Bij het raam van een aangename kamer zaten mevrouw Arnold en hare dochters Emily ennbsp;Marie. De twee laatsten, meisjes van omstreeksnbsp;zestien en zeventien jaren oud, waren druk bezignbsp;met naaijen. In een hoek der kamer stond eennbsp;sofa waarop hare kleine zuster Jessie lag, eennbsp;lief zaeht kind, maar dat er bleek en zwak uitzag. Jessie was nu twee jaren geleden vannbsp;een trap gevallen, en had haar ruggegraat gebroken, zoodat zij sedert dien tijd niet in staatnbsp;was te loopen of zelfs te staan, en van den morgen tot den avond was deze sofa haar rustplaats.nbsp;Zij droeg haar lijden niet alleen zachtmoedig ennbsp;geduldig, maar zelfs blijmoedig, en was nog evennbsp;als in gelukkiger dagen, het licht en de vreugdenbsp;van het kleine huisgezin.
-ocr page 2-3
wKomt, lieve meisjes,” zeiclc mevrouw Arnold, //bergt nu uw werk manr weg, want het wordtnbsp;waarlijk donker, en ik zou dus mijne oogeii nunbsp;ook maar eens rust geven.”
//Ja, lieve ma, op het oogenblik,” antwoordde Emily. //Ik heb nog maar een paar steken aannbsp;dit kleine jurkje te doen.”
//En ik,” zeide Marie, //heb niets anders te doen dan de banden door dit schortje te steken.”
// Gij schijnt deze week veel van gewoon naaiwerk te houden,” zeide mevrouw Arnold glim-lagehende. „ Ik wenschte dat gij mij dit eerder gezegd hadt, dan zou ik u reeds dikwijls op dienbsp;manier hebben kunnen bezig houden.”
IIO neen, mama, wij houden er niet zoo bijzonder veel van,” antwoordde Marie lagchende, II ten minste niet van het werk op zich zelven,nbsp;maar het is zoo aangenaam voor anderen te rver-ken, voornamelijk voor hen die het niet voor zichnbsp;zelven kunnen doen.”
//Ja, dit is wel waar,” zeide Emily. //Ik ben 300 blij, mama, dat gij ons die kleine dingennbsp;hebt doen maken, in plaats van enkel het goednbsp;aan vrouw Lane te geven, want ik ben zeker datnbsp;de arme vrouw weinig tijd voor zulk werk heeft.”
//Ja,” ging Marie voort, //dat ben ik ook. Ik kan mij niet begrijpen,” zoo voegde zij er bij,
-ocr page 3-tl hoe iemand er vermaak in kan scheppen lui te zijn; ik ben zeker, dat allen zoo zouden denken, indien zij slechts wisten hoe aangenaam hetnbsp;is nuttig bezig te zijn. Daar, mama,” en zijnbsp;hield het kleine jurkje op, «het is klaar.”
«Zoo is dan nu alles klaar,” zeide mevrouw Arnold.
«Ja, uitgenomen een muts,” zeide Emily, «die wij van plan waren zamen te maken; maar ditnbsp;zullen wij nu niet doen, dat kunnen wij morgennbsp;doen, zoo als gij voorsteldet, mama.”
«Nu dat is goed,” antwoordde hare moeder, «en wat zijt gij van plan na de thee te doen ?”
«O, wij zullen nog genoeg te doen hebben,” zeide Marie. «Erpily gaat onze zendelingkaar-tjes bij elkander trekken en zien hoeveel geld wijnbsp;hebben, en ik zal beginnen den jas voor oudennbsp;Ralph te maken. Gij kunt niet begrijpen hoenbsp;blijde hij was, toen ik hem vertelde er een voornbsp;hem te zullen maken. — Maar neen, dat zal iknbsp;nu niet doen,” zoo sprak zij op eens, «alvorensnbsp;ik het fatsoen van Jessie’s kussen veranderd heb;nbsp;ik vergat waarlijk dat zij gezegd had, dat hetnbsp;haar in den rug hinderde. Zeidet gij niet datnbsp;gij het gaarne wat korter zoudt willen hebben,nbsp;lieve Jessie?” en naar de sofa gaande, bukte zijnbsp;en drukte een kus op Jessie’s bleeke wang.
1*
-ocr page 4-»/Als je blieft een weinig korter, Marie,” antwoordde het kind met een zachte en vriendelijke stem, //maar van avond niet; ik zon liever willennbsp;dat gij eerst den jas voor armen Ralph maaktet.”
(/ Daar moet ik nu mijn zin eens in hebben,” zeide Marie op haar gewonen aangenamen toon.nbsp;//Gij weet wel, groote zusters hebben wat meernbsp;in te brengen dan de kleinen; herinnert gij u nietnbsp;wat Percy laatst zeide?”
Maar Jessie antwoordde niet, en indien op dit oogenblik niet iets anders Maria’s aandacht totnbsp;zich getrokken had, zou zij gezien hebben dat hetnbsp;kleine gezigtje zich omkeerde en er tranen in denbsp;oogjes stonden.
Kort daarna werd de thee binnengebragt, en nu keek Jessie op en zeide;
//Is Percy nog niet te huis?”
//Ja, Percy is te huis,” antwoordde een aangename stem, (en op hetzelfde oogenblik kwam een jongeling van omstreeks twee en twintig jarennbsp;met een innemend voorkomen naar de kleinenbsp;invalide) // en hij is zeer moede, daar hij van daagnbsp;hard gewerkt heeft,” voegde hij er glimlagchendnbsp;bij, // zoodat hij meer dan ooit geneigd is, om zijnnbsp;zusje Jessie deze aangename sofa te benijden.”
Het kind sloeg hare armpjes om zijn hals, toen hij zich voorover boog en zeide:
-ocr page 5-,/Wat spijt het mij, Percy, dat gij zoo hard hebt moeten werken.”
//Ket spijt mij niet,” zoo sprak hij. „Ik ben er zelfs blij om, want werken is goed voor iedereen. Indien ik kan, zal ik nog harder werken,nbsp;en dan zult gij dezen zomer naar de zeekantnbsp;gaan en gij zult een paar witte bokken hebbennbsp;om u over het zand te rijden; zou dat niet heerlijk zijn?”
Zij glimlachte, dankbaar als altijd, en toen hij naast haar zat te praten, scheen zij de oorzaaknbsp;vergeten te zijn van de tranen, die zij even tenbsp;voren geschreid had.
Percy was haar eenige broeder. Iedereen hield veel van Percival Arnold, en geen wonder,nbsp;daar hij vele edele hoedanigheden bezat, gepaardnbsp;met een vriendelijke, edelmoedige en aangenamenbsp;inborst, die hem de achting van velen deed winnen. Doch er was niemand die hem meer liefnbsp;had dan kleine Jessie. Zij hield veel van harenbsp;zusters, maar Percival had na hare moeder denbsp;eerste plaats in haar hart. Zij dacht dat er niemand was zoo als haar lieve broeder Percy.
Wij hebben gezegd dat Percival Arnold vele edele hoedanigheden bezat, dat hij vriendelijk en aangenaam in den omgang was, en nog-tans was er geen van hare kinderen, waarop de
-ocr page 6-6
weduw-moeder met meer angst en kommer nedcr-zag dan op hem. Door onvermijdelijke omstandigheden had hij zijne opvoeding grootendeels buitenshuis ontvangen, daar hij bijna vier jaren achtereen ver van het vaderlijke huis verwijderdnbsp;was geweest, en toen hij kort na het ongeluknbsp;van Jessie en zijns vaders dood (hetgeen slechtsnbsp;eenige weinige maanden na elkander plaats had),nbsp;te huis kwam, om zooals zijne moeder van gan-scher harte hoopte, haar eenige steun en troost tenbsp;zijn, ontdekte zij met diepe smart, dat hij ganschnbsp;en al de godsdienstige grondbeginselen verworpennbsp;had, die zij met zoo vele gebeden hem gedurendenbsp;zijne kindschheid had ingeprent, en het was als ofnbsp;hij leefde zonder hoop en zonder God in de wereld.nbsp;Het behoeft naauwelijks gezegd te worden, dat zijnbsp;er ernstig en liefderijk met hem over sprak, maarnbsp;het had geen uitwerking, hij wilde er niet metnbsp;haar over spreken, w iindien zij en zijne zusters,”nbsp;zoo zeide hij, n anders dan hij verkozen te denken, hij zou er haar niet in hinderen, en hijnbsp;hoopte dat zij met hem eveneens zouden handelen.” Op zijne zedelijkheid en gedrag was nietsnbsp;aan te merken, zijne vriendelijkheid jegens haarnbsp;allen en de ijver waarmede hij om harentwillenbsp;werkte, waren prijzenswaardig. Nu en dan gingnbsp;hij om zijne moeder genoegen te geven mede
-ocr page 7-naar de kerk , maar daarin bestond dan ook zijne godsdienst. De kleine Jessie zag het onderscheid, maar kon het niet begrijpen. Somtijds verwonderde zij zich, dat Percy altijd des avondsnbsp;vóór het gemeenschappelijk gebed naar zijn kamernbsp;ging en des morgens steeds daarna beneden kwam,nbsp;en waarom hij zondags zoo weinig te huis was ennbsp;altijd ongeduldig scheen te worden, wanneer ernbsp;over godsdienstige onderwerpen gesproken werd.nbsp;Maar met de vertrouwende liefde der kindschheidnbsp;hield zij veel te veel van hem om te veronderstellen, dat hij iets kon doen dat niet goed was,nbsp;en daar zijne moeder tegen haar nooit anders dannbsp;vol liefde en bewondering over Percy sprak, zoonbsp;kwam zij nooit op het denkbeeld, dat hij voor haarnbsp;meer een voorwerp van angst dan de anderen konnbsp;wezen. Zij zag niets van de tranen in het geheimnbsp;geschreid, van het vurig gebed, dat de moedernbsp;dagelijks ten hemel zond voor haar kind, dwalende, zoo als zij geloofde, op de oevers van hetnbsp;donkere doolhof van twijfelzucht en ongeloof.
Maar er was ook nog een andere oorzaak van smart, zoo als wij spoedig zullen zien, die innbsp;den laatsten tijd Jessie’s hart bekommerde.
Zij was gedurende den ganschen avond buitengewoon stil, ten laatste droeg Percy haar volgens gewoonte naar haar bed. Het was zoo wat
-ocr page 8-8
een uur daarna dat hare moeder, in wier kamer zij altijd sliep, boven kwam. De kleedingstukkennbsp;die Marie en Emily gemaakt hadden, lagen opnbsp;eeu tafeltje, en mevrouw Arnold begon die opnbsp;eene verstrooide wijze na te zien. Daarna opendenbsp;zij eene lessenaar, en een pakje oude brievennbsp;daaruit nemende, begon zij er verscheidene vannbsp;te lezen, nu en dan een blik werpende op hetnbsp;ledikantje, waarin Jessie schijnbaar slapende lag.nbsp;Op eens zuchtte zij diep, legde de brieven weernbsp;in den lessenaar, en ging naar het bed van Jessie, om te zien of zij wel gemakkelijk lag. Hetnbsp;kleine gezigtje was onder de dekens verborgen,nbsp;maar toen de moeder de dekens weg trok, trofnbsp;een zacht gesnik haar oor. wJessie, mijn lieveling,” zeide zij teeder, «wat scheelt er aan? gijnbsp;hebt zeker weder pijn; laat mij u een weinignbsp;wrijven, dan zult gij spoedig beter zijn.”
Jessie sloeg hare armen om haar moeders hals, en snikte nog heviger. «Mijn lieve kind,”nbsp;zeide de moeder, «hoe vurig wenschle ik ietsnbsp;voor u te kunnen doe., om u de pijn wat dragelijk te maken.”
«O neen, neen,” zoo sprak zij eindelijk, « dat is het niet, mijn rug doet mij van avond nietnbsp;zoo erg pijn, maar o lieve ma, ik ben zoo ongelukkig.”
-ocr page 9-//Ongelukkig, mijn lieve?” zeide hare moeder bij kaar knielende, //wat maakt u dan zoo ongelukkig? kom vertel mij dit eens, en wij zullennbsp;allen ons best doen om u weder gelukkig tenbsp;maken; is er iets dat gij gaarne zoudt willennbsp;hebben ? ”
// O neen,” antwoordde zij, // niets ; iedereen is zoo vriendelijk en goed jegens mij; maar mama,nbsp;ik ben in den laatsten tijd zeer ongelukkig,nbsp;maar nooit was ik het zoozeer als dezen dag ennbsp;ik kon het niet helpen, dat ik er van avondnbsp;om huilde.”
//Maar wat is het dan toch, mijn kind? zeg mij nu eens alles Jessie.”
//Wel mama, ik weet het bijna niet, maar ik gevoelde mij in den laatsten tijd zóó ongelukkig,nbsp;omdat ik voor niemand tot eenig nut ben, ennbsp;slechts tot een last voor iedereen. Ziet gij,” zoonbsp;voegde zij er bedroefd bij, // ik kan voor niemandnbsp;iets doen, zelfs niet het kleinste bagatel ennbsp;Ma rie en Emily doen zoo veel, en toen iknbsp;haar dezen avond hoorde zeggen hoe aangenaamnbsp;het is voor anderen te werken, o toen was iknbsp;zoo bedroefd. Ik geloof dat ik alles had willennbsp;geven om ook in staat te zijn iets te doen, ennbsp;toen Marie den jas voor armen, ouden Ralphnbsp;niet kon maken, omdat ik mijn kussen wilde
-ocr page 10-10
veranderd hebben, toen” — hier werd zij dcor haar gesnik verhinderd verder voort te gaan.
//Mijn lieve Jessie,” zoo sprak hare moeder, // ik ben blijde, dat gij uw ongeluk niet langernbsp;voor u zelve gehouden hebt, en mij deelgenootnbsp;daarvan gemaakt hebt, maar waarlijk, mijn lieveling, gij moet niet meer aan zoo iets denken.nbsp;Wij houden allen veel te veel van u, om u alsnbsp;een last te beschouwen, wij zouden u voor nietsnbsp;ter wereld willen ruilen; dit wilt gij toch welnbsp;gelooven, niet waar lieve kind?”
// O ja, ja ,” antwoordde zij, // ik zal nooit meer zoo iets zeggen, maar o mama, bedenknbsp;eens wat het zou zijn, mijn gansche leven nietsnbsp;te kunnen doen, en niemand tot eenig nut te zijn.
// Dat weten wdj nog niet, lieve. Ik hoop, dat wanneer gij ouder wordt, het welligt God mogenbsp;behagen u uwe krachten terug te geven; maarnbsp;ik stem u nog zoo dadelijk niet toe, dat gijnbsp;niets te doen hebt: naar mijn inzien hebt gijnbsp;veel meer te doen dan de meeste kinderen vannbsp;uwen leeftijd. Uw lijden met zachtmoedigheid,nbsp;geduld en blijmoedigheid te dragen, dat, lievenbsp;Jessie, is het werk dat de Heer u opgelegdnbsp;heeft en waardoor gij uwe liefde jegens Hem ennbsp;jegens anderen even zooveel kunt toonen als doornbsp;de bedrijvigste bezigheden.”
-ocr page 11-11
wMaar dat nbsp;nbsp;nbsp;is enkel dragen, lievenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ma.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ik
tracht geduldig mijn lijden te dragen, omdat gij mij dikwijls gezegd hebt dat God mij dit allesnbsp;voor mijn welzijn geeft, maar o ik zou zoo gaarnenbsp;ook iets voor anderen doen. ïoen ik u daar zoonbsp;even die lieve kleertjes zag opvouwen, die Emilynbsp;en Marie gemaakt hebben, en u toen hoordenbsp;zuchten, toennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gij naar mijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zaagt, ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paar
tranen langs uw wang zag rollen, toen.....”
«Mijn lieveling, waarom dacht gij wel dat ik zuchtte,” zeidenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hare moeder,
«Ik dacht,” nbsp;nbsp;nbsp;zeide Jessienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aarzelende,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«ik dacht
dat het was, omdat gij wel wist hoe geheel anders ik altijd zou zijn als zij.”
«Neen, lieve kind, dit was de oorzaak niet mijner zuchten; want op dat oogenblik dacht iknbsp;zelfs in ’t geheel niet aan u. Maar, lieve Jessie, ofschoon gij het vroeger nooit gewetennbsp;hebt, zoo wil ik u nu toch de rede mijnernbsp;smart vertellen, en de oorzaak er van te helpennbsp;wegnemen zal u wat te doen geven.”
« O mama,” zeide het kind en haar gezigtjc helderde op, «o vertel het mij.” Er kwam eenenbsp;droevige uitdrukking op heo gelaat van de moeder, toen zij zeide: «lieve Jessie, mijne zuchtennbsp;en tranen zijn voor Percy.”
-ocr page 12-//Voor Percy, mama?” antwoordde Jessie met een verwonderd gelaat.
//Ja lieve, v;ilt gij mij helpen voor hem te bidden? dat is het werk dat ik zou willen dat gij deedt.”
// Lieve mama,” zoo sprak zij, // ik weet niet wat gij meent; ik bid altijd voor mijn lievennbsp;broeder Percy, en voor Emily en Marie ennbsp;voor u iederen morgen en avond.”
//Ja, Jessie, maar ik wilde dat gij nog meer voor Percy zoudt bidden, en dikwijls aan Godnbsp;vragen of hij zijnen Heiligen Geest aan Percynbsp;wil schenken en hem leeren Hem lief te hebben.”
Jessie zag vol verbazing hare moeder aan.
// Heeft Percy dan God niet lief, mama?” zeide zij zacht?
Hare moeder antwoordde niet, maar haar hoofd vooroverbuigende, verborg zij haar gelaat in denbsp;deken en weende bitter.
Eenige oogenblikken daarna rees zij van hare knieën op. Kleine Jessie vouwde hare handjesnbsp;en naar boven ziende, zeide zij eerbiedig: //goedenbsp;God, ik smeek u mijn lieven broeder Percy tenbsp;zegenen, hem uwen Heiligen Geest te schenken,nbsp;en te maken, dat hij u begint lief te krijgen omnbsp;Jezus Christus wille, Amen. Is dat kleine gebedje zoo goed mama?” zeide zij. «Ik zal het
-ocr page 13-13
dikwijls bij mijzelve op den dag bidden en ook des nacbts, wanneer ik wakker lig.”
Den volgenden Zondag had Perc3r weder een voorwendsel om niet mede ter kerke te gaan, ennbsp;een boek opnemende ging hij in den tuin.
Toen hare moeder naar Jessie toekwam om haar bij het heengaan een kus te geven, zeidenbsp;deze: «mama ik heb van daag nog wat aan mijnnbsp;gebedje toegevoegd. Ik heb gezegd; goede God,nbsp;geef dat mijn lieve broeder Percy den Sabbathdagnbsp;moge heilige.”
II Dat is goed, lieve kind; ” en op dat oogen-blik rees er eene aangename verzekering in het moederhart op, dat hoe eenvoudig dit gebedjenbsp;ook was, het echter niet onverhoord zou blijven.
1/ Hebt gij alles wat gij noodig hebt, lieve Jessie,” zeiden Emily en Marie, toen zij naarnbsp;haar toe kwamen om haar goeden dag te zeggen, alvorens naar de kerk te gaan.
//Ja, dank u,” zeide Jessie, »/Sixse heeft mij al mijne kleine boekjes gegeven en zij zegt,nbsp;dat zij binnen zal komen en bij mij blijvennbsp;zitten, wanneer Percy niet binnenkomt.” Maarnbsp;Percy kwam binnen. Hij ging naast haarnbsp;zitten, en voor de eerste keer in haar levennbsp;TOelde Jessie zich in zijne tegenwoordigheidnbsp;iiiet op haar gemak. Van dien avond af, dat zij
-ocr page 14-14
dat kleine gebedje voor hem opgezonden had, dacht zij met zulk een vreemd gevoel aan hem ,nbsp;dat zij zelf het niet kon begrijpen noch beschrijven.
Hij begon op zijne gewone manier met haar te praten , maar zij gevoelde zich als of zij nietnbsp;wenschte te luisteren, en, een van hare kleinenbsp;boekjes opnemende, begon zij te lezen, doch eensklaps sloot zij het boek digt, en hare oogen opnbsp;hem vestigende , zeide zij ; w P e r c y gij hebt mijnbsp;lief, hebt gij niet ?”
H Of ik u lief heb, klein dwaas dingzoo sprak hij, haar een kus gevende , n veronderstelnbsp;dat ik zeg, dat ik u niet lief heb ?”
u O maar ik weet dat gij dit niet zult zeggen. Zult gij boos, heel boos zijn Percy, als ik unbsp;eene vraag doe ?”
n Ik geloof het welantwoordde hij, /, wat is die vraag ? Ik zou het gaarne spoedig hooren,nbsp;dan kon ik zooveel te langer boos op u zijn,”nbsp;zeide hij lagchende.
Maar Jessie lachte niet. u Gij moet niet lagchen, Percy,” zeide zij, //het is niets om tenbsp;lagchen. Ik vraag het u dan niet.”
Hare wijze van spreken maakte hem ernstig. // Zeer goed, Jessie, doe mij de vraag, lieve ,nbsp;en ik zal haar beantwoorden, indien het mijnbsp;raogelijk is.”
-ocr page 15-15
Zij legde haar handje in de zijne en zeide op een plegtigen toon, vreemd voor zulk een jong kind :nbsp;«lieve Percy, waarom hebt gij God niet lief?”
Hij sprong verschrikt op, zoo onverwacht waren de woorden. «Jessie,” zoo sprak hij, «wienbsp;zeide u, dat ik God niet lief heb? gij zijt te jongnbsp;om zulke dingen te begrijpen.”
«Mama,” zeide zij, «ik wist het niet eerder, en het maakt mij zoo bedroefd, zoo heel bedroefd,nbsp;en iederen dag bid ik nu tot God of Hij wilnbsp;maken, dat gij Hem lief krijgt. Hebt gij Jezusnbsp;Christus ook niet lief, Percy?” voegde zij er bij.
Indien iemand anders als Jessie de vraag gedaan had, zou hij scherper geantwoord hebbennbsp;dan hij nu deed , want hij zeide slechts: « neennbsp;Jessie, ik weet niets aangaande Hem, maar gijnbsp;moet mij deze dingen niet vragen.”
Zij rigtte zichzelve zooveel zij kon op, en zijne hand vast tusschen de hare klemmende riep zijnbsp;«it: «Percy, Percy, den Heer Jezus niet liefnbsp;te hebben ? O wat zult gij doen ?”
n Hat zal heel goed gaan,” antwoordde hij , u spreek er mij niet meer over, lieve kind.nbsp;Bedenk dat ik veel ouder ben dan gij, en veelnbsp;meer weet dan gij.”
Zulk een verwijt op eeuig ander onderwerp zou Jessie in eens hebben doen zwijgen, nu
-ocr page 16-16
echter was dit het geval niet, want met meer nadruk antwoordde zij: u Ik weet dat gij veelnbsp;ouder en wijzer zijt dan ik, maar dat maaktnbsp;geen verschil. Ik kan de dingen aangaande Godnbsp;en Jezus Christus zeer goed begrijpen en hij heeftnbsp;kleine kinderen even lief als groote menschen.”
Percy keek haar verwonderd aan, maar hij antwoordde niet, daarom ging zij voort: u O lievenbsp;Percy, indien gij Hem niet lief hebt, wat zultnbsp;gij doen ? en wat zullen wij allen doen, wanneernbsp;wij rond den witten troon staan ? papa, mama ,nbsp;Emily, Marie en ik, aan de regterhand, ennbsp;wij zagen u aan de linker? O Percy, watnbsp;zullen wij doen ? want wij zullen niet in staatnbsp;zijn een woord voor u te spreken, gij moet daarnbsp;blijven staan, indien gij Jezus niet lief hebt.” Ennbsp;hare armen om zijn hals slaande, barstte zij innbsp;tranen uit.
Percival Arnold beefde op de woorden van het kleine kind; een uur te voren zou hij er omnbsp;gelagchen hebben. Maar op dit oogenblik en gedurende het overige van den dag, des nachts, ennbsp;de volgende dagen , niettegenstaande al zijne pogingen, klonk nog dezelfde ernstige pleitende liefdevolle kinderstem in zijne ooren: «O Percy,nbsp;wat zullen wij doen, wanneer wij allen aan denbsp;regterhand zullen staan, en gij aan de linker?”
-ocr page 17-«Maar waarom zou ik daar zijn,” zoo redeneerde hij, «indien God een barmhartig God is, dannbsp;schept Hij zijne schepselen niet om hen ongelukkig te maken; het is gekheid mij hieromtrentnbsp;bang te maken. Ik zal er niet meer over denken.”nbsp;Maar deze redenering en dit besluit konden hemnbsp;niet gerust stellen noch bevredigen , en den volgenden zondag had hij weer een voorwendsel omnbsp;niet ter kerke te gaan en te huis te blijven.
II.
Toen de anderen naar de kerk gegaan waren, kwam Percy binnen en ging naast Jessienbsp;zitten. Zij , het kleine schroomvallige kind , wasnbsp;hang, dat zij hem op den vorigen zondag beleedigdnbsp;had, en in plaats van liem op hare gewone aangename manier te verwelkomen, nam zij een vannbsp;hare kleine boekjes op en begon te lezen.
//Jessie,” zeide hij, «gaat gij niet wat met mij praten?”
// Ik weet niet waarover,” zeide het kind schroomvallig.
// Kunt gij mij niet vertellen, hoe ik goed kan worden, Jessie?”
// Hoe goed te worden,” herhaalde zij, „ gij goed Percy, ten minste gij zijt zeer goed
2
-ocr page 18-18
jegens mij, en ik heb u ook heel lief, ik dacht dat gij verleden zondag boos op mij waart.”
,/Ja, Jessie, ik was boozer op u dan ooit, maar ik ben nu niet boos, ik kan niet vergetennbsp;wat gij zeidet tegen mij, van voor den troon tenbsp;staan. Gij moet mij vertellen, hoe ik goed kannbsp;worden, om zoo met u aan de regterhand geplaatst te worden.”
Een blosje kwam op Jessie’s bleeke wang.
;/De Bijbel zegt, dat het alleen de Heilige Geest is die ons goed kan maken, Percy.”
H Maar Jessie,” zeide hij , « ik ben bang dat God nooit zoo tevreden over mij zal zijn als Hijnbsp;over u is.”
,/Ja, dat zal Hij, Percy, waarlijk Hij zal. God is niet moeijelijk te behagen, Hij heeft onsnbsp;allen zoo lief.”
„ God heeft u lief Jessie, en mama en Emily en Marie, omdat gij allen goed zijtnbsp;en Hem lief hebt, maar Hij zal mij nooit liefhebben , dan wanneer ik Hem beter dien. Iknbsp;moet. .
//Maar Percy,” viel het kind in de rede, // dat is niet goed, dat leert de bijbel ons niet,nbsp;God heeft ons lief, voor dat wij Hem liefhebben;nbsp;anders zou Hij zijn zoon niet gezonden hebbennbsp;om voor ons te sterven, en Jezus Christus heeft
-ocr page 19-19
ons ook lief, anders zou Hij niet gekomen zijn. Zie hier, Percy,” zoo ging zij voort, «innbsp;mijn klein tekstboekje, was dit de tekst voornbsp;gisteren; « Hierin is de liefde Gods, niet dat wijnbsp;God lief gehad hebben, maar dat Hij ons liefnbsp;gehad heeft, en zijnen Zoon gezonden heeft totnbsp;eene verzoening voor onze zonden.” (1)
u Gij weet meer van deze dingen af dan ik, Jessie,” zeide haar broeder.
«Ik begrijp niet vele dingen,” zeide Jessie, H voor dat mama ze mij uitlegt; maar ik weetnbsp;niet wat ik doen zou, indien ik niet gevoeldenbsp;dat God mij lief had. Bedenk eens, lieve Percy,nbsp;hoe verschrikkelijk het zou zijn, indien ik dachtnbsp;dat Hij mij deze pijn liet lijden, omdat Hij boosnbsp;op mij is.”
n En waarom denkt gij dan, dat Hij u zooveel doet lijden, Jessie?”
// Omdat Hij mij lief heeft,” antwoordde zij. «Weet gij niet, Percy, dat de Bijbel zegt, datnbsp;God kastijdt die Hij lief heeft om hen beter tenbsp;maken, even zoo als, toen ik nog gezond was ennbsp;ik nog loopen kon, mama mij strafte, wanneer iknbsp;ondeugend was; zij deed het niet omdat zij ernbsp;van hield mij te straften, maar omdat ik niet
(1) 1 Job. IV: 10.
2*
-ocr page 20-20
weder ondeugend zou zijn.” De jongeling bedekte zijn gezigt met zijne hand en bleef stil.
//Percy,” zeide Jessie. Hij keek haar aan. „ Waarom blijft gij niet beneden des avonds,nbsp;wanneer mama en Emily en Marie in dennbsp;bijbel lezen en er over spreken, en wanneer ernbsp;gebeden wordt ? gij zoudt dan zoo veel leeren.”
H Omdat ik het vroeger nooit deed, en nu zouden zij het vreemd vinden en er zich overnbsp;verwonderen wanneer ik het deed. Gij moet haarnbsp;niet vertellen Jessie, wat ik nu met u gesproken heb.”
// Neen , dat zal ik niet, ik zal er geen woord van zeggen; maar Percy, zij zouden het nietnbsp;vreemd van u vinden, wanneer ik u vroeg, daarnbsp;zij allen bij waren, om beneden te blijven, en,nbsp;lieve Percy, ik geloof dat het enkel Gods Heiligenbsp;Geest is die ons goed kan maken. Mama zegtnbsp;dit ook, en toen ik eens zeer ongeduldig wasnbsp;door mijn pijn, zeide zij, dat ik God moestnbsp;vragen mij geduldiger te maken , en sedert diennbsp;tijd is het, alsof ik het niet zoo erg voel alsnbsp;voorheen.”
Percy zeide toen niets meer, maar tot Jessie’s groote vreugde ging hij niet zoo vroeg als gewoonlijk naar zijne kamer, maar bleef naastnbsp;haar zitten. Toen Marie als naar gewoonte
-ocr page 21-den Bijbel op tafel legde, rees hij half op, onbeslist zoo het scheen wat te doen, maar Jessie nam zijne hand en zeide op eene innemende wijze:nbsp;(/Lieve Perey , kom blijf van avond beneden,nbsp;het is Zondagavond en gij moogt mijn’ nieuwennbsp;Bijbel hebben, indien gij wilt.”
Hij ging weder zitten, en van dien avond af woonde hij niet alleen geregeld des avonds hetnbsp;gemeenschappelijk lezen en bidden in den hnisse-lijken kring bij, maar nam tevens deel aan al denbsp;uiterlijke waarnemingen van godsdienst die hetnbsp;huisgezin eigen waren.
Maar zijn gelaat droeg nog steeds de sporen eener ongeruste ziel; doch hij zeide niets, ennbsp;toen zijne moeder een paar keeren beproefde hetnbsp;gesprek op godsdienstige onderwerpen te brengen,nbsp;brak hij op eens het gesprek af.
Zelfs nam hij geen notitie meer van Jessie, tot dat hij eenige weken na het voorgevallene, toennbsp;zij te ziek was om beneden gebragt te worden ,nbsp;uit eigen beweging des avonds naar haar toenbsp;ging om eenigen tijd bij haar te blijven. Denbsp;kamer binnenkomende , deed hij zachtjes de deurnbsp;digt, en ging naast haar bedje zitten. // Gijnbsp;hebt veel pijn van daag gehad, lieve Jessie,”nbsp;zeide hij, haar op zijne gewone wijze liefkozende.
n Ja,” hernam zij vriendelijk glimlagchende,
-ocr page 22-// maar ik ben nu veel beter Percy, ik heb daar juist een van mijne gezangen opgezegd, en eennbsp;van de verzen heeft mij zoo gelukkig gemaakt;nbsp;het is dit,” en zij zeide het vers voor hem op.
u Is het niet mooi, Percy?”
«Ja,” antwoordde hij, op een afgetrokken toon, « zeg- het geheele gezang voor mij op.” Zij deednbsp;het, en voegde er bij: «Gij zijt nu gelukkignbsp;Percy, zijt gij niet; gij hebt nu God lief?”
«Ik zou God gaarne liefhebben, Jessie,” zoo sprak hij, « maar ik ben bang, dat ik het nietnbsp;zoo kan doen als ik behoorde, ik heb Hem opnbsp;zoo vele wijzen beleedigd dat gij het niet begrijpen kunt.”
ff Hebt gij Perey?” zeide het kind twijfelend, ff Maar indien het waar is, Percy,” voegde zijnbsp;er bij , « wat doet u dan toch denken, dat Godnbsp;zoo hard is?”
«Ik geloof niet dat Hij hard is, lieve Jessie^ maar ik weet dat Hij groot, regtvaardig en heilig is.”
«Ja,” hernam Jessie, «maar Hij is tevens liefde. Kent gij dat kleine vers in den Bijbelnbsp;niet, Percy, dat zegt: God is liefde. Mama houdtnbsp;zooveel van dat hoofdstuk en ik ken er verscheidene verzen uit van buiten, een is er: Wij hebbennbsp;Hem lief, omdat Hij ons eerst lief gehad heeft.”
-ocr page 23-33
Percy gaf geen antwoord, want in waarheid, ofschoon hij in den laatsten tijd begonnen wasnbsp;voor zich zelf de schriften te onderzoeken, wistnbsp;hij echter slechts weinig van de gezegende waarheden welke zij bevatten.
Na een oogenblik stilzwijgens zeide Jessie: «Percy wilt gij mij eene geschiedenis vertellen?”
n Ik geloof niet dat ik er een weet van avond, lieve,” antwoordde hij,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«misschien zal ik het
morgen kunnen doen.”
« Wel,” zeide zij, hem aankijkende als of eene nieuwe gedachte haar eensklaps te binnen schoot,nbsp;// wil ik er u nu eens een vertellen?”
«Ja,” hernam hij, «ik houd van uwe kleine geschiedenissen, Jessie.”
«O! maar «lit is geen gewone geschiedenis Percy, het is er een die papa mij zeer dikwijlsnbsp;plagt te vertellen, en ten laatste schreef hij zenbsp;voor mij uit, en toen hij gestorven was, heb iknbsp;die om zijnen’t wille van buiten geleerd. Zoudtnbsp;gij het gaarne willen hooren? het heeft eenenbsp;beteekenis.”
«Ja, ik zou het zeer gaarne willen hooren; maar laat ik eerst uw kussen opschudden ennbsp;maken dat gij het gemakkelijk hebt.”
Dit was spoedig gedaan, en Jessie, haar handje tusschen de zijne leggende, begon met een
-ocr page 24-24
zachte stem: — w Er was een groote en prachtige stad. Een hooge muur was er omheen, (l) ennbsp;allen die er in leefden, waren zeer gelukkig,nbsp;want zij hadden een goeden koning, die veel vannbsp;hen hield, en zij hielden ook veel van hem.nbsp;Het volk, dat buiten de stad woonde, had zooveel van het geluk van de anderen gehoord, datnbsp;velen zeer verlangend waren er ook in te komen,nbsp;en dit was de reden, dat de muren altijd doornbsp;een menigte volks omringd waren, die trachttennbsp;er binnen te komen. Eenigen poogden op deze,nbsp;anderen op gene wijze er binnen te geraken.nbsp;Sommigen trachtten over den muur te klimmen,nbsp;anderen zochten overat naar een gaatje, waar zijnbsp;door konden kruipen, terwijl anderen, die gehoordnbsp;hadden, dat de koning barmhartig en goed was,nbsp;aan de deur bleven kloppen en den koning vroegen hen binnen te laten. Maar niet één vannbsp;hen, ofschoon zij hun best deden, kon er innbsp;slagen binnen te komen, en eenigen zagen ernbsp;zeer ongelukkig uit, terwijl anderen zeer vrijpostig en brutaal waren. Dit nu was zeer vreemd,nbsp;omdat de meesten van hen, er om heen gaande,nbsp;de eenige (2) deur voorbij waren gegaan, die naarnbsp;de stad leidde en waar boven geschreven was;
(2) Joh. X; 9.
(1) Openb. XXI: 12.
-ocr page 25-ik ben de deur. Nu en dan kwamen eenige menschel! dadelijk op deze deur aaii en kloptennbsp;aan, en werden oogenblikkelijk toegelaten, doch denbsp;anderen schenen daar in ’t eerst geen notitie vannbsp;te nemen, maar ten laatste toen zij moede werden van het klimmen en vallen, kruipen en zichnbsp;stooten, en aan den muur te kloppen en nietnbsp;opengedaan te worden, kwamen zij één voor éénnbsp;naar de deur toe en klopten aan, en, hoe zachtnbsp;zij dan ook klopten, de deur werd geopend, ennbsp;zij werden verwelkomd, in mooije kleedereu gekleed en voor eeuwig gelukkig gemaakt.”
ff Dat is alles,” zeide Jessie. //Hebt gij het niet mooi gevonden, Percy?”
ff Ja,” zeide Percy, die met veel belangstelling geluisterd had, //en nu Jessie, nu moet gij mijnbsp;vertellen wat het alles beteekent!”
ff Weet gij het niet,” zeide zij half verwonderd , ff dan zal ik het u vertellen.”
ff De mooije stad is de hemel, dat dacht gij wel Percy, niet waar?”
ff Ja,” antwoordde hij, //ik dacht wel, dat de stad de hemel beteekende.”
//Welnu dan, gij weet dat wij allen verlangend zijn om in den hemel te komen, wij zijn dus denbsp;menschen buiten de muren, die ons best doen ernbsp;in te komen, allerlei soort van menschen, blan-
-ocr page 26-26
ken en zwarten, rijken en arnaen, ouden en jongen.”
//Ja,” zeide Percy, //maar wat is de reden, dat sommigen trachten er over te klimmen, anderennbsp;er in te kruipen, en weder anderen te kloppen.”
//O! kunt gij dat niet begrijpen. Zij die over den muur trachten te klimmen, zijn zij die velenbsp;goede dingen doen, en daarom denken in dennbsp;hemel te komen, omdat zij beter dan hunnenbsp;naasten zijn; zij die overal rond kijken om eennbsp;klein gaatje in den muur te ontdekken, zijn zij,nbsp;die denken, dat zij zich zelven zeer ongelukkignbsp;moeten maken door dingen te doen, waarvan zijnbsp;niet houden, zoo als papa zeide, dat de monnik-ken en hermieten plagten te doen; zij die aannbsp;de muren kloppen, zijn zij die denken dat Godnbsp;barmhartig is en hen binnen zal laten op welkenbsp;manier zij maar willen, maar Hij wil hen niet
binnen laten, tot dat----gij weet wat zij doen
moeten, Percy.”
//Tot de deur gaan en kloppen.”
//Ja, de deur is de Heer Jezus Christus; wanneer wij niet tot Hem gaan en op Hem vertrouwen, kunnen wij nooit gelukkig zijn, maarnbsp;zoodra wij tot Hem gaan, laat Hij ons in. Hijnbsp;vraagt ons niet veel, noch verwijt ons, datnbsp;wij niet eerder tot Hem gekomen zijn. Hij is
-ocr page 27-enkel zeer verblijd, en de engelen zijn ook verblijd, maar daarvan wordt niets in de geschiedenis gezegd.”
wNeen,” zeide Percy, wook zegt bet niet hoe de menschen zich geschikt moeten maken om innbsp;de stad te komen.”
ffZichzelven geschikt moeten maken,” herhaalde Jessie, //de Koning doet dat voor hen. Zegt denbsp;geschiedenis niet, dat Hij mooije kleederen geeft ?”
//Ja, Jessie, maar gij begrijpt mij niet; ik wil zeggen, dat zij die slecht zijn, niet in den hemelnbsp;kunnen komen.”
//Neen,” zeide Jessie, //maar tot Jezus te komen maakt hen goed, want Hij schenkt hun dennbsp;Heiligen Geest in hunne harten, en wanneer zijnbsp;Hem liefhebben, zullen zij natuurlijk alles doen watnbsp;Hem welbehagelijk is; juist Percy zooals ik houdnbsp;van alles waar gij van houdt, en indien ik konnbsp;loopen, zou het mijn grootste genoegen wezen unbsp;van dienst te zijn, en alles voor u te doen.”
De jongeling kuste zijn kleine zusje en ging weg. O Percy, Percy, met al uw verstandelijk vermogen, uw kunde, uw vele bekwaamheden, uwnbsp;aangenaam karakter moet gij echter nog leerennbsp;dat, //degene die het Koningrijk Gods niet ontvangt als een kindeken, in hetzelve geenszins kannbsp;ingaan.”
-ocr page 28-Verscheidene jaren daarna treden wij weder hetzelfde huis binnen. De twee oudste zusters zijn getrouwd en weg, maar de moeder is daar nog,nbsp;en Percy en Jessie allen te zamen levende innbsp;liefde, rust en vrede. Jessie is niet langer kleinenbsp;Jessie, evenmin is zij nu zooals vroeger verpligtnbsp;op de sofa te liggen. Zij is door Gods zegen, ondernbsp;een nieuw stelsel van behandeling, ofschoon zij nognbsp;zwak is en er niet sterk uitziet, toch in staat omnbsp;te loopen, en met vaardige hand en liefderijk hartnbsp;zorgt zij nu voor die geliefden, die zoo vele jarennbsp;over haar gewaakt en haar verzorgd hebben. Zijnbsp;vindt ook genoeg gelegenheid om op andere wijzennbsp;nuttig te zijn, te veel zoo als Percy zegt, toennbsp;hij op zekeren avond de kamer binnenkwam, ennbsp;haar daar vond zoo als zij zeide, //het heel druknbsp;hebbende.” //Kom Jessie,” zeide hij, //kom, latennbsp;wij nu te zamen wat wandelen, het is zulk eennbsp;mooije avond en ik ben verzekerd dat de lucht unbsp;goed zal doen.”
Vrolijk stemt zij er in toe, en de boeken en het werk wegruiniende, is zij spoedig gereed hemnbsp;te vergezellen.
//Lieve Jessie,” zeide hij teeder, //gij zijt tegenwoordig te druk bezig, gij moest wat meernbsp;uitspanning hebben; kunt gij niemand krijgen omnbsp;u te helpen aan dat werk, waaraan gij nu ook weder
-ocr page 29-39
bezig waart, ik zag dadelijk dat het niet voor u zelve was.”
»0 Percy,” zoo sprak zij, wik heb geen hulp noodig. Gij kunt u niet begrijpen wat een genoegen het voor mij is, en hoe dankbaar ik ben,nbsp;in de gelegenheid te zijn voor anderen te kunnennbsp;werken, daarenboven moet gij in aanmerkingnbsp;nemen, hoe nutteloos de eerste jaren mijns levensnbsp;waren. Wezenlijk ik moet nu al doen, wat iknbsp;slechts kan, om die in te halen.”
//Nutteloos, zeidet gij lieve Jessie?”
//Ja, nutteloos voor anderen, meen ik, niet voor mij zelve, want ik denk dikwijls, dat wanneer Godnbsp;het niet noodig geoordeeld had mij te bedroeven,nbsp;zoo als Hij deed, ik welligt zeer ver van Hemnbsp;zou afgedwaald zijn. Ik geloof dat ik te veel vannbsp;wereldsche vermaken zou gehouden hebben.”
// Maar Jessie, hoe weet gij dat gij gedurende dien tijd nooit voor anderen tot nut zijt geweest ?”
//Welk eene vreemde vraag, lieve Percy! Van welk nut zou ik hebben kunnen zijn, liggende op de sofa en nooit in staat om hetnbsp;kleinste ding te doen ?”
//Ik wil het u vertellen, Jessie. Ik heb altijd gehuiverd het u te zeggen, omdat gij uitnbsp;de kennis van mijn karakter wel weet, dat gods-
-ocr page 30-30
dienst bij mij zoo gansebelijk een ding tusschen God en mijn eigene ziel is, dat ik zelden verdragen kan van mijne gevoelens tegen anderen tenbsp;spreken. Maar ik wilde u dit toch gaarne zeggen.nbsp;Herinnert gij u dien zondag, toen gij mij ver-schriktet door mij te vragen, waarom ik God nietnbsp;lief had en toen in tranen uitbarstende, zeide:nbsp;O Percy, Percy, wat zult gij doen en watnbsp;zullen wij allen doen, wanneer wij rond den witten troon staan, wij aan de regter- en gij aan denbsp;linkerhand ? Herinnert gij het u ?”
//O ja , ja,” zeide Jessie, » ik zal nimmer den angst vergeten die op dat oogenblik mij bezieldenbsp;en die, geloof ik, zoo groot was, als een kindnbsp;gevoelen kan.”
//Wel Jessie, ik kon die woorden niet vergeten , gesproken op zulk een schrikkelijken toon door een kind als gij. Ik trachtte ze uit mijnnbsp;hoofd te verbannen, maar ik mogt er niet innbsp;slagen. Ik was in dien tijd bepaald geen onge-loovige in de volle beteekenis van het woord,nbsp;want dat zoude ik met deze heerlijke wereldnbsp;rondom mij nooit hebben kunnen worden; maarnbsp;ik had geene vaste denkbeelden aangaande godsdienstige onderwerpen, en de God, waarin ik geloofde, was een geheel verschillend God van dien,nbsp;welken de bijbel ons bekend maakt. Toen besloot
-ocr page 31-ik goflsdienstig te worden en zoo als gij u zult herinneren ging ik trouw ter kerk. Maar ik wasnbsp;nog rusteloos en ongelukkig, het was mij alsnbsp;of God een harde meester ware en of ik nooitnbsp;genoeg zou kunnen doen om Hem welgevallig tenbsp;zijn, tot dat, — herinnert gij u de geschiedenisnbsp;van de mooije stad, Jessie?”
n De geschiedenis van onzen lieven papa ? O ja, ik herinner mij ze u op een avond verteld tenbsp;hebben,”
//Welnu, lieve Jessie, het was die kleine geschiedenis, die mij deed zien in welke dwalingnbsp;ik was, die mij naar den voet van het kruisnbsp;leidde, alwaar ik leerde dat God liefde is, ennbsp;die mij ten laatste dien vrede deed verkrijgennbsp;die alle verstand te boven gaat.”
-ocr page 32-