(in
volgens zijne eigene mededeeling (1).
Het was ten jaie 1687, toen ik ongeveer 24 jaren oud was, dat ik over mij zelven erustig begonnbsp;na tc denken, mijnen zedelijken toestand inzag, ennbsp;dat bij mij de begeerte ontwaakte om vrijgemaaktnbsp;van de slavernij der zonde, in de heerlijke vrijheidnbsp;van Gods kinderen te doelen.
Met juistheid kan ik mij niet meer herinneren, door welke uiterlijke omstandigheden ik dit inziennbsp;kreeg en tot dit verlangen geraakte. Dit alleen weetnbsp;ik, dat het Gods genade was, die mij wonderbaarnbsp;voorkwam, onderschraagd en geleid heeft. Mijnenbsp;godgeleerdheid of liever mijne godsdienstige kennisnbsp;was geheugen-werk en verstands-oefening. Ik begreep dat ik mij jegens God en menschen zou bezondigen, bijaldien ik tot eene kerkelijke bedieningnbsp;geroepen, aan anderen iets verkondigde, waarvan iknbsp;voor mij zelven nog niet de innige overtuiging had.nbsp;Zeer bekend in de wereld, omgeven door allerlei
(1) Deze mededeeling is ontleend uit de Archives du Ckrisiianisme, II Serie, Tom. V, p. 53.
soort van verleiding der zonde, gevoelde ik mij gedrongen, om de goddelijke ontferming in te roepen. Ik boog mij met een diep bewogen hart voor Godnbsp;neder en bad Hem, dat Hij mij onder zijne kinderen inogt aannemen. Daar gij leeraars behoordetnbsp;Ie zijn van wege den tijd, hebt gij wederom vannbsp;noode dat men u leere, welke de eerste beginselennbsp;zijn, der woorden Gods (1). Ziet daar, hetgeen iknbsp;tot mij zelven zeide. Ik las en herlas den bijbel;nbsp;ik kon dien verklaren; maar het woord des Heerennbsp;WMs nog geen leven in mij geworden. Hierop zeidenbsp;ik mijne bijbelsche studiën vaarwel, en begon de gewijde Schriften uit een nieuw oogpunt te onderzoeken. Ik zocht een Christen te worden, en ik werdnbsp;het, dank zij Gods genade!
Hoe vele waren de beletselen die mij eerst voorkwamen. Niet dat ik grove zonden te bestrijden had; maar ook de kleinere waren niet minder tenbsp;duchten. Zij verscholen zich achter mijne eigenliefde, achter de zucht naar lof en eer, en de ver-wijtingen van menschen die ik, zoo het mij voorkwam, mij zou berokkenen. Ik was te moede evennbsp;als een ongelukkige gevangene, wiens banden tennbsp;deele verbroken zijn; maar die de anderen veel sterker voelt knellen. God, de magtige en getrouwenbsp;werd mijn helper en steun. Zijn magtige hand verbrak weldra alle kluisters, en schonk ruimte aannbsp;(1) Hebr. V: 12.
-ocr page 3-mijn liart, zoodat ik boven alles Hem beminde, Die ons eerst heeft liefgehad. Nu stond ik op den dorpelnbsp;van den tempel der wedergeboorte; doch mijne oudenbsp;wereldsche geneigdheden weerhielden mij lange omnbsp;dieper die gewijde plaats in te treden. Ik schroomdenbsp;wel niet om den naam des Heeren te belijden, ennbsp;aan mijne vrienden te zeggen, dat ik had voorgenomen in nieuwigheid des levens te wandelen; dochnbsp;God is mijn getuige, wanneer ik verklaar, dat denbsp;liefde der wereld mij nog al te zeer behcerschte. Hetnbsp;kwade in mij was als een reus, waartegen een kindnbsp;zich wil meten. Ware ik in dien toestand gebleven,nbsp;ik zou mij diep ongelukkig gevoeld hebben. Hetnbsp;was een halfslagtige toestand, in vvelken ik als ’tnbsp;ware met de eene hand mij naar den hemel uitstrekte, terwijl ik met de andere nog de a%odennbsp;der aarde vasthield. De Heer had mededoogen metnbsp;mij. Hij onderschraagde mijne zwakke kracht. Iknbsp;verloor den moed niet, en bleef vertrouwen tegennbsp;hope op hope. Verwonderlijk groot was de liefdenbsp;welke God mij betoonde, en de droefheid, waardoor hij mij deed gevoelen dat mijne bekeering Zijnnbsp;werk was.
Dit alles ging bij irancke om, in liet begin van zijn verblijf te Lunenburg. Omstreeks dien tijd, althans niet lang daarna, werd hij verzocht om innbsp;eene van de kerken dier stad eene predikbeurt tenbsp;vervullen. Hij zelve heeft het medegedeeld, welk
-ocr page 4-een strijd hij toen in zijn binnenste ontwaarde en welk eene zege de -volharding hem deed wegdragen.nbsp;Ziet hier zijn eigene woorden:
Nadat ik de waarneming van eene predikbeurt aangenomen, en mij wel beraden had, bleef ik bepaald op dezen tekst: deze zijn geschteven, opdatnbsp;gij gelooft dat Jezus is de Christus^ de Zoon vannbsp;God, en opdat gij geloovende het leven hebt innbsp;Zijnen naam! (1) Ik nam voor te spreken overnbsp;het levend geloof, en te toonen hoeveel dit verschiltnbsp;van het doodc geloof. Maar gij nu? dit moest iknbsp;weldra mij zelven afvragen; hebt gij dat geloof,nbsp;waarover gij wilt spreken, waarvan gij de bron ennbsp;het geluk tracht aan te wijzen? Die vraag ontrusttenbsp;mij sterk; ik hield mij niet meer bezig met mijnnbsp;werk, ik peinsde alleen over mij zelven. Onuitsprekelijke benaauwdheden grepen mij aan, en in plaatsnbsp;van te bedaren, werden die door mijn nadenken ennbsp;redeneren nog meer verzwaard en versterkt. Iknbsp;zocht m^ te herinneren, wat ik door de geloofsleernbsp;en zedekunde had geleerd; alles wat ik zoo dikwerfnbsp;in goede geschriften ter oefening in godzaligheid gelezen had; zelfs doorbladerde ik de gewijde Schriften;nbsp;het mogt alles niets baten. Ik vond geene kracht,nbsp;geen licht, noch in Gods woord, veel minder innbsp;cenig geschrift van menschen. Geheel mijn voorbijgegaan leven stond eensklaps voor mgne oogen.nbsp;(1) Joh. XX: 31.
-ocr page 5-Even als men van eenen hoogen toren tie straten cn huizen eencr stad beneden zijne voeten ziet, zoo zagnbsp;ik mijne voorbijgesnelde levensdagen. Ik konde mijne zonden een voor een optellen, en zag welhaastnbsp;waaruit die allen waren voortgekomen, uit ongeloof,nbsp;of hetgeen in de zaak hetzelfde is, uit schijngeloof,nbsp;uit geloof zonder wezen, dat geen wortel en grondnbsp;heeft in het hart. o Hoe hevig was toen de angstnbsp;mijnes harten! Ik sprak er met niemand over,nbsp;doorgaans zocht ik de eenzaamheid, en nu eens moestnbsp;ik bitter weenen, dan liep ik zonder eenig doel rond,nbsp;dan weder wierp ik mij voor God neder, die mijnbsp;tot op dat tijdstip onbekend gebleven was, biddendenbsp;cn smeekende. Hij mogt zich mijnes ontfermen. Iknbsp;gevoelde dat ik in dien toestand, waarin ik toen was,nbsp;niet konde prediken. Ook wilde ik mijn gewetennbsp;niet met eene nieuwe zonde bezwaren, door hen tenbsp;misleiden die mij zouden hooien. Daar ik in mijnbsp;zelven verzonken en door hevige benaauwdheid aangetast, enkel op mijne ellende staarde en alle vertroosting miste, hoe zou ik daar aan anderen troostnbsp;aanbieden en tot hen van vrede kunnen spreken?nbsp;Ik nam voor om niet te prediken, om misschien denbsp;heilige bediening geheel vaarwel te zeggen j doch wildenbsp;vooraf nog eene laatste poging doen, eene laatstenbsp;beproeving ondernemen. Wederom boog ik mijnenbsp;knieën in het stof cn riep met alle krachten Godnbsp;aan, biddende en smeekende dat het Hem mogt be-
-ocr page 6-c
hagen, zich aan mijn iiart te openbaren en mij te ontdoen van de banden en kluisters, waaronder iknbsp;tot op dit oogenblik zuchtende gebukt ging. Ennbsp;ziet, de Heere hoorde en verhoorde mij. Zoo grootnbsp;was zijne liefde, dat Hij als op een oogenblik (indien ik het dus mag noemen) alle mijne twijfelingennbsp;deed wijken, dat Hij in dien eigen stond, mij denbsp;verzekering gaf van Zijne genade, van mijne aanneming als een kind van God door Jezus Christus,nbsp;zoodat Hij mijn God, mijn genadige Vader was.nbsp;Nu had ik geen onrust, geen twijfel, geene droel-heid meer! Heilige vreugde doorstroomde mij, ennbsp;mijne ziel was opgetogen en overvloeijende van lofnbsp;en dankzegging. Overstelpt van smart en angst hadnbsp;ik mij op de knieën neergeworpen, en ópstaandenbsp;van het gebed smaakte ik onuitsprekelijke zaligheid.nbsp;Mijn voorbijgesneld leven kwam mij nu voor als eennbsp;droom, als een’ tijd van diepen slaap. Ik leefde nietnbsp;dan in dat tijdstip, en op dat tijdstip werd ik overtuigd, dat de geheele wereld met alle hare vermakennbsp;en bekoringen niet in staat was om eene vreugdenbsp;in mijn hart te scheppen, gelijk aan die welke iknbsp;smaakte over mijne behoudenis. Ik gevoelde hel,nbsp;en hield mij overtuigd, dat niets ter wereld mij konnbsp;scheiden van de liefde Gods, my bewezen in Christusnbsp;Jezus mijn’ Verlosser en Heer!
Het zal wel onnoodig zijn te zeggen, dat frakcke cr nu verre af was om het predikambt neer te leg-
-ocr page 7-gen. Hy sprak cn predikte nu in het eerste vuur des geloofs. Hij kon nu zeggen: wij gelooven ook,nbsp;daarom spreken wij ook. Het is van dit oogenbliknbsp;af, waarvan wij u de bijzonderheden hebben medegedeeld, dat francke zijne bekeering dagteekende.nbsp;Veertig jaren later, toen hij weinige oogenblikkennbsp;voor zijnen dood, in den tuin van het weeshuis, tenbsp;Halle zijn laatste gebed op aarde tot God opzond,nbsp;gedacht hij nog met dankzegging aan dit tijdstip ennbsp;betuigde dat de kennis, die hij toen aan den Heernbsp;Jezus Christus verkregen had, voor hem, tot op dennbsp;avond zijnes levens, eene onuitputtelijke bron vannbsp;vrede en geluk gebleven was. Het opregte verlangen om van de zonde en het bederf verlost tenbsp;worden, om door het geloof deelgenoot te zijn vannbsp;de verdiensten en geregtigheid van Jezus Christus;nbsp;om door Hem met God verzoend, een nieuw leven,nbsp;een leven van liefde en heiligmaking te leiden; zietnbsp;daar, waarvan zijne bekeering uitging en waaropnbsp;zij uitliep. Ziet daar ook wat tot eene waarachtigenbsp;bekeering bij allen en altijd gevorderd wordt! Wienbsp;naar verlossing haakt, en begeerig is om Christus tenbsp;kennen in de kracht zijner opstanding en de gemeenschap zijnes lijdens, bij hem moet vernieuwingnbsp;van hart en zin en dagelijksch voortgezette heiligmaking, een eerste vereischte zijn. Zonder geloofnbsp;en wedergeboorte zal niemand het koningrijk Godsnbsp;zien. Wat men ook zegge of doe: dit, dit is de
-ocr page 8-eeiiige wcg ten Ieren. Die weg is slechts ée'ii en -steeds dezelfde; doch daarbij worde niet vergeten,nbsp;dat de aanleidingen en middelen om op dien weg de.snbsp;heils te geraken, onder-scheiden cu tot bijkans innbsp;het oneindige verschillende zijn. Wie toch zal denbsp;inagt en liefde beperken van Hem, die even als innbsp;de natuur, zoo ook in het rijk der genade aan verscheidenheid lust heeft, en groot is van raad ennbsp;niagtig van daad. O diepte des tijkdoms, beidenbsp;der wijsheid en der kennisse Gods! Want wienbsp;heeft den zin des Ileeren gekend? Of wie isnbsp;zijn raadsman getoeest? (1)
Ja ’t meest in uw genaderijk Vertoont uw almagt liefdemerken;
Uw lokken is geen’ dwang gelijk.
Gij werkt het willen en het werken:
Uw liefde wekk’ in ons dien liefdegloed.
Dat ook ons hart U eeuwig lieven moet. (2)
(1) Rom. XI: 33-, 34. nbsp;nbsp;nbsp;(2) Gcz. 10: 6.
Tc Rottkrdam, bij M. WIJT amp; ZONEN. 1847. Prijs 4 Gents.