rr'.
Kojsmelbmboeai, den 17 Januarij 1855.
Hooggeachte Dames!
Zeer geliefde zusters in. den Heer!
Het is thans reeds zeven jaren geleden dat ik in uw midden was, en uwe liefde en vriendschap heb leeren achten en hoogschatten. Ik hebnbsp;uwe liefde niet vergeten; zij is ook bij mij nietnbsp;verflaauwd, hoewel ik beken dat u daarvan nognbsp;geene blijken hebt ontvangen; althans mijne belofte van dikwijls aan u te schrijven, is tonbsp;hiertoe nog niet vervuld. Ik wil mij ook nietnbsp;t'e veel verontschuldigen, want, hoevele redenennbsp;hiervoor ook zijn, zoo is nogtans een grootnbsp;deel op mijne nalatigheid te schuiven. Ik verzoek daarom vooraf vergiffenis, wetende datnbsp;uwe liefde in Christus mij die ook gaarnenbsp;schenken zal.
Het is nu twee jaren geleden, dat ik uwen lieven brief met de daarbij gaande geschenkennbsp;ontving. Hartelijk dank voor dezelve. Ik hebnbsp;die destijds onmiddellijk gebruikt in mijne naaischool alhier. Uit het een en ander schrijven
tl
-ocr page 2-van mijnen ulfees zult u reeds eenigzins ingelicht zijn aangaande deze school. Zij bestaat uit een tien- a twaalftal der oudste schoolmeisjes,nbsp;die hier drie keeren in de week drie uren aannbsp;huis komen; deze di-ie uren worden dan van hetnbsp;schoolonderwijs afgenomen, omdat zij buitennbsp;den schooltijd rijst stampen enz. Het zijn dusnbsp;altijd de oudste meisjes, die hun laatste jaarnbsp;op school gaan, en reeds goed lezen en schrijven hebben geleerd; hierdoor komt het getalnbsp;ook nooit hooger dan tot twaalf. Zij naaijennbsp;dan altijd hunne eigene kleederen, of die hunner ouders of hunner schoolmakkers, of voornbsp;vele der schoolknapen kabaja’s. Hoe gering dannbsp;dit getal meisjes ook is, zoo zie ik toch datnbsp;dit geringe werk door den Heer wordt gezegend. In het begin van onze komst, was hetnbsp;smartelijk om aan te zien: naakt of met eennbsp;gescheurde lap om het midden gebonden, kwamennbsp;zij in de school. Hieronder waren meisjes, die,nbsp;omdat zij hier reeds zoo jong trouwen, somsnbsp;een jaar later moeder zijn; men ziet hier kinderen , als moeders met hunne kinderen op dennbsp;arm. Toen ik eindelijk met moeite die naaischool tot stand kreeg, kwamen zij wel metnbsp;een sarong of kabaja bij mij aan huis, maarnbsp;die behoorden dan meestal aan hunne moeders,nbsp;en waren dan ook zoo gescheurd en aan flardennbsp;gereten, dat zy er hunne naaktheid bijna nietnbsp;mede konden bedekken. Dit kwam echter niet
-ocr page 3-door dat de kleederen zoo oud waren, maar omdat ouders nocli kinderen hier naaijen konden of er lust toe hadden; zoo wordt dan, als zijnbsp;met moeite eens een’ nieuwen sarong haddennbsp;opgedaan, deze spoedig weder gescheurd ennbsp;weggeworpen, maar zoo lang als zij er dan nognbsp;maar een stuk van hebben, binden zij dit omnbsp;het lijf. Wanneer zij dan met zulk een gescheurdnbsp;stuk bij mij aan huis kwamen, dan moesten zijnbsp;het, willens of onwillens, afleggen, en ik leendenbsp;haar dan zoolang een stuk van mijne meisjes,nbsp;opdat zij het hare konden naaijen. Als zij dannbsp;weder naar huis gingen met een genaaiden sarong, dan was ik innerlijk verheugd, en badnbsp;tot den Heer, dat Hij dit kleine begin mogtnbsp;zegenen, en ziet, geliefde zusters! de Heer heeftnbsp;het gezegend. O! het is thans al veel beter dannbsp;in het begin; dit is zoo zigtbaar dat iedereen,nbsp;die weet hoe het zes jaren geleden was, hetnbsp;zeer goed zien kan. Maar in die uren waarinnbsp;zij bij ons in huis verkeeren, zien en hoorennbsp;zij ook hoe een Christelijk gezin leeft en verkeert; en dit vooral is niet de kleinste hulp dienbsp;zij door mijne naaischool ontvangen. Alles watnbsp;Christelijk is, is ook als een zuurdeesem, waarmede ieder, ook tegen zijnen wil, doortrokkennbsp;wordt als hij er mede in aanraking komt. Mogenbsp;de Heer mij met Zijne genade ondersteunen,nbsp;opdat ik hoe langer hoe meer worde en doennbsp;kan voor dit arme volk. Het is mijn eenige
1*
-ocr page 4-wenscli om hier toch vooral niet te vergeefs te zijn. De Heer heeft aanvankelijk nu al veelnbsp;geholpen. O bidt, geliefde zusters! dat Hij nognbsp;meer moge helpen.
26 Januarij 1855 (’s avonds 8 ure).
Mijn üLFERS is naar Menado, en mijne vier lieve kindertjes slapen rondom mij heen. Mijnenbsp;elf meisjes zitten in eene kamer hier naast mij,nbsp;van welke de deur openstaat, zoodat ik hen innbsp;’t oog heb. Zij zitten on naaijen en lappennbsp;hunne kleederen en zingen den Heer daarbij eennbsp;loflied. Zij zingen drie-stemmig, en het gaatnbsp;zoo goed — zoo schoon! O! wat vloeit mijnnbsp;hart over van dankbaarheid bij hot hooren hiervan, terwijl ik dit ter neder schrijf; het is mijnbsp;geen ijdel geklank meer, wanneer iemand zegt,nbsp;dat hij door het gevoel van ’s Heeren genadenbsp;en liefde overstelpt is. O! mogten allen gevoelen, wat ik nu gevoel. Het is nu alles zoonbsp;kalm en zoo stil om mij heen, niet alleen innbsp;huis, ook buiten in de natuur. En welk eennbsp;groot verschil bij een half uur geleden, toennbsp;zich een van de hevigste onweders juist als boven ons huis ontlaste! Het was eene verschrikkelijke duisternis, en toch schoot de bliksem zulkenbsp;felle stralen, dat hemel en aarde als in ëën vuurnbsp;en vlam stonden, waarbij de donder slag opnbsp;slag mijne voeten deed trillen. Zulke onwedersnbsp;kennen mijne vrienden in Europa niet; maar o!
-ocr page 5-zoo weet onze lieve Heer de zijnen fe verkwikken ; zelfs schrik en vrees moeten het hunne daartoe bijdragen. Gevaar en angst is nu voorbij. Het onweder kwam wel al dreigende nader,nbsp;maar het trok zegenend henen, terwijl zijn gerommel nu en dan nog als uit de verte mijnbsp;toeklinkt, als de stem der eeuwige liefde vannbsp;Hem, Die is, en Die was, en Die komen zal.nbsp;Maar is het dan nu wonder, geliefde zusters!nbsp;dat ik hier met mijne vier lieve kindertjes slapende om mij heen, in mijne eenzaamheid, terwijl mijn üLFEES 50 paal van ons verwijderdnbsp;is, zoo veel van ’s Heeren liefde en genade gevoel, — nu alles zoo kalm is geworden, ennbsp;mijne elf meisjes, die pas uit het diepe heidendom tot ’s Heeren licht en leven zijn toege-bragt, daar een loflied zingen ter eere van Hem,nbsp;die op den troon zit, en van het Lam Gods,nbsp;en alzoo den Vader leeren aanbidden in geestnbsp;en in waarheid!
Ik herinner mij hierbij nog een hoogduitsch versje, dat ik in mijne jeugd geleerd heb; iknbsp;zal het hier ter neder schrijven :
Gott zürnet nicht mit uns itn schweren Ungewittern,
Er thut uns wohl! — Was brauohen wir zu zittern Wenn Stürme brausen und in schwarzer Nachtnbsp;Die Blitze leuchten und der Donner kracht.
Juist dit onweder met zijne daarop gevolgde aangename, en voor mij zoo zegcnvolle, kalmte,nbsp;deed mij, geliefde zusters! nu de pen weder
-ocr page 6-opvatten, om u nog zoo het een en ander mede te deelen. Wat hebben ons hier in onze eenzame streken, bij vergelijking gesproken, reedsnbsp;vele onweders getroffen! Zwaar kwamen hunnenbsp;slagen op ons neder, maar ook iedere keernbsp;trokken zij zegenend heen. Uit de verschillendenbsp;brieven van mijnen ulpbrs aan het genootschap,nbsp;zult u wel reeds vernomen hebben welk eenenbsp;zware ziekte wij, vooral ih, hebben doorgestaan.nbsp;Maanden lang heb ik moeten lijden, maar altijdnbsp;hielp de Heer mij weder op. Zoo is het nunbsp;weder bijna een jaar geleden, dat ik aan eenenbsp;verschrikkelijke spruw leedt, die het geheele inwendige slijmvlies heeft aangedaan. De keelontsteking die daaruit ontstaan is, doet onsnbsp;vreezen dat het keelteering is geworden; ooknbsp;de long is reeds zeer aangedaan. Drie malennbsp;heb ik in deze ziekte reeds afscheid genomennbsp;van mijnen lieven ulbers en mijne lieve kinderen, want volgens mijn gevoel en alle uitwendige verschijnselen, was het iedere keer als ofnbsp;mijn laatste uur gekomen was. Maar dan gingnbsp;mijn üLFEES weder in zijne kamer en viel opnbsp;zijne knieën en worstelde in den gebede metnbsp;den Heer, en liet niet af tot dat deze hem zegende. Zoo keerde hij iedere keer met hoopnbsp;aan mijne sponde terug, en vertrooste mij metnbsp;de woorden: „ gij zult leven!'’ En ziet! iknbsp;leef — ja, ik leef nog met zeer veel hoop innbsp;mijnen Uitredder, die mij zoo ver boven mijne
-ocr page 7-verdiensten en waardigheid, en zoo ver boven bidden en denken tot hiertoe heeft geholpen; —nbsp;ja! Hij wil en zal verder helpen. Ik lijd thansnbsp;nog gedurig zeer aan pijn in de linkerzijde,nbsp;juist in de longstreek; bovendien moet ik gedurig hoesten en opgeven, terwijl ik vroeger nooitnbsp;iets van hoest, pijn in de borst of keel heb geweten, Ik ben verleden jaar in de maandennbsp;Junij, Julij en Augustus te Menado geweest,nbsp;waar ik mij aan de handen van den doctor hadnbsp;overgegeven, welke zeide, dat de knobbels dernbsp;teering reeds in de keel aanwezig waren. Iknbsp;heb daar niet veel gemedicineerd, maar meernbsp;de zeebaden gebruikt. Ik kwam er echter nietnbsp;veel gezonder vandaan dan ik er henen ging,nbsp;maar ik heb nu toch meer hoop. De keelpijnnbsp;is niet zoo erg meer en soms schijnt het, datnbsp;de borstpijn ook minder wordt; ook neem iknbsp;thans niet af, maar wel toe in kracht. Mijnnbsp;huisselijk werk kan ik, God dank! nu wedernbsp;al zachtjes aan verrigten, en mijne lieve kleinennbsp;en mijn ULFKES verzorgen. Deze laatste heeftnbsp;mij gedurig en getrouw in mijne ziekte geholpen en vertroost, hoewel het hem soms zeernbsp;moeijelijk viel met al het werk, dat hij in zijnenbsp;gemeente, in zijn huis, met zijne kweekelingen,nbsp;met zijne kindertjes en met mij, zijne ziekenbsp;vrouw, had. Hij is eigenlijk mijn doctor; hijnbsp;dient mij geneesmiddelen toe en applieeert daarbij de waterkuur, zoo als hij meent dat het
-ocr page 8-good is. Maar de regte geneesmeester is daar boven. Op Hem verlaten wij ons, tot Hemnbsp;bidden wij onophoudelijk, Hij is onze Helpernbsp;en Verhoorder der gebeden van ouds. Op Zijnnbsp;doen van ouds pleiten wij, en ook nu wedernbsp;zal Hij zeggen op onze gebeden Zijn heilig ennbsp;eeuwig „Amen!”
Voor het overige genieten wij hier in onze eenzame plaats in de bosschen en wildernissennbsp;niets dan zegen. Behalve de ziekte waarmedenbsp;wij hier te kampen hebben , gaat het ons naarnbsp;het aardsche in alle opzigten wel. Het is geheel anders uitgekomen dan ik het mij vroegernbsp;gedacht heb. Ik dacht dat ik vele aardschenbsp;ontberingen te gemoet ging toen ik mijn vaderland verliet; maar nu, bijna zeven jaren innbsp;India zijnde, moet ik zeggen, dat van den eersten dag af aan tot nu toe, al de aardschenbsp;zegeningen zoo groot zijn, dat hierdoor allenbsp;ontberingen, die ook niet ontbreken, ten eenen-male worden vergeten of ten minste door onsnbsp;niet worden gevoeld. O! het is wel niet gemakkelijk te dragen, als de herinnering mij nunbsp;en dan nog eens weder terugvoert naar mijnenbsp;familie en vrienden, — als de gedachte: ik bennbsp;hier beneden voor altijd van hen gescheiden,nbsp;mij de zwaarmoedigste en zeer smartelijke tranennbsp;doet schreijen; — maar zulke herinneringen ennbsp;gedachten kunnen mij toch nimmer lang bezignbsp;houden, zij brengen mij dan spoedig over tot
-ocr page 9-mijne nieuwe vriendinnen hier. De Heer heeft mij hier, in plaats van mijne Europesche vriendinnen, nieuwe Alfoersclie gegeven, en dit isnbsp;dan eene vergoeding bij zulke smartelijke herinneringen, die mij tot de innigste dankbaarheidnbsp;nopen. En als ik dan van mijne Alfoersclienbsp;vriendinnen met een overmeesterd gevoel vannbsp;geloof, uit liefde jegens den Heer zie weenen,nbsp;dan gevoel ik eerst welk een voorregt mij boven duizenden is ten deel gevallen. Het spreektnbsp;van zelf, ik ween dan met haar, en onze lievenbsp;Heiland ziet en verstaat dan onze tranen. Hetnbsp;is toch ook niet gering, dat zulk eene armenbsp;Alfoersche heidin, die vroeger nooit gevoel voornbsp;zedelijkheid of opregtheid had, nu vervuld isnbsp;met gevoel, zoowel voor smart als voor waarheid, omdat zij gelooft, ja waarlijk gelooft innbsp;Jezus Christus onzen Heer! En inderdaad, ge-lifefde zusters! ik heb hier meer zulke vriendinnennbsp;dan één, die den Heer opregt liefhebben, ennbsp;daaronder zijn er zelf hier in ’t dorp twee, dienbsp;zich allezins vele uiterlijke beschaving hebbennbsp;eigen gemaakt; ik kan met haar ook verstandignbsp;spreken. Maar vooral haar zedig en beschaafdnbsp;voorkomen in het geheel, zou zelf voor velenbsp;Europesche dames een voorbeeld kunnen zijn.nbsp;O! wat is onze lieve Heer toch goed! Pasnbsp;zelve aan de duisternis onttrokken door Zijnennbsp;Heiligen Geest, en geregtvaardigd en gereinigdnbsp;door Zijn bloed, wil Hij ons, arme zondaars!
-ocr page 10-10
ook reeds weder gebruiken om deze arme, verwilderde boschmeuscben tot Zijne kennis en Zijne liefde te brengen. O! wij ondervinden hier nietsnbsp;dan zegen, — aardschen en geestelijken zegen!nbsp;Ook mijne ziekte en pijn, waarvan ik geen enkel uur verlost ben, is niets dan zegen vannbsp;boven. Zulke toezendingen brengen en houdennbsp;ons zoo digt bij den Heer. In zulke scholennbsp;wordt men zoo wijs, men leert er zooveel, watnbsp;men vroeger niet wist. Als ik dat alles besefnbsp;en gevoel, dan wordt het mij zoo duidelijk watnbsp;mijn lieve ulfees gedurig zegt; „ziekte en teleurstelling zijn de grootste zegeningen die wijnbsp;van boven ontvangen.” Ja, dan kan ik hetnbsp;hem, als wij den Heer ons avondoffer brengen,nbsp;zoo geheel met hart en ziel in den gebede nazeggen: „Wederom geloofd, lieve hemelschenbsp;Vader! wederom geloofd en geprezen voor alles,nbsp;ja voor alles! Amen.”
Ik sprak u hierboven reeds van mijne elf meisjes; deze heb ik hier en daar uit de negorijen in huis genomen om hen op te voeden.nbsp;Zij trouwen dan, als zij het een of ander geleerd hebben, met meesters of dorpshoofden,nbsp;want zij zijn altijd veel meer gezocht dan anderen , al zijn zij ook van geringe afkomst.nbsp;Maar vele dorpshoofden vooral, verzoeken mijnbsp;om hunne dochters op te voeden; deze meisjesnbsp;zijn dan naderhand niet te vergeefs bij mij ge-
-ocr page 11-11
weest, zoodat zij mede een zout worden voor de bevolking hier. Er behoort veel toezigt overnbsp;zulke meisjes, en het is niet gemakkelijk zulkenbsp;wilde boschmeisjes te vormen. Ulfbes zegtnbsp;ook gedurig, dat de meisjes nog meer bedorvennbsp;zijn dan de jongens, die hij neemt tot kweeke-lingen om er meesters van te vormen. Maarnbsp;mijn ULBEES stelt er grooten prijs op, dat iknbsp;veel van die meisjes opvoed, al komt het onsnbsp;nog al duur te staan. Kleederen, en eten ennbsp;drinken, en als zij trouwen een klein uitzet,nbsp;alles moeten wij haar geven; maar ülfees zegtnbsp;altijd, dat wij vrouwen, grooteren invloed kunnen uitoefenen tot goede vorming van het mensch-dom, en vooral van dit verbasterd geslacht, dannbsp;de mannen; daarom is hij er ook zeer op gesteld dat ik vele meisjes neem. En o! wat isnbsp;dat een verschil, zulk een meisje wanneer zijnbsp;4 of 5 jaren bij ons geweest is en dan trouwt,nbsp;vergeleken met toen zij bij ons kwam. Er isnbsp;hier bij ons echter ook veel werk, iedere keernbsp;als er een meisje van mij weggaat, dan zoudenbsp;ik ze gaarne willen houden, om het werk watnbsp;zij dan geleerd heeft; maar als zij wat weten,nbsp;dan moeten zij maar weg en trouwen, wantnbsp;daarom zijn zij hier. Doch ik verzeker u, hetnbsp;kost mij dan moeite om daarvoor dan wedernbsp;zulke wilden in de plaats te nemen. Wij moeten hier alles zelf doen. Als de meisjes bijnbsp;ons komen, weten zij niets anders dan rijst te
-ocr page 12-12
stampen, te planten, te oogsten on te eten. Men gelooft niet welk eene moeite het is, omnbsp;haar maar eerst een beetje aan orde te gewennen. Van mijne tegenwoordige elf meisjes zijnnbsp;er nu vijf van 6—11 jaren, die ik uit medelijden als kinderen van 4—6 jaren heb bij mijnbsp;genomen; door dat zij nu geregeld naar denbsp;school gaan, weten zij reeds veel. Ook in ordenbsp;en huisselijk werk nemen zij beter toe, dan dezulken welke mot hun 12‘^® tot 16* jaar bij onsnbsp;komen. Van deze vijf heb ik dus veel hoop innbsp;den Heer, zoowel in aardsche, als in hemelschenbsp;zaken.
Mijne meisjes moeten wasschen, strijken, kooken, bakken, naaijen en in den tuin werken.nbsp;Bij al de andere Enropeërs , ook bij de meestenbsp;andere Broederen Zendelingen hier, worden denbsp;vier eerstgenoemde werkzaamheden door de mannelijke bedienden of kweekelingen verrigt; maarnbsp;ULPEES wil dit niet, want hij zegt; » dit werknbsp;behoort in eene goede Christelijke maatschappijnbsp;aan de vrouwenen ik ben van dezelfde mee-ning. Dus in alle haar anders zoo onbekendenbsp;dingen, moeten zij onderwijs ontvangen. Dikwijls echter loopen zij spoedig weder weg ; wijnbsp;kunnen rekenen dat de helft maar blijft. Hetnbsp;is voor velen niet mogelijk zich aan de ordenbsp;en de zindelijkheid, die ik haar voorschrijf, tenbsp;onderwerpen. Het is in dit opzigt hier aan hetnbsp;einde der Menahasse, geheel anders dan op
-ocr page 13-al de andere plaatsen. Zij zijn in alles nog achteruit. Luiheid en vuilheid zijn verschrikkelijk groot; om die reden loopt de helft dan ooknbsp;spoedig weder weg. Ik zie het dikwijls dat zijnbsp;er veel mede te kampen hebben, maar zij kunnen zich niet verwinnen. Maar o ! als het dannbsp;maar eerst aan weinigen wordt gezegend, dit isnbsp;reeds groote blijdschap voor ons; bij sommigennbsp;gaat dit boven verwachting. Één ding echternbsp;is noodig! en op dat ééne dringen wij bovennbsp;alles aan, — en de uitkomst hiervan geeft onsnbsp;soms, bij alle teleurstelling, zooveel ruime dankstof, dat ik wel wenschte, dat u er getuigenbsp;van waart.
Dat wij hier zeer eenzaam wonen, weet gij reeds. Wij wonen er zeer tevreden, en denbsp;natuur is hier zeer schoon. Wij hebben een’nbsp;gïooten tuin, waarin wij alles zelve eerst aangeplant hebben; aardappelen , salade, boontjes,nbsp;erwten, kool, peterselie, — dit alles groeit hiernbsp;overheerlijk. Van sommige door ons zelf geplante appclchina’s boomen eten wij reeds vruchten ; al de veelvuldige Oostersche vruchtennbsp;groeijen en hebben wij hier. Ook hebben wijnbsp;hier paarden, koeijen, schapen, geiten, varkens,nbsp;ganzen, eenden, kippen , duiven enz. Ooknbsp;bezitten wij twee groote witte papegaijen, dienbsp;als duiven uit en in vliegen. Apen en elands-dieren komen hier bijna op ons erf, zoo velen
-ocr page 14-14
zijn er hier in de rondte; de inlanders hier eten de apen ook als lekkernij.
Nu nog een paar woorden over ons gezin. Mijn üLFERS is, God dank! nu nog al redelijk wel. Onze kindertjes zijn gezond en vrolijk ; zij geven ons hier in onze eenzaamheidnbsp;groote blijdschap, maar ook veel zorg. Denbsp;jongste, HENKT , is juist met den eersten Kersdag één jaar geweest; de daaropvolgende, sie-BOLD, is 3| jaar, hij kent bijna het a. b. c.nbsp;JoHAN, jaar oud, spelt tamelijk goed; hijnbsp;kan soms zeer ondeugend zijn, en ook wedernbsp;boven mate weekhartig. Marie , de oudste,nbsp;jaar oud, begint vrij goed te lezen, namelijk Hollandsoh en geen Maleisch, want wij spreken geen Maleisch met onze kinderen. Denbsp;beide oudsten kunnen reeds zonder fout Gezangnbsp;96 «Halleluja” enz. zingen. Rijkelijk heeft onzenbsp;lieve Heer ons in onze lieve kinderen gezegend.nbsp;Mogt Hij ze ons nog laten; maar mogt Hijnbsp;ons dan ook nog sparen voor hen, en wij doornbsp;den Heiligen Geest verlicht en gedreven worden , om hen op te voeden voor den hemel.nbsp;Mogt de Heer reeds vroeg Zijnen Geest overnbsp;hen uitstorten, en zij zich zei ven leeren kennen als arme verlorene Adams-kinderen, ennbsp;zoo vol zonde en ellende tot chkistüs vlieden.nbsp;O! mogten wij hen eens als wedergeborenennbsp;en verlosten door het bloed des Lams, zien
-ocr page 15-nederknielen voor de voeten van hunnen Heiland. Mogten wij hen eens daarboven kunnen Wedergeven aan den Heer, met de woorden:nbsp;»zie, Heer! hier zijn allen weder, die Gij onsnbsp;gegeven hebt, niet één is er verloren gegaan!”nbsp;O! dat is onze dagelijksche bede over hen.nbsp;Verschrikkelijk is de gedachte, om kinderen dienbsp;men zoo lief heeft, te hebben en hen naderhand te zien wandelen op den weg des ver-derfs. Geliefde Zusters! bidt, ja bidt ook medenbsp;Voor onze kinderen, als gij ons en ons werknbsp;hier gedenkt. Bijna even moeijelijk is het, alsnbsp;men het voor oogen heeft en het in het geheelenbsp;ligchaam gevoelt, dat men moet afscheid nemennbsp;van hen, die men zoo lief heeft! Het is mijnbsp;Ónmogelijk, geliefden ! in woorden te beschrij -ven wat ik gevoelde, toen ik den Heer zagnbsp;naderen, om mij van mijne lieve kinderen ennbsp;van mijn’ ulïers af te roepen. O ! ik had toennbsp;vvel lust daar boven bij Hem te wezen, maarnbsp;het kwam toch zoo op het geloof aan, om mijnenbsp;geliefden rondom mij , maar zoo over te geven.nbsp;Daarom riep mijn hart ook gedurig; »o. Heer!nbsp;kan het zijn, laat mij nog hier , doch niet mijnnbsp;maar Uw wil geschiede!” Ik zag mijn ulfeeSnbsp;en mijne vier kinderen daar zoo in de eenzaamheid onder de Alfoeren alleen gelaten. Welke*nbsp;hulp zouden zij hebben van hen , die de opvoeding en de hulp zelve nog zoo noodig hebben.nbsp;Doch, den Heer zij dank en eer en lof en aan-
-ocr page 16-16
bidding [ Hij heeft onze nederige gebeden willen verhooren, en ik ben nog hier beneden in het land der levenden. O, geliefde Zusters !nbsp;bidt voor ons, dat Hij , die zooveel groots aannbsp;ons gedaan heeft, ons nu ook verder helpe. Amen.
Uwe geringe Vriendin en Zuster in den Heer jezus Christus,
K. HENRIETTE ÜLFERS,
KISNER.