f
-ocr page 7-Op den nbsp;nbsp;nbsp;Junij 1854 werd ons nieuwe zen-
delinghuis ingewijd. Het staat daar als een gedenk-teeken van de trouwe hulp des Heeren, die niet alleen ons genootschap zes en vijftig jaren in standnbsp;hield, maar ook zoo vele en zoo milde vrienden ennbsp;voorstanders daaraan schonk, dat de middelen totnbsp;de oprigting van zulk een gebouw niet ontbraken.nbsp;De gaven der Christelijke liefde vloeijen ons rijkelijknbsp;toe. Terwijl wij niet vele jaren geleden op velerleinbsp;middelen bedacht moesten zijn om de niet toereikendenbsp;inkomsten van ons genootschap te vermeerderen,nbsp;mogt het ons nu gebeuren in de vier laatste jarennbsp;telkens eene min of meer aanmerkelijke som overnbsp;te houden. Ons zendelinghuis staat daar en vraagtnbsp;aan Nederland: „ G-eef mij kweekelingen; ik kannbsp;er vele ontvangen.” Onze broeders en zusters, dienbsp;ons met hunne gaven ondersteunen, roepen ons toe.-„ Zendt velen uit onder de Heidenen, wij willen er
-ocr page 8-4
11 toe in staat stellen.” Er komen echter niet velen tot ons, die zich tot den zendingsarbeid aanbieden,nbsp;althans niet velen, die na bedachtzaam onderzoeknbsp;door ons kunnen worden aangenomen. Dien tennbsp;gevolge heeft ons zendelinghuis slechts elf kweeke-lingen, van welke één door de Doopsgezinde ver-eeniging ter bevordering der evangelieverbreiding in denbsp;Nederlandsche overzeesclie bezittingen ons ter opleidingnbsp;is toevertrouwd.
Dat is treurig, bij de dringende behoefte, die wij hebben aan vele zendelingen. Wij komen in onzenbsp;reeds bestaande zendingen arbeiders te kort. Nognbsp;onlangs moesten w’ij onze jeugdige zending nabijnbsp;Makassar op Zuül-Celebes in Br. eookee van eenennbsp;naauwelijks gevestigden zendeling berooven, en opnbsp;Noord-Gelebes moeten wij meer dan éénen zendingspost, die er open staat, onvervuld laten, en denbsp;elders gevestigde broeders met de zorg er voor belasten. Daarbij komen gedurig nieuwe roepstemmennbsp;tot ons, en worden evangeliebeden gevraagd nu voornbsp;het eene, dan voor het ander eiland in de Indischenbsp;zee, dat aan het gezag van Nederland is onderworpen. Niet weinig worden wij ook aangespoord omnbsp;den akker uit te breiden door den rijken zegen, dienbsp;in onze dagen op den zendingsarbeid rust. Er isnbsp;overal in de Christelijke gemeente een groote ijvernbsp;ontwaakt om het evangelie, gelijk aan Joden ennbsp;Mohammedanen, zoo ook vooral aan de vele Heidenen te brengen. Gansche scharen van zendelingennbsp;gaan er vooral van Engeland, DiiitscJdand en Noord-Amerika uit. Reeds is hun werk in menig heidenland
-ocr page 9-zoo gezegend, dat vele medehelpers uit de inboorlingen zich aan hen aansluiten. Al ontmoet het evangelie hier en daar ook voel tegenstand, nochnbsp;de zendelingen, noch de jeugdige Christenen latennbsp;er zich door afschrikken, en wat in den beginnenbsp;klein was als het mostaardzaad, dat begint reed.snbsp;een boom te worden, wiens takken zich uitbreiden.nbsp;Ook in onze zendingen ontbreekt Gods zegen niet.nbsp;In Noord-Celebes is reeds een groot gedeelte dernbsp;heidensche bevolking voor het Evangelie gewonnen,nbsp;en er worden sporen van een waarachtig leven uitnbsp;God gezien in de nieuwe gemeenten. Op Javanbsp;groeit het getal der bekeerlingen gestadig aan, ennbsp;menige Javaan wordt wederom een zendeling voornbsp;zijne volksgenooten. Daarenboven is er gebeurd,nbsp;wat in zoo hooge mate wenschelijk was, onder donbsp;Europesche Christenen op Java is lust en ijver ontwaakt om mede te werken aan de uitbreiding vannbsp;Gods koningrijk. Zoo zijn ook voor ons de veldennbsp;wit om te oogsten, en wij hooren telkens het woord,nbsp;dat de Macedonische man in den droom aan paüi.usnbsp;toeriep; Kom over en help ons! O! hoe smartelijknbsp;dan te moeten antwoorden; „Ja, wij kunnen nietnbsp;helpen, de arbeiders zijn weinigeen zoo welligtnbsp;de schoonste gelegenheden ongebruikt te moetennbsp;laten voorbijgaan.
Zoo komen dan bestuurders van ons genootschap tot al zijne leden en voorstanders, tot een iegelijk,nbsp;die deze hunne woorden hoort of leest, en vragen-Jlelpt ons om jongelingen en mannen te vinden,nbsp;die wij kunnen iiitzcndcn. Wij verlangen (c meer.
-ocr page 10-dat allen daar naar rondzien, dat velen zich zelven wel beproeven, of zij ook konden, of zij ook moestennbsp;gaan, omdat een goede zendeling niet zoo ligt isnbsp;te vinden.
Wilt gij hooren, wien wij een’ goeden zendeling noemen? Hij moet vroom zijn en den Heer liefhebben. Hij moet zich zelven hebben leeren kennennbsp;als zondaar voor God. Hij moet zelf gekomen zijnnbsp;en gedurig komen tot den redder der zielen, en bijnbsp;opregte schuldbelijdenis vergeving hebben leeren zoeken door het bloed des kruises. Mogt hij ook denbsp;schitterendste gaven bezitten en een’ rijken schat vannbsp;kennis, zonder ootmoed voor God, en zonder geloofnbsp;in den Heer zou hij toch geen goede zendelingnbsp;wezen. Hij moet een hart vol liefde hebben. Nietnbsp;alleen zal liefde tot den Heer en liefde tot de heidenen hem gewillig moeten maken om vaderland ennbsp;betrekkingen vaarwel te zeggen, en waarschijnlijknbsp;levenslang te gaan wonen in het verre vreemde land.nbsp;Niet alleen zal Hij zich vele moeijelijkheden en ontberingen moeten getroosten. Maar vooral zal hijnbsp;ontfermende liefde moeten hebben voor de armenbsp;heidenen, en in die liefde moeten volharden, alnbsp;vindt hij hen in dierlijkheid of stompzinnigheidnbsp;weggezonken, al vergelden zij zijne liefde met haatnbsp;en bitterheid. Een groot geduld zal hij moetennbsp;bezitten, als de vrucht van den arbeid misschiennbsp;zeer lang uitblijft, en ook zijne krachtigste vermaningen , zijne vele liefdeblijken afsluiten op denbsp;hardheid der harten. Maar hoe kan hij zoo liefhebben , tenzij hij de genade Gods en de liefde
-ocr page 11-van CHRISTUS dagelijks door het geloof geniet? ¦— Hij moet don heidenen een voorbeeld zijn. Nietnbsp;minder dan zijn woord moet zijn wandel Christusnbsp;prediken. Het moet den heidenen gedurig in hetnbsp;oog vallen, dat hij niet slechts in kennis of in magt,nbsp;maar bovenal in reinheid boven hen staat. Zij moeten duidelijk bemerken, dat hij niet tot hen kwam,nbsp;gelijk anderen uit Europa, uit Nederland, om rijk tenbsp;worden en te genieten, maar dat hij een kostelijkernbsp;schat bezit en een edeler genot heeft dan de wereld onsnbsp;geven kan. Door zijne nederigheid en zijne matigheid en zijne werkzaamheid moet hij daar onder hennbsp;staan als een licht op den kandelaar, dat schijntnbsp;voor allen, die in den huize zijn. Maar hoe kannbsp;hij zoo zijn licht laten schijnen, indien hij niet eennbsp;kind des lichts werd door het geloof in den Heer,nbsp;en vernieuwd werd door den Heiligen Geest ? — Hijnbsp;moet eene groote mate hebben van moed en krachtnbsp;om aan vele bezwaren en verzoekingen het hoofd tenbsp;bieden. Wel heeft de zendeling, die in Nederlandschnbsp;Oost-Indië arbeidt, geen levensgevaar te duchten,nbsp;zelfs geen’ smaad en openlijken tegenstand. Hij staatnbsp;overal onder de bescherming van het Nederlandschenbsp;gezag. Wel heeft hij er geen gebrek meer te vree-zen, gelijk vroeger onze zendelingen op de Zuidwes-ter-eüanden. Door de vermeerderde en versnelde gemeenschap tusschen Nederland en Oost-Indiê is ooknbsp;de afstand van het vaderland als het ware verminderd. Maar er blijven groote bezwaren overig. Opnbsp;meer dan éénen zendingspost woont de zendelingnbsp;midden onder de Heidenen of nog weinig gevorderde
-ocr page 12-CU weinig bescliaafde Christenen, en hij mist de genoegens, den omgang, de geneeskundige hulp, waaraan hij in het vaderland gewoon was. Daarbij wordt hijnbsp;tot vermoeijenden arbeid, tot rustelooze inspanningnbsp;in het afmattende heete klimaat geroepen en moet gedurig bezig zijn, terwijl allen om hem henen, zoowelnbsp;Europeërs als inlanders, tot het nemen van gemak ennbsp;rust neigen. Zoo noemden wij reeds eene der velenbsp;zware verzoekingen, waarmede hij aanhoudend heeftnbsp;te strijden. Hij leeft als in den heidenschen dampkring. Hij mist voor een groot deel de hulpmiddelen tot geloof en godzaligheid, die wij hebben innbsp;het vaderland, bovenal de opwekking en opleidingnbsp;van een’ Christelijken omgang; en is het al niet denbsp;onreinheid, dan toch de lage aardsche zin dengenen,nbsp;die hem omringen, hunne zorg alleen voor stoffelijkenbsp;belangen, deelt zich zoo ligt aan hem mede. Ooknbsp;de Europeërs, waarmede hij in aanraking komt,nbsp;brengen hom in meer dan ëéne verzoeking. In dennbsp;omgang met hen heeft hij veel bedachtzaamheid noo-dig, hij moet zich onbesmet bewaren van de wereld,nbsp;en gewillig in aanzien en geldmiddelen bij velen vannbsp;hen achterstaan. Voegt hier nu nog bij den hoogmoed van het menschelijke hart, ligtelijk in den aan-.staanden zendeling reeds gevoed in het vaderlandnbsp;door den lof en de bewondering, die hem van nietnbsp;weinigen ten deel is gevallen, en die in het heiden-land bevorderd wordt door zijne meerderheid in kennis on zedelijkheid boven velen om hom honen. Watnbsp;dunkt u? zal hij tegen al die bezwaren en verzoekingen wel bestand zijn, indien hij geen rank gc-
-ocr page 13-worden is van den waren wijnstok, indien hij door zijn blijven in den Heer niet veel kracht ontvangtnbsp;on veel vrucht draagt, indien hij niet geleerd heeftnbsp;veel te bidden en aanhoudend te waken ?
Gij zijt er van overtuigd, alleen de opregte Christen , hij alleen, die den Heer liefheeft, kan een goede zendeling wezen. Maar zal nu iedere vromenbsp;jongeling om zijne vroomheid alleen reeds voor denbsp;taak eens zendelings berekend zijn? Het is daarnbsp;ver van daan. De zendeling zal vooreerst een goed,nbsp;liefst een stevig ligchaani behoeven, om al de vor-moeijenis aan zijn werk verbonden, onder een klimaat , dat spoedig de krachten uitput, te kunnennbsp;doorstaan. Hij heeft daarbij een’ goeden aanlegnbsp;noodig, gezond verstand, vatbaarheid om te leeren,nbsp;kan hot zijn eenige taalgave. Hij moet zich eenenbsp;goede mate van kennis verkrijgen. Hij behoeft geennbsp;geleerde te zijn, maar wel een ontwikkeld mensch.nbsp;Zoodanigen waren alle uitnemende zendelingen, metnbsp;den Apostel paulus aan het hoofd. Wanneer hij denbsp;vreemde taal, waarin hij hot evangelie moet verkondigen, niet grondig leert verstaan en vlocijend leertnbsp;spreken, zal hij zich aan de Heidenen slechts gebrekkig mededeolon. Heeft hij over de scholen, onder de Heidenen opgorigt, het opzigt te honden,nbsp;misschien ook schoolmeesters uit do inboorlingen tenbsp;vormen, hij zal daartoe in liet schoolonderwijs geennbsp;vreemdeling moeten zijn. Kan hij door genees- cnnbsp;heelkundige bekwaamheid aan de heidenen grootonbsp;diensten doen , hun vertrouwen winnen, zich den toegang banen tol hunne woningen, zoo is cenige oefe-
-ocr page 14-10
ning ook daarin hem onontbeerlijk. Zullen wij hem ook niet heel wat menschen- en wereldkennis toe-wenschen, daar hij met zeer verschillende menschennbsp;in aanraking komt, en als een vreemdeling verschijntnbsp;onder de Heidenen, aan wien zij niet spoedig ennbsp;gemakkelijk hun vertrouwen schenken? Zal hij nietnbsp;veel kloekzinnigheid en gevatheid behoeven, opdatnbsp;hij hier niet misleid en bedrogen worde, daar nietnbsp;verlegen sta, waar hij velerlei vragen heeft te beantwoorden, menigen raad heeft uit te deelen, en buiten de gelegenheid is om zelf met anderen te raadplegen? Maar bovenal heeft hij eene heldere kennisnbsp;van het Evangelie noodig, zal hij voor eenvoudigennbsp;zich helder uitdrukken, en eene groote gemeenzaamheid met den Bijbel, van welken zijne prediking uitgaat , waarvan de leergierige hem de uitleggingnbsp;vraagt. Voegt hier nog bij , dat hij onder onbeschaafde en onwetende Heidenen de vertegenwoordiger wordt van de Europesche kennis en beschaving, dat hij verlangt door dat Evangelie, dat hijnbsp;den Heidenen brengt, onder Gods zegen, hen tenbsp;gelijk tot Christenen en tot meer beschaafde menschen te vormen, dat hij voor de heidensche bevolking om hem henen in velerlei zaken de vraagbaak,nbsp;de voorganger en leidsman worden moet. Als gijnbsp;dat alles in aanmerking neemt, dan verlangt gij innbsp;hem bij een’ vromen zin des harten een helder hoofd,nbsp;wel toegerust met velerlei kennis.
Wij moeten echter daarhenen terugkeeren, van waar wij uitgingen: vroom moet hij zijn boven alles.nbsp;Al zijne gaven, al zijne kennis moet hij dienstbaar
-ocr page 15-11
maken aan de zaak van den Heer. Al ware hij zoa geleerd als Doctor van der kemp, al kende hij zoo'nbsp;vele talen als een Gützlapf, hij zou er zijn’ roenïnbsp;niet in mogen vinden, maar er gansch nederig bijnbsp;moeten zijn, gelijk deze beide edele mannen, en'nbsp;met pAüEus zich moeten voornemen niets te wetennbsp;onder de heidenen dan jezds Christus en diennbsp;gekruisigd (1).
Zoo hebben wij gezegd, wien wij een goeden zendeling noemen. Wij deden het, opdat ieder, dienbsp;eenige neiging in zich gevoelen mogt om onder denbsp;heidenen uit te gaan, wel weten mogt, waaromtrentnbsp;hij zich zelven heeft te onderzoeken. Wij wenschtennbsp;ook, dat allen, met wien de jongeling mogt raadplegen, die lust betuigt tot het werk eens zendelings,nbsp;op een en ander wat wij noemden mogten letten.nbsp;Wij willen geen te hooge eischen doen en wel bedenken, dat menigeen een bruikbare zendeling kannbsp;zijn, al is hij niet gelijk aan die uitnemende mannen,nbsp;die wij noemden. Maar hem, bij wien of de opregtenbsp;vroomheid of de goede aanleg zich naauwelijks onderkennen liet, zouden wij toch niet gaarne een’nbsp;goeden zendeling noemen.
Is er hier of daar een jeugdige Christen — o! mogten er vele wezen! — die verlangen zou zendeling te worden , in wien bij het hooren of het lezennbsp;van dit blad die lust voor het eerst of bij vernieuwing ontwaakt, dien wenschen wij met goeden raadnbsp;te dienen. Voor alles wekken wij hem op, dat hijnbsp;voor God de knieën buige en Hem vrage om licht,
(1) nbsp;nbsp;nbsp;1 Kor. n : 2.
-ocr page 16-12
opdat hij zich helder bewust worde van hetgeen er is in zijn hart, of hij zich waarlijk aan den Heernbsp;als zijnen eenigen Heiland overgeeft, en nu Hemnbsp;dienen wil, voor Hem arbeiden wil onder de Heidenen. Het zoude kunnen zijn, dat hem het onbezorgdenbsp;leven toelachte, bij de voorstelling, dat het zendelinggenootschap hem zou voeden en kleeden, en hijnbsp;levenslang verzekerd zou zijn, ofschoon dan niet vannbsp;ruime inkomsten, toch van een toereikend bestaan,nbsp;zoodat hij meer tot gemak dan tot inspanning neigde.nbsp;Het zoude kunnen zijn, dat rang en stand hemnbsp;bekoorden, en ontbraken hem dan al de middelennbsp;om onder do vaderlandsche leeraars op te treden,nbsp;dat hij echter gaarne onder de achtbare rij der zendelingen aanschouwd werd, en den lof en de onderscheiding begeerde, die velen niet zonder reden ,nbsp;maar soms meer dan hem nuttig is, aan den zendeling schenken. Voorwaar, wie zoo zich zelvcnnbsp;zocht, cn zich zclvcn behaagde, dien zou het eerstenbsp;vereischte van den goeden zendeling, het ootmoedigenbsp;hart en de ingenomenheid met Christus den Heer,nbsp;ontbreken.
Ilot gebeurt ook wel, dat de opwelling van een gevoelig hart, dat voorbijgaande geestdrift voor eennbsp;welberaden voornemen wordt aangezien, dat men,nbsp;steunende op het vuur zijner eerste liefde, voor eencnbsp;mocijolijke taak zich wel berekend acht. Zulkennbsp;waren het, wien do Heiland ried, oer zij gingennbsp;bouwen, neder to zitten en de kosten te overrekenen,nbsp;opdat niet misschien, als zij liet fondament gelegdnbsp;hadden, en niet voleindigen konden, allen, die het
-ocr page 17-13
zagen, lien begonnen te bespotten (1). Daarom raden wij vooral den nog jeugdigen aanvanger bijnbsp;zicli zelven te onderzoeken, of hij ook steunt opnbsp;eigen kracht, of hij wel bedacht heeft, tot welknbsp;cene inspanning en opoffering de zendeling wordtnbsp;geroepen, hoe hij vooraan staat in den strijd tegennbsp;de magt der duisternis, en niet bestand is tegennbsp;al de moeijelijkheden en verzoekingen, die op hemnbsp;aanvallen, tenzij hij diep ootmoedig op den Heernbsp;vertrouwe, en Plem in opregtheid liefhebbe.
r-
Is er iemand, dien de liefde van Christus waarlijk dringt, en die de noodige gaven van Godnbsp;ontvangen heeft om onder de Heidenen uit te gaan,nbsp;o! hij begeert een voortreffelijk vrerk. Hij komtnbsp;daar tot die armen, die in zoo bangen nood ver-keeren. Hij vindt ze zonder hoop en zonder Godnbsp;in de wereld, geen ander middel hebbende tegen hetnbsp;leed, dat hen treft, dan bedwelming en verstrooijing,nbsp;en zonder wapen bij het naderen van den dood, diennbsp;koning der verschrikking. Hij vindt hen in allerleinbsp;ongeregtigheid verzonken, of althans alleen aardschenbsp;dingen bedenkende, niets hoogcrs kennende of be-geerende. Hij vindt hen zonder liefde, voor zichnbsp;zelven levende, vol van onreinen lust, vol van leugennbsp;en bedrog, ligt tot wraak geneigd. Onder die vernbsp;afgedwaalden mag hij optreden als een afgezant vannbsp;den goeden herder, die kwam om te zoeken en tenbsp;behouden, dat verloren was. Aan die armen magnbsp;hij den onnaspeurlijken rijkdom van Christus verkondigen, en hun de blijde boodschap brengen, datnbsp;(I) Luk. XIV : 28 en 29.
-ocr page 18-de Zoon van God zich voor hen overgaf, dat er vrede is door het bloed van zijn kruis, en dat Hijnbsp;den dienstknecht der zonde vrij maakt. Mag hij ooknbsp;slechts éénen brengen tot den herder der zielen, dannbsp;heeft hij dien gered van den dood. Misschien is hijnbsp;er getuige van, is hij er het middel toe, dat er lichtnbsp;opgaat in der Heidenen donkeren nacht, dat er vredenbsp;nederdaalt in menig schuldbelijdend hart, dat er eennbsp;dorst naar kennis ontwaakt en vele leergierigen hemnbsp;omringen, dat Gods Geest leven verwekt uit dennbsp;dood en de dorre woestenij herschept in een’ vrucht-dragenden akker. Zulke akkers zijn er ook thansnbsp;in de heidenwereld, en zalig de zendeling, al heeftnbsp;hij ook met tranen moeten zaaijen, wien het gebeurennbsp;mag alzoo te maaijen met gejuich. Jongeling! dienbsp;u geroepen gevoelt tot dat edele werk, maak u op,nbsp;gord u aan in de kracht van den Heer. Hij wilnbsp;met u gaan. Hij wil met u zijn alle de dagen. Metnbsp;Hem en door Hem zult gij veel vermogen. Roeptnbsp;Hij u, spreek dan; „Heer! hier ben ik. Zend mijnbsp;waarhenen Gij wilt.”
Ouders! hebt gij een’ zoon, die zich alzoo door den Heer geroepen gevoelt, houdt hem niet terug;nbsp;dat zou geen ware, althans geen heilige liefde zijn.nbsp;Gaat er niet menigeen naar verre kusten, ook menige Nederlandsche jongeling naar Oost-Indië, omnbsp;zich aardschen schat te verzamelen, over wien vadernbsp;en moeder zich verheugen, wanneer hij melden kan,nbsp;dat zijn vermogen aangroeit, en zoudt gij uwe toe-.stemming weigeren, wanneer uw kind daar zielennbsp;wilde redden van den dood en winnen voor den
-ocr page 19-15
Heer? Zoudt gij u niet verheugen, wanneer uw kind daar geen schatten wilde verzamelen, maarnbsp;de schatten van cheistüs wilde uitdeelen, en ietsnbsp;wilde afdoen van de groote schuld, die Nederlandnbsp;aan die volken heeft, die reeds eeuwen langnbsp;Nederland hebben gediend, en daarvoor geenerleinbsp;loon ontvangen hebben ? Menigeen kan er slechtsnbsp;iets van zijn geld voor over hebben; gij kunt ernbsp;voor afstaan uw bloed. Zou dat offer u te grootnbsp;zijn voor den Heer? Ouders! geeft uw kind uwennbsp;zegen!
Hebben wij geen kind af te staan, dat wdj er dan althans iets, neen, dat wij er veel voor over hebbennbsp;van ons geld en goed. Dat wij er veel gebeds voornbsp;over hebben, en eene milde uitstorting des Geestesnbsp;vragen over Nederland, opdat er vele zendelingennbsp;ook in ons zendelinghuis worden toebereid, als edelenbsp;vruchten door den Geest onzes Gods aangekweektnbsp;in de vaderlandsche gemeenten. Zegge ieders hartnbsp;daarop: Amen!
lt;gt;
Maart 1855.
-ocr page 20-16
Wie verlangen zonden in het Zendelinghuis te worden opgenomen moeten zich ieder jaar vóór den Isten April hebben aangemeld onder het adres van den Director van het Zendelinghuis , thans den Eerw. Heer h. hiebink. Zij worden dannbsp;in de maanden Mei of Jnnij door eene Commissie uit hetnbsp;Bestuur onderzocht. Niemand wordt tot dat onderzoek toegelaten dan omtrent wiens bestaan, aanleg en karakter vannbsp;bevoegde personen zoodanige getuigenissen zijn ingekomen alsnbsp;hoop geven, dat hij, bij den noodigen aanleg, ook waren lustnbsp;hebbe tot het moeijelijke Zendelingwerk en er toe gedrevennbsp;wordt door liefde tot den Heer, bij wien hij in ootmoed desnbsp;harten zijne eigene zaligheid leerde zoeken. Wie zich aangevennbsp;moeten vrij zijn van hinderlijke ligchaamsgebreken, in dennbsp;regel tusschen 17 en 23 jaren oud, en door niets belemmerdnbsp;om zich onverdeeld aan de zaak des Heeren te wijden. Zijnbsp;moeten dus ook, of reeds aan de nationale militie hebbennbsp;voldaan, of zekerheid kunnen geven, dat hierin, des noodig,nbsp;buiten kosten van het genootschap aan hunne verpligting voldaan zal worden. Bij het onderzoek moeten zij bewijzen geven,nbsp;dat zij duidelijk en met oordeel lezen; eene goede hand schrijven; de hoofdregels van het rekenen, met insluiting der gewonenbsp;en tiendeelige breuken en des regels van drieën kennen; zichnbsp;de beginselen der Hollandsche taal hebben eigen gemaakt; metnbsp;de geschiedenis der aardrijkskunde niet onbekend zijn, vooralnbsp;ten opzigte van het heilige land, het vaderland en zijne over-zeesche bezittingen; en die mate van Bijbel- en Evangeliekennisnbsp;bezitten, die men bij wel onderwezene leden der gemeente kannbsp;onderstellen. Zulken over welke de Commissie gunstig oordeelt,nbsp;worden door deze aan het Bestuur des genootSchaps voorgedragen om hen in het Zendelinghuis tot een proefjaar op te nemen.