Er is ecne naauwe betrekking fussclien Christus den Heer en zijne duurgekochte gemeente. Hijnbsp;IS het hoofd des ligchaams en ieder zijn wijnbsp;daarvan de leden. Van zijnen hemelschen troonnbsp;bestuurt Hij de gemeente en slaat Hij allen gade.nbsp;Ja Hij bevindt zich als ’t ware in het middennbsp;sijner gemeente. In zinnebeeldige taal getuigtnbsp;de Heiland van zich zelven: Die in het middennbsp;VM de zeven gouden kandelaren wandelt. Zoonbsp;sprak de verhoogde Heer toen Hij aan zijnennbsp;ouden vriend op Patmos verseheen in majestueusen luister en het eiland der ballingschap voornbsp;een poos als in den hemel herschiep. Met dienbsp;herinnering begint de eerste der zeven brieven,nbsp;die Hij door .Johannes liet schrijven aan denbsp;zeven gemeenten van Klein-Azië. Die brief isnbsp;aan de gemeente van Efezus gerigt. Ieder der
-ocr page 2-2
brieven vangt aan met eene beschrijving of eere-titel, die de goddelijke verhevenheid en majesteit van den hemelschen Spreker aanduidt. Meestalnbsp;zijn die ontleend uit hetgeen Johannes volgensnbsp;het voorgaande hoofdstuk van den Heer gehoordnbsp;of aan Hem in zijne geestverrukking gezien had.nbsp;In de uitlegging van deze zinnelijke voorstellingnbsp;kunnen wij met meerder zekerheid verkeeren,nbsp;dan bij vele andere van dit geheimzinnig bock,nbsp;omdat de Heer zelve de beteekenis der zevennbsp;sterren en der zeven gouden kandelaren of luch-ters aan Johannes verklaard heeft. Wij lezennbsp;in het slot van het voorgaande hoofdstuk, watnbsp;de uitlegging van het geheim of der verborgenheid van de zeven sterren en zeven goudennbsp;kandelaren betreft: De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de zeven handelaren,nbsp;die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten. Hetnbsp;is niet zeker, of dit beeld van de zeven goudennbsp;kandelaren ontleend is van den gouden kandelaar met zeven lampen, die in den tabernakelnbsp;of tempel oudtijds gevonden werden. Al warenbsp;ook deze vernuftige voorstelling gegrond, dannbsp;kan zij tot verklaring van het zinnebeeld weinignbsp;bijdragen. Het zijn de zeven gemeenten vannbsp;Klein-Azië, op welke Johannes zulk eene naau-we betrekking had, die hier regt eigenaardig bijnbsp;kandelaren vergeleken worden. Zij waren ver-
-ocr page 3-3
ordend, ora ieder in meerdere of mindere mate licht van zich te verspreiden in de duisternisnbsp;lt;ler onwetendheid, die er rondom in de wereldnbsp;Was. Zij moesten het licht der waarheid ondernbsp;al de dwalingen, het licht des geloofs, der hoopnbsp;en der liefde onder alle ongeloof, bijgeloof ennbsp;verkeerdheid verspreiden. In het midden vannbsp;een boos geslacht moesten zij als lichten schijnen. Dat was, is en blijft de bestemming vannbsp;eene Christelijke gemeente en van ieder harernbsp;loden. Zij moeten het licht on het zout dernbsp;Wereld zijn. Van daar dan ook dat aan hetnbsp;slot van dezen brief aan de Efesische gemeentenbsp;bedreigd wordt: „indien gij u niet bekeert, zoonbsp;kom ik haastig bij u en zal uwen kandelaarnbsp;Van zijne plaats weren” (Ij. Zij zou geennbsp;licht meer hebben, en dus zou de gemeente tenbsp;gronde gaan.
De verhoogde Heer is geen werkeloos aanschouwer. Hij staat niet stil tusschen de kandelaren , maar wandelt in de gemeenten rond, en slaat alles naaiiwkeurig gade. Hij let er opnbsp;of het licht verflaauwt en gevaar loopt om nitnbsp;te gaan, dan of het helder brandt. De gesteldheid en toestand van iedere gemeente, harennbsp;voortgang of teruggang, hare behoeften, gevaren, strijd en nood kent Hij grondig, ja van
(t) Openb. II: 5“.
2
-ocr page 4-ieder lid zijn de werken, de arbeid, de moeite, de goede en kwade zijde, Ilera bekend. Ik luectnbsp;uwe werken; zoo getuigt Hij bij den aanvangnbsp;van iederen brief, en Hij geeft in menigte vannbsp;trokken eene proef van zijne tegenwoordigheidnbsp;en nabijheid in elke gemeente. Hij toont zijne oplettendheid op haar, zijne kennis van hare uitwendige en innerlijke gesteldheid, zijne belangstelling en zorg voor haar, zoodat alle gemeentennbsp;moesten weten, dat Hij het was, die hart ennbsp;nieren doorzag en voor wiens oog niets verborgen was. Die betrekking van den Heer was,nbsp;wat zijne tegenwoordigheid, kennis en belangstelling betrof, voor alle gemeenten dezelfde.nbsp;Hij wandelde in het midden der zeven gemeenten, zoowel te Laodicéa, waar men noch koudnbsp;noch heet w'as, als te Sardis, waar zij dennbsp;naam had te leven, schoon zij dood was. Zoowel te Efezus, waar men de eer.ste liefde verlaten had, als te Philadelphia, waar men hetnbsp;woord zijner lijdzaamheid bewaard had. Hijnbsp;was bij allen tegenwoordig en even nabij, zoolang de kandelaar des lichts niet geweerd werd.nbsp;Niet overal evenwel was Hij met het eigennbsp;welgevallen en goedkeuring tegenwoordig.
G-elijk het in do dagen van Johannes was, zoo is het nog in de negentiende eeuw. Hetgeen hier bepaald van de zeven gemeenten in
-ocr page 5-Klein-Azië getuigd wordt, is niet alleen waar van deze, maar ook tevens van alle gemeenten.nbsp;Zij maken alle te zamen het ligchaam uit, waarvan Christus het hoofd is, en behooren tot datnbsp;huis, tot dien tempel des levenden Gods, dienbsp;gegrond is op het fundament der Apostelen ennbsp;Profeten , waarvan Jezus Christus de uiterstenbsp;hoeksteen is, op welken het geheele gebouwnbsp;opwast tot een’ heiligen tempel in den Heere.nbsp;Hij heeft het beloofd, dat Hij met zijne gemeente zijn zou tot aan de voleinding der wereld. Dat woord zijner lippen zal Hij, gelijknbsp;tot hiertoe, bevestigen en vervullen de eeuwennbsp;door; Hij die van zich getuigen kon: dit zegtnbsp;de Amen, de getrouwe en waarachtige!
Vraagt nu iemand der lezers van dit boekje, waarin bleek het dat de Heer in het middennbsp;zijner gemeente wandelde? Hoe stelt Hij zichnbsp;daarmede voor, in betrekking tot de gemeente?nbsp;Zou het niet zyn — in zijne naauwkenrigenbsp;kennis — bijzondere belangstelling — en omvattende lotsbestioring.
Zijne naanwkenrige kennis van hetgeen in iedere gemeente voorvalt, wijst de verhoogdenbsp;Heiland hier aan. Hij kent alle gemeenten aannbsp;alle plaatsen der aarde; kleine zoowel als grootenbsp;voorvallen, beide het goede en kwade, ’t isnbsp;U'lles naakt en geopend voor Hem. De inbond
2*
-ocr page 6-t)
van lederen brief aan elk der zeven gemeenten doet het ons zien, hoe naauvvkeurig Hij metnbsp;don uiterlijken en innerlijken toestand volkomennbsp;bekend en vertrouwd was. Hij wist het, waarnbsp;zijn naam werd verloochend; waar de werkennbsp;niet vol gevonden werden voor God; waar mennbsp;ongevoelig geworden was; waar men dacht rijknbsp;te zijn en goens dings gebrek te hebben, terwijlnbsp;men echter arm, blind en naakt was. Ooknbsp;waar men de eerste werken niet meer deed, ennbsp;waar de laatsten meer waren dan de eersten.nbsp;Hij kende de verzoekingen, gevaren en verdrukkingen , aan welke iedere gemeente wasnbsp;blootgesteld, en hoe zij zich daaronder gedroeg.nbsp;Zijn oog zag het, hoe men te Efezus de werken der Nicolaïten hatede; maar dat er ook tenbsp;Pergamus gevonden werden, die het met dezenbsp;leering hielden. Hij kende te Sardis de weinigenbsp;namen, die hunne kleederen niet bevlekt hadden.nbsp;Hij wist, dat men in eene gemeente woonde,nbsp;waar de troon des Satans was, en waar de getrouwe getuige Antipas gedood was, en dat hiernbsp;eene in armoede gedompeld was, en gene wedernbsp;kleine kracht had. Het was aan Hem niet onbekend, waar men om zijns naaras wil verdragen en gearbeid had, en niet moede gewordennbsp;was, bet geloof niet verloochend, maar doornbsp;liefde, lijdzaamheid en standvastigheid zijn woord
-ocr page 7-bewaard had. Hij was met alles cn met ieder bekend. Hij sloeg alles naauwkenrig gade. Hijnbsp;liet zich door hetgeen men van zich zelvennbsp;dacht, of door den goeden naam van leven ennbsp;bloei , van geloof en ijver in het werk desnbsp;Heeren, niet verleiden. Hij zag op het innerlijke wezen. Hot goede, hoe weinig ook, werdnbsp;nergens door Hem voorbijgezien. Doch evenminnbsp;de gebreken , het verachteron, de koelheid, donbsp;ij verloosheid, waar en bij wien hot ook gevonden werd. Zijne oogen waren als eene vlaramenbsp;vuurs. Niemand behoefde Hem te zeggen hoenbsp;het met eene gemeente was, of van haar getuigenis af te leggen. Hij toch wandelde met zijnenbsp;Scherp alziende oogen in haar midden rond.
Gewigtige herinnering voor alle tijden, voor elke gemeente; voor ieder onzer. Lezers, watnbsp;moet zij bij ons uitwerken? Zij moet ons leidennbsp;cn stemmen tot hoogen ernst en naauwgozet nadenken Wie is Hij, die in ons midden rondwandelt. Hot Hoofd, de Heer van de gemeente,nbsp;de Herder cn Opziener der zielen, aan wien wijnbsp;al onze christelijke kennis, alles wat wij als belijders van hot Evangelie genieten en daardoornbsp;hopen en verwachten, verschuldigd zijn. Hij i.snbsp;het door wien wij boven zoovele geslachten dernbsp;aarde hoog verheven zijn , aan wien wij ook vannbsp;Gods wege onderworpen zijn, door wien wij
-ocr page 8-eenmaal zullen geoordeeld worden. Bedenkt dat gij allen, die dit boekje in handen krijgt, uwnbsp;lot en het mijne en dat onzer kinderen, vannbsp;geheel do gemeente waartoe zij behooren, en denbsp;gansche kerk staat in zijne hand. Hij kan behouden en verderven. Die hooge en verhevenenbsp;persoon is in ons midden, bij onze openbarenbsp;en huisselijke godsdienst, in onze stille en verborgene afzondering, bij ons bidden en danken,nbsp;onder onze bezigheid en gezelschap. Hij zietnbsp;ons op al onze paden en wegen. En hoe zietnbsp;Hij ? Niet gelijk een mensch aanschouwt denbsp;uitwendige vertooning, maar het innerlijk wezen.nbsp;Dat ziet Hij van allen zonder eenige uitzondering. Hij weet, hoe het met ieder onzer gesteldnbsp;is. Niets ontglipt Hem, zelfs niet wat in hetnbsp;diepste geheim beraamd, in het verborgene gedacht wordt. Geen valsche schijn bedriegt zijnnbsp;oog. [Jij doorgrondt alle harten en weegt denbsp;geesten. Hij weet hoe wij zijnen naam dragen,nbsp;hoe wij omtrent onzen doop verkeeren, hoe wijnbsp;Hem beleden hebben, en wat wij sints voornbsp;Hem gevoelden, ook als wij aanzaten aan denbsp;tafel des Nieuwen Verbonds. Hij weet het, ofnbsp;het onze lust is in Hem te zijn en te blijvennbsp;en zijne geboden te bewaren. Hij weet elknbsp;oogenblik wat er in ons omgaat; Hij, die nietnbsp;noodig heeft, dat iemand Hem iets zegt, daar
-ocr page 9-Hij weet wat in den menseh is. En lioc oordeelt Hij ? Niet naar hetgeen wij in onze onkunde en waanwijslieid meenen te zien, noch naar hetgeen de raonschen van ons denken ofnbsp;zeggen, in ons te prijzen of te laken vinden;nbsp;maar naar hetgeen wij waarlijk zijn. Hij weetnbsp;of onze werken vol zijn voor God, of wij ver-achterd zijn, dan of wij zijn woord bewaardnbsp;hebben, en houden, wat wij hebben, opdat niemand onze kroon neme. Wat dunkt u. Lezers!nbsp;is het geeno plegtige ernstige gedachte; Hij,nbsp;do Zoon van God, de Heer der Gemeente,nbsp;wandelt onder ons rond, on kent ons beter dannbsp;wij ons zelven kennen. Zou dit niet tot hoogonnbsp;ernst roepen, tot zorgvuldig nadenken moetennbsp;opwekken en dringen? Zou het ons niet rnctnbsp;eerbiedig ontzag moeten vervullen voor Hera,nbsp;die bet hart onderzoekt en een iegelijk gevennbsp;zal naar zijne werken ? Wel mogen wij dannbsp;toezien, om onstraffolijk bevonden te worden.nbsp;Ook ons geldt die heilige taal: wie ooreii heeftnbsp;om te hoor en. die hoore loat de Geest tot de ye-meente zefft! (1)
Die in het midden der zeven (jouden handelaren Wandelt. Zoo sprak de Hoer, toen Hij zich volnbsp;hemelschen luister aan den grijzen balling opnbsp;het akel.ge Pathrnos openbaarde. En Hij toonde
(1) Openb. II: 7 en aan het slot van ieder der brieven.
-ocr page 10-het in zijne bijzondere belangstelling in iedere gemeente. Van geene was Ilij nog geweken.nbsp;Nergens was de kandelaar van zijne plaats geweerd , zelfs niet in het onverschillige Laodicéa.nbsp;Hij hield de zeven sterren nog in zijne regter-hand. En Hij gafnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;brieven,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hij
Johannes schrijven liet, een uitstekend bewijs van zijne betrekking en liefderijk aandenken. Hijnbsp;toonde daarin voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hunnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bezorgdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te zijn.
Was het toch waar, nbsp;nbsp;nbsp;datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;degenen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hij
lief had, bestrafte, nbsp;nbsp;nbsp;dannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;handelde Hijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een
trouw vriend, om hen te ontdekken, wat hij tegen hen had. Dan moest het blijk zijner goedkeuring tot opwekking, het blijk zijner afkeuringnbsp;tot nadenken en zijne vermaning tot bekeeringnbsp;strekken. Dan moest die taal: zijt getrouw tutnbsp;den dood , en vreest geen der dingen, die gij zultnbsp;te lijden hebben, dieper ingang vir.den en metnbsp;naauwgezetheid behartigd worden. Ziet mijnenbsp;vrienden! zulke herinneringen zóó minzaam alsnbsp;ernstig, zóó nederbuigend als genadig, dedennbsp;het zien, hoe de Heer op alles rcht gaf, ennbsp;opmerkte, wat het zou uitwerken. Wilt gij nognbsp;eene treffende proeve van zijne roortdurendcnbsp;zegenrijke nabijheid in hun midden. Let dan opnbsp;het woord van vriendelijke opwekking tot eenenbsp;gemeente gerigt, waarin niets te prijzen, veelnbsp;te bestraffen was. Ziet, Ik sta aan de ceure en
é
-ocr page 11-Ik kUrppe , indien iemand Mijne stem zal hooren en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, ennbsp;Ik zal met hem avondmaal houden en hij met Mij.nbsp;I)Aandoénlijk zinnebeeld! nederbuigende, bescba-i: mende liefde! Een feeder vriend, die zich aannbsp;), onze woning vervoegt om ons te zien, en omnbsp;), het vermaak van onzen omgang en de genoegensnbsp;„der tafelgcmeenschap te genieten, verlangt zoonbsp;„sterk niet om binnengelaten te worden en bijnbsp;„ons te zijn, als de Zaligmaker begeert om onsnbsp;„uit te lokken tot die betrekkingen met Hem,nbsp;„Waarvan al het heil en al de eere alleen voornbsp;„ons zijn. Hetgeen het aankloppen, het sterk,nbsp;„het aanhoudend rusteloos aankloppen van zulknbsp;„een’ vriend aan de geliefde woonplaats is, datnbsp;„zijn de beproevingen van de zijde van Jezus.nbsp;„ Welk eene liefdeloosheid tegen zichzelven, zijnnbsp;„hart niet te ontsluiten voor zulk eene goedheid,nbsp;„voor zulk een bezoek! Welk eene ondankbaar-„heid tegen Hem, tot een zdó zegenrijk oogmerknbsp;„door Hem bezocht, maar tevens gered, ver-„hoord, geholpen te zijn geworden, en evenwelnbsp;„te volharden in do verwijdering van Hom.” (1)
Bedrieg ik mij niet, Lezers! dan worden wij door deze herinnering geleid tot eene ongeveinsdenbsp;verootmoediging. Do bestemming der gemeente
(t) j. VAN DER ROEST, gcRoegens van de godsdienst, bladz. 474, enz.
-ocr page 12-is, om licht to geven, do kandelaar te zijn voor allen, die haar omringen. Van ieder onzer moetnbsp;licht afstralcn in eene wereld, die in hot boozonbsp;ligt. Daartoe zijn wij met de kennis van hetnbsp;Evangelie bevoorregt, opdat wij in dat licht zouden wandelen, en alzoo de onwetenden, de dwa-lenden, de ongeloovigen en goddeloozon uitlokkennbsp;en voor Christus gewinnen door onzen innemenden godzaligen wandel. Wat moet er van denbsp;wereld worden, indien zij die licht geven moeten,nbsp;zelve in de duisternis gaan, of als het zout dernbsp;aarde smakeloos wordt. Wat, indien zij, dienbsp;warmte en vuur en leven moesten aanbrengen,nbsp;zelve laauw, koel, ja dood zijn. Wij oordeolennbsp;niemand. Het is de Heer, die allen oordeelt.nbsp;Alleen aan Hem komt het toe, om uitspraak tcnbsp;doen, en te zeggen: zoo is het met u! Hebbennbsp;wij gezondigd, zijn wij ontrouw aan pligt ennbsp;roeping: wat kan ons meer tot verootmoediging,nbsp;krachtiger tot waarschuwing strekken, dan donbsp;bewustheid, dat de Heer, de heilige en waarach-tigc, die de zeven Geesten Gods heelt en denbsp;zeven sterren, hiervan kennis draagt. Een iedernbsp;bei)roeve zijn zelfs werk. Hebben wij bij dienbsp;voorstelling niet alle reden, om ons voor zijnnbsp;aangezigt met schuldgevoel te verootmoedigen?nbsp;Het kan ons noch baten noch versehoonen, wau-lecr wij ons of onze gemeente beoordeelen naar
-ocr page 13-anderen, die tot grooter verval gekomen zijn.
Hoer vergeleek de eene gemeente niet met do andere. Al was er te Efezns nog meer goedsnbsp;en betere dingen dan te Laodieéa, de waarschuwende bedreiging werd tot beide gerigt. Het isnbsp;eene Farizeeuwsche maatstaf, als men zich metnbsp;anderen meet. Deze moeten wij in do beoor-deeling van volk en van de gemeente en vannbsp;ons zolven niet bezigen. Het is niet de weegschaalnbsp;der waarheid, maar die der trotsche eigenlieide.nbsp;^Vij moeten ons vergelijken met de algemeencnbsp;on bijzondere voorregten, die wij genieten. Wijnbsp;moeten ons toetsen met de verpligtingen die opnbsp;ons rusten, want naar deze oordeelt de lieer,nbsp;^^ij hebben te vragen : hoe behoort het met mijnbsp;to zijn? hoe kondc het zijn? hoe was het vroeger? wat heeft de Heer tegen mij? Do getuigenbsp;van binnen zal ons genoeg herinneren, wat onsnbsp;beschaamt en veroordeelt. O! mogten wij ditnbsp;levendig inzien en bekennen voor Hem, die onsnbsp;zoo liefderijk noodigt om door Hem behoudennbsp;te worden. Dat wij leeren aclit te geven opnbsp;de veelvuldige roepstemmen van den getrouwennbsp;en medelijdenden Heiland. Zien wij toe, dat wijnbsp;Hem, die zoo wel door zijn woord en Geestnbsp;«tls door ons geweten tot ons spreekt, niet verwerpen. Of zijn wij door het geloof met Christusnbsp;Verbonden, dat wij zijne nabijheid hoog waar-
-ocr page 14-deren en de gemeenschap met Hem dagelijks onderhonden. Verzuimen wij nimmer, om bijnbsp;iedere struikeling ons in opregtheid des hartennbsp;te verootmoedigen, zijne ontferming in te roepennbsp;en bij Hem, als den Hoogepriester onzer belijdenis, vergeving en verzoening te zoeken, metnbsp;do vurige bede, dat de Geest des levens innbsp;Christus Jezus, ons meer en meer moge reinigennbsp;cn vrijmaken van de zonde!
Ook in zijne veelomvattende lotbestiering doet do verhoogde Heiland zich kennen door datnbsp;zinnebeeldig gezegde: Die in hel midden der zevennbsp;(jouden handelaren wandelt. Slaan wij een oognbsp;op de zeven gemeenten van Klein-Azië. Wijnbsp;vidden daarin eene proeve, die de eeuwen doornbsp;bevestigd is. Door de zegenrijkste beloften ennbsp;nadrukkolijke bedreigingen sprak en handelde denbsp;Heer, als lotbestierder, die in het midden dernbsp;gemeente rondwandelde. Hij vvil meer door goedertierenheid den door gestrengheid aan zichnbsp;verbinden. Van daar dat wij in allen beloftennbsp;cn slechts in sommigen der zeven brieven bedreigingen vinden. Ook bevat ieder der brievennbsp;in den aanvang eene beschrijving van de majesteitnbsp;cn den luister, waarmede Hij zich als hcmclschcnbsp;Priestorkoning aan Johannes openbaarde. Zoonbsp;omschreef Hij zich als don eersten en don laatstcn;nbsp;die dood is geweest en weder levend geworden.
-ocr page 15-Die de zeven geesten Gods lieet't en de zeven sterren, de heilige on waarachtige; die den sleutelnbsp;Davids heeft, die opent en niemand sluit. Hijnbsp;sluit en niemand opent. In die beschrijvingennbsp;vinden wij eene verklaring van hetgeen Hij voornbsp;de gemeenten was, en nog aan haar betoonennbsp;wilde. Wat zegen van den hemel daalt. Hij stortnbsp;dien uit. Wal schalen der verbolgenheid wordennbsp;uitgegoten. Hij is bet, die de rol ontzegelt,nbsp;waarin die ijsselijkheden en jammeren geschrevennbsp;staan. Daarbij heeft Ilij ook den lijd en denbsp;mate der vervolgingen in zijne hand. Hij moetnbsp;dus aks lotbestierder der gemeente geëerbiedigdnbsp;Worden. Hij regeert met majesteit en kracht,nbsp;maar tevens in genade en ontferming. Wie zichnbsp;door Hem bestieren laat, voor dien is zijne heerschappij heilvol en gezegend. Hij kent alle onzenbsp;nooden, leest in ons oog de moeite die onsnbsp;treft, en verstaat onze vcrznchlingon. Hij kannbsp;bewaren in de gevangenis, waarin eenigen tenbsp;Smyrna zouden verzocht worden; zoo wel als tenbsp;Philadelphia behoeden vóór — of redden uit denbsp;verzoeking, die over geheel cle wereld komennbsp;zonde. Hot licht der waarheid stond in zijnenbsp;magt. Hij kon het bewaren of wegnemen. Dennbsp;onverschilligen zou Hij wegdoen, gelijk men ietsnbsp;walgelijks uit den mond spuwt. Gelijk een diefnbsp;lu den nacht, zoo zou Hij over don onbekcerden
-ocr page 16-komen. Bij zulk eene ontzettende dreigtaal komen zijne toezeggingen gunstig uit. Hoe groot en veelomvattende zijn de beloften, die Hij aannbsp;hen deed, die in den strijd overwinnen zouden.nbsp;Zij strekken zich uit tot in de eeuwigheid, ennbsp;verzekeren ceno mate van zaligheid, die hier onsnbsp;begrip verre te boven gaat. ,, Wie getrouw i.snbsp;„ tot den dood zal ontvangen de kroone de.snbsp;,, levens.” (1)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,, Die overwint zal eten van den
„ boom des levens, die in het midden van het „ Paradijs Gods is.” (2) Wederom : „ die over-„ wint zal met witte kleedercn bekleed worden ,nbsp;„en hij zal eten van het Manna, dat verborgennbsp;„ is, en zijn naam beleden worden voor dennbsp;„ Vader en zijne engelen.” (3) Ja „ een nieuwennbsp;„ naam ” (4) zullen de getrouwen dragen; eenenbsp;mate van zaligheid en verzadiging van vreugdenbsp;smaken, die mot geene menschelijke taal uitgedrukt, door geen sterfelijk brein kan bevat worden. Het klimt zelfs tot de bedwelmende hoogtenbsp;van „met den Heer te zitten op zijnen troon,nbsp;„gelijk Hij overwonnen heeft, en gezeten is metnbsp;„ den Vader op zijnen troon.” (5)
Hoe moeten zulke uitlokkende beloften in ver-eeniging met de getrouwe zoo wel als ernstige
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Openb. II: 10.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(4) Openb. III; 12t..
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Openb. II : 7.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(.5) Openb. III : 21.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Openb. II: 17 en III: 5.
-ocr page 17-(Icr bedreiging, ons kraclitig dringen om te liooren en op te volgen wat de Geest des Ilecronnbsp;ook tot ons spreekt. Wij doen dit als wij let-l^en op de wenken, die wdj onder zijn hoog ennbsp;Verborgen Albcstunr erlangen, de vernaaning, dienbsp;lot ons komt ingang verleenen, gedenken hoenbsp;wij het ontvangen en gehoord hebben. Wij doennbsp;het, als wij versterken, hetgeen dreigt te sterven, en ons beijveren, om den naam des Heerennbsp;Ie houden en ons geloof niet te verloochenende zeven brieven in het tweede en derde hoofdstuk van het laatste Bijbelboek zijn voor de kerknbsp;bewaard gebleven. In de daarin voorkomendenbsp;trekken van vroegeren gemeenten kunnen wij alsnbsp;in eene schilderij zien, hoe de Heer nog innbsp;iedere gemeente tegenwoordig is, het goede zoonbsp;wel als hot kwade opmerkt, en ook in ons middennbsp;rondwandelt cn alles gadeslaat. De opwekkingen,nbsp;de vermaningen en waarschuwingen, die wij hiernbsp;apotitreffen, behelzen voor alle eeuwen het antwoord op de vraag: wat wil de Heer van ons?nbsp;Dal antwoord is verschillend naar den toestandnbsp;van ons hart en het geestelijk leven in ons. Isnbsp;men verachterd, dan is het: bekeert u en doetnbsp;uwe eerste werken, ziet van waar gij uitgevallennbsp;Waar men eene verkeerde leer of werkennbsp;Volgt, daar is het: bekeert u, en zoo niet, Iknbsp;^ttl u haastelijk bijkomen. Ik rade u, dat gij
-ocr page 18-van Mij koopt goud beproefd, komende uit het vuur. Hij de verhoogde Heer en Christus let ernbsp;op, wat het woord der prediking zijner liefde ennbsp;genade bij ons uitwerkt, en zal ons niet onschuldig houden, zoo wij den arbeid aan ons Ie kostenbsp;gelegd, te vergeefs ontvangen hebben. Hebbennbsp;wij de eerste liefde verlaten, zoo Hij ons immernbsp;dierbaar is geweest; en ach, lieve lezers! alsnbsp;wij het dagboek onzer eigene levensgeschiedenisnbsp;openslaan, moeten wij dan niet blozen over zoonbsp;menige donkere bladzijde? Doch daarbij blijvenbsp;het niet, bedenken wij veeleer gedurig, watnbsp;Christus voor ons was en is en wezen wil, ennbsp;wie wij zijn zonder en buiten Hem. Daarbij zijnbsp;het onze opregte en vernieuwde betuiging; Janbsp;dierbare Jezus, ja. Gij hebt aanspraak op onsnbsp;hart. Eer verdorre onze regterhand, eer wij uwenbsp;liefde tot ons vergeten. Zoo lang er adem innbsp;onze borst is, en bloed in onze aderen vloeit,nbsp;moeten onze daden U prijzen, die voor ons gestorven zijt en leeft in alle eeuwigheid! Doetnbsp;het besef van zwakheid, herinnering van voorgaande ontrouw u beven, vreest niet te zeer. Denbsp;Eleer, die in het midden der gemeente wandelt,nbsp;weet van een iegelijk wat hij behoeft. Hij, dienbsp;de uitdeeler is der hemelscho schatten is nabij,nbsp;om te geven al wat wij noodig hebben en vannbsp;Hem vragen. De hernelsche Priesterkoning on-
-ocr page 19- -ocr page 20-„ en onkruid te zamen opwassen tot cle^ dag van „den oogst! Wordt gij miskend, vergèet niet,nbsp;„dat de tijd der miskenning ligt kort is, en denbsp;„eeuwigheid der regtvaardiging lang, en klagennbsp;„menschen u aan, bedenkt: de Heer, die mijnbsp;,,lief heeft, die medelijden met mijne zwakhedennbsp;„toont, zal eiken aanklager afwijzen, zeggende:nbsp;„Ik heb de verzoening gevonden! Christenen watnbsp;„ontbreekt ons nog, zoo ons de troost van datnbsp;,,geloof mag verkwikken?” (1)
(1) Het zijn woorden van Dr, j. j. van oosterzbe , Stemmen des Heils, bladz. 256 , bij verkorting overgenomen.