- nbsp;nbsp;nbsp;LEVENSBEIllCxTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
GEBOREN BIJ BOSTON, IN ENGELANB.
Amelia gale werd geboren in het jaar 1755 en stierf in 1827, 72 jaren oud zijnde, — Vannbsp;het vroege gedeelte haars levens wordt weinignbsp;verhaald. Zij was gehuwd geweest, en daarnanbsp;had zij als weduwe verscheidene jaren geleefd,nbsp;en bij haar overlijden kon zij zich niet eennbsp;eenige harer verre of naastbèstaande betrekkin-ffen herinneren.
O
In haren eersten tijd verkreeg zij haar onderhoud door een speeltuig, waarmede zij op jaarmarkten en kermissen rondreisde. Op deze wijze verkreeg zij dagelijks 2 of 3 Zij bleef niettemin arm en steeds onvergenoegd.
In dezen toestand van ellende, onwetendheid en zonde verkeerde zij tot in haar jaar;nbsp;zonder zich omtrent God en de dingen der eeuwigheid te bekommeren, naauwelijks wetende dat zijnbsp;eene ziel had; waarom zij zich dan ook met
1 *
geene godsdienst-zaken ophield, en zelden of ooit Gods huis bezocht. Eene buurvrouw van haar,nbsp;sprak haar eens aan, en traehte haar de slechtheid harer gedragingen aan te toonen, en haarnbsp;op te wekken om eenen nieuwen predikant tenbsp;gaan hooren, welke onlangs, door Gods bestel,nbsp;tot die gemeente gekomen was. Zij nam het zeernbsp;kwalijk, dat men zich om haren wil zoo zeernbsp;bemoeide, maar verontschuldigde zich, omdat zijnbsp;geen mantel had; hare buurvrouw bood aan, haarnbsp;een te zullen leenen; echter ging zij zondernbsp;mantel ter kerk. De predikant handelde overnbsp;1 Cor. II: 2. „Ik heh niets begeerd te weten, dannbsp;Jezus Christus en dien gekruist.” Toen zij dennbsp;prediker hoorde spreken over de hopeloosheid vannbsp;den toestand van hen die in onkunde aan Jezusnbsp;voortleefden, behaagde het God, door deze redenen haar hart te treffen, en zij keerde diepnbsp;bekommerd wegens hare zielsgesteldheid, naarnbsp;hare woning terug, met verlangen den eerstkomendenbsp;Zondag te gemoet ziende, om meer te hoorennbsp;van het heilmiddel en de toevlugt die het Evangelie den zondaar aanbiedt.
Zij zag daarna ook dat zij geen mantel, welke zij te voren verlangde, behoefde, maar een geheel ander kleed, ter bedekking harer schuldigenbsp;en naakte ziel; thans leerde zij inzien de menigtenbsp;harer vorige zonden en de slechte levenswijs, waarin zij zoo vele jaren verkeerd had, zonder zichnbsp;om het heil dat in Christus is te bekommeren, en
-ocr page 3-zij erkende nu dat de Heiland haar werd aangeboden, als de eenige toevlugt en hope, waarop een zondaar zich kon verlaten, en waarheen zijnbsp;kon vlieden. Lang verkeerde zij in eenen ang-stigen toestand omtrent het heil harer ziel, ennbsp;kon geenen vrede voor haar hart vinden. In dezennbsp;toestand bragt zij vier en een half jaar door; echternbsp;vond zij dien tijd niet te lang om naar dezennbsp;parel van groote waarde te zoeken, maar was zijnbsp;onvermoeid bezig om dien te mogen vinden.
Nu behaagde het God Zijnen Zoon, als de hoop der heerlijkheid, aan haar te openbaren, en zijnbsp;ontving den vrede en de blijdschap des geloofs,nbsp;die alleen aan den voet van het kruis te vindennbsp;is; alzoo werd zij van het juk der zonde ontheven , en het bewustzijn der vergevende Liefde innbsp;hare ziel uitgestort. Van dien tijd af wandeldenbsp;zij haren weg met blijdschap, en had de ervaringnbsp;dat de wegen van ware godsvrucht liejelijk ivaren,nbsp;en alle hare paden vrede, Spr. Ill: 17.
Van toen aan leide zij eene Christelijke en volstandige levenswijs en gaf daardoor genoegzame bewijzen dat hare verandering in denk- en levenswijs en hare keus schriftmatig, en geen werknbsp;eener verhitte verbeelding was. Neen, door harenbsp;daden gaf zij bewijzen van ware vroomheid,nbsp;terwijl zij eenen afkeer had van alle geestdrijverij. Zij wist met wijsheid te onderscheiden dennbsp;tijd wanneer zij spreken of zwijgen moest, ennbsp;kon, wanneer de gelegenheid zich aanbood, of
-ocr page 4-zulks gevorderd werd, getuigenis afleggen, van de hope die in haar was. 1 Petr. Hl: 15.
Hiermede paarde zij eenen ootmoedigen, heiligen en Godgewijden wandel. Hierbij kannbsp;men in het voorbijgaan opmerken, hoezeernbsp;de ware godsvrucht de vatbaarheid des geestesnbsp;verhoogt, het verstand verlicht en het harte heiligt. Zelden geschiedt zulks zoo in het oognbsp;loopende, als bij deze arme vrouw. Alvorens zijnbsp;het ware geloof verkregen had, kon zij naauwe-lijks twee te zamenhangende gedachten over eenignbsp;onderwerp bij een voegen, maar, toen denbsp;Goddelijke genade haar hart vernieuwd en haarnbsp;denkvermogen in werking gebragt had, moestnbsp;men het bewonderen hoezeer haar verstand opgeklaard werd. Hare geestvermogens werden zoodanig verhoogd, dat zij met de grootste omzig-tigheid en oordeelkunde hare meeningen uitte, ennbsp;men zich over onderscheidene onderwerpen metnbsp;haar kon onderhouden, waaromtrent meer beschaafde personen zwijgen moesten; en het gebeurde menigmaal dat diegenen die in hoogerennbsp;stand waren , bij haar in ongelegenheid raadnbsp;vroegen, om zich van hare juiste oordeelvellingen te bedienen.
Eene zeer uitstekende trek in haar karakter was haar brandende ijver om de eer en verheerlijking van God te bevorderen , het rijk desnbsp;Verlossers te helpen uitbreiden, en zich het eeuwignbsp;welzijn barer mede-schepselen aan te trekken :
-ocr page 5-„haar ivas veel vergeven, daarom had zij veel liefj’ Luc. VII: 47, en de bestendige betuigingnbsp;van haar hart en leven was: „ Wat zal ïk dennbsp;Heere vergelden voor alle zijne weldaden aannbsp;mij bewezen Ps. CXVI: 12. Haar ijver voornbsp;de Bijbelvereeniging en het Zendelingswerk wasnbsp;zeer groot; het was bijzonder hoe zij allereerstnbsp;dit goede werk aanving. Toen er in het jaarnbsp;1817 in de gemeente, waartoe zij behoorde, eenenbsp;Zendelings-Sociëteit werd opgerigt en zij dennbsp;ijver van anderen voor deze goede zaak vernam,nbsp;en de offers welke deze daarvoor bijbragten,nbsp;wenschte zij ook van hare zijde een penningskenbsp;te kunnen bijdragen, en vroeg zij zich zelve af;nbsp;„Wat kan ik doen, om dit heilrijk werk te helpennbsp;bevorderen? Thee is mijn eenige drank, en ooknbsp;menigmaal mijn geheele maaltijd; melk gebruiknbsp;ik daarbij niet, maar wel suiker om het zoet te
maken ; ik wil mij zonder suiker behelpen; ” _
ten gevolge hiervan bespaarde zij zich deze geringe verkwikking, en werd daardoor in staat gesteld iedere week een duitsche schelling voor denbsp;Bijbel- en Zendelinggenootschappen te kunnennbsp;bijdragen.
Sints dien tijd verbeterden zich hare uiterlijke omstandigheden; hoe meer zij gaf, des te meernbsp;verkreeg zij, en ondervond daarbij de waarheidnbsp;der spreuk; „ die in zegening zaait, zal ook innbsp;zegening maaijen” — Binnen eenigen tijd werdnbsp;zij in staat gesteld om hare bijdragen te verdub-
-ocr page 6-beien, en gaf regelmatig maandelijks acht schellingen tot aan haren dood toe. Maar dit was nog niet alles; eene buurvrouw had haar eenenbsp;hen ten gebruike geschonken , en deze werdnbsp;aan de zaak, die haar zoo na aan het hart lag,nbsp;geheel gewijd en deze hen was het middel waardoor zij eenige jaren achtereen, zes daaldersnbsp;meer kon bijdragen. Zij was daarbij ijverig bezig om ook bij anderen dien zelfden ijver ennbsp;vrijgevigheid op te wekken. In haar korfje,nbsp;waarin zij hare koopwaren had, (bestaande uitnbsp;saijet, naalden en spelden, waardoor zij haarnbsp;onderhoud verwierf), had zij tevens een busje omnbsp;penningen op te zamelen voor het Genootschap,nbsp;en wanneer de lieden geene koopwaren begeerden, verzocht zij niettemin een penningske, totnbsp;bevordering der goede zaak. Door dit en anderenbsp;middelen bragt zij zelden minder dan 36 a 40nbsp;daalders ’s jaarlijks te zamen. Alle deze giftennbsp;werden verzameld uit kleine bijdragen en onthoudingen van zulke dingen, welke menigeennbsp;als noodwendig aanmerkt voor eigene behoeften.nbsp;Dikwerf gebeurde het dat zij haar laatste geld,nbsp;hetwelk zij had, weg gaf, en het deed haar leednbsp;als men zeide, dat zij meer gaf dan zij ontberennbsp;kon, daar zij het zich tot eene eer rekende, ietsnbsp;ter bevordering van de zaak van God te mogennbsp;bijdragen, ofschoon zij verre verwijderd was vannbsp;praalzucht en ijdele eer; veeleer bedroefde hetnbsp;haar dat zij niet in staat was meer te geven.
-ocr page 7-Het behaagde God daarentegen hare be-moeijingen op eene zigtbare wijze te zegenen. Vele personen, in ver afgelegene gedeelten desnbsp;lands, haren zelfverloochenenden ijver vernemende, werden opgewekt om meer dan te voren zichnbsp;om deze gewigtige zaak te bekommeren, ennbsp;hunne giften te vermeerderen. Zelfs in West-Afrika ontstond een Zendelinggenootschap, toennbsp;daar het berigt van deze vrouw werd voorgelezen.nbsp;Het Hulp-Genootschap te Boston vereerde haarnbsp;een grooten bijbel, tot een bewijs van hoogachtingnbsp;en erkentenis wegens haren ijver, die zij zoonbsp;zeer tot bevordering van deze vereeniging hadnbsp;ten toon gespreid.
In plaats van door hare uitstekende vrijgevigheid arm te worden, stierf zij integendeel, in zekeren zin, rijk; daar men niet alleen hare schuld-eischers uit hare nalatenschap konde voldoen, en de kosten harcr begrafenis bestrijden, maar zelfsnbsp;bij den verkoop harer goederen bleven er nognbsp;eenige Ponden over, welke volgens hare begeertenbsp;aan de zaak der uitbreiding van Jezus Koningrijk, welke zij met zooveel vuur had getrachtnbsp;bevorderlijk te zijn, moesten worden toegewijd.
Eene andere opmerkelijke trek in haar karakter was: haar eenvoudig vertrouwen op God, ennbsp;haar geloof aan Zijne heloften. Zij hield zichnbsp;volkomen verzekerd, dat God het zoo gemeendnbsp;had, als Hij het beloofde, terwijl zij zich aannbsp;Zijn woord hield: „alle dingen zullen u toege-
-ocr page 8-ivorpen worden, ivanneer wij eerst zoeTcen het Koningrijh Gods en Zijne geregtigheid.” Mattli.nbsp;VI; 33. Zij was gewoon te zeggen: eer Godnbsp;zou toelaten dat zij gebrek leed, zou Hij denbsp;raven zenden om haar te spijzen, en Hij die zelfsnbsp;voor de muschjes zorgt, zou haar niet vergeten.nbsp;Dit is een bewijs dat haar vertrouwen gegrondnbsp;was. Dikwerf werd in hare behoeften voorziennbsp;door menschen, welke zij nimmer gekend of gezien had, en bijna 100 mijlen noordwaarts vannbsp;haar verwijderd waren.
Voor eenige jaren werd haar geloof op eene belangrijke proef gesteld; maar deze was heerlijk in de gevolgen, zoo voor haarzelve alsnbsp;voor anderen. Toen zij des morgens ontwaakte,nbsp;wist zij dat hare beurs geheel ledig was; zij kleeddenbsp;zich aan met het voornemen om met hare koopwaren uit te gaan, en alzoo op eene behoorlijkenbsp;wijze haar onderhoud te zoeken; maar alvorens zagnbsp;zij uit het venster dat het regende, en het lietnbsp;zich aanzien dat zulks den geheelen dag zoudenbsp;aanhouden. „Goed,” dacht zij, „hoewel iknbsp;mijne zwavelstokken heden niet verkoopen kan ,nbsp;zoo kan ik er nu toch voor het vervolg gereednbsp;maken.” Zij ging derhalve naar haar steenkolen-liok om vuur aan te leggen,, maar vond hetnbsp;ook ledig, in de kast was geen brood meer,nbsp;waarmede zij haren honger konde stillen, en zoonbsp;als reeds gezegd is, zij had geen geld om denbsp;noodige behoeften te kunnen koopen.
-ocr page 9-Dit was waarlijk te veel voor de metiscljelijke natuur; eenige oogenblikken gevoelde zij gedachten van murmurering en ontevredenheid tegen Godnbsp;in haar hart opkomen, dewijl zij dacht dat Godnbsp;Zijne beloften had vergeten , en dat het niet tennbsp;allen tijde waar was, dat Hij Zijn volk broodnbsp;wilde geven; maar spoedig bedacht zij zich cn begreep dat deze ontevredenheid haar niets kondenbsp;helpen , en trachtte zij deze denkbeelden van zich tenbsp;verwijderen. Tot dat einde nam zij hare toevlugtnbsp;tot haar gewone middel: het gebed, en wenddenbsp;zich oogenblikkelijk tot den genadetroon. Zoonbsp;veel zij zich herinnerde, naderde zij haren He-melschen Vader op de volgende wijze: »o Heer!nbsp;neem van mij weg deze ongeloovige gedachten,nbsp;waarmede ik thans verzocht wordt; het behagenbsp;ü naar Uw teeder erbarmen, in mijne nooden tenbsp;voorzien in dit pijnlijk oogenblik. Gij spijst denbsp;jonge raven, en jonge leeuwen , welke hunne spijsnbsp;bij U zoeken. Heere! spijs Gij Uwe arme dienstmaagd, die thans Uw aangezigt zoekt. Gij hebtnbsp;gezegd: »brood zal u gegeven worden, wanneernbsp;gij eerst het Koninkrijk Gods en Zijne geregtig-heid zoektHeere ! vervul deze belofte ; helpnbsp;mij gelooven dat Gij gewillig zijt, opdat ik innbsp;het minste daaraan niet twijfele: »Het behage Unbsp;in mijnen nood te voorzien, naar den rijkdomnbsp;Uwer heerlijkheid in Christus, Amen!” Phü.nbsp;IV: 15.
Zij stond opgewekt en tevreden op, onder de
-ocr page 10-10
ervaring dat hare ontevredenheid was weggenomen. Zij ging nogmaals naar haar kolenhok, en raaptenbsp;al het gruis en stof te zamen en maakte vuurnbsp;aan; toen zij hare broodkast andermaal onderzocht, vond zij nog een sneedje; en ging toennbsp;naar de bron om eenig water te halen; met ditnbsp;weinige kon zij haren honger eenigen tijd stillen,nbsp;en genoot daarbij zoeten vrede voor haar hart,nbsp;terwijl hare ziel verkwikt werd door Christus,nbsp;als het brood des levens. Daarna bereidde zij harenbsp;zwavelstokken, en was den ganschen dag zielsvergenoegd. Dan eindelijk was het vuur uitgebrand, en de duisternis van den nacht naderde ,nbsp;en ofschoon de waterbron niet opgedroogd was,nbsp;zoo was nogtans haar brood verteerd; doch, hoenbsp;hooger de nood stijgt, des te spoediger openbaartnbsp;zich Grod om Zijne waarheid en liefde kenbaar tenbsp;maken; dit was ook nu hare ervaring : laat innbsp;den avond werd er aan de deur geklopt. iWie isnbsp;daar?” vroeg zij. «Woont Amelia Gale hier?”nbsp;»Ja, van waar komt gij?” »Ik kom van Bedford; (een stadje ongeveer 12 Engelsche mijlen
van hare woning) vrouw......(iemand in zeer
bekrompene omstandigheden) heeft mij hier gezonden , met een brood, een stuk boter en een halve kroon.” Dit werd ontvangen als onmidde-lijk van den hemel gezonden, en al ware dezenbsp;bode een Engel geweest, in plaats van eennbsp;medeschepsel, zoo kon de tusschenkomst dernbsp;Voorzienigheid haar niet duidelijker gebleken
-ocr page 11-11
zijn. Zij haalde dadelijk nog kolen en een weinig thee, en hing haar ketel te vuur. Nimmer is welnbsp;een kopje thee aangenamer geweest, en heeftnbsp;iemand zijn brood gebroken, met een, meer vannbsp;dankbaarheid overvloeijend hart jegens Hem,nbsp;Die Zijn volk alle dingen rijhelijk te genieten geeft.nbsp;I Tim. VI: 17.
In het jaar 1817 in de maand September werd de predikant Cambel in Lincoln verwacht om de vergadering van eene Zendeling-Soeieteit bij te wonen , in welke hij berigt moest geven van zijnenbsp;eerste bezoekreis in Zuid-Afrika. Toen zij dit vernam verlangde zij hartelijk deze feestviering te mogen bijwonen; ofschoon zulks 30 mijlen van harenbsp;woonplaats verwijderd was, maakte zulks voornbsp;haar geen bezwaar, daar het de Zendelingszaaknbsp;ter uitbreiding van Gods Koninkrijk betrof.nbsp;Een vriend, van haar voornemen onderrigt zijnde,nbsp;bood haar aan de vracht op de paketboot naarnbsp;Lincoln te zullen betalen, en toen diegeen, voornbsp;wiens rekening de boot voer, vernam tot welknbsp;einde zij Lincoln bezocht had, weigerde hij ietsnbsp;voor hare terugvaart aan te nemen. Zij ondernamnbsp;dan de reis met 18 duitsche schellingen in harenbsp;beurs, welke zij voor den winter gespaard had,nbsp;om een warm kleed te kunnen koopen.
Het berigt van den Heer Cambel, hetwelk hij des avonds in de groote vergadering deed, verwarmde haar hart zoodanig dat zij bij het eindenbsp;daarvan, een derde gedeelte harer bezittingen aan
-ocr page 12-12
deze heilige zaak opolFerde. Des anderen daags werden er nog eenige meerdere omstandighedennbsp;de Kaffers betreffende, medegedeeld, waardoornbsp;zij zoo bewogen werd, dat zij de helft barernbsp;overige bezittingen mede afstond. Toen ging zijnbsp;met 6 schellingen, haren ganschen rijkdom, naarnbsp;de derde vergadering, en de berigten, welke zijnbsp;bij deze gelegenheid vernam, omtrent de heerlijkenbsp;uitzigten welke zich in die werelddeelen openden,nbsp;werkten zoodanig op haar edel gevoel, dat zijnbsp;zich (niettegenstaande hare persoonlijke behoefte)nbsp;niet wederhouden kon, hare laatste penningennbsp;met eene blijde gewilligheid in het bekken tenbsp;leggen, terwijl zij daarbij hare gansche winter-kleeding vergat. Den volgenden dag verlangdenbsp;eene dame, welke gehoord had, dat zij zulknbsp;eene verre reis ondernomen had, alleen met oogmerk om deze plegtigheid te mogen bijwonen,nbsp;haar bij zich te zien (welke nogtans niets vannbsp;hare uiterlijke omstandigheden wist); aan dit verzoek voldeed zij, en tot hare groote verbazingnbsp;ontving zij van haar een kleed ten geschenke,nbsp;juist zoo als zij behoefde, doch van eene veelnbsp;betere stof, als zij voor hare bespaarde 18 schellingen had kunnen koopen, en als eene toegift,nbsp;een muts en een ander kleedingstuk. Zoo werdnbsp;het bevestigd, dat God, niet alleen Zijn woordnbsp;houdt, maar meer doet, dan Hij belooft, ennbsp;uit Zijne rijke volheid doet, boven bidden ennbsp;denken.
-ocr page 13-13
Ook was hare huisvrouw niet gewoon de huur te vorderen, wanneer zij die niet voorhandennbsp;had, en dikwijls ontving zij die eenige dagennbsp;voor den vervaltijd, door personen, die harenbsp;behoeften, vóór dien tijd niet kenden. Ofschoonnbsp;reeds bedaagd en zwak, wendde zij zich nimmernbsp;tot de armenkas om ondersteuning, maar zij hieldnbsp;het voor pligt, de noodige middelen in het werknbsp;te stellen om zich hiervan te kunnen bevrijden.nbsp;Tot weinige dagen voor haar verscheiden, ontvingnbsp;zij de bewijzen dat God waarachtig is, en Zijnnbsp;woord bevestigt, en dat zij reeds zestien jarennbsp;lang het getuigenis van God volkomen waar hadnbsp;bevonden, en de waarheid van Zijne toezeggingennbsp;bevestigd had gezien, als Hij zegt: „Uw broodnbsp;zal zeker zijn en uwe wateren gewis,quot; daar Zijnenbsp;beloften niet zijn: Ja en neen, maar ja en amen,nbsp;in Christus Jezus. 2 Cor. I: 20.
Bij zulk een eenvoudig geloofsvertrouwen, lag zij de handen niet in den schoot, noch gebruiktenbsp;ongeoorloofde middelen, maar wendde dezulkennbsp;aan, die in haar vermogen waren, om haar hetnbsp;noodige levensonderhoud te kunnen verschaffen,nbsp;ofschoon deze somwijlen hare krachten te bovennbsp;gingen. Haar dood werd, (menschelijker wijs)nbsp;inderdaad bespoedigd, door werkzaamheden tenbsp;ondernemen, die boven haar vermogen gingen,nbsp;waaromtrent haar geweten haar van achteren beschuldigde, dat zij te dien aanzien zich al te zorgvuldig getoond had, en haar met vrees vervulden.
-ocr page 14-dat zij God niet genoeg vertrouwd had, welke haar met nieuwe bezwaren bezocht, omdat zijnbsp;zich zelve wilde redden. Ondertusscben wildenbsp;God daardoor haar weder leeren, hoe weinig zijnbsp;door zich zelve vermogt, en dat zij de zorg aannbsp;Hem moest toevertrouwen, die tot hier toe bovennbsp;bidden en denken gedaan had.
Zij muntte inzonderheid uit in het naarstig gebruik der genademiddelen en in het gebed.nbsp;Wanneer hare gezondheid het toeliet , werd harenbsp;plaats in Gods huis nimmer ledig gevonden; ooknbsp;onderzocht zij dagelijks de Schrift en leerde totnbsp;dat einde op haar 66ste jaar nog lezen. Alvorens zij dit kende, gaf zij van hare armoedenbsp;wekelijks eenen schelling aan een arm meisje,nbsp;welke haar leerde, terwijl daarna eene schoolnbsp;voor volwassenen in haar hutje werd opgerigt.
Zij was vurig en volhardend in het gebed, niet alleen des morgens als zij ontwaakte, en desnbsp;avonds als zij zich ter ruste lag; maar ook wanneer zij met hare koopwaren uitging, knielde zijnbsp;eerst neder om den Goddelijken zegen af tenbsp;smeken, terwijl zij op den weg steeds haar hartnbsp;tot God verhief; ook wanneer zij naar Gods huisnbsp;ging, boog zij hare knieën, en bad om zegennbsp;voor leeraar en gemeente, en dat het woordnbsp;ook met kracht op hare eigene ziel mogt werken.nbsp;Zij ging gewoonlijk eenzaam naar hare woningnbsp;terug, in stille overdenking omtrent de waarhedennbsp;welke zij had hooren verkondigen en bad dan
-ocr page 15-15
in hare woning om den daauw des H. Geostes, opdat Die het woord mogt besproeijen en vruchtbaar maken. Zij was gewoon te zeggen, dat eennbsp;geloovige nimmer Gods huis moest binnen treden,nbsp;zonder alvorens voor zich, voor den leeraar ennbsp;de gemeente gebeden te hebben, kunnende andersnbsp;geen zegen verwachten. Men beklaagt zich welnbsp;eens over den prediker, als men onopgewekt uitnbsp;Gods huis terugkeert, maar dan moest men lievernbsp;de schuld bij zich zelven zoeken, dewijl men hiernbsp;verzuimd had te bidden, aangezien de Heer zegt:nbsp;„Bid, en u zal gegeven worden,” Matth. VII: 7.nbsp;Wij behooren niet naar de kerk te gaan, om dennbsp;prediker te hooren, maar om God te bidden,nbsp;dat Hij ons hart opene, om het voor Zijn woordnbsp;vatbaar en ontvangbaar te maken, opdat wij hetnbsp;tot ons heil mogen aanwenden; dan zouden wijnbsp;in Zijn huis vergaderd worden; want het moestnbsp;wel een erbarmelijk prediker zijn, wanneer mennbsp;geen kruimeltje konde opzamelen.
Was iemand harer bekenden in lijden of aanvechting, men kon zich van hare voorbede vergewissen. Zij bragt zelfs geheele nachten door met God vuriglijk voor hen te smeeken. Zij hadnbsp;ook de gewigtige les geleerd, voor hare vijanden te bidden, welke nog naar den vleesche ennbsp;als zonder God in de wereld leefden.
Zij was ook zeer liefde vol jegens hare mede-menschen, om hun naar vermogen, ja, boven vermogen behulpzaam te zijn. Zij had een ruim
-ocr page 16-16
en vrijgevig harte. Zij had niet alleen medelijden met dezulken; maar wanneer er een arme innbsp;hare nabuurschap was, deelde zij hare bete metnbsp;hem, en gaf menigmaal nog het grootste. Werdnbsp;in Gods huis of tot eenig ander soortgelijk doelnbsp;iets gevorderd, dan gaf zij niet minder dan zesnbsp;stuivers in de collecte. Alle hare naburen gavennbsp;getuigenis dat zij niets gedaan had, dan met inspanning van alle hare krachten. Men beschouwdenbsp;haren dood als een groot verlies voor harenbsp;naburen, en die der gansche gemeente , en velenbsp;geachte personen verlangden iets van hare nalatenschap te mogen hebben, om het ter herinnering barer nagedachtenis, te kunnen bewaren.
Eene opmerkenswaardige karaktertrek, welke al het voorgaande in zich bevat en verklaart,nbsp;was hare liefde tot den Verlosser; deze was hetnbsp;beweegrad van haren ijver en welwillendheid voornbsp;de zaak van God; en in waarheid zou dezenbsp;liefde, zonder hare openlijke erkentenis nietsnbsp;geweest zijn, dan eene luidende schel of eennbsp;klinkend metaal. 1 Cor. XIII; 1 en 2. Dit wasnbsp;het onderwerp waarmede zij zich het liefst bezignbsp;hield. Hare oogen schitterden en haar gelaatnbsp;blonk van hemelsche vreugde en heilige dankbaarheid , wanneer de liefde des lijdenden ennbsp;stervenden Heilands door haar overdacht werd,nbsp;dan vouwde zij de handen, hief de oogen tennbsp;hemel en riep uit het volle gevoel barer zielnbsp;uit: »o hoe groot was het lijden van het dierbare
-ocr page 17-17
en onbevlekte Lam Gods, voor een worm gelijk ik ben.”
Ofschoon een’ heilige levenswandel een veel duidelijker bewijs voor ons is, dan een vrolijknbsp;verscheiden, zoo zullen wij ons echter niet verwonderen dat het einde dezer godvruchtige vrouwnbsp;niet alleen in vrede, maar zelfs triumferend was.nbsp;Reeds lang was zij van de vrees des doods verlost , daar zij hem als een vriend konde aanzien,nbsp;die haar uit eene wereld van zonde en ellendenbsp;bevrijden wilde; en zoodanig bevond zij hem,nbsp;toen hij tot haar naderde: de prikkel was hemnbsp;ontnomen , daar haar Heiland , aan wien zij haarnbsp;leven gewijd had, zulks gedaan had. Hij schonknbsp;haar de overwinning over dezen laatsten vijand.nbsp;Menigmaal hoorde men haar zeggen: “Ik vreesnbsp;niet voor sterven; ik verlang bij Jezus in dennbsp;hemel te zijn. O, als ik niets anders had , dannbsp;een arm van vleesch om daarop te leunen , watnbsp;zou er van mij worden?” Haar arm uitstekende,nbsp;zeide zij :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» Zie,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dit isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vleesch, en de
arm van nbsp;nbsp;nbsp;mijnennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;leeraarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ooknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vleesch; het is
goed dat nbsp;nbsp;nbsp;ik een'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;beterennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heb,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;waarop ik kan
steunen.” In het begin barer ziekte , zeide zij dat zij wenschte dat de Heer haar gebed mogtnbsp;verhoeren, dat zij geen lang ziekbed mogt hebben , maar spoedig tot hare ontbinding komen,nbsp;en niettegenstaande haren ijver in weldoen, wasnbsp;zij zeer verre van hare hoop daarop eenigzinsnbsp;te vestigen, daar zij veeleer uitriep: » O welk
-ocr page 18-18
een duister vooruitzigt zoude het zijn , wanneer ik op mijne verdiensten gegrond had.”
Daags voor haar verscheiden, beval zij degenen die hare legerstede omringden het derde kapittel van Johannes met aandacht en opmerkzaamheid te lezen, en sprak met grooten ernst over de noodzakelijkheid der wedergeboorte, ennbsp;de vernieuwing des harten door den Geest vannbsp;Christus : » Laat het u niet verwonderen,” zeidenbsp;zij, » dat gij op nieuw geboren moet woiden;”nbsp;zij voegde hier bij: » verschuif dat werk niet totnbsp;uw sterfbed, want wat zou er van mij worden,nbsp;indien ik zulks gedaan had, en nu nog moestnbsp;beginnen;” en ten aanzien der leden van denbsp;gemeente, uite zij zich nog in hare laatste oogen-blikken, dat zij wenschte, dat deze de voorregten,nbsp;welke zij mogten genieten, zich, meer dan voorheen mogten ten nutte maken, en zich vlijtigernbsp;van de genademiddelen bedienen. Zij beleed datnbsp;zij de eerste keer toen zij ter kerke kwam,nbsp;God niet gezocht had, maar uit bloote nieuwsgierigheid daarhenen gegaan was; echter was Godnbsp;haar aldaar genadig te gemoet gegaan, en wanneer iemand steeds regelmatig Gods huis bezocht,nbsp;wist men niet welk een zegen men aldaar konnbsp;genieten. Denzelfden dag zeide zij = * nu is mijnnbsp;laatste oogenblik gekomen; — dit is de laatstenbsp;strijd, — maar ik ben gelukkig! — ik gevoelnbsp;mij heden avond zeer ellendig, — maar ik ga naarnbsp;boven! — het zal spoedig ten einde zijn! —
-ocr page 19-19
Kom Heere Jezus, ja kom haastelijk!” — Zij ervoer nu dat Hij, dien zij in haar leven bemind,nbsp;vertrouwd en gediend had, haar ook in harennbsp;dood nabij was, dat dit donkere dal door Zijnenbsp;genaderijke tegenwoordigheid verlicht werd, ennbsp;volgens hare eigene woorden, gevoelde zij eenenbsp;volheid der liefde van haren Heiland in harenbsp;ziel, welke hare bouwvallige hut overweldigde.nbsp;Eer zij stierf, riep zij menigmaal uit: „welkomnbsp;dood! — dood waar is uw prikkel, —¦ graf waarnbsp;is uwe overwinning? — Geloofd zij God! — Onbsp;welk een zegenrijke dood, door Christus!” —nbsp;en zoo veel als men verstaan kon, waren harenbsp;laatste woorden: „in den hemel wordt de hoeksteen toegejuicht: ¦— Genade — Genade, — mijnnbsp;uitroep zal ook aldaar zijn, — Genade, — Genade! ---- Hare ziel mogen wij met grond
vertrouwen, zal ook aldaar in het aanschouwen van haren Verlosser onuitsprekelijke zaligheidnbsp;genieten, en haar gouden harp mede instemmennbsp;tot lof Zijner verlossende liefde. Haar Hemelschenbsp;Meester, wetende dat haar werk hier ten eindenbsp;was, verplaatste haar in Zijne Hemelsche woning, en deed haar Zijn’ welkomstgroet hooren;nbsp;„Kom, gij goede en getrouwe dienstmaagd, ga innbsp;in de vreugde uws Heeren.”
Lezer! wie gij ook zijt, of gij een ruim deel dezer aardsche goederen bezit, of dat een mindernbsp;deel u is toegevoegd: gij ziet uit dit korte be-
-ocr page 20-20
rigt van deze arme vrouw, waar gij alleen hoop op ware gelukzaligheid kunt vinden. Zoo langnbsp;eene reeks van schulden op uw geweten rust,nbsp;is het niet mogelijk dat gij gelukkig zijt. O zoeknbsp;dan waren vrede en troost, waar zij dien gevonden heeft: aan den voet van het kruis, waaraan de Heiland verhoogd werd, en weesnbsp;verzekerd dat gij dien niet te vergeefs zultnbsp;zoeken; indien gij door het geloof door Hemnbsp;geregtvaardigd wordt, verkrijgt gij vrede doornbsp;Jezus Christus.
Wij kunnen hieruit ook leeren, dat het niemand, in welken levensstand hij zich bevindt, aan middelen ontbreekt, om iets goeds te doen,nbsp;ter uitbreiding van Gods Koningrijk, en om zijnennbsp;medebroeder behulpzaam te zijn. Deze vrouwnbsp;was zeer arm en toch ziet gij hoe uitgebreid zijnbsp;was in het werk der liefde. Niemand ver-schoone zich dan met zijne armoede, maar streve,nbsp;door Gods genadigen bijstand, het voorbeeld nanbsp;dat hem hier voor oogen gesteld is. Laat uwnbsp;licht schijnen, in eenen ontmoedigen, heiligen ennbsp;Gode gewijden wandel, opdat men uwe goedenbsp;werken zien moge, en uwen Vader, die in denbsp;hemelen is verheerlijken. „ Daartoe verleene onsnbsp;de Heer Zijne genade, Amen.”
-ocr page 21- -ocr page 22-f
\