-ocr page 1-

ELIGIUS.

DOOR

J. P. E80HER

-ocr page 2- -ocr page 3-

ELIGIUS.

I.

Si


Het tooneel, waarin ik u thans verplaats, is de recep-en de troon van koning Chlotarius II. Het is ^ ^arijs in het begin der 7e eeuw, toen die stad nognbsp;gansch andere gedaante had en het hof vrij watnbsp;*''’oudiger was ingericht, dan in latere tijden. Dezenbsp;lUg regeerde van 613 tot 628 n. C. Na jaren

‘et

''^oeling en strijd om de macht en de heerschappij hij zich als bewindhebber van het geheele Franki-rijk erkend.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eindelijk zijn voor hem de lang

‘^^öschte dagen van rust en vrede aangebroken, wenscht hij in genot en gemak door te brengen.nbsp;^ ^teenkomstig zijnen stand wenscht hij zich nu deftignbsp;Semakkelijk te plaatsen, en van eenen nieuwen zetelnbsp;^ ''oorzien. Goud, paarlen noch edelgesteenten wordennbsp;^Paard, om den stoel te stoffeeren. Een kunstenaarnbsp;l ^avonden, om dien zoo te snijden en te versieren,nbsp;I toenmaals het kunstgenie wist uit te vinden, tennbsp;’s konings zetel te doen zijn het pronkstuk innbsp;lande, — de stoel der stoelen.

-ocr page 4-

Groot is de verwachting, - in aanmerking genon* den roem des kunstenaars en den rijkdom van kleinoodi^’’'4jnbsp;daarvoor uit ’s vorsten schatkamer verstrekt.nbsp;zal die stoel worden ingebracht, ter plaatse gestel*^nbsp;voor ’t eerst door den gebieder in den eigenlijken Jttnbsp;worden in èeztt genomen. Voor deze bijzondere a®®®-legenheid wijken alle andere werkzaamheden. Hovelii*»%nbsp;en rijksgrooten zijn tegenwoordig. Vasallen en ® .'t

lieden zijn van heinde en ver opgekomen en staa® jijj

iiHl

statiegewaad naar hunnen rang om den vorst gescbn^’ Naast den koning de major domus of eerste mio*®|,1ïlinbsp;en zoo, in lange rij, krijgsoversten en beambten. Natimnbsp;zijn de hofdames in hare rijke toiletten aehter denbsp;gesehaard. Het geldt een huismeubel, schitterend 'Jtnbsp;juweelen, paarlen en edelgesteenten; — hoe kondennbsp;de dames ontbreken ?

Reeds verwijlt de kunstvaardige werkman met èj

zeteh

gezellen in het voorhof met den schoenen zei':'? voor den blik der nieuwsgierigen verborgen doornbsp;kleed, dat er om gehangen is. Op een gegevennbsp;nemen de heden in hun beste pak uitgedoste werkh®

den stoel der verwachting op en schrijden den kunst® langzaam na, voor wien zich de vleugeldeurennbsp;troonzaal openen. Op eerbiedige wijze groet de ^

's vorsten

kA,

Hij heeft het voorkomen van een’ edel

Fier is bi)

naar, het puik der goudsmeden, den vorst, de

en het heerenpersoneel en treedt op nader. Gij zoudt in dien schoonen jonkman geen wer^ . iinbsp;herkennen

even prachtig gekleed als een hoveling, rijzig, met sprekend oog en innemende, fijne

maar die ook de hoofsche vormen kent, en

we®^

-ocr page 5-

jei

gelijk een man van ontwikkeling en beschaving, is een vrijgeborene, zoon van welgestelde burger-^'^ers; bovendien genoot hij reeds geruimen tijd dennbsp;^j\ang der grooten, die zijne werkplaats bezochten ennbsp;in hunne paleizen deden verschijnen, om bestellingennbsp;doen, waaraan niemand zoo vaardig, als hij voldeed,nbsp;waren fraaie kunststukken, die hij leverde, naarnbsp;jjij' eisch van wat de weelde in die dagen vorderde,nbsp;naam is Eligius.

tö nbsp;nbsp;nbsp;werd geboren te Chatelat, een dorp in de

’ nbsp;nbsp;nbsp;T'_________ _• nbsp;nbsp;nbsp;_ rnn _____________

l't',

Tarrigia. In Limoges, waar toen ter


gelijk nog heden ten dage, het werken in goud eene belangrijke hoogte was opgevoerd, heeft zichnbsp;jeugdige Eligius, door kunstzin en ijver gedreven,nbsp;-jDlt; dat vak weldra onderscheiden, zoodat hij een eerstenbsp;kunstenaars werd in zijn beroep. Later te Parijsnbsp;|,j'^'^tnen om er zijne kunst uit te oefenen, was zijnnbsp;als goudwerker beroemd geworden.

^^®rhebbende werklieden gegeven, welke ongemerkt de Verlaten. -

^adat allen zich aan de beschouwing van het kunst-

quot;Edele kunstenaar Eligius,” zegt de vorst, //gij ziet kier bijeen, om uw werkstuk te bewonderen. Laatnbsp;dj* zien, wat uwe kunstvaardige hand heeft weten tenbsp;tot luister onzer majesteit. Ontdek den zetelnbsp;geef ons het genot der aanschouwing.”nbsp;gi)l ^et eene diepe buiging neemt Eligius het kleednbsp;0^!' den stoel, die thans in al zijne pracht en heerlijk-zich vertoont, en aller lofspraak en bewonderingnbsp;gt. Inmiddels heeft Eligius een’ wenk aan zijne

-ocr page 6-

werk hebben vergast, en daaraan den tol hunner dering hebben betaald, wordt de hooge glansrijk schitterennbsp;zetel ter plaatse gerold, waarop nu de koning zitti®-»


-------- , nbsp;nbsp;nbsp;-rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

neemt. - Welbehaaglijk daarop gezeten, roept de quot;


in^jh


den vervaardiger tot zich en betuigt hem zijne goedkeurin^j


Een glimlach van voldoening zweeft over het gelaat


va'^g]


Eligius, en hij antwoordt: //Mijn Heer en Koning» '' ll //deed wat ik vermocht. Aan u wijd ik bovenal gaam^Vjnbsp;//mijn tijd en mijne kracht, en ik acht mij rijk beloon^nbsp;//door uwe hooggewaardeerde tevredenheid. God g®'

//u lang tot zegen uwer onderdanen te zetelen op ®


//gestoelte in vrede en vroomheid!” -


Nogmaals openen zich de deuren en wederom wo/^‘iji een zetel ingedragen. Verbaasd zien vorst en hofstoet


aan. - //Wat beteekent dit?” vraagt de koning.


ook dezen zetel, vrij gelijk aan den eerste, hoewel minder rijk versierd, onthullende, antwoordt: //Sire


dirquot;


//mildheid had mij zoo ruimschoots van goud en kleinooO


//voorzien, dat ik zonder dien stoel te overladen, het


oieWfs


//alles wist aan te brengen; daarom vervaardigd®^,'^^*) //dezen tweeden stoel voor onze genadige vorstin»


//nevens uwe majesteit, daarop in lengte van dagen l''


//tronen, tot vreugde uwer onderdanen.” -

//Voortreffelijke Eligius!” herneemt de vorst,

^ijt gij als kunstenaar, maar groot is ook uwe eer heid, uwe deugd. Ik ben trotsch op dezen zetel,


meer nog streelt het mij u tot onderdaan te


die hem wist te vervaardigen met zooveel eerlij


en goede trouw”.


Onder toejuiching van het hof geleidt de vorst


Qi

ij®®%


gemalin naar den voor haar bestemden zetel. Va®


(]


-ocr page 7-

is Pjligius niet slechts de hofleverancier, maar ook ^ vriend van den vorst, de vertrouwde des konings. -hij verdiende deze onderscheiding, welke hem Dagohert,nbsp;zoon en opvolger van Chlotarius, bleef bewijzen,nbsp;et schijnt, dat de koning, tegenover den adel ennbsp;hofmeier met hunne aanmatigingen, zich nadernbsp;ij den stand der vrijen heeft willen aansluiten , en datnbsp;die aansluiting vond in den persoon van Eligius.quot;’ (l)

j^et schijnt, dat de koning, tegenover den adel en

Wn

J’lli

J '

' Een modelman, deze Eligius, een toonbeeld voor ’ ''quot;We, eerlijke werklieden, waarop hofleveranciers ennbsp;'*^*'tiemers in onze dagen wel mogen gewezen worden,nbsp;^•¦ve van mij, iemand, ook niet onze handwerkers en

aiders, van oneerlijkheid te beschuldigen, maar toch ik, of wel veler begrip van eerlijkheid nietnbsp;en of niet menig geweten ruimer is dan dat vannbsp;/‘gins? - In geen geval kan het kwaad, de eerlijkheidnbsp;Ivouw van den edelen Eligius te herdenken.

. Laat ons hem in zijne werkplaats een bezoek brengen. ^*choon Parijs toen nog niet de uitgestrektheid hadnbsp;? den dag van heden, zoo was het toch voor die


‘ge grootheid te leggen. Nu ben ik wel niet in

jSsn reeds eene aanzienlijke stad en begon zij, als ’ V^plaats van den vorst, de grondslagen barer toekom-

vMe

ito

'“‘lit,

u nauwkeurig de namen der straten op te noemen, wij moeten doorgaan; zelfs weet ik de straat nietnbsp;‘‘oemen waar hij woonde. - Er waren trouwens toennbsp;''g geene namen op de hoeken der straten, gelijk nunbsp;A L in onze kleinere steden, en genummerd waren denbsp;Hgen ook niet. Maar ieder wist u zijne woningnbsp;te duiden vloop maar rond in de stad,” heette

^loll. Kerkcresch. v. Nederland.

-ocr page 8-

het, - //en waar gij een tal van armen en hulpbeho^^ venden samen vindt, gij kunt zeker zijn, datnbsp;Eligius woont.” Een ooggetuige vergeleek zijn huisnbsp;een bijenkorf, van zwermen omgeven. Het wasnbsp;reeds als nu, dat zij, die in artikelen van modenbsp;weelde deden, geld verdienden, maar niet allen gt;

’t meeste geld verdienen, zijn daarom weldoeners


Eligius. - In zijn huis is alles eenvoudig. Sedert meer naam maakte en meer geld verdiende, werdnbsp;zijne kleeding en geheele levenswijs eenvoudiger, -om schatten te vergaderen, ten einde later op eennbsp;als groot heer te kunnen leven, - maar om aannbsp;edel gemoed van wèl te doen, te kunnen voldoen.nbsp;armen der stad kenden allen dezen weldoener ennbsp;legerden letterlijk zijne woning. Ze wisten het, datnbsp;niet moesten zijn bij de rijken en grooten, dienbsp;steeds arm waren, omdat zij zoovele behoeften hadlt;^®'’'*'nbsp;Misschien toen ook al, als nu, moest de arme werkP*'

soms jaar en dag wachten op zijn loon. Vele nJ

toonen niet te kennen den nood en het lijden,


hel


stulp van den arme ondervonden. Niet, dat wiJ wijs en goed noemen, iederen onbeschaamden


dit'*'


maar te geven, den bedelaar te bedeelen, - maar


teJt


zeggen wij: Eligius had een hart om te geven eC ti|


helpen, en zulk een liefdevol hart heeft niet i®


eii^i

Hij was zuinig, werkzaam, spaarzaam, met het

om anderen, die hij in nood en ellende zag, te kuo'’

nell


bijstaan. Meermalen besteedde hij aanzienlijke sofflO’' om krijgsgevangenen los te koopen, die soms innbsp;getale als slaven werden verkocht. //Hij kocht ^nbsp;//dikwijls twintig, dertig, vijftig, ja somtijds hoöd®

-ocr page 9-

? gelijk, meestal Saksen: hij kocht zooveel hij maar ^j^talen kon, niet alleen voor gereed geld, maar ooknbsp;^or zijne andere bezittingen, tot zelfs voor zijnenbsp;,,^deren.” (1)

. I Eiligius was Christen , en wel een toonbeeld van den ^ ^sten in die dagen, en zoo stelde hij ook hetnbsp;•''*iierk des Christendoms almee in het geven vannbsp;*^oezen, in het bouwen en versieren van altaren,nbsp;,^''en en tempelen, - en hij leefde voor ’t geen hem

'‘^dienst en Christendom was; — maar wat hij was deed, vloeide bij hem voort uit innige vroomheid,nbsp;hartelijke liefde. Zijn leven was weldoen, zijn arbeid

erende goedheid. Minder nog wat hij deed, dan


het beginsel, waaruit zijne werken voortvloeiden, bij ons. Zeker is dit: waar een geest van liefdenbsp;’ de ware Christelijke geest, daar is het leven edelnbsp;quot;i^ar ontbreken de Code gevallige werken niet.

II.

te toe r^dig

^ij waren zoo even op weg naar de woning van ’'j; §ius. Wij hebben ons door die arme menigte bijnbsp;woning henengedrongen. Wij stappen zijn een-huis door en begeven ons tot hem, in zijnenbsp;Wij vinden hem niet alleen te midden zijnernbsp;en kunstwerkers. Hij is in gesprek met

toie

mannen van den aanzienlijken stand. Ongemerkt

wij die groep naderen en zullen wij hooren en '^5 wat hier voorvalt.

-ö;*. y. /Hesi Lorginn, Gesch, der inv. d. Chfc. in Ned. bl. 37.

-ocr page 10-

10

Die man in zijn werkpak, zoo edel van zoo fier in zijne houding en toch zoo nederig en '^^ijnbsp;scheiden, - neen, wij vergissen ons niet, - isnbsp;Zij, die hem omgeven , zijn hovelingen. Hij, die,nbsp;hem spreekt, is waarlijk de koning zelf, -zoon van Chlotarius II.


//Hoe, Eligius, mijn .vriend, reeds de vertrou'''*^j/'


mijns koninklijken vaders, en door dezen stervend aanbevolen, - gij wilt van ons gaan, gij, dienbsp;paleizen heht voorzien met de schoonste kunststukke®^nbsp;Ónmogelijk! - U kunnen wij niet missen! -de veeljarige getrouwe schatbewaarder, en onder uwnbsp;is onze rijkdom vermeerderd; u dank ik in ’t bijbot*nbsp;zoo menigen goeden raad, - en heb ik somSnbsp;goede daad verricht, gij waart de man, die mij dannbsp;den weg hebt aangewezen. Neen , gij kunt, gij

En ‘‘Vj


niet gaan; u kan ik waarlijk niet missen.


armen, die gij tot vader waart, - moeten die


worden, en tranen storten, wijl ze door u nbsp;nbsp;nbsp;^

verlaten? O, ik bid u, - uw koning smeek* J om, - blijf hier, bij ons, - gij beste onzer vrieö'


gij roem onzer kunstenaars ! Kom, geef mij uwe


ba»!


dsrtgt;4


en beloof mij, mijn vriend te blijven, mijn raad nbsp;nbsp;nbsp;^

en dienaar, tot ons alleen de dood zal scheiden. nbsp;nbsp;nbsp;«^1

//Sire! dierbare vriend en vereerde Vorst! - ik vriend blijven zoolang ik


voor u bidden en


maar hier kan en mag ik niet langer blijven: d®


een grooter koning, die mij roept; - de armen he y


® iHy roept; — ae anueu , Ik u aan, - en voor hen zal mijn vriend en broe^%nbsp;I'hUe zorgen, gelijk hij ook u als trouwe werkn®‘quot;onbsp;en dienste zal staan; hem draag ik mijne zaken o'4;


-ocr page 11-

11

ik weet het, hij zal mijn heengaan vergoeden, ijn koning en beschermheer, draag op hem de toegenegenheid over, welke gij mij steeds betoond hebt. Ennbsp;Thille, wees trouw aan onzen edelen vorst, diennbsp;1^01 met al de liefde, welke gij meent mij verschuldigdnbsp;^ zijn, en vergeet mijne arme broeders niet; ze mogennbsp;niet missen. Zoo mag ik het immers van u

'^•^rouwen?” -, De aangesprokene antwoordt: //Meester en vriend!

woord is mij tot wet. Maar ik bid u, verlaat

mij niet, - of vergun mij met u te gaan. Sedert

mij hebt losgekocht, liet ik mij van u niet meer

^'^eiden. Vaderland en maagschap en alles heb ik op-

^*^fierd, en dat van harte graarne, om met u te leven.

Aj.. ’ nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ^.

geringe bedrevenheid in uw vak, aangemoedigd uw voorbeeld en bezield door uw genie, heeft

. ï geleerd, om in uwe werkplaats arbeid te leveren,


_j^^^fover gij uwe tevredenheid hebt betuigd. Wat ik j^^^'’kte, deed ik uit liefde tot u, en geleerd door u;nbsp;zijt gij niet meer bij mij , mist mijn werk uw oog.


ik uwe geniale aanwijzingen, ach; ik zal slechts


[ nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o o '

^Hen treuren en broddelwerk maken. Met u alleen kan


^even en wensch ik te sterven. Vergun mij onafschei-


van u te blijven, mijn meester en weldoener. I ^ ®en met u ben ik gelukkig; zonder u, - ach, wat


'll


s-n voor my het leven ?” — //Eligius I” hervat nu de


^j''*'itig j //gij zult toch niet de dubbele bede afwijzen van


„1 vriend Thille en van mij, uwen vorst, dien gij

f§t


3\

genegen te zijn, en gij waart ook tot hiertoe mijn vriend en dienaar; neen, gij zult mij niet willennbsp;^oeven. Heb ik u niet meermalen ambten aange-


-ocr page 12-

12

boden aan mijn hof, opdat gij onafhankelijk zoudt kunne» leven, ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;u geheelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zoudt kunnen wijdennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mijne»

omgang en aan een nbsp;nbsp;nbsp;leven, zoo als gij ’tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zoud*'

wenschen? Eisch, wat gij verlangt, mits gij maar blij^*' Niets zal mij aangenamer zijn, dan u levenslangnbsp;mijn persoon en dienst te verbinden.” —

,ie

di®

//Mijn nbsp;nbsp;nbsp;vorst, gijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weet, ik begeer geldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nochnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;goed

eere noch nbsp;nbsp;nbsp;aanzien.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ik dank u voor allenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uwenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;go»'

gezindheden te mijwaarts, bovenal voor de gaven, ik in uwen naam heb mogen besteden en de kerksiersel»»’nbsp;die ik door uwe zorge heb mogen aanbrengen,nbsp;de nood is mij opgelegd; ik moet gaan. Zegennbsp;besluit, vast en onherroepelijk genomen. Sire, zied»»'^nbsp;mijne lastgeving, het is de Heilige Schrift, die ik »®®nbsp;eigen hand, in mijne vrije uren heb afgeschreven.nbsp;voerde ik dezen bijbel met mij. Onder mijn werknbsp;dit boek steeds opgeslagen voor mij, en daarin leesnbsp;m/Ga henen, predik het Evangelie allen volkerennbsp;linze tot mijne leerlingen en doop ze.quot;quot; Zie! de ko»!®'’nbsp;der kerk maakt het mij tot plicht, en geen koni»^nbsp;dezer aarde mag mij tegenhouden. Er zijn nognbsp;slaven, dan die ik onder uwe regeering heb losgeko®^nbsp;uit hunne harde krijgsgevangenschap, - slaven der zo»nbsp;die moeten worden bevrijd; daar zijn die arme slanbsp;der Friezen; hoe fier ook op hunne vrijheid, hoe dapP^nbsp;ook in den strijd, toch zijn zij slaven, omdatnbsp;góden dienen. Ik wil hun dondergod ïhor bestiflnbsp;en Wodan’s beeld in het hart hunner wouden verbrijz»^® 'nbsp;Vergun mij tot de Friezen, de vijanden van dennbsp;der Franken, te gaan, en laat mij toonen, dat »®^^nbsp;zijne vijanden moet weldoen. Ik wil mede in »

-ocr page 13-

13

de Friezen verwinnen, niet door het zwaard, maar het Evangelie; ik moet beproeven hunne hartennbsp;Veroveren voor Christus en zijn rijk. Dit is vannbsp;aan mijne roeping. De Heer wil het. Hem magnbsp;Riet ongehoorzaam zijn. In dit mijn levensboek staatnbsp;'Schreven; i/Gode meer gehoorzamen dan menschen''nbsp;dierbare vorst, houd op, bij mij aan te dringen omnbsp;R te blijven, gij zoudt tegen de stemme Gods, dienbsp;Riij spreekt, u verzetten; ik bid u, laat af. Ik hebnbsp;^ noch vrede meer, ik moet en zal gaan, ware hetnbsp;ten koste van uwe genade.quot;

ïoen de koning zag, dat Eligius zijn besluit vast en !*®troepelijk genomen had, liet hij af, en hem de handnbsp;^ ®Rde, zeide hij: //Ga dan, mijn vriend, en doe datgene,nbsp;plicht en geweten u dringen. God geleide unbsp;j^tiwen weg. Reken op mij, zoo ik u van dienst kannbsp;. ’ en keer gedurig eens tot ons terug, om ons van den

’Se

uwer werkzaamheden en van uwe lotgevallen onder vijanden te verhalen.quot;

^at boek, mijne lezers ! waarmede Eligius zoo hoog

daden op

schoon is. stichting,

het hart voor al wat waar, rein en ’’Ri blijve het voor ons het boek vannbsp;’^Rgelijks ter hand worde genomen!

iRgenomen, en dat hem voor het grootsche werk ^ Zending heeft bezield, - dat boek neemt welnbsp;^*tnd ter hand, zonder, bij aandachtige lezing, daar-^®®sen der wijsheid, bezieling tot heiligheid en deugd,nbsp;^®1 voor godsdienstzin en kracht des levens op tenbsp;¦ Het wekt tot edele en goede daden op en

-ocr page 14-

14

III.


Verplaatsen wij ons naar Noyon, ruim 1200 in het verleden. Het is de 1ste Decembernbsp;Wij bevinden ons bij het sterfbed van een Chris**^’!^


Er is eene algemeene deelneming. Zij staat geteeld® op het gelaat van een tal van menschen vannbsp;stand, die zich daarbuiten verdringen, en wenschennbsp;weten, hoe het staat met den dierbare, dien zij snikk®®nbsp;hun vader en weldoener noemen. Deze ze2:t: quot;


heeft hij gekleed en gevoed,” gene: //mij heeft hij


den weg der zonde bekeerd,” die: //mij heeft hij


mijne heidensche dwalingen tot Christus gevoerd.” Gi”


lt;»il


luidt het: //nooit vergeet ik de lessen, die hij gaf.’


JkAl


heet het hier, //kom uit het land der Friezen, om '' ;

___ nbsp;nbsp;nbsp;_______ i__ 1 nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;••


de voltooiing onzer kerk te berichten; mijne me


loovige hadden gewenscht, dat hij haar inwijden


zo'*''''


¦oltc


//Mij vaardigden de Morinen af,” zegt een ander,

1____ ____j:____ ____ _ . nbsp;nbsp;nbsp;, _nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T 1 -T • lanÊtdi


hem te noodigen ons zijne tegenwoordigheid niet


te onthouden.” Hier zaagt gij den nog barbaarse


be'lc


Alenapiër, daar den Sneef, ginds den Fries, vereeo’-' met den trank en Saks, allen weeklagend: //Ach! enbsp;vader gaat henen en wij zullen hem niet meer zi®®


el|(;


hooren.” Daar binnen ligt de Bisschap Noyon en strijdt zijnen laatsten strijd, omgevennbsp;zijne geestverwanten, reisgezellen, medestrijders en ^nbsp;lingen. Hij gevoelt, dat zijn einde nabij is;nbsp;hij nog helder van geest en kalm en geloovig zi®^nbsp;de vrienden des geloofs aan. Voor allen heeft hynbsp;woord van troost en bemoediging. Menigen wenknbsp;hij mede en groeten voor zeer velen, ook in verg’C*'^» Uj


(le4e


-ocr page 15-

tti'lat

I'^'esten. Geene schatten, maar zijnen zegen laat hij zijnen, hij, wiens geheele leven een zegen was geweest,nbsp;¦n Aangaande zijn sterven wordt het volgende vermeld 1).nbsp;5«og in zijne laatste oogenhlikken gaf hij aan zijnenbsp;-‘^'I^Hingen vaderlijke vermaningen en troostte hen, dienbsp;eC*^f)bedroefd aan zijne legerstede stonden. Ten laatstenbsp;hij, eerst in stilte, maar vervolgens luide, op dezenbsp;^j^e: ////Heer, thans laat g-ij Uwen dienstknecht in vredenbsp;o^^^öen gaan, zoo als gij gezegd hebt. O, gedenk toch,nbsp;gij mij uit stof gemaakt hebt, en treed niet met

van

ging hij dus voort: ////Gedenk mijner, gij, die een zonder zonde zijt, Christus, Heiland der wereld.nbsp;® i etlos mij uit het lichaam dezes doods. Doe mijnbsp;-.'^eouden worden in uw hemelsch rijk, daar beide uwnbsp;quot;¦''¦erlj

is, zoowel toen gij wildet, dat ik deze aarde betreden, als nu gij mij beveelt, daarvan te scheiden.nbsp;quot; ,ll waart steeds mijn behoeder; in uwe handen beveelnbsp;rtiijnen geest,nbsp;aangezicht

'''en knecht in het gerichte, want voor ü is niemand leeft, rechtvaardig.”” Na eenige oogenhlikkennbsp;sing hij dus voort: ////Gedenk

'Sne

Ik weet, dat ik het niet verdien, te aanschouwen; maar gij weet, datnbsp;hoop steeds gevestigd was op uwe barmhartig-en dat ik vast in het geloof aan u volhard heb.nbsp;de belijdenis van uwen naam doe ik nu den laatstennbsp;^futocht. Neem mij dan op naar uwe groote barm-^^^ttigheid, en laat mijne verwachting niet beschaamdnbsp;^“^den. Open mij de poort des levens en laat denbsp;J^’^sten der duisternis mij niet te gemoet komen,nbsp;de machten der lucht mij niet ontvoeren. Uwenbsp;rechterhand behoede, uwe macht verdedige mij.

br. Diest Lorgion Ev. Bibl. 1851). Geseb. der Christ. Kerk in Ned.

-ocr page 16-

i/Yoer mij aan uwe hand naar het oord der ver kwikki«^' //al is het ook in de geringe woning, die gij voornbsp;//dienaren, en voor allen, die u vreezen bereid hebt!’ 'nbsp;Zoo was het sterfbed en uiteinde van dezen zeventignbsp;jarigen grijsaard, den evangeliebede tot op de grefl^ ^nbsp;van ons vaderland, die in onze dankbare harten *


eene blijvende plaats mag behouden. Hoewel wij in


dA


zin der Roomsche kerk geene heiligen vereeren, ; gedenken wij in Apostolischen zin //onzen voorgange’’®”'''nbsp;//die het woord Gods gesproken hebben, hunnbsp;//volgen wij na, aanschouwende de uitkomst huno^ 'nbsp;//wandeling.” — Zij het ook, dat hij, //wegens denbsp;//gebreidheid van zijn bisdom, maar een klein ged®nbsp;//van zijnen tijd aan de Heidenen in ons vadeinbsp;//heeft kunnen toewijden (1), wat daar ginder (onder^nbsp;'/Fi’iezen in Vlaanderen) geschiedde, kon den Noordebj


//Friezen niet verborgen blijven, en menige oiew

' ndi


//gedachte mag reeds toen de reis door ons vaderla^


veHc


//hebben aangenomen, om veler gemoederen in het //borgene voor te bereiden voor het aannemennbsp;//Christelijke godsdienst, als zij eenige jaren H^®*'nbsp;//het hart van Nederland zou verkondigd worden.

Vergun mij nog eenige weinige oogenblikken aandacht. Want nog kunnen wij niet scheiden ,

. nbsp;nbsp;nbsp;1 tit ®®'1

dezen edele, een der sieraden van ons geslacn j i

• nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• tiÜ

Christen, ja model-Christen uit de eeuw, waarin nj ^


het bestel der Voorzienigheid zoo nuttig heeft ge''^® J


en eene zoo roemvolle plaats heeft ingenomen.


H,


Door geheel zijn bisdom, en ook ver daarbuiten


spreidde zich de treurmare van het afsterven van


(1) Lorgion.


(2) Moll.


-ocr page 17-

n

®^C(len herder en opziener. Diepe droefheid vervulde verweesde kerk. De Christenen van zijn bisdomnbsp;^•iden hunnen geestelijken vader verloren. Van heindenbsp;verre stroomden ze samen, om zijne uitvaart tenbsp;'^^ten en nooit was er misschien eene lijkplechtigheid,nbsp;eenvoudig ook, naar des nederigen mans bestelling,nbsp;lA) luisterrijk en aandoénlijk, zoo schitterend in tranen,nbsp;deze, die de vijanden van zijn volk had gewonnennbsp;3’’% zijne nederigheid, beminnelijkheid, heiligen ernst.

l'i,

Nog lang zaten de vrienden en vereerders van dezen '^*^^ant van Christus bijeen in de woning, waar nu welnbsp;persoon, maar niet zijn geest ontbrak. Schooner

¦’’ede werd wel over geen kerkvorst gehouden, dan t geen toen ter zijner eere werd gesproken. Hij

zich het beste gedenkteeken gesticht in het hart ®T^er vereerders.

^ quot;Broeders”, zoo spreekt een Menapïér, vik was een “ “*ister van woestheid, en hoorde dat Eloi onze kustennbsp;^^quot;^örde. Ik zocht mijn knods, waaraan het bloed vannbsp;vijand was verdroogd, deed mijn schapenvachtnbsp;met plan ook in zijn bloed mijn knods te verven.”

sprak ik, wwil hier die vervloekte Frank, wiens zoo velen mijner landgenooten en familiebetrekkingennbsp;hunnen tijd naar Walhalla heeft gezonden? Hijnbsp;er voor boeten, zoo waarlijk ik het gevreesde stam-ben. Ik kwam in zijne nabijheid en beloerdenbsp;maar die Engel van goedheid sprak; ////Lievenbsp;^^®bden en broeders, er is een koning, die mij tot unbsp;^j^'^üden heeft, met de boodschap van vrede, eennbsp;die u lief heeft, zoo dat hij voor u dennbsp;onderging.”” Hij vertelde ons van Jezus, die

-ocr page 18-

zijne vijanden vergaf en voor hen bad. Verbaasd hoof‘


¦al


ik hem aan. Zijn oog viel op mij; hij wenkt ^


lij»


onderhoudt zich met mij, en zegt mij, dat hij ” gelukkig wil maken. O! hoe greep hij mij in hetnbsp;en hoe liefderijk beurde hij mij op, toen ik aannbsp;voeten mijn boos opzet beleed.”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒ

//Ja, hij was een edele man, waardig den hei® voor deze aarde te goed”, zoo sprak weêr eennbsp;//en hij blijft tot ons spreken na gestorven te zijn,nbsp;alleen door de kunstige werken zijner handen,nbsp;vooral ook door den vromen geest, dien hij, waar iquot;''!


ook kwam, wist te planten.”


//Vrienden en vereerders van den zaligen ra' Eligius, hoort mij”; zoo spreekt de oudste zijner 1® ^


lingen, //laat mij u mededeelen, hoe hij van ons heeft genomen op den 20'’*®“ November. Reeds gevo® ,


hij zich krank, en hij was het, meer dan wij aan konden zien.


hei’l


//Geliefden”, zeide hij, //ik zal spo® quot;


van u gaan, en ik ben bereid, maar om u, om


gemeenten heb ik zorge; wie zal er voor zorgen, die liefde, die ik voor u en mijne kudde in het n®nbsp;draag. Ik moet met en voor u bidden en u mijne


lessen geven; mijne dagen zijn geteld. Toch m


oet


werken zoolang het mijn dag is.” Dat gebed, zoo


vuriê,


•eé.


zoo krachtig, zoo liefdevol, neen! wij, zijne leerÜ®^ vergeten het nooit, en die lessen, vermaningen


gevingen, waarmede hij ons zegende, zoolang tot


¦edit


uitgeput, niet meer kon, zullen ons ten zegen tot wij hem volgen. Ochl mochten wij ons dan 'nbsp;hem kunnen verantwoorden!”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J'

Nog had deze niet uitgesproken, toen een grÜ®®


-ocr page 19-

woning binnen stormde, in reisgewaad, weenend en 'i^tnerend, dat hij te laat kwam, om nog den aanbliknbsp;genieten van den edelen man. Het is Thille, dienbsp;een vloed van tranen vermeldt, hoe hij, een

iTOn

Oren Saks en krijgsgevangene, voor een veertigtal Nn is losgekocht door Eligius, en door dezen in zijnnbsp;van goudsmid en in het Christendom is onderwezen.nbsp;;™len zijn bewogen en beijveren zich om strijd, zijnenbsp;)*^tste woorden en zijn vreedzaam en godzalig uiteindenbsp;‘^ Vermelden. //Morgen”, zegt Thille, //na op het grafnbsp;Wfes edelen weldoeners te hebben geweend en gebeden,nbsp;ik naar Parijs, naar mijne werkplaats, om op datnbsp;van hem een gedenkteeken te stichten, waardignbsp;'^lOer grenzenlooze dankbaarheid.”

*Edele Thille”, zegt Audoen, //zoudt gij niet meer den geest van uwen edelen weldoener handelen zoo

Ie zijner eere eene som voor kerk en armen bestemdet?

Heem op mij, hem een blijvend gedenkteeken te ’’^^liten. Wij werden te gelijk tot de bisschoppelijkenbsp;^Wdigheid verheven. Hij te Noyon, ik te Rouaan.

'*®nden waren we jaren lang en samen bespraken wij


^'^gmaal de belangen van de onder onze hoede gestelde

Ik wil zijn leven beschrijven. Daartoe heb ik


bouwstoffen en ze zijn nog vermeerderd door al wat

ki-


ler vernam.


Audoen heeft woord gehouden. Eligius leeft voort ^^*^0 gedachtenis der christenen. Wat wij van hemnbsp;het is vooral uit deze levensbeschrijving (1), welkenbsp;staat stelt, om op het beeld te staren van een

Velzen, Moll en Rettherg, wie ik heb nageslagen.

rt] Vooral uit Audoen's Vita Eligiï putten Diest Lorgion, Rooijaards,

-ocr page 20-

¦A O-Lii ^r nbsp;nbsp;nbsp;

edelen dienaar van Christus, die ons nog bezielen

om daarnaar te streven, dat wij betere beelddrag®'' worden van hem, die ons het schoone, ware en go®**nbsp;in de reinste menschelijke gestalte heeft vertoond.

/Christus steeds gemeenschap oefenen en zoo zoekeo //leven, dat wij na niet langen tijd naar ziel en lich^*'[nbsp;//met elkander verbonden worden en eeuwig metnbsp;//vereenigd mogen blijven.”

Eens daarboven met onze geliefden vereenigd te ook met de edelen van vorige geslachten, rnetnbsp;dierbaren en voortreffelijken onzer tijdgenooten, ^nbsp;acht dit niet een noodwendig bestanddeel der toekoto® ^

Wij nemen afscheid van Eligius met een scbo® woord aan hem, uit eenen brief van zijnen ouden vrio®|nbsp;Desiderius van Cahors: //ofschoon de tusschenruiO’nbsp;//van land ons van elkander scheidt en wij naar ^nbsp;//lichaam niet bijeen kunnen zijn, zoo laat ons toch ^

zaligheid? Wie wenscht en bidt het niet? Wie

Ik

zu

dus niet gaarne eene diep gevoelde behoefte io woorden uit?