-ocr page 1-

n Lieve Grootmoeder! wil u opstaan en mij helpen aankleeden, anders komen wij zoo laat innbsp;de kerk — riep een kinderstemmetje. De oudenbsp;Geertruid werd wakker; naast hare bedstede stondnbsp;de kleine Albert op zijne bloote voetjes, n Kindlief!”— antwoordde zij, terwijl zij bij het flaauwenbsp;schijnsel der nachtlamp op de oude huiskloknbsp;zag, — u kindlief 1 het is nog geen half vijf, ennbsp;de kerk begint eerst te half tien. Ga spoedignbsp;weder in uw bedje; gij zult zoo koud worden,nbsp;’t Is nog stik donker. Als het tijd is om opnbsp;te staan zal ik u wel roepen.” — Albert kroopnbsp;weder in bed; maar slapen! — daar was nietnbsp;meer aan te denken. Want, begrijp eens, grootmoeder had hem beloofd, als hij acht jaren oudnbsp;was en braaf oppaste, dan zou hij eens mede

-ocr page 2-

naar de kerk gaan. Nu was hij gisteren acht jaren geworden; en van daag was het Zondag!nbsp;Daarom kon onze Albert niet meer slapen.

Zij was eene waardige vrome vrouw, de oude Geertruid. Arm was zij wel, maar had tochnbsp;nooit om onderstand behoeven te vragen. Ennbsp;als men zag, hoe helder en net het in denbsp;woning der weduwe was, en hoe knap en zindelijk de kleine Albert altijd voor den dagnbsp;kwam, dan zou men niet gezegd hebben, datnbsp;zij zich met zulk een sober jaargeld moest behelpen. Maar aan die goederen, die daarbovennbsp;rijk maken, was zij niet arm. Eene trouwenbsp;discipclin des Ileeren was zij , rijk aan geloofnbsp;en hoop en liefde. En terwijl zij God danktenbsp;voor de genade, die Hij in Christus aan denbsp;wereld, en ook aan haar, bewees, meende zijnbsp;toch wel geen reden te hebben, om over denbsp;bekrompenheid van hare tijdelijke omstandighedennbsp;te klagen. Al wat zij op aarde had lief gehadnbsp;was haar ontvallen, en met kinderlijke berustingnbsp;had zij zich onderworpen aan Gods wil. Alleennbsp;den kleinen Albert had zij mogen behouden,nbsp;den eenigen zoon van hare eenige dochter. Nooitnbsp;had hij zijne vroeg ontslapene ouders gekend.nbsp;Geertuid had hem tot zich genomen toen hij

-ocr page 3-

3

nog maar een half jaar ond was, en hem zoo veel zij kon , het gemis der ouderlijke liefde vergoed. Hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wasnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voor hem, dat zijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;leefde, en

menigmaal, nbsp;nbsp;nbsp;alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de goede oude bijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zichnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zelve

zeide: // Ik heb begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijnviel haar oog op het wiegjenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den kleinen wees,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en haastte

zij zich om er bij te voegen: ,/ maar in het vleesch te blijven is noodiger om uwentwil.nbsp;lief kind!” Zoo kwam zij telkens tot de slotsom;nbsp;n ik rveet niet wat ik kiezen zal, te leven ofnbsp;te sterven— en zij was dan blijde, dat dienbsp;keus ook van haar niet gevergd werd, en datnbsp;hooger wijsheidnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en liefde die welnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;haar

zouden doen. Nu was Albert acht jaren oud geworden. Hij was haar oogappel, de diep gevoelende , maar toch kinderlijk dartele knaap, met zijne blozende wangen, heerlijken krullebol ennbsp;een paar oogen, waaruit lust en vrolijkheid unbsp;tegeublonkcn, doch die tegelijk deden zien , datnbsp;er een schat van liefde in dat hartje verborgennbsp;lag. Voor het eerst zou hij nu met Grootmoedernbsp;mede naar de kerk gaan. Menigmaal had hijnbsp;er reeds om gevraagd, maar de oude Geertruidnbsp;had het tot nog toe altijd geweigerd. Zij vondnbsp;niet goed, dat sommigen de kerk als eene bewaarschool voor jonge kinderen schenen te be-

-ocr page 4-

schouwen. De kleinen worden immers niet zelden ongeduldig, als zij zoo lang moesten stilzitten , zonder iets te begrijpen, en waren dan vaak, voor anderen hinderlijk. En zouden zijnbsp;later dan wel verlangen naar de plaats, waarnbsp;zij zoo vroeg reeds verveling hadden gevonden ?nbsp;Men moest naar de kerk gaan, om God tenbsp;verheerlijken en zelf gesticht te worden, —nbsp;meende zij — en wie nog niet vatbaar was, omnbsp;de godsdienstoefening met vrucht bij te wonen,nbsp;moest liever nog maar t’huis blijven. — Het konnbsp;wel zijn, dat de oude Geertruid gelijk had toennbsp;zij zóó dacht. En ook nu zou zij haren Albertnbsp;nog niet meegenomen hebben; maar hij was innbsp;bevattelijkheid en in diepte van gemoed velenbsp;anderen kinderen van zijnen leeftijd vooruit. Ennbsp;toen hij zoo gedurig aanhield, om toch eens medenbsp;naar de kerk te mogen gaan, had zij de vervulling van dat verlangen niet al te ver willennbsp;verschuiven.

Nu was de lang gewenschte dag gekomen, ’t Was Zondag morgen.

Toen het licht werd, wilde zij Albert wekken ; maar dat was niet noodig; want hij zat al overeind in zijn bedje, en had na half vijfnbsp;niet weder durven gaan liggen, uil vrees, dat hijnbsp;zich verslapen zou.

-ocr page 5-

Onder het aanklceden ontving hij ’t noodig onderrigt, hoe hij zich in de kerk moest gedragen , en ten laatste gaf hem de oude vrouwnbsp;twee centen, — meer kon zij waarlijk niet missen , — één voor het kerkzakje, dat bij den tus-achenzang zou rondgaan , en één voor de armen ,nbsp;voor wie de giften der Gemeente bij het heengaan uit het bedehuis zouden ingezameld worden.nbsp;Maar vooral vergat zij niet hem te zeggen,nbsp;waarom men eigenlijk naar de kerk gaan, ennbsp;met welk eene gezindheid men bidden en zingen en naar de preek luisteren en aalmoezennbsp;geven moet, om het alles tot eer van dennbsp;goeden God te doen, en er voor zichzelven nutnbsp;van te hebben; want zij was wel eene eenvoudige vrouw, maar hare opmerkingen wmrennbsp;dikwijls juist genoeg. Zoo meende zij dan ook,nbsp;dat het Gode niet welgevallig wezen kon, alsnbsp;men aan de godsdienstoefening deel nam , alleennbsp;omdat anderen dit deden ; of omdat het zoo eenenbsp;vaste gewoonte was geworden ; of omdat de Zondag , als men niet ter kerk ging , zulk een vreemde en lange dag werd; of om eens w'at nieuwsnbsp;en wat fraais te hooren, of om .... ja, daar hadnbsp;zij wel eens van hooren spreken, maar zij konnbsp;niet gelooven , dat er menschen waren, die hetnbsp;heilige zoo als eene beuzeling behandelen.

-ocr page 6-

Daar ging zij iu vromen ernst met haar kleinen lieveling aan hare zijde. Zij wenschtenbsp;met de Gemeente versterking te zoeken voornbsp;hare gemeenschap met Christus, den Heer, ennbsp;op te wassen in dat geloof, dat eene staf voornbsp;hare hand, eene lamp voor haren voet, eennbsp;licht op haar pad was, en dat — zoo als zijnbsp;biddend hoopte — eens hare blijdschap iu hetnbsp;stervensuur zou zijn.

«Grootmoeder, gaan al die menschen ook naar de kerk ?”

n Ja , mijn kind.”

« Ook allemaal om God te danken en te bidden , dat zij braaf mogen worden ?”

u Wel zeker , mijn jongen.”

n Nu dat zal de lieve God wel goed vinden, dat er zooveel dankbare menschen zijn.”

Geerti;,uid zweeg.

Zij traden den tempel binnen, en waren gezeten juist toen de Voorlezer den grooten Bijbel met koperen sloten opensloeg. Albert zochtnbsp;het aangewezen hoofdstuk in zijn kleine Bijbeltjenbsp;op, en volgde aandachtig hetgeen er gelezennbsp;werd. Het bevreemdde hem wel, dat anderennbsp;dit niet deden , en dat velen eerst kwamen ,nbsp;lang nadat het Bijbellezen begonnen was; ennbsp;nog meel , dat sommigen met hunne buren

-ocr page 7-

praatten en lachten, terwijl er van God en van den Heere Jezus gelezen werd. Maar hij hadnbsp;geen tijd om daar verder over te denken; wantnbsp;anders kon hij den voorlezer niet volgen.

Eindelijk trad de Leeraar op; een eerbiedwaardig man met zilveren haren, maar jeugdigen ijver en met een warm, geloovig hart. Geertruid hoopte in stilte, dat de Dominé vannbsp;daag een onderwerp zou behandelen, dat voornbsp;haren Albert bevattelijk en toepasselijk was,nbsp;nu hij zijn eersten kerkgang deed; bij voorbeeldnbsp;dat woord van Jezus; «Laat de kinderkens totnbsp;Mij komen,” of zoo iets. Doch hare hoop werdnbsp;niet vervuld. De tekst was Matth. V; 23, 24.nbsp;II Zoo gij dan uwe gave zult op den altaar offeren ,nbsp;en aldaar gedachtig wordt, dat broeder ietsnbsp;tegen u heeft, laat daar uwe gave voor den altaar, e)i ga heen, verzoen u eerst met uwennbsp;broeder, en hom dan, en offer uwe gave.'’ Datnbsp;speet de goede Grootmoeder geducht; want nunbsp;zou het kind er zeker minder aan hebben dannbsp;zij gehoopt had. Maar Albert begreep meernbsp;dan zij vermoedde.

Met ingespannen aandacht en onafgewenden blik zat hij te luisteren. Toen de Leeraar aanwees, hoe nietig en onbeduidend vaak de aanleidingen zijn tot verdeeldheid, die broeders van

*

-ocr page 8-

broeders verwijdert, en op verzoening aandrong, zoo er iemand onder zijne hoorders was, dienbsp;in twist en twecdragt leefde; — toen hij uitliep:nbsp;H zegt niet: ik kan toch de minste niet wezen. Denbsp;minste!.... Wat heeft God zelf dan gedaan,nbsp;toen wij tegen Hem hadden gezondigd? Is Hijnbsp;niet de eerste geweest om der doodschuldigenbsp;wereld de hand ter verzoening te reiken? Isnbsp;Hij niet tot ons gekomen in Christus zijnennbsp;Zoon? als wilde Hij tot ons zeggen: Kinderen!nbsp;gi^ hebt wel zwaar misdreven, maar toch heb Iknbsp;u nog lief en vergeef w. Komt legt uwe afkee-righeid af en laat w verzoenen met meen Vader. —nbsp;En is hij dan de minste, die de eerste schredenbsp;doet om den verbroken band des vredes te herstellen? Nu dan geve God ons allen bereidwilligheid om alzóó de minsten te zijn! Want weetnbsp;dit, M. H., dat de minste in de schatting dernbsp;wereld, in het Koningrijk der Hemelen de meestenbsp;is;” — ja zeker, toen de Leeraar zoo sprak,nbsp;men kon het den kleinen Albert uit de oogennbsp;lezen, dat hij ’t begreep. En toen nu de prediker zijne vermaning met het voorbeeld vannbsp;Jezus aandrong, die zelfs zijne bitterste vijandennbsp;lief had; die om ons te redden den vreesselijk-sten dood onderging, en aan het kruis genageld , voor zijne moordenaars bad, — toen liepen

-ocr page 9-

het goede kind groote tranen over de bolle wangen. Hij had wel honderdmaal van Jezusnbsp;gelezen en gehoord, maar telkens was ’t hemnbsp;als hoorde of las hij ’t voor het eerst, zóónbsp;greep de onuitsprekelijke liefde van den Verlosser hem in het jeugdig gemoed. De oudenbsp;Leeraar hadnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zeer velennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ondernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijn gehoor,

die verstandiger en geleerder, maar geen, die aandachtiger en eerbiediger waren dan de kleinenbsp;knaap, die daar naast die arme weduwe zat, ennbsp;wien het, bij het bidden en zingen en luisteren,nbsp;op het aangezigt geteekend stond, dat hij zichnbsp;in de nabijheid van God gevoelde.

De preek nbsp;nbsp;nbsp;wasnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geëindigd,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;handennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wer

den gevouwen tot het nagebed. Albert stond op, zoo als de meeste mannen deden. Sommigennbsp;bleven echter zitten; waarom wist hij niet; —nbsp;hij meende, dat het eerbiediger was staande tenbsp;bidden. Ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;toen hij, onder hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gebed,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eens

even de oogen open deed, — Grootmoeder had wel gezegd,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hij dit nietnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mogt,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maar

zijne oogen werden zoo moê van het lang gesloten blijven, terwijl hij wakker was, en het was ook maar een heel klein oogenblikje, —nbsp;toen zag hij enkelen , die zeer gemakkelijk metnbsp;het hoofd op de handen lagen , als of zij sliepennbsp;en hij begreep niet, waarom zij dat deden als

-ocr page 10-

10

zij tot God spraken. Misschien hadden zij erge hoofdpijn. T'och hij wilde er nu niet verdernbsp;over denken, maar volgde eerbiedig het gebednbsp;tot aan het einde toe.

Nu werd de slotzang opgegeven, en Albert zag hoe een magere heer, die in zijne nabijheidnbsp;zat, eerst het gezang opzocht, maar daarna hetnbsp;boek weder digt sloeg, en toen, met het gesloten boek vóór zich, frisch uit de borst zong,nbsp;nog ruim zoo hard als bij den vóór en tus-schenzang. Albert gevoelde een zekeren eerbied,nbsp;en dacht: »hê, die kent de gezangen van buiten” —¦ maar toch begreep hij niet regt, waaromnbsp;die magere heer het boek eerst opcngeslagen ,nbsp;en toen weder gesloten vóór zich gelegd had.nbsp;Pan was er nog iets bij dat gezang, wat hemnbsp;niet duidelijk wilde worden. Zoodra de Gemeente aan den voorlaatsten regel gekomen was,nbsp;ontstond er eene buitengewone beweging in denbsp;kerk. De vrouwen pakten, al zingende, reuk-flcschjes en pepermuntdoozen in, en trokkennbsp;hare kleederen in orde; de mannen stonden op,nbsp;knoopten hunne jassen toe, keerden zich om —nbsp;altijd voortzingende — kregen hunne hoeden,nbsp;en streken die met de mouw glad , zoodat allen ,nbsp;bij het laatste woord van het gezang, met hunnenbsp;toebereidselen gereed waren, ’t Was anders toch

-ocr page 11-

11

niet nooclig geweest zooveel spoed te maken; want het orgel bleef nog eenige oogenblikkennbsp;voortspelen. Maar Albert dacht, dat al dienbsp;menschen zeker groote haast hadden om wedernbsp;t' huis te zijn, en dat het hen misschien al tenbsp;lang zou ophouden, zoo zij eerst nog die tweenbsp;laatste regels net als al de vorige moesten zingen. Doch over al die zaken, die hij opmerkte,nbsp;zonder dat hij er de reden van kon vinden, zounbsp;hij later wel met Grootmoeder spreken en dienbsp;zou hem wel nadere inlichting geven.

Nu stond de gansche Gemeenten op. De Diakenen plaatsten zich aan de uitgangen der kerk ; dc Leeraar drukte den nood der armen, die hetnbsp;in den barren wintertijd waarlijk bang hadden ,nbsp;allen op ’t hart, en sprak biddend den Aposto-lischen zegen.

Daiir gingen de kerkdeuren open, en eeue talrijke schaar stroomde het heiligdom uit. Statignbsp;klonken de orgeltoonen, terwijl de Gemeentenbsp;zich verwijderde, en zweefden trillend door denbsp;allengs lediger wordende ruimte, om aan denbsp;ontslotene deuren in de vrije lucht wmg te sterven. Dat was de plegtige af.scheidsgroet den

! op de

hoewel Grootmoe-

vertrekkende!! nagezonden: het uitgesproken zegenbede.

Albert was getroffen, en ,

-ocr page 12-

12

der hem anders wel eens lagchend een kleinen hahhelaar noemde, nu voelde hij geen lust omnbsp;te praten. Waarom? dat wist hij zelf niet.nbsp;Missehien , omdat hij nog zoo jong was, en allesnbsp;voor hem nog het indrukwekkende der nieuwheidnbsp;bezat. Althans sommige oudere menschen , maarnbsp;die ook zeker dikwijls ter kerk waren geweest,nbsp;schenen er anders over te denken, en begonnennbsp;dadelijk een levendig gesprek met dezen of genennbsp;bekende. Zoo waren er, een weinig vóór hemnbsp;uit, twee jufvrouwen, die het verbazend druknbsp;met elkander hadden, zóó druk, dat zij dennbsp;armverzorger aan de deur niet eens zagen, ennbsp;hem voorbij gingen zonder het uitgestoken zakjenbsp;te bemerken. Dat was jammer voor de armen,nbsp;dacht Albert; want die twee jufvrouwen warennbsp;zóó prachtig gekleed, dat zij zeker wel eennbsp;groot stuk geld in het zakje zouden geworpennbsp;hebben, als zij ’t maar gezien hadden. Waarover zij zoo druk met elkander praatten, konnbsp;hij niet verstaan; maar ’t was zeker over denbsp;preek. Toen hij juist achter haar gekomennbsp;was, had hij alleen deze woorden opgevangen;

......en het kost maar vier en twintig stuivers

de el.” Daarvan had de Dominé, zoover hij zich herinneren kon, toch in de preek niet gesproken , en daarom begreep het kind, dat hij

-ocr page 13-

13

zeker verkeerd had gehoord. Naast hera ging een deftig bejaard heer, die onder kerktijd opnbsp;een mooi gouden horologie gezien, uit een grootenbsp;gouden snuifdoos gesnoven had, en nu digt bijnbsp;de deur een stukje geld uit de hand liet vallen.nbsp;Albert, dienstvaardig als hij was, bukte om hetnbsp;voor hem op te rapen. Er lag eene cent op dennbsp;grond. Die kon toch wel niet van den deftigennbsp;bejaarden heer met het gouden horologie en denbsp;gouden snuifdoos zijn, dacht de kleine; en datnbsp;bleek hem ook duidelijk, toen hij de hand uitstaknbsp;om de cent terug te geven; want de deftige bejaarde heer scheen hem niet te zien, maar keeknbsp;een anderen kant uit. Daarom besloot het jongskenbsp;die cent bij zijne eigene kleine gift in het zakjenbsp;te werpen. Nog vele menschen kwamen dennbsp;Diaken voorbij, terwijl Albert op de oude Geer-truid wachtte, die in het gedrang een weinignbsp;achter gebleven was. Armen en rijken, oudennbsp;en jongen, allen gaven iets in het zakje. Wat?nbsp;dat wist hij niet; maar daar was er toch Eén,nbsp;die het wist, al werd het nog zoo in 't geheimnbsp;gegeven, ’t Ging Albert ook niet aan; en toennbsp;hij zelf zijn penningsken geoiGFerd had, was ooknbsp;de oude Grootmoeder aangekomen. En nu keerdenbsp;het kind aan hare hand naar huis terug; regtnbsp;gelukkig, en wel een jaar ouder in zijne eigene

-ocr page 14-

14

oogen, nu hij mede naar de kerk was geweest.

Wat er bij het te huis komen gesproken werd; hoe Albert in kinderlijke eenvoudigheid verhaalde, wat hij begrepen en onthouden had;nbsp;hoe de tekst en gezangen van dien morgennbsp;nog eens werden nagelezen, en welke opmerkingen en raadgevingen de vrome oude nog innbsp;het gesprek wist te vlechten, — dat alles gaannbsp;wij met stilzwijgen voorbij.

Het stormde en sneeuwde, zoodat er aan geen uitgaan te deuken viel. Maar Albert was dennbsp;geheelen dag zoo opgeruimd en blijmoedig, datnbsp;hij niet eons scheen te bemerken, hoe de sneeuwvlokken al digter en digter langs de eenzamenbsp;straten vlogen, en hoe treurig de wind door dennbsp;ouden schoorsteen huilde. Het deerde hem nietnbsp;of bet daar buiten somber was, — in zijn hartjenbsp;was ’t helder en licht en vrolijk; en toen denbsp;avond was gevallen , toen had hij een regt gelukkigen dag doorleefd.

Daar stond Albert, het blonde krulkopje in een hagelwitte nachtmuts verborgen, naast denbsp;oude Grootmoeder, en at zijn stuk brood metnbsp;al de graagte eener gezonde kindermaag vannbsp;acht jaren, terwijl zij bezig was om zijn zondagspakje zorgvuldig glad te strijken en op te

-ocr page 15-

15

vouwen , en daarbij do zakken van Inmnen inbond ontlastte. „ Albert! sprak zij op eens,nbsp;terwijl zij onder andere voorwerpen ook eenenbsp;cent uit den kleinen zak te voorschijn haalde.nbsp;„ Albert! zie eens, hier is een cent; maar hetnbsp;vijfje, dat gij gisteren op uw verjaardag vannbsp;uw Oom gekregen hebt, vindt ik niet. Waarnbsp;hebt gij dat gelaten ? Gij zoudt er een koeknbsp;voor koopen ; maar dat hebt gij toch nu op donnbsp;Zondag niet gedaan ?”

De roode wangen van den kleinen krullebol werden nog rooder; ja tot aan zijne ooren, janbsp;tot onder de nachtmuts steeg het bloed. Hetnbsp;stuk brood, dat hij juist in den mond wilde steken , hield halverwege halt, en met groote oogennbsp;zag hij Grootmoeder aan, half verbaasd en halfnbsp;verlegen over de ontdekking, die zij gedaan had.

n Welnu Albert ?”

// Och Grootmoeder 1 Dominé zei, dat de arme mensehen het zoo kwaad hadden met de kou,nbsp;en toen heb ik maar, in plaats van de cent ,nbsp;die ik van u gekregen had, dat vijfje in hetnbsp;zakje van dien heer aan de deur gegooid.”

// Maar nu mist gij uw koek , mijn kind 1”

«Ja Grootmoeder, maar dat komt er toch minder op aan dan dat de armen geen brood kunnennbsp;koopen.”

-ocr page 16-

16

«Nu ’t is goed miju jongen !” sprak de oude, en bukte als of zij haren zakdoek van den grondnbsp;opraapte, om schielijk een traan af te wisschen ,nbsp;dien Albert juist niet behoefde op te merken.

«Kom, nu naar bed,” vervolgde zij, toen het laatste stukje van de boterham verdwenen was,nbsp;en de kleine vingers nog eene nalezing van denbsp;overgeblevene kruimeltjes hadden gehouden.

quot; Grootmoeder! ik heb mijn gebedje nog niet gedaan?”

Toen knielde het jongsken met gevouwen handjes neer, en bad overluid met een eerbiednbsp;en eene hartelijkheid, die bewezen, dat hij gevoelde wat hij sprak en tot wien,

’t Was een kort gebed. De oude vrouw had ’t hem geleerd. Zij wist, dat op de veelheidnbsp;der woorden daarboven geen prijs wordt gesteld ,nbsp;maar dat God alleen op de harten ziet. Zijnbsp;achtte het beter te bidden, zooala dat uit hetnbsp;gemoed opwelde ; maar Albert was nog zoo jong.nbsp;Zij meende, dat de gedachten van den kleinenbsp;nog eenige leiding behoefden. Liet zij hem altijdnbsp;geheel uit zichzelven bidden, dan zou hij toch,nbsp;bij den beperkten kring zijner denkbeelden ,nbsp;binnen weinige dagen eeu vast gebed hebben,nbsp;dat altijd met dezelfde woorden werd herhaald.nbsp;Daarom had zij hem liever een kort gebedje

-ocr page 17-

17

geleerd, wfiarin hij telkens dieper zin zou vinden, hoe meer zijne gedachten zich ontwikkelden. Het knaapje bad:

U, Vader! zij mijn dank gebragt;

Mild zondt Ge uw zegen op mij neer ;

Vergeef, wat ik misdeed, o lieer!

Leer me U beminnen meer en meer;

Bewaar Gij allen in deez’ nacht.....

«en, lieve God, zegen mijne beste Grootmoeder,” voegde hij er eiken avond bij. Dat rijmde wel niet, maar hij wenschte het er zoo gaarnenbsp;bij te zeggen; en toen hij aan Grootmoeder gc-vrtiagd had of het mogt? had zij hem geantwoord , dat de goede God daarom zijn gebedjenbsp;zeker niet minder zou keuren, en had hem regtnbsp;hartelijk in hare armen gedrukt; en sedert deednbsp;hij het telkens, zonder het meer te vragen.

Nu stond hij op, en de oude vrouw bragt hem naar het kleine ledikant, dat naast harenbsp;eigene bedstede stond. «Naeht, Grootmoeder!”—nbsp;riep het kind, — «rust wel.”

Een oogenblik later, toen zij dacht, dat hij reeds sliep, stak hij ’t hoofd nog eens tusschcnnbsp;de gordijnen uit.

«Grootmoeder!” — zeide hij, — «gisteren heb ik met Kees van hier naast ruzie gehad. Hijnbsp;trapte mijn mooijen grooten vlieger aan stuk

-ocr page 18-

IS

en toen ben ik boos geworden, en heb gezegd, dat bij een slechte jongen was. Maar Domincnbsp;heeft van den Heere Jezus verteld, dat die zijnenbsp;vijanden lief had; en nu zal ik morgen naarnbsp;Kees gaan en zeggen: Kees! het spijt mij, datnbsp;ik boos op u ben geweest; kom jongen! latennbsp;we weer goede vrienden zijn. — Nacht Grootmoeder! rust wel!”

Het kleine hoofdje verdween, en in een ommezien sliep het kind, als had een Engel hem de vriendelijke oogjes toegekust.

//Nacht mijn jongen!” riep hem de oude vrouw nog toe. ’t Was goed, dat zij niet meer behoefde te zeggen; want haar hart was vol. Ge-ruimen tijd bleef zij zitten, met de handen gevouwen en tranen in de oogen. Maar ’t warennbsp;tranen van zalige blijdschap. Gelukkig gevoeldenbsp;zij zich, — zij, de eenzame oude, en rijk,—nbsp;zij, de arme weduwe. Vurig dankte zij God,nbsp;wiens goedheid haar den avond des levens doornbsp;de liefde van haren Albert verhelderde. En zijnbsp;bad, dat haar kind nog menigen kerkgang mogtnbsp;doen, aan dien eersten gelijk, en dat, als hijnbsp;allengs zou afleggen wat eens kinds was, hijnbsp;den kinderzin mogt behouden. Daarna zocht zijnbsp;in haren Bijbel het IS**® hoofdstuk van Mattheusnbsp;op, en maakte een vouwtje bij het 3'^® vers;

-ocr page 19-

19

n en Jezus zeide: voor waar zeg Ik u, indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens,nbsp;zoo zult gij in ’t Koningrijk der Hemelen geenszins ingaan.”

Intusschen was ook voor haar de tijd gekomen , waarop zij gewoon was zich ter rust te begeven. Maar vooraf ging zij nog even naarnbsp;het kleine ledikantje; tilde voorzigtig de gordijnen op; drukte een’ lange kus op de rozenwangen van den slapenden krullebol, en schiktenbsp;de losgewoelde dekens nog eens te regt, terwijlnbsp;zij half luid bij zichzelve sprak: n derzulken isnbsp;het Koningrijk Gods.” En toen zij hare avondbede tot den Vader in den Hemel opzond, —nbsp;de laatste verrigting van eiken dag — toen besloot zij haar gebed met de woorden : /, goedenbsp;God ! geef mij te worden als een kindeke; —nbsp;amen!”

-ocr page 20- -ocr page 21-


Si,...,-



quot;â–  nbsp;nbsp;nbsp;ll.**' *

t



â– f â– '



' ■«

â– i


â– 1

-ocr page 22- -ocr page 23- -ocr page 24-