-ocr page 1-

DE

TOESTAND DER HEIDENSCHE VROUW,

bepaaldelijk op het vaste land van indie,

AAN NEDEALANDSCHE VROUWEN TER BEHARTIGING VOORGESTELD.

Het zijn Nederlandsche vrouwen, waarvoor dil kleine geschrift bestemd is. Met blijdschapnbsp;zien wij haar mede, in genootschappen vereenigd,nbsp;aan den Zendingsarbeid deelnemen, en wijnbsp;begroeten haar als onze zusters in den Heer.nbsp;Die broeder- en zuster-naam is van grootenbsp;beteekenis. Hij duidt de gelijkstelling aan van denbsp;vrouw met den man in chbistus’ gemeente, denbsp;herstelling in den oorspronkelijken rang, diennbsp;God haar had gegeven, toen Hij haar schonknbsp;aan den man tot eene wederga. In dien rangnbsp;moest de vrouw hersteld worden; want zij hadnbsp;dien door de zonde verloren: dat heeft chkistdsnbsp;de Heer gedaan, die bij uitnemendheid de verlos-•ser der vrouw geworden is. Ik wenschte er u, mijnenbsp;zusters! een’ levendigen indruk van te geven,nbsp;hoe hoog gij die weldaad hebt te waarderen, en

-ocr page 2-

Iloe diep de vrouw te beklagen is, die nog van baar is verstoken. Ik wilde uwe belangstellingnbsp;verlevendigen in het treurige lot der heidinne,nbsp;die nog in den toestand verkeert, waarin denbsp;zonde de vrouw tegenover den man heeft gebragt.nbsp;Ik zal u daartoe iets mededeelen van den toestand der heidensche vrouw, bepaaldelijknbsp;op het vaste land van Indië. Ik stel u dusnbsp;het beeld der vrouw voor oogen, in dat grootenbsp;heidenland, na China het grootste der wereld,nbsp;waar honderd dertig millioenen menschennbsp;wonen, maar waar ook reeds zoo vele zendelingen arbeiden, en met den aard en de zedennbsp;des volks ons zoo naauwkeurig bekend maakten,nbsp;dat wij er ook de vrouw in haren heidenschennbsp;staat ons juist kunnen voorstellen.

Hoort dan eerst hoe daar de vrouw, wel verre van met den man gelijk gesteld te worden, beschouwd wordt als een wezen van oneindig lagerennbsp;rang. Zij is, althans bij de meer beschaafden ennbsp;aanzienlijken, geheel van de zamenleving buitengesloten, en wordt geacht aan geen verstandig gesprek te kunnen deel nemen. Zij mag ook geennbsp;onderrigt ontvangen, dat eenigzins haren geestnbsp;zou kunnen ontwikkelen en. zelfs geen lezennbsp;leeren. Het is ter naauwernood, en alleen doornbsp;vervulling van zeer harde voorwaarden, dat zijnbsp;deelgenoot kan worden van de gelukzaligheidnbsp;eens volgenden levens. De vader schaamt zich

-ocr page 3-

dan ook reeds, wanneer de moeder geen’ zoon, maar eene dochter ter wereld brengt, en terwijl hijnbsp;zijnen aanverwanten en bekenden toeroept: „Mij isnbsp;een zoon geboren!” zoo spreekt hij zachtjes:nbsp;„ Ik kreeg een kindwanneer dit slechts eenenbsp;dochter is. Hij kan met de dochter niet andersnbsp;doen dan haar ten huwelijk geven; maar ditnbsp;moet hij ook, daar het hem en haar eene schandenbsp;zoude zijn, wanneer zij ongehuwd bleef. En is hetnbsp;hem nu, door onderscheidene oorzaken, bezwaarlijk zijne dochter zoo uit te huwelijken , als metnbsp;stand en zeden overeenkomstig is, zoo doodtnbsp;hij haar. Groot is ook in Indië, even als innbsp;China, het getal van meisjes, die reeds terstondnbsp;na de geboorte door vergift of verworging, ennbsp;(vreesselijk is het om te zeggen) ook wel doornbsp;de moeder zelve worden om het leven gebragt.

Wordt zij in bet leven gespaard, ach! het is een droevig lot, dat haar wacht. Zoo spoedignbsp;mogelijk zoeken de ouders voor haar een’ aanstaanden man, de aanzienlijken soms reeds opnbsp;haar vierde jaar, en met een’ knaap, een ofnbsp;twee jaren ouder dan zij, wordt zij door denbsp;wederzijdsche ouders verloofd. Beide kinderennbsp;blijven in de ouderlijke woning totdat op rijpernbsp;leeftijd hun huwelijk wordt voltrokken; maarnbsp;sterft de bruidegom reeds als kind, zoo is zijnenbsp;verlooide daardoor weduwe, en moet dit blijvennbsp;levenslang. Het meisje heeft dus bij hare hu-

-ocr page 4-

welijksverbindtenis volstrekt geene eigene keuze, en leert ook haren echtgenoot vóór haar huwelijknbsp;volstrekt niet kennen, gelijk trouwens ook denbsp;zoon, zij hij zelfs volwassen, zoo lang zijnenbsp;ouders leven, in de keuze zijner bruid geenenbsp;stem heeft.

Hoe nu een huwelijksleven zijn moet op zoodanige wijze aangevangen, kunt gij reeds vooruit berekenen. Hoort het in bijzonderheden. Denbsp;vrouw leeft bij de meer beschaafden en aanzienlijken in een afgelegen vertrek van het huis,nbsp;bepaaldelijk haar toegewezen. Zij verlaat dat,nbsp;gelijk voor andere bezigheden, zoo ook op hetnbsp;uur van den maaltijd, maar niet om met harennbsp;man aan te zitten; neen! om, door haren sluijernbsp;bedekt, eerbiedig staande zijne bevelen, zijnenbsp;wenken af te wachten, en hem spijze of waternbsp;aan te brengen. Verlaat zij met hem harenbsp;woning, zoo mag zij niet aan zijne zijde gaan,nbsp;maar moet eenige schreden achter hem volgen.nbsp;Brengt de man in zijne woning een bezoek innbsp;het vrouwenvertrek, zoo zal hij nooit overnbsp;hoogere belangen één woord met haar spreken;nbsp;hij laat dat alles als aan den ingang, daalt afnbsp;tot hare laagte, en onderhoudt zich met haarnbsp;over beuzelingen. Hoe zou hij ook een gespreknbsp;met haar voeren kunnen, waartoe eenige, kennisnbsp;of beschaving gevorderd wordt ? De arme vrouwnbsp;bezit die niet. Zij heeft niets mogen leeren. Veel

-ocr page 5-

Külfs' van hetgeen bij ons vrouwelijk bedrijf is, wordt van haar niet verlangd. Het weinige,nbsp;dat er te naaijen is aan de kleederen, mag nietnbsp;anders geschieden, naar de regels der kaste, dannbsp;door hen, die tot de kleedermakers-kaste bohooren.nbsp;Evenzoo is het wasschen aan eene Kaste, dat is,nbsp;aan een’ vasten stand onder het volk opgedragen.nbsp;De vrouw, zelfs de aanzienlijke, haalt water uitnbsp;de bron, zorgt voor de toebereiding der spijs,nbsp;bedient haren man bij den maaltijd, en brengtnbsp;overigens haren tijd in ledigheid door, terwijl zijnbsp;in den lageren stand zich bezig houdt met spinnen. Zich op te schikken en met hare versierselen te pronken, niets te deuken, zoo langnbsp;mogelijk te slapen, ziedaar hare aardschenbsp;gelukzaligheid. Hoe zou zij dan haren mannbsp;kunneu boeijen, hoe, indien hij eenige beschavingnbsp;heeft, in het zijne deel kunnen nemen? Hijnbsp;schaamt zich ook in eenig ding naar harennbsp;raad te doen, alsof zij schranderder geweestnbsp;ware dan hij. Een inlandsche hulpzendelingnbsp;kwam er voor uit, dat hij eens, reeds nadat hijnbsp;Christen werd, terwijl hij met een’ander’ sprak,nbsp;hoe in eene moeijelijke zaak te handelen, ennbsp;zijne vrouw uit de keuken hem een voortreffely-ken raad gaf, in toorn tegen haar ontbrandde,nbsp;omdat zij hem in doorzigt overtrof.

Gelukkig nog maar de vrouw, als zij eenen zoon ter wereld brengt en deze haar overleeft.

-ocr page 6-

Alleen toch onder deze twee voorwaarden is het haar mogelijk zalig te worden, dat zij een’ mannbsp;hebbe, en dien eere met volkomene, slaafschenbsp;onderwerping, en dat zij een’ zoon nalate, dienbsp;zorgt voor hare plegtige begrafenis.

Dat er nu, bij zulk een’ toestand der vrouw , aan geene opvoeding van kinderen te denkennbsp;valt, behoeft eigenlijk geene vermelding. Denbsp;vader heeft zoo min als de moeder van warenbsp;opvoeding eenig denkbeeld. Maar bovendien kannbsp;de moeder althans op hare zonen geen’ invloednbsp;oefenen. Die leeren reeds zoo vroeg de vrouwnbsp;verachten, dat knapen zelfs op barschen toon,nbsp;met bijvoeging van smadelijke woorden, aannbsp;hunne moeders bevelen geven, terwijl de man,nbsp;die er bij tegenwoordig is, dit door zijn stilzwijgen billijkt. G-een wonder. Het kan dennbsp;knaap ligt nog heugen (want dit gebeurt) dat denbsp;vader hem op de knie had genomen, en hem alnbsp;schertsende, tot tijdverdrijf, allerlei schimpnamennbsp;van zijne moeder had leeren uitspreken.

Natuurlijk is het dan ook wel, dat er in den regel tusschen man en vrouw geene eigenlijkenbsp;liefde bestaat. De vrouw is voor den Plindoo eennbsp;noodzakelijk huisraad, maar ook niet meer. Isnbsp;dat huisraad nu niet geheel voor het doelnbsp;geschikt, zoo ontdoet hij er zich van. Reedsnbsp;omdat zij twistziek is of verkwistend mag hij,nbsp;volgens de wet, haar verstoeten, en hij doet

-ocr page 7-

het.meermalen, niet slechts omdat zij kinderloos blijft, maar onder het nietige voorwendsel eenernbsp;ligte krankheid, terwijl zij nooit om eenigerleinbsp;reden hem verlaten kan of mag. Wordt zij hemnbsp;door den dood ontnomen, hij zorgt terstond voornbsp;eene plaatsvervangster, zoodat het gebeurt, datnbsp;het overgeblevene van het begrafenismaal nognbsp;bij de bruiloft kan dienen.

Driewerf gelukkig echter de vrouw, die zoo onbeweend henengaat, boven de achterblijvendenbsp;weduwe. Van haar verschrikkelijk lot moetnbsp;ik u opzettelijk spreken. De weduwvrouw isnbsp;door den dood van haren man niet losgemaakt;nbsp;zij is en blijft zoo lang zij leeft de zijne. Alsnbsp;zij een tweede huwelijk aangaat, geeft zij zichnbsp;aan de uiterste versmading prijs. En zij is reedsnbsp;verachtelijk, omdat zij na den dood van harennbsp;man heeft willen blijven leven, en niet te gelijknbsp;met zijn lijk zichzolve heeft laten verbranden.nbsp;Deed zij dit niet, haar leven moet dan althansnbsp;ten einde toe eene uitdrukking zijn van dennbsp;diepsten rouw. Zij mag geene versierselennbsp;dragen, maar slechts een onaanzienlijk gewaad.nbsp;Iedere week moet zij gedurende twee volle dagen met het geringste voedsel zich vergenoegen.nbsp;Nimmer mag zij bij eene huwelijksplegtigheidnbsp;tegenwoordig zijn; dit zou voor een slechtnbsp;voorteeken gehouden worden. Ligt is haarnbsp;echter nog veel treuriger lot aanstaande. Stelt

-ocr page 8-

8

ouderdom of ziekelijkheid haar buiten staat om te arbeiden, zoo wordt zij ook wel door harenbsp;eigene kinderen uit de deur gezet, en kan nunbsp;langs de huizen haar brood gaan bedelen, buitennbsp;voor de deuren haar nachtverblijf zoeken, ennbsp;als hare laatste ure gekomen is, op de straatnbsp;of in het veld don geest geven.

Kan het ons verwonderen, dat vroeger, toen de Engelsche regering dit nog niet belette,nbsp;menige vrouw, bij het vooruitzigt van zoo veelnbsp;lijden, bij de hoop op de zaligheid door denbsp;priesters met geestdrift haar voorgeschilderd,nbsp;besloot haren man niet te overleven, en koelbloedig den brandstapel beklom, om er zichnbsp;naast het lijk van haren echtgenoot neder tenbsp;leggen? Maar hoe vreesselijk moet niet. do toestand zijn, die zelfs bij de jeugdige weduwe dennbsp;trek naar het leven overwint!

O mijne zusters! voor hoe veel hebt gij te danken! Wat voorregten ontdekt gij reeds,nbsp;boven de arme heidin u geschonken, wanneer gijnbsp;slechts op dit leven ziet! Allen geniet gij eenenbsp;achting, eene waardering, bekleedt gij een’ rangnbsp;en eene plaats in het gezellig verkeer, zooalsnbsp;slecht bij enkele uitzonderingen aan hooggeplaatste vrouwen in Indië tc beurte viel. Allen

-ocr page 9-

9

hebt gij cene geestbeschaving, sommigen van u eene kennis, een geoefend oordeel, waarbij uwnbsp;omgang ook voor den meer ontwikkelden mannbsp;aangenaam is en aantrekkelijk. Ook de ongehuwde onder u staat als zoodanig niet achter,nbsp;heeft haren werkkring, niet zelden hare ge wig-tige plaats, waar zij ten rijken zegen strekt.nbsp;Gij allen, vooral gij, moeders! geniet, misschiennbsp;in hooge mate, huisselijk geluk. Gij vindt innbsp;uwen man, terwijl gij hem gaarne als uw hoofdnbsp;erkent, echter niet uwen gebieder, maar uwennbsp;leidsman en vriend, die al het zijne met unbsp;deelt, op wien gij niet slechts leunt, maar dienbsp;dit wederkeerig doet op u, die u gaarne innbsp;zijne belangen inwijdt, opdat uwe deelnemingnbsp;hem verkwikke, en uw raad hem voorlichte.nbsp;Gij hebt met hem reeds voor de aarde één gemeenschappelijk belang, het belang uwer kinderen. wier ligchaam hij u niet slechts te verzorgennbsp;geeft, maar wier geest, bijzonder in hunne eerstenbsp;levensjaren, gij meest ontwikkelt, wier hart gijnbsp;vooral, onder den zegen Gods, de eerste goedenbsp;indrukken zoekt te geven; gij zijt voor de kinderen als moeder niets minder, dikwijls nog meernbsp;dan de vader hun is. En die kinderen hangennbsp;u aan met opregte liefde,^ met innige vertrouwelijkheid. Zij hebben soms, ja, minder ontzagnbsp;voor u dan voor den vader; maar zij naderen unbsp;juist daardoor te gemakkelijker, en openen voor

-ocr page 10-

10

u te eerder het hart en hangen u aan met teederc liefde. Ziet! dat alles hebt gij als vrouw aannbsp;het Evangelie te danken. Eu nu nog het hoogste en heerlijkste: In cheistus is geen man ennbsp;vrouw; allen zijn in Hem dén (Gal. 3: 28.)nbsp;Het geldt hier slechts mensch, zondaar te zijnnbsp;om zonder eenig onderscheid geroepen, genoo-digd, en zoodra wij komen met open armennbsp;ontvangen te worden door den eenigen Redder.nbsp;Al Zijne schatten staan voor de vrouw evenzeernbsp;als voor den man open. En de vrouw, die totnbsp;dien rijken Zaligmaker kwam, en door het geloofnbsp;deel heeft aan het Zijne, gevoelt zich allereerstnbsp;met den Heer vereenigd, maar ook in Hem metnbsp;zijne vrienden, gevoelt zich zuster ook van dennbsp;nitnamendsten broeder. En heeft zij het voor-regt van verbonden te zijn aan een’ geloovigennbsp;man, die man is met haar, zij is met hem,nbsp;gelijk PETRUS zegt, mede-erfgenaam der genade des levens (1 Petr. 3: 7), en terwijl zijnbsp;zamen aan die genade gelijke behoefte gevoelen,nbsp;zoo bouwen zij ook zamen op denzelfden doornbsp;Godin CHEISTUS gelegden grondslag hunne vrijmoedigheid en hunne hoop, en wandelen zamen als kinderen Gods, als verlosten des Heeren, onder de leiding van éénen Geest, ^ip het pad der geboden Gods.

Mijne zusters! als gij nu deze uwe voorregten erkent en waardeert, en er met bewogen hartnbsp;uwen God voor dankt, dan gedenkt gij tevens

-ocr page 11-

11

mQt erbarming en medelijden aan die millioenen van uwe zusters naar het vleescli, die daar innbsp;Indië, en in China en in Afrika, en alommenbsp;in de heidenwereld zuchten onder de hardstenbsp;slavernij, vernederd zijn tot gelijkheid aan hotnbsp;dier, en voor den man zijne lasten dragen gelijknbsp;de ezel, of zijn’rang en staat tentoonspreiden,nbsp;gelijk het schoone paard des rijken in onsnbsp;midden. Maar als gij deernis hebt met dienbsp;schare, zoo arm aan genot, zoo rijk aan leed,nbsp;zoo reddeloos ten prooi gegeven aan de zonde,nbsp;o! dan bidt gij immers ook veel voor haar,nbsp;niet als ter loops, maar zeer opzettelijk, en bijnbsp;gedurige herhaling? Dan getroost gij u te ge-reeder eenigen arbeid voor de zaak der zending.nbsp;Dan klopt gij telkens aan, al vondt gij ook aannbsp;menige deur geen gehoor, om eene gave. Dannbsp;spreekt gij anderen van die arme heidin, ennbsp;haren treurigen staat, waarvan zij misschiennbsp;weinig weten, en zoekt belangstelling in haarnbsp;op te wekken.

Geprezen zij God! Gij kunt niet alleen van hare ellende, gij kunt ook van de verlossingnbsp;spreken, die vele reeds genieten, en die voornbsp;meerdere aanbreekt. In datzelfde Indië, waarnbsp;wij den toestand der vrouw gadesloegen, zijnnbsp;reeds vele meisjesscholen, ook meisjes-kost-scholen en weeshuizen voor meisjes gesticht doornbsp;vrouwen der zendelingen, door ongehuwde vrou-

-ocr page 12-

12

wen ook, die met dat doel inzonderheid uit Engeland om des Heeren wil daar heen zijnnbsp;getogen. Alleen in Bengalen, een gedeeltenbsp;van het vaste land van Indië, ontvangen tennbsp;minste reeds vijftienhonderd meisjes op zulkenbsp;kostscholen onderrigt. Kostte het oneindig veelnbsp;moeite en geduld eenige meisjes tot leerlingennbsp;te verkrijgen, hier en daar begint het vooroordeel te wijken, v^ordt de zegen van dat onderwijsnbsp;ook voor de vrouw opgemerkt, en zijn er reedsnbsp;echte discipelinnen van den Heer, uit de Hindoo’s verzameld, die door woord en wandelnbsp;stichten. Zijn deze meisjes uit don laagstennbsp;stand der maatschappij, ook ten behoeve vannbsp;meisjes uit de hoogere kringen der inlandsche bevolking werd voor vier jaren, te Calcutta, door eennbsp;lid van den Raad van Indië ceno school gesticht.nbsp;In weerwil van heftigeri tegenstand ging hij onvermoeid voort, on door geduld en menigvuldigenbsp;opofferingen mogt het hem gelukken om eennbsp;ruim en fraai schoolgebouw te stichten. Ditnbsp;staat er nu als eene voortdurende oefenplaatsnbsp;ter bevordering dezer heilvolle onderneming. Nanbsp;den dood van dezen edelen man hebben de Gou-verneur-Generaal van Engelsch Indië ennbsp;diens echtgenoot de zorg voor het onderhoudnbsp;dezer school op zich genomen. Er is geennbsp;twijfel aan of hierin zal wel op den duur voorzien worden door de Engelsche regering. Op-

-ocr page 13-

lo

merkelijk is het ook, dat verscheidenen, die voorheen afkeerig waren om aan meisjes eeiiignbsp;belangrijk onderwijs te doen geven, haar nunbsp;aan huis laten onderwijzen, of beginnen zenbsp;naar school te zenden.

Er zijn dan ook in Indië vrouwen zoowel als mannen, die met groote kloekmoedigheid dennbsp;Heer belijden en ijveren om anderen voor Hemnbsp;te winnen. Een uitnemend voorbeeld verhaaldenbsp;de Zendeling lacroix, in een’ zijner laatstenbsp;brieven aan het Nederlandsche Zendelinggenootschap gerigt. Wij laten zijn verhaal hier volgen. Een zeer aanzienlijk landeigenaar hadnbsp;een’ eenigon zoon van 24 jaren, gijan endeonbsp;MOHAsr TAGON genoomc}. Deze bezocht denbsp;scliool door de Engelsche regering voor denbsp;Hindoo’s opgerigt, waarop alle godsdienstignbsp;onderrigt geweerd en verboden is. De neigingnbsp;tot onderzoek, die dit jonge mensch bezielde,nbsp;maakte hem echter begeerig om te weten, watnbsp;eigenlijk hot Christendom was. Met dat doelnbsp;begon hij den Bijbel te lezen, en daarna ooknbsp;andere Christelijke boeken. Dat leidde hem totnbsp;ingenomenheid met het Christendom, en deed ernbsp;hem toe overhellen. Zijne schoone jeugdigenbsp;echtgenoot bala was de dochter van eenennbsp;Bramienschen opperpriester. In het huis vannbsp;hare schoonouders had zij leeren lezen en daarna ook vernomen, hoe zeer haar man ingenomen

-ocr page 14-

14

was met het Evangelie. Ook zij verlangde den Bijbel te lezen. Hij stond dit toe. Zij las ennbsp;herlas, en kreeg daarna in handen het werknbsp;van BAXTEE, Roepstem tot de ongeloovigen.nbsp;Benige maanden later verklaarde zij aan harennbsp;man hare volle overtuiging omtrent de waarheidnbsp;en goddelijkheid van het Christendom. Zijnbsp;wenschte het met hem in het openbaar te belij -den. Hij echter kon daartoe, uit vrees voornbsp;het verlies van zijn’ hoogen rang en uitgebreidenbsp;voorvaderlijke bezittingen, niet besluiten. Balanbsp;liet hem geen rust, zeggende, dat zij zichnbsp;met hem gelukkiger zou gevoelen in eene kleinenbsp;hut dan indien zij langer de afgoden diende.nbsp;Bij GIJAN ENDEO behielden stoffelijke belangennbsp;de overhand. Zij daarentegen gaf zulke in hetnbsp;oog loopende blijken van tegenzin in de afgodendienst, en van hooge ingenomenheid met hetnbsp;Evangelie, dat zij zich daardoor den haat ennbsp;de vervolging van hare betrekkingen berokkende. Ook dit verdroeg zij geduldig. Zij bleefnbsp;niet slechts getrouw aan hare overtuiging, maarnbsp;schroomde ook niet alles aan te wenden om denbsp;vrouwen in de Zen ar a (1) op den weg dernbsp;zaligheid te leiden. Hiermede gedurig onledig,nbsp;werd zij plotseling door eene hevige ziektenbsp;overvallen. Zij stierf, met luider stemme betui-

(1) Het afgezonderd verblijf der vrouwen.

-ocr page 15-

15

Hi

g^nde: ,;Ik geloof in den Heer jbzus christüS, mijn’ getrouwen Zaligmaker.” Zij konde, welnbsp;is waar, niet gedoopt worden met water; maarnbsp;zij was gedoopt met den Heiligen Geest. Haarnbsp;echtgenoot, wien zij in geloofsmoed en godsvrucht zoo verre overtrof, konde het nu nietnbsp;langer uithouden. Hij had zijne vrouw teederlijknbsp;bemind, en wenschte nu te doen, wat hij tenbsp;lang verzuimd had. Vier maanden na haarnbsp;overlijden beleed hij openlijk den Heer jezusnbsp;CHRISTUS, en werd in het openbaar gedoopt.nbsp;Hij verzaakte daarbij niet slechts zijn’ hoogst-aanzienlijken stand, maar gaf ook het uitzigtnbsp;op om eigendommen te verkrijgen, die tenminstenbsp;zes maal honderdduizend ropijen waarde hadden (1). Sinds dien tijd is hij standvastig innbsp;het geloof, en ijverig om onder zijne verblindenbsp;landgenooten eene Christelijke beschaving te bevorderen.

Intusschen zijn de pogingen der edele bala om de vrouwen in de Zen ar a van harennbsp;schoonvader te bekeeren , niet vergeefsch geweest.nbsp;Eene jonge Bramiensche vrouw, molestorinbsp;DEBi genaamd, en tot dezelfde familie behoo-rende, is voor korten tijd er voor uitgekomen,nbsp;dat zij het Christendom wilde omhelzen, en diennbsp;ten gevolge gedoopt. Br. lacroix getuigt; „Ik

(1) Een ropij bedraagt ƒ 1,15.

-ocr page 16-

16

sprak Iiaar aan den oclitend van den dag, waarop zij den doop ontving, en was over hare gemoedsgesteldheid zeer tevreden. Door balanbsp;was MOLESTOEi in het lezen en de eerste beginselen van de waarheden des heils onderwezen.nbsp;Hoewel zij slechts twee en twintig jaar was,nbsp;vergat zij de lessen en vermaningen van harenbsp;ontslapene vrome vriendin niet. Zij ging voortnbsp;om zich te oefenen in de lezing des Bijbels.nbsp;Toen men haar, als verdacht van neiging totnbsp;het Christendom, naar Benares verzond, deednbsp;zij moeite, om de taal van Nagri, te Benaresnbsp;in gebruik, te leeren, ten einde in die taal dennbsp;Bijbel te kunnen lezen, daar men haar den Bijbel, dien zij vroeger gebruikte, ontnomen had.nbsp;Op deze wijze zette zij hare oefeningen in denbsp;godsdienst voort, zonder dat hare betrekkingen,nbsp;die zich nu en dan in Benares ophielden, ditnbsp;vermoedden, daar deze niet bekend waren metnbsp;de aldaar in gebruik zijnde Nagri-taal. Laternbsp;keerde zij naar Calcutta terug, meer dan immer overtuigd van de waarheid en goddelijkheidnbsp;des Evangelies. Niet lang daarna vond zij gelegenheid om hare heidensche betrekkingen tenbsp;ontvlugten, en in huis te komen bij haren neef,nbsp;die tot CHRiSTDS bekeerd was. Deze zoowelnbsp;als zijne gade namen haar vol Christelijke liefdenbsp;op. Hare heidensche bloedverwanten lieten nietsnbsp;onbeproefd om baar tot hare oude godsdienst

-ocr page 17-

tC


17


terug tc brengen, Men zocht dit te doen door het aanbod van rijke giften. Zij liet hun weten: „Ik zoek het behoud mijner ziel; geennbsp;geld kan mij dit verzekeren.” Ook vcrra.ad ennbsp;geweld werd door die heidensche bloedverwantennbsp;beproefd. Zij gaf ten antwoord: „ Gij kuntnbsp;mijn ligchaam dooden, maar niet mijne ziel.”nbsp;Gelukkig werden zy door den invloed van denbsp;regering genoodzaakt die pogingen te staken.nbsp;Op den llil™ November 1852 ontving zij dennbsp;heiligen doop, in de tegenwoordigheid eenernbsp;groote menigte belangstellenden, waaronder zichnbsp;mede inboorlingen bevonden. Men zegt, dat ernbsp;onder de vrouwelijke leden van die hoogaanzienlijke en rijke familie eenige gevonden worden,nbsp;die het voorbeeld dezer edele vrouw wenschennbsp;na te volgen.

Zoo breekt dan ook voor de diep ellendige Indische vrouw de dag van hare verlossing aan,nbsp;en wij mogen hopen, dat er eens, wie weet hoenbsp;spoedig? in dat heidenland velen zullen zijn,nbsp;die allereerst voor hare redding van het verderfnbsp;maar ook voor de opheffing van haar allerdroevigst lot op aarde Christus den Heer zullennbsp;danken. Dankt ook de Christelijke vrouw in Nederland voor al de voorregten, die zij doornbsp;CHRISTUS den Heer geniet boven de armenbsp;heidinne? Moge ook de lezing van dit boekjenbsp;haar tot danken, tot vurig danken leiden! En

-ocr page 18-

dan blijve ook, als dankbetoon, de toeleg niet achter, om in vollen nadruk eene verloste, eenenbsp;door CHRISTUS vrijgemaakte, eene dochter desnbsp;Allerhoogsten te zijn, eene Christelijke huisvrouw, eene Christelijke moeder. En als aannbsp;de heidenen gedacht wordt bij het ernstig gebed,nbsp;dat Gods koningrijk kome, dan worde de armenbsp;heidensche vrouw, ook in Nederlandschnbsp;Oost-Indië, niet vergeten!