-ocr page 1-

ZIJT GIJ GELUKKIG?

WAARLIJK gelukkig:

(Een openhartig gesprek van eenige vrienden.)

TE ROTTERDAM , BIJ

M. WIJT amp; ZONEN. 185 2.

-ocr page 2- -ocr page 3-

ZIJT GIJ GELUKKIG? WAARLIJK GELUKKIG? (*)

(Een openhartig gesprek van eenige vrienden.)

Eeiiige vrienden, die door hunne betrekkingen cn den loop hunner lotgevallen, elkander gedurende vele jaren niet gezien hadden, hielden bynbsp;eene gelegenheid, voor ieder hunner even belangrijk, eene onderlinge bijeenkomst, ten einde,nbsp;bij het genoegen om elkander te mogen ontmoeten , tevens openhartig onderling mede te deelen,nbsp;hoe het hun tot hiertoe in de wereld gegaan was,nbsp;en tot welk een trap van geluk zij, ieder voornbsp;zich, gekomen waren.

Op het vastgestelde uur ter bestemde plaats zaamgekomen, nam A., een voormalig Bankier,nbsp;het woord; „Ik ben,” zeide hij, „drie en zestig

(*) Naar het Fransche werkje: êtes-vous heureuxf mais pleinement JieurtuxfSincères aveux de quelques amU.nbsp;Paris 1851, met zeer veel verkorting en verandering.

-ocr page 4-

jaren oud, eu reeds eeii geruimen tijd lieb ik mijne betrekking als Bankier verlaten. Vannbsp;mijn negentiende jaar in een’ zeehaven negotienbsp;gedreven hebbende, verkreeg ik in twintig jarennbsp;een aanzienlijk vermogen. Ik had mijn doelnbsp;bereikt, en begaf mij in liet huwelijk, kreegnbsp;kinderen, en genoot huisselijk en ouderlijk geluk.nbsp;Maar de zucht, om mijn fortuin te vermeerderen , wikkelde mij in ondernemingen , die mijnbsp;menige zorg baarden. Ik kwam echter allenbsp;bezwaren te boven en zag mijn kapitaal aanmerkelijk wassen. Ik begaf mij toen aan het reizen,nbsp;bezocht vele landen en steden, meestal metnbsp;genoegen. Maar eindelijk begon mij dat zwervend leven te vervelen; Ik vestigde mij te X.,nbsp;en verzamelde mij de kostbaarste en uitstekendstcnbsp;schilderijen, verlustigde mij in hare herhaaldenbsp;beschouwing, en in de vleijende lofspraak vannbsp;anderen over mijn smaak: maar ook dit begonnbsp;mij te walgen. Als ik mij in mijn kabinetnbsp;bevond, was het alsof die schilderstukken mijnbsp;toeriepen: „wij zullen langer bestaan dan gij.nbsp;Meer dan drie vierde van uw leeftijd is voorbij;’’nbsp;cn ik kreeg een tegenzin aan die schilderijen,nbsp;die mij mijne, sterfelijkheid herinnerden; ja, iknbsp;word voor al wat mij omringt onverschillig,nbsp;want, schoon ruim bedeeld met alles wat ik

-ocr page 5-

wenschen kan, vraag ik mij: wat heb ik er aan, als ik sterf? Pin, ik zeg het openhartig, ditnbsp;maakt mij niet gelukkig.”

„Dit is mijn geval ook,” zeide de Kolonel B. „Van mijn achttiende jaar afin militaire dienst,nbsp;klom ik van rang tot rang, en vóór mijn zevennbsp;en veertigste jaar Kolonel geworden, heb iknbsp;veertien jaren dien rang bekleed, en, na veelnbsp;voorspoed en eer genoten te hebben, leef iknbsp;sedert zeven jaren van mijn pensioen en renten,nbsp;in den schoot van mijne lieve familie. En toch,nbsp;waar ik ben, of bij wat ik geniet, treedt mij alsnbsp;een kwelgeest voor: „er komt een einde aannbsp;alles.” Dat woord was het laatste, dat mij eennbsp;stervende op een slagveld toevoegde. Ik poogdenbsp;zijne wonden te verbinden, zijne levensgeestennbsp;op te wekken, zijn leven te redden: maar hijnbsp;zag mij met een veelbeteekend oog aan en zeide;nbsp;„er komt een einde aan alles! vergeet dat nooit:nbsp;het is nabij,” en hij stierf in mijne armen. Datnbsp;woord is mij van die ure af bijgebleven;nbsp;het heeft zóó groote schaduw geworpen op alles,nbsp;dat mijn genoegen weg is. Wat baten toch 'alnbsp;mijne ridderorden, mijn rang, mijne eer? Ernbsp;komt aan alles een einde. Dat denkbeeld verontrust en bedroeft mij. Ik ben niet gelukkig.”

* Wat mij betreft,” zoo begon nu de lieer C.,

-ocr page 6-

fi

een van de eerste Diplomaten: » op mijn drie en twintigste jaar werd ik secretaris van eene ambassade. Achttien maanden daarna kreeg ik eenenbsp;geheime zending naar Zweden, en bleef dadrnbsp;driejaren. Teruggekeerd, zag ik mij meer dannbsp;éëne belangrijke betrekking toevertrouwd, en iknbsp;doorliep al de rangen van een Staatsman. Iknbsp;sta thans nog op eene aanzienlijke plaats. Mijnenbsp;kinderen zijn aanvankelijk goed geplaatst, en iknbsp;heb het vooruitzigt, dat hun fortuin gemaakt is.nbsp;Met een paar jaren denk ik mij op het land tenbsp;vestigen, -en mijne dagen in genot en rust doornbsp;te brengen. En toch — ik ben niet gelukkig.nbsp;Naarmate ik hooger geklommen ben, is het getal van mijne benijders toegenomen. Eén hofkabaal, ééne intrigue, één luim misschien vannbsp;den Vorst is genoeg, om mij diep te doennbsp;vallen. Mijn toestand is niet vaster dan hetnbsp;weefsel eener spin, dan een stofhoop.”

»Dat is overdreven,” zeide de Bankier, ïuwe verdiensten als Staatsman zijn te algemeen bekend en erkend; gij hebt u te veel vertrouwennbsp;verworven onder alle standen, dan dat ge uwenbsp;positie met die eener spinneweb of een hoopnbsp;zand zoudt mogen vergelijken.”

»Ik dank u voor uwe gunstige gedachten,” antwoordde de Staatsman, »maar ik ben te wel

i

-ocr page 7-

bekend met de geschiedenis, dan dat ik niet weten zou, hoedanig inyn toestand is. In allenbsp;gevallen, als men langs een ladder opklimt, omnbsp;eene hoogte te bereiken, dan doet men dat metnbsp;grooten moed en rekent zich gelukkig, als mennbsp;eindelijk den hoogsten trap en dus het doelnbsp;bereikt heeft; maar het af klimmen is niet zoonbsp;aangenaam, en op den laagsteu trap vindt men hetnbsp;einde. Ziet, het komt toch eenmaal ook voor mij-Al leef ik nog twintig jaren — dat twintigstenbsp;jaar is dan toch grenspaal. En dan?

jgt; Wat mij betreft,” zeide daarop de Heer D., een man van letteren, » het is niet zoo zeer datnbsp;af klimmen, wat mij verontrust, maar uwe vraag:nbsp;wat dan? Gij weet, ik heb mij door mijnenbsp;studiën — waarom zou ik het in dezen vriendenkring niet zeggen? — een’ grooten naamnbsp;gemaakt. Mijne schriften zijn met graagte ontvangen en gelezen, en in alle kringen, waarnbsp;wetenschap en smaak lieerschen, word ik zoonbsp;geëerd, dat de wierook des lofs mij wel eensnbsp;bedwelmt. Maar vraag ik mij zelven, wat mijnbsp;prikkelt, om dien te verdienen, dan is het nietnbsp;de zucht om nuttig te zijn, die mij drijft, maarnbsp;het is eigenliefde, eerzucht, roem. En dienbsp;roem? ach! eene luchtverheveling is hij. Morgennbsp;treedt een ander op, en verdi-ingt mij. Of

-ocr page 8-

gebeurt dit niet, blijft mijn naam ook na mijn’ dood in eere, wat heb ih er aan? Zoo de nakomelingschap mijn’ naam in aandenken houdt, zijnbsp;zal het ook dien van hen doen, die zich doornbsp;hunne boosheid en wreedheid berucht gemaaktnbsp;hebben. Wat heb ik dan vooruit? Welke bewustheid zal ik er van hebben, zoo men mijnbsp;roemt en hen laakt? Wat beteekent dus eennbsp;naam? Och, lieve vrienden! ik wil niet zwaarmoedig zijn, maar eer van menschen brengtnbsp;geen geluk aan. En schoon ik er het genot vannbsp;najage, ik besef het hoe langer zoo meer, datnbsp;zij eene aangenaam riekende roos is, maar dienbsp;scherp stekende doornen heeft, spoedig verwelktnbsp;en ontbladerd in het stof valt.”

» Welk treurspel voert gijlieden toch op!” riep de Heer E. met de opgeruimdheid, die hem eigennbsp;was, zijnen vrienden toe. ¦» Hoe werpt gij aldn.snbsp;op alles de donkerste schaduwen? Laat onsnbsp;liever het genoegelijke, dat in het leven tenbsp;genieten is, in oogenschouw nemen. Gij weet,nbsp;ik heb ook reeds zestig jaren achter mij , en iknbsp;ben zoo vlug niet meer als vroeger. Maar watnbsp;doet er dat toe? Ik ben gezond en heb geld.nbsp;Men behandelt mij met onderscheiding; mennbsp;noodigt mij op allerlei partijen; men hoort mijnbsp;gaarne spreken. Ik ben misschien van veel

-ocr page 9-

belang en niet zonder nut voor sommige familiën. Geen vijand hebbende, smaak ik niets dan genoegen in den kring mijner talryke en hartelijkenbsp;vrienden. Wat 'wil men meer? Gij hebt datnbsp;genot zoo goed als ik, en misschien nog meer.nbsp;Wat beklaagt gij u dan ? Ik voor mij hoopnbsp;dat het nog lang zóó duren mag.”

» En als het eens ophoudt ?” zeide de Kolonel, » wat dan ?”

» Wat dan?” antwoordde E. lagchende; «daarover bekommer ik mij niet.”

gt; Spreek zoo niet, als het u belieft,” hernam de Kolonel. »Wij hebben eene ziel en dienbsp;blijft in wezen.”

«O ja,” antwoordde E. «maar waarom het genoegen van het oogenblik te storen door bekommering daarover ?”

«Waarom?” zeide de Bankier. «Werd niet onlangs de Generaal G., bij het uittreden vannbsp;zijn rijtuig, door eene beroerte getroffen? Ennbsp;kan u dat ook niet overkomen?”

« Zoo spoedig niet, mijn vriend!” was het antwoord van E. »Ik neem mij in acht, iknbsp;waak over mijne gezondheid; ik ben krachtignbsp;en sterk.”

«En toch vergankolijk, geen oogenblik zeker van uw leven,” was de algemeene aanmerking,

-ocr page 10-

10

die E. zoo veel to meer trof, omdat zy op een zeer ernstigen toon werd voorgedragen. Ja,nbsp;toen men hem vroeg, of hy geene oogenblikkennbsp;van verveling en afmatting, of hij geene slape-looze nachten en dan onaangename gewaarwordingen en ontrustende gedachten had, kon hijnbsp;dat niet ontkennen. Hij verklaarde zelfs, datnbsp;hij reeds de ondervinding had, dat hij bij menigeen minder gezien en welkom was, omdatnbsp;men aan jonge lieden boven hem de voorkeurnbsp;begon te geven. » Maar,” zeide hij , » dat kannbsp;niet anders; dat ligt zoo in den loop der wereld.nbsp;Dat moet ik mij getroosten.”

»En als gij dan van allen verlaten wordt, waarin zult gij dan uw geluk vinden?” vroegnbsp;de vijf en zeventigjarige Regtsgeleerde F., dienbsp;tot hiertoe gezwegen had. » Bedrieg u zelvennbsp;toch niet. Gij weet, ik ben in mijne loopbaannbsp;zeer gelukkig geweest. Ik heb fortuin, achting,nbsp;eer en eindelyk een’ aangenamen levens-avond;nbsp;maar dit alles maakt mij niet gelukkig. Mijnnbsp;zandlooper leert mij, dat naarmate de zandkorrels zich op den bodem vermeerderen, haarnbsp;getal in de hoogte af neemt; en zoo beschouwnbsp;ik mijn leven; het loopt ten einde. Hetgeennbsp;men voorspoed, goeden naam, huisselijk geluk,nbsp;vriendschap, gezelschap noemt, zijn de. zand-

-ocr page 11-

korrels, die de eene na de andere verdwijnen, tot dat er geen overblijft.”

^ En daarna volgt het oordeel,” antwoordde G. »Het oordeel, mijne vrienden! Ik stond onlangsnbsp;bij het sterfbed van een’ vriend mijner jeugd.nbsp;Naauwelijks was hij meer in staat mij toe tenbsp;spreken, maar met eene flaauwe stem fluisterdenbsp;hij mij toe: gt; denk aan het oordeel.” Dat woordnbsp;heeft mij diep getroffen. Gij weet, ik heb alsnbsp;aardrijks- en natuurkundige een’ goeden opgangnbsp;gemaakt. Ik heb mijn leven geheel aan denbsp;wetenschap gewijd, zonder mij met godsdienstnbsp;te bemoeijen. De natuur was mijn God. Maarnbsp;sedert mijn vriend dat woord: »denk aan hetnbsp;oordeel,” met stervende lippen als zijn laatstenbsp;vriendschaps-woord, m\j toegevoegd heeft, bennbsp;ik gaan nadenken, en de gedachte: »er ia eennbsp;God, die mij oordeelen zal,” zij maakt mij ongerust. Zij doet mij de toekomst met vreeze tenbsp;gemoet zien.”

gt; U?” riep E. hem toe. »1J? Ik vraag het aan u allen, mijne vrienden! kent gij een op-regter, braver, achtingwaardiger, deugdzamernbsp;mensch, dan onzen G. ? En die zou voor hetnbsp;oordeel vreezen ?”

»Ik dank u voor uw gunstig oordeel over mij,” hernam G., »maar het oordeel van een

-ocr page 12-

12

alwetend, heilig, regtvaardig God is geheel anders dan dat van menschen, dié aanzien wat voor oogen is, en het hart niet kennen.”

»Dat stem ik u toe,” zeide C., » maar ik geloof, dat men zich het Opperwezen niet als een strengen Kegter, maar veeleer en alleen als eennbsp;Vader vol barmhartigheid moet voorstellen.”

sik wil dit gaarne,” was het antwoord van G., »ik houde dit mij zelven dagelijks voor, ennbsp;toch kan ik daarmede de beschuldigingen vannbsp;mijn geweten niet afwijzen. Ik heb de liefdenbsp;Gods zoo ondankbaar beantwoord; ik heb haarnbsp;verbeurd.”

»Zoo ontbreekt ons dan niets dan dat wij vrede zoeken bij God door Christus jezus.”

Op dit zeggen van den grijzen F. sloeg E. de handen zamen, en zeide glimlagchend; 3gt;gij wiltnbsp;dan dat wij fijn, pieus, kophangers worden?nbsp;Nu, wat mij betreft, dat laat ik aan zwakhoofden en vrome zusjes over.”

Terwijl hij dit zeide, kwam Doctor H. binnen. Hij verontschuldigde zich over zijne late komstnbsp;met zijne praktijk, die hij niet had kunnen ofnbsp;mogen verzuimen. Men bragt hem spoedig op denbsp;hoogte van het gesprek, en vroeg hem, of hijnbsp;zich gelukkig, waarlijk gelukkig gevoelde? Hijnbsp;antwoordde: »Ja, ik meen gelukkig, waarlijk

-ocr page 13-

is

gelukkig te ziju. Niet omdat ik rijk, geëerd, gezegend ben in mijnen liuisselijken kring, ennbsp;eene goede en, mag ik bet zeggen? voorspoedige praktijk heb. Ik ben daarvoor regt dankbaar, en acht dit alles hoog. Maar daarmedenbsp;heb ik geen vrede voor mij zelven. Ik geloof,nbsp;dat ik mij zelven heb leeren kennen. Althansnbsp;ik ben mij bewust, dat ik innerlijk niet ben,nbsp;dien ik uiterlijk vertoon. Ik vinde in mij velenbsp;verkeerde beginselen, tallooze onreine neigingen,nbsp;een heir van driften, begeerten en bedoelingen,nbsp;die mij niet slechts beschaamd maken voor mijnbsp;zelven, maar vooral voor God, en die mij innbsp;zijn heilig oog verwerpelijk doen zijn. Dit gevoel van mijne zedelijke onreinheid heeft mijnbsp;reeds lang gedrukt, en hoewel ik voor de men-schen mij onberispelijk trachtte te gedragen, iknbsp;besefte, dat ik het niet was voor God, dat iknbsp;voor zijn alwetend, heilig oog niet bestaan kon.nbsp;Maar ik heb mijne toevlugt genomen tot zijnenbsp;vergevende genade in Christus jezüs. Ik hebnbsp;mij op dien eenigen weg, door God zelven geopend voor den schuldigen, begeven, en mij aannbsp;den Zaligmaker toevertrouwd met geheel mijn hart;nbsp;zóó heb ik rust gevonden voor mijne ziel ennbsp;blijdschap en troost. Ik mag het zeggen, tot roemnbsp;van Gods genade in Christus , ik ben gelukkig.”

-ocr page 14-

14

Mfti zweeg. Men was getroflen. Men wist niet, wat te antwoorden. De Doetor vervolgde :nbsp;» Aan eene ongedachte ontmoeting heb ik het tenbsp;danken, dat ik geleerd heb, mijn geluk tenbsp;zoeken, waar het alleen te vinden is. Ik werdnbsp;geroepen bij een arbeider, die aan de teringnbsp;lag. Ik ontdekte zeer spoedig, dat zijn toestandnbsp;doodelijk was. » Gij bevindt uzeide ik , » innbsp;een ongunstigen staat.” »Ja,” antwoordde hij,nbsp;gt; zoo als gij dat noemen wilt. Naar het lig-chaam geloof ik, dat het zoo is; maar ook anders niet. Ik gevoel mij gelukkig; omdat iknbsp;geloof in cheistus , omdat de liefde Godsnbsp;uitgestort is in mijn hart door den heiligennbsp;Geest; omdat ik eene hoop heb voor de toekomst, die mij niet beschamen zal. Wat zou ernbsp;van mij worden, welk een troost zou ik kunnennbsp;hebben en aan mijne vrouw nalaten, zoo ik nietnbsp;wist, welk geluk mij aanvankelijk ten deel valtnbsp;en na dit leven wacht?” Diep was de indruknbsp;dezer toe.spraak op mijn gemoed, en hoe meeriknbsp;dezen kranke naar het ligchaam bezocht, des tenbsp;meer troffen mij zijne woorden zoo vol kalmte,nbsp;«ijn geloof zoo vol eenvoud, zijne hoop zoo volnbsp;'blijdschap en troost. Mijn hart zeide mij: * hiernbsp;wordt het ware geluk gevonden,” Ik begon meernbsp;te hechten aan dat woord: jezüs christds is in

-ocr page 15-

15

de ivereld gekomen om zondaren zalig te maken; het Moed van Gods Zoon reinigt van alle zonden.nbsp;Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven,nbsp;wiens zonde hedekt is. Ik begon ernstig overnbsp;mij zelven na te denken; ik doorzocht mijn hart;nbsp;ik zag duidelijk in, dat mijne godsdienstigheidnbsp;tot hiertoe meer schijn dan wezen was geweest;nbsp;dat het regte beginsel, geloof en dankbare liefde,nbsp;mij ontbroken had. Ik deed belijdenis, opregtenbsp;belijdenis van mijne overtredingen voor dennbsp;Heere. Ik droeg mij op aan Gods genade innbsp;CHRISTUS. Ik geloofde, dat jezus ook mijnnbsp;Zaligmaker wezen zou, wanneer ik mij alleennbsp;aan Hem toevertrouwde. Ik geloofde — en iknbsp;vond rust.”

» Hoe?” zeide G., hoe zijt gij er zeker van, dat gij u niet vleit met eene ijdele hoop? Jezusnbsp;heeft u toch niet uit den hemel toegeroepen, datnbsp;Hij uw Heiland is. Hoe weet gij het dan metnbsp;volle zekerheid?”

» Uit het Evangelie, mijn vriend!” antwoordde H., » uit dat getrouw en alle aanneming waardignbsp;woord, waarin ik het getuigenis vond, dat Godnbsp;i'an zijnen Zoon getuigd heeft. En indien iknbsp;dan menschen geloof op hun woord, het getuigenis Gods is meerder. Op dit getuigenis, datnbsp;God ons het eeuwige leven, het onvergankelijk

-ocr page 16-

16

en waar geluk gegeven heeft in zijnen Zoon, en dat die den Zoon aanneemt en heeft, ook datnbsp;leven, dat geluk bezit, ga ik te geruster aan,nbsp;omdat ik ook het getuigenis in mij zelven heb,nbsp;in het helder licht, dat mij omstraalt en mijnbsp;de dingen uit het ware oogpiuit doet beschouwen ; in de rust des gemoeds , die ik smaak, nunbsp;ik in God mijnen Vader eere; in den troost,nbsp;dien ik geniet onder alle omstandigheden desnbsp;levens ; in den lust, dien ik heb, om in liefdenbsp;tot God en chkistus en tot mijnen naasten tenbsp;loven; in den afkeer, dien ik gevoel van allenbsp;zonde; in den strijd, dien ik strijde, om dagelijksnbsp;wijzer en reiner te worden, en meer waardignbsp;mijne roeping gezind te zijn en te wandelen.”

» Regt zoo,” zeide de Kolonel, » zoo is het. Ja, dat alleen kan ons gelukkig maken: het geloof aan de vergeving onzer zonden, en hetnbsp;leven, dat daaruit voortspruit tot eer van God ennbsp;CHKISTUS. Ik dank u duizendmaal, lieve vriend!nbsp;dat gij ons het oog geopend en den weg gewezennbsp;hebt, dien wij niet kenden, schoon wij dien zochten, den weg tot het waar en bestendig geluk.”

» Ja maar,” merkte een der vrienden aan, » dat is alles goed gezegd en schijnt voortreffelijk; is het echter wel meer dan bespiegeling?nbsp;Wat wordt er van de deugd, van de menschlie-

-ocr page 17-

17

vendlieid, van de vreugde, die het weldoen aanbrengt?” »En,” voegde een ander er bij,nbsp;» wat wordt er van het levensgenot? Wat heeftnbsp;men aan de wereld, aan eer'en rijkdom, aannbsp;mcnschengunst en achting, als men zichzelven beschouwt als een zondaar, en meent genade tenbsp;behoeven, om behouden te worden, als mennbsp;steeds in hooger sfeer omwandelt?”

» Mag ik u daarop antwoorden,” zeide H., » het leven van een Christen is geen bespiegelendnbsp;leven. Die het daarin gezocht hebben, gelijknbsp;de kluizenaars en kloosterlingen, zijn geheel opnbsp;een’ dwaalweg. De Christen moet alzóó wandelen , gelijk zijn Heer gewandeld heeft. Denbsp;menschlievendheid, weldadigheid staan hoog bijnbsp;hem aangeschreven. Hij beoefent die dagelijks,nbsp;want liet geloof zonder werken is een doodnbsp;geloof. Maar hij beoefent ze niet om zich zelvennbsp;te behagen of er zich op te beroemen, maarnbsp;uit dankbaarheid en liefde. In den vorigen winter heb ik vele armen bezocht en ondersteund.nbsp;Zij zijn in het voorjaar mij komen bedanken ennbsp;hebben gezegd, dat zij mij gaarne, waar zijnbsp;konden, van dienst zijn zouden, en meer dannbsp;één hunner heeft metterdaad zijne betuiging bevestigd. Zoo wil ook de Christen het steedsnbsp;toonen, dat hij God en Christus in alles wenschi

-ocr page 18-

18

te behagen. Hoe opregter en levendiger zijn geloof is, zoo veel te grooter zal zijne liefdenbsp;zoo veel te ijveriger zijne beoefening der godzaligheid zijn. Hij wordt daardoor geen wereld-hater, maar zoekt in de wereld nuttig te zijn.nbsp;Hare genoegens mogen het doel niet zijn, dat hijnbsp;najaagt; hij geniet ze echter, maar met matigheid;nbsp;hij hecht er zijn hart niet aan; hij geniet ze metnbsp;dankbaarheid en tot eer van God. Waar denbsp;werelddienaar zich zelven vergeet, geeft hij achtnbsp;op zich zelven; waar die zichzelven verwaarloost, tracht hij zich zelven te behouden. Vannbsp;alle dweeperij afkeerig, leeft hij in zijnen kringnbsp;zóó, dat hij de harten aan zich tracht te verbinden door liefde, en waar hij alles aan Godsnbsp;genade in cheistus toekent, en geen’ anderennbsp;steun heeft voor zijn hart dan in haar, het isnbsp;niet, opdat hij haar tot een dekmantel dernbsp;zonde zou maken, maar integendeel tot eennbsp;prikkel ter beoefening van ware dankbaarheid.”

» Mijne vrienden!” zoo sprak nu de vijf en zeventigjarige grijsaard, »wij hebben het elkander openhartig beleden, dat wij in onzennbsp;uitwendigen gelukstaat het ware geluk nietnbsp;gevonden hebben. Onze vriend H. heeft onsnbsp;den regten weg gewezen, die tot het geluknbsp;leidt. Wij gaan nu uit elkander. Weldra zal

-ocr page 19-

19

ik, en gijlieden ook, het einde van ons aardsehe leven bereikt hebben. O! dat wij leven, gelijk wijnbsp;wenschen te sterven; leven door het geloof desnbsp;Zoons Grods! Dat zij onze toeleg: dan zullennbsp;wij vrede hebben, gelukkig, waarlijk gelukkignbsp;zijn. Wat mij aangaat: ik en mijn huis, wijnbsp;zullen voortaan den Heere dienen. En gijlieden?’’

» Amen,” zeiden zij, „ wij vereenigen ons in deze keuze en dat voornemen met u.”

Zij baden met elkander, om aan deze keuze getrouw te blijven; en de Heer hoort zulknbsp;bidden gaarne.

-ocr page 20-

Bi) de Drukkers en Boekverkoopers M. VVi/t amp; ZuN£^ zijn verkrijgbaar de volgende Kleine Stukjes:

('eals.

1. Peter Lobbeek. .....15

2. De welbestede Stuiver . . 10

3. De Wever uil Welsh. . . 07^

4. De kleine Bewoner van het


Auvergji^sche Gebergte. •

5. Arme Sara ........ .

6. De jonge Hutbewooiister .nbsp;7.0pwekxing te Slberl'eld .

8. De lersclie Boer . . . . .

9. £lisabetli Cunningham , .nbsp;lO.John Robens, de Matroos*nbsp;Jl.Uitbreiding van de Parabel

12. Kolonel Jacob Gardiner. .

13. De Slroopera-dochler. . .nbsp;t4.De Bode met goede tijding

15*Jansje Allan *.......

16.Zonderlinge tusschcnkomst

der Voorzienigheid .... 17-Iievensber. van AmeliaGalenbsp;18.Sara Hill. .........

19. nbsp;nbsp;nbsp;De Geschied. vanMary Smith

20. De Dorps-predikanl. . . .nbsp;21 .De waarheid van heiEvang.

22. Kracht des gelonfs .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...

23. Herman de Houthakker . .nbsp;24T*aaLste uren v. JohnCowper

25. Het einde van den lijd. . .

26. nbsp;nbsp;nbsp;Wal God hewaarlj ia welnbsp;bewaard

27. Wie zijl gij? Wal heb Igij

te doen? ..........

28 .DeWeêrbaati van he (Kasteel 29.Ebttu-Haëzer in Latakko*.nbsp;SO.Iiidiaansche Bekeerlingennbsp;51.De Cbrislen-fceslen. . , .nbsp;32. Vei haal van 2 Predikers .nbsp;35. De Tijd en de Eeuwigheid.nbsp;34.Kortenheilz. Berigtaanallennbsp;SS.Jolian CoenraadTerLinden.nbsp;t56.Een Beroep op hel hart.. .nbsp;37.De Landman in den Elzas.nbsp;58.Sterfgevallen van zevennbsp;bekeerde Heidenen ....nbsp;39.Levensloop vanC.L.Töpfernbsp;iO.Eonige bijzonderheden uitnbsp;het leven van Morrison . .

41. Lydia S - J.........

42. Hugo Bourne*.......

45.De Christelijke viering van

lt;ien Zondag........

44. Henry Obookiah. .....

45. DeZendelingeninGroeiiland

46. Hetbezoek bij een kranke.

47. Brieven van een* Leeraar.

48. Polycarpns


Cents.

49,Als God werkt, wie zal dan

, keeien? *.........15

,50.De Soldalcn-dochler. ... 10 51 .Het gelukkige Sterfbed , , lOnbsp;10 52.De weg en het middel ... 15nbsp;07^ 53.DeGasl zonderUruiloflskl. 07^nbsp;22J 54.Treffend voorbeeld.....07^

05 55.Levensschetsvan Biunihardl 15 10 !56.Hadara,een jongAbyssiniër 04nbsp;20 57*De Oude Geaeeslieer. . , . 10nbsp;10 l58.Roepstem dea Heeren ... 15

10 ;ö9*Anna Walsh........07^

17^ 60 .Eei sie zending teSlThomas 15

10 ,61.TUirza,..........20

15 |62.Vroege Godsvrucht. .... 07^ 15 C3 .De Russische Kleermaker . 07jnbsp;,64.Kenmerk, v.eenkind G«ds. 07inbsp;07 |65.Overtuiging verwaarloosd . 12|nbsp;10 66.EenwoordaanjongeMoeders 07|nbsp;15 [67.De onbekende Zendeling , O4nbsp;124 68. Me vrouw Ruai]»ff ..... 20nbsp;10 ,69.Opmerkelijke leiding Gods 07^nbsp;10 i/O.Een nieuw Traktaatje. . . 10nbsp;10 71.De vrome Landman .... 07|nbsp;12|/2.Ged. over de Eeuwigheid., 074

10 73.Maria. ......... . lo'

10 74.William..........07^

75. De Christen in hel Gasth, 05

76. Lord Teignmouth ..... 10

77. Leven van Schwartz. ... 08

78. Wie zoekt die vindt, ... 05

79. Levensb. van een* Soldaat. 05


10

10

10

05

07i

10

10

07è

10

10

071


.Pacalsdorp........07^

Sl.Onnoodige zorgen. .... 04

82. Zscliëüs.....«...08

83. Twee Buren ........ 10

84. nbsp;nbsp;nbsp;Debckeer.vanA.H. Franke,

85. Blandina..........

86. Bede van een Grijsaard. , ,

87. Kel Huisgez.te Heatherdale 15

88. Christ, onder Hottentoiten, 5

89. Aarons dood........15

90. Het Paaschfeest.......10

91. Leven van Chrijssostomus .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7^

92. Het Gchcimz.in den Christennbsp;15 j93.Jacob ^V^lso^ ....

07^j94.Do eerste Kerkgang .

07;^ 95,Wanneer ben ik enz.

96.0vercenk. Christel. Godsi

05 97. Zendt ngsgave......

10 98.De zwarte knecht . , .

15 99.Valsche Overleggingen .

15 j 100.De Bedelaar,.....

15 ilOl .Samuel Mills .....

10 ilU2.Triumfboog van Tifus. , . ü


7i

10


5 15nbsp;10

6


10

10