-ocr page 1-

lt;5£t. nbsp;nbsp;nbsp;(iO

HET GEHEIMZINNIGE ^

GELOOVIGEN.

TE ROTTERDAM ,

bij M. WIJT amp; ZONEN. 1849.

-ocr page 2- -ocr page 3-

De Christen leeft in een ander,

Gal. II: 20. Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christusnbsp;leeft in mij ; en hetgeen ik nu in het vleeschnbsp;leef, dat leef ik door het geloof des Zoonsnbsp;van God, die mij liefgehad heeft, en zichnbsp;zelven voor mij overgegeven heeft.

Zijn’ wijsheid berust hij een ander,

1 Cor. I: 30. Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheidnbsp;van God, en regtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing.

Hij is regtvaardig door een ander,

Rom. X: 4. Want het einde der wet is Christus, tot regtvaardigheid een’ iegelijk,nbsp;die gelooft.

Hij is sterk door de sterkte van een ander,

Jesaia XLV: 24. Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk in den Heer zijn geregtighedennbsp;en sterkte, tot Hem zal men komen; maarnbsp;zij zullen beschaamd worden allen, die tegennbsp;Hem ontstoken zijn.

Hij vernedert zich tot in het stof door de ootmoed, en verheft zich tot in

-ocr page 4-

den hemel door de hoop. Hij is overtuigd niet de minste genadenbsp;waardig te zijn, en hij verwacht denbsp;uitnemendste genadegiften.

Hij is in de wereld maar niet van de wereld,

Joh. XV: 19. In dien gij van de wereld waart, zoo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt,nbsp;maar ik u uit de wereld heb uitverkoren,nbsp;daarom haat u de wereld.

Hij woont hier op aarde als een vreemdeling, niet als daar tehuis beboerende. Zijne woning is daarboven; zijn aanwezen hier beneden is slechtsnbsp;eene doorreize.

Hij is zachtzinnig, maar tevens krach

tig.

Zachtzinnig in alles wat hem

zelven betreft, maar krachtig in de zake Gods. Gelijk Mozes die geennbsp;smaadredenen ,of verwijtingen hoordenbsp;of beleedigingen zag, is hij toegevend in alles wat betrekking heeftnbsp;tot uiterlijkheden, maar hij geeft

-ocr page 5-

'niet toe aan de zonde, ook niet in kleinigheden. Hij voegt zich naar denbsp;behoeften van de geringsten ondernbsp;de menschen, maar hij buigt zichnbsp;niet voor de ondeugden der aan-zienlijksten.

Terwijl hij zijns zelfs zaligheid werkt met vreezen en beven, Phil. II: 12.nbsp;Alzoo dan, mijne geliefden! gelijk gij te allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als innbsp;mijne tegenwoordigheid alleen, maar veelnbsp;meer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfsnbsp;zaligheid met vreeze en beven, drijft de

liefde bij hem de vreeze buiten. Terwijl hij veelvuldig werkzaam isnbsp;voor den Heer, beschouwt hij zichnbsp;als een onnutte dienstknecht, ennbsp;werkende als of hij niet ophoudennbsp;zoude te leven, bid hij als of hijnbsp;reeds morgen sterven moest.

Wanneer hij zwak is dan is hij juist sterk,

2 Cor. XII: 10. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, in smaadheden, in nooden, in vervolgingen, in benaauwdheden,

-ocr page 6-

om Christus wil; waut als ik zwak ben, dan

ben ik magtig.


Wanneer hij het krachtigst overtuigd o is van zijne zwakheid en dat hijnbsp;het meest steunt op de sterkte vannbsp;Christus, alsdan staat hij onver-wrikbaar.

Wanneer hij in zijne oogen de onwaardigste is^ is hij de heerlijkste in het ooer van God. Toen Job zich zelvennbsp;verfoeide, Job XLII: 6. Daarom verfoeinbsp;ik mij, en ik heb berpuw in stof en asch,nbsp;verhief God hem in eere. Toen denbsp;hoofdman zich geheel onwaardig rekende, zeide de Zaligmaker: Ik hebnbsp;zelfs in Israël zoo groot een geloof niet gevonden, Mattb. 8: 8—^10.

Hij is tevreden met zijn lot, maar toch verwacht hij en bid hij om een ander lot, 2 Cor. V: 4. Want ook wij, dienbsp;in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaardnbsp;zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed,nbsp;maar overkleed worden, opdat het sterfelijkenbsp;van het leven verslonden worde.

-ocr page 7-

Verliezen is bij hem winnen; zie bijvoorbeeld Panlus,

2 Cor. IV: IG’’. Hoewel onze uitwendige menscli verdorven wordt, zoo wordt nogtansnbsp;de inwendige vernieuwd van dag tot dag.

Een val leidt bem tot hooger trap van geestelijk bestaan, zie Petrus,

Joh. XXI: 17. Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas! hebt gij mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat hijnbsp;ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij mijnbsp;lief? en zeide tot Hem: Heere! gij weet allenbsp;dingen, gij weet, dat ik u liefheb. Jezusnbsp;zeide tot hem: Weid mijne schapen.

Zijne rampspoeden zijn hem tot zegeningen, » Alle deze dingen zijn tegen mij,” zeide Jacob —• en toch — alle dienbsp;dingen waren hem ten goede.

Zijne misrekeningen zijn blijde uitkomsten, zooals bij Mozes. Deze kwam niet in Canaan zooals hij wenschte,nbsp;maar vderd in den hemel opgenomen, wat hem oneindig beter was,nbsp;Deut. XXXIV: 4, 5. En de Heer zeide totnbsp;hem: Dit is het land, dat Ik Abraham, Izaknbsp;en Jacob gezworen heb, zeggende: Aan uwnbsp;zaad zal Ik het geven! Ik heb het u metnbsp;uwe oogen doen zien, maar gij zult daar-

-ocr page 8-

lieen niet overgaan. Alzoo stierf Mozes, de knecht des Heeren, aldaar, in het land vannbsp;Moab, naar des Heeren mond.

Hij kan niet zondigen, 1 Joh. III: 9, Een iegelijk, die uit God geboren is, dienbsp;doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft innbsp;hem; en hij kan niet zdndigen, want hij isnbsp;uit God geboren, en aan den anderennbsp;kant, kan hij niet anders dan zondigen. Hij kan niet op den duurnbsp;en met eene volkomene toestemmingnbsp;van zijnen wil zondigen, maar hij kannbsp;niet laten het daadwerkelijk te doennbsp;door zijne onmagt.

Hij roept uit: Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen enz., Eom. VII: 24, en tenbsp;gelijker tijd zegt hij: Ik danke Godnbsp;door Jezus Christus onzen Heer. — Wie isnbsp;het die verdoemt? Rom. Vn:25 en VIII: 34.

Hij bedroeft en verblijdt zich onder de slagen zijns Hemelschen Vaders. Datnbsp;zijn Vader hem slaan moet is hemnbsp;tot droefheid, maar ’t is hem vreug-

-ocr page 9-

'de dat het zijn Vader is die hem slaat,

Hebr. XII: 6, 7. Want dien de Heer lief-beeft, kastijdt Hij, en Hij geeselt eenen iegelijken zoon, dien Hij aanneemt. Indiennbsp;gij de kastijding verdraagt, zoo gedraagtnbsp;zich God jegens u als zonen; (want watnbsp;zoon is er, dien de vader niet kastijdt?)

Hij weet dat er hier beneden geen volmaaktheid kan bestaan, en evenwel tracht hij er onophoudelijk naar,nbsp;Phil. Hl: 12—14. Niet dat ik het alreedenbsp;gekregen heb, of alreede volmaakt ben; maarnbsp;ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mogt,nbsp;waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepennbsp;ben. Broeders! ik acht niet, dat ik zelf hetnbsp;gegrepen heb. Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen achter is, en strekkende mijnbsp;tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit,nbsp;tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus.

Hoe minder zijn’ zondeschuld toeneemt, hoe meer hij daarvan het gewigt gevoelt. Hoe minder hij zich aan denbsp;zonde overgeeft, hoe meer hij die

-ocr page 10-

10

erkent en belijdt; want de genade, de liefde, de heiligheid hebben bijnbsp;hem toegenomen,

1 Tim. I: 15. Dit is een getrouw woord i en aller aanneming waardig, dat Christusnbsp;Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, waarvan ik de voornaamste ben.

Hij schept een genoegen in het leven, maar zou verkiezen te sterven. Hijnbsp;is verblijd Christus hier op aardenbsp;te dienen, evenwel zijne begeerte isnbsp;om ontbonden en met Christus ver-eenigd te zijn.

Uittreksel uit eene onuitgegevene vertaling vau JOH. mason’s Keur van Overdenkingen.

-ocr page 11-

IJ

GEBED VAN EUGENIUS.

VERVAARDIGD IN DE VIP® EEDW.

Eindloos God, die aan Uw vingren

’t raderwerk der schepping draagt !

Hoor genadig wat een stervling,

in het stof gebogen, vraagt;

Wone in mij een vast geloove,

van de smet der dwaling vrij!

Dat des Christens heiige roeping

mij gestaag voor oogen zij!

Maak mij nedrig, waarheid-lievend ;

zet een wachter voor mijn mond,,

Dat ik, tijdig en bedachtzaam,

zwijge of spreke op eiken stond!

Laat geen armoe mij doen kwijnen, niet te weinig, niet te veel;

Maar gezondheids kostbre gave

zij, bij ’t daaglijks brood, mijn d»el!

Weg met schatten, wier bekoring ijdie wereldliefde voedt,

Lage drift en hebzucht prikkelt,

of ons 't hoofd ligt duizlen doet!

Dat ik niemand willens grieve —

niemand krenke of grieve ook my!

Leer mij zóó het goede willen,

dat my ’t kwaad niet doenlijk zy,

-ocr page 12-

12

Rein zij in Uw heilige oogen

wat ik in mijn hart begeer!

Wat ik denke, spreke of handle —

’t zij een lofzang tot Uw eer!

Vader! leer me als zondaar treuren!

ween’ mijn oog een tranenvloed,

Die verlichting schenk’ van kommer

aan ’t met schuld bezwaard gemoed! Help de wereld mij bestrijden! '—

overwinne ik door üw kracht!

Doe mij blij mijn loopbaan loopen,

tot een vreedzaam eind mij wacht! •— Sluit zich eens de rei der dagen —

gaapt de grafkuil aan mijn voet: Schenk dan me uit genê, de kroone,

die genade ons schenken moet!