-ocr page 1-

DE BARON DE DYHERN.

Indien gij niet wordt gelijk de kinderkous, gij zult het Koningrijk Gods geenszins ingaan.

Onder de vele te Franhfovt aan den Main binnengebragte gekwetsten, na den bloedigennbsp;veldslag, die den 13'*™ April 1759 bij Bergennbsp;plaats had , bevond zich ook de Baron de dy-Seun, Luitenant-Generaal in dienst van dennbsp;Koning van Polen, Keurvorst van Saxen, ennbsp;ingelijfd bij de verbondene troepen van hetnbsp;Fransche leger. Hij stierf eenige weken daarna,nbsp;49 jaar oud zijnde, aan do gevolgen van denbsp;gevaarlijke wonden die hij op het slagveld bekomen had.

Niet alleen de voornaamste Officieren, maar Ook de bekwaamste Staatslieden, erkenden eenparig dat het vaderland in den Baron de dyhekn

1

-ocr page 2-

eeii’ zijner grootste mannen verloren had, die zoowel geschikt was geweest het roer van dennbsp;Staat te leiden , als het bevel over het leger opnbsp;zich te nemen. Hij was een groot beoefenaarnbsp;der wetenschappen , vooral der nieuwere wijsbegeerte en der wiskunde. In zijne jeugd had hijnbsp;zich met veel ijver op de studie der Godgeleerdheid toegelegd; maar helaas! zijn grootnbsp;verstand was hom ten val geweest; hij was eennbsp;volslagen deïst geworden , ja ! zijn ongeloof wasnbsp;zoo hardnekkig dat de grootste geleerden hemnbsp;niet konden overtuigen.

In zulk een’ treurigen toestand bevond hij zich, toen hij op het slagveld bij Bergen doodelijk gewond werd; in zijne verharding wildenbsp;hij van God , Zijn woord , noch van den Heernbsp;JEZUS of zelfs van dood en eeuwigheid ietsnbsp;hooren; veel minder begeerde hij , dat men eennbsp;geestelijke tot hem riep.

Intusschen naderde zijn einde met rassche schreden. De geneesheeren schreven hem slechtsnbsp;een paar dagen levens meer toe , en daar dezenbsp;vreesden hem dit zelve aan te zeggen, droegennbsp;zij dit aan zijnen kamerdienaar op. Deze begafnbsp;zich dadelijk tot hem en vroeg hem , of hy hetnbsp;ook goed zou vinden indien er eens een leeraarnbsp;bij hem kwam. Naauwelijks had hij deze woor-

-ocr page 3-

den uitgesproken, of de zieke antwoordde op barscben toon, dat hij zulk slag van mensehennbsp;niet van noode had; dat hij zelve wel wist watnbsp;hij te geloovon en te doen had.

Zijn kamerdienaar, een Godvreezend man, liet zich door dit antwoord niet uit het veldnbsp;slaan , maar hernam op vasten toon:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; mijn

waarde Heer, hebt gij in al die jaren dat ik u gediend heb , mij immer ontrouw bevonden ?”nbsp;» Neen, nimmer,” antwoordde de zieke. » Iknbsp;zou het dan nu voor ’t eerst en op eene schrikkelijke wijze zijn,” sprak de dienaar, » indiennbsp;ik in den gevaarvollen toestand waarin gij verkeert, de zorg voor uwe onsterfelijke zielnbsp;verwaarloosde; ik zou dit nimmer voor Godnbsp;kunnen verantwoorden, noch voor u zelven, innbsp;den jongsten dag, noch voor Mevrouvv uwenbsp;waardige moeder, noch voor de regtbank vannbsp;mijn eigen geweten. De geneesheeren die totnbsp;heden u nog met genezing vleidden, hebben unbsp;opgegeven; niemand wilde het op zich nemennbsp;u met uwen waren toestand bekend te maken ,nbsp;daarom besloot ik er toe. Gij staat voor denbsp;poorten der eeuwigheid, er is geen tijd meer tenbsp;verliezen; ik bid u eenon leeraar te laten komen , en toch met ernst op het heil uwer zielnbsp;bedacht te zijn.”

-ocr page 4-

Men kan zich de verwondering van den zieke verbeelden, die tot liiertoe zich met de vastenbsp;hoop van eene volkomene herstelling gevleidnbsp;had. Hij was eenige oogenblikken als verslagennbsp;en in zichzelf gekeerd, reikte daarop zijn’ dienaar de hand toe, en bedankte hem op eenenbsp;vriendelijke wijze voor dit vernieuwd bewijsnbsp;zijner trouwe gehechtheid; dadelijk gaf hij bevelnbsp;Ds. F. te verzoeken bij hem te komen.

De kamerdienaar van een ander voornaam Officier ging den Predikant dadelijk roepen, dienbsp;het volgende omtrent zijn bezoek mededeelt:

De zieke had in het hotel » de Romein-sche Keizer” zijn intrek genomen. Toen ik kwam, had men reeds een ander vertrek voornbsp;mij in gereedheid laten brengen. Dadelijk kwamnbsp;de kamerdienaar van den Generaal naar mijnbsp;toe, om mij omtrent den ziektetoestand vannbsp;zijnen meester in te lichten. Hij had nog nietnbsp;geëindigd met mij mede te deelen hoe het hemnbsp;gelukt was, zijn meester over te halen om dennbsp;leeraar bij hem te willen ontvangen , toen eennbsp;Graaf, groot-Officier bij het Saxische leger,nbsp;bij ons binnen trad, om mij op mijne moeijelijkenbsp;taak voor te bereiden; maar noch de een nochnbsp;de ander had mij gezegd dat de Baron eennbsp;deïst was.

-ocr page 5-

ïoen ik mij gereed maakte om naar den Baron te gaan, vergezeld van den Graaf ennbsp;den kamerdienaar, trad een andere Graaf, dienbsp;zoo even den zieke bezocht had, op mij toe,nbsp;zeggende ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» Hij, die den Generaal nog ten

waren zegen zijn wil, mag wel een geestelijke zijn , die verstandig, ernstig en gemoedelijk is ,nbsp;en aangedaan met kracht uit de hoogte, ditnbsp;heb ik u slechts te zeggen; maar bedenk hotnbsp;wel, Heer Dominë, want de Generaal leeftnbsp;misschien geen tien uren meer.”

Deze woorden verbaasden mij zeer, Ik trad terug, en vroeg aan den Graaf en aan dennbsp;kamerdienaar die mij vergezelden, om opheldering van deze woorden. Zij deelden mij toennbsp;mede , dat de Baron een deïst was, een verheven geest, een wijsgeer, zooveel te mooyelijkernbsp;tot bekeering te leiden, als hij in zijn ongeloofnbsp;te meer verhard was.

Eene vrees greep mij aan, zoo als ik nog nooit in al do jaren mijner bediening ondervonden had. » Mijn God!” riep ik uit, » watnbsp;moet er dan nu gebeuren! Een deïst van denbsp;dwaling zijns wegs bekeeren, die niet meernbsp;dan weinige uren levens over heeft! En vannbsp;dit kleine getal hoeveel zullen er nog van innbsp;ijlhoofdigheid en doodstrijd voorbijgaan ! Tot

-ocr page 6-

een deïst te moeten spreken die tot lieden geen’ leeraar bij zieh geduld heeft, en die nu zeker,nbsp;enkel door vrees gedreven , er in toegestemdnbsp;heeft, mij tot zich te doen roepen; tot een mannbsp;die al de bronnen van zijn genie kan uitputten,nbsp;om zwarigheid op zwarigheid te stapelen. Onbsp;God! wees mijne hulpe; spreek Gij in mij,nbsp;verlicht mij , leer mij verstaan wat ik doen ennbsp;spreken moet; geef Gij ingang aan mijne woorden , opdat zij tot zaligheid van dezen armennbsp;ongeloovige mogen strekken. Och schenk hemnbsp;toch, voor Gij hem oproept, de gezegende gavenbsp;des geloofs.”

Tot mijne bemoediging zeide Graaf M. dat, hoewel verscheidene geneesheeren den Generaalnbsp;geen tien uren levens meer toeschreven, anderennbsp;toch zijn einde niet zóó nabij beschouwden ennbsp;geloofden, dat hij nog wel een paar dagen levennbsp;kon. » Envoegde hij er bij, » God heeft immers geen langen tijd noodig, om een zondaarnbsp;te bekeeren ?”

Daarop traden wij het vertrek van den zieke binnen ; met een beklemd hart naderde ik totnbsp;zijne sponde, en rigtte eenige woorden tot hem,nbsp;die hij zeer vriendelijk beantwoordde. Ik zeidenbsp;toen dat ik vernomen had, dat hij spoedig vannbsp;deze wereld scheiden zou, en daar hij mij bij

-ocr page 7-

zich ontboden had, zeker om hem voor zijne laatste ure voor te bereiden , wenschtc ik zonder omwegen tot dit doel met hem te spreken,nbsp;on hem te vragen, » of hij voor zichzclven eennbsp;helder uitzigt in de toekomst had?”

Hij beantwoordde dit bevestigend. Ik vroeg hem nu naar den grond waarop die hoop rustte ?

» Ik heb in mijn leven geene misdaad, noch zonde voorbedachtelijk gepleegd; ik had evennbsp;als andere menschen mijne zwakheden en gebreken , maar ik hoop op de goedertierenheidnbsp;God.s ... en op de verdiensten . . . van Zijn’nbsp;Zoon ... ik hoop dat Hij zich over mij zalnbsp;ontfermen.”

Uit waren zijne eigene woorden ; hij sprak ze afgebroken uit ; vooral het laatste was blijkbaarnbsp;niet zonder nadenken gezegd.

Ik vreesde dit antwoord te moeten mistrouwen; het eerste, betreffende zijne zonde, verraadde maar al te zeer den deïst; ennbsp;het laatste aangaande den Heer jjszüs, kon iknbsp;naauwelijks gelooven regt gemeend te zijn.nbsp;En toch was het de aanvang des waren go-loots , dat God op eene geheel wondervolle wijzenbsp;in hem werkte.

Ik zeide hem dat ik wel wilde gelooven , dat hij zich nimmer aan eene misdaad had schuldig

-ocr page 8-

gemaakt, waarvoor men op het schavot komt; maar dat ik daarom nog niet overtuigd was ,nbsp;dat hij nimmer voorhedachtelijk gezondigd had,nbsp;en dat hij misscliien wel niet als misdadig hadnbsp;aangezien, wat in Gods heilige oogen hoogstnbsp;strafwaardig was; » maar ik vrees zeer,” vervolgde ik, » dat gij misschien uw eigen stelselnbsp;van zondigen hebt, en dit dan zoo ruim neemt,nbsp;dat gij daardoor de schulduitdelgende genadenbsp;van onzen Heer jezus Christus missen kunt.nbsp;Maar indien gij behouden wilt worden, dannbsp;moet gij overtuigd zijn van uwen zondigen toestand , en van de regtvaardigheid Gods. Ennbsp;daar gij mij gezegd hebt dat gij vertrouwt opnbsp;do goedertierenheid Gods, en de verdienstennbsp;Zijns Zoons , gevoel ik mij verpllgt u te vragennbsp;of dit de taal uws harten is, en of gij waarlijknbsp;overtuigd zijt, dat God een’Zoon heeft, dat dienbsp;Zoon onze natuur heeft aangenomen, en onzenbsp;IMiddelaar en Zaligmaker geworden is , dat Hijnbsp;zich lot in den dood des kruises vernederd,nbsp;zich gegeven heeft tot een rantsoen voor onzenbsp;zonden, en ons het eeuwige leven heeft verworven ?”

Hij begreep toen dat hij zich nader omtrent zijn zielstoestand moest openbaren, hetgeen hijnbsp;ook niet aarzelde te doen. Hij verhaalde mij

-ocr page 9-

dat hij zijne studiën met nut had volbragt, en door de nieuwere wetenschap voorgolicht, zich-zelven een weg tot geluk had afgebakend, daarinnbsp;gelegen, om eerlijk te wandelen, ieder het zijnenbsp;te geven, vertrouwende dat het hoogste Wezennbsp;de oorsprong van zijn eigen bestaan » hem dannbsp;eenmaal in zijne zalige gemeenschap zou opnemen.” » Met dit systeem,” vervolgde hij ,nbsp;» had ik geen Zaligmaker noodig; dus geloofdenbsp;ik ook niet in jezus Christos ; maar indien iknbsp;aanneem, dat de Schrift eene Goddelijke openbaring is, zou ik moeten erkennen dat mijnnbsp;wijsgeerig stelsel onvoldoende tot zaligheid is,nbsp;dat het daartoe op het geloof in jezus Christusnbsp;aankomt, want dat het alleen door Hem is, datnbsp;men tot den Vader gaat.”

» Gij zegt daar: » Indien ik toestemde dat de Schrift eene Goddelijke openbaring is; lievernbsp;vernam ik van u: ik ben overtuigd dat denbsp;Schrift eene Goddelijke openbaring is.”

» O God!” riep hij uit den grond zijns harten, » schenk mij de genade dat ik het mag betuigen.”

In het bestuur der zielekranken, heb ik mij ten regel gesteld om Gods Geest niet vooruit tenbsp;loopen, maar liever te trachten zijne leiding opnbsp;te merken, en die te volgen. Ik wenschte

-ocr page 10-

10

hierin ook nu getrouw te blijven. Bespeurende dat God, in plaats van den zieke langs dennbsp;meer gewonen weg van vcrslandsovertuiging, integendeel hem als een toonbeeld zijner vrijenbsp;genade tot het geloove bragt, wilde ik met hemnbsp;den gewonen weg van betoogen en bewijzen ooknbsp;niet inslaan. Evenwel wilde ik hem niet verbergen , dat er voldoende gronden waren om denbsp;Goddelijkheid van het Christendom te staven:nbsp;dit zou onvoorzigtig geweest zijn, daar hij metnbsp;znlk een helder doordringend verstand begaafdnbsp;was. »Mijidieer,” zeide ik, » van ganschernbsp;harte zou ik wenschen, dat uw einde niet zoonbsp;nabij was; ik zou n dan do waarheid des Christendoms regelmatig kunnen uitéén zetten. Eenigenbsp;jaren geleden stierf hier de Baron de vinfels ,nbsp;die, even als gij, een deïst was. God gaf hem innbsp;Zijne ontferming een lang ziekbed, zoodat iknbsp;met hem een volledig onderzoek der Christelijkenbsp;waarheden heb kunnen houden. De Heiligenbsp;Geest werkte in Hem een opregt berouw ennbsp;een waarachtig geloof, zoodat hij zijn levennbsp;met vreugde eindigde, wetende dat Hij voornbsp;God geregtvaardigd was, door de verdienstennbsp;en geregtigheid van onzen Goddelijken Zaligmaker. Het verhaal van zijne bekeering is kortelijk opgeteekend en in ’t licht gegeven, ik

-ocr page 11-

11

wenschte dat wij den tijd hadden om er u wat uit voor te lezen.”

De zieke viel mij in de rede, zeggende dat de Baron de vinfels een landsman van hemnbsp;geweest was, en dat hij hem bijzonder gekendnbsp;had; hij verlangde zeer het verhaal waarvan iknbsp;sprak te lezen, ja, bad mij dringend hem, wanneer ik in den namiddag terug kwam, het voornaamste er van voor te lozen.

Ik beloofde hem dit, maar voegde er bij dat ik echter niet genegen was met hem denzelfdcnnbsp;weg te volgen, daar hem zoo weinig tijd meernbsp;overig bleef. » Het geloof,” sprak ik, * is eenenbsp;gave Gods, dit is ook het eenige wmt een armnbsp;zondaar behoeft; vraagt hij er om dan verkrijgtnbsp;hij het zeker, en meer is er niet noodig om behouden te worden.”

Naauwelijks had ik deze woorden uitgesproken, of hij nam zijne muts van het hoofd, hief zijne handen en oogon ten hemel, en riep uit:nbsp;»0 almagtig God! ik ben een arm, ellendignbsp;zondaar; ik verdien niets dan dood en verdoemenis. Maar Heere Jezus, eeuwige Zoon Gods,nbsp;Gij zijt waarlijk voor mijne zonden gestorven, ennbsp;door ü alleen kan ik behouden worden; geef mijnbsp;dit geloof waarom ik u vraag, en wil het innbsp;mijn hart versterken. Amen.”

-ocr page 12-

12

Zijne zwakheid belette hem voort te gaan. Zich tot mij wendende, vroeg hij mij gt; of datnbsp;tot zijne zaligheid genoegzaam was.” ¦—• » Indiennbsp;dit de opregte bede uws harten is, is het geheel voldoende om op de vervulling van Godsnbsp;beloften te hopen.” Hij betuigde zijne blijdschapnbsp;zeggende: » Ik vertrouw dat het in opregtheidnbsp;is, en ik hoop dat het bij toeneming zoo zijnnbsp;zal. Och! laten wij ons vereenigen, om het tenbsp;zamen van God te vragen.”

Ik stelde hem echter voor, mij eenigen tijd in de belendende kamer te verwijderen, tennbsp;einde hij wat zoude kunnen uitrusten, maarnbsp;beloofde hem zoodra hij mij liet roepen terugnbsp;te zullen komen; zijn ligchaam en geest was tenbsp;zwak om de vermoeijenis van een lang onderhoud te kunnen wederstaan; daarenboven wildenbsp;ik wel ecns beproeven , of hij waarlijk begeertenbsp;had nader met mij te spreken. —• Hij nam mijnnbsp;aanbod aan.

De kamer uitgaande, ontmoette ik denzelfden Graaf, die de hier boven medegedeelde merkwaardige woorden tot mij gerigt had; ik volgdenbsp;hem in zijne kamer, en verhaalde hem hoe iknbsp;den zieke gevonden had. Met vreugdetranennbsp;dankte en prees hij den Heer jEztis, voor denbsp;wondervolle genade die Hij aan den Generaal

-ocr page 13-

13

bewezen had. Ik had naanwelyks uitgesproken , toen de zieke mij weder tot zich liet roepen.nbsp;Oogen en handen waren biddende ten hemel geheven, hij was geheel bezig met den Heer jk-ZüS, ja! met den Heer jezus alleen. Ik herinnerde hem nog eenige bijbelplaatsen over hetnbsp;geloof in den Zaligmaker, die hem zigtbaarnbsp;genoegen deden en die hij beantwoordde metnbsp;eenige schoone verzen uit gezangen over denbsp;verzoening van Christus, waarna hij zijn hartnbsp;weder in gebed en dankzegging uitstorte. Hijnbsp;was vol van de genade van den Heer jezus; ennbsp;wilde niets dan van dien Redder en dien gekruist weten: zoo sprak hij en zoo bad hij.nbsp;Op eens riep hij uit: » Ik weet niet meer waarnbsp;ik ben; in mijn leven heb ik zoo groote verandering niet ondervonden; ik kan den Heer jezusnbsp;beminnen, ik kan gelooven in Hem dien iknbsp;vroeger verwierp, ik ongelukkige dwaas! O! mijnnbsp;JEZUS, mijn getrouwe Zaligmaker, wat zijn Uwenbsp;ontfermingen oneindig i”^—Zijne woorden warennbsp;afgebroken, hij kon niet meer uiten. Ware hijnbsp;niet door zijne hooggaande zwakte daarinnbsp;verhinderd geweest, men zou een stroom vannbsp;Godverheerlijking tot lof en roem van Zijnennbsp;aanbiddelijken Zaligmaker uit zijnen mond gehoord hebben. Mijn hart zonk weg bij de aan-

-ocr page 14-

14

schouwing hoe dit verloren schaap was weder-gevonden; en hoe do goede Herder het als op zijne schouders gelegd en in grazige weide cnnbsp;aan stille w'ateren had geleid. Van uur tot uurnbsp;kon men hier als ’t ware wasdom aanschouwen,nbsp;zoo van geloof als van licht en leven. In langennbsp;tijd had ik in mijne bediening niet zoo veel stofnbsp;tot blijdschap gehad. Alleen do vrees om denbsp;zwakte van dezen nieuwgeborene te vermeerderen , kon mij doen besluiten mij van zijne spondenbsp;te verwijderen; ik verliet hem dan voor eenigenbsp;oogenblikkon.

Naauwelijks had ik een eenvoudig middagmaal gebruikt , of ik werd weder verzocht bij hem tenbsp;komen. Dadelijk spoede ik er heen. Hij ontving mij als een broeder, wij gevoelden ons alsnbsp;leden van denzclfden Heer geestelijk vereenigd;nbsp;het was als of wij elkander reeds jaren als kinderen Gods gekend hadden. Hij was gedurignbsp;biddende, en wel verre van zich voor de hemnbsp;omringende Officieren te schamen , sprak hij gestadig met eene beminnelijke openhartigheid vannbsp;zijnen Verlosser, van de genade des Vaders dienbsp;Zijn’ Zoon voor ons geschonken had, en van denbsp;kracht des Heiligen Geestes aan hem betoond,nbsp;’s Namiddags van dienzelfden dag gaf hij zijnenbsp;begeerte te kennen om het heilig avondmaal te

-ocr page 15-

15

gebruiken; ik onderzocht toen nog eens goed de gronden waarop zijn geloof en bekeering rustten;nbsp;en daar zijne antwoorden allezins voldoendenbsp;waren, vond ik geene vrijheid hem deze begeertenbsp;te onthouden; hij gebruikte het plegtig met veelnbsp;vreugde en dankzegging. Daarna bezoclit iknbsp;hem gedurig, na dat zijn toestand dit toellet.nbsp;Hij bleef in dezelfde gemoedsstemming.

Des avonds van dezen eersten dag verzocht hij mij dringend, dat ik hem toch in zijne laatste ure mogt nabij blijven, en hem niet verlatennbsp;voor dat zijne ziel in de ruste was ingegaan.nbsp;Ik beloofde hem dat ik, zoowel des nachts alsnbsp;op den dag, zoodra hij mij liet ontbieden, totnbsp;hem komen zou; hierover betuigde hij zijnenbsp;dankbaarheid. Dien nacht liet hij mij niet roepen ; maar den volgenden morgen liet hij mijnbsp;reeds vroeg weten, dat hij zeer naar mij verlangde. Toen ik het hotel binnentrad, sprak iknbsp;eerst met zijn kamerdienaar. Deze deelde mijnbsp;mede dat do zieke een paar uren goed gerustnbsp;had, en dat hij zich daarna in het gebed gesterkt en zonder ophouden met den Heer jezusnbsp;en do door Hem verworvene verlossing bezignbsp;geweest was; daarna was hij een weinig ijlendenbsp;geweest, maar ook daarin sprak hij steeds vannbsp;zijnen Zaligmaker en ook van u, en dankte God

-ocr page 16-

16

die u tot hem gezonden had; weder tot zich zelven gekomen zijnde, had hij al zijne bedienden gelast u te verzoeken toch aan zijne moedernbsp;te schrijven, dat hij als een waarachtig Christennbsp;gestorven was; daarna had hij aan al de Officieren opgedragen dit zelfde van hem aan hetnbsp;hof en aan al zijne vrienden en bekenden medenbsp;te deelen.

Met blijdschap vernam ik dat hij den nacht biddende en werkzaam in het geloof had door-gebragt. Toen ik binnentrad ontving hij mijnbsp;zeer hartelijk. Na eenige stichtelijke woordennbsp;gesproken te hebben, vroeg ik hem of hij nunbsp;waarlijk rust voor zijne ziel bij den Heer jezüsnbsp;gevonden had. »Daarvan ben ik zekerant-woorde hij mij, »maar ik heb van morgen ietsnbsp;ondervonden dat ik niet beschrijven kan; nunbsp;echter is het, Gode zij dank! voorbij , en hetnbsp;is mij genoeg jezüs gevonden te hebben, mijnnbsp;dierbaren Zaligmaker, en Zijne genade.” Hijnbsp;had geen kracht om meer te uiten. Ik bemerktenbsp;uit deze woorden dat God hem zijne diepenbsp;ellende meer van nabij had doen zien, om zijnnbsp;geloof in de smeltkroes der beproeving te louteren. Eindelijk vroeg ik hem, » is uw geloofsoognbsp;op JEZDS niet verduisterd of verward sints gisteren? Neen! zeide hij, het is niet verduisterd,

-ocr page 17-

17

of verward; er komt zelfs geen de minste twyfcl in mijne ziel op. Het is mij of ik nooit getwijfeld en van mijne kindsheid af geloofd heb.nbsp;En dat heb ik alleen aan de groote ontfermingnbsp;van den Heer jezüs over mij arme zondaar tenbsp;danken.”

Ik deed toen een dankzeggend gebed en herinnerde hem eenige schoone gedeelten der Heilige Schrift, en eenige kernachtige gezangen opnbsp;zijnen toestand toepasselijk. Hier had hij blijkbaar veel aan. Hij verzocht mij aan zijne moeder te schrijven, dat hij deze wereld in hetnbsp;vaste geloof op den Heer jEZua verliet.

Intusschen werd ik geroepen bij iemand die een aanval van beroerte gekregen had. Denbsp;Generaal door medelijden getroffen, smeekte mijnbsp;er mij dadelijk heen te begeven, maar tochnbsp;zoodra haren toestand het toeliet tot hem wedernbsp;te keeren; deze omstandigheid bewees mij denbsp;echtheid van zijn geloof, daar het zich in denbsp;liefde openbaarde.

In de vlngtige, korte maar herhaalde bezoeken , die ik hem deze twee dagen bragt, vond ik hem altijd onvermoeid in gebed, dankzeggingnbsp;en geloofsbetniging. Toen hij zijn einde voeldenbsp;naderen, liet hij mij verzoeken ten spoedigstenbsp;te komen: ik vond hem in doodstrijd. Zijne

-ocr page 18-

18

ijllioofdtghcid verhinderde hem zegen van mijne toespraak te hebben; ik vergenoegde mij dannbsp;met voor hem te bidden en voor het aanzienlijknbsp;gezelschap daar tegenwoordig; ik leidde vervolgens de handen op hem, om hem te zegenen!nbsp;en nadat ik de laatste woorden had uitgesproken sliep hij zachtkens in. Een Prins vannbsp;koninklijken bloede, die tot in zijne laatstenbsp;oogenblikken bij hem gebleven was, en verscheidene Officieren betuigden toen, door hunnenbsp;droefheid en hunne tranen, de achting, liefde,nbsp;en onderscheiding die zij voor den Generaalnbsp;gekoesterd hadden; maar tevens ook hunnenbsp;vreugde dat zij hem zoo in het geloof in dennbsp;eenigen Zaligmaker hadden zien heengaan. Dadelijk na zijn overlijden schreef ik aan zijnenbsp;moedei’. Zonder verwijl antwoordde zij mij. —nbsp;Zij is eene dame van 73 jaar, uit haar schrijvennbsp;scheen het mij toe, iemand te zijn, die dennbsp;Heer vreesde en met hem wandelde. In harennbsp;brief prees zij God voor de onuitsprekelijke genade aan haren zoon bewezen, en dankte Godnbsp;vuriglijk dat Hij hare gebeden en verzuchtingennbsp;die zij zoo dikwerf voor den troon Zijner genade had uitgestort, nu verhoord had. Voortsnbsp;voegde zij er bij: » Het zaad dat toch in denbsp;jeugd in do harten gestrooid wordt, al schijnt

-ocr page 19-

19

het ons toe dat het verstikt is, ontkiemt eenmaal wanneer het Gode behaagt er zijnen wasdom op te geven.” Uit deze woorden bemerkte ik dat do Generaal in zijne kindschheid eenenbsp;godsdienstige opvoeding genoten had. Verdernbsp;deelde zij mij nog mede, dat zij haren geliefdennbsp;zoon, bij een kort bezoek dat hij haar gebragtnbsp;had, nog eens vertrouwelijk had gesproken overnbsp;datgoen wat haar zoo na aan ’t harte lag. Opnbsp;den dag dat zij mijn brief ontvangen had, wasnbsp;hot juist twee jaren geleden, dat hij op do aandoenlijkste wijze afscheid aan haar genomennbsp;had, zijne laatste woorden waren geweest:nbsp;* Reken er vast op, moeder, ja! reken er vastnbsp;op, hetgeen gij wenscht zal gebeuren, eenmaalnbsp;zullen wij elkander voor Gods troon wederzien.”

Hoewel de weg van bekeering in schielijke overgang van de duisternis tot het licht bij dennbsp;Baron de dyiieun , niet tot de gewone leidingennbsp;Gods behoort, zoo droeg dezelve toch al donbsp;kenmerken der echtheid; zijn diep zondaarsgevoel voor God, overtuigde hem levendig van denbsp;onvolkomenheid zijner eigene werken, hoe hijnbsp;niet één gebod Gods gehouden had, en drongnbsp;hem mot den tollenaar uit te roepen; » O God!nbsp;wees mij zondaar genadig.” Luc. xvm: 13.

-ocr page 20-

20

Hij ontving de genade om al zijn vertrouwen op de oneindige verdiensten van den Heer jezusnbsp;te stellen, tot vergeving zijner schuld, en verzoening met God, hij mogt met paulus uitroepen : ï geregtvaardigd zijnde door het geloof,nbsp;heb ik vrede met God door onzen Heer jezüsnbsp;CHRISTUS.” Rom. v: 1. Het was als of zijnenbsp;wedergeborene ziel van uur tot uur opwies innbsp;geloof, godzaligheid en blijde hoop, en door donbsp;Goddelijke kracht des Heiligen Geestos rijptenbsp;hij, in zoo korten tijd voor den hemel.

Dit merkwaardige voorbeeld van de almagtige kracht der genade Gods kan ons bemoedigen omnbsp;nooit te wanhopen, als God de verhooring dernbsp;gebeden vertraagt. Hij kan ter elfder ure nog behouden. Maar zouden wij daaruit aanleidingnbsp;nemen om onze bekeering tot ons sterfbed uitnbsp;te stellen? Dat zij verre! wij stellen dan onzenbsp;onsterfelijke ziel in een eeuwig gevaar! Zwarenbsp;ziekte toch kan ons ongeschikt maken om metnbsp;onze eeuwige belangen werkzaam te zijn, of innbsp;één oogenblik kunnen wij van deze wereld voornbsp;onzen Eogter geroepen worden, hoevelen vannbsp;onze medezondaren zijn ons hier reeds tot eennbsp;afschrikkend voorbeeld. Maar laten wij ons innbsp;plaats van door den schrik des Heeren, liever

-ocr page 21-

21

floor de liefde van Christus laten dringen. Hij verdient het zoo zeer, dat wij mot al onzenbsp;krachten en vermogens in leven en in stervennbsp;Hem willen toebehooren en voor Hem alleennbsp;leven! En voor ons zelven is het de éënigenbsp;troost. Hoe vroeger wij de Zijnen zijn, hoenbsp;vroeger gelukzalig, hier hebben wij den hemelnbsp;dan reeds aanvankelijk in ons hart. Bedenknbsp;dan waarde lezer, heden, op dit zelfde oogen-blik wat tot uwen eeuwigen vrede dient. 01nbsp;verzuim dit heden niet, het zou toch kunnennbsp;zijn dat het morgen voor u te laat was. Ach!nbsp;ontvlied den regtvaardigen toorn Gods, die eikennbsp;onbekeerden zondaar te wachten staat, en valnbsp;den Heer jezus te voet, bid Hem om eennbsp;waarachtig geloof, opdat Hij, die Zijne zielenbsp;tot een rantsoon gesteld heeft opdat wij helnbsp;eeuwige leven zouden hebben, door Zijne genade, het éénige voorwerp onzes geloofs, ennbsp;de grond onzer hope zijn moge.

-ocr page 22-

22

GODS GENADE.

Komt prijzen wij de goedheid Gods,

Die uit den hemel spreekt,

En ’t zondig hart, schoon hard als rots, Door liefdeslagen breekt.

Schoon d’Englen voor Gods zetel staan , Het rein gelaat gedekt,

Toch neemt Hij kindren Adams aan, Schoon in zijn oog bevlekt.

God roept ze , waar, wanneer Hij wil, Zij allen dwalen rond;

Maar komt hun tijd, dan staan zij stil, En volgen God terstond.

Dan roept een stem: Gij zondaar ! hier Tot Mij, uw hoogste goed ,

Ik ben uw Heiland! Ik uw Heer!

Ik wasch u in Mijn bloed.

Mijn Vader neemt in Mij , Zijn kind , U ook als kinderen aan,

En daar Hij u als Mij bemint,

Hoe goed zal u dan gaan.

Geloof dan mensch! geloof in Mij, Geloof u zelf toch niet,

Die mensch alleen wordt zonden vrij, Wien ik vergeving bied.

-ocr page 23-

23

Gij Jezus ! spraaVt tot menig ziel Dit hart-bekeerend woord ;

Maar ik , die ook in Adam viel, Heb ik dit woord geboord ?

JOHN NEWTON.

-ocr page 24-

i