-ocr page 1-

I

C^c

SARAH MARTIN.

Sakah .Marti*’ werd in het jaar 1791 in een dorpje aan de 'Auid-oost-kust van Engeland geboren,nbsp;en was het eenige kind van een eenvoudigennbsp;handwerksman. Reeds vroegtijdig ouderloos, groeidenbsp;zp onder de zorg van eene vrome grootmoedernbsp;op, eene weduwe, die van. haar vroegste jeugdnbsp;den Heer had liefgehad. Het kinderlijke gemoednbsp;van de kleine Saeah ontving aan den schoot dernbsp;grootmoeder de eerste indrukken eener oprechtenbsp;vroomheid; gaarne liet zij zich van den Heilandnbsp;vertellen en luisterde aandachtig naar de lessennbsp;van hare vriendelijke verzorgster. Maar toennbsp;Sabah in haar twaalfde jaar was, ondervond zijnbsp;naar hare eigene bekentenis: »een levendige af keernbsp;van de Heilige Schrift, een bepaald vooroordeelnbsp;tegen goddelijke waarheid in het algemeen ennbsp;tegen het Evangelie van Christus in het bizonder,nbsp;onder welken vorm het zich ook aan haar voordeed.

-ocr page 2-

Deze gemoedsgesteldheid kreeg nieuw voedsel, toen zü door een barer schoolkameraadjes kennisnbsp;kreeg van het bestaan eener leesbibliotheek, waaruitnbsp;zij zich nu op de goedkoopste manier romans,nbsp;verhalen en andere uitspannings-lectuur wist tenbsp;verschaffen.

Twee jaren lang verslond Sarah als bet ware allerlei boeken van deze soort, toen zij ziek werd,nbsp;en deze lectuur opgaf zonder veel over het zede-lijk-verderfelijke ’ daarvan te hebben nagedacht ofnbsp;eene gewetenszaak daarvan gemaakt te hebben.nbsp;Nu greep zp naar degelijke boeken, met pvernbsp;las zij Shakespeare en andere dichters. »Maarnbsp;nog steeds,” bekent zij, »ontvlood ik iederenbsp;lichtstraal, die van het Evangelie uitging, en biernbsp;en daar mpn hart trof.”

^ Toen Sarah 15 jaar moest worden, deed de grootmoeder haar bij eene modenaaister in denbsp;leer, opdat zij in het vervolg als zoodanig innbsp;haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien.nbsp;Keeds na één leerjaar bezat zjj de noodigenbsp;bedrevenheid hiertoe vereischt, en deed ijverignbsp;haar werk, terwijl zp ieder vrij uur besteeddenbsp;om voor haar genoegen te lezen. »Ik was doodnbsp;in mijne zonden, vervreemd van het leven uitnbsp;God. Want zelfs mijn ijver in mijn dagelijkschnbsp;werk, hoewel op zich zelf goed en volgens mijn

-ocr page 3-

plicht, werd door wat mp daartoe bewoog ontsierd, niet God was het middenpunt daarvan, maar hetnbsp;ijdele was de afgod, waarom alles draaide.”

Dagelijks den Bijbel in de handen der grootmoeder te zien, was haar eene voortdurende ergernis, die zp zocht te ontkomen. Bens toennbsp;de goede oude vrouw overluid daaruit las, konnbsp;zij het niet langer verdragen, en verliet het vertrek.nbsp;Zelfs nam zij twee Bijbels, welke hare overledennbsp;moeder toebehoord hadden, van de boekenplank, ennbsp;verborg die onder apdere dingen, alleen om niet doornbsp;het gezicht daarvan vermaand te worden. »Zoodoende bekent zij, gt; vermeed ik met opzet, allesnbsp;wat mij aan God kon doen denken, in den dwazennbsp;waan dat, zou dan werkelijk de Heilige Schrift denbsp;waarheid zijn, ik dit des te duidelijker zou ondervinden, naar mate ik er minder van wist.”

De trouwe grootmoeder gaf intusschen de hoop niet op, dat het geliefde kind eens tot inkeer zounbsp;komen, ja, dat zp Gods woord ontvlood, was haarnbsp;veelmeer een bewijs voor Saeah’s .sluimerende ontvankelijkheid daarvoor. Zij hield aan in het gebed,nbsp;In geduld en in hoop, en verdroeg het dolendenbsp;kind met die liefde, welke niet moede wordt.

Niet ver van hare woonplaats leefde een bejaard Echtpaar uit den hoogeren stand; van de vrouwnbsp;kad Sakah van hare prille jeugd af veel hartelijke

-ocr page 4-

welwillendheid ondervonden; maar de man gaf door woorden en boeken nog meer voedsel aan Sarah'snbsp;tegenzin in goddel^ke zaken. Hij was een mannbsp;van geen onbeduidende geestesgaven; - vaak haaldenbsp;hj plaatsen uit de Heilige Schrift in wereldschennbsp;zin aan; hij was in het bezit van onderscheidenenbsp;vertalingen van den Bijbel en vergeleek die metnbsp;elkander om er tegenstrijdigheden in op te sporen.nbsp;Sarah was juist haar negentiende levensjaar ingetreden, toen zij op zekeren schoonen zomerschennbsp;Zondagmorgen voor haar genoegen naar de naburigenbsp;stad wandelde, en voorbij eene kerk gaande, dezenbsp;uit nieuwsgierigheid binnentrad, en de leerredenbsp;mede aanhoorde. Deze nam nu spoedig hare ge-heele aandacht in, en maakte een geweldigennbsp;indruk op haar gemoed. De text was 2 Cor. 5:11:nbsp;»Wij dan wetende den schrik des Heeren, bewegennbsp;de menschen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uwe gewetensnbsp;geopenbaard te zpn.” Op den stillen terugweg overdacht zij het gehoorde, en een besef van denbsp;majesteit Gods drong in haar gemoed. Zij spraknbsp;nu met den zoo even genoemden man. »Vol verbazing over hetgeen hp vernam, meende hij datnbsp;het slechts de bekoorl^kheid van het nieuwe was,nbsp;en de indruk spoedig uitgewischt zou zijn;” dochnbsp;in haar hart hoopte zij: »neen, want hetzp nieuw-

-ocr page 5-

heid of begoocheling, wat ik nu gevoel is zoo heerlijk, dat ik het nooit meer zou willen ontberen.”

Volle zes maanden verliepen, zonder dat zij den predikant weer ging hooren, noch den Heer metnbsp;ernst zocht; zij bleef gehecht aan de wereld, -wel was haar verstand gedeeltelijk van de waarheidnbsp;overtuigd geworden, doch haar hart was er nietnbsp;door aangegrepen.

Eerst in den herfst van het jaar 1810 werd zij er eindelijk door Gods genade toe gebracht, harenbsp;geheele aandacht aan deze ernstige zaak te wijden.nbsp;Na rijp beraad, gevoelde zij zich niet alleen van denbsp;waarheid der Goddelijke openbaring overtuigd, maarnbsp;ook van de schuld, die zij, door die te verwerpen,nbsp;op zich had geladen, en die zich in alle mogelijkenbsp;zouden had kunnen openbaren, wanneer de Goddelijke genade haar daarvoor niet behoed had. »Innbsp;het licht van Gods heerlijkheid en Zijn heilignbsp;woord,” zoo laat Sarah zich uit over dit keerpuntnbsp;in haar leven, - »zag ik mij zelve veroordeeld, ennbsp;dat met recht; want niet alleen had ik vaak Godsnbsp;heilig gehod overtreden, maar ik had bovendiennbsp;zijn genaderijk Evangelie veracht, en Gods Zoonnbsp;verworpen. En niettemin was Gods teedere liefdenbsp;jegens mij en zijn grenzenloos erbarmen zoo overvloedig, dat Hij tegelijk met de onthulling mpnernbsp;zware schuld en diepe ellende, ook den middelaar

-ocr page 6-

Jezus Christus, mijn Heiland, en de verzoening door Hem tot mijne kennis deed komen.”

Nog verliep er een geheel jaar voor zg tot vollen vrede kwam. Aan het eind van het jaar, dat zijnbsp;met ernst en nauwgezetheid had doorleefd, hoewelnbsp;hetgeen haar te doen stond, nog niet geheel heldernbsp;voor haar was, gevoelde zij zich diep terneergeslagen ; want zij kon het zich niet verhelen, datnbsp;haar moeielijk streven haar zeer weinig vruchtennbsp;had gebracht. Bij het lezen van het negende ennbsp;elfde hoofdstuk nit den brief aan de Romeinennbsp;gingen haar plotseling de oogen open, en gevoeldenbsp;zij: »dat de verlossing niet slechts in haar begin, vnbsp;maar vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het begin totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;einde eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;werk van

goddelijke nbsp;nbsp;nbsp;genade was.”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nunbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zag zij, alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de moor

denaar aan het kruis, op tot den gekruisten en verheerlijkten verlosser, evenmin als hij, steunde zij op eigen kracht en eigen gerechtighid en zoo als dezenbsp;vond ook zij vrede. gt;Het isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;volbracht”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dit woord

was haar nbsp;nbsp;nbsp;voldoende, ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ondervondnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nu. »dat

berouw, liefde en heiliging de vruchten zijn, die Gods geest werkt in hen , die Christus aanhangennbsp;en hem alleen vertrouwen.”

Op eénen voor haar eeuwig gedenkwaardigen morgen vernam haar hart als hemelsche muziek hetnbsp;woord: »Zoo is het dan niet desgenen die wil,nbsp;noch desgeneu, die loopt, maar des ontfermenden

-ocr page 7-

Gods.” (Rom. 9: 16). En toen nu haar eigen volslagen onvermogen erkend had, zag harenbsp;eeuwige verlossing vast gegrondvest op den on-wrikbaren bodem van Gods grenzenlooze barmhartigheid, en ondervond ^zij de waarheid der beloftenbsp;Job 11; 16: igt;Gij zult de moeite vergeten, en barernbsp;gedenken als der wateren die voorbpgegaan zpn.”nbsp;»Het zalige vertrouwen, dat Christus mij toebehoorde en met Hem alle dingen, is van toen aannbsp;niet meer van mij geweken,” zegt zij, »en in allesnbsp;wat ik nog heb te dulden gehad of te overwinnen,nbsp;is dit mij een licht geweest, dat niet meer konnbsp;verduisterd worden, eene zee van troost en genot.nbsp;Genot uit de steeds vloeijende bron van vollenbsp;kracht en vreugde.” Berst nu kreeg Sakah dennbsp;rechten smaak in het lezen der Heilige Schrift ; zpnbsp;las niet slechts, zp onderzocht, en drong steedsnbsp;dieper in deze ontsloten goudmijn van wpsheidnbsp;en liefde Gods. Zij kreeg meer en meer vrede;nbsp;want zij zag alle onbetwistbare eischen der goddelijke gerechtigheid volkomen voldaan door dennbsp;menschgeworden God, die haar middelaar was geworden , en nu —rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vriend,

haar trooster, J|j(^^^i^idaman, haar^^§gt;tl!^j|^en Heiland wildg^^^. Van foen ^aaii^ 4fe B^klnbsp;haar bestendi mi(!y^M feÖsfnalii ,T^^l^erd^nbsp;vele schoone wll|s^en daan^-p-n^j^uiten. Zp ^

-ocr page 8-

kent, dat zij in haar later leven zich nooit te vergeefs tot deze rgke bron heeft gewend; steedsnbsp;vond zij troost, raad en leering daarin, en nietnbsp;alleen licht voor het oogenblik, maar ook versterking van hare hoop voor de toekomst.

»Nu ik vrede gevonden had,” getuigt zp, »zag ik met aanbiddende verbazing en dankbarenbsp;bewondering op tot mpn God en Heiland ennbsp;Zijne macht en kracht, die al mijn diepgewortelde!!nbsp;bitteren tegenzin vernietigd en weggevaagd hadnbsp;als kaf, en die mij van de dienstbaarheid dernbsp;zoude vrijgemaakt, en uit den dood tot het levennbsp;gebracht had. En nu staande in de heerlijkenbsp;vrijheid, waarmede Christus mjj heeft vrpgemaakt,nbsp;gevoelde ik den drang, ook getuigenis te gevennbsp;van mijne dankbare liefde, en ik smeekte den Heernbsp;mij den weg te wijzen om mijne broederen te dienen,nbsp;opdat ik mogelijk met den Bpbel in de hand anderennbsp;mocht brengen tot die bronnen van vreugde, waaruitnbsp;ik zoo rijkelijk tot mijn eigen zegen putte.”

De eerste gelegenheid hiertoe bood zich aan, en dankbaar erkent zij het als eenenbsp;nieuwe genade, die haar vergund werd, om innbsp;eene zondagschool met goed gevolg als onderwijzeres werkzaam te zijn. Een barer leerlingen,nbsp;een lief tienjarig meisje, werd door eene ontstekingnbsp;aangetast en stierf kort daarop; zij vertelde dat

-ocr page 9-

haar Heiland haar het eerst tot zich getrokken had door een gebed, hetwelk Sabah opgesohrevennbsp;en haar medegedeeld had. Sakah deed dit werknbsp;vele jaren lang met onvermoeide liefde en totnbsp;rijken zegen,

In het j aar 1810 had z^ verlangen haar werkkring uit te breiden, en de armen in het werkhuis tenbsp;bezoeken. Zy had gehoord, dat eene jonge vrouwnbsp;daar aan eene boosaardige verzwering lijdende was,nbsp;en spoedig kreeg zij toegang tot haar. Zjj bezochtnbsp;haar met onvermoeide zorg, las haar uit denbsp;Heilige Schrift voor, en vond ook bij de anderenbsp;bewoonsters der inrichting zoo veel weerklank,nbsp;dat deze na den dood der jonge vrouw, Saeahnbsp;eenparig verzochten hare bezoeken te blijvennbsp;voortzetten, met haar te bidden, en uit de Heiligenbsp;Schrift voor te lezen. Hetzelfde verzoek werdnbsp;ook door de bewoonsters der ziekezalen tot haarnbsp;gericht, waar men hare komst steeds met blijdschapnbsp;tegemoet zag.

Eerst later zag zij een anderen wensch vervuld. Dikwijls was zij op haar weg naar het werkhuisnbsp;de gevangenis voorbij gekomen, en dat wel nooitnbsp;zonder het verlangen te koesteren, dat het haarnbsp;vergund mocht worden de gevangenen daar uit denbsp;Heilige Schrift te mogen voorlezen. Het gingnbsp;haar zoo zeer aan het hart, dat de arme veroor-

-ocr page 10-

10

deelden, uitgesloten van het maatschappelijk verkeer, waarvan zij de wetten hadden overtreden, geheelnbsp;verstoken waren van het onderwijs, dat zij omnbsp;verzoend te worden met de goddelijke gerechtigheid,nbsp;zoo noodig hadden. Zij had haar voornemen omnbsp;toegang in de gevangenis te verkrijgen aan niemandnbsp;meegedeeld, zelfs niet aan hare vrome, innignbsp;geliefde grootmoeder; uit vrees, dat een hinderpaalnbsp;in den weg zou komen en men haar plan alsnbsp;dwaas zou beschouwen.

In Augustus 1809 was eene vrouw in de gevangenis opgesloten, omdat zij haar kind op wreedaardige wijze had mishandeld. Sarah vernam dit en begeerde in de gevangenis, waarbij nog geennbsp;geestelijke was aangesteld, toegelaten te worden,nbsp;om deze arme vrouw te bezoeken. Eerst nanbsp;herhaald verzoek kreeg zij de verlangde toestemming. gt;Toen ik”, zoo vertelt zij, »de vrouw dienbsp;niet weinig verwonderd scheen op het gezichtnbsp;eener vreemde, het doel van mijn bezoek meldde,nbsp;de schuld die zij op zich geladen had en denbsp;behoefte om Gods vergeving daarvoor in te roepen,nbsp;onder het oog bracht, barstte de ongelukkige innbsp;een stroom van tranen uit. Nu las ik haar hetnbsp;23®*® hoofdstuk van Lucas voor, terwijl zij in stiltenbsp;voort weende, en toen ik eindigde, dankte zij mijnbsp;hartelijk voor mijn bezoek. Van toen aan zette

-ocr page 11-

11

Saeah hare korte bezoeken bij deze en de andere gevangenen voort. bepaalde er zich alleen toe.nbsp;haar uit de Heilige Schrift voor te lezen; maarnbsp;daar het haar wenschelijk voorkwam, de armenbsp;gevangenen onderricht te geven in het lezen ennbsp;zoo mogelijk ook in het schreven, zon zp opnbsp;middelen, om hiervoor meer tijd te vinden. Zijnbsp;besloot wekelijks één dag haar naaiwerk (waardoornbsp;zij in haar levensonderhoud voorzag) er aan tenbsp;geven, om den gevangenen van dienst te zijn; nunbsp;en dan nam zp er zelfs een tweeden dag af.nbsp;»Doch nooit,” verklaart zij, »heb ik ondervondennbsp;dat mijne verdiensten hierdoor minder werden,nbsp;veelmeer kwamen de gaven van boven overvloediger. Want Gods zegen was met mp.”

Sakah had 'evenwel reeds lang gewenscht, en dit den gevangenen aangeraden, des Zondags eenenbsp;godsdienstoefening met elkander te houden, waarnbsp;een van haar de overigen uit de Heilige Schriftnbsp;zou voorlezen, en dit voorstel vond ingang. Sabahnbsp;besloot eena voor al deze godsdienstoefening alsnbsp;regelmatige toehoorderes bij te wonen, en toen zijnbsp;bemerkte, dat de namiddagdienst weder opgegevennbsp;was, bood zp zelve aan daarbp tegenwoordig tenbsp;zijn. Dus werd deze weder begonnen en geregeldnbsp;voortgezet Alsdan na eenigen tijd verschillendenbsp;vrouwen bij afwisseling hadden voorgelezen,

-ocr page 12-

kwam de beurt hiertoe aan Sarah zelve. Tot het jaar 1831 nam zij dit waar. Verwonderlijk was hierbij haar invloed op denbsp;ruw.ste gemoederen, zélfs de ergste gevangenennbsp;gaven zich aan haar over met de gedweeheidnbsp;van een kind. Ook buitendien werd zij op wonderbare wijze behoed.

Te dien tijde tot aan het jaar 1838 waren de gevangenen vol ongedierte en dikwijls met akeligenbsp;huidziekten geplaagd. Sarah’s eigen walging ennbsp;afschuw voor deze dingen was niet het eenige, datnbsp;haar beangstigde - zij durfde er ook niemand ietsnbsp;van te zeggen, uit vrees dat hare vrienden haarnbsp;dan den toegang in hunne woningen zonden weigeren. Zij had op de belofte vertrouwd; »dat geennbsp;kwaad haar zou geschieden en geen plaag overnbsp;hare woning zou komen” - en zij bleef verschoond;nbsp;bij al de vermoeienissen, die zij zich in dezennbsp;liefdedienst oplegde, van haar eerste binnentredennbsp;in • de gevangenis, van 1819 tot 1843, werd zijnbsp;nooit door eene ernstige ziekte aangetast.

Daar zij het hoe langer hoe minder druk kreeg met haar eigenlijk beroep, kon zij iederen vrijennbsp;dag besteden aan de gevangenis en daarmeê verwante bezigheden. In December 1838 werd zijnbsp;echter geheel van haar handenarbeid ontslagen , ennbsp;bevond zij zich op eens in het bezit van haar

-ocr page 13-

ganschen vrijen tijd, en hierin dankbaar eene vinger-wgzing Gods ziende, besteedde zij dien van nu af aan om de gevangenen dagelijks te onderwijz^i.nbsp;Haar geheele inkomen beperkte zich tot de rentenbsp;van het kleine kapitaal van 2 a 300 pd. st. Terwijlnbsp;hare zaak in vollen bloei was. had dit haar vreesnbsp;aangejaagd, en had zij met zorg de toekomst tenbsp;gemoet gezien. Toen zij nu haar werk verlorennbsp;had, werd tegelijk alle zorg hierover van haarnbsp;als weggenomen. De Heer zorgde voor haar ennbsp;zond haar vriendelijke weldoeners, zoodat het haarnbsp;ging als de weduwe te Sarepta.

Toen zij een langdurig ziekbed voor zich zag, en vrienden aangeboden hadden haar klein kapitaal,nbsp;ingeval zij het gedurende haar ziekte zou moetennbsp;aan spreken, bij haar herstel weer aan te vullen,nbsp;sloeg zij dit beslist af. »Het onderscheid in haarnbsp;inkomen zou slechts gering zijn, en men behoordenbsp;te bukken voor den goddelijken wil, en zichnbsp;daarnaar te voegen,” Reeds lang voor dien tijdnbsp;was het Sakah ter oore gekomen, dat eenigenbsp;raadsleden van de stad het voornemen haddennbsp;opgevat, haar uit waardeering voor haar gver eennbsp;gift in geld te doen toekomen: tegen dit plannbsp;verzette zij zich met beslistheid.

In de lente van 1839 begon zij onderwijs te geven in de armen-scholen voor fabrieksmeisjes

-ocr page 14-

14

van 16 jaar af. Tweemaal in de week kwamen zij van 7-9 uur ’s avonds bij elkander in denbsp;Sacristie der St. Nicolaaskerk. Eenige vrouwennbsp;hadden het eerst deze school opgericht en ernbsp;zeker onderwps gegeven; doch langzamerhandnbsp;hadden zij dit bpna allen opgegeven en was er,nbsp;toen Saeah Martin zich daaraan verbond, slechtsnbsp;ééne onderwijzeres meer werkzaam. Zij nam dusnbsp;eene klasse over van 40-50 jonge meisjes, ennbsp;spoedig was tucht, ijver en liefde opgewekt. Tweenbsp;en een half jaar had Sarah zich met trouwennbsp;ijver aan deze school gewijd, toen zij dit moestnbsp;opgeven daar hare lichamelijke kracht het haarnbsp;niet langer toeliet.

Haar innerlijke mensch was, vooral in haar laatste levensjaar voor allen, die haar van nabijnbsp;kenden, ontegenzeggelijk tot een steeds hoogerennbsp;trap van ontwikkeling gerijpt: »zij zag”, volgensnbsp;het schoone woord, «niet meer van de aarde opwaarts naar den Hemel, zij beschouwde veeleer denbsp;dingen dezer wereld van boven af.” Nog las zij uitnbsp;Gods woord met hare hospita en eenige anderennbsp;die daar bij elkander plachten te komen, ennbsp;Zaterdags met 'een bejaarde vriendin, die doornbsp;lichaamsgebrek teruggehouden werd naar de kerknbsp;te gaan. Den laatsten winter van haar levennbsp;kon zij alleen met inspanning aller krachten de

-ocr page 15-

15

poorten van haar geliefde gevangenis bereiken. Den 19 April 1843 moest zij ook dit opgeven,nbsp;dewijl van toen aan eene ernstige ziekte haarnbsp;aan huis bond. Maar zooals vroeger in hetnbsp;handelen, zoo toonde zij ook nu in het lijdennbsp;hare onderworpenheid aan Gods wil en hare trouwnbsp;aan Hem, die haar staande hield te midden vannbsp;het leed. Toen Sakah hare vertrouwde vriendinnbsp;den zaligen vrede en den troost had geschilderd,nbsp;die zij genoot, zeide deze: gt;Is het altijd zoo, isnbsp;deze vrede altijd uw deel? zijn er voor u geenenbsp;wolken? want bp tijden verbergt God toch zijnnbsp;aangezicht voor zijne kinderen.” Met levendigenbsp;kracht in toon en gebaren antwoordde Sabah:nbsp;»0 neen, lieve. Hij verbergt nooit zijn aangezicht,nbsp;het zijn onze zonden, die Zijn aangezicht voor onsnbsp;verbergen, zoodat wij het niet kunnen zien. Hijnbsp;is enkel licht en liefde, in Hem is geene afwisselingnbsp;van licht en duisternis.”

In Augustus van het jaar 1843 werd zij te huis gehaald. Ongeveer 20 minuten voor haar eindenbsp;had zij hare verpleegster nog om een dosis opiumnbsp;verzocht, daar zij vreeselijke pijnen leed. Dezenbsp;zeide haar nu: »ik geloof dat uw uur geslagennbsp;heeft.” Blijde sloeg Saeah hierop de handen innbsp;elkander en riep: »God zij dank! God zij dank!’nbsp;Ket waren hier op aarde hare laatste woorden.

-ocr page 16-

16

De kleine aardsche nalatenschap van de overledene werd volgens hare laatste beschikking, na aftreknbsp;van eenige kleine legaten, aan het Bijbelgenootschapnbsp;vermaakt, dat haar steeds kosteloos bijbels hadnbsp;verschaft voor hare beschermelingen. Twintignbsp;jaren had zij zich zelve en de wereld, twee ennbsp;dertig jaten had zp den Heer gediend, toen Hijnbsp;haar, 52 jaar oud, tot Zich riep, om te rustennbsp;van haar arbeid, als Hij van den Zijnen.”

Br blijft dan eene rust over voor het volk Gods. Laat ons dan ons benaarstigen om in die rust in te gaan!

I,

i