-ocr page 1-

, 13

ALS GOD WERKT, WIE ZAL

DAN KEEREN?

-ocr page 2- -ocr page 3-

De biddende Slaaf.

Zeker planter, te Kentucky, in de Veree-nigde Staten van Noord-America, onderhandelde eens met een’ ander over het koopen van eenennbsp;slaaf. Bij zulk een verkoop gaat het doorgaansnbsp;gelijk bij ons met het koopen van paarden ; denbsp;kooper onderzoekt nnauwkeurig naar de deugdennbsp;en gebreken van den slaaf.

«Voorname gebreken heeft Inj niet, zeide de verkooper, als alleen dat hij zieh in den zinnbsp;gezet heeft om te bidden, en dat wil hij nietnbsp;nalaten.” «Daar houd ik waarlijk ook niet van,nbsp;hernam de kooper, maar dat laat er zich welnbsp;uitdrijven.’’ Hij kocht daarop den slaaf, noemdenbsp;dien Cuff en stelde hem aan tot zijn huisknecht.

Al spoedig bemerkte zijn nieuwe heer, dat Cuff, telkens als hij een’ vrijen avond had, naarnbsp;een nabijgelegen boschje ging, sloop hem daaromnbsp;eens achterna, en hoorde den slaaf vurig voornbsp;hem, voor zijne vrouw en zijn huisgezin bidden.

1*

-ocr page 4-

])ea volgenden Zondag ging Cuff naar de kerk ; doch naauwelijks weder te huis gekomen, zeidenbsp;zijn meester tot hem: »hoor eens Cuff, uw hidden bevalt mij niet, gij moet dat nalaten.”nbsp;• Dat kan ik niet, antwoorde deze.” .Gij moet,nbsp;hernam zijn heer;” doch de slaaf betuigde: »hetnbsp;is mij onmogelijk.” «Nu het zij zoo, sprak denbsp;vertoornde heer, gij zult ’s morgens en 's avondsnbsp;vijfentwingtig geesselslagen krijgen, tot dat gijnbsp;gehoorzaamt.” » Ik kan niet gehoorzamen,nbsp;mijnheer,” en hij liet zieh geduldig de vijfentwintig slagen geven, en zong, terwijl hijnbsp;opstond:

Het zal niet lang meer duren,

Dan ga ik heen, naar hoven.

De zuchten en de tinnen Verwisselen daar in loven !

De heer in zijne woning teruggekomen zijnde, ontving zijne vrouw hem met de vraag: »maarnbsp;waarom laat gij den slaaf toch niet bidden alsnbsp;hij wil; het hindert ons immers niet?” «Neen,nbsp;zeide de vertoornde planter, op mijne plantagenbsp;duld ik geen slaven welke bidden; volstrektnbsp;niet.” Hij ging daarop naar zijne kamer, ennbsp;legde zich ter ruste neder; maar, opmerkelijknbsp;was het, hij kon niet slapen. Hij gevoelde eennbsp;onrust des harten, welke hij tot nog toe nietnbsp;gekend had; zijn gemoed werd vervuld met velerhande en soms zeer ernstige denkbeelden, en

-ocr page 5-

zijn leven en zijne daden stelden zich aan zijnen geest voor, op eene wijze, welke hij te vorennbsp;nimmer had ondervonden, kortom: zijn gewetennbsp;ontwaakte, de Heer klopte aan de deur zijnsnbsp;harten. Om middernacht wekt hij zijne vrouwnbsp;en Vraagt haar: » kunt gij bidden , lieve vrouw ?nbsp;zoo bid dan toch voor mij?” »Ach neen, herneemt zij, dat ben ik reeds lang vergeten.’’nbsp;»Is er dan niemand die bidden kan,’’ vraagt hijnbsp;weder in den onrust van zijn gemoed. «Niemand, antwoord de vrouw, dan Cuff.” »Nunbsp;dan, laat hem roepen; ik moet volstrekt iemandnbsp;hebben die voor mij bidt.” Cuff komt, zijnnbsp;heer ziet hem beschaamd en verlangend aannbsp;en zegt: »Cuff! kunt gij voor nwen heer bidden?’’ »Ja, antwoord deze, dat doe ik reedsnbsp;sedert lang.” Hij bad daarop om genade voornbsp;zijnen heer, en de Heer in den Hemel verhoordenbsp;zijn gebed.

De planter werd bekeerd en leerde toen zelf bidden.

Het vrome Kind en de liei-densclie Slaaf.

Vooi' omtrent drie jaren, (dus verhaalt een Engelschman die zich een’ gernimen tijd in de

-ocr page 6-

Indičn had opgehouden,) reisde ik van Bombai over land, om door dit langer oponthoud mijnenbsp;verzwakte gezondheid weder te herstellen.

Op zekeren dag, toen wij onze tent in een aangenaam dal hadden opgeslagen, ging onsnbsp;dochtertje met eenen slaaf, W'elke haar moestnbsp;oppassen, wandelen en kwam in de nabijheidnbsp;van eenen half vervallenen afgodstempel. Denbsp;slaaf liet het kind eenige oogenblikken alleen,nbsp;ging ter zijde af, en deed zijn gebed voor eennbsp;steenen beeld, hetwelk voor de deur van diennbsp;tempel stond. Toen hij terugkwam, vroeg hetnbsp;kind met onschuldige eenvoudigheid aan hem ;nbsp;oSaamy,” (zoo heette de slaaf) «tot wien hebtnbsp;gij daar gebeden?” »Tot mijnen God,” hernamnbsp;hij. nUw God! zeide de kleine, uw God, Saa-my! maar uw God kan toch niet zien, nietnbsp;hooren, niet gaan, want uw God is maar vannbsp;steen. Mijn God, Saamy, ziet alles, heeft unbsp;en mij gemaakt en heeft alles geschapen.’’

Wij bleven daarna nog omtrent vier maanden aan deze plaats. Saamy liet niet na vóór dennbsp;tempel zijnen God te aanbidden, en ons lievenbsp;kind hield niet op hem zijne afgodendienst tenbsp;verwijten. Desniettemin had hij de kleine hartelijk lief, zoo zelfs dat hij, toen hij vreesdenbsp;dat zij naar Europa zoude terugkeeren, zeide:nbsp;»wat zal dan de arme Saamy beginnen, als denbsp;kleine Missy naar Engeland gaat? Saamy heeft

-ocr page 7-

geen rader noch moeder meer,” waarop zij antwoordde : gt; o Saamy! wanneer gij mijnen God liefhadt, dan wil Hij ook uw vader en uwnbsp;moeder zijn.” De oude man beloofde daarop,nbsp;met tranen in de oogen, haren God te willennbsp;liefhebben. »Ja maar, zeide zij, dan moet gijnbsp;ook mijne gebeden leeren, ” en zij leerde hemnbsp;het lOnze Vader,” de geloofsartikelen en harenbsp;morgen en avond gebeden.

Op zekeren morgen, toen het huisgezin tot de morgen-godsdienst-oefening bij elkander was,nbsp;kwam Saamy onverwacht en uit eigene beweging in de kamer, nam zijnen tulband van hetnbsp;hoofd, leide die op den grond, knielde neder,nbsp;en bad mede.

Sedert dien tijd ontstond er eene merkelijke verandering in zijn gedrag, inzonderheid betoonde hij eene meer en meer toenemende belangstelling in het Evangelie. Spoedig daarop begonnbsp;hij zich vlijtig in het lezen te oefenen, tennbsp;einde den Bijbel te kunnen lezen, en het duurde werkelijk niet lang of bij kon in de christelijke gemeente opgenomen worden.

Wie denkt, bij het lezen van dit verhaal, niet aan hetgeen geschreven is: » Uit den 'mondnbsp;der hinderen en der zuigelingen hebt gij sterktenbsp;gegrondvest f om uwer tegenparty wille i om dennbsp;vijand en wraahgierigen te doen ophouden.nbsp;Psalm VIII; 3.

-ocr page 8-

God gebruikte deze kleine lot een werktuig ter verheerlijking Zijns Naams, vermits deze arme slaaf door haar zijnen Heiland leerde kennen.

Leert van dit kind uwen Heer te belijden voor de menschen, zoo zal Hij ook u belijden voornbsp;zijnen Hemelschen Vader, en bid:

» Vervul mijn hart met lof en dank,

» Zoo dikwijls ik Uw Naam ook noeinc;

« En maak dat ik mij levenslang O Bij elk in ü beroeme

Evang. Gez. 42: 14.

Het nieuwe Kleed.

Eeu Indiaan en een geleerde woonden te za-men eene godsdienst-oefening bij, en werden onder dezelve gebragt iot besef van hunnen zondigen en verlorenen toestand.

J)e Indiaan mogt zich al kort daarop over Gods genade verheugen; doeh de geleerde daarentegen bevond zich eenen geruimen tijd in eenenbsp;zeer onrustige en angstvolle gemoedsgesteldheid,nbsp;welke hem bijna tot vertwijfeling bragt; totdatnbsp;eindelijk ook voor hem de zon der ontfermendenbsp;liefde met hare verkwikkende stralen opging.

Eenigen tijd daarna ontmoette hij den Indiaan en vraagde hem : » hoe komt het toch dat iknbsp;zoolang in eenen inoedeloozen toestand daarheen

-ocr page 9-

moest leven, terwijl gij zoo spoedig rust en zie-lenvrede gevonden hebt?” »o Broeder, hernam de Indiaan, dat wil ik u zeggen. Zie! daar isnbsp;een rijk vorst, die u een nieuw kleed wilnbsp;schenken; gij beziet uwen eigenen rok en zegt:nbsp;»mijn kleed is nog zoo goed, mij dunkt, datnbsp;zal het nog wel eenigen tijd uithouden, ik gebruik dat nieuwe nog niet.” Daarop biedt dienbsp;vorst mij dat nieuwe kleed aan; ik bezie mijnnbsp;oud kleed en zegt: »dat deugd niets meer;” iknbsp;werp het weg en neem dadelijk dat nieuwenbsp;kleed. Juist zoo ging het ons, mijn broeder!nbsp;Gij beproefdet of tiwe oude geregtigheid nietnbsp;nog eenigen tijd toereikende was, en gaaft dienbsp;zoo ongaarne over; maar ik, arme Indiaan I hadnbsp;niets, daarom was ik op eenmaal zoo verheugdnbsp;de geregtigheid van onzen Heer Jezus Christusnbsp;te ontvangen.”

Bij dit verhaal, lieve Lezer! moet gij vergelijken de woorden van Jesaia, hoofdst. LXI: 10 en Matth. XXII; 11-15, en zie gij wel toe hoenbsp;het met uw kleed gelegen is.

-ocr page 10-

lO

MARIA LOTHROP,

overleden te Boston, in de Vereenigde Staten, den d8 Maart d83d, oud 6 jaarnbsp;en S maanden.

De Heere roept de zijnen zonder onderscheid van leeftijd. Zoo Hij sommigen doet ontwakennbsp;terwijl zij reeds met een voet in ’t graf staan,nbsp;worden anderen reeds in hunne prilste jeugdnbsp;door Hem bekeerd.

En niet alleen dat die roepstem der genade plaats kan hebben bij 't aanbreken van den dageraad zoowel als ter laatster ure, maar denbsp;beide uiteinden des levens worden door de wedergeboorte ook nog in andere opzigten gelijknbsp;gesteld. Want moet de grijsaard niet een kindnbsp;worden om een discipel van Christus te zijn;nbsp;en word een kind door die hartverandering nietnbsp;eenigermate bekend met de gevoelens, de ge-daehten en de ondervinding des grijsaards ?

-ocr page 11-

11

Maria Lothrop werd geboren te Boston, den 13 December 182-4. Hare moeder welke overtuigdnbsp;was dat de godsdienstige opvoeding zeer vroegnbsp;begonnen moet worden, onderhield haar overnbsp;God toen zij nog geen twee jaar bereikt had,nbsp;en wist de eenvoudigste en innemendste middelen te gebruiken om zich van de kleine tenbsp;doen begrijpen. Dan eens gaf zij haar een bloemnbsp;of soortgelijk voorwerp en zeide haar daarbijnbsp;dat er een God in den hemel is die dat allesnbsp;geschapen heeft, een God vol goedheid, die denbsp;kleine kinderen lief heeft en naar hunne gebeden hoort. Dan w'eder als de wind loeide ofnbsp;als er bij een onweder eene zware stortregennbsp;viel, onderrigtte zij haar dat dezelfde God ooknbsp;alle die natuurverschijnselen doet plaats hebben,nbsp;en op die wijze leerde zij haar God te vreezennbsp;zoowel als lief te hebben.

De kleine Maria woonde regelmatig de huis-dienst bij, en zij werd daarbij van hare tederste jaren af tot aandacht, tot nadenken en tot bidden gestemd. O hoe dwaas en hoe schuldig zijnnbsp;die ouders die zich niet haasten om het goedenbsp;zaad te strooijen in de harten hunner kinderen,nbsp;en dezelve laten volgroeijen met ’t rampzalignbsp;onkruid dat een bedorven wereld daarin zaait,

Maria’s moeder volgde de bijna algemeen aan-genomene gewoonte niet op, om de kinderen **nige kleine gebeden van buiten te doen lee-

-ocr page 12-

ren, welke dan des morgens en des avonds door lien opgezegd worden, zonder eenig nadenken,nbsp;zonder dat zij die begrijpen en zonder dat zijnbsp;er eenig nut uit trekken tot ontwikkeling vannbsp;hun geloof. Die sleurraethode zal eerder eennbsp;tegenzin in godsdienstige werkzaamheden verwekken als daartoe opleiden. Mevr. Lothropnbsp;beter ingelicht dan zoovele andere ouders, lietnbsp;hare kinderen slechts ččn enkel gebed van buiten leeren, namelijk het Gebed des Heeren. Voornbsp;het overige gaf zij hun een zoo klaar mogelijknbsp;denkbeeld van hunnen bedorvenen toestand ennbsp;van de liefde Gods in Christus; en zoo bragt zijnbsp;er hen langzamerhand toe om in hunne eigenenbsp;kinderlijke taal hunne behoeften en wensehennbsp;aan God voor te stellen, terwijl zij met zachtheid, minpassende uitdrukkingen wanneer dienbsp;voorkwamen deed verbeteren. Haar verlangennbsp;was dat de kinderen hunne nooden aan hunnennbsp;Hemelschen Vader met dezelfde vrijmoedigheidnbsp;als aan hunne ouders zoude bekend maken,nbsp;doch met groote eerbied en diep ontzag. Zoonbsp;doende leerden zij nog zeer jong zijnde uitnbsp;hunzelven bidden, tot dat Oneindige Wezen dienbsp;de smeekingen van jonge kinderen niet versmaad.

Naauwelijks vier jaar oud toonde Maria reeds eene levendige belangstelling in alles wat denbsp;godsdienst betrof. Dikwijls vroeg zij hare moe-

-ocr page 13-

lO

der of hare leermeesteres om haar eenige plaatsen uit de Schrift voor te lezen, inzonderheid zulke waar van kleine kinderen gesproken word.nbsp;Zij hield véél van het 21 Capittel der Openbaring, waar de hemelsche heerlijkheid en gelukzaligheid beschreven word. Ook luisterde zijnbsp;met eene bijzondere ingenomenheid naar de be-rigten van de werlczaamheden der zendelingen,nbsp;en het grootste gedeelte van hetgene in haarnbsp;spaarpot kwam, deed zij in de bus voor hetnbsp;Zendelinggenootschap.

In Augustus 1830 toen verscheidene zendelingen naar Indiën onder zeil zouden gaan, nam Maria daar zulk een levendig deel in en spraknbsp;daar zoo dikwijls over, dat hare moeder haarnbsp;mede nam naar het schip om bij derzelver vertrek tegenwoordig te zijn. In het terugkomennbsp;zoide zij: » Mij dunkt die zendelingen moetennbsp;zich wel gelukkig voelen om de arme Heidenennbsp;te gaan onderwijzen. Ik ben regt blijde dat ernbsp;zoo vele vertrekken. Als God mij in ’t levennbsp;laat dan hoop ik ook eenmaal zendelinge tenbsp;worden. Wat zal ik die Heidenen veel van onzen lieven Heer Jezus te vertellen hebben.”

Zulke woorden zouden niet veel beteekenen, en wjj zouden ook weinig waarde hechten aannbsp;Iet gesnap van een klein kind, dat dikwijls hetnbsp;door haar gehoorde napraat, zonder veel aannbsp;ten zin der woorden te hechten; maar Maria

-ocr page 14-

i4

deed meer als over de heilige dingen te praten, zij toonde door haar geheele gedrag dat zij in-dedaad een vernieuwd hart bezat. Zonder eenenbsp;op hare jaren kwalijk geplaatste deftigheid aannbsp;den dag te leggen, vermeed zij in den omgangnbsp;met andere jonge meisjes zorgvuldiglijk al watnbsp;ongepast of laakbaar was. Hare leermeesteressennbsp;herinneren zich niet haar ooit ernstig te hebbennbsp;moeten berispen. Jegens hare ouders eerbiedignbsp;en gehoorzaam, was zij in den omgang metnbsp;hare broeders en zusters zachtzinnig en toegeeflijk, Wij willen hier een paar trekken uit haarnbsp;karakter verhalen die ons merkwaardig toeschenen, en wij zouden dengenen beklagen die daarin slechts kinderachtige beuzelingen zag. Eensnbsp;sloeg haar een jonger broertje die deswegensnbsp;gestraft wierd. Daarover bedroefd gewordennbsp;nam zij haar broertje bij de hand en ging metnbsp;hem uit de kamer, en toen zij vervolgens terugkwam zeide zij aan hare moeder: gt;ik geloofnbsp;niet dat mijn broertje mij voortaan meer slaannbsp;zal.” Hare moeder ontdekte naderhand dat zijnbsp;met hem was gaan bidden. Op een ander keernbsp;had men haar beloofd haar mede te nemen naarnbsp;eene Dame die veel van haar hield, maar opnbsp;het oogenblik zelf ronden hare ouders beternbsp;haar te huis te laten. Maria had zich veel genoegen Van dit bezoek voorgesteld, zoodat zij zeeinbsp;teleurgesteld was toen hare moeder haar di;

-ocr page 15-

i5

ďeide. Hoewel hare ocfgen volschoten deed zij haar best om te lagchen, en zeide zij: »moederlief ’t is immers niet zondig dat ik ween, iknbsp;Voel de tranen bij mij opkomen.....”

Vaders en moeders ! gevoelt gij al het aandoenlijke , wij zouden bijna zeggen het verhevene , dat er in dit antwoord van een kind van vijf jaar gelegen is? Welk ander middel dannbsp;dat der Christelijke Godsdienst, welk ander boeknbsp;dan de Bijbel, welke andere kracht dan die vannbsp;den Heiligen Geest, zoude uwe kinderen eenenbsp;zoodanige zachtmoedigheid en ondergeschiktheidnbsp;kunnen inboezemen, dat zij zelfs door onwillekeurige tranen vreezen ongehoorzaam te zijn?nbsp;Welligt klaagt gij dat uwe kinderen met ongehoorzaamheid en ondank uwe zorgen vergelden , maar — de hand op het hart — wiensnbsp;schuld is het ? Hebt gij alles wat in uw vermogen was aangewend om hen de vreeze desnbsp;Heeren in te prenten? Hebt gij ze aan Jezusnbsp;aangeboden opdat Hij hun de handen zoude op-leggen en voor hen bidden ?

De kleine Maria had eene zwakke en sukkelende gezondheid; verscheidene keeren was zij reeds zwaar ziek geweest, toen zij in haar zevende jaar teekenen gaf van niet lang meer tenbsp;zullen leven. Zij werd bijna geheel lam en buiten staat om zichzelven in iets te helpen. Zelfsnbsp;baar hoofdje kon zij slechts met moeite omleg-

-ocr page 16-

i6

gen ; hare ademhaling was niet vrij, en somtijds verloor zij het bewustzijn door hevige krampaanvallen. Maar hoe geduldig was zij niet innbsp;die langdurige ongesteldheid. Een kind overwonnbsp;hier de smart, ja zelfs de dood; maar het wasnbsp;een Christenkind! Zij schepte veel genoegen innbsp;het voorlezen van godvruchtige gezangen die zijnbsp;te voren van buiten had geleerd. Zij bad veelnbsp;en dikwerf, voornamelijk om geduld te ontvangen onder de beproevingen die God haar toezond. Eens dat zij dacht dat haar einde daarnbsp;was, riep zij hare zusjes tot zieh en smeektenbsp;hen om zich toch op de zaken van het koningrijke Gods toe te leggen. «Belooft mij,” zeidenbsp;zij, » dat gij God om een nieuw hart vragen

zult en dan----o wat zal ’t u dan gemakkelijk

wezen tot Hem te bidden. Ik dacht ook eerst dat het zeer moeijelijk zoude wezen en dat Godnbsp;mij nimmer een nieuw hart zoude geven, maar..nbsp;Hij zal u verhoeren, want Hij zegt: lek hebhenbsp;lief die mij liefhebben en die mij vroeg soeckennbsp;sullen mij vinden.”

Daar wij niet alles verhalen kunnen, bepalen wij ons tot de omstandigheden die hare laatstenbsp;oogenblikken kenmerkten, en die wijzelve nietnbsp;zonder aandoening lazen. Het was in den nachtnbsp;van don 17 Maart 1831, tegen 10 ure, dat zij tegen mij zeide: »Kom hier Mevr, H..... go op uwe

knieën liggen, digt hij mij en liid voor mij ,

-ocr page 17-

17

maar hoog op.’’ Toen ik begonnen was herhaalde zij met eene zekere verheffing van stem: .Och, Heere! kom mij te hulpe.” ďk bemerktenbsp;dat terwijl ik bad zij met meer ruimte ademnbsp;haalde, en daarom bad ik langer dan ik andersnbsp;gedaan zoude hebben. Nadat ik geëindigd had,nbsp;zeide zij op een’ toon die ik nooit vergeten zal:

• nbsp;nbsp;nbsp;Lieve Mevr. H. uw gebed heeft mij goed gedaan, God heeft het zekerlijk verhoord en Hij

heeft mijne smerten een weinig verligt.....”

Zij kwam ook indedaad wat meer tot rust en genoot een half uur slaap. En hoewel vervolgens hare kwaal verergerde, scheen zij vertroostnbsp;en inwendig versterkt, gelijk als zij het in dennbsp;loop harer ziekte geweest was, als men haar ietsnbsp;uit de Schrift voorlas of een gezang zong. Zijnbsp;koos zelve eenige gezangen uit en verzocht onsnbsp;ook, haar iets voor te lezen over het lijden vannbsp;den Heere. Ook zeide zij een paar keeren;

• nbsp;nbsp;nbsp;Zingt mij iets daar van den hemel in komt.”nbsp;Ten vier ure verzocht zij andermaal dat ik metnbsp;haar bidden zoude, en toen ik ophield zeide zij :

• nbsp;nbsp;nbsp;Och ga nog voort, blijf toch bidden.”

Zij leefde nog tot acht ure, toen hare ziel opvoer tot dien Heiland, dien zij hier beneden zoo zeer geëerd en lief gehad had.

De Leeraar die bij haar sterven tegenwoordig geweest was, een oogenblik daarna de kamernbsp;binnen tredende, riep uit en ik vereenigde mij

-ocr page 18-

met hem: » Gelukkige — gelukkige moeder! Weenen kan ik niet, ik kan u slechts geluknbsp;wenschen en mij met u verblijden.”

Gij vaders.....voedt moe kinderen op in de

leeringe en vermaninge des Heereti. Ephes. VI: -i. Ik ben de Heere moe God, die barm-hertigheid doe aan duizenden dergenen dienbsp;mij liefhebben en mijne geboden onderhouden.nbsp;Exod. XX: 2 en 6.