Digt onder de muren van de Hoofdkerk, genesteld tegen een barer steunpilaren stond, of liever leunde de hut, waarin de kleine Marie woonde,nbsp;een meisje lam aan béide beenen.
Tijd en weder hadden de ruwe binten, waarvan de hut was opgetrokken, bevlekt en afgesleten,nbsp;en teedere mossen hadden hun fijn bekleedsel overnbsp;het dak geweven, zoodat zij even zoo goed scheennbsp;te harmoniëren met het statige gebouw dat opnbsp;haar nederzag en haar beschutte, als de mossennbsp;en klimplanten met de steenen daarvan.
Want daar eene Hoofdkerk toch slechts waarlijk groot is, omdat zij een huis van Grod is, werdnbsp;zp daardoor even als de eeuwige heuvelen zelven,nbsp;»de heuvelen van God,” des te meer de schuilplaats en toevlugt voor het kleinste zijner kinderen.
Buitendien had de Hoofdkerk juist om die reden dat zij een huis van God was, daar zijnbsp;ook een huis en toevlugt voor raenschen was , ennbsp;ook, boog voor boog, door de zorgvuldige men-
-ocr page 4-schelijke gedachte ontworpen, en steen voor steen door nederige mensohenhanden was opgerigt geworden, noodzakelijkerwps een dubbele verwantschap; aan de eene zijde verwant aan den groetennbsp;tempel door den Schepper zelf gebouwd, met denbsp;oneindige diepten van sterrenwerelden tot gewelf;nbsp;en aan de andere zijde, aan de nederigste woningnbsp;waarin menschelpke wezens arbeiden en lijden.nbsp;En waarlijk, haar verwantschap met de hut wasnbsp;naauwer dan met de sterren, omdat Hij die er in werdnbsp;aangebeden om onzentwil zelf de grootste lijder wasnbsp;geworden ; die, terwijl hij de sterren geschapen had,nbsp;mensoh werd gemaakt, en zelf eenmaal dertignbsp;jaren lang in eene zeer eenvoudige hut woonde.
Dit alles gevoelde de kleine Marie, terwijl zij uur aan uur alleen op haar stroobedje lag; zi1nbsp;gevoelde, dacht niet, want de kiemen van de warenbsp;gedachten in het latere leven schuilen diep in denbsp;gevoelens van het kinderhart, die het kind nietnbsp;eens voor zich zelf kan uitspreken, en die inderdaad door sommige lippen in dit leven aan niemandnbsp;worden toevei'trouwd: een stilzwijgen van weinignbsp;belang, daar deze wereld meer is om te leeren dannbsp;om te spreken , en vele onzer meest welsprekendenbsp;ontboezemingen hier, ddar slechts kindergestamelnbsp;zouden schijnen ; terwijl vele lippen die hier slechtsnbsp;lispen of stamelen, daar den eeuwigen lofzangnbsp;zullen aanheffen.
Want zjjn vereeiing en liefde niet de hoogste godsdienstige lessen der jeugd; en inderdaad vannbsp;dit geheele leven, dat slechts eene kindsheid is ?nbsp;een eerbiedig opzien en gevoel van onbegrensdenbsp;Liefde en Macht, boven en toch zeer nabij ons,nbsp;zooals gelukkige kinderen uit de blikken en woorden eener vrome moeder leeren en de kleinenbsp;moederlooze Marie het eenigermate van de Hoofdkerk ontving, die haar in de taal der muziek ennbsp;der schoonheid, het Onze Vader en de Geloofsbelijdenis vertolkte, welke zij van de lippen barernbsp;stervende moeder had geleerd, toen zjj te kleinnbsp;was, iets meer dan de geluiden te vei’staan.
Marie was zeer veel alleen. Haar vader was waterdrager, en droeg den ganschen dag waternbsp;aan voor de dorstige lieden in de warme stratennbsp;van de stad, of bragt het naar hunne huizen. Hijnbsp;moest zeer vroeg uitgaan om het water frisoh vannbsp;de bron in de morgenkoelte te halen. En eennbsp;van Marie’s twee grootste wenschen was, dat zijnbsp;eeus op een dag met hem naar de fontein mogtnbsp;gaan, en het water frisoh uit de bron drinken,nbsp;lederen morgen plagt hij al de dingen die naarnbsp;’t hem voorkwam, zijn klein meisje noodig zoudenbsp;hebben, onder haar bereik te stellen; een klein witnbsp;tarwebrood, een kop melk, een kruik water, ennbsp;wanneer hij een voorspoedigen dag had gehad,nbsp;Wat versch fruit.
-ocr page 6-Marie vond haara vaders beroep zeer voornaam en schoon, hoewel zjj wist dat het in de stad nietnbsp;eervol werd geacht, en zpnen naam ook niet bekend en geëerd zoude maken. Maar daar dachtnbsp;zy weinig aan, want haar vader had haar dikwjjlsnbsp;verteld dat niemand in de stad den naam van dennbsp;Bouwmeester der Hobfdkerk kende; en indien zijnnbsp;naam uit het geheugen was gewischt van menschen,nbsp;die zijn arbeid als het grootste sieraad van hunnbsp;stad beschouwden, dan, zoo dacht Marie, lag hetnbsp;voor de hand, dat de kroniken van de stad alnbsp;zeer onvolmaakt en onbeduidend moesten zijn, ennbsp;waarschijnlijk elders, volgens een geheel anderenbsp;methode, betere aanteekeningen werden gehouden.
Nu was ’t waterdragen niet alleen geen eervol beroep in de stad, maar ook niet winstgevend;nbsp;zoodat Marie, om in de dagelijksche behoeften tenbsp;voorzien, stroo had leeren vlechten voor fruit-mandjes. Agatha, de oude vrouw die fruit verkocht bjj de deur der Hoofdkerk, kocht ze vannbsp;haar, en als wederdienst verrigtte zjj niet zondernbsp;veel pruttelen, al de kleine huishoudelijke bezigheden , die Marie met zulke vlugge vingers en zulknbsp;een blij gemoed zoude hebben verrigt, als zpnbsp;het maar had kunnen doen.
Buitendien plagt somwjjlen, vooral op een regon-achtigen dag, de kleine wees Mark, Agatha s kleinzoon, zijn speeluren bjj Marie door te bren-
-ocr page 7-gen, en herstelde zj dan zijn armelgke havelooze kleeren zoo goed zij kon, en maakte hem verwon-derlgke speelman dj es van stroo met oranjeschilnbsp;geboord, en ballen van pluis en lompen; en hjjnbsp;van zijn zijde zong haar wel liedjes voor en leerdenbsp;haar de vermenigvuldigingstafel, en somwijlen lofzangen over het Paradjjs, en de levende Fonteinen,nbsp;en den Tempel en dè Zangers dtór.
Dit was Marie’s zigtbare wereld; haar vader en do hut, Agatha en haar fruitstalletje, de kleinenbsp;Mark en de Hoofdkerk.
Om die te vertolken had zij het Onze Vader en de Geloofsbelijdenis; of liever, zjj had dezelvenbsp;om elkander te vertolken, daar Zgn onzigtbarenbsp;dingen verstaan worden door de dingen die geziennbsp;worden, en onze zigtbare dingen door de dingennbsp;die niet gezien worden.
Hoe het nu met die vertolking gesteld was, daarover kan ik een ander maal meer spreken.nbsp;Mjjn geschiedenis loopt nu eenvoudig over de hutnbsp;en de Hoofdkerk.
Van uit het venster waarbjj Marie’s stroobedje lag, kon zjj Agatha’s fruittafeltje en de Hoofdkerknbsp;zien. Door zich wat op te rigten kon zjj hetnbsp;fruittafeltje overzien, en een groot deel van denbsp;wereld, hoewel niet de hoogste kringen. • Doornbsp;zoover zij kon achter in een hoek te leunen, konnbsp;zjj ook de spits zien van den toren der Hoofdkerk,
-ocr page 8-met zijn verwonderlijke kroon van gebeitelde steenen - gewone steenen, door hart en handen der menschen gebeeldhouwd, tot zij schooner werdennbsp;dan een kroon van edelgesteenten.
Marie dacht er gaarne aan hoe iedere steen in die prachtige kroon, die boven haar gloeide in denbsp;zonsondergangen en opgangen, en des nachts zelfsnbsp;met sterren gekroond was, eens een gewone grijzenbsp;steen was geweest gelyk de gevallenen, die daarnbsp;buiten nutteloos en vormeloos op den grond lagen.
.\an die steenen dacht Marie niet gaarne. Zij hoopte dat geen van allen ooit in die heerlijkenbsp;kroon was geweest. Zij achtte het alleszins eennbsp;eer voor iederen steen, ook den laagsten steen tenbsp;worden gemaakt in den buitensten stutmuur van denbsp;Kathedraal. Ja, de grootste eer die zulk eennbsp;steen kon te beurt vallen, was misschien een verborgen steen te zijn, geheel en al diep onder denbsp;aarde verscholen voor menschelijke oogen. Wantnbsp;dezulken waren juist de grond- en hoeksteenennbsp;zei ven , waarop, even als op den Onbekenden Bouwmeester , de geheele zigtbare heerlijkheid rustte.nbsp;Maar een gevallen steen te zijn, gesplinterd, beschadigd en nutteloos, en tot stof afbrokkelende,nbsp;wanneer hjj een rustplaats voor zonnestralen hadnbsp;kunnen zijn, en voor vogels om de zonnestralennbsp;van daar te verwelkomen, was een gedachte dienbsp;Marie zeer bedroefd maakte en een treffende diepte
-ocr page 9-gaf aan haar stem en toon, wanneer zij bad: »Leid ons niet in verzoelsingof den kleinennbsp;Mark teeder vleide, het smalen van zijn grootmoeder niet met schelden te beantwoorden, noch denbsp;ruwe woorden te gebruiken, die hij op straat leerde.
De geschilderde ruiten der Hoofdkerk maakten Marie nog al verlegen. Wel is waar glinsterdenquot;nbsp;somwjjlen de bovenste ruiten een weinig in denbsp;imddagzonnestralen, maar groötendeels zagen zjj ernbsp;donker en verward uit. Indien zg niet geschilderdnbsp;waren geweest, zoo dacht zjj somwijlen verlangend,nbsp;had zij kjjkjes kunnen nemen van de heerljjkhedennbsp;daar binnen. Maar zij waren natuurlijk voor denbsp;menschen daarbinnen geschilderd, niet voor dienbsp;van buiten.
Indien zij slechts eenmaal in die kerk binnen konde kruipen om te zien en te luisteren!
Dat was het groote verlangen van haar leven.
Indien zjj slechts eenmaal konde gevoelen hoe het groote dak zich boven haar welfde, en denbsp;muren haar omvatten; indien zij, in plaats vannbsp;zich in te spannen de een of andere duidelijkenbsp;melodie op te vangen, die zij bjj zich zelve kondenbsp;nazingen , uit het onbestemde gewoel van die liefelijke en plegtige geluiden die tot haar kwamennbsp;waar zij lag; indien zij slechts eenmaal onder hennbsp;konde zijn, de muziek hoerende, de woorden kennende, zamenstemmende in haar hart met de
-ocr page 10-8
kerkgangers! Het kwam Marie Toor, dat zij heel haar verder leven door de herinnering daarvannbsp;gelukkig zoude zijn; door de herinnering en denbsp;groote verwachting die deze zoude opwekken.
Zij sprak niet over dat verlangen. Zij leefde, arme kleine, met zulk een helder bewustzjjn datnbsp;haar leven noodzakelijkerwijs een last was voornbsp;een ieder om haar heen, deels opgewekt doornbsp;Agatha’s zeer ondubbelzinnige klagten, en veelnbsp;meer door het vermoeide voorkomen van haarnbsp;vader, als hij 's avonds t’huis kwam met zijn waterkruiken en zpn weinige zuur verdiende penningen ,nbsp;en zich aan zjjn schamel maal zette, dat zij nooitnbsp;van zich kon verkrijgen door blik of woord eennbsp;verlangen te kennen te geven naar iets, dat nietnbsp;volstrekt noodig was of vrijwillig aangeboden werd.
En zulks des te meer, omdat zjj zoo goed wist, dat de liefde van haar vader (die voor haar vaderen moederliefde was, en haar zoo het Onze Vadernbsp;vertolkte) iederen last ligt en ieder offer mogelyknbsp;zoude achten, om het moederlooze kind een genoegen of een verligting van lyden te verschaften.
Zoo lag het verlangen diep in haar hart verscholen , maar kwam nooit van haar lippen, tot eens in een herfst, toen zjj fleuriger scheen tenbsp;worden dan anders, en somwijlen tegen den avondnbsp;een blosje op haar bleek gezigtje kwam, flesnbsp;morgens haar vader haar teeder aanziende, zeide:
-ocr page 11-«Mijn kind! wie weet of wjj u niet met Kerstmis de kerstzangen in de Groote Kerk mogen latennbsp;zingen!”
Toen verhelderde haar geheel gelaat, zooals hg het nooit te voren had zien blinken, nu er denbsp;lang verborgen hoop uit straalde; en zgn gelaatnbsp;naar het hare toetrekkende, streelde zg het zooalsnbsp;zg plagt te doen, toen zg nog een heel klein kindnbsp;was, en kuste hem en zeide:
»O, vader, denkt gg dat God mg de vreugde zal geven naar binnen te gaan?”
«Waarom niet, lieveling?” antwoordde hij oji-geruimd, «niets is voor Hem te goed om te geven; en waarvoor werd de Groote Kerk gebouwd, dannbsp;voor dezulken als gij, om daarbinnen Zjjn lof tenbsp;zingen?”
Toch lag er, zelfs terwijl hg sprak, iets in den glans van de verlangende oogen, en in de aanraking van de tengere, koortsachtige handjes, datnbsp;zgne stem deed haperen.
Kerstavond kwam; Den geheelen nacht viel de sneeuw. Des morgens scheen de zon, maar denbsp;lucht was scherp en koud, en de kleine Marienbsp;wist dat er voor haar op dien] dag geen sprakenbsp;van was, naar Binnen te gaan. Maar zg danktenbsp;God, omdat hg het van buiten zoo prachtig hadnbsp;gemaakt, even alsof de engelen der winden dennbsp;geheelen nacht bezig geweest waren, lederen rand
-ocr page 12-en hoek en vreemd uitgehouwen stukje, en al het beeldhouwwerk van de steenen kroon, met albastnbsp;en kristal te versieren, of met een hemelschenbsp;mengeling van heerlijkheden , door aardsohe stoffennbsp;niet te verkrijgen.
Toen haar vader haar verliet, om naar de kerk te gaan, zag hij nog liefdevol achter zich om, en zeide:
»Tot Paschen, lieveling. Binnen de Hoofdkerk met Paschen!”
»Ja, vader,” zeide zij, »eens zal ik er op Paschen Binnen zijn.”
Maar de verborgen bron van vreugde, waaruit de glimlach kwam, kende hij niet. Zij wilde hetnbsp;hem niet zeggen, omdat zij wist dat het voornbsp;hem in ’t eerst een bittere bron van tranennbsp;moest zijn.
Langzaam kwijnde zij weg.
De Hoofdkerk, haar groot steenen Gedicht, haar Paradijs, verrees voor haar, en sprak totnbsp;haar, dag en nacht.
Maar met nieuwe lezingen. ¦'
Want zij had geleerd dat deze geheele zigtbare wereld, met haar aarde en haar hemelen, haarnbsp;steden en hoofdkerken, dit geheele voorbijgaandenbsp;leven slechts is gelijk de kleine houten Hut, nestelende tegen de eeuwigdurende muren van dennbsp;Tempel, welks kunstenaar en bouwmeester God is.
Dag in dag uit pruttelde Agatha over baar huis-
-ocr page 13-11
werk, en toch kwam er, lederen dag meer, iets teeders tusschen haar klagten.
Dag aan dag kwam de kleine Mark, onweerstaanbaar, hfl wist niet hoe, aangetrokken door de lieve stem, hoewel de zwakke vingers niet meernbsp;voor hem konden verstellen of maken. En onwillekeurig leerde hij de ruwe straatmanieren af, ennbsp;nam van het stervende kind een liefderijken eerbied over.
En iederen dag legde de vader het kleine witte brood en melk en de waterkruik bg het bed vannbsp;zijn lieveling, terwijl hij zijn bezorgdheid slechtsnbsp;toonde door nu, hetzij zijn arbeid voordeelig was ofnbsp;niet, zonder een dag over te slaan een klein geschenk van fruit te brengen om er aan toe te voegen,nbsp;terwijl hij het van zijn eigen sober maal nam. Ennbsp;de kleine Marie durfde zich niet verzetten of weigeren; zij wist dat de herinnering aan die kleinenbsp;offers zooveel waard zoude zijn.
Behalve deze stilzwijgende verstandhouding, bekenden de twee door woord noch blik aan elkander, dat beiden wisten wat op handen was. Slechts eens des morgens, terwjjl hij het huis uitging,nbsp;zeide zij met zwakke stem, maar met een helderennbsp;glimlach tot hem, »vader, mij dunkt, God heeft unbsp;een schoon werk gegeven om te doen - water tenbsp;brengen aan hen die dorsten, Is het niet juistnbsp;wat Zijn eenige Zoon, onze Heer, altijd voor ons
-ocr page 14-12
doet ? Hij staat niet aan de fontein; Hg brengt het water aan huis, doet Hij het niet zoo? Aannbsp;huis, bg een ieder van ons, zelfs naar onze harten.”
Toen voegde zij er bij -
»Vader, zult gij vroeg terugkomen. Mij dunkt, onze Heer komt, om mij naar de Fontein dernbsp;Wateren te brengen. Wij zullen eens zamen desnbsp;morgens drinken, vader, frisch uit de bron. Iknbsp;geloof dat ik eindelijk • naar Binnen ga.”
Hij liet haar niet meer alleen.
Dagen van lijden kwamen.
Maar vóór Paschen had zij de kleine Hut met de Kathedraal verwisseld. Het kind was binnennbsp;gegaan, en stemde mede in met de liederen vannbsp;den Tempel, die het huis des Vaders is en waarinnbsp;vele woningen zpn.
En Agatha zeide:
»Wp hebben eene heilige bij ons gehad, eene heilige van God - en ik heb het niet geweten!”
Maar zg werd minzamer en vriéndelijker. De hut waarin het lieve kind had geleefd en was gestorven, was even heilig geworden als de Hoofdkerk, en dat waas van heiligheid dat er over laginbsp;scheen ruwe woorden onmogelpk te maken, waarnbsp;zij geleden had en tot rust was gekomen.
De kleine Mark zeide: nbsp;nbsp;nbsp;»Mijn vriendin is weg.’
Maar wanneer hp het Onze Vader opzeide dat zij hem geleerd had, begreep hij een weinig, welk een
-ocr page 15-13
liemel het moest zijn , waar al de stemmen even liefelijk waren als die van Marie, en al de hartennbsp;even opregt en vriendelijk.
De vader zeide niets, behalve tot God.
• Onze Vader die in de hemelen zijt,” zeide hij, • mjjn Vader en haar Vader, Gij gaaft mij eenenbsp;Uwer heiligen om een engel in mpn huis te zijn.nbsp;Ik dank U dat ik het wist, terwijl zg hier met mgnbsp;was; niet eerst nu zij Binnen is, te huis hij U.”
Maar zgn nederige arbeid werd eervol voor hem door de gedachte aan haar en haar woorden, ennbsp;het gevoel dat hij had van haar onsterfelijk leven,nbsp;tot hij ook zou geroepen worden naar de levendenbsp;fonteinen, om weder de lieve bekende stem tenbsp;hooren, dan reeds lang vertrouwd met de Halleluja’s, maar die zeker nooit de welkomstgroetennbsp;zou vergeten, die zg op aarde voor hem hadnbsp;gehad.
-ocr page 16-