-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

Onder de geschiedenissen, die ons uit hel leven van onzen Heer en Zaligmaker bewaard zijn, is dienbsp;van zAcciiÉüs voorzeker eene der aantrekkelijkste.

De behoefte die hij aan Jezus gevoelde, de begeerte die hij had om Hem te zien, de hindernissen, dienbsp;hij overwinnen moest om zijn verlangen voldaannbsp;te zien, dit alles doet ons zoo veel belang in dennbsp;man stellen, dat wij ons met hem verheugen,nbsp;wanneer Jezus hem in den vijgenboom ziet, ennbsp;hem vriendelijk toeroept: « Zaccjiéüs , haast u ennbsp;kom af, want ik moet heden in uw huis blijven!”nbsp;en meer nog wanneer Hij er vervolgens bijvoegt:nbsp;)) Heden is dezen huize zaligheid gesehied; wantnbsp;de Zoon des menschen is gekomen, om te zoekennbsp;en zalig te maken dat verloren was.” Wie ondernbsp;mijne lezers, zou ik wel durven vragen, wenschtnbsp;niet zulk een zacchéüs te zijn? Menigeen echternbsp;zou voorzeker reeds 'groote reden ^van blijdschapnbsp;hebben, indien hij slechts geleek naar eenen anderen zAccnÉüs, vroeger een arme Heiden, uit wiensnbsp;geschiedenis ik, naar de berigten van den Fran-sehen Zendeling arboussei. , het een en andernbsp;wensch mede te deelen.'

-ocr page 4-

Zaccbéüs mokhanoï, zoo verhaalt gemelde Zendeling, werd te llapourong, in het Blaamce Gebergte in Ztdd-Afriha, geboren. Zijne ouders waren welgestelde lieden, en behoorden tot de aanzien-lijksten van hunnen stam. De vader van onzennbsp;zACCHÉüs was een verstandig man, maar daarbijnbsp;achterdochtig en listig, zoo als dit niet zelden hetnbsp;geval is bij menschen, die hunne vorming aannbsp;eene duurgekochte ondervinding te danken hebben.nbsp;Hij gaf zijnen zoon zekere leefregels, bij welkenbsp;wel niet, gelijk bij timotheüs, de Heilige Schriftennbsp;ten grondslag gelegd werden, maar die toch voornbsp;een’ Heiden zeker veel beter zijn, dan men zounbsp;durven verwachten. Onder dezelve komen b. v. denbsp;volgende foor: )) Wees niet lui; nimmer stijfhoofdig; beklaag u nooit. Wees niet gulzig. Slaapnbsp;even goed na eenen schralen maaltijd, als na wel-gevoed te zijn. Sla uwe makkers nooit. Beroemnbsp;ek u nooit op, dat uw vader een opperhoofd,nbsp;en uwe moeder eene schoone vrouw is.” — Spraknbsp;deze man van zich zei ven, dan zeide hij : » Ik hebnbsp;geenen naam en geenen vrede in mijn land; mijne rijkdommen zijn als een dauw die verdwijnt.” » Denk,”nbsp;sprak hij tot zijnen zoon, » hoe spoedig ik u doornbsp;den oorlog of door ziekte ontvallen kan! wat zal ernbsp;dan van u worden? Dien ieder, die u voeden wil.nbsp;Zorg steeds, dat zijne pels zacht en lenig zij. Hoednbsp;zijne schapen. Roept hij u, dan moet gij bij de handnbsp;zijn; en zijt gg er niet, dan moet men kunnen zeggen, dat gij uitgegaan zijt om brandhout voor hemnbsp;te halen, of iets dergelijks.” Zou men zich niet moeten verblijden, wanneer zoogenaamde christenouders

-ocr page 5-

hunnen kinderen nooit slechtere leefregels gaven, en verdienen zij niet, dat men ze den kleinen inprente?

Wat de vader voorzien had, gebeurde weldra; de vijanden kwamen in het land, vielen ook op hemnbsp;aan, voerden zijne kudde weg en doodden hem. Zijnnbsp;zoon, nu een arme wees geworden, ontkwam echternbsp;gelukkig en werd door iemand van zijne bloedverwanten, Kosi genaamd, opgenomen. Het was toennbsp;voor de Bassouto’s een droevige tijd; de Mantasti’s ennbsp;de Zoula’s, twee naburige stammen, deden gedurignbsp;invallen en verwoestten en plunderden alles; de honger begon zich te doen gevoelen, en hier en daarnbsp;hoorde men zelfs van menscheneters. De nood klomnbsp;al hooger, en het scheen zelfs alsof naar die zelfdenbsp;mate de tvilde dieren vermeerderden, daar men bij dcnbsp;algemeene ellende den tijd niet had om die, zoo alsnbsp;vroeger, uit te roeijen. Vooral had men veel te lijden van de vraatzuchtige hyaena’s.

. Men vindt daar te land eeue soort van deze dieren, die klein, kort en zwartgevlekt is, maar welke alle andere soorten in woestheid verre overtreft, ennbsp;die men daarom tijgerwolf noemt. Het is ongcloo-felijk hoeveel menschen door deze dieren verscheurtlnbsp;of verminkt zijn, zelfs binnen de hutten. Ook onzenbsp;zACCHÉüs kwam niet vrij ; op zijnen regterwang zietnbsp;men nog een rond likteeken, dat hem van den beetnbsp;van zulk eene hyaena is overgebleven. Op eenennbsp;anderen tijd moest hij eens des nachts het gierstveldnbsp;van zijnen neef bewerken. Het regende sterk, hijnbsp;zat in eene hut, en viel in eenen diepen slaajt; eenenbsp;hyaena dringt naar binnen, grijpt hem aan, ennbsp;sleept hem naar buiten. Door den schrik overmand.

-ocr page 6-

schreeuwt cn gilt hij het uit; maar te vergeefs, niemand hoort hem en hij wordt al verder vMrtgesleept, onzeker of het monster hem naar zijne jongen voeren zal, of wel in een of ander hol, om hem daarnbsp;met te meer gerustheid te kunnen verscheuren;' zac-CHÉüs tracht te ontkomen; hij worstelt, trapt met denbsp;voeten, grijpt het dier met beide banden bij het oornbsp;en bijt er in met zijne tanden. Nu brult het monster geweldig van de pijn, en neemt eenen geduchtennbsp;sprong; maar de wind komt onder de schapenvachtnbsp;waarmede onze jongeling gekleed is, doet dezelvenbsp;opzwellen en met een zeker gedruisch scheuren;nbsp;het dier verschrikt, laat zijne prooi vallen, neemt denbsp;vlugt en ZACCHÉüs is gered. Gelukkig had hij nognbsp;tijd en krachten genoeg om zijne hut weder te bereiken , die hij nu niet verzuimt beter te sluiten.nbsp;Toen hij later (na dat hij Christus reeds had leerennbsp;kennen) deze gebeurtenis aan den Zendeling verhaalde, was hij zelf zoo aangedaan, dat hij uitriep:nbsp;)) Geloofd zij de goede Herder, die overal zijne schapen heeft, die als een trouwe hoeder waakt overnbsp;diegenen, welke hem van den Vader toevertrouwdnbsp;zijn, zelfs over hen, welke zijnen dierbaren naamnbsp;nog niet kennen.”

Zijn vader had hem geboden zich voor diefstal te wachten, doch alleen uit een heidensch beginsel;nbsp;uit vrees namelijk van ontdekt en geslagen, ofnbsp;van cene rots nedergestort, of in een’ stroom verdronken te worden. Inlusschen was toch onze jongeling, uit kracht van deze vermaningen, minder aannbsp;dieverij schuldig, dan de andere wilden. Men hadnbsp;hem ook steeds ingeprent, dat hij niemand slaan

-ocr page 7-

ïiogt, omdat hij de zoon was van een opperhoofd, en dit gebod hield hij insgelijks getrouw. Eene duchtige ligchamelijke kastijding had ook eenen gunstigennbsp;invloed op hem, om hem van de zonde der onkuisch-heid terug te houden, die hij eens begaan wilde,nbsp;toen hij juist ontdekt en gestraft werd.

Zaccbéüs had nu den ouderdom van 16 of 18 jaren bereikt en werd, gelijk al zijne landgenooten,nbsp;een jager, in welk bedrijf hij boven velen uitmuntte.nbsp;Het opperhoofd onder wiens bestuur hij zich plaatste,nbsp;en die naderhand ook Christen werd, gaf hem totnbsp;zijn onderhoud tien geiten en eene koe j vervolgensnbsp;trouwde hij met zekere mosiana , eene goede vrouw,nbsp;van welke echter overigens weinig te zeggen valt, ennbsp;hij leefde met haar, naar omstandigheden, gelukkig.

In 1833 vergezelde zacciiéüs, die toen nog den naam mokhanoï droeg, de Zendelingen op hunnen togt naar Thata Bossion als jager, bij welkenbsp;gelegenheid hij zich de liefde van al de togtgenootennbsp;verwierf. Hij was welgevormd, slank, eenigzinsnbsp;klein van persoon, maar zeer verstandig, levendig ennbsp;altijd vrolijk. Eiken morgen verliet hij het reisgezelschap, om met zijne honden en eenige sagaaijennbsp;of spiesen gewapend zijn jagersgeluk te beproeven.nbsp;Weinig bekommerde hij zich over den weg, diennbsp;wij volgden; zijn adelaarsblik wist altijd de wittenbsp;huiven van onze wagens te ontdekken en ons vóórnbsp;den nacht weer te vinden.

Toen nu de Zendelingen bij den stam der Bassou-to’s aangekomen waren, vestigde zacciiküs zich met der woon te Bolilia, eene plaats op vier uren af-stands van den Zendclingspost Moria gelegen. Hier

-ocr page 8-

hield hij zich lang met den akkerbouw en de jagt bezig, zonder zelfs eene enkele maal tot de Zendelingen te komen om hunne prediking aan te hooren,nbsp;enquot;evenwel was hij er eenigzins trotsch op, dat hijnbsp;het was, die hen derwaarts gebragt had.

Later echter kwam hij nu en dan de openbare predikatie bij wonen en bezocht ook soms de Zendelingen in hun huis; maar in de catechisatiën, dienbsp;door alle anderen bezocht werden, wilde hij nietnbsp;komen. » Hoe is dit toch?” vroeg hem eens de Zendeling , n andere menschen komen door u in de catechisatie, en gij komt zelf niet. Gij zijt gelijk aan denbsp;klok, die de menschen oproept om naar de kerk tenbsp;gaan, maar zelve achterblijft.” » Dat is waar,” gaf hijnbsp;ten antwoord; den volgenden dag, liet hij zich alsnbsp;leerling inschrijven, en van toen af kwam hij regelmatig. Zijn leertijd duurde twee jaren, gedurendenbsp;welke hij volmaakt leerde lezen en aanmerkelijkenbsp;vorderingen maakte in de kennis van de waarhedennbsp;der godsdienst. Het bleef ook den Zendelingen nietnbsp;verborgen, hoe veel oorspronkelijks toen reeds innbsp;het gemoed van dezen man verborgen lag, waaraannbsp;vervolgens, door het Evangelie, het geloof, de liefde,nbsp;de ijver, alsmede (het zij tot eer van onzen Zaligmaker gezegd) ook eene groote mate van ootmoednbsp;zich paarden.

Het schijnt dat de tien geboden het eerst indruk gemaakt hebben op zijn hart, althans hij spreektnbsp;altijd van dezelve met grooten eerbied. » De Heer,”nbsp;zeide hij eens, » heeft mij door de wet gevonden.”nbsp;Toen Hij mij zag, sprak Hij tot mij: » gij zijt slechtsnbsp;een worm, mokhsnoï, {hij had toen den naara

-ocr page 9-

zACHÉüs nog niet aangenomen), een nietige woim, zonder leven..” Op eenen anderen tijd zeide hi]:nbsp;1) Ik weet niets; ik weet billeen dat Jezus mij liefnbsp;heeft. Ik roep tot Hem en bid Hem, dat Hij vannbsp;voor mijne zwakke kinderschreden den steen weg-neme , die mij verhinderen zou mij voor zijne voetennbsp;neder te werpen. Ik zucht om in den hemel tenbsp;komen j om de aarde zucht ik niet veel meer. Vooralnbsp;prijs ik de wet, omdat zij mij leert wat ik doen moet,nbsp;hoe ik wandelen moet. Maar ach, ik ben zondernbsp;kracht, zonder verstand, gelijk aan de mol, die innbsp;het donkere rondtast, gelijk aan de dorre grashalmpjes, die over den afgrond hangen en die het geringste windje er in werpen kan; ja aan den rand de^nbsp;afgronds sta ik! Waar is de behulpzame hand, dienbsp;mij redt? De hand van het Evangelie, antwoordtnbsp;mij eene stem vau binnen; daar alleen is behoudenis. Het zwarte komt van ons, het witte van Hem.nbsp;Hij kan. Hij zal ons met zijne geregtigheid bedekken,nbsp;en doet Hij dat, dan leven wij.”

Op eenen anderen tijd weder zeide hij: » Aan den voet van het kruis sla ik de oogen neder, beschaamdnbsp;en bedroefd, zoo als joh-ankes en maria op Golgotha.nbsp;Ik kan den Gekruisten niet aanzien, zoo lijdt Hij;nbsp;voor mij lijdt Hij zooveel! ik moest daar hangen!nbsp;ik verdiende die plaats! Ware ik ter dood veroordeeld , wat zouden mij de beloften mijner viiendennbsp;baten? In mijne tegenwoordigheid zouden zij misschien wel zeggen; » wij zullen in zijne plaats sterven;”nbsp;maar in het aangezigt van den dood zouden zijnbsp;terugbeven van vrees. Ging het petros ook nietnbsp;zoo? Er is slechts één Jezus, die voor anderen

-ocr page 10-

10

sterven kon. Geloofd zij Hij, geloofd zij zijn Vader! Ach, dat ik toch den moed hadde om mijzelven Hemnbsp;geheel en al weder te schenken, zoo als johanhes,nbsp;die zonder veel woorden toch aan zijn kruis stond.nbsp;Maar ik, ik doe zoo als petrus deed. Bij de geringste moeijelijkheid ben ik zoo zwak, als eene vrouw;nbsp;ik zeg met magdalena en sauome: wie zal ons dennbsp;steen van de deur des grafs afwentelen? Waarlijk,nbsp;de Heer zou ook over mij kunnen weenen, zoo alsnbsp;hij over Jeruzalem weende.”

Naauvvelijks had zacuÉüs zich nu in opregtheid tot den Heer bekeerd, of hem trof het gewone lot:nbsp;hij werd door zijne onbekeerde landslieden bespot.nbsp;Sommigen, die zich aan zijnen ijver in de godzaligheid slootten, zeiden; a hij is gek!” anderen meenden,nbsp;dat hij in een’ ziekelijken toestand verkeerde, ennbsp;zeiden : » het zal wel weder overgaan.” Maar zijnenbsp;standvastigheid bragt hen eindelijk tot zwijgen. )gt; Wachtnbsp;maar,” zoo hadden weder anderen gezegd, )i wij zullennbsp;eens zien, of hij in den volgenden herfst nog welnbsp;iets te eten zal hebben.” Doch, in het eerste, zoowel als in de volgende jaren, bevond men dat hijnbsp;zijn vee getrouvv verzorgde, en hoewel hij dikwijlsnbsp;bad en ter kerk ging, zoo ontbrak het hem aan niets.nbsp;Dit moesten de anderen ten laatste erkennen, ennbsp;zich zei ven, in Arergelijking met hem, over onver--schilligheid beklagen.

Op het Paaschfeest van 1841 werd onze nieuwbe-keerde gedoopt, en koos hij zich zelven den naain zACHÉüs; » Avant,” zeide hij, » ik ben kleinnbsp;van persoon, eii ik had, even als zachéüs , veelnbsp;moeite om, Jezus te hooien, daar ik telkens vier uren

-ocr page 11-

11

wêgs te gaan had om ter kerk te komen.” Hij, benevens nog twee anderen, die met hem gedooptnbsp;werden, onderscheidden zich door hun geloof ennbsp;hunne goede werken, door hunne verlichte en opreg-te godsvrucht, zoodat de Zendeling betuigt: n Had iknbsp;van mijnen Zendelingsarbeid geene andere vruchtennbsp;aan te wijzen, dan deze, zoo zou ik toch den Heernbsp;reeds moeten danken, dat Hij mij uit Europa naarnbsp;Afrika gezonden heeft.”

Zaciiéus verzuimde ook niet in het hcidensche dorp, vvaarin hij woonde, en dat hij, om eenennbsp;kranken broeder te kunnen verzorgen, niet wildenbsp;ve)laten, voor den naam van zijnen Heer uit tenbsp;komen, hetgeen hem niet zelden eene hevigenbsp;tegenspraak deed ontmoeten. Eens was hij des zon dags naar den zendelingspost gekomen om ter kerknbsp;te gaan, en nam van daar geneesmiddelen mede voornbsp;eenen kleinen neef, die zeer krank was. Het kindnbsp;stierf, en de troostelooze vader wilde zich verdrinken. )) Neen, mijn yriend,” sprak ZACnÉüs tot hem,nbsp;)) niet alzoo j de Heer heeft slechts het aarden vatnbsp;verbroken, om de kostelijke parel tot zich te nemen,nbsp;nu moeten wij met job ook onderworpen zijn.” Doornbsp;deze en dergelijke toespraken liet de vader zich welnbsp;troosten, maar nu kwam het er nog op aan, hoe hetnbsp;lijk zou begraven worden. Iedereen wilde, dat ditnbsp;naar de oude, heidensche wijze geschieden zou, maarnbsp;zACHÉüs verzette zich daartegen, en het gelukte hem.nbsp;Hij neemt eene spade, ijlt naar buiten, graaft daarnbsp;een graf, wikkelt het kind in zijne beste ossenhuidennbsp;en begraaft het plegtig. Bij het graf leest hij aan denbsp;omstanders den OO'quot;* Psalm voor, zingt vervolgens ^

-ocr page 12-

12

hoewel alleen, een lied en doet overluid een gebed, waarop hij met de treurenden huiswaarts keert. Desnbsp;avonds echter kon de vader het denkbeeld niet verdragen , dat zijn geliefd kind daar buiten zoo alleennbsp;onder de aarde bedolven lag; hij vreesde dat welligtnbsp;de hyaena’s het zouden opgraven en wegvoeren. Vreestnbsp;gij dat,” sprak zachÉüs, » wel nu, dan ga ik heen,nbsp;en slaap dezen nacht op het graf, ora het te-bewaken.” Dit deed hij inderdaad, tot groote verbazingnbsp;van al zijne medeburgers, die zoo veel moed en zoonbsp;scel liefde nog nimmer gezien hadden. De Heernbsp;echter was bij hem, zoodat geen onheil hem genakennbsp;kou.

Op eenen anderen tijd predikte hij den weg des heils in een naburig dorp. Ecne booze vrouw dreigde hem bij die gelegenheid dat zij hem met eenenbsp;spies doorboren zou. )gt; En wat zoudt gij daarbijnbsp;wel gewinnen?” vroeg zachéüs haar zeer kalm. Ditnbsp;enkele woord bedaarde haar zoo zeer, dat hij zijnenbsp;eenvoudige toespraak voortzetten kon. « Als ik ,”nbsp;zeide hij , » gedurende den dag maar c'c'n goed woordnbsp;aanbrengen kon, dan leg ik mij des avonds zeernbsp;gelukkig op mijne mat ter rust. Maar wie bennbsp;ik, om dit te doen ?”

Ecus riep men hem reeds van verre toe: » Kom maar niet hier, wij hebben hier onze góden!”nbsp;«Welke góden?” vroeg hij. » Meent gij , dat zij dennbsp;Heer meer waard zijn, dan de steenen van zijnennbsp;tempel ?” Met deze woorden sloeg hij zijnen Bijbelnbsp;op, zette zich neder, cu las hun Mare. XIII: 1, 2nbsp;voor: » Er zal niet één steen op den anderen steennbsp;gelaten worden.” enz.

-ocr page 13-

13

Tot eenen vriend, dien hij dringend vermaande om toch vlijtig de godsdienstige vergaderingen bijnbsp;te wonen, zeide hij : « Wie zijnen tuin niet onop-lioudelijk bearbeidt, die zal daaruit geene vruchtennbsp;trekken tot zijn eigen onderhoud of dat van anderen.nbsp;Mijn tuin is mijn hart; de spade is het Evangelie,nbsp;en de tuinman mijn Zaligmaker; daarom ga ik altijdnbsp;tot Hem, opdat Hij mij onderwijze; doe gij datnbsp;ook. De Profeet maleacui zegt u en mij in hetnbsp;lydc hoofdstuk van zijn boek: » Ziet, die dag komtnbsp;brandende als een oven.” Wie zou wel gaarne zijnenbsp;woning voor eeuwig in het vuur hebben? Niet datnbsp;Jezus weigert ons allen tot zich te nemen. Komt totnbsp;Mij! zegt Hij in het Evangelie. Hij roept ons, omnbsp;Zijne schatten en eeuwige vreugde te genieten. Hijnbsp;neemt allen aan : kinderen, jonge dochters, vaders,nbsp;grijsaards. Zoo wij daaraan niet willen gelooven,nbsp;Hem niet willen gehoorzamen, dan zullen onzenbsp;vaderen, zoodra zij ons in de rampzalige eeuwigheid zien aankomen, ons toeroepen: » Hoe, komtnbsp;gijlieden ook aan deze plaats der pijn! En gijnbsp;zijt toch zoo dikwijls gewaarschuwd geworden!! —nbsp;De dood is een bode; — weet men, wanneer hijnbsp;komt? Hier geldt noch tegenstreven, noch onderhandelen ; de dood grijpt ons aan; maar de eeuwigenbsp;dood grijpt slechts diegenen aan, die hunne ligcha-men aan de zonde overgeven, die zijn het, welkenbsp;den dood der goddeloozcn sterven. Die Jezus liefhebben, houden ook Zijne geboden. Zegt iemand,nbsp;nu ik ben reeds regtvaardig, waarom zou ik nognbsp;bidden? dan is dit zelfbedrog voor den zoodanigenbsp;reeds de oorzaak van den eeuwigen dood.

-ocr page 14-

14

Dat een zoo ijverig discipel van den Heer zijne naaste bloedverwanten niet kon vergeten, zal wel naauwe-lijks behoeven gezegd te worden. )gt; Lieve vrienden,”nbsp;zoo sprak hij hun dikwijls vriendelijk toe, n komtnbsp;en drinkt toch eens uit de nieuwe, maar goede bron,nbsp;die in Jezus Christus is. Beproeft het slechts eenmaal! Ten jongsten dage zult gij niemand hebben;nbsp;die u te drinken geeft, zoo Hij tegen u is.” Somsnbsp;las hij hun alleen een hoofdstuk uit den Bijbel voor,nbsp;soms ook voegde hij zijne eenvoudige verklaringnbsp;daarbij, maar meest klaagde hij hunnen wederstandnbsp;aan zijnen Heer, en bad dan : » O mijn God ! zoeknbsp;Gij mij onder hen eenen medgezel op mijnen wegnbsp;naar uw huis,” en dan voegde hij er in zijn kinderlijk geloof bij : » mijne Lede zal ik verkrijgen, wantnbsp;ik spreek iimners niet tot eenen doove, maar metnbsp;Hem, die het oor geplant heeftj zou Die niet hooien?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Natuurlijk lag hem voor allen zjjne vrouw mosania na aan het hart. Eens vond hij haar in eenen hoeknbsp;van den tuin in tranen. Waarom weent gij, mosa-HiA?” vroeg hij. n Mijn geweten is zoo ontrust,”nbsp;antwoordde zij in groote verslagenheid. »Het verstoort mijne rust des nachts, en op den dag maaktnbsp;het alles om mij donker. Zelfs bij dag houdt hetnbsp;mij den schrik des doods voor, dien mij mijne zonden veroorzaken. Zoo menigmaal ik van het lijdennbsp;van Jezus Christus hoor, moet ik schreijen. Leesnbsp;ik in den eersten Psalm, dat de goddeloozen zijn alsnbsp;het kaf, dat de wind verstrooit, dan denk ik, datnbsp;dit mij aangaat, omdat ik nog niet in Jezus Christusnbsp;geworteld ben, gelijk die altijd groene boom, die

-ocr page 15-

15

zijne yrueht geeft op zijnen tijd, waarvan in dien zelfden Psalm gesproken wordt. Zie, ik ben zoo koud,nbsp;en dood als het graf.” — » Mijne lieye vrouw,” antwoordde zAcnÉüs, )) word niet moedeloos, vertrouwnbsp;op den Vriend der zondaren. Ook ik ben over u zeernbsp;bezorgd. Ik lees, dat loth genadiglijk gered werdnbsp;uit het verderf van Sodom, en zijne vrouw kwamnbsp;omj dit maakt mij bekommerd. Maar van hoacunbsp;lees ik, dat hij gered werd in de ark, hij, zijnenbsp;vrouw en zijne kinderen j dit geeft mij weder moed.nbsp;O alle gij dorstigen, komt tot de wateren! In ditnbsp;vers roept u de profeet jesaia tot den Heiland. » Godnbsp;zag,” zegt MOZES, »toen Hij den mensch gemaakt had,nbsp;dat het niet goed was, dat de mensch alleen ware,nbsp;en gaf hem eene gezellin.” Zoo denk ik zal het mijnbsp;ook gaan; Hij zal mij u geven tot eene medgezellinnbsp;in de kerk, op de knieën, op het veld en in denbsp;hut. Gij zijt niet verstoeten. Onophoudelijk bid iknbsp;tot God: o Heer! Gij die mij mosiana gegeven hebt,nbsp;maak haar tot uwe dienstmaagd, en mijne kinderennbsp;tot uwe gunstgenooten. Gij hebt ze mij geleend;nbsp;mogt ik hen dan tot uwe eer opvoeden! Geef, wanneer ik hen verlaat-, dat ik voorzeker wete, dat zijnbsp;onder den invloed zijn van uw woord. Neem hennbsp;en hunne moeder in uw verbond op, gelijk Gij mijnbsp;opgenomen hebt.”

Mosiana wies op in de genade en haar hart werd door dezelve vernieuwd. Zij ontving, tot grootenbsp;vreugde van haren man, den Heiligen Doop, en ooknbsp;hunne beide kinderen werden in de christelijke gemeente opgenomen. Zij hebben eenen zoon en eenenbsp;dochter, die zij zorgvuldig opvoeden. Zijn zoontje.

-ocr page 16-

16

FXizA genaamd, de oudste der kinderen, zit reeds dikwijls op zijns vaders schoot in de kerk. Dezenbsp;leert hem het abc, waarvan hij reeds bijna al denbsp;letters kent, terwijl ook zulk een godvruchtig vader niet verzuimt dikwijls met hem te bidden. » Wanneer hij,” zegt zACuÉüs, »van mij het Evangelienbsp;leert, zoo zal hij, wanneer hij grooter wordt, daarvan niet afwijken. Zoo ik vóór hem sterf, zal hijnbsp;zich beijveren om mijne plaats te vervangen. Wilnbsp;men hem verleiden, zoo zal hij antwoorden: » Zal iknbsp;datgene verwerpen , wat ik van mijne kindschheidnbsp;af als ingedronken heb? Zou ik mijnen vader nietnbsp;navolgen, zou ik weder wild worden, gelijk de dieren des velds ?” Zoo als ik hem voorga, zal hij volgen, en mogt hij ooit den regten weg verlaten, dannbsp;zal er wel iemand gevonden woorden, die tot hemnbsp;zegt: » ELIZA, zoo sprak uw vader niet, zoo heeftnbsp;hij nooit gehandeld.” » O hoe vreeselijk,” zeide hijnbsp;nog niet lang geleden, » zoo ik mij ten jongsten dagenbsp;eens van mijne kinderen beroofd zage! Zoo ik eensnbsp;moest zien, dat zij aan de linkerhand van den Reg-ter geplaatst wierden! Maar neen, ik heb goedennbsp;moed, de Heer Jezus heeft immers zelf gezegd: Laatnbsp;de kinderen tot mij komen. En wanneer ik dan totnbsp;Hem zeg: Heer! ik wenschte, dat, waar ik ben,nbsp;ook die bij mij waren, die Gij mij gegeven hebt;nbsp;zou Hij mij dan niet hooren?”

Zie daar, waarde lezer! wat ik u uit het leven van onzen lieven zacchéüs wilde mededeelen. Is hetnbsp;niet zoo, bevestigt zijne geschiedenis niet op nieuw,nbsp;dat de Zoon des menschen gekomen is, om te zoekennbsp;en zalig te maken dat verloren is? Wij willen nu

-ocr page 17-

17

nog ten slotte ecnige voortrefFelijke gezegden van za-ciiÉüs laten volgen, die gij zeker met verbazing en blijdschap lezen zult, omdat gij er uit zien kunt,nbsp;wat de genade Gods vermag. In weinige jaren tochnbsp;kwam deze blinde Heiden, die niets geleerd had dannbsp;zich voor hout en steen te buigen, tot eene zoo verlichte kennis en zulk eene, wel eenvoudige, maarnbsp;niet minder opregte en innige godsvrucht, dat hijnbsp;duizenden onder ons beschaamt. Duizenden die, opgevoed en onderwezen in het Christendom, hunnennbsp;naam en hunne belijdenis schande aandoen. O! raog-ten dezulken bedenken, wat het eenmaal te zeggennbsp;zal zijn, op zoo groote zaligheid geen acht te hebbennbsp;gegeven, welke hun van de jeugd af is verkondigdnbsp;geworden. Mogt het Gode behagen hen door ditnbsp;beschamende voorbeeld van eenen Heiden in de zielnbsp;te treffen, opdat zij hunne toevlugt namen tot diennbsp;zelfden Heiland, in wien zachéüs zijne zaligheidnbsp;vond!

Onder de gedachten en spreuken, die ons van hem bekend geworden zijn, merken wij de volgende op.

Het geweten. — Er is geen mensch op aarde, die, geen geweten heeft; eene stem Gods, die in ons allen spreekt. Het is eene vriendelijke stem, dienbsp;zwijgt, wanneer men het goede doet, maar ons beknort, wanneer men zich aan het booze overgeeft.nbsp;Maar waarom wilt g'j dezen lastigen aanklager op zijdenbsp;schuiven, gelijk de onstuimige golven het zand opnbsp;den oever werpen. Wanneer het geweten ons knaagt,nbsp;dan zijn wij vol vrees, alsof eene hyaena zich opnbsp;ons geworpen had.

-ocr page 18-

18

Het rerkgaaw. — Wanneer de Christen des zondags om ziekte uit de kerk blijven moet, zoo kan zijn voet haar niet betreden, maar zijn hart trektnbsp;er heen. Bij sommigen gaat de voet daarheen, maarnbsp;het hart blijft te huis. Wanneer de kerkdeur opennbsp;gaat, ga ik er binnen; maar ik vrees altijd dat denbsp;booze er mij volgt.

Wereldsche genoegens. — Als HERODEs geweten had wat er gebeuren zou, dan had hij geen feestnbsp;aangerigt. (Matth. XIV.) Maar deed ik welëer nietnbsp;eveneens? Ik ging ten dans met eene fraaije schapenvacht versierd, met vet bestreken en met gelennbsp;oker opgeschikt, en dit alles om aan wreede Herodias-sen te behagen. Een mensch, die te huis blijft,nbsp;hoort niet wat daar buiten gesproken wordt. Zoonbsp;wil ik ook doen met de wereld.

De binnenkamer. — Ga in uwe binnenkamer! zegt Jezus. Maar ik heb er geen, zegt dikwijls mijnnbsp;hart. Dat booze hart, dat zelf de binnenkamer zijnnbsp;moest!

Wat weent gij? — Ik ken mij zelven niet, maar God kent mij, zoo als men een kind kent, dat mennbsp;opvoedt. Wanneer ik ween, vraagt mij mijn hemel-sche Vader: «Watweent gij? ben Ik niet uw brood,nbsp;uw water, uwe melk en uw vleesch?”

De boom. — De boom weigert niet dat men hem plante; ik ook niet. De Heer make mij tot eenennbsp;wilg, dien men plant aan de waterbeken, en dienbsp;uitspruit. (Jez. XLIV: 4.) O dat Hij mij gelijknbsp;maakte aan den boom van welken nAvin zegt, datnbsp;zijn blad niet afvalt. (Ps. I.) Wanneer ik lees, datnbsp;de wijngaardenier zegt: «houw dezen onnutten boom

-ocr page 19-

19

uit!” zoo zegt mijn hart mij aanstonds: die boom zijt gij! De boom verzet er zich niet tegen, wanneer men zijnen wortel met water begiet; ik ooknbsp;niet. Mogt het mij gaan als het dorre veld, dat denbsp;Heer besproeit met Zijnen regen!

De toek,omenee toorn. — De kleinste mieren hebben oogen tot hunne bescherming; komt men haarnbsp;te nabij, zoo loopen zij weg, ten bewijze dat allenbsp;schepselen de vernieling vreezen. En ik zou nietnbsp;bevreesd zijn voor de toekomst van eenen vertoornden God ? Ik, arm insect!

De roepstem. — Wanneer gij gezaaid hebt, dan ziet gij op naar den hemel om regen. Ach, bidtnbsp;toch ook dat de Hemel in u uitstorte den verlichtenden Geest Gods, die alleen u levend maken kan.nbsp;Laten wij toch ter kerk gaan, daar zegt men denbsp;waarheid. Ieder voldeed eenmaal aan de roepstemnbsp;van den Keizer augustus. (Luc. II.) En wij, zouden wij de roepstem des Heeren hardnekkig weder-staan? Hij heeft ons thans, gelijk welëer aan denbsp;Joden, zijne profeten gezonden, om ons allen totnbsp;zich te roepen.

Zoo sprak en vermaande zAccnÉüs. En als ik anderen vermaan, zegt hij zelf, dan vermaan ik mij zelyen, want naauwelijks ben ik heengegaan, of denbsp;Heer past alles op m:j toe.

Hebt gij niet, waarde lezer! in de enkele gedachten en gezegden van dezen bekeerden Heiden beves-hgd gevonden, hetgeen ook onder ons waargenomen Wordt, dat, namelijk, de Geest Gods den mensch in

-ocr page 20-

20

alle opzigten herschept, en alle vermogens der ziel opwekt en verhoogt? Zoo gij nu echter geneigdnbsp;waart om zacchÉüs om iets, dat in hem is, te prijzen , hoort dan nog dit e'éne woord van hem : » Zounbsp;ik, zegt hij , naar grootheid jagen ? Zij komt in dennbsp;hemel niet. Daar is er maar één, die groot is :nbsp;Jezus, en die is klein geworden. Ik ben slechts eennbsp;zwakke zuigeling, die wel in het leven kan blijven,nbsp;mits hij op den arm gedragen, en steeds met melknbsp;gevoed worde. Ik ben een dorre boom, die alleennbsp;bloeijen kan, wanneer het Evangelie gelijk verfris-schend water en weldadige mest zijnen invloed uitoefent op den wortel van mijn hart. Zoo lang iknbsp;echter Christus en zijne geboden in mijn hart heb,nbsp;zal ik niet sterven!

Zoo zij dan ook, van al wat deze zacchéüs is geworden, Gode alleen de eer!

i