Een schriftgeleerde kwam eens tot jEZUs met de vraag; (1) Welk is het eerste gehad mn allen? ennbsp;ontving van jezüs dit antwoord: Het eerste mnnbsp;al de geboden is: Hoor, Israël! de Heer^ onze God,nbsp;is een eenig Heer, En gij zult den Beer, uioennbsp;God liefhebben uit geheel wv hart, en uit geheel uwenbsp;ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uwenbsp;kracht. Dit is het eerste gebod. En het tweedenbsp;aan dit gelijk, is dit: Gij zult uwen naaste liefhebben als u zelven. Er is geen ander gebod grooternbsp;dan deze. Dit antwoord was duidelijk. Het spraknbsp;van liefde tot God en den naaste, als de vervullingnbsp;der wet, ja als het beginsel, dat aan alle anderenbsp;geboden ten grondslag lag. De schriftgeleerdenbsp;was er zóó door getroffen, dat hij met blijkbaarnbsp;welgevallen het antwoord van jezus aldus over-
(I) Mare. XII: 28 enz.
ii
-ocr page 2-nam; Meeüer! gij litht wel in der waarheid gezegd, dat er een eenig God is, en er is geen ander dan Hij; En hem lief te hebben uit geheel het hartnbsp;en uit geheel het verstand, en uit geheel de ziel,nbsp;en uit geheel de kracht; en den naasten lief te hebbennbsp;als zich zelcen, is meer dan al de hrandofferen ennbsp;de slugtnfferen. Zulk een woord tot lof van jEzusnbsp;doet het hart goed van allen, die Hem liefhebben.nbsp;Te meer lui het werd uitgesproken te midden ecuernbsp;schare, zamengekomen om jezus’ woorden als opnbsp;een goudschaal te wegen. Vrijmoedig mogen wijnbsp;den schriftgeleerde deswege prijzen. Jezus ^zelfnbsp;gaat er ons in voor. Immers dit wordt ons gemeld: Jezus ziende, dat hij verstandelijk geantwoord had, zeide tol hem: Gij zijt niet verre vannbsp;het koningrijk Gods.
Wij verstaan gemakkelijk de boteekenis van dit woord. Dit wilde jezus te kennen geven: Gijnbsp;zijt niet verre van de gemeenschap van hen, dienbsp;mijne onderdanen, kinderen van mijnen Vader,nbsp;burgers van mijn Eijk zijn. Maar waarom spraknbsp;JEZUS alzoo tot dezen man? Waarom plaatste Hijnbsp;hem niet verre van het Godsrijk? Waarom beschouwde Hij hem niet als reeds ingegaan ? Hetnbsp;antwoord op die vragen is niet moeijelijk. Watnbsp;was uit het antwoord van den schriftgeleerde tennbsp;aanzien van zijne gezindheid op te maken? On-
i
-ocr page 3-getwijfeld dit, dut hij de waarheid lief had, zich verheugde, als zij juist werd voorgesteld, en vrijmoedig voor haar durfde uitkomen. Ja, hij hadnbsp;reeds een dieper inzigt in de waarheid, dan menignbsp;ander schriftgeleerde. Want God en den naasten liefnbsp;te hebben, noemt hij meer dan alle brandoffers ennbsp;slagtoffers. Om dat alles kon hij gezegd wordennbsp;niet verre van het Godsrijk te zijn. Maar burgernbsp;van dat rijk wordt men alleen door ciiiusTUS,nbsp;zonder wien het niet gedacht kan worden. Ennbsp;deze man der wet had zich nog niet aan jezusnbsp;aangesloten. Hij kende de wet, dat was duidelijknbsp;te bespeuren. Maar de kennis der wet had hemnbsp;nog niet tot kennis van zich zelven gebragt. Ootmoed, schuldgevoel, behoefte aan verlossing w'arennbsp;hem nog vreemd. Haarom kon jezus hem nietnbsp;beschouwen, als reeds in het Godsrijk ingegaan.nbsp;De Heer bewees zich hier weder den kenner dernbsp;harten, die met de grootste naauwkeurigheid iedersnbsp;toestand wist te beoordeelen, en aan een iegelijknbsp;de plaats wist aan te wijzen, die hij bekleedde,nbsp;het standpunt waarop hij stond.
6ry zijt niet verre van het honingrijk Gods. Tot
wie zou JEZUS nog die woorden rigten ? Hoe hebben wij den toestand derznlken te beoordeelen? Ziedaar twee belangrijke vragen. Lezer! deze bladen willen u helpen, om op die vragen een antwoord te
-ocr page 4-vinden. Lees en bepeins met. toepassing op, met inkeering tot u zelven, wat u hier wordt herinnerd.
Het koningrijk Gods, - wie, die geen vreemdeling is in de Evangeliën, kent die uitdrukking niet? Meermalen is zij door jezds gebezigd. Ennbsp;Hij verstond er door, die maatschappij, of vereeni-ging van menschen, welke God als Koning eerbiedigt, waarover jezüs Christus, die haar gestichtnbsp;heeft, alle magt heeft ontvangen, die bestemd is,nbsp;zich over de geheele aarde uit te breiden, maarnbsp;eerst hier boven gansch volkomen zal wezen.nbsp;Burgers in dat rijk zijn zij, in wie verstand,nbsp;gevoel en wil gelijkelijk werkzaam zijn tot verheerlijking van God. Het Evangelie teekent onsnbsp;zeer duidelijk het beeld van dien burger en bepaaltnbsp;met groote naauwkeurigheid de grenzen van hetnbsp;Godsrijk. Daarom is het niet moeijelijk deze vraagnbsp;te beantwoorden: Tot wie zou jezus nog spreken:nbsp;Gij zijt niet verre van het honingrijk Gods? Immers tot hen, die men noch onder de ongeloovigen,nbsp;noch onder de echte christenen zoude kunnen tellen.nbsp;Tot hen, die wij - mag ik het eens zoo uitdrukken? - halve christenen zouden kunnen noemen. Ennbsp;wij verstaan daaronder allen, die vanéén scheidennbsp;wat God vereenigd heeft, en wat het Evangelienbsp;onafscheidelijk te zamen voegt, als het ons het
-ocr page 5-beeld van den burger des Godsrijks, dat is, liet beeld van den echten christen teekent. Laat onsnbsp;opmerken, wie daaronder moeten geteld worden.
Er worden in de christelijke gemeente menschen gevonden, die berusten in eene godsdienstigenbsp;denkwijze. Zij hebben veel kennis van God ennbsp;zijn woord, hunne belijdenis hebben zij goed geleerd, in de Schrift zijn zij te huis. Het hoogstenbsp;gewigt stellen zij in goede, zuivere begrippen. Overnbsp;de bekeering en den weg daartoe weten zij, naarnbsp;hunne meening, vrij wel te spreken. De voornaamste geloofswaarheden kunnen zij bewijzen. Zijnbsp;trachten zelfs die waarheden in haar hoog belangnbsp;te handhaven. Liefde voor de waarheid is hunnbsp;eigen, en zij verblijden zich, als deze juist ennbsp;onbedekt wordt voorgesteld. Met den wetgeleerdenbsp;zullen zij als lofredenaars van hem, die haarnbsp;alzoo verkondigt, optreden. Het is de zuiverenbsp;denkwijze, waarvoor zij ijveren, strijden en veelnbsp;over hebben. Dat is hunne godzaligheid, hunnbsp;roem. Niet allen onder deze soort van menschennbsp;zijn aan elkander gelijk. Sommigen laten zich veelnbsp;voorstaan op hunne verkleefdheid aan het oude;nbsp;zij hebben een afkeer van alle nieuwigheden, waartegen zij met kracht zich laten hooren. Anderennbsp;hebben meer ruime begrippen. Zij denken mindernbsp;bekrompen, minder streng. Anderen wederom spre-
-ocr page 6-keu gaai'iie van deugd, zedelijkheid en pligt. Maar iii de lioofdzaak komen allen overeen. Zijnbsp;zijn te zaraen voorstanders van de waarheid. Denbsp;zoodanigen zijn niet verre van het Koningrijknbsp;Gods. Kennis der waarheid is in dat rijk noodig.nbsp;Zonder deze geen geloof. Liefde tot de waarheidnbsp;is in den burger van het Godsrijk onmisbaar.nbsp;Zonder deze kan er geene hartelijke toestemmingnbsp;van haar bestaan. Daarom zijn allen, in wienbsp;deze kennis en liefde gevonden worden, vatbaarnbsp;om leden van het Koningrijk Gods te w'orden.nbsp;Maar waarom .kan men van hen niet zeggen, dat zijnbsp;derwaarts reeds zijn ingegaan? Omdat Gods woordnbsp;wel in hun hoofd, maar niet in hun hart is. Denbsp;waarheid zweeft bij hen op de lippen. Zij hebbennbsp;haar nog niet aangenomen. Zij is nog niet waarheid voor en in hen geworden. Kennis van,nbsp;liefde tot de waarlieid is niet genoeg. Op harenbsp;beoefening komt het in het Godsrijk aan. . Nietnbsp;genoeg is het, met den schriftgeleerde te weten,nbsp;dat liefde tot God en den naasten het hoofdgebodnbsp;van het Evangelie is. Niet genoeg is het, dienbsp;wetenschap openlijk te belijden en over hare prediking ons te verblijden. Van die liefde moet ooknbsp;het hart gloeijen. Niet genoeg is het te belijden:nbsp;.Ta zondaars zijn wij, diep bedorven. Hieropnbsp;komt het aan , dat men zich zondaar ge-
-ocr page 7-ftgt;21
voelt. Niet genoeg is het, de waarheid toe te stemmen: wij moeten wedergeboren worden. Innbsp;het Godsrijk moet men wedergeboren zijn. Nietnbsp;genoeg is het te zeggen, dat jezus chmstus de
eenige en algenoegzame Heiland is. Men moet zich ook aan dien Heiland overgeven. Hat doennbsp;zij niet, die berusten in eene godsdienstige denkwijze en deze als hoofdzaak in het Christendomnbsp;beschouwen. Zij zijn gelijk aan den reiziger, dienbsp;op een kruisweg staat. Hij weet wel, welke wegnbsp;naar het vaderland leidt. Uitnemend goed kan hijnbsp;dien aan anderen aanwijzen. Maar zelf blijft hijnbsp;staan. Hoe zou hij in zijn vaderland komen?
Er zijn anderen in de christelijke gemeente die berusten in een godsdienstig gevoel. Denbsp;godsdienst is hun bloot zaak des gevoels. Zij hebben iets beminnelijks, dat ligt voor hen inneemt.nbsp;Aanschouwt hen onder de prediking des woords,nbsp;of bij de viering des Avondrnaals. Een aandoénlijk verhaal, eene roerende voordragt, de teekenennbsp;van Jezus’ verbroken ligchaam en vergoten bloed,nbsp;wekken hunne aandoeningen op. Weldra schittertnbsp;een traan in hun oog. Zij zijn enkel gevoel. Maarnbsp;datzelfde gevoel opgewekt in de kerk en bij hetnbsp;Avondmaal, wordt ook in hen gaande bij het lezennbsp;van een treffend boek, bij het zien van een schilderstuk of treurspel. Het zijn toch menschen voor
-ocr page 8-eiken indruk vatbciar. Zij ontwaren nu en dan begeerte om zalig te worden. Zij verlustigen zichnbsp;in de aanschouwelijke voorstelling der toekomstigenbsp;gelukzaligheid. Het valt ligt hen in het hart tenbsp;grijpen. Predik hun van dood en graf en eeuwigheid , van vergelding en eeuwige beslissing vannbsp;ons lot, dan begint hun geweten te kloppen, dannbsp;komt de wensch in hen op, och of ook ik behouden werd, dan bidden zij; onze ziel sterve dennbsp;dood des opregte ! Even ligt is het ook hen tenbsp;overtuigen. Spreek slechts tot hun gevoel, werknbsp;daarop en daarop alleen, gij zult in hen verdedigersnbsp;vinden van het gevoelen, dat gij voorstaat, althansnbsp;voor zoo lang, als zij niet weder door anderen opnbsp;dezelfde wijze voor hunne meening gewonnen zijn.
Ook tot dezen zou jezus zeggen ; Gij zijt niet verre van, liet honingrijk Gods. Godsdienstig gevoelnbsp;is in het Godsrijk noodig. Maar het is niet hetnbsp;eenige vereisohte. En het berusten daarin belemmert den ingang in het Koningrijk Gods. De waarheid werkt bij zulke menschen op de zenuwen ennbsp;hartstogten, maar heeft geene vernieuwing en reiniging van bestaan en leven ten gevolge. Strijdnbsp;met de zonde, ook met boezem- en lievelings-zondennbsp;kennen zij niet. Zij deuken niet aan het doodennbsp;des vleesches, aan het kruisigen van den oudennbsp;mensch. Zij hebben geen godsdienstigen zin, alleen
-ocr page 9-godsdienstig gevoel. En godsdienstig gevoel gaat spoedig voorbij. De zaligheid, niet de heiligheidnbsp;des hemels, de beloften, niet de voorschriften, denbsp;vertroostende, niet de heiligende kracht van hetnbsp;Evangelie zijn hun dierbaar. Ras opgedroogde ennbsp;afgevvischte tranen, vlugtige gebeden, even spoedig vergeten, als zij werden opgezonden, dat zijnnbsp;de offers die zij Gode toebrengen ; maar niet denbsp;driften en togten van het zondige hart, niet denbsp;eigenbaat en zelfzucht, die ook hun eigen zijn.
Kunnen wij de eerste soort, waarvan wij spraken, verstands-christenen noemen, aan dezen zouden wij den naam van gevoels-christenennbsp;kunnen geven. De eersten hebben licht, maar hunnbsp;ontbreekt warmte. Dezen hebben warmte, maarnbsp;hun ontbreekt diepte en gelijkmatigheid. Zij zijnnbsp;gelijk aan den wispelturigen knaap, die door allesnbsp;wat hij ziet, één oogenblik wordt aangetrokkennbsp;en bekoord, maar op wien niets een diepen, blij-venden indruk achterlaat.
Er zijn nog anderen in de christelijke gemeente, die berusten in uitwendig godsdienstigenbsp;daden. En ook onder hen worden er gevonden,nbsp;tot wie men zich ligt voelt heengetrokken. Zijnbsp;lezen en hooren Gods woord. Zij vieren gezet dennbsp;rustdag. Hunne plaats in de kerk is zelden onbezet. Aan het Avondmaal laten zij getrouw zich
-ocr page 10-vinden. Onbesproken is hun gedrag. Zij wachten zich voor grove uitspattingen. Eerlijkheid, weldadigheid , verdraagzaamheid, regtvaardigheid, datnbsp;zijn hunne lievelingspligten. Met den rijken jongeling durven zij vrijmoedig vragen: wat ontbreektnbsp;ons nog? Gij zijt niet verre van het koningrijk Gods,nbsp;zoo zou JEZUS ook tot hen spreken. In het Godsrijk wordt beoefening van zijne wetten en bevelennbsp;vereisoht. Niemand kan burger van het Koningrijk Gods zijn, die niet een werkdadig christen is.nbsp;Daarom hebben allen, die op pligtsbetrachting zichnbsp;toeleggen, vatbaarheid om in het Godsrijk in tenbsp;gaan. Maar uitwendige beoefening is hier nietnbsp;genoeg. Voldaanheid met zich zelven in dit'opzigtnbsp;is in het Godsrijk misplaatst. Indien onze gereg-tigheid niet overvloediger is, dan der Schriftgeleerden en der Earizeën, zullen wij in het Koningrijknbsp;der hemelen geenszins ingaan. Zij die berusten innbsp;bloot uitwendig godsdienstige daden, die daarmedenbsp;zich te vreden stellen, zij doen werken zonder geloof. Zij hebben een Christendom zonder chuistus,nbsp;en zonder Hem is het ondenkbaar. Zij doen veelnbsp;goeds uit gewoonte en opvoeding, of omdat hetnbsp;strookt met hunnen aanleg, hun smaak en belang.nbsp;Maar het beginsel, het eenig ware beginsel, dutnbsp;aan alle daden waarde geeft, liefde tot God, geboren uit geloofsvereeniging met Christus, dat
-ocr page 11-ontbreekt. En in het Godsrijk mag en kan dat niet gemist worden. Het gemis van dat beginselnbsp;kweekt ingenomenheid met zich zelven, hoogmoednbsp;en zelfbehagen. Het heeft ten gevolge, dat mennbsp;uitzonderingen maakt in de pligten van het Evangelie, zoodat men sommige beoefent en andere,nbsp;waartoe men geen neiging gevoelt of die men tenbsp;zwaar acht, nalaat. Maar dat is niet het gemoedsbestaan der burgers van het Godsrijk. In hen isnbsp;afkeer van alle zonden en lust tot alle geregtig-heid. In hen is de begeerte om in alles Godenbsp;welbehagelijk te zijn. En van het streven omnbsp;God te behagen wordt niets gezien bij hen, die berusten in uitwendig godsdienstige daden. Zij vinden hun beeld in de Laodicensén. Zij wanen zichnbsp;rijk en verrijkt geworden en geens dings gebreknbsp;hebbende, terwijl zij ellendig, arm, blind en naaktnbsp;zijn. Zij zijn gelijk aan den zoon in de gelijkenis, die op het bevel des vaders; ga heen, werknbsp;heden in mijnen wijngaard; volvaardigantwoordde: ja, Heer! maar niet henenging en niets deed.
Hoe hebben wij nu over den toestand van hen, wier beeld wij geteekend hebben, te oordeelen?nbsp;Die toestand, lezers! heeft eene betrekkelijkenbsp;lichtzijde; maar tevens eene zeer donkerenbsp;schadu wzij de.
-ocr page 12-Als wij den Heer ons voorstellen tegenover den wetgeleerde, nadat deze zijne lofspraak op het antwoord van JEZDS had doen hooren, dan bedriegennbsp;wij ons zeker niet, indien wij ons verbeelden, datnbsp;in het oog van .iezus zeker welgevallen aan dennbsp;man, die voor hem stond, te lezen was. En hetnbsp;woord, dat de Heer tot hem sprak, klinkt onsnbsp;bemoedigend en aanmoedigend in de ooren. Inderdaad , de Heer zag het goede in den wetgeleerdenbsp;niet voorbij. Evenmin mogen wij het betrekkelijknbsp;goede voorbijzien, dat daar is in den toestand vannbsp;allen , tot wie jezus nog zou zeggen: Gij zijt nietnbsp;verre van het koniugrijk Gods. Het woord zelf doetnbsp;ons gevoelen, dat er iets verblijdende is in hetnbsp;bestaan van allen', op wie het van toepassing is.nbsp;Wie niet verre is van het Godsrijk, hij is ook nietnbsp;verre van Christus. Nog een weinig verder ennbsp;hij behoort Christus toe. Hij is dan een lid vannbsp;het ligchaam, waarvan Christus het Hoofd is.nbsp;Hij deelt dan in de gemeenschap met Christus ennbsp;in al de zegeningen, die daaraan verbonden zijn.nbsp;Niet verre meer van het Godsrijk. Hij, van wiennbsp;dat gezegd kan worden is op den weg tot Christus.nbsp;Haar is in hem, wat in het Godsrijk onmisbaarnbsp;is, en alzoo staat hij niet meer in geheel vijandigenbsp;houdins daar tegenover. Of wat dunkt u van
hen, die berusten in eene godsdienstige denkwijze?
-ocr page 13-13
Moeten wij hen niet hooger stellen dan zcovelen , die omtrent de waarheid eene ijskoude onverschilligheid koesteren? Is het niet beter te ijverennbsp;voor de waarheid in cheistus, dan haar te haten,nbsp;om haar zich niet te bekommeren, of te zeggen,nbsp;het is om ’t even wat men gelooft ? Wat dunktnbsp;u van hen, die berusten in hun godsdienstig gevoel ? Moeten wij hen niet meer waarderen, dannbsp;zoo velen, wier gevoel nimmer wordt opgewekt,nbsp;of die met tranen en aandoeningen laaghartig dennbsp;spot kunnen drijven? O, verre zij het van ons, dennbsp;traan des gevoels te verachten, of alle waarde tenbsp;ontzeggen aan de aandoeningen, die onder de prediking des woords soms gaande worden. Van hen,nbsp;die spoedig worden geroerd, is ligter iets goedsnbsp;te verwachten, dan van hen, wier hoofd als eennbsp;diamant, wier hart als een rots is, en aan wiernbsp;oog zelfs het meest treffend voorval geen traannbsp;kan ontlokken. Nog eens, wat dunkt u van hen,nbsp;die berusten in bloot uitwendig godsdienstige da-flenr Moeten zij niet hooger in onze schattingnbsp;staan aangeschreven , dan zoo velen , die daar spreken ; //O, de uiterlijkheden maken geen christen;”nbsp;en die alzoo hun verzuim in dit opzigt zoeken tenbsp;verontschuldigen. ¦ Al moeten wij aanstonds toestemmen , dat het wezen van het Christendom innbsp;uiterlijkheden geenszins bestaat, toch is het waar-
14
heid, dat de ware christen ook hierop hoogen prijs zal stellen. Waarlijk, de toestand, waarvan wijnbsp;spreken, heeft eene betrekkelijke lichtzijde. En isnbsp;JEZUS ons voorgegaan met den man, die in diennbsp;toestand verkeerde, zacht en niet met gestrengheidnbsp;te behandelen, wij moeten Hem daarin navolgen.nbsp;Het gekrookte riet mogen wij niet verbreken, denbsp;rookende vlaschwiek niet uitblussohen. Niet ontmoedigen , maar aanmoedigen moeten wij allen,nbsp;die gevoelen, dat jezus w'oord hen geldt: Gij zijtnbsp;niet verre van het honingrijk Gods.
ïoch mogen wij hun niet verbergen, dat hun toestand ook eene zeer donkere schaduwzijdenbsp;heeft. Èn op zich zelven, èn om hetgeen er vaaknbsp;mede gepaard gaat is er in hunnen toestand veelnbsp;gevaarlijks.
Op zich zelven reeds is het een gevaarlijke toestand , niet verre van het Godsrijk te zijn. Wie niet verre is van eenig doel, hij heeft het nog geenszins bereikt. Verbeeldt u schepelingen, die eenenbsp;lange en moeijelijke zeereis hebben volbragt. Velenbsp;gevaren zijn zij doorgeworsteld. Moeite en inspanning hebben zij zich getroost. Eindelijk krijgennbsp;zij de haven, het doel hunner reis in het oog.nbsp;Hoe voqrbarig zouden zij zijn, indien zij nu bereids een gejuich aanhieven, als waren zij de haven reeds binnengeloopen. Het kon immers zijn.
-ocr page 15-15
(lat zij nog op de kust door storm werden overvallen en schipbreuk leden. Dat is oen beeld, juist van toepassing op hen, die niet verre vannbsp;het Koningrijk Gods zijn. Niet verre meer is nognbsp;niet ver genoeg om behouden te zijn. Niet verrenbsp;meer is nog niet bij cheistds, en de ontzettendenbsp;mogelijkheid blijft, om voor altoos verloren tenbsp;gaan. Niet verre meer moge betrekkelijk een gelukkige toestand zijn, vergeleken met zoo velen,nbsp;die nog verre zijn, het is toch nog te verre, omnbsp;waarachtig, om voor immer gelukkig te zijn. Het isnbsp;verschrikkelijk voor schepelingen, om in het gezigtnbsp;van de haven schipbreuk te lijden. Maar hoe veelnbsp;verschrikkelijker zou het voor ons zijn, als de Heernbsp;eens van ons zeggen moest; Gij zijt wel niet verrenbsp;van het Godsrijk, maar toch te verre om ten levennbsp;in te gaan. Dat zou wezen, als mozes te moetennbsp;sterven aan den ingang van Kanaan. Neen, wantnbsp;hij ontsliep aan den mond des Heeren. Het zounbsp;zijn als Israël, dat nabij de plaats der rust wasnbsp;gekomen, maar om zijne ongehoorzaamheid dienbsp;plaats niet mogt betreden. Niets kon het aan denbsp;dwaze maagden baten, dat zij stonden voor de deurnbsp;der bruiloftszaal, daar zij toch niet werden binnengelaten. Niets zou het ons baten, niet verrenbsp;van bet Godsrijk te zijn geweest, als wij tochnbsp;werden uitgesloten van de vreugde, die al de bur-
-ocr page 16-16
gers van het Koningrijk Gods hierboven smaken.
Er is nog meer wat den toestand gevaarlijk maakt van hen, die niet verre van het Godsrijknbsp;zijn. Het is datgeen wat er vaak mede gepaardnbsp;gaat. Tevredenheid met zich zelven, zelfbedrog,nbsp;en daardoor blijven staan op de hoogte, die mennbsp;eenmaal bereikt heeft, is hier mogelijk. Nognbsp;eenmaal ons die schepelingen voorgesteid. De haven is in het gezigt. Nu is alle zorg en moeitenbsp;vergeten. Nu denken zij niet meer aan die bangenbsp;nachten, toen de golven over het schip sloegennbsp;en het noodweer dreigde hen te doen vergaan.
Nu zijn zij vrolijk en schertsen onder elkander en droomen van geluk, dat zij eerlang aan land zullennbsp;smaken. Maar ach, die arme dwazen! zij verzuimen intusschen te waken en toe te zien, als warenbsp;het geheel onmogelijk, dat nu nog eenig gevaarnbsp;hen genaakte. Ziet in hen het beeld van velen,nbsp;die dachten: wij zijn niet verre van het Godsrijk,nbsp;en daarom zich verzekerd hielden, behouden tenbsp;zijn. Of wilt gij een ander beeld? Denkt aannbsp;den knaap, die op de school zich beijvert, omnbsp;den hoogsten prijs te verkrijgen. Al zijn makkersnbsp;streeft hij vooruit. Eindelijk heeft hij allen verrenbsp;achter zich. Nu kent zijne vreugde geene palen-Maar in plaats van voort te gaan, laat hij nunbsp;handen en knieën slap hangen, hij vervalt in
eetie bedriegelijke rust, dat de prijs hem uiet kan ontgaan, tot dat hij te laat inziet: ik heb mijnbsp;zelv’ bedrogen. Ja, zelfbedrog is mogelijk, alsnbsp;men niet verre is van het Koningrijk Gods. Zoowelnbsp;de godsdienstige denker, als hij die veel godsdienstig gevoel heeft en hij die uiterlijk godsdienstige daden doet, zijn spoedig met zich zelven tenbsp;vreden. Het ijveren voor de waarheid beschouwtnbsp;men zoo ligt als één met het geloof des harten;nbsp;het aandoénlijk en ligt bewogen hart, als ernstigenbsp;bekommernis over den staat zijner ziel; de uiterlijke godsdienstige daden, als ware vruchten desnbsp;geloofs en der bekeering. Door die voldaanheid metnbsp;zich zelven acht meji genoeg gedaan te hebben.nbsp;Men wiegt zich zelven in slaap met valsche overleggingen. Men blijft die mendis. En zoo men nietnbsp;ontwaakt uit dien slaap van zelfbedrog en zorgeloosheid, wat zal het einde zijn ? Lezer! God verhoede , dat gij het eenmaal zoudt moeten ondervinden !
Zoo als JEZüS tot den wetgeleerde sprak, kan of mag de eene mensch niet tot den anderennbsp;spreken. Het oordeel over personen moet Hemnbsp;verblijven, die in het midden der gouden kandelaren wandelt en onze werken weet. In hetgeennbsp;wij u tot hiertoe herinnerden, lezers, is n de spiegelnbsp;voorgehouden. Uw beeld daarin te vinden, dat.
-ocr page 18-18
is uwe roeping. Vergelijkt u eens met den man, tot wien JEZUS zeide: Gij zijt niet verre van het koningrijk Gods; wat zult gij dan van u zelven moeiennbsp;oordeelen? Dat gij beneden hem staat? Of dat gijnbsp;aan hem gelijk zijt? Of dat gij boven hem staat?
Beneden hem te staan. Dat is een zeer treurige toestand! Het is nog verre van het Godsrijk tenbsp;zijn, dus ook nog verre van Christus. En is
CHRISTUS alleen de bron van zielevrede en ziele-vreugde, dan is het ook nog verre van de rust, die ons allen behoefte is en het genot, dat niemand onzer ontberen kan. Voorwaar, wel eennbsp;zeer treurige toestand! En het is de uwe, lezer,nbsp;als gij nog de waarheid haat, liever wat plooit ennbsp;schikt dan rond en open voor haar uit te komen,nbsp;zoo gij het kwade goed, het goede kwaad heet.nbsp;Met is de uwe, als gij nog leeft naar eigen 'zinnbsp;en wil en niet naar Gods gebod en de roepstemnbsp;van uw geweten. O, indien gij tot u zelvennbsp;zeggen moet: gij zijt die man! besef en bekennbsp;dan uwe armoede en ellende, stel u niet gerustnbsp;met valsche overleggingen, roep geen vrede, waarnbsp;groot gevaar is. Hoor naar de stem des Evangelies, de stem van den goeden Herder, die u roeptnbsp;en noodigt, om tot Hem te komen en behoudennbsp;te worden. En kom tot Hem, die u alles gevennbsp;wil en kan, wat gij behoeft om voor tijd en
-ocr page 19-19
eeuwigheid gelukkig te zijn. Kom tot Hem, eer liet heden der genade voor u voorbij gaat.
Of gevoelt gij, dat gij naast den man staat, wion JEZUS dat woord deed hooren; Gij zijt nietnbsp;wrre van het honingrijk Gods. Er is dan redennbsp;Om u geluk te wenschen, maar ook liefderijk tenbsp;waarschuwen. Gewis is het in den geest vannbsp;JEZUS, als wij u toeroepen; ontwijk het gevaarlijkenbsp;van uwen toestand. Blijf niet staan, waar gijnbsp;zijt. Verder, verder nog op den weg, dien gijnbsp;reeds begonnen zijt te betreden. Laat uw ijvernbsp;voor de waarheid gepaard gaan met inkeering totnbsp;u zelven en bid dat de waarheid geheiligd wordenbsp;aan uw hart. Bid, dat de tranen des gevoels,nbsp;die gij soms stort, dat de indrukken, die gij nunbsp;en dan ontvangt, blijvende en duurzame vruclitnbsp;moge hebben. Bid, dat uwe uitwendige godsdienstige daden geheiligd mogen worden door geloofnbsp;en liefde, opdat zij waarlijk goed mogen zijn innbsp;de oogen Gods. Geef u over aan CHRISTUS geheelnbsp;en onverdeeld. Dat is de eenige stap, dien gijnbsp;nog te doen hebt, opdat het niet verre meer,nbsp;ten uwen aanzien veranderd worde in een reedsnbsp;ingegaan. Neen draal niet met dien stap. Ditnbsp;oogenblik is het uwe. Het volgende is in Godsnbsp;hand, en wat het u brengen zal, gij weet hetnbsp;niet. Dit staat vast en zeker; wordt Christus
ii
-ocr page 20-20
het. eenlg al voor uwe ziel, dan behoeft gij niet meer te vragen: wat zal er van mij worden?nbsp;Want daar is geen verdoemenis meer voor die innbsp;CHRISTUS JEZUS zijn. Uit den dood zijn zij innbsp;het leven overgegaan. Zij zijn niet meer niet verrenbsp;van het Godsrijk. Neen, zij zijn burgers van datnbsp;Rijk, dat voor de eeuwigheid bestemd is.
Hebt gij die zalige overtuiging, gij staat dan boven den man, tot wlen jezüs zeide: Gij zijtnbsp;niet verre van het koningrijk Gods. Groot is uwenbsp;dankstof aan God, die zijne genade aan u heeftnbsp;verheerlijkt. En wel moogt gij uwe roeping verstaan, om voor anderen leidslieden te zijn, die ofnbsp;nog verre of niet verre meer van het Godsrijknbsp;zijn. Doet dat in den geest van jezus met zachtheid eii liefde, opdat gij hun geen oorzaak vannbsp;aanstoot en ergernis wordt. En voorts, zijt wakende te allen tijd, volhardt in de gebeden, strijdtnbsp;zonder verslapping en verblijdt u in de hope. Ingegaan in het Koningrijk Gods, rusten op u denbsp;duurste verpligtingen, maar hebt gij ook de zaligste uitzigten. Schoon inwendig met chrisius ver-eenigd, naar het uitwendige zijt gij nog van Hemnbsp;gescheiden. Maar de ure komt, dat gij altijd bijnbsp;en met Hem zijn zult. Dan is het in den hoog-,nbsp;sten zin van u waarheid: Gij zijt ingegaan; wantnbsp;het Hemelrijk heeft zich dan voor u ontsloten.