst. Aan dezen christelijk gczinden man gaven zij luide hunnen wensch te k'ennen,nbsp;dat in zijne residentie en wel in het paradijsaohtignbsp;Magelang een Evangelische zendingspost mocht wordennbsp;gevestigd. Magelang toch, het middelpunt van hetnbsp;groote Java, met eene zeer goede, onverbasterde,nbsp;¦lavaansche bevolking, is een van de schoonste ennbsp;gezondste oorden der wereld; voorwaar geen wondernbsp;dat het hart van onzen Jellesma brandende in hemnbsp;'verd, om hier de banier des kruises onder dezenbsp;talrijk verduisterde en dolende scharen te mogen opdichten. Maar ach daar waren zoo vele treurigenbsp;hindernissen !
Hoogst belangrijk zijn in Kedoe , en verder in geheel Oost-Java , de vele overblijfselen van Boedha-tempelsnbsp;Uit de grijze oudheid, vooral die van Boedor, dienbsp;uiize reizigers in oogenschouw namen. Zij getuigennbsp;''an een fijnen kunstzin en diep godsdienstig gevoel,nbsp;‘'-uo aks bij het tegenwoordig volk op .Java niet meernbsp;gevonden wordt.
Wat zal de zendeling ook hier weer gevoeld hebben hj) het zien van die honderde afgodsbeelden , waaraan
-ocr page 36-36
zoo vele menschenkrachten met alle inspanning hebben gewerkt! Was dit niet een zoeken en tasten naarnbsp;den onbekenden , verloren God. zonder wien voor dennbsp;mensch geen vrede is te vinden? Deze Boedha-tempels,nbsp;zijn ze geen stomme, neen sprekende getuigen vannbsp;een smachten en streven naar iets hoogers dan natuurdienst ? Wellicht zijn reeds 2000 jaren over die tempels heengegaan. En is gedurende die reeks vannbsp;eeuwen Java’s bevolking nader gekomen tot den levenden God ? Helaas neen ! Hij alleen, die het levennbsp;en de onverderfelijkheid heeft aan het licht gebracht,nbsp;kan den mensch terug brengen tot zijnen God en denbsp;zaligheid van zijne kinderen.
Nadat van Rhijn en Jellesina de residentie Kedoe hadden verlaten, bereikten zij de zoogenaamde Vorstenlanden, zijnde de rijken van Djokjokarta en Soerakarta,nbsp;waar zij te Djokjo den Commissaris vergezelden op eennbsp;statiebezoek ten hove van den Sultan. die ook aannbsp;ons gouvernement onderworpen is. Een bezoek vannbsp;geheel anderen aard brachten zij aan de grafplaatsennbsp;van het eertijds geheel onafhankelijk keizerlijk huisnbsp;van Mataram, aandoenlijke getuigen van voormaligenbsp;grootheid en vrijheid. De vrome Javanen eei’en nognbsp;die vervallen grootheid en komen half kruipend ennbsp;op de knieën op die graven hunnen eerbied betuigen.
In Djokjo was eene niet onaanzienlijke christengemeente , die , door de officieren on vele manschappen van het garnizoen nog zeer versterkt , bijna 600 zielennbsp;bedroeg, die maandelijks door de predikanten vannbsp;Soerakarta werden bezocht.
In Soerakarta stond de kleine , lieve woning van den bekenden bijbelvertaler, den heer Gericke, die vannbsp;Rhijn en Jellesina met broederlijke herbergzaamheidnbsp;ontving. Deze geleerde was het voorwerp van denbsp;onbepaalde achting en het vertrouwen van alle Javanen , groot en klein , die hem omringden en vooral
-ocr page 37-37
*ijne afachrgvers en helpers bg de vertaling des T. Waren innig aan hem verbonden. Tot schreiens toenbsp;Waren zij bewogen, toen op zekeren morgen hun goedenbsp;•Heester hun had bekend gemaakt. dat hij voor eenenbsp;poos naar Nederland moest vertrekken, om den druknbsp;des N. T. in persoon te bezorgen. Van dit blgk vannbsp;Scoote gehechtheid was Jellesma mede getuige, wantnbsp;Juist gedurende zjjn verblgf aldaar werd het reuzenwerknbsp;der vertaling ten einde gebracht.
Te Soerakarta woont ook de Keizer der Vorsten-ianden, aan wiens hof een groot feest gegeven werd, Waar alle Europesche ambtenaren moesten as.sisteerennbsp;*•• ook onze reizigers niet ontbraken.
Veel vriendschap ondervonden zij ook van den Resident aldaar en van ds. Brumund en echtgenoote ,nbsp;die in de Molukken dienstdoende en reizende was geweest en een en ander kon mededeelen, dat voor denbsp;*6ndingszaak, die hem zeer ter harte ging, bg zon dernbsp;'•elangrijk was.
Het laatste en voor .Tellesma merkwaardigste punt ••an de reis op .lava, was Soerabaja, waar hg zijnnbsp;Huden vriend, den vriend der zendelingen, Emde wedernbsp;Hutmoette, Emde, die aan de belangen des Christendoms onder .Javanen en niet-Javanen zgn leven hadnbsp;Scwgd. Het is evenwel te betreuren, dat Emde’snbsp;denkbeelden niet even onbekrompen waren als zgnnbsp;^3'rt liefdergk was, waardoor hg de .Javanen te veelnbsp;tot Europeanen wilde hervormen, zoodat veel werdnbsp;afgebroken, wat goed was en veel als zondig werdnbsp;moergesteld wat inderdaad onschuldig mocht heeten.nbsp;®er leerde Jelle.sma van de eerste Javaansohe christenen kennen, die sedert 1843 door de predikantennbsp;te Soerabaja waren ingelijfd in de protestantsche kerknbsp;en toen reeds een vrij aanzienlgk getal uitmaakten , innbsp;mele dorpen om de stad verspreid, maar zóó zeer verspreid en ten deele zijó ver van de stad verwijderd,
3
-ocr page 38-38
dat de predikanten onmogelijk de noodige herderlijke zorg aan hen konden besteden. Zoo ergens dan vasnbsp;hier de hulp van een Zendeling noodig. Wat daarvannbsp;werd zullen wij verder zien, na eerst vluchtig denbsp;zendingsposten in de Minahasa enz. bezocht te hebben.
Na een verblijf van ruim twee maanden in Soerabaja en omstreken, namen van Rhijn en .lellesma afscheidnbsp;van de vele vrienden en bekenden aldaar, om bij dennbsp;ouden Emde , waar .Tellesma logeerde, in de bootnbsp;te stappen, die hen naar het schip ter reede zoonbsp;brengen, om .Java te verlaten. »AVillen wij eerst nognbsp;een zegen vragen van onzen Vader?” sprak de grijsaard.nbsp;Hg knielde met hen neder en nu stortte hij uit hetnbsp;volle hart een allergepast en zieldoordringend gebednbsp;uit voor hen en hunne zending. Toen hij Amen!nbsp;gezegd had, hief een koor van kinderen, de kwee-kelingen zijner dochter , die in een nevenvertrekjenbsp;zich bevonden, het laatste vers aan van v. Alphensnbsp;lied: Glez. 20.
Komt treêü wij dan gemoedigd voort In vast vertrouwen op zijn woord.nbsp;Hoe moeilijk ons de weg ook schijn,nbsp;Het eind zal zeker zalig zijn.
Het was roerend eii hoogst opwekkend en toen de . reizigers reeds in de ‘boot zaten, riep hun nog denbsp;grijze Simeon toe : »Gij gaat op goeden dag volnbsp;gunstige voorbeduiding voor uw werk, het is hedennbsp;de groote verzoendag der wereld ! ” 't Was namelijknbsp;(Vrjjdag den 5 Febr.)
En nu naarde Minahasa, het Paradijs onzer zending!
Na ruim eene maand op zee te hebben omgedobberd , mochten onze reizigers vol dankbare blijdschap te Kema, voet aan wal zetten. Vijf zendelingen waren inbsp;destijds werkzaam in de Minahasa, namelijk Riedel. 'nbsp;Schwarz , Hermann . Wilken en lanemann, terwijl ».
É é
-ocr page 39-Ülfers en anderen spoedig werden verwacht. Aehter-Beovolgpns werden nu al deze zendelingen in hunnen werkkring door van Uhijn en .Tellesma bezocht; eerstnbsp;liroeder Linemann te Menado, daarna br. Wilken tenbsp;Tomohon. br. Eiedel te Tondano, br. Schwarz tenbsp;hangowan en br. Hermann te Amoerang. Welk eennbsp;genot voor hen, deze ijverige broeders allen de handnbsp;te drukken en zich te laten rondleiden in hunnennbsp;heerlijken werkkring. En niet minder waren de zendelingen en hunne gemeenten verblijd onze belangstellende reizigers te mogen begroeten.
Wjj willen hier niet uitweiden over de zegenrijke Vruchten der zending, die zij mochten aanschouwen,nbsp;Ook behoeft het niet gezegd, dat ze met de zendelingen menige belangrijke samenkomst hadden totnbsp;bespreking der zending en ook , gelijk hier en daarnbsp;Op .Tava, dikwijls tot de gemeenten het woord richtten.nbsp;Slechts een paar ontmoetingen willen wij vermelden.
Op den dag vóór hun vertrek van Tondano, de hloeiendite der Minahaser gemeenten, kwam eene grootenbsp;schaar van Alfoeren hnn vaarwel zeggen. Zi] danktennbsp;¦''an Ehijn en .Tellesma voor hun bezoek , en wenschtennbsp;hnn eene voorspoedige reis. Zij droegen van Rhijnnbsp;Op, de Christenen in Nederland hun diepgcvoeldennbsp;dank over te brengen, daarvoor dat ze hnn zulkenbsp;dolken God.s en heilige bo'eken hadden toogezonden.nbsp;dot eeuwige behoudenis. Zij wilden voor ben, ooknbsp;voor hem en ,Jelle.sma blijven bidden en bevalen zichnbsp;’net hun land en volk wederkeerig bij voortduring innbsp;hunne christelijke gemeenschap en gebeden aan. T)atnbsp;Was liet thema, d.at ieder op zijne wijze varieerde,nbsp;d Was waarlijk roerend.
dtp een anderen keer zaten van Rhijn en .lellesmn nan tafel bij het dorpshoofd van Watoemea , ook eenenbsp;van Riedels gemeenten, en ziet wat gebeurde daar ?nbsp;Het vertrek, waar zij zaten, ja het geheele huis
3*
-ocr page 40-40
stroomde vol welgekleede mannen en vrouwen, allen inlanders , die kwamen om tien te begroeten en uitnbsp;het volle hart hun dank te zeggen voor den zegennbsp;des Evangelies en dat deden zij met eeue natuurlijkenbsp;welsprekendheid en eene warmte , die waarlijk treffendnbsp;was. Een zevental Alfoeren stonden achtereenvolgens ’nbsp;op. »Dat is onze stoffe van dank jegens God en unbsp;zoo begon nagenoeg de eerste, »dat er nu eene com-mis.sie des geloofs tot ons gekomen is. Zoo velenbsp;commissarissen hebben wij hier in de laatste jarennbsp;gezien , maar groot voordeel hebben wij er niet van ïnbsp;gehad. Nieuwe tuinen of wegen voor het gouverne- inbsp;ment was doorgaande het gevolg. Maar dat er nu Inbsp;twee mannen uit het verre land van beneden dennbsp;wind tot ons zjjn overgekomeu, om naar den staatnbsp;onzer ziel te vernemen, dat treft ons diep.” Daarinnbsp;zagen zij een teeken hoe de Christenen in Nederlandnbsp;zich aan hun eeuwig heil lieten gelegen liggen. Vannbsp;Bhiju en Jellesma zouden bij nauwkeurig onderzoek ^nbsp;nog wel veel bij hen ontdekken, dat niet goed was, tnbsp;maar als zij wisten hoe zwart en donker het bij hennbsp;was gesteld geweest, eer deze tolk Gods (wijzende opnbsp;Riedel) tot hen kwam, dan zouden zij zich met hennbsp;verheugen, want het rijk des satans , dat hier geheerschtnbsp;had, nam van dag tot dag af en het i'ijk Gods kwam tnbsp;in waarheid tot hen.”
Een ander verhaalde hoe zijne vrouw voor weinige dagen ontslapen was, «anders,” zeide hij »zijn wpnbsp;Alfoeren bang voor den dood en maken groot misbaar, ,nbsp;maar zij was nu zoo kalm en gerust op haar sterfbed,nbsp;alsof zij van deze negerij naar diu aan de overzijdenbsp;des meers werd heengedragen.”
/ Van Rhjjn en Jellesma brachten 47 onvergefelijke dagen in dit gezegende land door. De laatste dag' ^nbsp;was een Zondag, waarop van Rhpn nog eens in ’t Neder-landsch en Jellesma in 't Maleisch predikte voor
-ocr page 41-41
'^6 gemeente te Kenia en toen in de sloep, vergezeld ^an eenige vrienden, waaronder broeder Wilken; denbsp;laatste handdruk, het laatst vaarwel! en gescheidennbsp;^aren z^ weder, en voor altijd op aarde!
De reis ging nu naar Ambon, waar de zendelingen Kam, Roskott, Bar en Luijke zoo uitstekend zgnnbsp;'’'erkzaam geweest en de laatste, schoon hoogbejaard,nbsp;**og onvermoeid het Evangelie verkondigt, ’t Was nietnbsp;•Ie eerste maal dat Jellesma hier aankwam. Overalnbsp;*3g hij dan ook bekenden onder burgers en olEcieren;nbsp;quot;’elkomstgroeten van alle kanten, 't Was bg broedernbsp;Koskott, dat van Rhijn een vriendelijk te huis vond.
Jellesma? ... Hij was nu nog slechts weinige Uren verwijderd van zijne verloofde, Susanna Bar,nbsp;'lochter va 1 den eerwaardigen Zendeling, die daarnbsp;Sinds aan de óverzijde in de binnenlanden woonde, ennbsp;®aar Jellesma zich ijlings heen spoedde. Zjj was volgens van Rhijn eene stille veldbloem, een kind vannbsp;1'tanen en gebeden, op het eenzame eiland Makissernbsp;geboren en opgevoed.
Wat hun huwelyk betrof, zoo konden hare o^rders uiet besluiten dit toe te staan, vóór Jellesma wedernbsp;®ene vaste standplaats had.
Hoogst aangenaam was hun ook de ontmoeting met broeder Luijke, »die op zijn gelaat de sporen droeg vannbsp;20jarig verblpf in Indië en van vele doorgestanenbsp;uioeite en ellende, zooals de krijgsman van zijne veldtochten en wonden.’’ Hij was ook uiterst verblijd hennbsp;zien en vertoefde zoolang mogelijk in hun bijzin,nbsp;^elke dagen, zoo als hij later schreef, hem rozennbsp;Onder de doornen waren geweest.
Nadat ook op Ambon gemeenschappelijk de belangen quot;ter zending waren besproken, werd de reis voortgezetnbsp;naar Timor en Rotti, welke afgelegene bezittingen getuigen zjjn geweest van veel arbeid, veel teleurstellingnbsp;Weinig vrucht op het gebied der zending.
-ocr page 42-Van hier werd met spoed de terugreis aangenomen naar Batavia en van daar naar Depok, eene christelijkenbsp;gemeente omstreeks 50 paal of 17 uren gaans vannbsp;Batavia, alwaar zij gedurende den tijd, dien de Inspector nog op Java moest vertoeven, hiinuen intreknbsp;hadden. Daar kwamen juist, na eene voorspoedigenbsp;reis, de nieuwe zendelingen Ulfers, Bossert en vannbsp;Cattenburch , allen uit ons zendelinghuis te Rotterdam.nbsp;Dat w'as een aangenaam en gelukkig samenzijn! Denbsp;jeugdige broeders brachten versche berichten als ooggetuigen uit het vaderland, Jellesma en van Rhijunbsp;evenzoo nit hunnen aanstaanden heidenakker.
Zeer veel was er nu nog voor den heer van Rhijn te doen en te bespreken ten beste der zending, ooknbsp;ten aanzien van Jellesma’s bestemming, tot hij op dennbsp;1 Febr. 1848 op de reede van Batavia dezen zijnnbsp;broeder en getrouwen gezel voor ’t laatst de handnbsp;drukte en do terugreis naar ’t vaderland aannam.
En Jellesma, wat zou deze? Terugkeeren naar de Alfoeren op Ceram? Ach, het gerucht was reeds totnbsp;hem gekomen, dat ze gedeeltelijk waren verstrooidnbsp;en hij gevoelde lust noch roeping, aan die weinigennbsp;zijn leven te wijden. Neen, zijn hart brandde reedsnbsp;lang om op het bevolkte Java te mogen werken ennbsp;de nu volbrachte reis was wel geschikt geweest, omnbsp;dit verlangen in hem te versterken en de mogelijkheid , ja wenschelijkheid van eene zending op Javanbsp;te doen inzien.
Jjaat ons hem zelf hooreu, waar hij zijne denkbeelden daarover kenbaar maakt.
»Toen wij van Batavia over Buitenzorg meer in de binnenlanden van Java begonnen te komen , kou ik nietnbsp;nalaten ons te beschouwen als verspieders, uitgezonden,nbsp;om in gee.stelijk opzicht te zien, waar Java open ligt,nbsp;en om dit denkbeeld vereenigdeh zich al mjjne verderenbsp;gedachten. .lava was mij het Beloofde Land, dat wjj
-ocr page 43-Diet alleen mocliten, maar meeaten veroveren. Zoo ik ®chter eens geroepen werd, om, even ala Caleb, tenbsp;''firhalen, wat ik gezien had, ik zou om der waarheidnbsp;®iet te kort te doen, ook met hem moeten zeggen,nbsp;dat hier een sterk volk is, dat de steden vast ennbsp;sterk zijn en er ook Enakskinderen worden gevonden.
»Met te zeggen dat het een sterk volk is, doel ik °P den algemeenen tegenstand, dien men bij iedernbsp;davaan zal vinden, namelijk het bedorven hart en denbsp;^®rkleefdheid aan de zonde, welke zich noodzakelpknbsp;t®gen het reine Evangelie zoo lang verzet, tot hetnbsp;door zpne goddeljjke kracht overwinnaar is, De lavabon moeten ontzettend aan de ontucht zijn overgegeven,”
»Door vaste en groote steden bedoel ik den meer tgt;iizonderen tegenstand, voortvloeiende uit den invloednbsp;''O'B inlandsche vorsten en priesters — —
»Door Enakskinderen zou ik verstaan, meer op zich staande bezwaren van verschillenden aard. Eennbsp;der grootste reuzen is voorzeker de Javaansche taal,nbsp;door alle beoefenaars ontzettend moeielijk geacht. Denbsp;^Oer Gericke sprak van een kleine 20 jaren als noodignbsp;’’In die taal goed te leeren. Toen ik hiervan de helftnbsp;’^ilde afdingen, met te zeggen, dat het aanleerennbsp;dier taal, door al de thans bestaande hulpmiddelen,nbsp;de helft gemakkelpker zou zijn dan vroeger, werd mijnbsp;dit toegestemd. En toen ik nogmaals begon met tenbsp;roggen, dat het wel de helft verschilde, eene taalnbsp;’’oo te leeren, als een zeer naauwgezet bijbelvertalernbsp;^gelpk mij de heer Gericke voorkwam) van zijn standpunt goed noemt, of zoo als iemand die de menschennbsp;uiaar eenvoudig toespreekt, in bewoordingen door eennbsp;geleerden voorganger gekozen, toen werd mjj ook ditnbsp;uiet tegengesproken. Ik reken dus dat men in 4 ofnbsp;^ jaar in staat zou zijn om geheel als zendeling in dienbsp;taal werkzaam te wezen.”
gt; Zoo zijn er dan vele sterkten op Java; doch die
-ocr page 44-mogen om niet afschrikken. Ous geloof berust niet op zwakken tegenstand, maar op machtige hulp, dienbsp;de Heer oii!' niet zal onthouden. Luther zou zeggen:nbsp;»»Al waren er op Java ook zooveel reuzen als bladeren aan de hoornen, ik zou tóch gaan.”” gt;Was hiernbsp;maar een Luther! ”
»Laat ons dan vrpiuoediglpk optrekken en dat land erfelijk bezitten, want wij zullen het voorzeker over-, weldigen.”
De tijd, dien Jellesma te Depok doorbracht in onzekerheid of de bestuurders te Rotterdam zijn wensch zouden vervullen en vooral of het gouvernement zijnenbsp;toestemming zou geven, was pijnlijk genoeg voor dennbsp;jjverigen Zendeling, maar ook geschikt hem nog tenbsp;meer aan te vuren.
ïJava geopend zp de leus van Neerlands Christenen,quot; zoo schreef hij o. a. aan het bestuur des genootschaps:nbsp;»samenwerken, ja eendracht maakt macht, maar dienbsp;bloode is en versaagd keere terug en blpve achter hijnbsp;de goederen. Het geloof overwint de wereld, ooknbsp;Java. Aanvangen, voortzetten, volharden en dan over-winneu. Komt dan! al stond ook de duivel zelf metnbsp;al de macht der hel op Java ons tegen, geen nood!nbsp;Er mochten eenigen sneuvelen, is Java met zjjne meernbsp;dan 10 millioen inwoners dat niet waard? IJat is tochnbsp;maar vermorseleu van verzenen , maar wjj, in de krachtnbsp;van het zaad der vrouw — den kop zullen wp hemnbsp;vermorselen !”
Dat Jellesma’s ijver geen ijver was zonder verstand, blpkt o, a. uit hetgeen hij in dien zelfden tjjd aan eennbsp;vriend in Friesland schreef hetrekkelpk de wpze vannbsp;cvangeliseering op Java. ’t Was naar aanleiding datnbsp;hij aan zjjn nationaal eergevoel als Fries had luchtnbsp;gegeven. Dit mocht hij doen, want hij was hel beeldnbsp;van een boerenfries in edelen zin, niet naar hetnbsp;lichaam juist, want hjj was tenger en zoo donker van
-ocr page 45-45
tint als iemand in Tndië nit Rnropeesolie ouders geboren, maar naar den geest.
Hij schreef dan; «Vergeef mij deze toegeving aan mijn nationaal eergevoel. A.an den eenen kant kan mennbsp;dit overdrijven; des Christens eigenlijke nationaliteit isnbsp;eene Ilemelsche, waar zijn Koning gebiedt over allenbsp;natiën; al de burgers des Hemels behooren tot zijnnbsp;volk; maar aan den anderen kant geloof ik het ooknbsp;waar te zijn, dat de Christen op deze aarde zpnde ,nbsp;dan alleen in waarheid Christen is, wanneer het Christendom zich met zijn nationaal volksbe.staan, in zoonbsp;verre men dit rein kan noemen, vereenigt, daarin geworteld is. Daarom zou ik, zoo mij de weg op Javanbsp;eens mocht worden geopend, ook vooral daarnaarnbsp;trachten, dat het volksbestaan door het Evangelie wetnbsp;Werd gewijzigd, gereinigd, veredeld, maar niet ver-igt;roken, verdrongen.quot;
Was het op de inspectiereis gebleken, dat Soerabaja een geschikten akker voor een zendeling aanbood, omnbsp;de inlaudsche Christenen , daar verspreid, te leiden ennbsp;te versterken en van daar uit meerderen tot Christusnbsp;te brengen; van Rhijn had den Gonverneur-Generaalnbsp;eerbiedig, doch met den aandrang, dien het belangnbsp;der zaak eischte, verzocht, dat .Tellesma daar mochtnbsp;Worden geplaatst. Dit verzoek werd toegestaaii, innbsp;aanmerking genomen dat daar reeds Christenen aanwezig waren en dat het dns meer predikants- dannbsp;ïeiidelingswerk was en onder voorw;iarde dat .Tellesmanbsp;*ich niet buiten het stadsgebied van Soerabaja zonnbsp;vestigen. Dat de toestemming niet officieel, maar slechtsnbsp;mondeling werd gegeven , bracht .Tellesma later nog alnbsp;eens in ongelegenheid.
Maar hoe verheugde hij zich toch over deze uitkomst. Zoo zou het hem dan vergund zijn deze eerstgeroe-penen van eene talrijke natie te zijn tot raad en leidingnbsp;en hoewel hij begreep de voorzichtigheid van de slang
3*»
-ocr page 46-46
noodig te hebben, om in de oogen van den Resident Pietermaat niet te veel Zendeling te z^n, toch vertrouwde bij vast op den Opperheer van Java, dat dezenbsp;hem wel den weg zou banen.
»Van Hem alleen,” zoo schreef bij aan den heer Adama, »wacht ik de noodige kracht en wijsheid, omnbsp;in te gaan , telkens meer in te gaan, naar mate denbsp;deur mij meer wordt geopend.”
Twee dagen na den heer van Rhiju , vertrok Jellesma van Java naar Ambon, om zich in het huwelijk tenbsp;begeven met Susanna Bar, welke plechtigheid plaatsnbsp;had den 27 April 1848, kerkelijk ingezegend doornbsp;den Predikant Kam, zoon des Zendelings.
Drie maanden moest hij hier wachten op scheepsge legenheid naar Soerabaja, welken tijd hij zich teunbsp;nutte maakte om met het leeren der Javaansche taalnbsp;aan te vangen en in September van dat jaar wasnbsp;Jellesma gevestigd Zendeling op Java.
-ocr page 47-Zoo was dan nu eindelijk Jellesma geplaatst naar den wensch zijns harten , naar den wensch ook van Bestuurders des Genootschaps, die hem voor deze plaats zoonbsp;uitnemend geschikt achtten en het zou bljjken dat zijnbsp;zich in hem niet hadden bedrogen.
Het was in ïlojo op een uur afstands van de stad Soerabaja, dat Jellesma een huis had gehuurd voornbsp;/ 30 's maands. Dit mag ons veel schijnen, naarnbsp;'lostersche prijzen was het inderdaad weinig, wantnbsp;het huis was niet groot en buiten de stad; daar binnennbsp;doet een goed huis 80 a 120 gulden per maand.nbsp;Toch was ook in Nojo alles nog vreeselijk duur, bjjv.nbsp;cen kilo boter 2 a 3 gulden »Maar” schreef Jellesmanbsp;‘ik heb nog al geleerd mij te behelpen en mijne goedenbsp;rrouw is op Kisser in hongersnood geboren.”
Jellesma gevoelde zich hier recht gelukkig en op zjjne plaats en smaakte nu ook al de genoegens vannbsp;het gezellig huiseljjk leven , dat hij zoo lang had moetennbsp;Ontberen. Zijn dageljjksch werk was nog vooreerst denbsp;heoefening der taal, terwijl hij zich -tevens zocht bekend te maken met zijn werkkring in al hare uitgebreidheid , als ook met de predikanten en Europeeschenbsp;Christenen te Soerabaja.
In die Europeesche gemeente was helaas, geljjk alge-uieen bij de Europeanen in Indiê, niet veel geesteljjk
-ocr page 48-48
leveu. Zij kwamen weinig ter kerk. Kr wareu echter onder hen nog eenige ouderen, die, in vereenigingmetnbsp;anderen uit het tusschengeslacht, prijs stelden op godsdienst en eiken avond daartoe gemeenschappelijk bijeennbsp;waren. Onder deze waren zeer ijverige Christenen,nbsp;v/el wat bekrompen in bunne begrippen maar volstrektnbsp;niet sepa,ratistiech. Zij maakten eigenlijk de kern dernbsp;gemeente uit. In een lokaal, toebehoorende aan denbsp;leden van het Hulp-Zendelinggenootschap uit dezelfdenbsp;personen bestaande, werd eiken eersten Maandag in denbsp;maand biduur gebonden, als wanneer een toepas.selijkenbsp;tekst werd behandeld met gebed en gezang. Hierbijnbsp;werd dan ook door een der leden , eene korte Maleischenbsp;toespraak gehouden,, omdat de hoorders niet allen genoegzaam Nederlandsoh verstonden. De Nederlandschenbsp;toespraak geschiedde door de predikanten, die ooknbsp;leden en bij beurten voorzitters van bet genootschapnbsp;waren. Nu en dan nam ook Jellesma eene spreekbeurtnbsp;waar, daar hij, om met dat genootschap in naderenbsp;verbinding te staan, daarvan mede lid was geworden.
In het biduur kwamen gemiddeld 80 personen bjjeeu en ook de geldelijke bijdragen, daar sanrengeoraebtnbsp;en aan Jellesma. tor hand gesteld, ten behoeve vannbsp;het godsdienstig onderwijs der Javaansehe Christenen,nbsp;getuigden van hunne belangstelling.
De inlandsche Christenen in Jellesma’s werkkring waren ongeveer 400 in getal, die in meer dan 40nbsp;omliggende Jessas of dorpen zeer verspreid woondennbsp;tusseben hunne nog Mahomedaansche broeders.
Zoo woonden er eenigen te Wyoeng en te Roedoeroes 2 uur van Jellesma’s woning, anderen te Sidokare, opnbsp;4 uur afstands, weder een aantal te Modjo-Warno 12nbsp;uur en nog eenigen te Sringat 40 uur van Nojo verwijderd. Die groote afstand was te lastiger, daarnbsp;Jellesma voor groote tochten altijd eerst verlof moestnbsp;vragen van den lie.sident van Soerabaja, daar hjj van
-ocr page 49-41'
den Gouverntiii-Genoiaal slcclit-p ¦toestemming had tot vestiging op het stadsgebied. Ge heide laatstgenoemdenbsp;plaatsen kon bij dan ook slechts tweemaal ’s jaarsnbsp;bezoeken.
Op Kerst- en Pinksterfeest k-wameri al de Christenen samen te Sidokare, waar toen de grootste gemeentenbsp;was gevestigd, waar dan tevens doop- en avondmaalnbsp;Werd bediend, 't Was er dan recht, feestelijk en Jel-lesma bleef drie dagen achtereen.
Verblijdend is het, wat hij van die inlandscbe Christenen mededeelde. gt;Met vrijmoedigheid komen v.p nit voor hunne belijdenis, dat .Tezns de zoon van God is,nbsp;in de wereld gekomen, om zondaren zalig te maken.nbsp;Waar er meerderen Vgt;ijeen zijn en daaronder die lezennbsp;kunnen, treden deze als onderwijzers op en wordennbsp;alzoo voorgangers der gemeente. Er is grond om tenbsp;vertrouwen, dat het Evangelie voor velen hunner, innbsp;¦waarheid*, eene blijde boodschap geworden is, en datnbsp;de getrouwheid, die zij in hunne burgerlijke en maatschappelijke plichten aan den dag leggen, eene vruchtnbsp;'s der beoefening en waa.rdeeriug hunner geestelijkenbsp;voorrechten.”
Jellesma zag te recht in , dat hij zijne raee.ste zorg ttoest wijde2i aan de opleiding van .Tavaansche voorgangers, die door onderwijs en prediking het Evangelienbsp;ender hunne landgeuooten konden brengen. Hij vondnbsp;^ich dit aangewezen in de w'ijze, waarop het Christendom onder de Javanen was ontstaan en zich uitbreidde,nbsp;'laar de meesteu door hunne eigene laudgenooten, metnbsp;liet Evangelie bekend en daarvoor gewonnen wavennbsp;Sjeworden. Het aantal kweekelingen in December 1S49nbsp;ttiet een paar begonnen , nam in 181)0 reeds toe totnbsp;21 , die bp hem in huis woonden en door ¦«'ie hij metnbsp;'''ele Javaanschc Christenen in nauwere betrekkingnbsp;quot;tond. Velen kwamen gedurig tot hem en ¦«'as het datnbsp;1’jj geen tijd had, om hun te woord te staan, dan
-ocr page 50-vervoegden zij zich bjj de kweekelingen. zoodat zij nooit ledig terugkeerden.
De kweekelingen gingen ook des Zondags naar omliggende dorpen om oefening te houden en het nieuwe leven in de gemeente te versterken.
Eene der grootste moeilijkheden van Jellesma's werkkring bestond daarin dat in het Javaansch nog geene leerboeken waren en geenerlei hulpmiddel tot opheldering der Heilige Schrift, om den kweekelingen innbsp;handen te geven, zoodat. hij het noodige eerst zelfnbsp;moest vervaardigen. Hjj maakte dan ook Javaanachenbsp;opstellen, die zij moesten afschrijven, terwijl hjj zenbsp;mondeling uitlegde, ontwikkelde en aanvulde. Dezenbsp;geschriften handelden over de Heilige Schrift, in hetnbsp;bjjzonder het Nieuwe Testament, over bijbelsche geschiedenis , over christelijke geloofs- en zedeleer enz.nbsp;Ook de voorgangers wekte hij op, den Bjjbel, vooralnbsp;het Nieuwe Testament, te lezen en hetgeén zij nietnbsp;begrepen op te teekenen, ten ..einde bij gelegenheidnbsp;dat hij tot hen kwam of zjj zich ten zjjnent vereenig-den , hem daarover te vragen. Op zijne reis gebeurdenbsp;het zoo eens, dat een hunner hem 22 vragen voorlegde over Paulus brief aan de Romeinen en hjj,nbsp;onvermoeid, hield zich tot diep in den nacht bezignbsp;met hem opheldering hieromtrent te verschaffen. Tennbsp;behoeve zijner voorgangers schreef hij ook eene kortenbsp;geschiedenis van het Oude Testament evenwel in hetnbsp;•lavaansch nog 100 pag. folio beslaande en verklaringen van gedeelten des Nieuwen Testaments, terwjjlnbsp;hjj eene menigte onzer Evangelische gezangen vertaalde,nbsp;die als de eerste Javaausche gezangbundel .het lichtnbsp;zagen en velen tot stichting en zegen zullen geweest zpu.
Met den heer Gericke, dien wjj reeds kennen, hield •Jellesma steeds eene drukke correspondentie, opdat denbsp;pogingen van Bpbel- on Zendelinggenootschap elkandernbsp;in de hand zouden werken. «Mocht het zjjn,” zoo
-ocr page 51-schreef hj] in 1851 , »dat bijv. om de 4 5. Sjaren een 2htal Evangelieverkondigers en Bijbelverspreiders Javanbsp;steeds doorkruisten, dan zou ik vertrouwen , dat er opnbsp;Java onder Gods zegen groote dingen zouden geschieden.nbsp;Daartoe zpn echter gelden noodig, zoo wel tot opleiding als uitzending. Ik meen te mogen gelooven, datnbsp;iiet Bijbelgenootschap wel een deel der uitgezondenenbsp;personen voor zijne rekening zou willen nemen.”
Wat heilige blijdschap vervulde Jellesma, toen hij iö 1849 200 Javaansche N. T. ontving, welke hemnbsp;'toor Br. Gericke waren toegezonden; s’Ik kan nietnbsp;zeggen schrijft hij. » wat ik gevoelde bjj de ontvangstnbsp;''an die schoone stukken.” — Volgens getuigenis zijnernbsp;''rouw, had hij dien geheelen dag bijna geen woordnbsp;Sesproken dan over de .Tavaansche N. T.
Spoedig na zijne komst te Soerabaja ondervond de ëemeente van Jellesma en hij zelf niet het minst, eenenbsp;^ttiartelijke beproeving, waarvan wjj hier melding maken,nbsp;rooral , omdat wij hem daarin leeren kennen in al denbsp;Nederigheid, die hem zoo zeer kenmerkte.
hier
Hooren wij hoe hij de zaak eenvoudig mededeelt in een brief aan zijn vriend A. »Bij mijne komst alhiernbsp;had zekere heer G. de moeste Javaansche Christenennbsp;Np zijn landgoed te Sidokare verzameld en alzoo ondernbsp;*iine macht gebracht. Het bleek al spoedig. dat wijnbsp;Niet van dezelfde beginselen uitgingen en dat moestnbsp;'*'cl ten gevolge hebben, dat er botsing ontstond, tenbsp;'Neer daar hij zich ook met mijne zaken wilde be-Nioeien. Na mij op velerlei wpze gekweld te hebben,nbsp;had hij het er eindelijk bepaald op toegelegd, dat denbsp;gouverneur mjj van Soerabaja zou verdrjjven. Ik was
namelijk gekomen en had zonder schriftelijke goed-
ke
uring van gouvernement of kerkbestuur, het opzicht ®N de leiding der Javaansche Christenen van de predikanten van Soerabaja overgenomen. Zich daaropnbsp;grondende. wilde hij mp later niet erkennen en wist
-ocr page 52-ook Je Javaaiische Chriafcenen op zijn landgoed zóó ver te brengen, dat z.ij door hem vertegenwoordigd ennbsp;geholpen, verzochten weder onder predikanten vannbsp;Soerabaja te mogen staan. G. voegde daarbij de bedreiging , dat hij anders zijn volk roomach zou doennbsp;worden (hij was reeds tweemaal bij den pastoor geweest).nbsp;De predikanten konden zich over mijn hier zijn nietnbsp;verantwoorden en waren dus wel genoodzaakt toe tenbsp;geven, niet gaarne willende, dat de Boomschen hiernbsp;voet zonden krijgen bij de Javaaiisehe Christenen. Ditnbsp;had niet alleen betrekking op de Christenen van hetnbsp;landgoed van G., doch de andere Christenen had G.nbsp;ook reeds wantrouwen jegens mij weten in t.e boezemen,nbsp;daarin geholpen door sommige Christenen van Soerabaja,nbsp;zoodat ik, ik weet niet tusschen hoeveel kruisvurennbsp;kwam. Alzoo moest ik dan wel een gedeelte dernbsp;.Tavaansehe Christenen afstaan en een ander deel wasnbsp;reeds half en half tegen mij ingenomen. Ik beslootnbsp;dus, ten einde scheuring te voorkomen en ook omnbsp;een bewijs te geven, dat ik niet gekomen was om tenbsp;lieerschen, maar om te helpen en te dienen, ik beslootnbsp;dus, de Javaansche gemeenten alle weer aan de predikanten terug te geven, echter met aanbod van mijnenbsp;hulp, waar die verlangd werd. Zoo had ik dan eennbsp;paar maanden lang geen andere werkzaamheid dan metnbsp;een 4tal kweekelingen en kleine (niet kerkelijke) bezoeken by sommige Christenen. Echter besteedde iknbsp;dien tijd, ter voorbereiding voor latere pogingen . . . •nbsp;.Alzoo bezig zijnde, was ik echter overtuigd, dat denbsp;Javaansche Christenen mij wel weer zouden opzoeken.nbsp;Dit geschiedde ook. De meeste Christenen, die vroegernbsp;te Sidbkare woonden, zijn van daar verhuisd, vooralnbsp;ook, omdat zij begonnen in te zién, dat G. niet denbsp;rechte persoon was. Tegen zijn streng verbod aan,nbsp;kwamen zij dan ook weder tot mij en vroegen mij omnbsp;vergeving, dewijl zij misleid waren geworden. Van
-ocr page 53-toen af kon ik ook meer kweekeliiigen bekomen, thans 21 waaronder 10 van het landgoed van G. Daarnbsp;deze een zeer slimme en listige is, heeft hij ook, iknbsp;Weet niet wie al geschreven en zeker wel zoo, dat iknbsp;lgt;ij velen in veroordeeling beu gekomen . . . Die Christenen van Soerabaja, die vroeger door G, tegen mijnbsp;Wantrouwend wai'en gemaakt, beginnen zich wedernbsp;ïüeer op mij te verlaten : de heer G. heeft veel vannbsp;^ijn krediet verloren, zoowel bjj de Javanen als bjjnbsp;de andere Christenen, ofschoon ik nooit tegen hen eennbsp;kwaad woord over G. heb gesproken. Thans komennbsp;6r gedurig vele Javaansche christenen bp mp en stanbsp;'k vooral door mijne 31 kweekelingen met de meestennbsp;m gemeenschap. Ook komen daardoor nu en dannbsp;Weder Javanen bij mp, om den Heiligen Doop te ver-''Oeken, zoodat ik thans veel meer voor de Javanennbsp;kan doen dan vroeger. Het valt nn allen in het oog,nbsp;dat ik, zooveel in mij is, hunne geestelpke belangennbsp;kehartig en daarom schenken zij mij hun vertrouwennbsp;*neer en meer.” Wel werd in deze gebeurtenis hetnbsp;Woord van den Apostel vervuld: »Den nederigen schenktnbsp;God genade.”
Zoo als bij iederen Zendeling, behoorde ook bp Jollesma eene uitgebreide briefwisseling tot zpne bezig-heden , niet slechts met Bestuurders des Genootschaps,nbsp;®gt;aar ook met andere belangstellenden en vrienden.nbsp;Daardoor hield hij dezen eenigszins op de hoogte vannbsp;’’-ijn werkkring en bleef tevens met belangstelling aannbsp;'^{jne vrienden en het vaderland verbonden. Goedenbsp;Jb^ing uit het vaderland , vooral wanneer het de uitbreiding van het Godsrijk betrof, was hem tot nietnbsp;geringe blijdschap en verkwikking. Hiervan getuigennbsp;Ook zjjne brieven. Zoo schreef hp aan een vriend:nbsp;‘Wat gjj van de opwekking door bet verbljjf van dennbsp;Zendeling GützlaflF in Nederland mededeelt, verheugtnbsp;O’!) zeer. Moge de Koning vau het ware Hemelsche
-ocr page 54-54
rjjk ook in China zjjn genadewoorcl doen hooren. Aan ¦iijn broedei' te Sexbierum schreef hij:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»Hel verheugt,
mij zeer te vernemen, dat ook in Friesland meer en meer belangstelling ontstaat voor de uitbreidingnbsp;van het rijk der zaligheid. Ik verzeker u, dat iknbsp;telkens wanneer ik het jaarverslag uit Botterdam ontvang, bepaald onderzoek, of de belangstelling in Friesland ook nog toeneemt en als ik dan op de lijst dernbsp;gaven en bijdragen zoovele bekende namen vind als;nbsp;Achlum, Hitzura , ïzumarnm, Dongjum enz. enz., dannbsp;dank ik God, dat hij ook aan mijn land , aan mjjnnbsp;volk de genade schenkt, aan Zijn Rijk te willennbsp;medewerken. Neen het is geene schade, hiervoor ietsnbsp;bjj te dragen. De Heer kan goud en zilver genoegnbsp;bekomen, maar Hij wil dat werk door menschen tennbsp;uitvoer brengen ; menschen als zendelingen en menschennbsp;die deze door liefdegaven en gebeden ondersteunen.nbsp;De Heer zal ons alles vergelden, vergelden ja, al isnbsp;het ook waar, dat dit werk reeds zoo zalig, zoo eervolnbsp;in zich zelve is, dat het ook zonder vergelding, winstnbsp;zou zijn hiervoor mede te werken. Maar ik zou haastnbsp;schijnen te willen uitlokken tot ruimere bijdragen,nbsp;doch dit is het niet, waartoe ik geroepen ben. Iknbsp;heb slechts ijverig mjjne roeping te betrachten, de Heernbsp;zelf zal wel zorgen de harten te openen tot medewerking. Wie toch Christen is iu waarheid, kan nietnbsp;anders dan door den Heiligen Geest geleerd zijn, liefdenbsp;te bewijzen en Gods Koninkrijk te helpen uitbreiden.”
Niet minder was het zijne vrienden en de vrienden van het Godsrijk tot blijdschap te hooren van dennbsp;rijken zegen , dien Jellesma op zjjn arbeid mochtnbsp;ondervinden. Zoo verhaalt hij het volgende in 1850:nbsp;gt;lk vind gelegenheid meer dan vroeger te zaaien ennbsp;te planten en ik heb hoop dat daarvan nog wel ietsnbsp;zal groeien en vrucht dragen. In de dessa Wyoengnbsp;waren sedert eenigen tijd een paar menschen, die
-ocr page 55-Christenen wilden worden; maar de Christenen, die daar woonden, waren te zwak om hun het noodignbsp;onderricht te geven en ik kwam er daartoe te weinig.nbsp;Bij zulke eenvoudige .Javanen moet er toch vooralnbsp;Aanhoudend onderwijs zijn. Toen nu mjjn kweeke-'ing Philip daar kwam, zocht hij hen terstond opnbsp;en won er nog een paar anderen bij. Met veel ijvernbsp;heeft hij hen daarop onderwezen naar hunne vatbaar-lieid. De een, die het minst kon antwoorden , is eennbsp;Oud man . die vele kinderen en kleinkinderen heeft ennbsp;Vroeger zeer tegen het Christendom was. Nogtans isnbsp;dit langzamerhand een weinig veranderd en mocht hetnbsp;Philip gelukken, hem nu voor het Christendom tenbsp;winnen. Ofschoon hij op de hem voorgestelde vragennbsp;Weinig antwoorden kon, is zijne keus toch beslist ennbsp;dit heeft weder op zijne kinderen en kleinkinderennbsp;«ene krachtige werking. Op zijn verzoek ontving hjjnbsp;den naam van Abraham. Moge hij een Abraham zijnnbsp;en een vader van vele geloovigen worden.”
Den 21 sten .Tuli van dat jaar werd in het eenvoudig i^erkje te Wijoeng voor de eerste maal het Heilignbsp;A-Tondmaal gevierd. ’t Was een ware feestdag voornbsp;Zendeling en gemeente beide. gt;Ik beb goede hope,”nbsp;200 schreef hij den Üden Febr. 1851 aan den heer A.,nbsp;‘dat het Christerldom op .Java zich bij toeneming zalnbsp;Uitbreiden , wanneer men slechts aanhoudt in het werknbsp;®n in den gebede. Dit heb ik gezien , dat Mohamednbsp;geene kracht heeft tegen Christus. Mohamed is doodnbsp;en Christus leeft in den Hemel, bekleed met allenbsp;•nacht. Dat hooien de Mohamedaneu niet gaarne ,nbsp;Wanneer dit met geloofsovertuiging wordt uitgesproken.nbsp;Mohamedaansthe priesters of bedevaartgangers kunnennbsp;zich niet verdedigen, als men het woord des Bvangelie’snbsp;tegenover den Koran stelt. (Nogmaals dank voor uwennbsp;Koran , ik gebruik dien thans dikwijls). Gister mochtnbsp;•k weder 5 bejaarden en 2 kinderen door den Heiligen
-ocr page 56-Doop in de gemeente opnemen. Als toeschouwer daarbij was een Mohamedaan , wiens eene zoon vroeger Christennbsp;was gewonden, schoon de vader in goeden ernst gedreigd had , hem dan te zullen doodslaan ; die jongelingnbsp;(thans een der oudsten mijner kweekelingen) had hemnbsp;echter altijd met zoo veel liefde behandeld, dat dienbsp;vijandschap daar tegen niet bestand was, zoodat hijnbsp;eindelgk weer met zijn zoon werd verzoend. Nu werdnbsp;echter zijn tweede zoon , die reeds eenigen tijd bjjnbsp;mjj in huis was, gedoopt en had de vader daartegennbsp;niet alleen niets te zeggen, maar hij zeide, dat zijnenbsp;kinderen hem maar vooruit moesten gaan in het Christendom. Hij is alzoo reeds zelf op het punt zich overnbsp;te geven. Zóó werkt het Evangelie krachtig op Java.nbsp;Iemand, die er zich hier zeer bepaald tegen verzet,nbsp;reken ik bijna als half gewonnen! Het meest bestaatnbsp;er onverschilligheid en die is moeilijker te ovetwinnennbsp;dan rechtstreeksche vijandschap.”
Indrukwekkend was ook de wijze, waarop Jellesma den Kerstnacht met zijne gemeente vierde. Dan begafnbsp;hjj zich met alle aanwezige Christenen naar school ofnbsp;kerkgebouw en sprak daar over de heerljjke beloftennbsp;aangaande de komst van den Zaligmaker, den Verlossernbsp;van zonde en ellende, en als hij dan om middernachtnbsp;aan het einde der belofte was gekomen, begon hij denbsp;vervulling aan te wjjzen in Christus. waarna metnbsp;gebed en gezang werd besloten, ’t Had Jellesma nietnbsp;weinig moeite gekost de melodiën van het 114de ennbsp;115de gezang, in het Javaansch door hem overgebracht,nbsp;den kweekelingen te leeren. ’t Wilde eerst maar nietnbsp;gelukken, doch toen enkelen zóó ver waren, dat zenbsp;naar de noten konden zingen, volgden de anderen gemakkelijk , zoodat gedurende de Kerstdagen bijna aanhoudend werd gezongen.
Ook de nacht van ’t oude en nieuwe jaar werd feestelijk en plechtig doorgebracht en wat zalige blgd-
-ocr page 57-Schap smaakte dan onze Jellesma, wanneer velen tot hem kwamen met gepaste heilwenschen, als getuigennbsp;van hartelgke dankbaarheid en innige gehechtheid aannbsp;hun trouwen leeraar, aan wien ze naast God hun eeuwignbsp;heil hadden te danken,
• Van waar al die zegen,’’ vraagt .Tellesma, »was dit alles door wijsheid. beleid en voorzichtigheid, doornbsp;den jjver en de liefde van en anderen?” En z^nnbsp;antwoord luidt; »Geenszins! De omstandigheden stonden zoo, dat menschelijke wijsheid en raenscheljjkenbsp;berekening daar niet bij konden. Alleen door eenenbsp;hoogere leiding onderworpen te volgen , was hierin hetnbsp;juiste te treffen. Alzoo dan is dit een werk, niet uitnbsp;de menschen maar uit God en wij zien in dit allernbsp;een vast bewijs en een onwedersprekelijk fceeken. datnbsp;de tijd daar is, waarop de Koning des heils, die denbsp;Seheele aarde door zjjn bloed heeft gekocht, ook Javanbsp;hl bezit nemen wil. Het plechtige voorwaarts is uitgesproken en al is het, dat de Hooge Aanvoerdernbsp;soms de strpders door anderen laat aflossen, het uitgesproken voorwaarts! wordt niet weder ingetrokkennbsp;tot op den dag der geheele overwinning! Of zounbsp;«enige macht op aarde of in de hoogte of in denbsp;diepte of zelfs de gansche macht der hel Hem kun-uen wederstaal!, wien alle macht gegeven is? Neen,nbsp;ook ,Tava zal bukken voor het zwaard zijner liefde.nbsp;Ook uit den mond der .Javanen bereidt zich de Heernbsp;«jnen lof!”
Vóór wjj Jellesma vergezellen naar Modjo-Warno slaan wij nog eerst een blik in zgn huiselijk leven metnbsp;*8n afwisselend lief en leed, zooals hp dat ondervondnbsp;te Soerabaja.
t Was eene groote huishouding, waa.rvoor Jellesma ®u zijne vrouw hadden te zorgen. Behalve 21 kweeke-bngen, waarvan een paar met hunne vrouwen, nognbsp;«enige kinderen. als kandidaat kweekelingen en dan
-ocr page 58-58
nog eigen huisgezin en bedienden. Daarbij kwamen dagelijks een paar gasten uit naburige dorpen, zoodatnbsp;mevrouw .Jellesma daags kon rekenen op 35 a 40nbsp;personen in de kost. Bij sommige gelegenheden,nbsp;zooals op Oudejaarsavond, werd dit getal nog grooternbsp;en gebeurde het eens, dat zij voor één maaltijdnbsp;60 pd, rijst moest laten koken: 1200 a 1500 pd.nbsp;rijst konden zjj rekenen in de maand noodig te hebben. Rijst is daar dan ook het voedsel van dennbsp;geheelen dag.
Zij hadden 2 kinderen Sara en Keltje, die hun levensgeluk niet weinig vermeerderden. Maar ooknbsp;droefheid zou later iu Modjo-Warno hun ouderhartnbsp;treffen, als driemaal em dierbaar pand hun pas gegevennbsp;werd ontnomen, in 1853 een dochtertje 5 maandennbsp;oud en 3 jaar later een zoontje van denzelfdeii leeftjjd.nbsp;» Wat gij dus wegens het spoedig verlies van uwe kleinenbsp;hebt gevoeld,quot; schreef .Tellesma aan zijn broeder na hetnbsp;eerste verlies, »hebben ook wij moeten ondervinden.nbsp;De Heer wilde het zoo en Zijn wil is altijd' wijsheidnbsp;en liefde.” Na den tweeden slag schreef hij : «Diepnbsp;werd door dezen herhaalden slag ons ouderhart bedroefd, vergeefs was zoo veel moeite en zorgnbsp;geweest, te vergeefs had vooral mijne vrouw hetnbsp;lieve kind met zoo veel teederheid verpleegd. Denbsp;Heer heeft het gedaan en zijn doen is niet dannbsp;wijsheid en liefde, maar wij hadden ons kind zoonbsp;gaarne behouden!quot;
Het voorjaar 1851, het laatste, dat zij in Soe-rabaja. zich ophielden, was gekenmerkt door ziekte en ongeval, hetgeen wij Jellesma zelf willen latennbsp;verhalen, zooals hij hierover schreef aan zijn hrofidei'nbsp;in Mei 185f:
«Sedert ik u den 16 Febr. begon te schrijven, is hier hij mij velerlei voorgevallen. Daar ons hui.s aannbsp;de rivier staat, buiten den rivierdijk, hebben wij 3 a
-ocr page 59-59
4 weken lang van het hooge rivierwater geleden, zoo-dat wij vele dagen lang vier voet water rondom ons huis hadden. Alles moe.sten wij toen in huis hebben,nbsp;dewijl de goedaiig (plaats voor rpst, potten , ketels, enz,),nbsp;de school, de vertrekken voor de kweekelingen ennbsp;bedienden, kippen- en eendenhok, allen meer dan drienbsp;voet water op den vloer hadden staan. Ons eigenlijknbsp;huis was op een hoog fondament gebonwd, zoodat denbsp;vloer nog één duim boven water bleef. Met omstreeksnbsp;40 personen waren wij toen in ons klein huisje ennbsp;konden nergens heenkomen, zonder eerst met eennbsp;schuitje naar den rivierdijk te varen. Nu ruim eenenbsp;maand geleden is alle.» weder droog geworden.
Den 18 April, vier dagen na de bevalling mijner vrouw, overleed een mijner kweekelingen aan de Cholera Morbus, die voor eenigen tijd te Soerabaja en opnbsp;andere plaatsen in Indië is uitgebroken. Dat ik bevreesdnbsp;was. dat mijne vrouw zou schrikken, kunt gij welnbsp;denken. Over het geheel waren die dagen eene vermenging van goed en kwaad. Bijna in eene weeknbsp;beviel mijne vrouw en stierf een mijner kweekelingennbsp;aan de Cholera. Ter zelfder tijd was het ook Wittenbsp;Donderdag. Goede V^rijdag en Paschen. Eenmaal bediening van het Heilig Avondmaal aan mijn huis ennbsp;eenmaal in een bijgelegen dorp. .Tuist toen ook kwamnbsp;de Zendeling Hoezoo van Samarang herwaarts ennbsp;logeerde bij ons. Onderscheidene mijner kweekelingennbsp;kregen een lichten aanval van Cholera. Eindelijk werdnbsp;ook mjjne vrouw door de Cholera aangetast, op dennbsp;lOden dag na bare bevalling. De dokter kon eer.stnbsp;den tweeden dag komen. Ik was bijna den gelieelennbsp;dag bezig met medicijnen te bereiden en dan aan dezen,nbsp;dan aan genen toe te dienen. Daarbij moe.st ik mijnbsp;steeds veel met huishoudelijke zaken bemoeien, zoodatnbsp;'k nog al iets had te besturen. Ik was ook bijna zieknbsp;van vermoeienis, doch de Heer is ons nabij geweest.
-ocr page 60-60
Mijne vrotiw is weder gelukkig hersteld en ook de verdere zieken in huis beginnen steeds beter tenbsp;worden.”
Zoo kwam ook voor ,Tellesma na lyden verbidden en in dienzelfden tgd kwam tot hem het heugelijk bericht,nbsp;dat de Resident van Soerabaja hem veroorloofde zichnbsp;voor den tijd van één jaar te vestigen in Modjo-Warno.
-ocr page 61-Modjo-Wanio! Die naam klinkt den zendingsvrienden lieflijk in de ooren , want ze herinnert meer 'lan een ander, aan de zegenrijke werkzaamheid vannbsp;¦^ellesma. Daar was het dat hjj den langsten tijdnbsp;Van zijne loopbaan als Zendeling mocht doorbrengen,nbsp;daar was het ook, dat hij de meeste vrucht mochtnbsp;^-anschouwen, maar daar ook werd hy zoo geheelnbsp;•Onverwacht naar hooger werkkring ö]rgeroepen.
Hebben wij vroeger reeds een enkele maal die plaats genoemd , als beboerende tot de verst afgelegenen vannbsp;dellesma’s gemeenten, wij zullen haar thans leerennbsp;beunen als de hoofdplaats en het middelpunt zijnernbsp;overkzaamheid op Java.
Modjo-Warno is eene jeugdige dessa , aangelegd in ^'et binnenland te midden eener wildernis van* eeuwen-'oeugend woud, ’t Was eene Christen-volkplanting,nbsp;•Onder aanvoering van den Christen-Javaan Abisaï, dienbsp;^isr de maagdelijke wildernis begon te herscheppen innbsp;Vruchtbare rijstvelden. ’t Was eene grootsche onder-'oeining en een man als Abisaï was noodig, om zulknbsp;®®'re zaak aan te vangen en te besturen, want dezenbsp;oilander was een »man van grooten invloed, merkwaardige geestkracht en volhardende werkzaamheid. ’nbsp;koos juist dit bosch, omdat het naar het volks-Ssloof met booze geesten was bevolkt en de posten
4
-ocr page 62-62
van zijne staldeur, vestigde hij op een paar oude afgodsbeelden. Hij was een stoutmoedig strpder tege»nbsp;bijgeloof en afgoderp.
Waar eeuwen lang de doodsche stilte heerschte van het tropische bosoh , slechts afgebroken door het kletteren der regendroppelen en het vallen van takken ennbsp;bladeren, bet sissen van eene slang of het gehuil va»nbsp;een tijger, daar klonken-nu voor 't eerst menscben-stemmen en onder bet knetterend geluid der vlammennbsp;vielen een voor een de woudrenzen terneer. De openfinbsp;vlakte aan het woud ontwoekerd, was weldra bezaaidnbsp;met hutten en huizen te midden van schoone rpst-velden en Modjo-Warno was gesticht. (*)
Die eei-.ste Christenen schijnen ongedoopt geweest te zijn, want Jellesma schreef, dat hij in December 1848nbsp;dus een paar maa,nden ua zijne vestiging op .lava, naarnbsp;Modjo-Warno was gereisd en aldaar 56 Javanen hadnbsp;gedoopt, die reeds vroeger waren onderwezen en i»nbsp;het volgend jaar schreef hij , dat in Modjo-Warnonbsp;56 Christenen aanwezig waren. Dit aantal nam vannbsp;jaar tot jaar toe, vooral door dat ze van andere plaatsen,nbsp;zooals van Sidokare , daarheen verhuisden , zoodat Jellesma in ’t begin van 1851 kon schrijven; gt;Modjo-Warnonbsp;is nu de hoofdgemeente en zal het wellicht nog meernbsp;worden. Jammer, dat ik niet in 't midden dier gemeente mag wonen.” Dat hij dezen wensch koesterde,nbsp;verwondert ons te minder, daar in zijne tegenwoordigenbsp;woonplaats de jeugdige Christenen te midden vannbsp;Europeanen en van Mohamedaansche landgenooten . tenbsp;midden van onverschilligheid en zedeloosheid aan dennbsp;eenen , van bekrompenheid en vijandschap aan dennbsp;anderen kant , waren blootgesteld aan invloeden, waarnbsp;tegen Jellesma’s prediking en .lellesma’s gedlt;irige
(‘•'j iSie (ict N'ed. Zendeiiiiggeiiooisctiai) in zijn willen en ncrte» door J. Cranndyli, lilz. 164 en volg.
-ocr page 63-^®^oeken, hen toch onmogelük konden beschermen.
in Modjo-Warno, in de a.feondering van het Ij quot;®gt;iland , daar hoopte bij uit de Ohristenen , dienbsp;^'^udeii volgen, en die welke daar reeds aanwev.ignbsp;jj . eene meer gezuiverde kern te winnen , dienbsp;licht heerlijk naar buiten zou laten schijnen.
^'As in ’t voorjaar van 18.51 dat de Resident aa,n esina toestond zich voor een jaar te Modjo-Warnonbsp;''®^tigen. .Tellesma was namelijk kort te voren metnbsp;Hoezoo daarheen geweest en had er 14 dagennbsp;, waardoor de wenschelijkheid van zijne ves-“*'^8 aldaar, hem nog te meer was gebleken en metnbsp;jj ’^bang had hij den Resident om vergunning gevraagd.
verheugde zich .Tellesma over diens toestemming ! zi' verhuizen was evenwel niet gemakkelijk. Vannbsp;eeii* .'J^öonplaats , Soerabaja,, naar Modjo-Agoeng looptnbsp;dinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maar dan gaat de weg 2 nur ver door het
\vT 1 nbsp;nbsp;nbsp;gt; waarin men vele wilde varkens , tijgers,
® koeien . herten , apen , slangen en allerlei ge-vindt. »'t Ts slechts een smal voetpad,'’ schreef ,1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan zijn broeder 22 Mei : «gedurig moet men
a.11 nbsp;nbsp;nbsp;riviertje.s. Daar onze hnismeubelen niet
lgt;6t nbsp;nbsp;nbsp;het bosch kunnen worden gebracht, omdat
’^®eten
-1 nu vooreerst moeite kosten aldaar een huisje te ^ 'Ven van bamboe en riet. Daartoe ga. ik Maandagnbsp;derwaarts op reis.quot;
quot;’as *'®®gestane jaar werd onbepaald verlof en zoo _ ttu .Tellesma voor goed te Modjo-Warno gevestigd,nbsp;fj ‘'e nabijheid van Modjo-Warno woonde de beernbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C') die op een aanzienlijk landgoed Ngoro , vele
Tg nbsp;nbsp;nbsp;omt Christus had bekend gemaakt, lang vóór
toiust van ,Tellesma op Java. zoodat deze daar
) Craanilyk , bl. 156 en volg.
voetpad tnsschen de hoornen door te nauw is,
wij al de groote stukken verkoopen.. Het zal
64
reeds een aantal Christenen vond, doch allen ware® nog ongedoopt. «Tegen den doop dezer Javaneninbsp;schreef Jellesma, «bestonden velerlei bezwaren,nbsp;deele door zonderlinge eigenzinnigheden en verkeer^'nbsp;heden van den landheer, die hen onderwees, ten deel®nbsp;door deze half Christen .Javanen zelve.”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
In ’t begin van 1854 waren deze bezwaren even^e gedeeltelijk opgeheven, zoodat er door ds. BroninD»nbsp;van Soeraba.ja en Jellesma 180 bejaarden op Ngot®'nbsp;konden gedoopt worden; later in datzelfde jaarnbsp;.Jellesma nog 120 en 80 kinderen.
doof
»De zaken op Ngoro ” schreef Jellesma «zijn
eohtef
niet zoo ais zjj behooren. Van hier uit heb ik steed® Zooveel raogelijk op die ChrLstenen ton goede gewerk gt;nbsp;doch ik werd er steeds belemmerd , door de eigen^ó* ‘nbsp;nigheid van - den landheer, die wel geschiktheid heef
om de Javanen tot eene uiterlijke belpdenis des
Chri9'
tendoms te brengen , maar niet tot het betrachten
waarheid, waarin hij zelf zeer veel te kort komt
oogst op Ngoro is dus zeer ruw en geeft mp nog o
veel vreugde, hoe groot ook het aantal gedoopten i
yati
Maar toch was daar een begin en wp kunnen ^ iemand als Gooien, zoon van eene Javaansche fooe^nbsp;en opgevoed te midden van de dwalingen en vooro®^^nbsp;deelen van zijn moederland niet verwachten , watnbsp;van een Zendeling verwacht, ’t Was reeds veel,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;®
hij het als een heiligen plicht beschouwde zijne ders te brengen tot de kennis van Christus, dat
zelf tot op hoogen leeftijd, in de samenkomsten voO ^
ging en in huis en op het veld geene gelegen* ^ ongebruikt liet, om kennis der waarheid te verbreid®'^nbsp;Deze man, zoo geheel met de taal, denkwijze, ênbsp;woonten en vooroordeeleii zijner landgenooteu beken ’nbsp;moet er bijzonder slag van gehad hebben, daarinnbsp;knoopingspunten te vinden en daaraan beelden ^nbsp;ontleenen ten dienste des Christendoms, Van de**
65
';h
*Di,
---jj ---- , nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;u-
toch waren de Christenen te Modjo-Warno en in Onderscheidene buitengemeenten verder gevorderdnbsp;met blijdschap zag Jellesma hun gedurigen voort-pfg- «Het koninkrijk Gods komt meer en meernbsp;quot; deze streken,” schreef hij, »al gaat dit ook niet
fistenen zou de Heer zeker hebben kunnen getuigen: 6 tegen mij niet is, die is vóór mij.'
de
*00
lioeti
spoedig als ons ongeduld wel zou willen. 'Wij ten in gedachte houden, hoe het op Java voornbsp;^^•nige jaren was. Toen waren er, die het eenenbsp;Sen schim rekenden, te gelooven , dat het Evangelienbsp;P Java eenigen ingang zou kunnen vinden en thansnbsp;Schouwt men hier en daar reeds kleine gemeenten!”nbsp;te Javaansehe Christenen, vooral uit Ngoro, blevennbsp;^ *cer aan de letter des Bpbels hangen , maar Jellesmanbsp;daar ver van verwijderd ; daartoe was hij in dennbsp;est des Bijbels te diep doorgedrongen en met chris-Bke wijsheid paste hp dien toe en wist daardoornbsp;^ .t'fg bezwaar, dat hem ontmoette, uit den weg tenbsp;imen. Ziet hier eene proeve, waar hij mededeeltnbsp;igeen er plaats had , toen eenige Javanen uit Ngoronbsp;® ten doop aanmeldden.
‘Op de vraag of zij wenschten gedoopt te worden, gj, ffoordden zjj eenstemmig: »ja, zeer gaarne.” Maarnbsp;^ bestonden bp hen eenige bezwaren. Zij wildennbsp;fcerst geen andere namen hebben , ten tweede langnbsp;.^°cfdhaar behouden , ten derde naar hunne gewoonte,nbsp;'le godsdienstige bijeenkomsten, het hoofd met hunnbsp;fiofddoek gedekt houden , en eindelijk wilden zp nietnbsp;fCe te Soerabaja maar op Ngoro (hunne woonplaats)nbsp;® °opt worden.”
* Het betrof hier soortgelpke zaken, als in de ge-p®Cöte te Korinthe , en ik had wel de wpsheid van ..’^His noodig om hier de regelen der cbristelpkenbsp;^^Jsheid en van hetgeen betamelijk is, in toepassingnbsp;brengen. Gelukkig dat het onderwps van Paulus
-ocr page 66-6G
voor ons bewaard is. Ik antwoordde dat bet Cbr^ tendom niet in uiterlijkheden bestond. Ik ben
genonden om over hoofddoeken, over hoofdhaar ^ over namen te prediken, maar over bekeering en gelo*’nbsp;in .lezus Christus. Zij behoorden dan ook nietnbsp;uiterlijkheden te zien. Hun antwoord wa.s dat zjj o®nbsp;meenden dat het Christendom geen uiterlijkhede'’nbsp;betrof en het dus niet noodig was , dat zij hunquot;*'nbsp;hoofddoeken aflegden en hun lang haar lieten afsnjjd^’’nbsp;en Europeesche of bijbelsche namen droegen. Boveij,nbsp;dien hadden zij daarvoor hunne redenen. Immersnbsp;waren Javanen en wilden Javanen blijven. Zij haddf'nbsp;gezien , dat de Christenen , die Europeesche nan)®''nbsp;ontvingen en kort haar droegen , ja soms ook in kleedu’tnbsp;de Europeanen volgden , daardoor zich begonnennbsp;verbeelden met Europeanen gelijk te staan en hooê
f*
moedig werden. Ook waren zij bang de namen ‘
dragen van bijbelheiligen en profeten, want ook
diM
kon tot hoogmoed leiden. Zjj wdlden in. alles Javan®'* blijven en zich in uiterlijkheden niet van de ovei'i^*^nbsp;Javanen onderscheiden. Mij kwamen de opgegeve»',';nbsp;redenen zeer gegrond voor. Ecjjter streed, watnbsp;verlangden , ten deele rechtstreeks met hetgeen Pauh’quot;nbsp;1 Kor. 11 letterlijk zegt. Kogtaus meen ik hier *'jnbsp;den geest van Paulus te handelen en naar dennbsp;des Christendoms, wanneer ik deze uiterlijkheden ''lïnbsp;laat. .Ja zelfs meen ik dat Paulus den Javanen n®nbsp;tegendeel zon gezegd hebben van hetgeen hijnbsp;Korinthiërs leert. Immers Paulus spreekt daarnbsp;hetgeen betamelijk .en gepast is naar de zeden en g®nbsp;woonten te Koriuthe, die in dit opzicht nog al ovejnbsp;eenkometi met die van Nederland, Duitschland enZ'nbsp;gt;De zeden en gewoonten der Javanen echter tiy
hiervan juist het tegengestelde, zoodat hetgeen by
Europeanen, welvoegelijk is, onwelvoegelijk is bi|
tl®
Javanen. Zoo ontbloot de Europeaan voor zijne nie®* [
tlereQ uit eetbied het hoofd, doch (3e Javaan zal voor meerderen h’et nimmer wagen , zijn hoofddoek afnbsp;te leggen. Voor een Javaan is het dus eerbiedig, hetnbsp;^oofd gedekt te hebben. Aan een misdadiger, dienbsp;''srbannen wordt, sngdt men het hoofdhaar af, en iknbsp;^te geen reden, waarom een Javaansch Christen kortnbsp;liaar moet dragen, dat hem eeue oneer is. De reedsnbsp;gedoopte Javaansche Christenen volgen hierin de Euro-Peesche, Er zijn onder de Christenen te Soerabaja, dienbsp;hierop zeer sterk staan en meenen zich aan de letternbsp;Paulus schrijven te moeten houden. Het zal hiernbsp;ttogelijk eenigen tijd strijd geven even als te Korinthe.nbsp;fk heb echter aan de Christenen te Ngoro hunne vrijheidnbsp;dezen niet durven ontzeggen. Ben ik vroeger dennbsp;Joden geworden als een Jood, d. i., heb ik mij vroegernbsp;geschikt naar hen, die ijveren voor nieuwe namen ,nbsp;kort haar, onthloote hoofden. ik wil echter ook dennbsp;hirieken worden als een Griek. Allen tot eenheid innbsp;i^hri.stns vermanende en ook gaarne eenheid in het uiter-'ijke ziende, meen ik echter dit laatste niet tot eenenbsp;''Oerwaarde voor den doop te mogen stellen. Daaromnbsp;heb ik dan ook den Christenen te Ngoro gezegd, datnbsp;'k ben ernstig tot liefde en gemeenschap vermaande,nbsp;Jat het mij speet, dat ze in uiterlijkheden van denbsp;anderen afweken. omdat daardoor licht verdeeldheidnbsp;kon ontstaan, maar dat ik geen reden had, om hennbsp;*¦6 noodzaken het haar af te snpden, de hoofddoekennbsp;of Javaansche namen te verwerpen, want ik herhaaldenbsp;het dat het Christendom niet in uiterlijkheden bestaat,nbsp;niaar iu geloof en liefde en dat de Christenen verplichtnbsp;^ijn na te jagen, al wat welvoegelijk is.”
?Ik kom u dan uituoodigenzoo schrijft hij, »ons
Wij willen Jellesma thans eenigszin.s van naderbjj gS'desiaan in zijne dagelijksche bezigheden , zooals hijnbsp;’o een brief aan den heer Jentink dezen als eennbsp;bezoeker ten zijnent rondleidt.
bier een bezoek te brengen. Het luchtscbip nog nicj vice-versa van Ilarlingeu op Modjo-Warno zeilende,nbsp;zal dat alleen in den geest kunnen geschieden. Verbeeld u dan maar te Soerabaja aan wal gestapt tenbsp;zijn en neem nu de reis over Modjo-Agoeng.
Nog een weinig ter zijden af van den grooten rijweg staat gij reeds in het bosch. Gij ziet rechts en linksnbsp;niets dan hoornen en kreupelhout, wellicht een paarnbsp;malen een troep apen, die veel leven maken, Bp dagnbsp;behoeft gij voor tijgers niet zoo bang te zijn, die zpBnbsp;hier al zoo wat verdwenen en gij hebt een drietalnbsp;gewapende mannen tot geleide. Voorwaarts gaat betnbsp;zeer langzaam. Het is nu in deu regenljjd. Uw rijpaardnbsp;zakt tot over de knieën in de zware kleimodder ennbsp;kan soms zijne beenen er haast niet uittrekken. Zoo.nbsp;dnurt dit bijna een uur gaans. Het beest moet eenigenbsp;maleu wat rusten. (Blijft gij bij ons tot den droogennbsp;tpd , dan is de weg hard en goed bij uw terugkeeren.)nbsp;Eindelijk ziet gij eenige ruimte, rechts en links orogC'nbsp;bouwen en halverbrande boonien. Allengs wordt hetnbsp;beter en ziet gij eene vrij groote uitgestrektheid pasnbsp;geplante rij.stvelden. Nog een paar stappen en gij staatnbsp;voor onze deur. Wel .Tellesma, is uw eerste woord,nbsp;hoe zijt gij zoo diep in 't bosch gekropen? Welinbsp;antwoord ik u, het meerendeel mijner schapen zochtnbsp;en vond daar (naar het lichaam) goede weide ennbsp;daarom ben ik ook derwaarts gegaan. Hoe groot is hetnbsp;getal Javaanscbe Christenen hier? Een half jaar nanbsp;nijjae komst 31 December 1851 waren er 240 zieleninbsp;thans 7 April 1854 zijn er 325. ’t Is nu reeds avond,nbsp;ilus wij gaan wat eten , daarna nog wat praten en dannbsp;slapen. Gij zult dus met ons rijst eten. Niet zooaDnbsp;men in Prie.sland gewoon is, maar met een stukje kipnbsp;/.gt;f dingdaug (gedroogd vleesch van wilde varkens) ennbsp;wat er meer is.' Daar boort gij op eeus veel leven,nbsp;wat is dat? Het is epji gogor (kleine tpgersoort), die heeft
-ocr page 69-flen hond van onzen buurman weggekaapt, zoo iets gebeurt hier nu en dan. Wij gaan maar gerust slapen,nbsp;de Heer waakt over ons.
- nbsp;nbsp;nbsp;Het is weer morgen. Gp treedt buiten uwe kamer
en ziet in de voorgalerij en ook in het voorbuis matten uitgespreid, waarop zich Javanen gaan nederzetten. Het zyii onze buisgenooten. De mannen ofnbsp;.jongens zitten buiten, de vrouwen binnen en zoo watnbsp;aan de deur zet ik mij neder bjj een klein tafeltje.
gaan huiselijke godsdienstoefening houden. Dc schrijver of helper Albertus leest eenige verzen voornbsp;Oit het Javaansch Nieuwe Testament, waarover ik nunbsp;eenige opheldering geef, met tusschengevoegde prac-/ 4 tische opmerkingen. Wij besluiten met gezang ennbsp;gebed. Eene der vrouwelijke buisgenooten, is intus-schen bezig geweest een kopje koffie gereed te maken,nbsp;^ dat nu wordt opgezet. Sedert eenige maanden hebbennbsp;wjj hier geen melk, doen dus maar een ei in de koffie,nbsp;t Waarbij wat geroosterd brood of zoo iets. Tegennbsp;morgen ochtend zal mijn vrouwtje wel zoo wat gebaknbsp;Van rpst of meel gereed hebben. Het is nu 7 uur.nbsp;Zoo aanstonds verzamelen zich de kweekelingeu in denbsp;school, te 8 ure behoor ik zoowat te komen. Voorafnbsp;,, moet ik mij nog een weinig voorbereiden, wat naziennbsp;Over het kapittel, dat ik thans met mgne kweekelingeunbsp;zal behandelen ; maar neen, ik heb gister al wat voor-nitgewerkt en dus schiet mg nu nog eenige tgd overnbsp;Om met u te spreken. Ik zal u dan vooreerst maarnbsp;eens vertellen, wat dat al voor huisjes zijn, die gijnbsp;hier rondom ziet. Gg bemerkt, het zijn alle bamboe-,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zen hutten met alang-alang .(grasriet) gedekt, die voor
j nbsp;nbsp;nbsp;den winter in Friesland niet zouden passen. Onze
i nbsp;nbsp;nbsp;'•cgenwoordige woning is later voor school bestemd,
I nbsp;nbsp;nbsp;zoodra namelijk ons nieuw te bouwen buis gereed
I nbsp;nbsp;nbsp;zjjn. Thans ziet gij de school tegenover u. Dc
overige hutten , die dit vierkant omringen zgn de
-ocr page 70-70
woningen der kweekelingen enz. En dan de bewoners dier hutten? Ik zal ze ii allen opnoemen. Ik beginnbsp;dan met 22 kweekelingen. Van deze zijn er 8 gehuwd,nbsp;dus 8 kweekeling-vrouwen , die niet als dames in huisnbsp;zitten, maar mede moeten werken, want hier is veel,nbsp;zeer veel te doen. Nu nog- eene bediende in huis metnbsp;¦2 meisjes, die hier zijn om wat te leeren en op denbsp;kinderen te passen, dus te zamen o.
Hier naast de deur woont Albertus, mijn .schrijver en medehelper met zijne vrouw, wederom ‘2. Nu stelnbsp;ik u voor, een drietal ondeugende knapt n, die hopennbsp;eens kweekeling te zullen worden , makende met eenenbsp;jonge vrouw, hier half verlegen aangekomen, 4. Daarnbsp;ginds z^n twee tuinlieden, zoo noem ik ze maar (iknbsp;heb een vrij groot erf, pas van hoornen gezuiverd, omnbsp;daarop iets vmor de huishouding te kunnen latennbsp;planten, tevens tot genoegen). De twee lieden hebbennbsp;ieder eene vrouw, een hunner een kind , dus te zamennbsp;5 zielen. Bij de gehuwde kweekelingen ook nog 2 kinderen. Daar ginds zitten 2 gasten, menschen vannbsp;elders, die iets van het Evangelie hebben gehoord ennbsp;mi hier komen om nader onderwijs, Zio daar zoowatnbsp;mijne huishouding. In ’t geheel zijn het ongeveernbsp;.¦)0 zielen, waarvan een tiental voor hun eigen potjenbsp;zorgen , echter voor ihijne rekening. Voor de overigennbsp;wordt alles hier in huis gereed gemaakt, zoodat mijnnbsp;vrouwtje met hare helpsters steeds voor 40 mondennbsp;moet zorgen. Een öO rijst is er dagelijks noodig.nbsp;Ik koop die in .luli, in den oogsttijd, genoeg voornbsp;het geheele jaar, in padi, d. i, rijst nog in het stroo-Hier naa.st ziet gij 5 kleine schuurtjes, waarin dienbsp;wordt bewaard. Maar daar hoor ik de jongelui alnbsp;zingen, nu moet ik naar de school. De kweekelingen,nbsp;ziet ge, zitten om de lange tafel. Twee ontbrekennbsp;er, zij zijn ziek, neon nog 2 missen wij er, zy zijn nam'nbsp;de markt om visch enz. enz, te koopeu, te Modjo-
-ocr page 71-71
Agoecg, 2 mir van liier langs dien slechten weg, dien gij gekomen zijt. Wij behandelen nn Rom. 4. Denbsp;4de of laagste klasse leest een vers, de 3de klassenbsp;moet dat nn in gezegden ontleden , de 2de het wedernbsp;samenvoegen en omschrijven, terwijl de eerste dit metnbsp;andere verzen in verband moet brengen of vergelijkennbsp;met hetgeen elders geleerd wordt of ook bezwarennbsp;toelichten. Ik doe met de klassen al vragende mede.
Het zou u niet bevallen tot het einde hier bfl ons te zijn. Gij kondt dus intusschen aan Mevrouw nwenbsp;goede overkomst berichten en zeggen, dat gij werkelijknbsp;•lellesma hier midden in ’t bo.sch hebt gevonden. Na,nbsp;schooltijd laat ik dan den brief naar Modjo-Agoengnbsp;brengen , die dan per gelegenheid naar het postkantoornbsp;te Modjo-Kerto wordt verzonde2i.
Het is 11 uur. Nu zal ik u weder gezelschap komen houden.
In de school zijn ze nu bezig roet schrijven, rekenen en dergelpke , dat ik nu en dan wel aan Albertus kannbsp;Overlaten. Deze moet ook na den middag onderwijsnbsp;geven over de bijbelsche geschiedenis, over de voorspellingen der profeten of zoo. Hij heeft tot dusvernbsp;mijne lessen daarover bjjgewoond en kan dit nu al aannbsp;de anderen beduiden, volgens door mij gemaakte aantee-keiiingen. Ik moet er namelijk naar trachten dennbsp;namiddag vrij te houden, opdat ik voor mijne kwee-kelingen iets kan samenstellen, wat tevens voor denbsp;reeds bij de buitengemeenten geplaatste voorgangersnbsp;hruikbaar is. De Javaantjes toch hebben nog nietsnbsp;anders dan het N. T. en de Javaansche Christenennbsp;hebben tegenover de Mohamedanen vooral het 0. ï.nbsp;noodig met de profetiën, want daarvoor moet Mohamednbsp;bezwijken voor zoover betreft de vraag of Christusnbsp;dan Mohamed Gods gezant is. In dit punt zjjn mijnenbsp;meer gevorderde kweekelingen tamelijk klaar. Zoo ooknbsp;met de Evangelische geschiedeni.s, die bij herhaling
-ocr page 72-72
in het N. T. wordt gelezen en behandeld. Eeiie leiddraad der Evangelische geschiedenis volgens tijd.sordenbsp;wenscfa ik gaarne gereed te maken.
Maar die tijdsorde?
Ik heb er raij toe gezet, om zelf eene overeenstemming der 4 Evangeliën gereed te maken en dit ook na veel moeite bewerkstelligd. Of die nu goed is? Innbsp;allen deele kan ik dit niet denken, doch geljjk vannbsp;zelf spreekt voor mijn gevoelen beter dan wat ik daaromtrent elders heb gevonden. Ik stel veel prijs opnbsp;studie in dit opzicht. De brief aan de ¦ Romeinennbsp;heeft mij ook menig uur zware studie gekost. Ik wilnbsp;liefst zelf weten en verstaan, wat ik de Javanen leer,nbsp;niet maar zonder onderzoek iemand volgen. Of ik alnbsp;of niet orthodox ben, weet ik zelf zoo duidelijk nietnbsp;en bekommert mjj ook niet, gaarne ben ik even orthodox als de Bijbel zelf.
Na het eten gaan wij eene kleine wandeling doen, het hoofd goed met een zonnescherm of breeden rondennbsp;hoed bedekt. Hier nabij onze woning ziet gij nu hetnbsp;huis van den inlandschen voorganger, tevens schoolmeester. Tusschen zjjne en onze woning staat hetnbsp;eenvoudig kerkje, even onaanzienlijk als de woningennbsp;alhier. Eerlang hopen wij eene betere kerk te kunnennbsp;zetten.
Op onze wandeling vinden wij nu eerst zuidwaarts Modjo-Warno, ten noorden daarvan onze woonplaats,nbsp;verder Modjo-Wangi, Modjo-Koto en Modjo-Djedjer,nbsp;allen zeer kleine dorpjes, te zamen 326 Christenen ennbsp;100 .Mohamedanen tellende. . Deze laatste zijn echternbsp;meerendeel Mohamedanen, die het Christendom reedsnbsp;genegen zijn en zich daarom vooral hier hebben gevestigd Later zullen velen dezer denkelijk wel toetreden,nbsp;(jg ziet dat de rijstvelden hier al vrjj uitgebreid beginnennbsp;te worden. Voor zeven jaar was hier nog alles dichtnbsp;bosch. In de beide laatste jaren is er veel gekapt.
-ocr page 73-73
Wfl keeren nu van onze wandeling terug, want er komt denkel^k spoedig regen. Deze is sterker dan bynbsp;u in Nederland, doch niet zoo aanhoudend.
By onze tehuiskomst viuden wij een der voorgangers van de buitengemeenten. Hij brengt een zeventalnbsp;nieuwbekeerden mede. Van dezen heeft hij my vroegernbsp;reeds goed bericht gezonden. Zy wenschen nu gaarnenbsp;gedoopt te worden. De voorganger wilde, ze zoudennbsp;maar wachten, tot ik over een paar maanden die gemeente kwam bezoeken, doch zij allen, vooral eennbsp;paar vry hoog bejaarden, wilden maar liever naarnbsp;Modjo-Warno gaan, zy mochten anders nog stervennbsp;eer zy gedoopt werden. Gelooven zij dan dat de doopnbsp;de zaligheid schenkt? Neen, maar dit verhondsteekeunbsp;zou hun op het sterfbed ten troost en tot geloofsversterking verstrekken. Zjj zyn dan hier en van hennbsp;wordt goed getuigenis gegeven. Welnu wy zullennbsp;zien. Ten 4 ure komt de voorganger van Modjo-Warnonbsp;in de kerk met een zes-tal nieuwelingen , het kan dannbsp;samen gaan. Wy beginnen met een zeer koid gebed,nbsp;nu aan het onderzoek. De nieuwelingen zyn allennbsp;tamelyk wel onderwezen. Wij besluiten nu met eenenbsp;vermaning aan de nieuwbekeerden, dat zij vooralnbsp;zorgen, gebruik te maken van de hun gegevene middelen , om op te wassen beide in kennis en genade,nbsp;en keeren na eene korte dankzegging huiswaarts.
Het is Zaterdag. Heden avond 7 uur gaan wij eene godsdienstoefening bezoeken in eene der buurtennbsp;alhier. Gij ziet, een myner oudste kweekelingen isnbsp;daar voorganger. , Hij is dezelfde, die daar zoo evennbsp;bij mij kwam om over eenige tekstverzen ophelderingnbsp;te vragen. Hy spreekt nu daarover. Alles gaat zeernbsp;eenvoudig toe, het voorkomen is wel wat armoedig,nbsp;maar de menscheu zyn ook arm.
Wy keeren naar huis en laugzamerhand begeven wij ons ter ruste.
-ocr page 74-IA
Het if Zondag morgen. De zon komt van achter !iet gebergte te voorschijn. Daar hoort gij het klokjenbsp;luiden hij do kerk, het weegt slechts 10 pond, hadnbsp;echter een lieflijken klank, doch is in November 1. 1.nbsp;gebarsten. Veel kan ik dezen morgen niet met unbsp;.spreken. Ik heb mij wel voorbereid voor mijn werk,nbsp;doch kan geen verstrooiing verdragen. Zie zoo, nunbsp;luidt het ten derde male. Van alle kanten komen denbsp;kiTkgangers. Het gezang is reeds begonnen ; kom wijnbsp;gaan ook. Den preek al in den zak? Neen! Zoo hetnbsp;wel is , in hoofd en hart, behalve een stukje papiernbsp;van 7 duim vierkant, waarop eenige teksten staannbsp;aangeteekend, die ik wil aanhalen, doch mij zoudennbsp;kunnen ontgaan. Kene preek schrijven kan ik niet,nbsp;dunkt mij, zeker niet die volgens de letter uitspreken,nbsp;al had ik ze vóór mij. Wij treden binnen. Gij zietnbsp;rechts en links de mannen ; in het midden de vrouwen,nbsp;op eenvovrdige banken gezeten. Gij zet n neder opnbsp;eene stoel, terwijl ik mij achter een klein tafeltje vannbsp;ongeveer ?gt;\ voet hoog plaats. Dat is de predikstoel.nbsp;Ju de nieuwe kerk later wat beter.’ Vóór mij staatnbsp;een van de kw'eekelingen bij een dito doch lagernbsp;tafeltje; hij is thans voorlezer. Wij vangen aan metnbsp;gebed en gezang. Onder het gebed staan allen, ooknbsp;de vrouwen op. Het gezang gaat gebrekkig en tochnbsp;Ireft het u. Het is een der weinige Kvangelisohe gezangen , door injj in het .Tavaansch vertaald. Zij, dienbsp;lezen kunnen , hebben lueerendeels daarvan een afschrift,nbsp;de anderen zingen maar mede. Mijne kweekelingennbsp;moeten dit gezang zoo wat leiden. Nn zal ik over eenigenbsp;tekstwoorden tot de gemeente spreken. Dat het geennbsp;geleerd betoog is, begrijpt gij. Ik tracht de hartennbsp;te treffen door het woord van Gods genade in Christus.nbsp;Gij ziet dat het ineereiideel der hoorders met belangstelling Inistert en dat mij dit te meer opwekt. Wijnbsp;besluiten weder met gebed, doch neen, eerst moeten
-ocr page 75-nog die nieuw-toegetredenen in het verbond der genade o|)iiemeii. Gi] ziet reeds het nette doopvatnbsp;Op een klein tafeltje gereed staan en daarvoor wordtnbsp;fiene mat nitgespveid. De doopformule wordt voorgelezen. Zij staan daar in een hal ven kring en beant-'voorden de vragen met een hoorbaar ja. Bij denbsp;toediening van het H. bondzegel, knielen de doope-lirigen beurtelings neder. Daar de menschen hier nietnbsp;^'00 bang zgn voor water als in het koudere Neder-tand en ook hunne kleederen door water niet wordennbsp;bedorven, gebruik ik mogelijk meer water dan iemandnbsp;Coders.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Water doet het niet, maar ik meen, het
'tenkheeld van afwassching behoort eenigszins zichtbaar te worden nitgedrnkt. Bij kleine kinderen nader iknbsp;'neer de gewoonte van besprenging. Gij ziet, dat denbsp;b*oop bij de Javaansche Christenen niet als eene zaaknbsp;vau geringe beteekenis wordt beschouwd, hoewel zijnbsp;'taaraan geene magische krach' toekennen. Na eenenbsp;^orte maar hartelijke vermaning laten wij de nieuw-gfidoopten gaan. Maar nu is er ' nog iets te doen.nbsp;dier gedoopteii is eene jonge vrouw. Haar mannbsp;reeds vroeger gedoopt. Zij wdllen nu , ook die beidenbsp;•^quot;dje.s daar, op cdiristelijke wijze getrouwd worden,nbsp;tlovendien ziet gij daar nog eeiie jonge bruid zitten,nbsp;benhaar aan die betere kleeding en die bloemen innbsp;b®t haar. De bruidegom is ook goed gekleed. Voornbsp;'tl dagen kwirmen deze jonge lieden des avonds totnbsp;'quot;11 ¦ met hunne ouders eu een paar getuigen, vergezeldnbsp;'’9-n den inlandschen voorganger. Er werd nu onder-¦’•ook gedaan of alles in orde was en er geen bezwarennbsp;bestonden tegen hun voorgenomen huwelijk en tevensnbsp;eenige vermaning gegeven met opmerking . dat denbsp;Christenen niet gelijk de Mohamedanea heden trouwennbsp;en morgen weder scheiden. Eene soort van onder-trouw dns. .Mies wel bevonden zijnde werd den volgenden dag. Zaterdag avond, een klein feest, ten huize
-ocr page 76-fier bruid gehouden en werden er ringen verwisseld. Den volgenden dag en wederom eene week later is hetnbsp;voornemen dezer jongelieden der gemeente bekend gemaakt en heden zullen zij trouwen. Het formuliernbsp;wordt gelezen, zij geven malkander de rechterhand ennbsp;knielen neder om den zegen te ontvangen, na hoorbaarnbsp;de vragen te hebben beantwoord. Met een kort gebednbsp;sluiten wij. Nu nog een vers ten slotte. De voorlezernbsp;goeeft een vers op. Het is gezang 141; 1; «Triomf!nbsp;triomf! Immanuël” enz. Het wordt, volgens gewoonte,nbsp;eerst geheel voorgelezen , vervolgens onder het zingen,nbsp;regel voor regel, opdat zij, die geen boek hebben, ofnbsp;niet lezen kunnen, ook in staat zijn mede te zingen.nbsp;Nu ja, ik zie ’t is een gezang op de opstanding vannbsp;.Jezus. .Ta daar houden de .Javaantjes van. Zij gevoelennbsp;het, dat zp nu niet meer den dooden Mohamed,nbsp;maar den levenden ,Jezus toebehooren. Zij zingen zoonbsp;goed zij dit kunnen, maar gij ziet het, niet zondernbsp;gevoel. Ik wenk met de hand bij de laatste helft vannbsp;het vers. Allen staan op en zingen met verheffingnbsp;des gemoeds. Ten slotte den zegen. Amen! zeggen ,nbsp;sommige Christenen daarop.
Wij komen terng in huis, maar gij wilt mij nog vragen over mijne kleeding. Oij dacht niet mij innbsp;eene toga te zullen zien. Hoe ik daartoe gekomennbsp;ben? Ja uit Botterdam vertrekkende bracht ik niets,nbsp;ook geen mantel en bef mede. Op Wahaap hieblnbsp;ik kerk in gewone zwarte kleeding. Op Ambonnbsp;komende om van daaruit ile gemeenten op Ceram snbsp;Zuidkust te bezoeken, werd mp onder't oog gebracht,nbsp;dat ik daar mantel en bef behoorde te gebruiken,nbsp;daar men dat zoo gewoon was. Mijn schoonvadernbsp;hielp mij aan een mantel, mijne vrouw, toen mi)'‘nbsp;meisje, maakte mij een paar befjes en ik was gereed-J.ater kwam de toga bjj de Indische predikanten innbsp;gebruik, aanbevolen als beter geschikt voor dat kb'
-ocr page 77-tnaat. Sommige zendelingen volgden. Toen de heei' ^an Rhijn vertrok, liet deze mij zijne togo. Langnbsp;gebruikte ik die niet. Eindelijk ook niet de zonderlingenbsp;billende zjjn, begon ik die te gebruiken, evenwelnbsp;alleen b^ gelegenheden van Doop en Avondmaal ennbsp;huwelpksinzegening, gelijk ook op feestdagen; andersnbsp;gewone kleeding.
De nieuwgedoopten en jonggehuwden komen ons groeten. De eersten gaan nu wat eten, om daarnanbsp;'dommige der Christenen alhier te bezoeken. Zij zijnnbsp;'gt;u begeerig kennis te maken en worden door allennbsp;*Qet blijdschap ontvangen. Br moet nu een weinignbsp;^eestelpks op den disch zpn en nu een oogenblik rust.
weder op stap. Waarheen? Naar een der dorpjes' S'lhier om de middagoefening bij te wonen. In dennbsp;fsgentjjd houden wij geen middagkerk. Daar ik beurtelings met de vooi'gangers dienst doe, heb iknbsp;¦ranstaanden Zondag weder eene vrijbeurt. Dit bevaltnbsp;®ij minder, maar ik meen toch, dat het goed is, datnbsp;'te voorganger dikwjjls dienst doet en schik mjj dusnbsp;tiier naar. In plaats van middagkerk wordt nu in elk dernbsp;'^teine dorpjes of buurten oefening gehouden, dus welnbsp;eene soort van bijbelsch onderwijs, behandeling dernbsp;t^ijbelgche geschiedenis of dergelijke. Ik zorg voor denbsp;eoodige handleiding en kom slechts toezien.
Maar al die studenten van de Modjo-Warnosche tioogeschool , zonder glans cn heerlijkheid, wat zullennbsp;^te worden, waartoe ontvangen die opleiding? Omnbsp;eeniger tjjd voor de zaak des Evangelie's werkzaamnbsp;t® kunnen zijn , naarmate daartoe de weg wordtnbsp;geopend. Er zijn reeds vele van mijne kweekelingennbsp;teruggegaan, die of te weinig vatbaarheid hadden ofnbsp;t’®grepeu , dat zij hier geen aardsche voordeelen zoudennbsp;verkrijgen. Er zijn echter ook reeds van geplaatst,nbsp;ttie voorganger daar, die de pas gedoopten gewonnennbsp;'^0 hier gebracht heeft, is er een van. Nog drie
4*«
-ocr page 78-7R
anderen r.iin mede voorgangers in den omtrek. Een is broeder Hoezoo te Samarang; een, sedert kort,nbsp;bg broeder Jansz. te Japara; een bij de Dnitschenbsp;broeders op Borneo. ïJog een is voorganger te Koedoesnbsp;onder leiding van broeder Iloezoo. Een vertrok voornbsp;korten tijd naar een particulier landgoed bg Solo. Ditnbsp;jaar zullen mogelijk weer 3 a 4 werk vinden, alsnbsp;voorganger, evangelist, colporteur of dergelijke. Nognbsp;is een mijner kweekelingen mijn helper bg het onder-wgs. Zoo werk ik stilletjes voort, trachtende hetnbsp;getal kweekelingen in overeenstemming te houden metnbsp;de zich voordoende behoefte of gelegenheid tot plaatsing,nbsp;tevens met de middelen, die het genootschap mg kannbsp;bezorgen. Mijne kweekelingen zijn geen groote geleerden.nbsp;Het is noodzakelgk de eenvoudigheid te betrachten ,nbsp;vooral om ze niet opgeblazen te maken.
Over een paar maanden zal ik de gemeenten in den omtrek bezoeken. Te paard, vergezeld van 2 a 3nbsp;kweekelingen, die de goederen di'agen en ook een paardnbsp;tot hunne beschikking hebben, ga ik dan op reis.nbsp;Kleederen, brood on wijn, Doop- en Avondmaalvatennbsp;enz. zijn goed ingepakt. Drie dagen reis'Jtot Morou ,nbsp;de verstafgelegeue gemeente, omstreeks 20 uur gaans vannbsp;hier en zoo al rond naar de overige gemeenten. Dezenbsp;tochtjes 2 soms 3 maal in ’t jaar kan ik nu nietnbsp;verder beschrijven, want het is weder avond gewordennbsp;en daar gg volstrekt morgen ochtend wilt vertrekken,nbsp;is het goed nog eerst wat uit te rusten. Op morgennbsp;zal ik u echter de reis wat gemakkelijk maken. Wijnbsp;zullen u een draagstoel gereed maken en dan kunnennbsp;de jongens u door het bosch dragen.
Maandag morgen. Ja nu moeten wij kortaf maken, anders verliest gij den besten tgd om te reizen. Eerstnbsp;nog een paar stappen van hier, een schoon gezichtnbsp;op het gebergte. Nu de laatste bestellingen. Velenbsp;harteljjke groeten aan Mevrouw. En nu goede reis!’
-ocr page 79-79
Zoo als wjj uit dit bezoek te Modjo-Warno zagen en ons ook reeds uit zjjne werkzaamheid te Soerabajanbsp;bleek, was aan de kweekschool voor inlandsche onderwijzers 6n helders de meeste zorg van Jellesma gewgdnbsp;en van groot belang achtte hij het ook met de doornbsp;hem opgeleide voorgangers in voortdurende betrekkingnbsp;te blijven. Daartoe kwamen een paar maal ’s jaaranbsp;alle voorgangers gedurende eene week samen, bjj dennbsp;Zendeling, als om door onderling samenzijn te wordennbsp;gesterkt en bemoedigd. «Telkens meer word ik overtuigd,quot; schreef Jellesma »dat zulke samenkomsten zeernbsp;belangrijk zgn niet alleen omdat de voorgangers ditnbsp;oader onderwijs zeer behoeven , maar vooral ook omdatnbsp;daarbg weder van nieuws worden opgewekt énnbsp;aangemoedigd, terwjjl bovendien op deze wjjze de ge-tneenschap tusschen de voorgangers wordt onderhoudennbsp;bevorderd.” Ook in hun w'erkkring zelf bezochtnbsp;Jellesma hen gedurig op zjjne reizen en met veelnbsp;liefde en wjjsheid wist hjj dan ieder naar zgne behoeften te leiden en hun moed in te spreken, waarnbsp;deze dreigde hun te ontzinken.
Langzamerhand was Jellesma’s werkkring te uitge-hreid geworden voor één persoon, zoodat in 1853 he Zendeling van der Valk de gemeente Wyoeng ennbsp;Sidokare van hem overnam. Twee nieuwe Zendelingennbsp;kwamen in 1855 uit Rotterdam aan, nam'eljjk Harthoornnbsp;en ten Zeldam Ganswjjk, die eerst een jaar bjj Jellesmanbsp;Vertoefden ten einde met taal en volk beter bekendnbsp;Ie worden en onder Jellesma’s leiding zich voor tenbsp;bereiden tot den zelfstandigen werkkring, die hun zounbsp;Worden aangewezen.
Jellesma had voor hen een bamboezen huis laten houwen , naast het zjjne en hjj vond het recht aan-Senaam en gezellig de jeugdige broeders bjj zich tenbsp;hebben en dit in bei hrerlijk vooruitzicht weldra tweenbsp;wakkere medearbeiders naast zich te zien werken in
80
den w^ngaard des Heoien. Ach, hg kon bet toen niet voorzien en heeft het ook niet beleefd, hoe zij, innbsp;navolging van den zoo even genoemden Zendelingnbsp;van der Valk, vroeger en later hun post verlatennbsp;hebben.
Na hunne voorbereiding werd Harthoorn geplaatst te Malang en Ganswijk te Kediri. Beide deze Zendelingen achtten Jellesma hoog en Harthoorn getuigtnbsp;van hem:
gt;Ik leerde in Jellesma den broeder kennen, die terecht algemeen wordt geacht en bemind. Bij al denbsp;beproevingen aan het leven des Zendelinge eigen , staatnbsp;hg daar met een onverzwakt geloof, dat hem eennbsp;moedig krijgsman, met eene warme liefde , die hemnbsp;een vergevend vader, met eene volhardende hoop, dienbsp;hem een langmoedig landman doet zgn. Zijn gver, uitnbsp;geestkracht geboren, is rustig en onvermoeid. Hjjnbsp;weet wat hij wil en den weg, die derwaarts naarnbsp;zijn oordeel leidt, bewandelt hij met vasten tred.”
In Juli 1857 hielden onze Zendelingen op Java te Samarang voor de eerste maal eene opzettelijke bijeenkomst, die zij jaai'lijks hoopten te herhalen. De uitvoerige aanteekeningen, die Jellesma daarbij als Secretarisnbsp;leverde, getuigen van het levendig werkzaam aandeel,nbsp;dat hg in die vergadering nam. Hoe kon het ooknbsp;anders? Jellesma werd toch steeds als vraagbaak doornbsp;zgne medebroeders geraadpleegd. In zijn dagboek schrijftnbsp;hg over die bijeenkomst alleen dit : «Het was onsnbsp;recht goed , daar samen te zijn - alleen was onze tgdnbsp;veel te kort om naar de behoefte van ons hart overnbsp;goed en kwaad , leed en vreugde te spreken. - Urennbsp;waren minuten. - De eerste samenkomst onzer ver-eeniging heeft dan jdaats gehad; moge de Heer onzenbsp;verrichtingen met zjjn zegen achtervolgen.”
Opmerkelijk is het, als men zoo de aanteekeningen en berichten van Jellesma nagaat , hoe die altgd zgn
-ocr page 81-gekenmerkt door een eenvoud , zoo groot, dat men zonder hem anders te kennen door deze berichtennbsp;•lauweljiks op de gedachte zou komen, dat zij zjjnnbsp;Van zulk oen waarlijk groot man.
Toch was de naam Van Jellesma in Europa meer 6n meer bekend geworden. Ook buiten ons vaderlandnbsp;'verd zijn arbeid met belangstelling vernomen. Tennbsp;^•'Ijike daarvan dient o. a. dat men door den heernbsp;V. d. Velde uit Qenève .50 gulden zond »al3 een bewjjsnbsp;Van de belangstelling, waarmede men daar tei stedenbsp;®enige mededeelingeu aangaande zijne werkzaamheidnbsp;Vernomen h^d.”
Intu.sschen werd Jellesma zeer bedroefd door een invloedrijk persoon, die andere leden der gemeentenbsp;^Verhaalde te Modjo-Warno aan uitspattingen deel tenbsp;nemen. Een Bileamsfeest. Wij vinden in de behandeling dezer afgedwaalden weder eene proeve van denbsp;ehristelijke wijsheid en liefde, w'aarmede hij werkzaamnbsp;ivas. Verscheidene Christenen verzochten Jellesma denbsp;kerkeljjke tucht op de schuldigen toe te passen, opdatnbsp;'liet die smet op de geheele gemeente bleef kleven,nbsp;ilij had hiertoe reeds besloten. En wat deed hij nu?nbsp;i-*en eerstvolgenden Zondag werden zij , die het feestnbsp;badden bijgewoond, plechtig uitgesloten van het Heilignbsp;Avondmaal, het sluiten van het christelijk huwelijknbsp;®n het doen doopen hunner kinderen. Hierbij werdnbsp;échter onderscheid gemaakt tu.sschen de eigenljjke deel-genooteu en de toeschouwers van het feest. Zij keerden,nbsp;^ooals hun vergund werd, op den eersten Zondagmorgen terug, doch tien vau de schuldigsten blevennbsp;°ver. Aan dezen werd nog gelegenheid gegeven terugnbsp;l'O keeren, door dat de gemeente uit liefde tot hen,nbsp;In overleg met de oudste leden, het Avondmaal houdennbsp;eene week uitstelde , met dit gevolg, dat slechts vijfnbsp;Overbleven, die in hunne zonden toonden te volharden,nbsp;ivant Jellesma wilde niet alle verootmoediging en
-ocr page 82-82
Bchuldbelfldenis verwaarloosd hebben, al waren er ook aanzienleken onder hen.
¦ De blflde mare van de honderden, die in 1857 in de Minahasa van Celebes tot Christus zich bekeerden,nbsp;klonk ook Jellesma lieflijk in de ooren. »Maar,” schreefnbsp;hg , » zoo moet men het hier niet verwachten; ’t is hiernbsp;nog maar een begin.” Evenwel twgfelde hij geenszinsnbsp;aan de eindelgke zegepraal van de zaak des Heerennbsp;ook op Java.
»Gedurende de jaren dat ik als Zendeling werkzaam was,” schreef hij uit Modjo-Warno , »is nog nimmernbsp;bjj mij eenige twgfel opgekomen omtrent het Godenbsp;welbehagelijke, het mogeljjke, het hg voortduring zegen-rjjke van het zendingswerk. Hier op Java, middennbsp;onder de heiden-Mohamedanen , openbaart zich ook hetnbsp;Evangelie als eene kracht Gods tot zaligheid voor eennbsp;iegelijk, die gelooft. Daarvan zgn de Christen-Javanennbsp;het bewijs. Hier zgn gewezene dieven en moordenaars,nbsp;amfloenschuivers en hoereerders, die thans bekeerd zgnnbsp;tot den Heer. Zg zjjn als* de bezetene, die van dennbsp;duivel verlost, daar nederzat, gekleed en wel bg zgnnbsp;verstand. Dit kon alleen het Evangelie werken; geennbsp;ander zwaard is daartoe genoegzaam doordringendenbsp;tot de innigste samenvoegselen van lichaam, ziel ennbsp;geest. En hoe dat toegaat ? Ja, dat weet ik niet.nbsp;(leen menschelgke wijsheid noch kunst kan genezingnbsp;des geestes bewerken; maar alleen de getuigenis vannbsp;Gods liefde in Christus , die doordringt tot de harten,nbsp;werkt geloof, bekeering en vernieuwing. Wij strijdennbsp;dan ook in goede hope, ziende, hoe de Heer zelfnbsp;aan onze spitse staat. Ja vernedering, miskenning ennbsp;smaadheid zoowel als moeite, teleurstelling en zelfverloochening is het deel van den Zendeling, maar hgnbsp;smaakt ook blijdschap en zelfvoldoening bij de hoogenbsp;eer, een gezant te zgn van den Zaligmaker der wereld-
-ocr page 83-Reeds eenigen t^d was het gebleken dat Modjo-Warno eene zeer ongezonde woonplaats was, zoodat 'verscheidene kweekelingen door ongesteldheid mindernbsp;''Ooruit kwamen in hunne opleiding en Jellesma zelfnbsp;eieermalen door koorts werd aangetast. Zoo ooknbsp;everviel hem tegen Pinkster 1857 eene heete koorts,nbsp;die hem zeer verzwakte, maar toch ging hj weldranbsp;'ö zijne werkzaamheden voort.
In het voorjaar van 1858 evenwel werd hij door ^fge koortsen en dysenterie zoo zeer getroffen, dat hijnbsp;Biet weder van z^ne legerstede opstond en de 16denbsp;April was de dag, die Jellesma tot hooger leven opliep en den Zendeling bracht tot den Heer, die hemnbsp;gezonden had. » Hg ging, wg gelooven het, naar hoogernbsp;Werkkring daar boven, maar verliet eene plek hiernbsp;beneden, van welke wij kortzichtigen zeggen: hg konnbsp;niet worden gemist.”
't Was een harde slag voor het Zendelinggenootschap zijne vele vrienden in Nederland, toen de treurmarenbsp;tot hen kwam, dat die wakkere Zendeling, die nognbsp;geen 42 jaren telde, uit zgn heerlgkeu werkkring wasnbsp;iveggerukt. Men had nog zoo veel van hem gehoopt.nbsp;En zeker zal ook menig Javaan, voor wie hg in Godsnbsp;band het middel tot zaligheid was geworden, zgnnbsp;heengaan ten diepste hebben betreurd.
84
En de arme Mevrouw Jelleama en hare beide kinderen, die in hem zulk een liefhebbend echtgenoot en vader moesten missen, zij hadden niet het minstnbsp;den troost iioodig van dat Evangelie, waarvan Jellesmanbsp;gedurende zijn leven en bij zijn sterven, getuigenisnbsp;had gegeven, van dat Evangelie; dat op de dikwijlsnbsp;iwijfeluioedige vraag: waarom? altijd vertroostend ennbsp;bemoedigend antwoordt: »Het is de Heer!’'
Wij willen hier den brief mededeelen, die den broeder van Jellesma met zijn smartelijk verlies bekendnbsp;maakte, door de hand van den Zendeling Hauswijk,nbsp;waarin de weemoed der scheiding zich oplost in denbsp;blijde hope des wederzieus.
Modjo-Warno den 18 April 1 858,
Waarde Heer en Broeder in Christus!
Zoo mag ik u, den broeder van den Zendeling' Jellesma immers wel noemen, al ken ik u niet ennbsp;ook gij kent mij niet; ik ben ook Zendeling en woonnbsp;te Kediri, maar ben thans te Modjo-Warno; niet omnbsp;eene blijde reden. Ik kwam Mevrouw Jellesma troosten.nbsp;Gij! Mijnheer, hebt een groot verlies geleden en ooknbsp;het werk des Heeren op Java. Onze broeder Jellesmanbsp;is na eeue ernstige ziekte van 3 weken, eene dysenterienbsp;en na langzame uitputting van krachten , door den Godnbsp;van leven en dood opgenoraen tot die plaats, waai'nbsp;Christus den zijnen is voorgegaan en ze plaats bereidt.nbsp;Ik kwam hier Donderdag nacht den 15den April 1868nbsp;aan, te 3 ure; ik vond den zieke in den laatstennbsp;doodstrijd. Zacht was zijn lijden. Zijne vrouw ennbsp;kinderen stonden bij hem, hij gaf hun omhelzingen ennbsp;lachte hun lief toe. Enkele onduidelijke klankennbsp;richtte hij tot ons. Hij wilde ook nog met broeders
-ocr page 85-85
zusfers onder de Javanen zingen, Wij zongen samen 'o het Javaansch de door hem zelf vertaalde gezangennbsp;lit onzen hundel; lees u het na van gezang 20: 6-9,nbsp;^an gezang 160: 6. Ik zei hem ook voor: »Hoognbsp;Omhoog, het hart naar boven, hier beneden is hetnbsp;niet, — en »hier beneden is het niet”, riep hij luidenbsp;Oijj na — zoo is hij een oogenblik later ontslapen,nbsp;^ijne trouwe en lieve vrouw en twee aardige kindeien,nbsp;^aartje en Eeltje beweenen hun trouwen echtgenootnbsp;On vader ; zijne gemeenten, ongeveer 1400 zielen groot,nbsp;o^chten hem hoog, en zijn werk heeft hjj met onver-•ninderden ijver, met groot geloof, met zeldzaam geduld,nbsp;n^et wijs beleid en veel zegen volbracht. Hp was ooknbsp;Ons, andere Zendelingen, een trouwe leidsman ennbsp;Oudste broeder.
Ziedaar, wat ik u van hem mag zeggen. Daar (ik ^6n u niet, maar de broeder van Jellesma is immersnbsp;Ook één met ons in geloof, ook broeder in Christus?)nbsp;'^^ar ziet gp hem weder en nu genoeg. De post naarnbsp;bolland vertrekt en mjj wacht veel drukte. Het werknbsp;''an uwen broeder vatten wij op, wij zullen zijne vrouwnbsp;Ou kinderen niet ongetroost en onverzorgd laten. Denbsp;^eer, wiens wegen ook in duisternis liefdevol en wjjsnbsp;'¦Bu, zal alles wel maken.
üw broeder in Christus! D. J. TEN ZELDiM GaNSWIJK.
Jellesma had eene belangrjjke plaats bekleed in het *®nding-wezen , in onze Oost-lndische kolonies ennbsp;bestuurders van het Zendelinggenootschap gaven va»nbsp;u®m na zjjn dood, het volgende getuigenis:
‘Wjj hebben ons menigmaal aan zjjne frissche, vaak Uaïve, levendige, onopgesmukte berichten verkwikt;
schoone en gepaste inrichting, die hg aan de kweekschool voor inlandsche voorgangers wist te geven, geljjk gewaardeerd en met dank aan God bewonderd
-ocr page 86-8t')
die yereeniging van kracht en gematigdheid, van geestdrift en kalme beradenheid, van ordelijkheid ennbsp;levendige opgewektheid , die hem in de jeugdigenbsp;Christen-gemeenten leerden geven en nemen, met liefdenbsp;bestraffen en met ernst vergeven, hare in- en uitwendigenbsp;belangen behartigen. Den Javanen was hij een Javaan,nbsp;om hen voor Christus te gewinnen. Java was hemnbsp;naar zgne eigene uitdrukking het Beloofde Land, datnbsp;hij niet alleen mocht ^ maar ook moest helpen veroveren-En schoon wp de waardp van een Evangeliebede nietnbsp;afmeten naar de dadelijk zichtbare vrucht, veel mindernbsp;vergeten dat God dezen Jozua door een Gericke,nbsp;Brückner, Emde en anderen den weg had gebaand, tochnbsp;zeggen wg met dankbaarheid dat onder zijne aanvoeringinbsp;de eerste muren van 't Mohamedanisme zijn iugestort,nbsp;de eerste vesten zjjn veroverd en de eerste Javanennbsp;zgn gevangen genomen — onder de gehoorzaamheidnbsp;van het waarljjk vrijmakend geloof.
Het sterven van Jellesma is een van die donkere wegen der goddeljjke Voorzienigheid , waaraan de gC'nbsp;schiedenis der zending rgker is , dan eenige andere-Zeker ook om ons telkenmale te herinneren of dieper^nbsp;in te prenten, dat de zending is en moet blgven eeflnbsp;werk des geloofs , dat tegen hope op hope vasthoud^nbsp;aan de beloften van God.”
Jellesma’s stoffelijk overschot is ter aarde besteld naast dat zjjner drie kinderen , boven wier graf hij be*'nbsp;woord had geschreven, dat zgne vrienden omtreD*nbsp;zgn heengaan mochten herhalen: gt; De Heer, die wee*nbsp;wat wg behoeven, moge vertroosten.quot; Ieder, dienbsp;graf bezoekt en welk aanvangend Zendeling, op Oos*'nbsp;Java vooral, zou dit kunnen nalaten ? ziet dit aaquot;'nbsp;geduid door eenige lagen steenen, met kalk ovC'nbsp;pleisterd , onder een rieten dak, voor de vernieuwingnbsp;waarvan Jellesma’s vroegere gemeenten onlangsnbsp;geringe bgdrage geleverd hebben. Voorzeker zec''
-ocr page 87-57
Eenvoudig en het bevredigt de Javanen ook niet, noch Jellesma’s vrienden hier te lande , zoodat men er o'-ernbsp;l^finkt. hem een waardiger grafteeben te stichten. Ditnbsp;goed, want het getuigt van denzelfden geest, dienbsp;Maria aandreef om haren dierbaren Meester te balsemennbsp;'Het kostbaren nardus. In den Zendeling vereeren zijnbsp;•len groeten Zender, in den Apostel van Java, dennbsp;^eer van het Godsrijk, die z|jn werk, het werk dernbsp;*ïnen, zal zegenen en voltooien ook op Java, wantnbsp;9Ü is het , die betuigd heeft: Dit Evangelie desnbsp;^oninkrijks zal gepredikt worden in de geheele wereldnbsp;eene getuigenis voor alle volken.”
Wij willen dit levensbericht van Jellesma besluiten een woord van hem zelven , waar hij schrijft overnbsp;^®t zendingswerk, »De Heer wil dat het een gemeen-*'Bhappelpk werk zp. Geheel de Christenheid is in dezennbsp;zjjn vertegenwoordigster. Aan allen wil Hp denbsp;^Ooge eer schenken, daaraan elk op zpne wijze deelnbsp;hebben.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;En hoe zal het in den dag der dagen
, wanneer al de volkeren, eene groote schare, die Bietnand tellen kan, zich voor den Heer zal buigennbsp;erkennen, dat het de liefde der Christenen isnbsp;SBweest, waardoor ook zp werden toegebracht. Hoenbsp;dan het hart van reine vreugde kloppen, bij ieder,nbsp;daartoe heeft medegewerkt naar zpn vermogen!”
-ocr page 88-