-ocr page 1-

OPWEKKING

OM IN

a)


HET WERK HER ZENDING


OOK

KLEINE BEGINSELEN TE WAARDEREN.

TE KOTTEKDAM, BIJ

M. WIJT amp; ZONEN. 1857.

-ocr page 2- -ocr page 3-

Het gebeurt ons maar al te veel, dat wij hot danken vergeten, of dat althans onze danknbsp;zegging niet uit het volle hart Gode wordtnbsp;toegebragt. Eene der oorzaken van dit schandelijk verzuim is deze, dat wij de kleine gavennbsp;uit Gods hand voorbijzien en weinig tellen, ennbsp;alleen groote, in het oog vallende zegeningennbsp;opmerken.

Ook bij het werk der Zending loopen wij veel gevaar van kleine beginselen voorbij tenbsp;zien en weinig te achten , en zeer begeerig tenbsp;zijn om in het oog vallende vruchten van dennbsp;arbeid en groote uitkomsten te aanschouwen. Iknbsp;noem dit een gevaar. Het brengt ons toch dikwijls ontmoediging aan en verflaauwing van dennbsp;ijver. Niet vele malen wordt het ons vergundnbsp;vele vruchten en groote uitkomsten te zien.nbsp;Wanneer wij echter, die niet ziende, daaruit

-ocr page 4-

besluiten, dat de arbeid onvruchtbaar is, en dat er geene blijde uitkomst is te hopen, zoo zittennbsp;wij dikwijls moedeloos neder, en trekken de handnbsp;terug, die wij reeds aan den ploeg geslagennbsp;hadden. Daardoor wordt veel verzuimd, wat wijnbsp;in gehoorzaamheid aan het bevel des Heerennbsp;hadden kunnen doen. Daardoor worden wij bijnbsp;den arbeid slechts op ons genoegen bedacht, ennbsp;zoeken wij meer zelfvoldoening dan het welgevallen van den Heer. Daardoor doen wij alnbsp;zuchtende en klagende, wat wij te doen haddennbsp;met groote vreugd, omdat wij arbeiden mogennbsp;voor den Heer. Ik wilde dan u en mij zelvennbsp;opwekken om in het werk der zending ooknbsp;kleine beginselen regt te waarderen.

Ik begin met u te herinneren, dat het de gewone weg is van den alleen wijzen en almagtigen God om het zeer groote te doen voortkomen uitnbsp;het zeer kleine. Onze Heer deed ons opmerken,nbsp;dat wij ook hierbij, gelijk vele malen, in de natuurlijke wereld do beelden zien van den gangnbsp;der dingen in de geestelijke wereld. In de gelijkenis van het mostaardzaad stelde Hij dat zeernbsp;kleine zaadje, waar een gansche boom uit groeit,nbsp;ons voor als beeld van hetgeen er gebeurt innbsp;het koningrijk der hemelen (1). Reeds van het

(1) Matth. XIII: 31 , 32.

-ocr page 5-

eerste begin van dat koningrijk af was dat voortkomen van het zeer grooto uit het zeernbsp;kleine daaraan eigen geweest. Daar trekt eennbsp;herdersvorst uit het eene land naar het andere,nbsp;eene zeer allodaagsche gebeurtenis, abrahamnbsp;uit Mesopotamia naar Kanadn. Dat is echternbsp;het eerste begin van dat koningrijk Gods, datnbsp;zich eens uitbreiden zal over heel de aarde,nbsp;allen volken ten zegen , dat wel op aardenbsp;Wordt gesticht, maar toch hemel en aarde omvat.nbsp;Hij verschijnt in de volheid des tijd.s, die denbsp;koning van dat rijk zal wezen, die den wereld-ti'oon zal bestijgen, en in wiens naara alle knienbsp;zich buigen, wien alle tong belijden zal. Hoenbsp;verschijnt Hij ? Zooals de profetie dit hadnbsp;verkondigd, als eene kleine scheut uit een afgehouwen tronk (1), als een rijske uit eene dorrenbsp;aarde (2). Hij wordt geboren uit eene bij denbsp;wereld onbekende moeder, in een' beestenstal,nbsp;en in eene kribbe neergelegd. De afgezantennbsp;van dien koning gaan uit, die zijn evangelienbsp;brengen zullen onder de volken en dat evangelienbsp;over het Jodendom en het Heidendom doennbsp;zegevieren. Wie zijn hot? Twaalf bij de wereldnbsp;verachte Joodsctie mannen, onaanzienlijke, ongeleerde vissohers.

(1) Jes, XI:1. nbsp;nbsp;nbsp;(2) Jes. LUI: 2.

-ocr page 6-

Verlangt gij eene proeve uit de geschiedenis der kerk, wij kunnen u geene betere geven dannbsp;de kerkhervorming ons aanbiedt. Wat is daarnbsp;het begin dier verbazende werkzaamheid vannbsp;een’ lutheb, die de Roomsche kerk totnbsp;in hare grondvesten heeft geschud en voor duizenden en tienduizenden, die in de duisternisnbsp;des bijgeloofs en der zonde verzonken waren,nbsp;het liefelijk evangelie-licht heeft doen opgaan?nbsp;Het is dat de leergierige jongeling in de boekerijnbsp;van het klooster te Erfurt een’ geheelen Bijbelnbsp;vindt, waarvan hij nog niet anders kende dannbsp;die stukken uit de Evangeliën en Zendbrieven,nbsp;die de Roomsche kerk aan hare leden in handennbsp;geeft, met verberging van al de overige schattennbsp;des goddelijker! woords. Nu gaat er licht opnbsp;in zijne ziel en weldra rijst dat licht in hemnbsp;tot den vollen middag, en laat hij het voornbsp;velen schijnen.

Met bijzondere personen, die toegebragt worden tot den Heer, en zich door Hem bekeeren tot God, gaat het dikwijls niet anders. Ja,nbsp;ik kan meer zeggen: eene terstond in het oognbsp;vallende, door treffende verschijnselen zichnbsp;openbarende bekeering behoort tot de uitzonderingen. Reeds in de jeugd valt er een woordnbsp;als een zaadkorrel in het hart, misschien een

-ocr page 7-

Woord, in de openlijke zamenkomst gesproken, Waarbij die onbekende hoorder niet bijzondernbsp;Werd bedoeld, gelijk toen die Syriër, die dennbsp;Koning ACHAB trof, den boog spande in zijnenbsp;eenvoudigheid (1). Of de hards grond van hetnbsp;gemoed word een weinig geopend door eenignbsp;lotgeval, dat gelijke werking doet als denbsp;ploeg in den akker. Maar niemand merkt hetnbsp;'^P gt; ook de mensch zelf heeft er soms geenenbsp;hewustheid van. Zeer lang, somtijds gedurendenbsp;vele jaren blijft die zaadkorrel sluimeren, denbsp;ontvangen indruk wordt bpna uitgewischt, totnbsp;dat, onder het bestuur van God, en door denbsp;werking van zijn’ Geest, de zaadkorrel ontkiemt, het hart zich opent, en de wasdom dernbsp;plant, in weerwil van de doornen, die haarnbsp;lang onderhielden, gelukkig voortgaat. Zij ,nbsp;die in zulk eene ziel hartelijk belang stellen ennbsp;wel ontdekken, dat er eenig nadenken, eenignbsp;schuldgevoel, eenige onrust geboren was, gevennbsp;bijna den moed op; maar wat zij vroeger opmerkten blijft hen toch aanmoedigen bij hunnenbsp;gebeden. Zie! uit dat kleine spruitje schiet echternbsp;later de plant des geloofs en der godzaligheidnbsp;welig op, tot dat hij schooue vruchten draagt.

Gij verlangt echter, dat ik u van de zending

G) 1 Kon. XXII •. 34.

-ocr page 8-

onder de heidenen spreek en ook in hare geschiedenis n aanwijs, hoe de Heer uit zeer kleine beginselen wat groots en heerlijksnbsp;deed voortkomen. Ik spreek dan eerst vannbsp;eene der oudste zendingen, die der Broedergemeente in Groenland. Gij weet, dat werk is rijknbsp;gezegend. Daar werd inderdaad eene grootenbsp;uitkomst verkregen. In het jaar 1848 kon denbsp;Broedergemeente getuigen : » Op de westkustnbsp;van Groenland vindt men na meer dan honderdjarige werkzaamheid van Deensche en van onzenbsp;zendelingen, geene heidenen meer.” Hoe kleinnbsp;echter, hoe ontmoedigend waren niet de eerstenbsp;beginselen geweest! Vijf jaren lang hadden denbsp;Broeders in Groenland geene gelegenheid latennbsp;voorbijgaan om tot de diepgezonkene heidenennbsp;te spreken van God en goddelijke dingen, omnbsp;hen toe te roepen als gezanten in christüsnbsp;plaats: Laat u met God verzoenen. Doch het wasnbsp;als arbeidden zij te vergeefs. Nu werd voor hetnbsp;eerst het hart van éénen heiden getroffen. Nunbsp;gebeurde het, dat een hunner, kajarnak gehee-ten, toen de zendeling beck hun uit de geschiedenis van JEZos lijden in Gethsemane had voorgelezen, met luide, diepbewogen stem uitriep:nbsp;gt; Hoe was dat? zeg mij dat nog eens; want iknbsp;wilde ook gaarne zalig worden.”

-ocr page 9-

lïen ander voorbeeld biedt ons onze eigene Nederlandsche zending aan, en wel op Java.nbsp;Het is er nog zeer van daan, dat wij Java metnbsp;zijne tien millioenen inwoners voor het evangelienbsp;hunnen gewonnen achten. Maar echter begintnbsp;er het licht reeds voor velen te schijnen. Aannbsp;het eind van het jaar 1855 waren er in dennbsp;oosthoek van Java alleen, waar onze broedersnbsp;arbeiden , reeds 2232, zoowel kinderen als volwassenen, uit de Javanen gedoopt, waarvan ernbsp;nog 1570 overig waren. Hiervan waren de eersten te Soerabaja in het jaar 1843 gedoopt. Ennbsp;hoe waren die eerstelingen met het evangelienbsp;bekend geworden? Alleen door den ijver vannbsp;weinige onaanzienlijke, bij de wereld onbekende Christenen te Soerabaja, wien in den beginne niet anders dan zeer gebrekkige hulpmiddelen tor dienste stonden.

Ik voeg er de opmerking aan toe, hoe klein do beginselen waren van dat geheele werk dernbsp;zending, dat in onze dagen zulk eene verbazendenbsp;uitgebreidheid heeft verkregen, en met zoo rijkennbsp;zegen wordt bekroond als vroeger gedurende denbsp;achttien eeuwen , welke de Christelijke gemeentenbsp;reeds bestond, nimmer gebeurde. Gij weet watnbsp;groot getal van zendelingen thans reeds ondernbsp;de heidenen arbeiden. In Augustus 1855 here-

-ocr page 10-

10

kende Dr. barth in de vergadering der evangelische alliantie in Parijs hun getal op 1547 , die eeno groote schare van medehelpers uit denbsp;inboorlingen aan hunne zijde hebben. Datnbsp;groote werk begon tegen het eind der vorigenbsp;eeuw. Toen had echter wel niemand zulk eenenbsp;groote en snelle uitbreiding durven verwachten.nbsp;Met het begin van onze 19^° eeuw hadden denbsp;toen reeds bestaande Engelsche genootschappennbsp;zes of acht zendelingen in hunne dienst. Hetnbsp;kerkelijke genootschap, dat tegenwoordig 203 geordende zendelingen en meer dan 1700 inlandschenbsp;medehelpers aan den arbeid heeft, had van 12nbsp;April 1799, toen het werd opgerigt, tot in hetnbsp;jaar 1803 niemand kunnen vinden om uit tenbsp;zenden. In dat jaar ontving het twee Duitschenbsp;Zendelingen uit de kweekschool van jasicKE tenbsp;Berlijn. ' Zoo vinden wij hier ook weder hetnbsp;kleine, weinig of niets belovende takje opgegroeid tot een’ grooten boom.

Kan het ons echter wel verwonderen, dat de prediking van het evangelie in het heidenlandnbsp;dikwijls zeer langen tijd onvruchtbaar blijft,nbsp;en wederom zeer langen tijd slechts weinigenbsp;vruchten voortbrengt , en dat er meestal eenenbsp;lange reeks van jaren onder voortgezetten arbeidnbsp;verloopen moet, eer het Christendom over het

-ocr page 11-

11

heidendom heeft gezegepraald? Hoe groot de magt der zonde is, die zich tegen het evangelie verheft, dat zien wij om ons henen, datnbsp;Weet bovenal een iegelijk van ons b’j eigenenbsp;ervaring, die met het hart in den Heer leerdenbsp;gelooven, en geheel gewonnen werd voor God.nbsp;Wat tegenstand verhief er zich al in ons hart,nbsp;eer het zich geheel aan den Heer overgaf, ennbsp;zich blijmoedig boog onder den zaohten herderstaf van dien goeden herder. Maar hoe veelnbsp;geduchter nog moet die tegenstand wezen innbsp;het heidenland, waar do zonde eeuwen langnbsp;onbestreden heeft geheerscht, waar men langennbsp;tijd, ook wanneer het zielsoog begint open tenbsp;gaan , slechts eenige stralen opvangt van hetnbsp;evangelielicht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hoe veel meer nog dan wij

heeft de heiden op te offeren, vooral in den aanvang, wanneer slechts weinigen van zijnenbsp;volksgenooten den beslissenden stap gedaan , ennbsp;zich tot den Heer bekeerd hebben. Het zegtnbsp;wat zich aan aller haat en verachting bloot tenbsp;stellen , zich los te rukken van zijne naastenbsp;betrekkingen, zich bloot te stellen aan mishandeling en vervolging, misschien zijne bezittingnbsp;of althans de bron van zijn bestaan te verliezen. Het zegt wat zoden en gewoonten af tenbsp;leggen, die met de heidensche afgoderij zamen-

-ocr page 12-

12

hangen, afvallig te worden van de godsdienst der vaderen , en dat nog te meer, wanneer zij,nbsp;die het evangelie brengen , behooren tot eennbsp;volk, dat het heidenland overheerscht , en innbsp;dat heidenland velerlei onregt pleegde. Voegtnbsp;hierbij , dat de zendelingen die het evangelienbsp;den heiden verkondigen , onvermijdelijk veelnbsp;medebrengen , dat de werking van hunne prediking verlamt. Het zijn vreemdelingen, zoonbsp;lang er ten minste uit het heidenvolk zelf nognbsp;geene evangelieboden gevormd zijn. Dan zijnnbsp;het alleen vreemdelingen, die ook met dennbsp;besten wil zich slechts na geruimen tijd geheelnbsp;meester hebben gemaakt van de taal des lands,nbsp;zich leeren verplaatsen in den toe-stand desnbsp;volks, en al de eigenaardigheden, die uit hetnbsp;karakter en de zeden der natie voortvloeijen.nbsp;Het zijn er slechts weinigen, misschien zeernbsp;weinigen in getal. Eerst door langdurige werkzaamheid en veeljarigen omgang kan men hennbsp;leeren kennen, niet slechts als raenschen vannbsp;grootere bekwaamheid (dat blijken zij spoedignbsp;te zijn), maar als belangelooze, oprogte, liefdevolle , waarlijk godzalige mannen. Wanneernbsp;wij dat alles bedenken, waarlijk dan kan hetnbsp;ons geenszins verwonderen, dat ook de gotrouw-ste en doelmatigste arbeid dikwijls langen tijd

-ocr page 13-

13

onvruchtbaar blijft. Dan moeten wij meer verbaasd staan, dat zich hier en daar reeds spoedig eenige vrucht openbaart, dat somtijds binnennbsp;niet zeer vele jaren het evangelie reeds begintnbsp;te zegepralen. Dan moeten wij daarin denbsp;groote kracht van het evangelie, de alles overwinnende magt van dien Geest Gods, die doornbsp;bet evangelie in de harten werkt, opmerken.nbsp;Dan gevoelen wij tevens, hoe veel er reeds kannbsp;gebeurd zijn in menig hart, waardoor de wegnbsp;voor het evangelie is gebaand, ofschoon zich nognbsp;niets vertoont aan het oog der menschen, evennbsp;als de zaadkorrel reeds een kiem kan hebbennbsp;v'oortgebragt, reeds wortels kan hebben geschoten in de aarde, terwijl zich noggeene plantnbsp;voordoot boven den grond, of slechts een uitspruitsel nog zoo klein en zwak, dat men hetnbsp;geene plant durft noemen.

Zouden wij dan niet, door de geschiedenis en den aard der zaak beide geleerd, ook kleinenbsp;beginselen meer waarderen, ook voor kleinenbsp;beginselen reeds dankbaar wezen, en daar zelfsnbsp;waar nog geene beginselen te bespeuren zijnnbsp;in den arbeid volharden? Wij moeten er elkander toe opwekken, ook om den rijken zegen,nbsp;dien het ons aanbrengt. Het is in het gemeennbsp;eene krachtige aanbeveling van het zendingswerk.

-ocr page 14-

14

dat het hem, die er deel aan neemt, rijken zegen kan aanbrengen. Maar nu berooven wij onsnbsp;zelven voor een goed deel van dien zegen,nbsp;wanneer wij de kleine en onaanzienlijke vruchten van den arbeid voorbijzien, en alleen opnbsp;het groote letten. Het is toch inzonderheidnbsp;eene school dos geloofs, waarin God onsnbsp;brengt, wanneer Hij ons tot deelneming aannbsp;den zendingsarbeid roept. Hij wil ons leeren ge-looven in Hem, die zijne beloften zal vervullen,nbsp;en zijn koningrijk zal doen komen. Hij wilnbsp;oiis leeren om tijd en wijze aan Hem over tenbsp;laten, en alzoo niet te haasten, maar te doennbsp;als de landman, die wacht op de kostelijkenbsp;vrucht des lands, en geduld met haar heeftnbsp;tot dat zij den vroegen en den spaden regen zalnbsp;hebben ontvangen (1). Hij wil ons leeren ge-looven in dien Heer, die de dooden levendnbsp;maakt, die het koude hart kan verwarmen,nbsp;en een’ vijand, nog woedender dan een saulüs,nbsp;kan veranderen in zijn’ trouwsten vriend. Godnbsp;wil ons leeren Hem na te volgen, die metnbsp;groote langmoedigheid de toekomst des Heerennbsp;zeer lang verschuift, niet willende dat eenigennbsp;verloren gaan, maar dat allen tot bekeeringnbsp;komen (2). God wil, dat wij zien zullen opnbsp;(1) Jak. 7.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(2) 2 Petr. Ill: 9.

-ocr page 15- -ocr page 16-

IG

juist bij zulk bidden ook het trouwst in den moeijelijken arbeid volhard hebben, des te zoeternbsp;genot streelt ons hart, wanneer wij geroepennbsp;worden tot danken. Wij hebben ook reeds zoonbsp;veel vroeger gedankt, wanneer wij de kleine beginselen waardeerden, dan hij, die ze voorbijnbsp;zag, of geene dankzegging waardig keurde.nbsp;Daarom ook in ons eigen belang moge God onsnbsp;leeren op die kleine beginselen met belangstellingnbsp;en hope te letten, om, gelijk het uitgedrukt wordtnbsp;in zacharia’s godspraak, den dag der kleinenbsp;dingen niet te verachten (1)! Hij moge het u ennbsp;mij leeren ook door deze overdenking!

(1) Zach. IV ; 10.