-ocr page 1-

v:

r

f

?

i


HUBERT DUIFHUIS.


Onpartfldigheid is ééne der vruchten van de onbevooroordeelde beoefening der kerkgeschiedenis.nbsp;Zij leert ons het goede en het verkeerde opmerkennbsp;in de E. C. kerk der middeleeuwen, zoowel als innbsp;hen, die door haar als ketters werden vervolgd -in Luther evenzeer als in Zwinqli en Calvijn —nbsp;in Eemonstranten en Contra-Remonstranten.

Niet altijd echter werd en wordt die onpartpdig-heid door de kerkelijke geschiedschrijvers betracht. Duidelijk bleek dit ook in de voorstelling vannbsp;den man, wiens naam aan het hoofd dezer regelennbsp;staat. Omdat hij beschouwd werd als een voor-looper der Eemonstranten en dit b.v. met betrekkingnbsp;tot hunne huldiging van het gezag der wereldlijkenbsp;Overheid in kerkelijke zaken ook werkelijk was, werdnbsp;zijne waarde overschat met miskenning van zijnenbsp;tegenstanders. In romans en dichtstukken scheennbsp;het alsof mannen als Duifhuis geen gebrekennbsp;hadden , en werden de voortreffelijke hoedanighedennbsp;van zijne tegenstanders miskend, ten minste voorbijgezien. Het was alsof de eersten louter voordeel,nbsp;de laatsten niets dan nadeel aan de hervormde

-ocr page 2-

kerk in ons vaderland hadden aangebracht. Dit is onwaar. Het moge blaken uit de volgendenbsp;bladzijden, dat men het goede in den godvruch-tigen pastoor van St. Jacob niet behoeft voorbgnbsp;te zien en tevens een geopend oog kan hebben voornbsp;de gebreken, die hem en zgne wgze van hervormennbsp;aankleefden.

Hoe hoog' de ingenomenheid van den veelzins voortreffelpken Remonstrantschen geschiedschrgvernbsp;Geeaed Brandt met Duirnuis was, blpkt uit denbsp;regelen , geplaatst onder ’s mans beeldtenis.

Hoewel u Rotterdam, o Duifhuis, later baarde.

Dan zijnen Desideer één dag vóór 't jaargetij,

’t Was vroeg genoeg om zijns gelijk te zijn op aarde.

Niet in geleerdheid maar in de,Hgd zoo groot als hij.

Gij tradt in reklijkheid op 't spoor van zijne voeten.

Zoo ’t reformeeren op uw voet had willen gaan,

Hoe zou het christenvolk elkanderen ontmoeten,

Die nu van één gescheurd, verscheiden weg inslaan.

Werd Erasmus den 28sten October van het jaar 1467 te Rotterdam geboren, het trok de aandachtnbsp;van Brandt, dat Duirnuis den 278*®” der genoemdenbsp;maand het levenslicht aanschouwde en wel in hetnbsp;jaar 1531. Zijne ouders waren Jacob Duifhuisnbsp;SiMONszooN en Lijsbetob Duifhuis Gijsbertsdochtee,nbsp;beiden tot een aanzienlek Rotterdamsch geslachtnbsp;beboerende en met een talrgk kroost gezegend.nbsp;Van aardsche goederen schpnen zp niet misdeeldnbsp;geweest te zpn, want onze Duifhuis bezat laternbsp;een eigen huis en erve.

Twee ontzettende gebeurtenissen in zijne geboorte-

É

-ocr page 3-

stad hebben waarschijnlijk diepen indruk gemaakt op het gemoed van den meer dan 7 jarigen knaap ennbsp;Tan den 26 jarigen jongen man en die vrees voor gewetensdwang bij hem gewekt, die hem door zijn ge-heele leven bjjbleef. Immers den 23sten Januari vannbsp;het jaar 1539 werden twee vrouwen, de bekendenbsp;Anneke Jans op 28 jarigen leeftijd en Chkistina Miohielnbsp;Barends, 50 jaren oud, levend verdronken, omdatnbsp;zp tot de Wederdoopers behoorden en in denbsp;maand Maart van het jaar 1557 had er eenenbsp;executie van Doopsgezinden plaats, zóó vreeselijk,nbsp;dat zij 'aanleiding gaf tot een ernstig oproer. Isnbsp;het niet aannemelijk, dat het kinderlijke gemoednbsp;van Duiehuis reeds getroffen werd door het aandoenlijke verhaal van die twee vrouwen, dienbsp;zulk een’ ontzettenden dood stierven, - van hetnbsp;kind, vijf vierendeel jaars oud, dat door de moedernbsp;op weg naar de strafplaats onder het volk omhoognbsp;werd geheven, met de smeekende bede om hetnbsp;op te voeden voor het geld, dat zij bij zich hadnbsp;en waarover een onbemiddeld man, die zelf zesnbsp;kinderen had, zich ontfermde? Moet het kinderlijke gemoed niet getroffen zijn, door het verhaalnbsp;van het verdrinken van den boosaardigen aanbrenger dier twee vrouwen, ten gevolge van het gedrang, nog vóór z^ne slachtoffers?

En hoe moet Duifhuis er zich op zpn zes en twintigste jaar aan geërgerd hebben, dat men innbsp;zpne vaderstad op één’ dag drie mannen en tweenbsp;vrouwen aan den vuurdood wilde overgeven.

-ocr page 4-

Nog ijzen wij, als wij de bijzonderheden van deze zoogenaamde rechtspleging lezen. Omdat hetnbsp;hout van den brandstapel te vochtig was, bleef denbsp;eerste veroordeelde half verbrand aan den paalnbsp;hangen en werd toen door het woedende volk losgemaakt en naar het gasthuis gedragen. Welkennbsp;indruk moet dit gemaakt hebben op tijd- en stad-genooten? Erasmus ergerde zich aan dergelijk pree-ken met den degen zóózeer, dat hp met hetnbsp;oog op de eerste martelaren in de zuidelijkenbsp;Nederlanden uitriep: »zp hebben ketters gezaaid!”nbsp;Hierin was Duifhuis het ongetwijfeld met hem eensnbsp;en het kan bijna niet anders of hij moet de schriften van zijn’ beroemden stadgenoot gelezen hebben.nbsp;Later is het immers gebleken, dat hij met Erasmusnbsp;liever de kerk van hare gebreken wilde reinigen,nbsp;dan er, gelijk deze geleerde het uitdrukte, de vloernbsp;zelf uit te vegen. De schroomvallige Erasmus moetnbsp;Duifhuis meer hebben aangetrokken dan de stoutmoedige Luther, wiens daden en schriften ooknbsp;hem niet onbekend konden blijven.

DB PASTOOB VAN ST. LAUKENS.

In het openbare leven ontmoeten wij Duifhuis het eerst in bovengenoemde betrekking. Zpnenbsp;prediking had toen reeds voor sommigen eene grootenbsp;aantrekkelijkheid, gelijk later zal blijken en, hoewelnbsp;priester der R.-C. kerk, was hij van alle vervolgingnbsp;om des geloofs wille afkeerig.

Zeker koopman, Ewout Prins, grootvader van den

-ocr page 5-

Heer Adriaan Prins, die later burgemeester van Botterdam werd, had zich vóór zijne zaken naarnbsp;Antwerpen begeven en daar eenige menschen omnbsp;hun geloof zien verbranden. Dit had zulk een’ diepennbsp;indruk op hem gemaakt, dat hij aan zijne verontwaardiging onder zijne medeburgers lucht gaf.

Maar men kon in die dagen (het moet vóór 1573 gebeurd zijn) het dooden van ketters niet, gelijknbsp;Prins deed, met den naam van onmenschelijkenbsp;wreedheid bestempelen, of men werd terstond vannbsp;ketterij verdacht. Prins werd dus ter verantwoording geroepen voor eenigh geestelijke personen,nbsp;onder welke ook Duifhcis zich bevond. Dezenbsp;mengde zich eerst in het geheel niet in het onderzoek , maar toen de aangeklaagde, in verlegenheidnbsp;gebracht door al dat vragen over zijn geloof en ernbsp;niet meer uit wetende te komen, zich poogde tenbsp;redden met te zeggen: Ik geloof gelijk:

• nbsp;nbsp;nbsp;De kreupele zei tegen den blinden,

• nbsp;nbsp;nbsp;Die wel doet, zal wel vinden.”

stond Duifhuis op en leide hem de hand op het hoofd, zeggende; gt; wel zoon, ga zoo voort, dat geloof is goed, houd n daarbij en doe er na.” » Voorts,”nbsp;het zpn de woorden van Brandt, »wist hij metnbsp;bësondre behendigheid zpne redenen zoo te beleggen, dat zij ’t verder onderzoek achter lieten ennbsp;den betichten zuiver verklaarden, die sedert dennbsp;Pastoor altpd dankte voor zijn behoudenis.”

Een tweede trek van Duifhuis’ verdraagzaamheid.

-ocr page 6-

tijdens hij pastoor was aan de St. Laurens, wordt door Bk^ndï aldus meegedeeld.

»Zekere vrouw beklaagde zich bij hem over hare dochter, die bij kwaad gezelschap verkeerde. Opnbsp;zijne vraag: bp wie? ten antwoord bekomen hebbende: bij herdoopers, vroeg hij verder: hoe gedraagt zij zich ? De moeder antwoordde: zij isnbsp;buiten dat stuk in alles gehoorzaam, zedig en stil.nbsp;Toen stelde Duifhuis haar met deze woorden gerust: wees in die zaak niet zeer bekommerd, daarnbsp;kwam nooit goede vrucht van kwaden boom.”

Soortgelijke gezegden waren niet geschikt om Duifhuis bjj de Spaanschgezinde geestelpkheid bemind te maken. Hierbij kwam, dat zijn huwelijknbsp;hetwelk hij geheim had weten te houden, bekendnbsp;werd. Hem strekt het tot eer, dat hij het voorbeeld van die priesters niet wilde volgen, die met eenenbsp;bpzit leefden, maar der R.-C. geestelijkheid wasnbsp;het niet ten kwade te duiden, dat zij hem wegensnbsp;overtreding der kerkelpke wet ter verantwoordingnbsp;riep. In het voorjaar van 1572 werd het eerstenbsp;onderzoek naar zpn leer en leven gedaan. Zóónbsp;zwaar was de verdenking, die op hem rustte, datnbsp;een Spaansch priester, met de troepen van dennbsp;graaf van Bossu na de inneming van den Briel tenbsp;Rotterdam gekomen en in de Groote Kerk voor hetnbsp;garnizoen in het Spaansch preêkende, met het oognbsp;op Duifhuis deze woorden bezigde: »ook deze kerknbsp;is met Lutherij besmet en de oorzaak daarvan isnbsp;hier tegenwoordig, maar het zal niet lang duren

Éi


-ocr page 7-

of men zal een vuur onder hem stoken.” Gelukkig was er een schipper in de kerk, die, gewoon op Spanje te varen, Spaansch verstond ennbsp;Duifhuis kon waarschuwen tegen het gevaar, datnbsp;hem dreigde, want dien zelfden dag kwamen denbsp;inquisiteurs. Het verhaal bij Beandt van de wijze,nbsp;waarop die ketterjagers hunne prooi misten, is tenbsp;karakteristiek om het niet in zpn geheel medenbsp;te deelen.

gt; Duifhuis ,quot; zoo luidt het, » niet ziende zich van hen te ontslaan, gaf ze goede woorden, toondenbsp;zich gereed om met hen in onderhandeling tenbsp;treden, maar eerst verzocht hij ze met hem tenbsp;eten. Zp stonden 't toe. Men ging ten disch.nbsp;De pastoor rekte den maaltpd met vriendelijkenbsp;praat tot diep in den nacht, hen, terwpl mennbsp;hem door zijn bestel meest water schonk, met wpnnbsp;zoo toevende, dat hunne hardigheid door dennbsp;drank weekte en zij ter goeder luime zpnde,nbsp;hunne boodschap op zpn verzoek uitstelden, omnbsp;daarvan, dit gaf hp voor, des anderen daag.s metnbsp;bedaard verstand en nuchtere zinnen te spreken.nbsp;Met dit beding keerden ze ter herberge, maar hijnbsp;week dienzelfden nacht uit de stad: zjjn -broeder,nbsp;die toen regeerend Burgemeester was, liet hem ternbsp;Oostpoort in stilheid uit.”

Tot dusver Beandt. Zoo vonden dus de heeren inquisiteurs, nadat zp uitgeslapen hadden, den vogelnbsp;gevlogen en het nest ledig, want Duifhuis hadnbsp;vrouw en kinderen medegenomen. Maar hoe ver-

-ocr page 8-

makelijk deze gebeurtenis moge zijn en hoe weinig het ons voege Duifhuis’ handelwijze te veroordee-len, wij gevoelen, dat groote moed geen karaktertrek was van den pastoor van St. Laurens.

DE VLUCHTELING.

Den vuurdood mocht Duifhuis ontkomen zijn, het martelaarschap der omzwerving in den vreemdenbsp;leerde hij op aandoenlijke wijze kennen. Bevreesdnbsp;om op den vaderlandschen grond vervolgd, gevangen genomen en verbrand te worden, vluchtte hijnbsp;met de zijnen naar Keulen. Welk eene reis wasnbsp;het in die dagen reeds, van Rotterdam tot aan denbsp;grenzen van ons vaderland, onder gestadige vreesnbsp;van ontdekt te worden, met vrouw en kinderen.nbsp;En dan naar Keulen! Hoe hij er toe gekomen zijnbsp;om zich juist naar dien zetel van het Eoomsch-Catholicisme te begeven, weten wij niet. Misschien deed hij het, ómdat hij meende, dat niemandnbsp;hem daar kende. Ook kan hij de hoop gekoesterdnbsp;hebben om bjj het drukke handelsverkeer tusschennbsp;de genoemde stad en Rotterdam, indien de t^ds-omstandigheden gunstiger, werden, zoo spoedignbsp;mogelijk naar zijne vaderstad terug te kunnennbsp;keeren. Helaas! de omstandigheden verbeterdennbsp;niet. Door de beroerten in het vaderland konnbsp;men den armen balling geen geldeljjke ondersteuning toezenden. Hij moet alles verteeren wat hjjnbsp;bezit. Zijn gezin vermeerdert te midden dezernbsp;droevig» verlegenheid. En wat het ergste is, aan

-ocr page 9-

uiemand durft hg zijnen nood openharen, want een gehuwde priester was nergens minder veilignbsp;dan te Keulen. »Zoo gaat hij,” naar de treffendenbsp;•beschrgving bg Brandt, »ten einde raad op een’nbsp;dag naar buiten, met zgn oudste zoontje aan denbsp;hand, met tranen in de oogen, niet wetende,nbsp;wat te beginnen. In deze benauwdheid ontmoetnbsp;hem een Keulenaar, te Dordrecht wonende, dochnbsp;toen te Keulen om zijnen handel te drijven, dienbsp;hem te Rotterdam dikwijls op den stoel had ge,nbsp;hoord. Deze spreekt den verlegene vriendelijk aanmerkt zijn’ nood, biedt hem hulpe, stelt hem een’nbsp;wisselbrief ter hand om geld te ontvangen, en,nbsp;al zegt Duifhuis geen middel te hebben om hetnbsp;geld weer te geven, de koopman zegt, nog meernbsp;voor hem ten beste te hebben. Hg nam dit voornbsp;hulp, hem door goddelijke bestiering thuis gezonden.” Zou hij ongelijk gehad hebben?

Was Duifhuis alzoo door de vaderlgke zorg van zijnen God voor gebrek bewaard, in datzelfdenbsp;Keulen, waar zijne echtgenoote de ellende dernbsp;ballingschap met hem gedeeld had, stierf zg in hetnbsp;jaar 1574. Niet onmogelijk is het, dat hg na ditnbsp;verlies met minder vrees voor vervolging naar hetnbsp;vaderland terug durfde keeren. Hij begaf zichnbsp;naar Utrecht.

DE PASTOOR VAN ST. JACOB.

Nergens in ons gansche vaderland scheen de Hervorming minder kans van slagen te hebben dan

-ocr page 10-

10

te Utrecht, den zetel van den bisschep van Nederland. Een groot gedeelte der stad was geheel kerkelijk. Rondom de statige Domkerk verhievennbsp;zich talrjjke kerken en kloosters en nog dragennbsp;ook andere gedeelten der stad namen, die aan denbsp;macht en den invloed der R.-C. kerk herinneren.

Toch wist de Hervorming door middel van rondreizende predikers, die in stilte geherbergd werden, ook in dit brandpunt der hiërarchie door te dringen. Maar tot het jaar 1566 hielden de hervor-mingsgezinden zich te Utrecht meer schuil dannbsp;elders, zoodat de Staten even als de raad dernbsp;stad in 1568 openlijk aan Alva durfden verklaren,nbsp;»dat men vóór de troublen van 1566 van geenenbsp;ketterij wist te spreken, dat Utrecht meer dannbsp;éónige andere plaats in de oude Catholieke religienbsp;floreerde en er voor de troublen van 1566 geennbsp;sectarissen bekend waren , maar die er waren, zichnbsp;schuil hielden tot op het verbond der Edelen.”

Toen echter kwamen zp uit hunne schuilhoeken te voorschijn. Den 39sten Juli 1566 gingen ernbsp;zoovelen naar Kuilenburg, waar de graaf van Pal-LANDT de zoogenaamde nieuwe leer liet verkondigen,nbsp;dat, indien men had willen weten, wie naar denbsp;genoemde stad gingen, men continueel alle poortennbsp;van de stad gesloten en de goede borgeren met denbsp;kwaden daarin had moeten houden. Weldra werden er hagepreeken gehouden op onderscheidennbsp;plaatsen, in de oniniddellpke nabjheid der stad.

Maar dit ter preeke gaan buiten de stad begon

-ocr page 11-

11

de hervormden weldra te verdrieten en verzochten van de regeering ééne of twee van de talrgkenbsp;kerken. Den ‘24Bten Augustus nam de beeldenstormnbsp;te Utrecht een’ aanvang in de Geertekerk en dennbsp;25*ten werden de beelden gebroken in de Buurt,nbsp;Jacobi-, Predikheeren- en Miuder-broederkerken.nbsp;De schrik sloeg den leden van den Raad om hetnbsp;hart, zoodat zij den 27sten Augustus de Jacobikerknbsp;aan de hervormden afstonden. Op aandrang vannbsp;de Landvoogdes, Maegaketha van Paksia, werd dienbsp;kerk hun weêr ontnomen en de prediking, alleennbsp;buiten de stad, oogluikend geduld.

Hoeveel erger werd de toestand, ook te Utrecht, door de komst van Alva. »Hij komt, de bloedstroomnbsp;bruischt, de martelvuren blaken.” Van het jaarnbsp;1568 tot 1576 woedde de vervolging. Onderscheidene personen werden ter dood gebracht, ondernbsp;welke de 84-jarige, rijke vrouw van Diemen, omdatnbsp;zp één’ der eerste hervormde predikers in onsnbsp;Vaderland, den bekenden Jan Akentzen, had geherbergd, toen hij in het jaar 1566 buiten de Catha-rjjne poort had gepredikt.

In 1574, vóór het eind der vervolging, was Dvitums reeds te Utrecht, waar hp een middelnbsp;moet gevonden hebben om zich met de B. C. kerknbsp;te verzoenen, hetwelk hem na den dood zijnernbsp;vrouw gemakkelijker viel. Waarsch^nlijk doornbsp;tusschenkomst van veel vermogende vrienden werdnbsp;hij beroepen tot pastoor van het halve gedeeltenbsp;van St. Jacobs uitgebreide parochie.

-ocr page 12-

12

Hg werd dus verbonden aan dezelfde kerk, die, gelijk gezegd is, in het jaar 1666 nit vrees doornbsp;de stedelijke overheid aan de hervormden afgestaan,nbsp;maar hun weldra weer ontnomen was. Aan dennbsp;Aartsbisschop Feedebik van Toutenburg beloofdenbsp;Duifhuis onder eede, niet dan de oude Roomsch-catholieke religie te zullen voorstaan en leeren, ennbsp;onze geschiedschrijver Bor verklaart van hem, datnbsp;hp, eer hij in 1577 eene hervormde leer begonnbsp;te prediken: //de Pauselijke of Roomsche kerk innbsp;de leer en ceremoniën had gevolgd, ook Missenbsp;gedaan, het Sacrament omgedragen bij de ziekennbsp;in zijne parochie en meer andere Pauselijke cere'nbsp;moniën gepleegd.” Doordrongen van den geestnbsp;van Wessel Gansfort, Geert Ghoote en Erasmus.nbsp;vooral van den laatste, stelde hg zich voor, denbsp;kerk in de kerk te hervormen en hfl moge hetnbsp;Sacrament bij de zieken hebben omgedra'gen, zijnnbsp;liefdergk hart drong hem om ook aan zulke krankennbsp;den troost des evangelie’s te brengen, die niet totnbsp;de R. C. kerk behoorden. Hoe schoon is ditnbsp;geschilderd door de Bull in zijn: »Beeld dernbsp;toekomst,” waar hij den jeugdigen geneesheer,nbsp;wiens vader, moeder en bruid hem door de godsdienstgeschillen ontroofd zijn en die daarom aannbsp;alle bedienaren van den godsdienst een’ onverzoen-Ijjken haat heeft gezworen, in de woning van een’nbsp;zjjner kranken het bidden van Duifhuis doetnbsp;beluisteren.

-ocr page 13-

13

«Hij waa de woning ingetredea En Inisterde aan het dun beschot,

Ben diepe stem sprak daar gebeden Niet tot de Heil'gen, maar tot God.

Hij zag zijn’ euv'len dunk beschamen,

Ontblootte ’t hoofd en hoorde ’t aan . . .

Herhaalde meê het plechtig Amen,

Trad toe, maar bleef aan d’ ingang staan.”

«Ontroerd, de handen saamgevouwen,

Met ingehouden adem stond Oe Meester op den achtergrohd,

Dien boó des vredes aan te schouwen . . .

Hing aan den welbespraakten mond.

Hij wijst d'onwankelbare rots,

Den hechten grond om blij vertrouwen En heilverwBchting op te bouwen;

De liefde Gods, de liefde Gods!

En zijn wegslepend schoone stem Buischt hem ’t verheemlend lied in d'oorennbsp;Eens door volzal ige ïjnglenkorennbsp;Gejubeld over Bethlehem.”

Moge de dichter hier, gelijk het gaat, ge’ideali-seerd hebben, wij gelooven met hem, dat Duiracis reeds vóór het jaar 1577 in zgn uitgestrektenbsp;Parochie ten zegen is geweest.

Nadat in het genoemde jaar de vervolging door het aannemen der Pacificatie van Gent krachteloosnbsp;geworden was, begon hg meer openlijk tegen hetnbsp;Pausdom op te treden. Midden tusschen denbsp;beelden en altaren in de Jaoobikerk predikt hgnbsp;zuiverder leer; gansche scharen stroomen naar hem

-ocr page 14-

14

toe en onder dezen vele aanzienlijken. Toen hjj nu in het jaar 1578 het eeren der beelden ennbsp;andere misbruiken der Roomsche kerk openliknbsp;begon af te keuren, vond hij zich gedrongen hetnbsp;volgende aan de Wethouders der stad te doennbsp;weten: »dat zijn gemoed hem drong voortaan opnbsp;de wijze der Gereformeerden te leeren; waartoe hgnbsp;verlof verzocht; overbodig evenwel de beelden innbsp;de kerk, daar hij predikte, te dulden en in ’tnbsp;witte bovenkleed of koorkleed op stoel te verschg-nen, totdat d’Overheid andere orde zou stellen.nbsp;Hij zeide, dat God niet zag op ’t kleed of ’t witnbsp;of zwart was maar op ’t hart. Ook beloofde hijnbsp;zijne toehoorders tot rust en gehoorzaamheid aannbsp;hunne heeren te vermanen.” Geen wonder, dat denbsp;heeren zeer met hem ingenomen waren. Zij haddennbsp;dit reeds vroeger getoond door het volgendenbsp;besluit: »De Raad, in aanmerking nemende denbsp;groote diensten, goede sermoenen en predikatiën, dienbsp;heêr Hubert Duifhuis , pastoor in het half gedeeltenbsp;van St. Jacob, alhier te Utrecht, eenige jaren al gedaan heeft en nog dagelijks is doende, met goedenbsp;onderwgzing en vermaningen tot leering en stichtingnbsp;van de gemeente dezer stad, en dat een alzulkennbsp;predikant in deze gevaarlgke tijden grootelijks vannbsp;noode is gehouden binnen deze stad, heeftnbsp;denzelven tot zijn nooddruft en onderhoud voornbsp;één jaar toegevoegd de somme van twee honderdnbsp;vijftig gulden en voor den dienst, dien hjj tot nognbsp;gedaan heeft, eens vijftig gulden.”

-ocr page 15-

15

De ingenomenheid der heeren met Duifhuis wordt door Hooft aldus toegelicht: s.De Magistraatnbsp;kennende hem ook anders voor vreedzaam vannbsp;aard, dacht den rechten man gevonden te hebhennbsp;om den hoop der andere Hervormden te dunnennbsp;en hunne streng door splitsing te zwakken.”

De Magistraat vond zich echter gedrongen het verzoek van Duifhuis om op de wijze der Gereformeerden te mogen leeren te onderwerpen aan denbsp;goedkeuring der dekens en kanunniken van denbsp;vijf kapittelen. Maar de kapittelen zeiden er neennbsp;toe, 'gelijk Brandt bericht en niet te verwonderennbsp;is. Toen kwam de zaak voor den Aartsbisschopnbsp;en deze zeide er, natuurlijk, ook neen toe. En denbsp;magistraat zeide er noch neen noch ja toe, maarnbsp;liet Duifhuis begaan. In de instructie der vijfnbsp;Ecclesiën of kapittelen en dus van eene vijandigenbsp;zijde wordt gezegd, »dat Duifhuis na veel commotienbsp;gemaakt en vooral den domproost Engblbbet vonnbsp;Beühesen, gescandaliseerd te hebben, ’s avonds innbsp;stilte uit de stad vertrokken is.” Werkelijk ging hijnbsp;heen den 24sten of 25sten Juni 1578 en wel naarnbsp;Rotterdam, vanwaar hp zes jaren vroeger gevluchtnbsp;¦was. 'Vóór zijn vertrek uit Utrecht maakte hijnbsp;openlijk aan zijne gemeente zpneu afval van hetnbsp;Pausdom bekend. Die gemeente echter had harennbsp;leeraar zóó lief, dat zp de uitdrpving der minderbroeders wist te bewerken, aan wie zij het geleden verlies weet en niet rustte voordat de Magistraat den pastoor van het half gedeelte van

-ocr page 16-

16

St. Jacob terugriep. Nog geen twee maanden was Duifhuis van zijne gemeente verwpderd, want innbsp;Augustus 1578 keerde bp reeds naar Utrecht terug.nbsp;Toen vestigde de stedelijke regering door Duifhuisnbsp;eene hervorming in de bisschoppelijke stad, waarnbsp;nog al de kerken in handen der Boomsche geestelijkheid waren, waar eerst acht jaren later, innbsp;1586 de Domkerk voor de Hervormden werd geopend en de Aartsbisschop nog zetelde.

Nu werd in St. Jacohskerk het vreemde schouw spel gezien, door Bkandt aldus beschreven: »Sedertnbsp;zag men hier eenigen tjjd, hoe beide religieënnbsp;Boomsche en Gereformeerde in de St. Jacohskerknbsp;werden geoefend, zoodat de vroegmis op ’t koornbsp;aan ’t hoogaltaar geëindigd en gezongen zijnde:nbsp;Ite, -missa est, Deo gratias, (d. i. Gaat heen, denbsp;vergadering is gescheiden; Gode zij dank!) 't volk,nbsp;dat beneden in het schip der kerk in stilheidnbsp;daarnaar wachtte, terstond na het Deo gratiasnbsp;des priesters, ook met luider stem begon te zingennbsp;naar de wijze der gereformeerden: gt;Heft op uwnbsp;hert, opent uw ooren! Na dat gezang kwamnbsp;Meester Hubert op stoel.”

Later werden de beelden en altaren uit de de Jacobikerk weggenomen en verwisselde Duifhuis het witte koorkleed met het zwarte gewaadnbsp;der hervormde predikers. Zoo zag en hoorde hemnbsp;Prins Willem, naar het volgende verhaal van brandt.

»Prins Willem in 1580 te Utrecht zjjnde, belastte, dat men zijne plaats gereed zoude maken, daar de

-ocr page 17-

17

beste predikant zoude prediken. Jonkheer Emmeeioh ¦VAN Lies, ’s Prinsen stalmeester, deed zpne kussensnbsp;en kleed brengen in St. Jacobskerk, waar Meesternbsp;Hübebt Doirnuis zou leeren. De Prins hoorde hemnbsp;en verklaarde daarna: dat hem niet indachtig was,nbsp;ooit beter predicatie gehoord^te hebben.”

Wilt gij zelven den prediker hooren, die aan Vader Willem zoozeer beviel? Gaan wij dan innbsp;onze verbeelding naar de Jacobikerk, Zie daarnbsp;treedt Meester Hujbebt op. Het welgedane wezennbsp;spreekt van goedhartigheid. Het vriendelijke oognbsp;heeft een droevige uitdrukking. Hij spreekt aldusnbsp;over het geloof.

»’t Geloof, om eigenljjk te spreken, is Gods aard, kracht en natuur, want het is eene gave Godsnbsp;en kan nergens beter uit verstaan worden watnbsp;het is dan uit zijn tegendeel, dat is het ongeloof,nbsp;hetwelk satans nature, aard en kracht is, wantnbsp;die nergens meerder in staat dan in het ongeloof.nbsp;Daarom is dat geloof wat anders dan een waannbsp;of zoo een ijdel betrouwen als de wereld meent,nbsp;of dat iemand zoude meenen, omdat hjj een andernbsp;gevoelen heeft dan anderen, of omdat hij vannbsp;zekere ceremonieën zevenmaal verlost is, dat hijnbsp;daardoor geloovig zoude wezen. Dit is ’t niet,nbsp;liefste vrienden, dit is een waangeloof. Maarnbsp;bet rechte geloof is eene kracht Gods, die vannbsp;God uitgaat, daardoor de mensch verzekerd wordtnbsp;van Gods goedheid, barmhartigheid, langmoedigheidnbsp;jegens hem, daardoor hp dien God houdt voor

-ocr page 18-

18

zflnen lieven Vader, ja hem bemint, eert, vreest, lieft en dient uit reine kinderlijke liefde.quot;

ffGelooft die nimmermeer, die u raden om der conscientiën wille iemand leed te doen, ’t zij ooknbsp;van wat aanzien, dat z^ zijn, of wat titel, dat zenbsp;dragen. Is ’t in voortgden geschied, laat het nunbsp;genoeg zijn; de Heer heeft zgn licht nu laten opgaan, dat hiervóór verborgen was: zoo wandeltnbsp;nu als kinderen des lichts en zoekt de ketters ennbsp;ongeloovigen met de almogende waarheid en eennbsp;deugdzaam leven te verwinnen, want geen scherpernbsp;zwaard om dwalingen mede af te snpden en tenbsp;verwinnen dan de waarheid. O! alle predikanten,nbsp;overheden of wie gp zijt heden ten dage , dat gjjnbsp;om uwen uiterlijken kerkenvrede of anders nimmermeer daartoe komt, dat gij iemand, die vroom is,nbsp;verdrukt of zoekt om te brengen, om uw rijk tenbsp;sterken. Het is een teeken van ongeloof en mistrouwen Gods, zoo wanneer men iemand zoekt tenbsp;verdelgen of om te brengen, doordien men zoudenbsp;bevreesd zpn, dat hij toeval zoude krijgen, en hetnbsp;volk hem aanhangeu zou, die eenige leere voorstelt anders dan juist ons gevoelen voor dien tijdnbsp;kan verstaan of dragen; want is de waarheid opnbsp;onze zijde, zoo zal ze de logen wel verwinnen,nbsp;want wat vermag de nietige en overvluchtige logennbsp;tegen de almogende, onverwinnelijke en standvastigenbsp;waarheid? Maar gij zegt, middelerwijl zoo looptnbsp;de logen vast voort en krpgt een grooten aanhang,nbsp;zulks, dat vele onnoozele harten bedrogen worden.

-ocr page 19-

19

Waarop ik antwoord met het gemeene spreekwoord: al is de logen snel, de waarheid achterhaalt zenbsp;wel; en die uit de waarheid zijn, zullen wel bijnbsp;de waarheid blijven, of ten tijde barer beroepingen,nbsp;die God alleen bekend is, wel bekeerd worden.”

Aldus sprak Duifhuis over het geloof en over de bliefde? Predikende over de voetwassching, klaagtnbsp;hp over het gemis van ootmoed en dienende liefde,nbsp;waardoor ook de christelijke kerken in het Oostennbsp;zooveel schade hadden geleden.

»0 droefheid over droefheid! Dit zijn de kerken, daar de eerstelingen des Heiligen Geestesnbsp;zijn bekend geweest, daar dat hooge licht Godsnbsp;heeft geschenen en -zijn nergens^ door te grondenbsp;gegaan dan door hoovaardigheid en dat dit ootmoe-¦ dige exempel Jesu Cheisti niet en is ter hartenbsp;genomen, maar dat den eenen bisschep over dennbsp;anderen heeft willen heerschen; daardoor is zulkennbsp;groeten verderflijkheid in de Christenheid gekomennbsp;en och of ’t nog een einde ware en nu hedennbsp;ten dage onder de evangelische leeraars nog geennbsp;plaats en hadde, die zich nu beroemen hooger ennbsp;beter kennis te hebben; maar wat zal ik zeggen,nbsp;ootmoedigheid is ver te zoeken, want waar vindtnbsp;men diegenen, welke malkanderen met geduldnbsp;Ijjden, dragen, de voeten wasschen, gebrekkelijk-beden op zich nemen, zijnen naaste verbeiden, ofnbsp;men juist ten vollen in alles malkanderen niet ennbsp;kan verstaan. Maar neen, och neen, men bekladtnbsp;ter contrarie elkanderen in plaats van malkanders

-ocr page 20-

20

voeten te -wasschen, gevende versoheidene namen als: ketters, libertinen, vr^geesten , en andere;nbsp;makende, dat wij alzoo doende scheuren dien band,nbsp;die Christus onverbrekelijk in zijne gemeente wildenbsp;gehouden hebben, te weten de liefde, die het rechtenbsp;kenteeken der christenen is, gelijk de Heer Jezusnbsp;in dit capittel zegt: daaraan zal een ieder kennen,nbsp;dat gij mijne discipelen zijt, is ’t dat gp liefdenbsp;hebt onder elkanderen. Maar och liefde waar zijtnbsp;gij gebleven? Waar is de aard der eerste kerk,nbsp;als de vpanden des evangelie's plachten te zeggen :nbsp;ziet zoo lief hebben zg malkander i dat zij ooknbsp;hun leven voor elkander schijnen te stellen! Wienbsp;stelt nu zijn leven, naar het woord Joannis voornbsp;zpne broederen; dat is, wie wil gaarne zijn rust,nbsp;lust, gemak, daar in ’t leven gemeend wordt, om,nbsp;zijns naastens wil derven; waar ia de liefde, dienbsp;de .veelheid der zonden bedekt? O droevige stand!nbsp;Desolate christenheid! De Allerhoogste moge unbsp;eens verbeteren.”

Daar is in deze woorden veel schoons en waars, maar, gelijk het wel meer gaat met hen, die overnbsp;de liefdeloosheid van anderen klagen en tot liefdenbsp;opwekken, zoo is ook Duifhuis van partpdigheidnbsp;met betrekking tot zijne tegenstanders niet geheelnbsp;vrp te pleiten. Wie deze waren, zal ons nu blijken.

DE ONBE3LOTENE GEMEENTE.

Weinige dagen reeds na de terugkomst van Duifhuis in het jaar 1578, predikte de bekende

-ocr page 21-

21

Petrus Dathenus in de kerk der Minderbroeders, en weldra stond de gemeente, die aldaar vergaderde tegenover de gemeente van St, Jacob. Denbsp;laatste werd de onbeslotene gemeente genoemdnbsp;om baar gemis van kerkelijk bestuur en tucbt,nbsp;terwijl de eerste de consistoriale heette, omdatnbsp;zfl door een consistorie of kerkeraad bestuurd werd.

Hiermede nu kon Duifhuis zich niet vereenigen. Hij wilde gemeenten, geen kerk en daarom ooknbsp;geen consistorie of kerkeraad. Ouderlingennbsp;en diakenen stelde bij niet aan, maar bestuurdenbsp;zjjne gemeente met behulp der zoogenaamde kerkmeesters, die van ouds door de geburen verkozennbsp;en door de Wethouders bevestigd werden , terwijlnbsp;hij de armen liet verzorgen door de gewonenbsp;armen-bedienaars der Parochie, Potmeestersnbsp;genoemd. Ten Avondmaal liet hij allen toe,nbsp;die wilden, hoewel hp vooraf zelfbeproevingnbsp;aanried. De kerkelijke tucht (en dit was eennbsp;voornaam punt van verschil) oefende hij niet, maarnbsp;noemde haar een overbljjfsel van het Pauselpkenbsp;juk en eene specie van heerschappp over denbsp;gewetens. Hö vermaande de overheid in zijnenbsp;predicatie over het Ijjden van Christus, »dat zjjnbsp;zich toch nimmermeer- zouden laten wps makennbsp;om zich te laten misbruiken over zaken des geloofsnbsp;of der consciëntie iemand geweld aan te doen ofnbsp;te vervolgen, alzoo dit God alleen toekomt.”

Maar het is iets anders den wereldlijken arm te gebruiken om gewetensdwang te oefenen, iets

-ocr page 22-

22

anders orde en regel in de gemeente te handhaven. Het laatste wilden de consistorialen, en -had Duifhuis het recht aan zijne zijde met betrekking tot het ongeoorloofde van gewetensdwang, ongeiyk hadden z^ne tegenstanders niet, wanneernbsp;zg het afkeurden, dat de onbeslotene gemeentenbsp;voor allen en alles openstond. Het volgende voorval deed den str^d ontbranden.

Een kind was in schijnbaren stervensnood door eene vrouw, naar de wpze der Roomsch-gezinden,nbsp;gedoopt. Toen het nu naderhand bg Duifhuisnbsp;gebracht werd om den doop te ontvangen, bewilligde hij hierin niet, maar maakte dien doop in denbsp;kerk bekend en zeide: »dat dewijl dit kiud in zulknbsp;een’ nood door eene vrouw gedoopt was, hg hetzelvenbsp;niet wederom zoude doopen,” waarop het kindnbsp;naar de Roomsche kerk gebracht werd, om daarnbsp;gedoopt te worden. Verplaatsen wij ons nu innbsp;den tijd, toen de klove tusschen Roomsch-Catho-lieken en Hervormden zoo wijd en diep was en denbsp;laatsten hun zelfstandig bestaan, om zoo te sprekennbsp;nog moesten veroveren, ten minste handhaven,nbsp;dan kan het ons niet verwonderen, dat de handelwijze van Duifhuis ergernis gaf. De predikanten dernbsp;consistorialen Wernebus Helmichius en Sopingius,nbsp;bijgestaan door Arnoldus Coenelii, predikant tenbsp;Delft, daartoe opzettelijk ontboden, begaven zichnbsp;naar Duifhuis, ten einde hem over de genoemdenbsp;zaak te onderhouden. Weldra viel één der predikanten hem zoo heftig aan, dat hij uitriep; »wilt

-ocr page 23-

23

gg mij dan zoo veroordeelen, eer gjj mij wel verstaan hebt, zoo wil ik mij aan uw oordeel nietnbsp;onderwerpen.” Laat ons echter niet meenen datnbsp;al de tot Duifhuis gezondene predikanten hem zoonbsp;hard zullen hebben toegesproken. Van Helmichiusnbsp;kunnen wij dit ten minste niet vooronderstellen,nbsp;Want hem heeft zelfs Uïteüboqaeet genoemd: »eennbsp;van de' geleerdste, treffeljjkste, godzaligste ennbsp;welsprekendste mannen in het gansche land.”

In een’ brief aan Abn. Cobnemi, d.d. Juli 1579, vermeldt deze Utrechtsche predikant het volgendenbsp;omtrent een onderhoud, dat hij met Duifhuis hadnbsp;over de kerkeljjke tucht.

»Gij zoudt u verbazen,” zoo schreef hg, gt; over ’smans ongergmde antwoorden. Behalve dat hijnbsp;de woorden: tegen u, in ’sHeilands uitspraak:nbsp;Matth. XVIII: 15, »»indien uw broeder tegen unbsp;gezondigd heefi” ”, verklaarde van burgerlijkenbsp;twisten, zeide hij, dat de uitdrukking: zeg hetnbsp;aan de gemeente, beteekende: aan meer anderen.nbsp;De plaats ICor. V: 11, dat gg met zoodanignbsp;een’ ook niet zult eten, beweerde hg, datnbsp;aldus kon verklaard worden; dat gij niet etennbsp;Zult van zoodanige spgs, als hg eet, namelgk vannbsp;de zonde, dat gij geen gemeenschap zult hebbennbsp;aan zgne zonde. Toen wij over het recht dernbsp;christelgke overheid spraken en hij geen voldoendenbsp;hewgzen kon leveren voor de stelling, dat denbsp;Overheid kerkelijke tucht moest oefenen, vroeg iknbsp;Om ehindelgk of hg daarvoor geen andere bewgzen

-ocr page 24-

24

had (dan de aangevoerde); waarop hij antwoordde, dat hij mij die op die plaats niet kon geven (iknbsp;was met hem alleen), maar dat hij mp die, indiennbsp;hij mij op eene andere plaats had aangetroffen, zounbsp;gezegd hebben.”

Blijkt uit het eerste gedeelte van dit onderhoud, dat Duifhuis geen groot uitlegkundige was, hetnbsp;tweede toont ons, dat hij zpne zienswijze aangaande het kerkbestuur niet wist te handhaven.nbsp;En hoezeer zijne vrees voor vernieuwden gewetensdwang uit zijne levenservaringen te verklarennbsp;zij - hoe begrijpelijk het zij, dat hij op de vraagnbsp;van één’ der consistoriale predikanten of hjj hetnbsp;boekje van Theodoeus Beza over de macht dernbsp;Overheid om de ketters met den dood te straffennbsp;al gelezen had, uitbarstte in deze woorden: »isnbsp;dat uwe meaning, zoo moet mijne ziel uit uwennbsp;raad blijven en ik begeef met de zoodanigen geennbsp;gemeenschap,” toch hadden de consistorialen tennbsp;aanzien van de inrichting en het bestuur der gemeente het recht aan hunne zijde. Zelfstandig ennbsp;krachtig kon de hervormde kerk in de dagen vannbsp;haar ontstaan niet worden dan wanneer zjj zichnbsp;kenmerkend van de R.-C. kerk onderscheidde ennbsp;haar eigen wel geordend bestuur had. En dat ernbsp;ook aan de zijde der consistorialen zeer gematigdenbsp;mannen gevonden werden, blpkt uit den verstan-digen raad, door de classis van Delft aan denbsp;ütrechtsche predikanten gegeven, »om noch opnbsp;den stoel noch elders veel te spreken, dat de

-ocr page 25-

25

Pastoor alzoo zou kunnen duiden, als of het op hem gesproken ware, want, (voegden zij er bij),nbsp;die oorzake zoeken (n.1. om zich te beklagen), kannbsp;men geen meer leed doen, dan dat men hun geennbsp;oorzaak geve.”

Vermoeid van den strijd en deels ook om lichaamszwakte verzocht Duifhuis in 1580 van dennbsp;stedelijken Magistraat zpn ontslag. Het werd hemnbsp;echter niet verleend. Integendeel; op den latennbsp;Februari van het genoemde jaar werd hg op nieuwnbsp;aangesteld. Dit geschiedde door de hem genegennbsp;overheid op de meest eervolle wijze. Wegensnbsp;lichaamszwakte behoefde Duifhuis niet iedere weeknbsp;zgne predikbeurt te vervullen en mocht hij zichnbsp;nu en dan twee of drie weken uit Utrecht verwijderen. »Zijne wederpartij” schrijft Hooft in zijn’nbsp;eigenaardigen stijl, maar weder met kennelgke ingenomenheid tegen de consistorialen : »zijne weder-partg, ziende hem te stgf ondersteund om lichtelgknbsp;geschopt te worden, viel hem van dat pas af zoonbsp;lastig niet.”

Weldra werd de man, die het verdrinken en verbranden om des geloofswille nooit heeft kunnennbsp;vergeten, - wiens leven door de vervolging gevaarnbsp;had geloopen - die de ellende der ballingschapnbsp;had geproefd - die de heftigheid der consistorialennbsp;ondervond en door dit alles eenzgdig oordeelde overnbsp;kerkbestuur en kerkelijke tucht van alle last ontslagen. Hij stierf den Sdeu April 1581, nog geennbsp;vijftig jaren oud en werd in zijne geliefde kerk.

-ocr page 26-

•waar hij van 1574 af gepredikt had, begraven, volgens de nauwkeurige aanwijzing van Brandt,nbsp;ïin het middelpad voor de noordzijde van het grootenbsp;orgel, in eene grafstede, die de Heeren kerkmeesters, omtrent vier en zestig jaren daarna, aan zpnsnbsp;zoons zoon, tot erkentenis van des Grootvadersnbsp;diensten, gunstelijk vereerden.”

Daags na zjjn afsterven werd Eicasmus Baokeb, die, gedurende Duifhuis’ laatste levensjaren, hemnbsp;ter hulpe was toegevoegd, tot vasten predikant bijnbsp;de St. Jakobs-gemeente aangesteld maar de plaatsnbsp;van Duifhuis werd vervuld door Herman Elconiusnbsp;van Harlingen, vroeger pastoor aldaar en laternbsp;predikant. Zoo hieven de beide gemeenten: denbsp;zoogenaamde onbeslotene en de consistoriale naast,nbsp;neen tegenover elkander bestaan, ja de eerste namnbsp;zódzeer toe, dat er eene tweede kerk, de zoogenoemde Mariakerk, voor haar geopend werd. Verrewegnbsp;het grootste aantal der Utrechtsche Hervormdennbsp;huldigde echter de Calvinistische beginselen, dienbsp;door helderheid, bestemdheid, diepe vroomheid ennbsp;zedelijken ernst bij een volk als het onze veel bpvalnbsp;moesten vinden. Niet weinig was hieraan tenbsp;Utrecht bevorderlijk het verblijf en de werkzaamheid van den bekenden Herman Modet of de Str.ijkek,nbsp;die, hij moge zich later onder Leicester in politiekenbsp;woelingen hebben gewikkeld, toch altijd dezen roemnbsp;moet behouden, dat hp, gedurende zpn vroegernbsp;verblijf in Vlaanderen, meermalen met .levensgevaarnbsp;het Evangelie had verkondigd en toen het der

-ocr page 27-

27

Magistraat behaagde, hem met z^ne vier ambtge-nooten plotseling eenvoudig af te zetten om redenen daartoe moverende, rustig te Utrecht bleef wonen.nbsp;Maar onder het bewind van Léicestee triomfeerdenbsp;de gereformeerde kerk te Utrecht volkomen overnbsp;de gemeente van St. Jacob. De laatste leeraarnbsp;Van Duifhuis’ gemeente , toen haar éénige, was Taconbsp;SïBRANDS, die zich met de consistorialen niet hadnbsp;vvillen vereenigen, omdat hp het gewetenshalvenbsp;uiet kon. In de voormalige Mariakerk predikte hg,nbsp;den 28stFii April 1586 voor de laatste maal en welnbsp;Over de woorden: gt;Ik zal den Herder slaan ennbsp;de schapen der kudde zullen verstrooid worden.”nbsp;De graaf van Meurs, die, op last van Leicester, denbsp;vereeniging der beide gemeenten had moetennbsp;doordrijven, was er getuige van, met hoeveelnbsp;standvastigheid Taco Stbrands bleef weigeren, ennbsp;vernemende, dat hij een huis vol kinderen had, riepnbsp;de onpartgdige man uit, nadat Stbrands het vertreknbsp;verlaten had: »dat moet wel een vroom man zijn,nbsp;die, met zooveel kinderkens beladen zgnde ennbsp;kleine middelen hebbende, liever heeft te gaan,nbsp;dan tegen zgn consciëntie en gemoed te doen ennbsp;te blijven.”

Ook wg doen gaarne hulde aan deze achtingwaardige trouw aan vaste overtuiging, gelgk wg Ook het goede in Duifhuis huldigen. Maar waaromnbsp;®aoet ons dit verhinderen om aan hunne oprechtenbsp;On godvruchtige tegenstanders, die ook om hunnbsp;keginsel leden (vgf hunner werden, gelgk wg zagen

-ocr page 28-

28

willekeurig afgezet) evenzeer recht te doen wedervaren , al lieten zij zich door hunnen gver dikwijls te ver vervoeren. Vrome menschen zijn nog geennbsp;volmaakte menschen en, als wg geene anderen dannbsp;dezen wilden prijzen, dan zouden wij niemandnbsp;kunnen prijzen, niemand - dan Jezus Chbistus. Eennbsp;iegelijk, die op Hem, het éénige fundament, gebouwd heeft goud, zilver of kostelijke steenen,nbsp;'verdient lof van de menschen en zal, wat immersnbsp;oneindig beter is, lof ontvangen van den Heer.