DE HOUTHAKKER.
De zon ging onder over de engten van het Vallorsiner-dal, toen wg den bergrug vannbsp;Tri'ent (i) bereikten. De lucht was friseh ennbsp;aangenaam. Een windje bewoog zachtkens denbsp;bemoste takken van drie overoude pgnboomen,nbsp;de eenige die op deze hoogte staan, vanwaarnbsp;zg tot bakens dienen voor de diepe dalen vannbsp;den omtrek. Langzaam af hellend strekt een digtnbsp;grasveld zich uit langs hunne stammen, hol vannbsp;ouderdom. Wg zetteden ons neder aan hunnen voet.
« Hoe heerlijk, ” zeide ik toen tot mgn reisgezel, a zal de tijd zijn, wanneer de Christen-reiziger in de hutten en stulpen van deze bergen, kinderen Gods zal kunnen vinden! Wg zgn heden vgf woningen binnen getreden, wg
(O ïnsschen de ijsbergen van Savoijen en WaUiserland.
1
-ocr page 2-I
hebben mannen aan hun werk , moeders met hare kinderen ontmoet; gij hebt hun van den Verlossernbsp;gesproken, naauwelijks konden zq u zgnen naamnbsp;nazeggen, o Evangelie, wet van liefde en vrede,nbsp;moest gg op het stille land niet het meest heerschappij voeren! Maar ach, gq zgt daar niet bekend. ” « Het hart des menschen , ” antwoorddenbsp;mi)n vriend, «het hart des menschen is overal hetnbsp;zelfde. Het is cene schoone , maar ijdele droom:nbsp;de onschuld der zeden op het land. De zondenbsp;woont niet minder onder deze ellendige daken ,nbsp;die men ter naauwernood hg die sombre rotsgevaarten bespeurt, dan in de prachtige gebouwen van ons vaderland. Overal waar een af-komeling bestaat van den eersten mensch, daarnbsp;is ook het booze, en in de oogen van Hem,nbsp;die de harten ziet, is de ¦ boer niet reiner dannbsp;de verwgfde stedeling. — Maar, ” voegde hg nanbsp;een kort zwggen er bg, « daar zullen nieuwenbsp;hemelen z-gn en eene nieuwe aarde.” « Ja,”nbsp;sprak ik,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;« maar ook overal waar men een zoon
van den eersten Adam vindt, daar vindt men een ziel, die het Evangelie, die blijde boodschap , met vrengde kan vervullen. Klopt ondernbsp;de ruwe pg van den bergbewoner niet een hart,nbsp;dat de Heere heeft gevormd, dat het Woord desnbsp;Almagtigen kan doen ontwaken ten leven?”
Naauwelijks had ik dit gezegd, of wij hoorden de stemmen van cenige boeren, die hun last afwierpen, en zich , eenlgzins van ons ver-
-ocr page 3-wijdei'd, op het gras nedervlgden. Eenige staken hunne pgpe» aan; anderen haalden spgs voornbsp;den dag; anderen schikten zich om te slapen.nbsp;« Kom,” zeide ik tot nign reisgenoot, « laatnbsp;ons hen toespreken: misschien geeft de Heernbsp;ons eenige woorden, die hun nuttig zgn. ” Wqnbsp;naderden het gezelschap, en wenschten het metnbsp;hartelijkheid goeden avond. Men antwoorddenbsp;ons op denzelfden toon.
Dikwgls heb ik ondervonden, dat het rag moeijelgk was een godsdienstig gesprek met onbekenden aan te vangen; eene zekere verlegenheid scheen het van wederzijde te verhinderen.nbsp;Maar door verscheidene proeven heb ik geleerd,nbsp;dat men nooit moet vreezen om zonder onwe-gen op den man aan te spreken , en zich terstond te doen kennen als een godvreezend mensch,nbsp;die andere godvreezenden wenscht te vinden.nbsp;Zoo deed ik togn , en wendde mij aldus tot dennbsp;oudsten van het gezelschap: « Gg hebt reedsnbsp;langen Igd dezen weg begaan?” « Omtrentnbsp;veertig jaren , ” antwoordde hij , « draait de molen , die gij daar beneden ziet, voor mijne rekening; en ik vvas dertig jaren oud toen ik ernbsp;den eersten molensteen in plaatste. Al die jongenbsp;lieden moesten nog geboren worden, toen iknbsp;reeds menigen schoen op de bergen had versleten. Ik begin nu ook eerder vermoeid te worden, dan ïg,” « Weldra zult gij rusten, ” zeidenbsp;ik, ff en , het zal in Gods schoot zgn, wanneer
-ocr page 4-zijn kind zgt.” a Gods kind of niet,” sprak een’ onden houthakker, die met het lemmet vannbsp;zqn mes zgn’ bgl scherpte, « eens moet mennbsp;omvervallen als een dennenboom, en eveneensnbsp;op de aarde liggen rotten. ”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;« Denkt gg dan
slechts eene plant te zgn, ” vroeg hem mgn vriend, « hebt gij niets in u, dat meer vvaard is dannbsp;een boom?” « Ik heb nooit mgzelven van binnen gezien,” hernam de man, zich tot het gezelschap wendende, dat zgn gezegde scheen tenbsp;vermaken. « Maar gelooft gg, ” zeide ik metnbsp;ernst, a dat niemand u van binnen ziet?” Hgnbsp;vestigde de oogen op mg, om te zien wie iknbsp;wezen mogt. « Ja,” vervolgde ik, terwgl iknbsp;hem naderde , « meent gij, dat Hg die de zou ,nbsp;welke wg zien ondergaan, gemaakt heeft en dienbsp;ook u gemaakt heeft, niet in uw hart ziet, datnbsp;gg een goddeloos mensch zgt?” Hg leide zgnnbsp;bgl op het gras en scheen te 'willen opstaan,nbsp;«c Wacht, ” zeide ik, « en hoor mg eenige oogen-blikken ; ik wil u noch beleedigen, noch moeitenbsp;veroorzaken. Ik wensch integendeel, u eenen dienstnbsp;te doen, die ik vrees dat tot heden toe nognbsp;niemand u gedaan heeft. ” Allen stonden op,nbsp;zelfs de slapers, en men sloot een kring om denbsp;twee grgsaards, waarvan de een bedaard zgnnbsp;korte pgp rookte, terwgl de ander met eennbsp;somber en ontevreden gelaat voor zich zag.
« Ziet gg, ” zeide ik tot den laatsten, « die bergen, die bosschen, die weide, en het vee
-ocr page 5-flat er op weidt ? Wie gelooft gg , dat dit alles gemaakt heeft?” « Toen ik school ging,”nbsp;«eide hg, « was het reeds onze lieve Heer.”nbsp;lt;f En heeft onze lieve Heer u niet beter gemaaktnbsp;dan de koe die daar loeit?” « Indien ik nietnbsp;beter ware dan zij , zou ik met haar ggan grazen.” « En Zoo het niet is om te grazen, weetnbsp;gg waarom dan God u op de wereld geplaatstnbsp;heeft?” « O Daarover kwel ik mg weinig. Denbsp;eene maand gaat heen voor de andere ; de laatstenbsp;zal eveneens komen, of ik er om deuk of niet.”nbsp;« En na de laatste ?” Deze vraag deed eennbsp;groote stilte onstaan; allen stelden belang innbsp;de woordenwisseling; waarom ? . . . . Gg zietnbsp;het lezer, bet was omdat ik die menscheu overnbsp;hunne ziel sprak, a Na de laatstezeide denbsp;, houthakker en haalde de schouders op, « waarlijk , ik weet het niet.” cc Dat is niet waar ,nbsp;Herman,” zeide de molenaar, en klopte zijn p'gpnbsp;uit j cc neen , dat is niet waar. Gg weet zoonbsp;goed als ik , dat er een ander leven is na dit.”nbsp;« Wat gaat mg dat aan? Mijn reiszak kan daarnbsp;niet komen ; hg is er te slecht voor, en watnbsp;hetgeen daarin is betreft: dat, geloof ik, komtnbsp;voor een goed deel den duivel tqe.”
Bg die akelige Woorden verhief ik mgn ge-heele hart tot God, en nam een’ kleinen hgbgl, dien ik bij mij bad , en las met luider stemrgenbsp;en langzaam, uit het XXV® hoofdstuk van lllat-theue. De molenaar luisterde een poos, als ot
-ocr page 6-hq zich iets wilde herrinneren. Vervoigergt;s nam hq zgne muts af, en vouwde de handen: «Kinderen” zeide hij tot het gezelschap, « het isnbsp;uit den bqbel.” Allen namen den hoed af ennbsp;stemden zich tot aandacht; Herman alleen bleefnbsp;met gedekten hoofde, hg was onrustig. Ik lasnbsp;met veel nadruk. Toen ik aan het i3e versnbsp;was gekomen, vroeg ik den houthakker • « Herman, weet gq wie de Zoon des menschen is?”nbsp;Hij keerde zich om zonder te spreken, en weesnbsp;met een hoofdknik een kruis , niet ver van daarnbsp;neèrgeplaut. Die beweging roerde mij tot innbsp;het hart, en, van onderwerp veranderende , lasnbsp;ik in het Xe hoofdstuk van Marcus , dé genezingnbsp;van den blinden Bartimeus. « Herman,” spraknbsp;ik , en leide de hand op zqn schouder : « weetnbsp;gij wie de blinde is ?” Hg nam zijn hoed af,nbsp;en bragt de hand aan het voorhoofd. Ik lasnbsp;toen het Ille hoofdstuk van Johannes , van hetnbsp;12e vers af, Gods zegen op zqn woord afsmekende. Ik was zelf zeer bewogen en weende.nbsp;Mqn^vriend bad , tegen een der pqnbooraen geleund. De molenaar was Herman genaderd,nbsp;en had zqne eene hand in de zqne genomen.nbsp;Toen ik het 16e vers had gelezen, hield ik op ,nbsp;en] na eene poos zeide ik tot Herman 3 « Zegnbsp;Herman! wilt gq dan verloren gaan ? Is 'j het unbsp;niet gemakkelqker in God en in Jezus, uwennbsp;Verlosser, te gelooven, dan u te verharden ?”nbsp;« Ach , Mqnheer ,” zei hq half luid , « zoo gij
-ocr page 7-fnqn leven kendet! ” nbsp;nbsp;nbsp;« Wij spraken nu over
uw dood, Herman, en gg zqt oud.” « Het is waar,” zei hij opstaande, « ja, ruim twee ennbsp;Zestig jaren : dat is meer dan twintig. Hoor Pieter , ” zei hij tot den molenaar, « hetgeen dienbsp;Heer ons heeft voorgelezen, heeft mij goed gedaan : gij hebt dat boek te huis , en zult er mqnbsp;uit voorlezen. Nu, jongelui, lacht niet om dennbsp;ouden knecht; ik ben nog niet gevangen. In-tusschen , zeer verpligt, ” zei hij tot mq en reiktenbsp;mij zijn sterke en vereelte hand, « ja, zeernbsp;verpligt, Mijnheer! gij kendet roq niet, en echternbsp;hebt gij mij lief gehad God vergelde het u!”nbsp;Plotselings keerde hij zich om en ging den bergnbsp;af, een liedje fluitende. Ik vermoedde dat hijnbsp;zijne tranen zocht te verbergen. Het geheelenbsp;gezelschap vertrok ; de molenaar bleef slaan omnbsp;ons te zeggen: « Bidt God. Mijneheeren , bidtnbsp;God! Ik geloof dat deze ziel van den Vadernbsp;gehoord heeft. ” Zoo verliet hij ons.
« nbsp;nbsp;nbsp;den Vader gehoord! ” herhaalde mgn
vriend met verwondering, « hier is de genade niet onbekend, o Heere ! Uw naam zq geprezen!
« Ja, dat de heilige iiaam des Heeren geprezen zij! Dat Zijn lof in den mond zq van al Zijnenbsp;kinderen 1 Dat de Christen, die dit eenvoudignbsp;verhaal leest, zich verheuge over dezen zegepraal van het Woord des levens over eenennbsp;ruwen bergbewoner; en « dat hij den Heer desnbsp;oogstee bidde, dat hij arbeiders in zjnen oogst
-ocr page 8-uitatoote; want de oogst ia groot.quot; (i) Daar zijn veel, zeer veel hoogmoedige harten, die de behoudenis afwgzen, en zich omtrent de toekomstnbsp;bedwelmen; weinige zielen , die weten wat hetnbsp;zegt van den Vader gehoord te hebben.quot; (a)
Deze gedachten verdrongen elkander in ons gemoed. Wij meenden, dat wg die menschennbsp;niet behoorden te laten gaan, maar dat wij hennbsp;in moesten halen, om te beproeven met meernbsp;kracht op hunne zielen te werken. Doch hetnbsp;was reeds laat; ons nachtverblijf was ver af,nbsp;wij werden verwacht door eenige vrienden , dienbsp;ons langer vertoef zou kunnen verontrusten.nbsp;Wij waren dus genoodzaakt onzen weg te vervolgen.
« Zoo moge de Heere zqn Woord zegen schenken ; zeide Paulus, mqn reisgenoot, cc bij Hem is geen verhindering om te verlossen door velennbsp;oj door weinigen; op Hem steunen wij (3) Kunnen de weinige woorden, die wij hun hebbennbsp;toegesproken, niet in hen werken als het suur-deessem van het Evangelie?” (4) ® Welkeennbsp;winst, mqn waarde Paulus,” antwoordde ik,nbsp;« zou dezen dag ons opbrengen, wanneer hetnbsp;God behaagde hem te zegenen! Welk een geschenk Zgner goedheid voor die arme menschen !nbsp;Hadden wig hun onze beurs gegeven, zq zou-
(t) Matth. IX: 38. 2 Ciiroii. XIV; tl.
(2) Joh. VI: 45. nbsp;nbsp;nbsp;(3) 1 Sani.
(4) Matih. XIII; 33.
-ocr page 9-den er waarschgnlgk meer vreugd over betoond hebben, en men zou in hnnne stulpen meernbsp;over ons spreken : en wat zou echter goud zqigt;nbsp;geweest, in waarde vergeleken met het Woord,nbsp;dat hunne zielen han zalig malen? (i)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;« ’t Is
Waar , ” zeide Paulus stilstaande , « ja , hetgeen gq zegt is voorzeker waar. Die menschen, dienbsp;onsterfielqke wezens, die weldra hier benedennbsp;niet meer zullen zqn, zouden een weinig goudsnbsp;gekozen hebben boven de eeuwige waarheid,nbsp;het woord vau hunnen God, den eenigen schatnbsp;die verdiend zoo genoemd te worden, die alleennbsp;de rqkdora is der heiligen en van al de heir-scharen des Hemels! Hoeveel onderwqs ligt ernbsp;in die voorkeuze I Welk eene omkeering toontnbsp;zq ons aan in het raenschelijke hart! Koos Adamnbsp;in het Paradqs het goud boven zqn omgangnbsp;met den Heere ? Heeft Jezus, de tweede Adam ,nbsp;in tvien geene zonden gevonden is (2), het gekozen ? Goede God, hoe ver is de mensch,nbsp;Uw Schepsel, van U verwqderd! En zoonbsp;veel te verder mqn vriend, daar al die zorg,nbsp;al die arbeid, waar hij zich mede vermoeit,nbsp;hem als een onverraqdelgke verpligting voorkomt , door God zelve hem opgelegd. Denbsp;Heer beveelt hem te arbeiden, om het ligchaamnbsp;aan de wet te onderwerpen; de zoude neemtnbsp;hieruit gelegenheid om bet hart tot dienstbaarheid te brengen, dat geene andere wet behoordenbsp;(()Jac. 1:2!.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(2) ! Pelr. II: 22.
-ocr page 10-te kennen dan de liefde van zgn God. Werk , handel, kwel u, herhaalt zg eiken dag, elknbsp;oogenblik , daarna zult gq rusten , en u bezignbsp;houden met uwe ziel; maar de mensch, diennbsp;het goud verleid heeft, zal nimmer rusten. Zienbsp;daar ginder een al le klaar bewijs. Daar bovennbsp;ons bestijgt met moeite eene bende menschennbsp;het steile voetpad : het zijn sluikers ; zg dragennbsp;ieder tachtig of honderd pond tabak of zout;nbsp;welk eene vermoeijenisl Zij hqgen en gaan gebuktnbsp;onder den last. Onder hen zijn meer oude dannbsp;jonge lieden; zq hopen misschien twee of drienbsp;kroonen met hun vracht te winnen; zij rekenennbsp;na wat gebruik zij van die winst zullen maken;
zg verblqden er zich over...... en, terwijl
zg , omringd van duizend gevaren , en vervolgd door de grenswachters, door het bosch trekken, kan een kogel hen , in dezen eigen nacht,nbsp;in Gods tegenwoordigheid doen verschijnen.
« Schrikkelijke gedachte! Maar niet eens zgn de kogels der grenswachters daartoe noodig.nbsp;Is de mensch, in alle levensstanden, niet eikennbsp;dag, elk uur des dags, het oogenblik nabij ,nbsp;waarin hij rekenschap zal afleggen ? Is hij , dienbsp;zich in zgn huis opsluit, waar geen vijand hemnbsp;kan genaken, en waar elk uitwendig gevaarnbsp;op het zorgvuldigst van is verwijderd; is hij ,nbsp;die zich omringt met allerlei voorzorgen , metnbsp;verdubbelde oplettendheid, met al de voorbehoed- en geneesmiddelen der kunst, en met de
-ocr page 11-vleqerqen zijner ^alsche vrienden, of hij die gezondheid en die krachten, die hg met schrik voelt verminderen of verdvrijnen , mogt behouden , of terug bekomen; is hq zelf, die in denbsp;kracht en de vreugd des levens , naar het schqnt ,nbsp;de meeste vastigheid heeft op aarde , en nog innbsp;langen tqd niet aan zijn afreis heeft te denken ;nbsp;zijn al die vreedzame en rustige stadbewonersnbsp;daarom meer van de eeuwigheid, de ernstigenbsp;eeuwigheid, verwijderd, dan gindsche ongeluk-kigen , die ei^ mede schqnen te spotten ? Is denbsp;adem des levens , die den geleerde in zijn boekvertrek , den kunstenaar in zijne werkplaats, dennbsp;handelaar te midden van zijn bedrqf, de borstnbsp;doet zwellen en inkrirapen, is die adem desnbsp;levens onafscheidbaar van hun broos ligchaamnbsp;van stof: of zou Hij , wiens Almagt alleen zielnbsp;en ligchaam vereenigt , en hen, van oogenbliknbsp;tot oogenblik houdt zaam verbonden , zou Hij ,nbsp;door eenige bijzondere belofte gehouden zqn,nbsp;hen niet te scheiden, dan wanneer men er opnbsp;bedacht is? Is er iemand, die zeggen kan:nbsp;heden zal de Heer mg niet doen wederhecren?
Wg zelve, mqn vriend, zullen wg den dag van morgen zien ?
(t Gave God , dat Herman , dat al de arme bergbewoners er zoo over spreken konden als wg er thans over spreken! (Gave God , lezer ! datnbsp;ook gg het kondet doen!) Zou de Christen het
(t) Psalm XC : 3,
-ocr page 12-- 12 —
eind zgner dagen vreezeu ? Zou de onzekerheid van zgn leven het hem verbitteren, of de zekerheid van zijn naderend einde de aangenamenbsp;en stille gerustheid verstoren , die zgne ziel vervult ? — Ja , ik begrgp de onrust van Hem , dienbsp;in Christus geen rust heeft: niets vervfondert mqnbsp;in hem ; zqne goddelooze en godtergende woorden,nbsp;zijne spotternqen, zqn onverschrokken bonding,nbsp;zqn gemaakt voorkomen van vrede, de gekunstelde vrolqkheid die hq vertoont, om de ernstige gedachte des doods te verwijderen ; al dienbsp;schqnbare opgeruimdheid en dat naargeestig lag-chen van den wereldling zqn ten slotte niets,nbsp;dan eene pqnlqke poging tegen de verpletterendenbsp;waarheid, die hq met meer angst ontvliedt dannbsp;pest of vuurvlammen. — Geloof mq , Herman ,nbsp;hoe goddeloos, hoe onrustig hq ons voorkwam ,nbsp;ondervindt niet meer inwendige kwelling dan denbsp;meeste onzer meest beschaafde stadsbewoners.nbsp;Een geweten, niet door de liefelqke en troost-rqke stem van Christus bevredigd, is eene schrik-kelqke zaak. De Heilige Geest heeft het verklaard : De dood is voor zulk een geweten denbsp;Korting der verschriiiing (i) , en de vreeze desnbsp;doods de allerhardste dienstiaarheid.” (2)
» Ach, ik weet het, ik weet het 5 het is zoo lang nog niet geleden, dat ook ik zonder Oodnbsp;en zonder hoop in de wereld was (3); dat denbsp;naam van Jezus mq niet meer was dan die vannbsp;(t) Job. XVIII; t5. (2) Hebr. II: 15. f3) Epli. II; I2.
-ocr page 13- -ocr page 14-- i4 -
heid! ... . herhaalde hij , sliistaaude , bd eeti lange poos ten hemel ziende, en dat is geennbsp;droom , geene aangename inbeelding ! Neen ! hetnbsp;is wezenlek, het is zeker: niets, niets kannbsp;zekerder zgn dan deze verrukkende gedachte !nbsp;ó Heere Jezus, ó Heere Jezus! Hoe liefeigk isnbsp;het U te kennen!
Waarom, mqn broeder, blijven zoo vele zielen die kennis weigeren ? Helaas ! zq zqn tenbsp;beklagen, tegen een’ Herman, die het doornbsp;verharding weigert ; hoe velen zijn er , die hetnbsp;door onkunde doen en door misleiding hunnernbsp;leidslieden ! Hoevele zielen, van den leeraar af,nbsp;die dagelqks anderen onderwijst, tot den een-voudigsten ambagtsman toe , hoeveel, overigensnbsp;welgestemde zielen weigeren tot Christus te gaan ,nbsp;omdat zij zich overtuigd houden dat zq Hemnbsp;kennen !”
« Gq hebt gelqk ,” zeide Panlus zuchtende , «en ik geloof met u, dat de grootste hindernis dernbsp;bekeering, is, dat men zich bekeerd waant. Iknbsp;heb het ten minste ondervonden. Mq heugt denbsp;tqd , dat ik voor een qverig Predikant wierd gehouden; ik predikte toen dikwijls, en de menigtenbsp;liep zamen om mij le hooren. Ik twijfelde ernbsp;niet aan of ik was Christen; en zelfs dacht iknbsp;het meer te zqn dan andere , maar ik was eennbsp;hoogmoedige voor den Heere. Vol vertrouwennbsp;op tnqn verstand, en steunende op mijne deugden en mijn gedrag, dat voorzeker uitwendig
-ocr page 15-boven alle ierisping was, vond ik voldoening in de gedachte, dat ik, in menigerlei opzigt, denbsp;bewerker mgner zaligheid was ; en Jezus scheennbsp;mg alleen dat Ie doen, wat ik niet zelf konnbsp;volbrengen. Gedurende vier jaren predikte iknbsp;deze leer des doods. Mjiar de Heer heeft mijnbsp;genade bewezen. Het was door een dorpsleeraarnbsp;uit het land van Waad, in Zwitzerland, nietnbsp;ver van de streek waar wg thans zijn, dat iknbsp;uit dien akeligeu slaap gewekt werd. Ik reisdenbsp;door zijn dorp, ik preekte er. Bij het uitgaannbsp;der kerk naderde hg mij met een treurig ennbsp;ernstig gelaat, en zeide aanvankelgk niets andersnbsp;dan deze woordeif: «Mijnheer, gij schijnt niet tenbsp;weten, dat men, om anderen te bekeeren,nbsp;zelf bekeerd moet zgn. Uw preek is niet chris-telgk, ik hoop dat mijne gemeente haar nietnbsp;zal begrepen hebben.” «Heilzame woorden! Zgnbsp;Waren het, met hetgeen die getrouwe dienaarnbsp;van Christus er vervolgens bgvoegde , welke mijnbsp;deden begrgpen , hetgeen mg nu zoo liefelijk isnbsp;te weten en te gevoelen , dat het Jezus is dienbsp;den mensch zalig maakt, en wat het is eennbsp;Christen te zijn.”
« Zeg mg , hoe leide hg het aan ? Ik begrgp dat het niet gemakkelijk moet geweest zijn u tenbsp;doen toestemmen, dat gg niet bekeerd waart ?”
« Het was een zeer godvruchtig man; zgne liefde voor Jezus was blgkbaar in al zgne gesprekken,nbsp;door die liefde was het, dat hg mgn boos hart
-ocr page 16-— i6 —
wist te treffen. Hij begon met mq te overtuigen van zonde , zekerlqk niet van zware en schan~nbsp;delqke vergrgpen naar het oordeel der wereld;nbsp;want ik was onberispelijk in het oog der men-schen : doch hq deed mij zien, dat, hoezeer iknbsp;door allen en door mqzelven voor een braafnbsp;mensch werd gehouden , ik voor God niets Wasnbsp;dan een bevlekt schepsel, een hard, ondankbaar wezen, zonder liefde voor den Heer ofnbsp;gehechtheid aan zqne wetten. Hij bewees hetnbsp;mq zoo klaar, zoo krachtig , dat ik moest zwg-gen. Ik kon niets antwoorden, en zag duidelijk , dat hetgeen ik tot op dien tijd had beschouwd als hoedanigheden en verdiensten, Godsnbsp;goedkeuring waardig, niet anders was dan hui-chelarq voor zqn aangezigt, dan berekening,nbsp;dan bedekte zelfliefde, en in geenendeele hetnbsp;getuigenis van mqne dankbaarheid en van mqnennbsp;eerbied voor mqnen Schepper, noch de vruchtnbsp;van, den Geest (i) Gods. De Predikant, mqnnbsp;waarachtige vader in hst geloof, mq ontroerdnbsp;ziende, hield mq bq zich,, en liet mq tweenbsp;dagen in dien toestand. Ik beken, dat ik beschaamd en beangstigd was; ik zag duidelijknbsp;mijne ellende, en vond geen middel om daarvannbsp;los te worden.”
« Maar kwam de Heer Jezus u niet te voren als een Vriend, als een Verlosser ?”
« Ween , ik was nog te hoogmoedig, en werd
,{t) Gal. V: 22.
-ocr page 17-teruggehouden, door eene , ongelukkig al te gewone verzoeking ; ik vond mq zei ven te slecht, te onrein, om tot Hem te durven gaan. Hoe,nbsp;sprak ik mg zelve toe, terwql ik met grootenbsp;stappen de tuin van de pastorg op en nedernbsp;liep, zou ik nu durven bidden? Op wat grondnbsp;zou ik mg tot God durven keeren, ik, die nietsnbsp;ben dan een ellendig zondaar? 'De tgd van zelfmisleiding is nu voorbg : ik zie thans hoe grootnbsp;mijne schuld voor God is; en ik gevoel maar alnbsp;te wel, dat ik beter moet wezen dan ik ben,nbsp;om Hem aangenaam te zign, en om door Jezusnbsp;le worden aangenomen. — Toen begon ik na tenbsp;denken over mijn verloopen leven, over de opnbsp;mg rustende verpligtingen, en ik stelde eennbsp;nog naauwgezetter en getrouwer levensregelnbsp;voor mg vast. Ik meende vrede te hebben,nbsp;maar, tegen den avond van den tweeden dag,nbsp;nam de Predikant mg mede , om een huisgezinnbsp;in zgne gemeente te gaan bezoeken : en het wasnbsp;te midden van onze wandeling, ik zie nog denbsp;plaats aan den ingang van een bosch, op denbsp;helling van gindschen berg, die zich in het verschiet zoo helder blaauw vertoont, dat hg mgnbsp;zeide: a Welnu, jong man, hebt gg nwe zondennbsp;Jeeren kennen ? ” « Helaas, ” antwoordde ik , «iknbsp;voel mg zelven veroordeeld voor God.” — « De Heernbsp;z'g er voor gedankt, ” sprak hg, «en drukte mijnbsp;de hand, « maar het moet daar niet bg blgven:nbsp;hoe zult gg daarvan los worden ?” «Ik hoop, ” ant-
-ocr page 18-¦woordde ik, iu het vervolg mg voorzigtiger te gedragen, en de goedkeuring Gods waardig tenbsp;worden.” — « Hoogmoedig mensch, ” hernam hij,nbsp;ct gij wilt dan uzelven zalig maken?” Ik zag hemnbsp;met verwondering aan, want ik begreep hemnbsp;niet. «Ja,” ging hg voort, « gij zoudt tot Jezusnbsp;willen gaan met deugden, eigenschappen ennbsp;werken, die boven berisping zqn ; dat is te zeggen , dat gij zoudt willen doen hetgeen Jezusnbsp;alleen gedaan heeft. Ga , Mgnheer! ga tot diennbsp;liefdergken Jezus met al uwe zonde, met al uwenbsp;onreinheid, zoo verlangt hij u; want het zijnnbsp;niet de gezonden, die de opperste Medicijnmeester is komen zoeken, het zijnde zieken{\);nbsp;en de hopelooze zieken, die hg wil genezen.nbsp;Welnu! zie mg nog eens aan. Wilt gij dat iknbsp;het u herhaal ? Zoo als gij nu zqt, wil Christusnbsp;u zalig maken, en Hij is almagtig en geheelnbsp;lielde : verstaat gg het nu?” « Ia,” zeide ik metnbsp;ontroering , «ik heb het verstaan, ik gevoel, dat Hijnbsp;het Lam Gods is , dat de zonde der wereld wegneemt.quot; (2) Sedert dien dag begon ik vrede tenbsp;vinden. Zwak, en niet wel bevestigd, had iknbsp;zekerlijk veel twgfelingen, veel zwakheden;nbsp;maar Hij, die, in zgne barmhartigheid, dat werknbsp;begonnen had, is getrouw (3) geweest; zijnenbsp;getrouwheid is van geslachte tot geslachte (4).'
(i) Matlh. IX: 12, i3. (2) Joh. I; 29.
(3) 1 Cor. I : 9. nbsp;nbsp;nbsp;(4) Psalm CXIX : 90.
-ocr page 19-— 19 —
Hij heeft mq niet verlaten, nu 0eet ik, in wien ik geloofd heb (i); ik weet, dat mqne behoudenisnbsp;mgn werk niet is; ik weet en ik geloof, datnbsp;hetgeen Christus gedaan heeft, mqne ziel zalnbsp;behouden, dat mijne verlossing volbragt is, ennbsp;dat Hij, die mq gekocht heeft met zijn bloed,nbsp;mij uit genade zal heiligen door zqnen Geest !nbsp;ö Waarom kan ik dit niet aan alle menschennbsp;doen begrijpen !”
« Laat ons ten minste trachten , die liefelqke en vertroostende waarheid rondom ons te verspreiden , laat ous haar verkondigen aan die menschen , die zich verraoeqen en kwellen om denbsp;dingen dezes levens; laat ons hun zeggen:nbsp;Werkt voor uwe ziel, houdt u bezig met uwenbsp;zaligheid. Daar schuilt menige Herman, mqnnbsp;Waarde Paulus, onder een minder ruw uiterlqknbsp;dan die arme bergbewoner , daar zijn vele zielen , die denzelfden slaap slapen, vele zielen,nbsp;die , als deze houthakker, zich van Christus af-keeren, om dat zij zich Hem als een hard en
streng meester voorstellen..... o Mijn vriend !
Laat ons met liefde , en zonder moede te worden , hun zeggen , dat Jezus zachtmoedig is en nederig van hart {a) , dat Hq de vriend van zondaren (3) is; dat Hij niet op onze heiligheidnbsp;ziet, maar op onze behoefte om geliefd, gehol-
(J) 2 Tim. I : 12. (3) Matth. XI: (9. |
(2) Malth. XI; 29. |
20
pen, behouden te worden ; dat Hq rqk is voor de armen, krachtig voor de zwakken; rein voornbsp;de onreinen. Laat ons deze teedere uitnoodigingnbsp;der Goddelqke liefde aan allen rigten: Komt,nbsp;jl:omt tot mij , die vermoeid en belast zpt, en iknbsp;zal u rust geven ,• (i) en bovenal, laat ons bqnbsp;herhaling hun toeroepen, dat al die weldadennbsp;genadegiften zqn, dat om haar te verkrqgennbsp;slechts één ding noodig is : haar niet te weigeren.”
Paulus drukte mq zwqgend de hand; na eenige oogenblikken voegde hg er bg : «Misschien leestnbsp;thans Pieter Herman voor uit zgn Boek, dat hetnbsp;bloed van Jezus de zonde wegneemt uit het hart
des menschen....... God geve, dat allen,
tot wie dit woord zal gesproken worden, het met zachtmoedigheid ontvangen, Amen !”
(t) Matth. XI: 23.