-ocr page 1-

^ £• C-

DE

BEDELAAR.

Overgenomen uit de quot; Berigten aangaande de uitbreiding tan Gods koningrijk,” met toestemming der Kedactie.

Te Rotterdam , bij M. W IJ T amp; ZONEN.

1851.

r-

) fooj

i

-ocr page 2- -ocr page 3-

DE BEDELAAR.

Er was een arme kreupele bedelaar, die op twee krukken ging; den ganschen dag krukte hij rond omnbsp;eene aalmoes te vragen, en ’s avonds kwam hij tenbsp;huis op zijn zoldertje, waar de wind door de dakpannen floot, en waar niets te vinden was dan eennbsp;leger van stroo en een gebroken stoel; dat was zijnenbsp;bezitting.

Dikwijls vraagt men zichzelven af: waarom laat God zulk een armzalig gebrekkig wezen toch in hetnbsp;leven, wien de honger tot spijs en de ellende totnbsp;dagelijksch brood is? — Zulke bedenkingen moetnbsp;men niet eens in woorden brengen, maar ze verjagen uit het waanwnjze hart; want God heeft ooknbsp;die ellendigen lief, ja juist dezulken, en daarbij heeftnbsp;hij duizend wegen om hen schatrijk te maken. Ennbsp;dit kan ik getuigen; menige bedelaar is zoo rijk, datnbsp;een koning wel bij hem kon komen bedelen. Maarnbsp;eerst moet gij de geschiedenis verder booten.

-ocr page 4-

Onze bedelaar had eeu’ buurman; deze was schoenlapper en woonde in hetzelfde huis, eene verdieping lager. Dikwijls gebeurde het, wanneer de kreupelenbsp;’s avonds in den donker de trappen opstrompelde,nbsp;dat de schoenlapper de deur open deed en hem bijlichtte, omdat hij anders ligt kon vallen. Zoo werdennbsp;die twee met elkander bekend en goed bevriend; ennbsp;dit verwonderde niemand, want bij een stuk hardnbsp;brood ontstaat dikwijls betere vriendschap dan bijnbsp;wijn en wildbraad.

De schoenlapper althans heeft er zich niet over verwonderd, maar zat op zekeren zondag avond bijnbsp;zijn olielampje en las de psalmen. Daar hoort hijnbsp;den bedelaar de trappen opklimmen, legt derhalvenbsp;het psalmboek neder, gaat met het licht aan de deurnbsp;staan, en roept hem toe: «Goeden avond, buurman.”

Zoo komt de bedelaar boven, maar het valt hem zuur. «Het kerkhof— zegt hij, even stil staande —nbsp;het kerkhof is geen twee trappen op, maar af; iknbsp;wenschte, dat ik van die trappen af was.”

))Kom rust dan hier eens! — zegt de schoenlap per — wat maalt gij toch! Blijf bij mij, als gijnbsp;wilt; boven is het donker.”

De bedelaar komt met zijne knikken de kamer in, gaat bij den kagchel zitten, en heft een bitter klaaglied aan: «Gij hebt het maar goed — voegt hij dennbsp;.schoenlapper toe - gij hebt een paar gezonde beenen;nbsp;gij kunt werken, en behoeft niet te bedelen. En alsnbsp;gij niets te doen hebt, dan neemt gij het boek cu

-ocr page 5-

leest uzelven wat voor. Ik kan niet lezen, ik ben geheel verlaten op de wereld,... ach, ik ben wanhopig!”

uBuurman! wees voorzigtig met de wanhoop, want dat is zonde, zoo lang er nog een God in den hemelnbsp;leeft. Maar spreekt gij van lezen, — wel, dat isnbsp;geene kunst, dat kunt ge ook leeren.”

»Ik leeren lezen ?” vraagt de bedelaar.

«Waarom niet? Een klein kind op de school leeit het wel, en waarom gij dan niet?”

«Maar ik heb immers geen schoolmeester!”

«Dan zal ik uw meester zijn — zegt de schoenlapper. — Hebt gij er lust in, dan beginnen wij van daag.”

De bedelaar lachte er eens om. (Iets, dat hem in langen tijd niet was overkomen.) «Goed _ zeide hij —nbsp;dan beginnen wij, maar het zal uw meesterstuk zijn.’

Daar neemt dan de schoenlapper een stuk krijt, en teekent hem de letters op de tafel: «Zoo zietnbsp;eene a er uit, en zoo eene b; eene gt;a heeft drienbsp;beenen, eene n slechts twee; eene 1 is een langenbsp;streep, en eene i eene korte, maar er staat een puntnbsp;op, enz.” Dit heeft de bedelaar al spoedig begrepen,nbsp;en den volgenden zondag begon hij dapper te spellen. Daar de schoenlapper echter geen ab boek had,nbsp;zoo nam hij den Bijbel en begon met het evangelienbsp;van LUK as; de bedelaar moest liem vers voor versnbsp;naspellen. Dieuzelfden avond kwamen zij tot het eindnbsp;van het vijfde vers van het eerste hoofdstuk. De bedelaar stond er versteld van; een glans van vergenoe-

-ocr page 6-

gen verspi eide zich op het vermagerd gelaat bij dc gedachte, eerlang het gehcele hoofdstuk waarschijnlijk uit te kunnen krijgen. En geen wonder, wantnbsp;vroeger wist hij te naauwernood, dat er een evangelie in de wereld was. Als de schoenlapper nunbsp;zijn Bijbel eens niet noodig had, dan gaf hij hemnbsp;boven aan den bedelaar, en die las vlijtig voort,nbsp;zoo goed als hij kon; de geschiedenis van elisabetii,nbsp;en die van makia vond hij zoo heerlijk, dat hij nietsnbsp;schooners kende. Zoo las hij dan ’s morgens, eernbsp;hij op zijn droevig bedrijf uitging, en telkens,nbsp;wanneer hij iets van het evangelieverhaal gespeldnbsp;had, was hij gansch anders te moede dan vroeger;nbsp;ja! het was hem als of hij een groot geschenk hadnbsp;gekregen, doch waarvan niemand wist dan hijnbsp;alleen, en waarvan hij zoo in stilte een onuitsprekelijk genoegen had. Tot hiertoe immers, wist hijnbsp;volstrekt niet waarom hij eiken morgen de oogennbsp;opende, en het smartte hem als het weder lichtnbsp;werd; maar nu bemerkte hij, dat er toch iets betersnbsp;voor een mensch zijn moest; en hij schrikte opnbsp;de gedachte, dat hij zoo vele jaren lang geleefdnbsp;had als een dier, even als of de gansche wereldnbsp;enkel bestond om zijne maag met bedelaarsbrood tenbsp;voeden, als hij honger had.

Op een’ donderdag morgen gebeurde het nu, dat hij met spellen bezig was in het 2'^'= hoofdstuk,nbsp;waar beschreven staat hoe de maagd maria het kindnbsp;JEZUS in den tempel brengt, en de oude simeon

-ocr page 7-

het in de armen neemt, en uitroept: Nu laat Gij, Heere, uwen dienstknecht gaan in vrede naar uwnbsp;Wooj'd, want mijne oogen hebben uwe zaligheidnbsp;gezien, die Gij bereid hebt voor het aangezigt van alnbsp;de volkeren: een licht tot verlichting der heidenen,nbsp;en tot heerlijkheid van uw volk Israël. — Daarnbsp;drong ecu straal van blijde hoop in het hart vannbsp;den armen man, zoo als hij dat nog nooit hadnbsp;gevoeld, en het was hem waarlijk als of nu eennbsp;vriend in den hemel op hem wachtte, en hij op zijnennbsp;ouden dag nog eenen Heiland vinden zou.

Hij zeide dit aan den schoenlapper, die hem in zijn geloof versterkte, en hem verhaalde hoe hij zelfnbsp;den Heere jezus gevonden had. Na dit gesprek vroegnbsp;hij hem:

«Gaat ge nu aanstaanden zondag met mij mede naar de kerk?”

«Neen, dat doe ik niet,” antwoordde de bedelaar.

«En waarom niet?”

«Ach, dat kan niet, — zegt hij — ik heb geen enkel stuk kleêren zonder gaten aan mijn lijf.”

«Wel zoo, als wij tot onzen God gaan, zullen wij ons dan oppronken ?” En de .schoenlapper slaat dennbsp;Bijbel open op lukas XIV, de geschiedenis van hetnbsp;groote avondmaal, waar geschreven staat; Ga haastelijk uit in de straten en wijken der stad, en brengnbsp;de armen en verminkten, en kreupelen, en blindennbsp;hierin; en ga uit in de wegen en heggen en dwingnbsp;ze in te komen, opdat mijn huis vol worde. «Wat

-ocr page 8-

denkt ge toch wel ? Dat onze Heere God de scheuren in uwen rok zal natellen? En naar wien hebt ge in de kerk te viagen, dan alleen naar den Heerenbsp;uwen God?”

«Ik ga mede,” zeide de bedelaar; en den volgenden zondag ging bij mede. Hij was wel wat angstig toen hij de kerk zou binnentreden, want hij meendenbsp;dat hij het niet waardig was. Als ik om een stuknbsp;brood bedel, dacht hij, moet ik bij de menschennbsp;voor de deur blijven staan en wachten in regen ennbsp;wind, en zou ik nu in Gods tempel maar zoo binnengaan , als of ik er te huis behoor ? Hij kon hetnbsp;niet begrijpen. Zoo ging hij in eenen hoek zitten ennbsp;zette zijne krukken tegen den muur, terwijl de schoenlapper digt bij hem zat. De leeraar handelde overnbsp;Joh. VI, VS. 63: «De Geest is het die levend maakt,nbsp;het vleesch is niet nut; de woorden die Ik tot iinbsp;spreek, zijn geest en zijn leven.”

De leeraar was een van diegenen, die niet hun eigen, maar die Christus woord prediken, daardoornbsp;was het ook op zijne lippen geest en leven. De bedelaar was het, als bevond hij zich met den leeraarnbsp;geheel alleen onder vier oogen, en zijne zonde ennbsp;Gods genade in Christus werden hem ten duidelijkstenbsp;voorgesteld. Als nu de leeraar in het nagebed voorging , ziet, daar kon de bedelaar medebidden, ennbsp;dat voor de eerste maal van zijn leven gansch vannbsp;harte; de tranen vloten hem langs de wangen.

Toen zij naar huis gingen, spraken zij niet veel

-ocr page 9-

over de preek; het hart was te vol. ’sAvouds echter zaten zij bij elkander; en lazen het ze.sde hoofdstuknbsp;van joiiANHES nog eens na. Naauwelijks hadden zijnbsp;het uitgelezen, of de schoenlapper kon zich niet bedwingen en deed hardop een gebed, want hij konnbsp;niet meer zwijgen. Zoo als dezen avond, waren zijnbsp;nog nooit van elkander gegaan. De bedelaar lag opnbsp;zijn stiooleger lang wakker, maar des morgens wasnbsp;hij oj)geruimd en bemoedigd.

Sints dien dag wist hij wat hem ontbrak, en dat hij zonder Gods Woord niet kon leven. Metnbsp;het lezen ging het snel vooruit: maar het was lastig,nbsp;dat zij met hun beiden slechts ée'nen Bijbel hadden.nbsp;Was de schoenlapper niet zoo doodarm geweest, hijnbsp;had er zijnen vriend zeker een’ gegeven; maar datnbsp;kou hij niet. Doch nu bedacht hij er wat op: hemnbsp;schiet te binnen, dat zeven uren van daar, in dienbsp;groote .stad (die wij hier niet behoeven te noemen)nbsp;een Bijbelgenootschap bestaat, dat ten doel heeft omnbsp;Bijbels goedkoop te verkoopen, of ook wel om nietnbsp;te geven, opdat het Wooid Gods onder het volk verspreid worde. Dit deelde de schoenlapper den bedelaar mede. Deze bedacht zich slechts e'e'nen dag;nbsp;toen nam hij zijne krukken op, de schoenlapper gafnbsp;hem de helft van het brood dat hij in huis had, ennbsp;zoo ging hij op reis.

God liet het hem aan niets ontbreken; in welstand kwam hij zeven uren ver in de stad aan, en wel bijnbsp;denzelfden man, van wien ik dit verhaal gehoord

-ocr page 10-

10

heb. Deze bragt een genoegeiijk uur met hem dooien gaf hem eenen Bijbel, waarmede onze bedelaar vrolijk terugkeerde, want nu bezat hij wat zijn hartnbsp;wenschte.

Maar ée'n ding lag hem zwaar op het gemoed.

»Ik weet nu — zeide hij tot zich zelven — dat ik door JEZUS CHRISTUS verlost ben, en ik heb hetnbsp;nooit verdiend. Nu wilde ik het alle menschen welnbsp;toeroepen, dat ook zij moeten gaan tot den Heer,nbsp;die hunne zielen verlossen kan. Mogt ik, ook slechtsnbsp;voor e'én mensch, het middel zijn om hem te brengen tot het heil dat mij gevvorden is! Hoe kan iknbsp;dat doen, ik arme bedelaar ? En ik wenschte ooknbsp;liever niet meer te bedelen, maar eerlijk mijn broodnbsp;te verdienen. Doch ik weet niet hoe. — Ik zal eensnbsp;naar den leeraar gaan — dacht hij — bij wien ik ternbsp;kerke geweest ben. Hem zal ik het zeggen; die zalnbsp;mij zeker helpen, als hij kan.”

Zoo gezegd, zoo gedaan, hij verhaalt den leeraar alles, en vraagt hem ernstig om raad. Deze hoortnbsp;hem belangstellend aan, en zegt; jilk weet er ietsnbsp;op; luister eens goed toe of het u bevalt. Daar gaannbsp;zoo vele duizenden henen, die niets van Gods Woordnbsp;hooren, die niet weten dat zij zondaren zijn en een’nbsp;Heiland noodig hebben, die ook niet ter kerke gaannbsp;waar zij er van hooren konden. Zoudt gij hen nietnbsp;eens willen toespreken?”

»Hoe kan ik dat doen ?” vraagt de bedelaar.

„Op deze wijze — antwoordt de predikant: — ik

-ocr page 11-

11

zal u allerlei boeken geven, waarin de blijde boodschap des heils beschreven staat; dezen moet gij iJan die menschen in de hand geven, opdat zij ze lezen.’

.))Maar een’ bedelaar zullen zij verachten en niets van hem willen aannemen.”

))Heb goeden moed. God kaïi het wel met u maken, zoodat uw werk voorspoedig gaat. Beproef het ten minste maar eeus. Hier hebt gij 12 boekjes,nbsp;die kunt ge geven aan wien ge w'ilt, en gij kuntnbsp;er ook een goed rvoord bij voegen. Beproef het, ennbsp;kom dan weder en vertel mij hoe het gegaan is.”

De bedelaar betuigde zijnen dank, nam de boeken en ging zijns weegs; en als iemand hem eene aalmoes gaf, sprak hij :

»De goede God zegene ul En hier zendt Hij u iets tot vergelding; neem dit boekje, daar is ietsnbsp;in dat nog beter is dan geld.”

De menschen verwonderden zich hier wel over; maar namen het boekje aan; en menigeen zelfs betaalde het den bedelaar nog. Welken zegen zij vannbsp;die boekjes gehad hebben, dat weet ik niet; maarnbsp;God w'cet het, en eenmaal zal Hij het zeker aan hetnbsp;licht brengen.

Toen Je twaalf boekjes tot hunne bestemming gekomen waren, kwam onze bedelaar weder tot den predikant en bragt hem het geld, dat hij gekregen had ))Nu heb ik goedenmoed tot het werk, — sprak hij —nbsp;God zal met mij zijn.” De leeraar liet hem allesnbsp;vertellen, en zeide: «Goed, nn gaat ge niet meer

-ocr page 12-

12

Weien, maar gij zult een gezaut van jezus Christus , om zijn Woord in de wereld te verspreiden.”nbsp;.riij gaf hem cene boekentasch, deed daar Bijbels ennbsp;traktaten in, hing hem die om; en zoo is hij de stadnbsp;en omstreken dooigetrokken om den hougerigen hetnbsp;brood des levens te brengen.

Nu gaat de kreupele die geen bedelaar meer is, overal rond, klopt aan deuren en harten, met denbsp;vraag; «Wilt gij den Heere jezus niet inlaten?”nbsp;en met de boodschap: «Bekeert u, want het koningrijk der hemelen is nabij gekomen.” Meer dannbsp;eene deur en meer dan een hart is op zijne roepstem geopend geworden, en de Heere jezus heeftnbsp;daar zijn intrek genomen.

Maar eiken avond zit onze bedelaar bij den schoenlapper aan de kagchel, waar hij op dien zondag voor de eerste maal zat, toen hij den trap in het duisternbsp;opstrompelde, en leest met hem den Bijbel, waaruitnbsp;hij eeus leerde spellen. En als die twee te zamennbsp;zijn, dan is er nog een derde in hun midden.

Lezers! hoe staat dit verhaal u aan ? En ik vraag u : kunt gij van den bedelaar ook iets leeren ? O ,nbsp;denkt hier eens ernstig over na!