-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

BERDE JAAELIJKSCH ¥BESLAa

BETKEEEELIJK

DE VERPLEGING EN ’T ONDERWIJS

NEDERLANDSCH GASTHUIS

OOGIIJDERS;

ÜITGEBEAGT IN MEI 1862

P. C. DONDERS.

Met wetenschappelijke bijbladen.

UTRECHT,

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

2242 7847

-ocr page 4- -ocr page 5-

VOOEEEIUGT.

oï®lt;o

Op de wetenschappelijke bijbladen, die dit Verslag vergezellen, is hetzelfde van toepassing als op die der beide vorige jaren. Wederom bevatten zij onderzoekingen, waarvannbsp;de bouwstoffen en waartoe de hulpmiddelen hoofdzakelijknbsp;geleverd zijn door de Instelling. Op nieuw vormen zij eenenbsp;verzameling van ook op andere wijze uitgegeven verhandelingen,nbsp;waarvan de Schrijvers, dankbaar en tot dank verpligtend,nbsp;een zeker aantal exemplaren voor deze bijbladen beschikbaarnbsp;stelden. Ten opzigte der Test-Types van Dr. Snellen moetnbsp;worden opgemerkt, dat het hier gevondene (bl. 291) slechtsnbsp;eene kleine proeve er van levert. Hiervoor bestaat eenenbsp;geldige reden. De letterproeven van Dr. Snellen, waarvannbsp;in ons vorig Verslag reeds werd melding gemaakt, werden,nbsp;namelijk, en wel in vijf talen te gelijk, uitgegeven tennbsp;voordeele van ons Gasthuis, en het hier geleverde mogtnbsp;dus wel tot belangstelling opwekken, — het kleine offer aannbsp;onze Instelling geenszins overbodig maken.

-ocr page 6-

quot;Voor ’t overige heb ik eenvoudig de woorden te herhalen, waarmede het voorberigt van ’t Eerste Jaarlijksch Yerslagnbsp;besloten werd:

„’t Verslag op zich-zelf wordt verzonden aan al de „Bestuurders, Stichters en Begunstigers, en verspreid daar-„enboven onder stad- en landgenooten, — zoo men zichnbsp;„vleit, velen op nieuw ten prikkel, om op eenigerlei wijzenbsp;„zich aan de Instelling te verbinden.

„Van de wetenschappelijke bijbladen daarentegen, in een „beperkt aantal exemplaren voorhanden, moet de toezendingnbsp;„zich bepalen tot de kunstgenooten, en in ’t bijzonder totnbsp;„zoodanigen die van meer dan gewone belangstelling innbsp;„oogheelkunde blijk gaven.

„Mogen zij door dezen welwillend ontvangen worden en „gewaardeerd als eene poging, om de belangrijke stichtingnbsp;„niet slechts aan weldadigheid en onderwijs, maar ook aannbsp;„de ontwikkeling der wetenschap dienstbaar te maken!”

F. C, DONDEES.

-ocr page 7-

INHOUD.

Derde jaarlijksch Verslag, door F. C. Donders .... BIz. I. Statistiek..................« XV.

Wetenschappelijke Bijbladen.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Astigmatismus en cilindrische glazen, door F. C. Donders. „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Geschiedkundig onderzoek omtrent de hypermetropie en

hare gevolgen, door Dr. de Haas.......... . nbsp;nbsp;nbsp;„ 137.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De ligging van het draaipunt van het oog, door F. C.

Donders en D. Dover................ 209.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Onderzoekingen naar den invloed van den leeftyd op de

gezigtsscherpte, door Dr. J. Vroesom de Haan...... 229.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Iriddesis, door Dr. H. Snezden. .........nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 280.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Entropion-naad, door Dr. H. Snellen. .......nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 284.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Test-Types for the determination of the acuteness of vision

by H. Snellen. M. D............• . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 288.

-ocr page 8- -ocr page 9-

DERDE JAARLIJKSCH VERSLAG,

betrekkelijk de verpleging en ’t onderwijs in het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders, van den 1 Januari] 1861nbsp;tot den 1 Januarij 1862, ter vergadering van Bestuurders, gehoudennbsp;den 30 Mei 1862, uitgehragt doornbsp;F. C. Donders, Directeur der Instelling.

Hooggeachte Bestuurders en Afgevaardigden!

Tot de pligten, bij de Statuten den Directeur van het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders opgelegd, behoortnbsp;het uitbrengen van een Jaarlijksch Verslag omtrent denbsp;verpleging der lijders en omtrent het gegeven onderwijs.nbsp;Terwijl ik ten derden male mij kwijt van deze taak, ligtnbsp;de vestiging straks vier jaren achter ons. Met voldoeningnbsp;mogen wij op die jaren terugzien. Zij vormen een tijdperknbsp;van regelmatige ontwikkeling en toenemendeji bloei, ennbsp;schijnen ons te beloven, dat dit tijdperk nog niet geslotennbsp;is. Dit verslag, mijne Heeren! moge daarvan de overtuigingnbsp;bij U vestigen. T Zal tevens U doen zien, w'aardoor de grenzennbsp;voor eene verdere aan de grootere maatschappelijke behoeftenbsp;geëvenredigde ontwikkeling ons zijn getrokken, en het mogenbsp;U, en velen met U, opw'ekken, om die grenzen te helpennbsp;uitbreiden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

-ocr page 10-

II

oogheelkunde.

De twee deeleii, waarin mijn Verslag zich heeft te splitsen, beantwoorden aan de beide doeleinden der instelling: hulpbetoonnbsp;aan minvermogende ooglijders, onderwijs in

Ik vang aan met het eerste: de verpleging. Het aantal der behandelde lijders overtreft weder met eenige weinigennbsp;dat van het vorig jaar: het steeg thans tot 1052. Daarvannbsp;werden 291 in het Gasthuis verpleegd. Het aantal ver-pleegdagen bedroeg 10894, dat is voor lederen lijder gemiddeldnbsp;ruim 37 dagen. Dit aantal leert ons verder, dat gemiddeldnbsp;lederen dag van ’t jaar 30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;beddennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bezet waren. Terwijl slechts

35 tot 40 bedden in T geheel nbsp;nbsp;nbsp;beschikbaar zijn en des winters

het aantal lijders zeer inkrimpt, is dit getal grooter dan men zou verwacht hebben. Daartoe lieeft dan ook bijgedragen,nbsp;dat, even als in 1860 , in de eerste maanden van het jaarnbsp;1861, ivaarover T Verslag loopt, nog een zeker aantal lijders,nbsp;herkomstig uit de gestichten Veenhuizen en Ommerschansinbsp;in een afzonderlijk aangrenzend gebouw werden verpleegd.

De behandelden behoorden weder tot al de Provinciën des Eijks: tot

Priesland.......... 20

Groningen.......... 8

Drenthe........... 34

Overijssel.......... 17

Gelderland. . nbsp;nbsp;nbsp; 125

Utrecht........... 525

Noord-Holland........ 64

Zuid-Hollaud......... 181

Zeeland........... 10

Noord-Braband........ 51

Limburg.......... 1

(Buitenlanders......... 21)

Te nbsp;nbsp;nbsp;zamennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1052

-ocr page 11-

Ill

Van de in de instelling verpleegden waren geboren in:

Friesland...........15

Drenthe...........31

Overijssel...........11

Gelderland...........66

Utrecht............41

Noord-Holland.........19

Zuid-Holland..........80

Zeeland............4

Noord-Brahant.........31

Limburg...........1

(Buitenlanders.........2)

Te zamen......391

In klimmende mate komt, bij deze verdeeling over de onderscheidene gewesten, het Neclerlandsch karakter der instelling aan den dag. Bij ’teerste verslag toch waren slechts 30,nbsp;bij het tweede 46, thans 50 ten honderd van al dé behandeldenbsp;lijders uit andere Provinciën dan Utrecht herkomstig, en, watnbsp;de verpleegden aangaat, daarvan behoorden aanvankelijk denbsp;meesten, gedurende het jaar 1860 nog slechts 18%, en thansnbsp;niet meer dan 14%, dat is naauwelijks V7, tot het gewest,nbsp;waarin de stichting is gevestigd. Voor Zuid-Holland en voornbsp;Gelderland zien wij Utrecht verre onderdoen. Friesland, datnbsp;in 1860 ons slechts 3 lijders ter verpleging zond, vinden wijnbsp;thans vertegenwoordigd door 15. Men ziet hieruit: de voorspelling, bij ’t vorig verslag gedaan, werd allezins bewaarheid.

In de verpleegkosten werd gedeeltelijk te gemoet gekomen:

Voor 134 door de lijders zelven.

„ nbsp;nbsp;nbsp;16 door bijzondere personen.

„ nbsp;nbsp;nbsp;96 door Gemeente- en Armbesturen.

„ nbsp;nbsp;nbsp;38 door ’t Ministerie van Binnenlandsche Zaken.

37 eindelijk werden geheel kosteloos verpleegd.

39Ï nbsp;nbsp;nbsp;'

-ocr page 12-

IV

Het getal kostelooze verpleegdagen bedroeg 1846. De geM'one behandeling, zonder verpleging, geschiedde, volgensnbsp;de Statuten, bij allen kosteloos. Bij dezen steeg het aantalnbsp;consulten tot nagenoeg zes duizend, waarbij ook telkens denbsp;geneesmiddelen en het wijders voor de behandeling be-noodigde gratis werden verstrekt.

De statistiek der behandelde lijders en der gedane operaties vindt hare plaats aan ’t eind van dit verslag. Daaruit blijkt, datnbsp;het aantal operaties van cataract door extractie bedroeg 49,nbsp;dat is 10 meer dan in ^t verleden jaar. Daarenboven werd innbsp;16 gevallen cataract door punctie geopereerd. Iridectomie werdnbsp;weder 85 maal verrigt. Alléén de operaties tegen binnenwaartsnbsp;gekeerde oogleden waren minder talrijk dan ’t jaar te voren.nbsp;Men zal zich herinneren, dat deze alstoen voor 't grootstenbsp;deel werden vereischt bij de uit de gestichten Ommerschansnbsp;en Yeenhuizen verpleegden. Met 1 Januarij 1861 was eennbsp;gedeelte van dezen reeds naar de genoemde gestichtennbsp;teruggekeerd, en, voor zooveel noodig, was bij de meestennbsp;der overgeblevenen de bedoelde operatie ook reeds volbragt.

De resultaten, zoowel van de gedane kunstbewerkingen als van de behandeling in ’t algemeen, waren weder allezins voldoende.nbsp;Verreweg het grootste deel verliet hersteld onze inrigting;nbsp;van de niet herstelden mogten de meesten toch in verbeteringnbsp;van hunnen toestand zich verheugen. Als geheel onherstelbaarnbsp;echter moest altijd ook een betrekkelijk groot aantal nognbsp;worden afgewezen. Treurig is het, zoo dikwijls de overtuigingnbsp;daarbij te moeten uitspreken, dat eene tijdige en wel ingerigtenbsp;behandeling het gezigtsvermogen voor ondergang zou hebbennbsp;behoed, ’t Is mijn voornemen, uit de statistiek der onherstelbarenbsp;blinden dit nader toe te lichten. Welligt zullen mijne beschouwingen, dit onderwerp betreffende, reeds in de wetenschappelijke bijbladen, die dit verslag vergezellen, hare plaats vinden.

-ocr page 13-

In 't verslag, loopende over 't voorgaande jaar, werd in’t bijzonder uwe aandacht gevestigd op de in de gestichtennbsp;Veenhuizen en Ommerschans heerschende oogziekte. Belangrijke maatregelen waren ten dien aanzien genomen, en „metnbsp;voldoening” zoo als ik opmerkte „mogt onze instelling zichnbsp;het voorregt toekennen, den aanstoot daartoe te hebbennbsp;gegeven en de doeltreffende uitvoering te hebben mogelijknbsp;gemaakt.” Al wat daarmede in verband staat blijft reeds uitnbsp;dien hoofde onze bijzondere belangstelling wekken. Ook innbsp;den loop nu van het jaar 1861 heeft onze betrekking totnbsp;de epidemie, die de genoemde gestichten teistert, nietnbsp;opgehouden te bestaan. Vooreerst strekte de verplegingnbsp;van een zeker aantal ooglijders, uit genoemde gestichtennbsp;herkomstig, zich over de eerste maanden van 1861 uit, ennbsp;zoolang ook waren, onder onze leiding, de voor de oogheelkundige dienst in de gestichten bestemde oogartsen alhiernbsp;werkzaam. ISla hun optreden in de gestichten zelve ontvingen wij door hen bij herhaling berigt omtrent den gang dernbsp;oogziekte en de resultaten der verpleging, ’t Is moeijelijk,nbsp;ouder eene bevolking als die der genoemde gestichten, waarnbsp;men van de eene zijde tegen vooroordeel heeft te kampen,nbsp;van de andere door de beschikbare middelen zich beperktnbsp;ziet, het voorgestelde doel reeds terstond volkomen te bereiken.nbsp;Evenwel de rapporten deden allezins voldoende uitkomsten verwachten, en eene herhaalde inspectie in de Gestichten zelve, doornbsp;den Minister van Binnenlandsche Zaken den geneesheer onzernbsp;instelling Dr. Snellen opgedragen, stelde die verwachting nietnbsp;te leur. Wel bleek, dat niet elke wenschelijke verbeteringnbsp;had kunnen worden tot stand gebragt; maar in alle opzigtennbsp;toch leverde reeds de toestand eene gelukkige tegenstellingnbsp;op met de vroegere bevinding. Goede wil daarenboven bestondnbsp;bij allen, en, wat de verkregene uitkomsten betreft, mogt denbsp;Heer Snellen in zijn Eapport verklaren: dat vele lijders hersteld

-ocr page 14-

vt waren, dat, in betrekking tot de bevolking, het aantal verpleegden niet onaanzienlijk was afgenomen, en dat, 't geen vannbsp;bijzonder groote beteekenis is, vooral de intensiteit der ziektenbsp;was gebroken. De noodzakelijkheid van centralisatie der oogheelkundige dienst onder één hoofd, reeds vroeger door onsnbsp;betoogd, deed zich intusschen sterk gevoelen, en met genoegen zullen mijne Toehoorders vernemen, dat, om alvastnbsp;gedeeltelijk daaraan te gemoet te komen, Dr. Snellen onlangsnbsp;tot Inspecteur van de oogheelkulidige dienst in de kolonienbsp;Veenhuizen werd benoemd.

De heerschende granuleuse oogziekte is een geduchte vijand, zich wrekende op wie hem inogt minachten. Meer en meer dringt hij door in de verschillende klassen der maatschappij. Zonder voldoende organisatie der medische politie,nbsp;zal het zeker nimmer gelukken, hieraan paal en perk te stellen.nbsp;Jjevendig sprong de noodzakelijkheid hiervan in T oog, toennbsp;in ’t vorig jaar, door gevaar voor uitbreiding der besmettingnbsp;in onze Koninklijke Marine, de granuleuse oogziekte dreigde tenbsp;worden eene nationale ramp. Alléén door weldoordachte radicalenbsp;maatregelen, reeds vooreen deel terstond bij T binnenvallennbsp;van T Fregat de Evertsen ten uitvoer gelegd, en verder voorgesteld door eene Commissie, waartoe, als Directeur dezer Instelling,nbsp;ik de eer had te behooren, is men aanvankelijk er in geslaagd,nbsp;eene verdere uitbreiding der ziekte bij de Zeemagt te voorkomen.nbsp;Aan wakkere hulp ontbreekt het daarbij niet, en van de hoogenbsp;beteekenis der zaak is de geneeskundige dienst der Marine,nbsp;en in ’t bijzonder de Heer Inspecteur dier dienst, diepnbsp;doordrongen. Daarom durven wij verwachten, dat het doornbsp;onafgebroken toezigt en inspanning zal blijven gelukken, zoonbsp;niet de ziekte uit te roeijen, althans hare verdere uitbreiding tenbsp;stuiten. — Ongetwijfeld ook met het oog ook op die heerschendenbsp;oogziekte, heeft de Minister van Marine zich aan de Eegentennbsp;onzer Instelling gewend, met het verzoek, dat den dirigerenden

-ocr page 15-

VII

Officier van Gezoiidlieid der Koninklijke Marine, den Heer Van Hatteji, de toegang tot de behandeling der lijders en totnbsp;het klinisch onderwijs mogte worden toegestaan, en op denbsp;gereede bewilliging, daartoe verleend, werd genoemde Heernbsp;voor den tijd van 5 maanden te Utrecht gedetacheerd.

Ik ga thans over tot het tweede gedeelte van mijn verslag; het onderwijs. Hieromtrent kan ik kort zijn. Immers wat, dienaangaande in ’t vorig verslag gezegd werd, geldt ook thans. Dezelfdenbsp;lessen, theoretische en klinische, kwamen voor; met on verminderden ijver stond daarbij Dr. Snellen mij ter zijde en gaf een’nbsp;cursus in ophthalmoscopic, benevens operatiën op het lijknbsp;en op oogen van dieren. Gelijke belangstelling viel onsnbsp;beiden ten deel. De Studenten vooreerst onzer Hoogeschoolnbsp;leverden op nieuw ’tbewijs, dat zij de uitnemende gelegenheid,nbsp;hier geopend, om zich in oogheelkunde te bekwamen, op prijsnbsp;stelden. Ook andere kunstgenooten verflaauwden niet in ’t betoon hunner belangstelling. Voorts Officieren van Gezondheidnbsp;van het Leger, zoowel als van de Koninklijke Marine, sommigennbsp;ook, bestemd voor de dienst in Indië, maakten gretig van denbsp;aangeboden gelegenheid gebruik. In ’t bijzonder moet ik hiernbsp;noemen den Officier van Gezondheid l.kl. bij het Oost-Indischenbsp;Leger Dr. Doijeu. Gedurende zijn tweejarig verlof wijddenbsp;hij zicli bij voorkeur aan de oogheelkunde. Aanvankelijknbsp;eenvoudig als leerling zich onder onze toehoorders scharende,nbsp;ontwikkelde hij zich weldra zoodanig als oogarts, dat herhaaldelijk, vooral nadat Dr. Haffmans ons verlaten had, van zijnenbsp;diensten bij de polikliniek met erkentelijkheid werd gebruiknbsp;gemaakt. Ook ’t zuiver wetenschappelijke deel der ophthal-mologie trok hem aan. Met behulp van den ophthalmometernbsp;maakte hij op talrijke oogen, in verschillende meridianen, denbsp;bepaling van den krommingsradius der cornea, gedeeltelijknbsp;opgenoraen in een door mij uitgegeven werk, handelende

-ocr page 16-

viir

over astigmatisme en cilindrische glazen, en overgedrnkt inde wetenschappelijke bijbladen van dit verslag. Op vele oogennbsp;voorts bepaalde hij den hoek tusschen gezigtslijn en hoornvliesas,nbsp;en vereenigde zich met mij tot het vaststellen der liggingnbsp;van het draaipunt in oogen van verschillende refractie, naar eenenbsp;oorsponkelijke methode, — onderzoekingen, die, in de verslagennbsp;en mededeelingen der Koninklijke Academie opgenomen, daaruitnbsp;overgedrnkt worden almede voor de bijbladen van dit verslag.nbsp;Eindelijk stond hij steeds gereed, om de bij die verschillendenbsp;onderzoekingen gebruikte werktuigen en methoden aan allenbsp;belangstellenden, en in ’t bijzonder aan de talrijke vreemden,nbsp;die onze instelling met een korter of langer bezoek vereerden,nbsp;te tooiien en te verklaren, zoodat, ten slotte, wat denbsp;instelling, waaraan hij als Bestuurder zich ook verbond,nbsp;voor hem geweest is, met erkentelijkheid en trouw haar doornbsp;hem werd herschonken. Hij neme daarvoor onzen dank naarnbsp;Indië mede, waar ook onze beste wenschen hem vergezellen.

Zoo als ik vermeldde, heeft, na de verdediging eener belangrijke dissertatie over ^t glaucoma, waaraan de onderscheiding eener Hoogduitsche vertaling te beurt viel, Dr. Hatfmans, onze instelling verlaten, om in ’t gewest zijner geboorte,nbsp;en wel in de stad Roermond, als oogarts op te treden. Ongetwijfeld zal hij daar een’ schoenen en nuttigen werkkringnbsp;voor zich geopend zien. Zijne verdiensten, in ’t vorig verslagnbsp;geschetst, zullen ook bij onze instelling in dankbaar aandenkennbsp;blijven. — Als assistent-interne werd Dr. Hafmans opgevolgdnbsp;door den Med. Candid. Middelburg. Wat aanvankelijk dezennbsp;in kennis en ervaring nog te kort schoot, heeft hij door ijver ennbsp;opgewektheid rijkelijk vergoed, en wij wenschen niets liever,nbsp;dan nog langen tijd hem verbonden te zien aan onzenbsp;instelling, waar zijne diensten meer en meer erkend en gewaardeerd worden. Tegen 15 Augustus zal nog daarenboven

-ocr page 17-

IX

de Heer Hamer in de betrekking van assistent-externe bij de instelling optreden, en welke goede diensten van hemnbsp;zijn te wachten, heeft zijn vroeger verblijf alhier, als toekomstignbsp;oogarts van Veenhuizen, ons geleerd.

Zoo gaan wij, uit het oogpunt van onderwijs en wetenschap, eene schoone periode te gemoet. Ik zeg dit meer nog in 't bijzonder met het oog op ’t besluit van Dr. Snellen,nbsp;om, met opoffering zijner gewone praktijk, uitsluitend zich tenbsp;wijden aan oogheelkunde, en zijne rijke ervaring en erkendenbsp;talenten aan onze instelling, waarbij hij als de geneesheer ennbsp;als docent zal werkzaam zijn, meer onverdeeld dienstbaar tenbsp;maken. In elk opzigt zijn de beste vruchten hiervan tenbsp;wachten. Terwijl de Heer Snellen de dagelijksche dienst zalnbsp;verzorgen, voeg ik bij de betrekking van Directeur die vannbsp;consulerend geneesheer, en zullen de operatiën door ons gezamenlijk worden verrigt. Daarbij zal de verdeeling vannbsp;onderwijs eene kleine wijziging ondergaan, en zoo zal wederzijds de werkkring van ons beiden geregeld en omschrevennbsp;zijn op eene wijze, die den bloei der instelling op denbsp;zekerste wijze waarborgt.

Op eene eigenaardige wijze nog heeft, ook in dit jaar, Dr. Snellen de belangen der stichting, te gelijk met die dernbsp;wetenschap, behartigd. In plaats, namelijk, van willekeurigenbsp;grootten en vormen, schonk hij ons een rationeel systeemnbsp;van letteren, ter bepaling der gezigtsscherpte en der anomaliënnbsp;van refractie, met verklaring tevens der leidende beginselennbsp;in eene reeks van stellingen, — een en ander ten voordeelenbsp;onzer instelling uitgegeven. Wanneer ik naga, met welkenbsp;belangstelling T systeem van Dr. Snellen, ’t vorig jaarnbsp;op het Congres te Heidelberg door mij ontvouwd, door denbsp;aanwezige ophthalmologen werd opgenomen en toegejuicht,nbsp;dan durf ik voorspellen, dat deze aanwinst der wetenschap,nbsp;ook in materiëel opzigt, ten bate onzer instelling zal strekken.

-ocr page 18-

Voornoemd werk van Snellen zal mede eeue plaats vinden in de wetenschappelijke bijbladen van dit verslag, waarin, tennbsp;slotte, zal voorkomen een afdruk der dissertatie van den Heernbsp;De Haas , handelende over de geschiedenis der hypermetropicnbsp;en over ’t verband tnsschen hypermetropie en strabisme,nbsp;naar statistische onderzoekingen, die in onze instelling plaatsnbsp;hadden, ^t Verslag, met zijne bijbladen, zal dus weder eennbsp;matig boekdeel vormen, dat van het streven, om de instelling ook aan de bevordering der wetenschap dienstbaarnbsp;te maken, op nieuw zal kunnen getuigen.

Vroegere pogingen van dien aard vonden veel waardering en hielpen deze inrigting de eervolle plaats verzekeren, dienbsp;wij haar door velen zien toegekend. In 't laatst verloopeunbsp;jaar werd een blijk daarvan gegeven, dat met een enkelnbsp;woord moge worden vermeld.

Ziethier, wat ik bedoel. Twee Oogartsen, te Parijs gevestigd, de Heeren Vauquelin en Latour, verkregen magtiging tot oprigtiiig eener Société i’OpMlialmologie en riepen denbsp;tusschenkomst in van het Pransche Gouvernement, om verschillende Eegerijigen uit te noodigen, afgevaardigden ternbsp;vergadering te zenden. In ’t algemeen werd aan die uit-noodiging voldaan. Uit Oostenrijk, Pruissen, Hannover,nbsp;Rusland, Spanje, Italië en Denemarken verschenen vele ophthal-mologen van erkende verdienste. Nederland werd daarbijnbsp;niet vertegenwoordigd. En toch, mijne Heeren! het werdnbsp;niet vergeten: onder medewerking ook der Coryphaeën vannbsp;Parijs, de Pleeren Sichel en Desmarres, werden de grondslagen gelegd tot eene Societé Üniverselle d’OpMhahmlogie;nbsp;als hoofd-beginsel werd aangenomen, dat jaarlijksche bijeenkomsten zouden worden gehouden in die steden van Europa,nbsp;waar door degelijke instellingen de oogheelkunde wordt vertegenwoordigd ; en — bij het tiental, daartoe aangewezen, neemtnbsp;Utrecht zijne plaats in nevens Berlijn, Brussel, Leipzig, Londen,

-ocr page 19-

XI

Munclien, Parijs, Praag, Turijn, Weenen en Züricli. Op de in September van dit jaar te Parijs te houden eerste vergadering, zal door het lot worden beslist, in welke orde denbsp;genoemde steden de eer zullen hebben, de Societé Universellenbsp;d’ Ophtbalmologie te zien bijeenkomen. Aan de instelling,nbsp;door Uwe medewerking in ’t leven geroepen, zal Utrechtnbsp;deze onderscheiding verschuldigd zijn.

Bij de hier vermelde feiten mag ik ten opzigte van wetenschap en onderwijs geen’ anderen wensch hebben, dannbsp;dat in beide de belangstelling levendig blijve, zoo als zij is.

De hulpmiddelen, daartoe reeds van den aanvang af met onbekrompenheid toegekend, werden dan ook voortdurend naarnbsp;behoeften vermeerderd; de bibliotheek bewees goede diensten;nbsp;het armamentarium is volledig; de optische instrumenten totnbsp;onderzoek zijn in voortrelfelijken toestand, '— en bij dit allesnbsp;heerscht, in overeenstemming met het verlangen der Heerennbsp;Eegenten, die liberale zin, waarbij het onderwijs vruchtennbsp;dragen en de wetenschap gedijen kan. Ik herhaal het, uit ditnbsp;oogpunt heb ik slechts een woord van dankbaarheid te uiten.

Ten opzigte der verpleging daarentegen kon tot dusverre niet aan alles werden voldaan. Eén wensch vooral, bij herhaling reeds uitgesproken, bleef onvervuld. Gij begrijpt, mijnenbsp;Heeren! dat ik ’t oog heb op de nog beperkte kosteloozenbsp;verpleging. Onze instelling beantwoordt te dien aanzien, naarnbsp;liaar vermogen, aan de menschlievende bedoelingen, waarmedenbsp;zij werd in ’t leven geroepen; maar, wij mogen ’t ons nietnbsp;ontveinzen, het is verre van dien, dat zij voldoende in denbsp;betreffende behoefte der maatschappij zou voorzien. Waar tochnbsp;in ons vaderland zijn niet talrijke ooglijders nog te vinden, dienbsp;van hulp zijn verstoken, — velen zelfs, die door eene kunstbewerking het schier verloren gezigtsvermogeu konden herkrijgen!

-ocr page 20-

XII

Onze instelling evenwel kan tot dus verre in den regel zich slechts openen, wanneer, ten deele althans, in de verpleegkostennbsp;wordt voorzien; en het schijnt wel, dat dikwijls Gemeente- ennbsp;Armbesturen niet over de daartoe benoodigde fondsen kunnennbsp;beschikken of, bij het onzekere der uitkomst, aarzelen, zenbsp;beschikbaar te stellen. Door de beperktheid onzer materiëlenbsp;middelen zijn dus grenzen gesteld aan den weldadigennbsp;invloed, die van deze instelling konde en moest uitgaan. Datnbsp;ruimere bijdragen haar toevloeijen, dat hare inkomsten opnbsp;hechtere grondslagen gebouwd zijn dan op die van jaarlijkschenbsp;contributiën, en in gelijke evenredigheid vermeerdert hetnbsp;aantal ongelukkigen, die hun herstel aan onze instelling zullennbsp;te danken hebben!

Hoe trelfend werd, één jaar thans geleden, deze waarheid in ’t licht gesteld door den Voorzitter van het Collegienbsp;van Eegenten, den waardigen Sueeman. De vergadering,nbsp;diep getroffen door den toon zoowel als door dennbsp;inhoud van zijn Verslag, besloot het verzoek tot hem tenbsp;rigten, het in zijnen naam voorgedragene door den druknbsp;openbaar te maken. In ’t belang der instelling stelde zij zichnbsp;de beste uitkomsten daarvan voor, en Süeuman zelf meendenbsp;zich daarmede te mogen vleijen. Maar, werd hij niet teleurgesteld, de uitkomst bleef toch verre beneden zijn verwachten. Dit evenwel beleed hij naauwelijks aan zichnbsp;zelven. Hij roemde zoo gaarne, wat slechts op eenige goedkeuring kon aanspraak maken. Nogtans, hij meende in denbsp;uitkomst niet te mogen berusten. Dat verbood hem zijnenbsp;liefde voor, zijne trouw aan de goede zaak, die hem in zijnnbsp;laatste levensjaar, wat zeg ik, tot op zijn’ laatsten levensdagnbsp;nog vervulde. Hij rigtte een’ merkwaardigen brief aan alle geneeskundigen van Nederland, minder nog, om he.n zelvennbsp;op te wekken, zich persoonlijk aan de instelling te verbinden,nbsp;dan om hunnen invloed te doen gelden op menschenvrieuden.

-ocr page 21-

XUI

meer bijzonder belioorende tot bunnen kring. Hij verheugde zich, bij zoo vele geneeskundigen weerklank te vinden. Zijnbsp;hadden een geldelijk offer veil, om van hunne belangstellingnbsp;te doen blijken; maar 't scheen, alsof zij de gave misten,nbsp;door hun woord meer nog dan door hunne daad der instelling bevorderlijk te zijn.

Zoo gaarne hadde Sueeman zijne pogingen nog een’ tijdlang voortgezet. Kenntlijk had hij ’t zich als levensdoel gesteld,nbsp;zooveel mogelijk de toekomst onzer instelling te verzekeren.nbsp;Dikwijls sprak hij dit uit. ’t Was zijne lievelings-gedachte.nbsp;In den treurigen, half-verlamden toestand van de laatstenbsp;maanden zijns levens, scheen zijne soms gedrukte stemmingnbsp;alléén weder op te helderen bij nieuwe bewijzen van belangstelling, aan onze stichting geschonken. Zóó was hij in zijnenbsp;laatste levensdagen. Maar dezelfde warmte voor deze zaaknbsp;bezielde hem ook reeds van den dag af, dat hij als lid der voor-loopige Commissie optrad. Later als Eegent aanvaardde hij metnbsp;ongekenden ijver het praesidium. Bij de inrigting wns ernbsp;geene bijzonderheid zoo klein, die hij zijner aandacht nietnbsp;waardig keurde, geen punt, waaromtrent hij geene nuttigenbsp;wenken gaf. Zoo leeft zijn geest hier voort in alles wat wijnbsp;om ons zien! Is het vreemd, dat, bij uiterste wilsbeschikking,nbsp;hij ook der instelling, waarvoor hij zooveel sympathie gevoelde,nbsp;nog gedachtig was? Weldoen, in moreelen, maar ook innbsp;materiëelen zin, aan allen, die hem naderden en zijne hulpnbsp;inriepen, — dat was de leus zijns levens; en van wat hijnbsp;niet had weggeschonken wenschte hij, dat,na zijn’ dood nognbsp;een gedeelte aan onze stichting zou worden dienstbaarnbsp;gemaakt. „Kan ook Prof. Donders de klok-schilderij mijnernbsp;collegie-kamer, in het oog-gasthuis gebruiken” zoo vervolgdenbsp;Iiij eigenhandig „dan legateer ik mijn’ ouden hora-roeper aannbsp;deze stichting”, — en deze prijkt thans werkelijk in de hieraannbsp;grenzende collegie-kamer onzer instelling.

-ocr page 22-

Slechts aan één van onze wenscheu had hij, of, laat mij liever zeggen, had zijne bescheidenheid niet voldaan: zijnenbsp;beeldtenis verlangden wij. Mogt ons, die hier hem werkzaamnbsp;zagen schier elk voorwerp tot de dankbaarheid manen, die wijnbsp;hem verschuldigdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijn, dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;beeldtenis moestnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij voortduring

voor allen blijven nbsp;nbsp;nbsp;getuigen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van wat hij voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onzenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;instelling

geweest was. Daarom achten Eegenten zich gelukkig, in hunne pogingen te zijn geslaagd, en TJ 'hier het ernstige,nbsp;maar zachte en edele gelaat te kunnen toonen van den Man,nbsp;die zijne laatstenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;krachtennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wijdde aan dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bloeinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van ons

gasthuis. In de nbsp;nbsp;nbsp;harten van velen hebbennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijnenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weldaden

een onvergankelijk gevoel van dankbaarheid nagelaten, dat zich gaarne uiten wil in daden. Welnu! met overtuigingnbsp;mag ik het uitspreken: door de ontwiMeling dezer instellingnbsp;te ievordereti, kwijt men zich van die dankiaarheid en brengtnbsp;men de schoonste Imlde aan de nagedachtenis van Süerman !

-ocr page 23-

I

I.

STATISTIEK der oogziekten, voorgekomen in het Nederïandsch Gasthuis voor Ooglijders, van den 1 Januarijnbsp;1861 tot den 1 Janaarij 1862.

ZIEKTE-GEV ALLEN.

Conjunctivitis mucipara...........192

Conjunctivitis granulosa...........52

Conjunctivitis purulenta . nbsp;nbsp;nbsp; 8

Ophthalmia purulenta neonatorum........6

Cicatrices conjunctivae............55

Trachoma................69

Xerophthalmia.............. 1

Conjunctivitis et keratitis scrophulosa......83

Keratomalacia..............19

Maculae corneae et leucoma..........200

Pterygium......... ^

Staphyloma corneae.............26

Staphyloma scleroticae anterius et sclerotitis . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21

Cornea conica (staphyloma pellucidum)...... 5

Irido-keratitis...............27

Hypopyon ................ H

-ocr page 24-

XVI

I

Synechia iridis anterior...........66

Iritis acuta.......... 37

Atresia pupillae et synechia posterior (waarbij ook dikwijls aandoeningen van chorioidea en netvlies). . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66

Cataracta senilis.............1

„ nbsp;nbsp;nbsp;congenita.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; /IS?

„ secundaria..........J

„ nbsp;nbsp;nbsp;diabetica.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; .......1

Luxatio lentis.............1

Aphakia (ex operatione)..........12

Obscuratio corporis vitrei.........34

Eetinitis nbsp;nbsp;nbsp;simplex etnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;apoplectica. .......nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16

Hemeralopia...... 6

Chorioiditis..............37

Panophthalmia , nbsp;nbsp;nbsp; 2

Glaucoma.............,20

Amblyopia congestiva...........24

Solutio retinae...... 12

Amblyopia c. papilla atrophica....... . nbsp;nbsp;nbsp;32

Atrophia nbsp;nbsp;nbsp;bulbi............ . nbsp;nbsp;nbsp;33

Neoplasina bulbi............3

Traumata (waaronder 25 met corpora aliena). ... nbsp;nbsp;nbsp;42

Paralysis musculorum acuta..... 8

Strabismus ......... 20

Nystagmus..............11

Entropion..............48

Ectropion..............16

Abscessus palpebrae...........24

Plepharadenitis.............48

Dacryocystitis et obstructio canalis nasalis .... nbsp;nbsp;nbsp;56

Myopia...............144

Hypermetropia.............226

-ocr page 25- -ocr page 26- -ocr page 27-

ASTIGMATI8ME

CILINDRISCHE GLAZEN.

-ocr page 28- -ocr page 29-

ASTIGMATISME

EN

CILINDRISCHE GLAZEN,

F. C. DONDERS.


AMSTERDAM,

C. Q. VAN DEE POST.


1862.


-ocr page 30- -ocr page 31-

AAN

ALBRECI-IT VON GRAEFE,

Wat al gedachten verdringen zich in mij, terwijl ik Uwen naam aan ’t hoofd dezer opdragt terneêrstel.

Het eerst rijzen mij voor den geest de in Londen gesleten dagen, die, onder eene levendige wisselingnbsp;van hetgeen uit hart en geest vrijelijk opwelde, denbsp;ontwikkeling aanschouwden eener vriendschap, waarvan reeds vroeger de kiem in onzen boezem lag besloten. Nog zie ik ons aan den avond van een’ diernbsp;onvergetelijke dagen — zoo rijk aan indrukken hijnbsp;’t gewoel der groote wereldstad! — in gezellig ennbsp;leerrijk onderhoud vereenigd onder ’t gastvrije daknbsp;van WILLIAM BOWMAN of vün andere vrienden, die onsnbsp;lief gebleven zijn.

-ocr page 32- -ocr page 33-

AAN

ALBRECHT VON GRAEEE.

Wat al gedachten verdringen zich in mij^ terwijl ik Uwen naam aan ’t hoofd dezer opdragt terneêrstel.

Het eerst rijzen naij voor den geest de in Londen gesleten dagen, die, onder eene levendige wisselingnbsp;van hetgeen uit hart en geest vrijelijk opwelde, denbsp;ontwikkeling aanschouwden eener vriendschap, waarvan reeds vroeger de kiem in onzen boezem lag besloten. Nog zie ik ons aan den avond van een’ diernbsp;onvergetelijke dagen — zoo rijk aan indrukken hijnbsp;’t gewoel der groote wereldstad! — in gezellig ennbsp;leerrijk onderhoud vereenigd onder ’t gastvrije daknbsp;van WILLIAM BOWMAN of van andere vrienden, die onsnbsp;lief gebleven zijn.

-ocr page 34-

En spoedig reeds na den handdruk, die ons scheidde, treedt Gij op in Uwe Vaderstad, Berlijn,nbsp;en vestigt er, als met eene tooverroede, het middelpunt der oogheelkunde.

Daar opent zich voor U de schitterende loopbaan, die, hij Uwe zeldzame gaven. Uwe onhegrensde liefdenbsp;voor wetenschap en menschheid reeds had doen voorspellen.

Met hoeveel warme sympathie was ik er getuige van!

Priester der kunst, in de verhevenste beteekenis des woords, gevoeldet Gij U gelukkig in de bewustheid, van Uwe beste krachten toe te wijden aannbsp;’theil van ons geslacht.

Ingewijd in strenge wetenschap, toegerust met de gelukkigste waarnemingsgave, omringd en schiernbsp;aangebeden door eene schaar van leerlingen, die nietnbsp;minder den mensch in U liefhadden dan zij dennbsp;Meester in U vereerden, stondt Gij daar als hetnbsp;toonbeeld van den klinischen Leeraar bij uitnemendheid.

Van zulk een snelle en volkomen zegepraal heeft de geschiedenis onzer kunst geen tweede voorbeeldnbsp;aan te wijzen!

5 !

-ocr page 35-

En, eensklaps, terwijl Gij het toppunt van roem hadt bereikt, en de teerste Uwer wenschen der vervulling nabij scheen, vind ik op het krankbed Unbsp;neêrgeworpen, met weemoedig gerigten blik op alnbsp;de scboone illusiën, die Gij gereed waart, voor altijdnbsp;vaarwel te zeggen. Maanden lang scheen de Engelnbsp;des doods te waren om Uwe sponde. Zouden dannbsp;niet wij allen een’ blijden en dankbaren juichtoonnbsp;aanheffen, nu wij U, vrij weder de wieken uil-slaande, als herboren voor ons zien?

In de bladeren, U hierbij aangeboden,. vindt Gij de voortzetting mijner studiën over de refractie vannbsp;het oog, die voortdurend met belangstelling door Unbsp;werden gevolgd.

Zonderling zamentreffen! De eerste uit mijne pen gevloeide woorden werden afgebi'oken door een’nbsp;brief van Uwe band, getuigende van de bange dagen,nbsp;die Gij doorleefdet, maar ook reeds vol van de uitdrukking eener blijde hope op de toekomst. Dienbsp;brief, bij was voor mij als ’t zinnebeeld van eennbsp;nieuw ontluikend leven. Bij ’t schrijven lag hij aannbsp;mijne zijde, en zoo had ik bestendig U voor oogen

-ocr page 36-

en gevoelde mij als bezield door Uwen geest. Daarom heb ik dit werk, hoe luttel diens waarde zij, lief ge-gekregen. Daarom heb ik behoefte gevoeld, het U,nbsp;mijn edele Vriend! op te dragen. Voor mij is onafscheidelijk daaraan verbonden de herinnering dernbsp;dagen, waarin de zachte invloed van den zuidelijkennbsp;hemel U nieuwe en frissche krachten schonk. Unbsp;moge het een flaauw blijk zijn van mijne juichendenbsp;vreugde, en uit den grond mijns harten U den heil-groet brengen bij de lente van Uw nieuwingetredennbsp;leven.

-ocr page 37-

VOOKWOOED.

In dese bladeren toordt gehandeld over eene eigenaardige asymmetrie van 't lichtbrekend stelsel van ’t oog: ik bedoel het verschil in brandpuntsafstand van zijnenbsp;onderscheidene meridianen. Deze anomalie is niet onbekend. De Koninklijke sterrekundige van Greenwich,nbsp;de beroemde airy, ontdekte ze op zijn linker oog en liet,nbsp;tot correctie daarvan, reeds in 1827, een concaaf sphiae-risch-cilindrisch glas slijpen, ’t welk geheel aan het doelnbsp;beantiooordde. Naar aanleiding van dit geval, werd, inzonderheid in Kigeland, van eenige anderen meldingnbsp;gemaakt: Van 't vaste land van Europa kwam slechtsnbsp;één enkel ter onzer kennis.

De medegedeelde gevallen werden van Heene boek aan het andere getrouwelijk overgeleverd, maar beschouwd ennbsp;behandeld als curiosa, te zeldzaam voorkomende, omnbsp;voor de praktijk getcigt te hebben. Deze meening berustte op eene dwaling. Jarenlang heb ik ze gedeeld,nbsp;maar hen er van teruggekomen. Sedert mijne aandachtnbsp;op dit gebrek icerd gerigt, hebben de gevallen zich opnbsp;ongeloofelijke wijze vermenigvuldigd. ’tKwam er slechtsnbsp;op aan, ze te herkennen. Na de verkregene ervaring,nbsp;aarzel ik niet te beweren, dat op honderd lijders, die zichnbsp;hij den oogarts aanmelden, gemiddeld minstens twee zullennbsp;gevonden worden, wier gezigtsscherpte door asymmetrienbsp;van het dioptrisch stelsel geleden heeft en van cilindri-

-ocr page 38-

X nbsp;nbsp;nbsp;VOORWOORD.

sche glazen verbetering mag wachten. Zoo xoordt, tot onze groote voldoening, het gebied der nog duistere am-blgopiën op nieuw aanzienlijk beperkt.

Het onderwerp werd op de in September 1861 te Heidelberg gehouden bjeenkomst door Dr. knapp ternbsp;sprake gebragt. Hj deelde de uitkomsten mede van eenigenbsp;metingen der cornea, door hem in gevallen van asymmetrie volbragt. Ik was in staat, de resultaten mijnernbsp;ervaring daaraan toe te voegen, die, wat de metingennbsp;aangaat, met die van knapp overeenkwamen, en tevensnbsp;melding te maken van de aanzienlijke verbetering der ge-zigtsscherpte, bij aamoending van een cilindrisch glas innbsp;verscheidene gevallen door mij verkregen.

Sedert dien tijd zette ik mijn onderzoek voort. V Was vooral mijn streven, de herkenning en de bepaling vannbsp;den graad der asymmetrie gemakkelijk te maken, en hieropnbsp;de aanwijzing te gronden der in elk bijzonder geval ver-eischte glazen. Ook trachtte ik te zorgen, dat de verschillende soorten van glazen in den ha?idel verkrijgbaarnbsp;wierden, waaromtrent men aan het slot dezer verhandeling het noodige zal vinden aangewezen.

V Onderwerp is een nieuwe zegepraal der wetenschap. Doorgaans slechts geroepen, om de op praktisch gebiednbsp;reeds verkregen uitkomsten te verklaren, treedt zij hiernbsp;zelfstandig op, —¦ aan de praktijk de nederige taak overlatende, hare uitspraken toe te passen en hare vruchtennbsp;zich toe te eigenen.

Die taak heeft de praktjk, van hare zijde, als een' duren pligt te aanvaarden.

DE SCHRIJVER.

-ocr page 39- -ocr page 40- -ocr page 41-

I.

MtHh ojfi lie anomallën tier I'efraclie-

Het lichtbrekend stelsel van ’t normale oog, in den toestand van rust der accommodatie, heeft zijn brandpunt in het netvlies, en wel op de voorvlakte der percipiërende staaf-jes-laag; evenwijdige stralen, van oneindig verwijderde voorwerpen afkomstig, gebroken door de middenstoffen van eennbsp;zoodanig oog, komen juist op de genoemde vlakte tot ver-eeniging. Het verste punt van duidelijk zien ligt dus opnbsp;oneindigen afstand, dat is op de grens van onze behoeften.nbsp;Een oog, dat aan deze voorwaarde beantwoordt, hebbennbsp;wij daarom emmetropisch genoemd.

In twee opzigten kan het oog van dezen idealen toestand afwijken en ametropisch worden.

Het brandpunt van het lichtbrekend stelsel kan vóór, het kan achter de voorvlakte der staafjes laag gelegen zijn. Innbsp;’t eerste geval is het oog bijziende, myopisch, brachymetro-pisch; in ’t laatste geval is het hypermetropisch.

In ’t bijziende oog ligt het verste punt van duidelijk zien op eindigen afstand vóór het oog; in ’t hypermetropischenbsp;ligt dit punt op eindigen afstand achter het oog. Dat is:nbsp;bij ontspanning zijner accommodatie brengt het bijziende oognbsp;in ’t netvlies tot vereeniging stralen, divergerende uit een

-ocr page 42-

punt, vóór het oog gelegen, het hypermetropische stralen, convergerende naar een punt, achter ’t oog gelegen.

Myopie en hypermetropic zijn dus twee aan elkander tegenovergestelde toestanden. Beide ook hebben eenen gemeen-schappelijken grond, hoofdzakelijk te zoeken in eene afwijking van de gewone lengte der gezigtsas: in ’t myopische oog is deze langer, in ’t hypermetropische oog korter dannbsp;in ’t erametropische. Myopie en hypermetropie worden onder den naam van ametropie vereenigd, tegengesteld aannbsp;emmetropie.

De myopie heeft eene hoogere beteekenis verkregen door eene naauwkeurige studie van haar innig verband tot verschillende ziekelijke veranderingen van den fundus oculinbsp;(staphyloma posticum, sclerotico-chorioiditis, atrophie, losscheiding van ’t netvlies, bloeduitstortingen enz.). De hypermetropie, eerst in den laatsten tijd goed begrepen, verdient in hooge mate de aandacht der oogheelkundigen, wijlnbsp;zij aan de meeste vormen van asthenopie en van strabismusnbsp;convergens ten gronde ligt. Indien hieromtrent van sommige zijden twijfel werd geopperd, geschiedde dit alleen,nbsp;omdat men had voorbijgezien, dat hypermetropie door inspanning der accommodatie kan latent (verborgen) zijn. Wordt doornbsp;een inydriaticum het accoinmodatie-verraogen verlamd, zoo isnbsp;alle twijfel opgeheven: zij moet alsdan noodzakelijk manifestnbsp;worden. Men besluit nu tot hypermetropie, wanneer met behulp van positieve, glazen verwijderde voorwerpen scherpernbsp;worden gezien, zoo als myopie, omgekeerd, zich kenmerktnbsp;door toenemende scherpte van 't zien op afstand bij ’t gebruik van negatieve glazen.

De graad van ametropie wordt bepaald uit den brandpuntsafstand der lensen, door welker toevoeging aan het oog de ametropie wordt gecorrigeerd, en het oog dus emmetropischnbsp;wordt. Het dioptrisch vermogen of de sterkte eener leus

-ocr page 43-

is omgekeerd evenredig aan haren brandpuntsafstand F. Het kan dus worden uitgedrukt door—. De waarde van F geven

wij in Parijsche duimen. Noemen wij dus de sterkte van lensennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ enz., zoo beteekent dit, dat zij lensen zijn,

resp. van zes en van acht Parijsche duimen positieven brandpuntsafstand; lensen van -xV» ~ fv lensen, resp. van tien en van twintig Parijsche duimen negatieven brandpuntsafstand.

Deze uitdrukkingswijze brengen wij over op de ametropie. Myopie M beteekent, dat er een glas vereischt w'ordtnbsp;van negen Parijsche duimen negatieven brandpuntsafstand, omnbsp;de myopie te neutraliseren en dus voor emmetropie te doennbsp;plaats maken. Hypermetropie H — j-'j is een graad vannbsp;ametropie, die door eene hulplens van 12 Parijsche duimennbsp;positieven brandpuntsafstand wordt gecorrigeerd.

De ametropie of de gebreken der refractie lossen zich, blijkens het bovenstaande, op in twee tegengestelde toestanden: myopie en hypermetropie. Elk gebrek der refractie behoortnbsp;tot een van deze beide

Intusschen doet zich de omstandigheid voor, dat in de verschillende meridianen van ’t zelfde oog de refractie nietnbsp;gelijk is. In den eenen meridiaan kan hetzelfde oog emme-tropisch, in den anderen ametropisch zijn; in de onderscheidene meridianen kan een verschil in graad en zelfs in vormnbsp;van ametropie voorkomen.

De asymmetrie, waarop genoemd verschil berust, is aan alle oogen eigen. Doorgaans bestaat ze in zoo geringennbsp;graad, dat de gezigtsscherpte er niet w'ezenlijk onder lijdt.nbsp;Maar bij uitzondering wordt ze aanzienlijk en veroorzaaktnbsp;eene aberratie der lichtstralen, die aan de gezigtsscherptenbsp;afbreuk doet.

1*

-ocr page 44-

Deze aberratie kan met den naam van astigmatis?ne bestempeld worden. Zij maakt het onderwerp uit der vol

gende bladen.

Eeiie strenge scheiding tusschen anomaliën der refractie en der accommodatie is noodzakelijk, omdat de begrippen van refractienbsp;en accommodatie in wezen en grond verschillen. De refractie vannbsp;het oog is de lichtbreking in den toestand van rust, de breking,nbsp;die hetdioptrisch stelsel, krachtens zijnen vorm, bezit, onafhankelijknbsp;van spierwerking, onafhankelijk van accommodatie. De accommodatie van het oog berust op de verandering, die de refractienbsp;door willekeurige spierwerking kan ondergaan. De grootste afstandnbsp;van duidelijk zien R beantwoordt aan de rust der accommodatie.nbsp;Waar zij begint, wordt het oog voor kleineren en kleineren afstandnbsp;ingerigt, tot op den kleinsten afstand van duidelijk zien P.

Hieruit blijkt, dat de refractie bepaald wordt door den anatomisch-physischen toestand van ’t dioptrisch stelsel, dat de accommodatie daarentegen afhankelijk is van de physiologisché werking van spieren.

De refractie van het oog is bekend met R; wordt daarenboven P bepaald, dan heeft men alle gegevens, om de accomniodatie-hreedte te kennen. Zij wordt uitgednikt alsnbsp;1 _ 1 1nbsp;r'

In deze formule is A de brandpuntsafstand eener hulplens, die het dioptrisch stelsel, krachtens de accommodatie, in staat is, zichnbsp;toe te voegen. Die hulplens wordt daarbij voorondersteld, zichnbsp;in lucht te bevinden, en haar voorste knooppunt zamen te vallen metnbsp;het voorste knooppunt van ’t dioptrisch stelsel van ’t oog. Daaromnbsp;worden ook de afstanden R en P gemeten, resp. van het verste puntnbsp;r en van het digste punt p van duidelijk zien, tot aan het voorstenbsp;knooppunt van ’t oog, ruim Par. duim achter het hoornvlies gelegen.

In hetzelfde knooppunt wordt voorondersteld, de hulplens geplaatst te zijn, die, zoo als boven werd verklaard, de ametropie corrigeert, zoodat, tot bepaling van den graad van myopie en hyperme-tropie, eveneens van r tot aan het voorste knooppunt wordt gerekend.

-ocr page 45-

Een paar voorbeelden mogen dit toelichten.

Een myopisch oog vinde zijn verste punt van duidelijk zien op oneindigen afstand met een brilglas van - ^, geplaatst op van dennbsp;top van’t hoornvlies, dat is op van hel voorste knooppunt: zijnenbsp;myopie bedraagt dus 1: 6|; dat is : stralen moeten uitgaan van eennbsp;punt, vóór het voorste knooppunt gelegen, om zich op ’t netvliesnbsp;te vereeiiigen; of wel: in genoemd knooppunt moet, om de myopienbsp;te neutraliseren, het voorste knooppunt liggen eener in de luchtnbsp;staande hulplens van - 1 : 6|.

Een hypermetropisch oog vinde zijn verste punt van duidelijk zien op oneindigen afstand met een brilglas — 1: 7|, op van de cornea,nbsp;dat is Y '^óór ’t knooppunt geplaatst; evenwijdige op die lens vallende stralen vereenigen zich dus, het oog weg gedacht, op 7quot; achternbsp;’t knooppunt: bijgevolg, eene lens van i, haar voorste knooppuntnbsp;zamenvallende met ’t voorste knooppunt van ’t lichtbrekend stelselnbsp;van ’t oog, neutraliseert de ametropie, en er bestaat dus H =

De anomaliën der accommodatie bestaan in kramp en paralyse der accommodatie-spieren. Kon presbyopic eene anomalie genoemdnbsp;worden, zij zou insgelijks tot de accommodatie-anomaliën behooren;nbsp;want zij berust op vermindering der accomodatie breedte. Dezenbsp;vermindering evenwel is een normaal ontwikkelings-verschijnscl, ennbsp;gaat hand aan hand met het toenemen der jaren.

Het astigmatisme, waarover wij te handelen hebben, heeft niets gemeen met de accommodatie en hare anomaliën. Wij kunnen dezenbsp;laatste hier dus ter zijde laten. Een verschil van refractie alleennbsp;in de verschillende meridianen van ’t dioptrisoh stelsel, en dus innbsp;den regel een verschillende graad van ametropie in verschillendenbsp;meridianen van hetzelfde oog, kenmerkt het astigmatisme.

Uitvoeriger werden de anomaliën der refractie door mij ter sprake gebragt, in

Nederlandach tijdschrift voor (jeneeshunde, 1). 11, 1868, hl. 465

e. v.

Archiv f. OplMalmologie, herausgegeben von aiitl, donders und von gkaefe, B. IV, VI en VII.

-ocr page 46-

Ametropie en hare gevolgen. Utrecht 1860.

Een overzigt daarvan werd gegeven door Ur. dok, in het Journal de la physiologie de l’homme et des animaux du docteur brown-SÉQDABD, onder den titel; Bes differences individuelles de la refraction de l'oeil.

II.

A^eyratieit van ’t ticht in ’f aigemeen.

Lichtstralen, die, genoegzaam verlengd, naar eene zijde zich allen ontmoeten in één punt, vormen liomocentrisch 1)nbsp;licht: zij hebben een gemeenschappelijk centrum. Homoeeu-trisch is dus het divergerende licht, door een punt van eenignbsp;voorwerp uitgezonden; homocentrisch ook is een bundel evenwijdige lichtstralen, van een op oneindigen afstand gelegennbsp;punt afkomstig. De lichtstralen dus, van eenig voorwerpnbsp;uitgaande en door het hoornvlies opgevangen, vormen kegelsnbsp;van homocentrisch licht. Alleen wanneer de stralen tusschennbsp;het voorwerp en het oog door eenigerlei oorzaak meer ofnbsp;minder van hunnen weg zijn afgeweken, houden de lichtke-gels op, uit homocentrisch licht te bestaan.

In ’t algemeen kan men zeggen, dat homocentrisch licht, aan eene sphaerische vlakte gebroken, homocentrisch blijft:nbsp;dat, namelijk, de stralen achter ’t brekend vlak zich óf weder in één punt vercenigen, óf in eene rigting voortgaan,nbsp;alsof ze allen regtstreeks afkomstig waren uit een punt, vóórnbsp;het brekend vlak gelegen.

De homocentriciteit is echter niet volkomen gebleven. De stralen, namelijk, zijn niet meer volkomen juist op één puntnbsp;gerigt, maar slechts nagenoeg. Aan deze afwijking van denbsp;homocentriciteit geeft men den naam van aberratie; en men

1) LISTING, Beitray zur physiologischen Optik, Gottingen, 1845.

-ocr page 47-

onderscheidt liier twee aherratiën van verschillenden oorsprong: de chroniatiscke en de sphaerisclie. De eerste hangt af vannbsp;den aard van ’t licht, de tweede van den vorm der brekendenbsp;oppervlakte.

De chromatische aberratie is het gevolg van een verschil in breekbaarheid der lichtstralen. Stralen, die, evenwijdignbsp;aan de as van ’t lichtbrekend vlak en tevens op gelijkennbsp;afstand van die as, het sphaerisch vlak treffen, ondergaannbsp;geene aberratie ten gevolge van sphaericiteit, en zouden ooknbsp;volkomen op één punt gerigt blijven, zoo zij allen van gelijken aard waren. Stralen van ongelijken aard daarentegennbsp;vinden hierbij hun brandpunt op de as, op verschillende afstanden van ’t brekend vlak, de violette en blaauwe stralen opnbsp;een’ kleineren, de roode op een’ grooteren. — Deze chromatische aberratie heeft ook noodzakelijk het dioptrisch stelselnbsp;van het oog. Zij doet echter, ouder gewone omstandigheden, naauwelijks afbreuk aan de scherpte van ’t zien 1).nbsp;Wij laten ze verder ter zijde, wijl ze met ons onderwerp innbsp;geen wezenlijk verband staat

Lichtstralen van gelijke golflengte en, als zoodanig, van gelijke breekbaarheid, vormen homogeen licht; het is ooknbsp;van gelijke kleur, en wordt daarom monochromatiscJi genoemd.nbsp;Yallen zoodanige stralen evenwijdig aan en tevens op gelijken afstand van de as van een sphaerisch vlak, dan wordennbsp;ze in gelijke mate van of naar de as gebroken, en blijvennbsp;dus op één punt gerigt: de homocentriciteit is volkomen.nbsp;Treffen zij echter, hoezeer evenwijdig aan de as, het vlak opnbsp;verschillende afstanden van de as, dan houden zij op, zichnbsp;volkomen naar één punt te rigten: hoe verder van de asnbsp;zij het vlak treffen, des te digter bij het vlak snijden zij

1) HELMHOLIZ, Physiologische Optik, in AUgemeine EncyUopaedie der Physik, herausgegeben von gusiav kabsien. Leipzig 1856, 1'Lief, S. 137 u. f.

i

-ocr page 48-

8

de as. Deze afwijking wordt sphaerische. aberratie genoemd: zij is de monoehromatiscJie aberratie (dat is de aberratie vannbsp;stralen van gelijke kleur) bij breking aan een spbaerisch vlak.

Eene monochromatische aberratie heeft ook het dioptrisch stelsel van het oog. Zij is hier zelfs vrij aanzienlijk en innbsp;hoogc mate gecompliceerd. Voor ons doel moet ze wordennbsp;onderscheiden in:

a. nbsp;nbsp;nbsp;eene aberratie, die betrekking heeft tot de stralen, innbsp;een’ en dezelfden meridiaan gebroken.

b. nbsp;nbsp;nbsp;eene aberratie, afhankelijk van het verschil in brandpuntsafstand voor de onderscheidene meridianen vannbsp;het lichtbrekend stelsel.

Over de eerste handelen wij hier slechts in ’t voorbijgaan. De laatste is het onderwerp, dat ons dan verder heeftnbsp;bezig te houden.

a. Vooreerst dan stralen, die vóór het oog in een vlak liggen met de gezigtsas en dus in een’ bepaalden meridiaannbsp;gebroken worden, vereenigen zich niet volkomen in één punt.nbsp;Eeeds het hoornvlies leidt hier tot eenige aberratie, die doornbsp;de lens vermeerderd en op eigenaardige wijze gecompliceerdnbsp;wordt. Wat het hoornvlies aangaat, zijne meridiaan-door-snedeii naderen allen tot ellipsen 1) en geven, als zoodanig,nbsp;betrekkelijk wminig aberratie; maar de excentriciteit der ellipsen is toch te gering, om de aberratie, alvast voor evenwijdigenbsp;stralen, geheel op te heffen. Het bijgevolg reeds eeniger-mate astigmatische licht wordt nu door de lens gebroken.nbsp;Hier wordt de afwijking zoo gecompliceerd en is individueelnbsp;zoo verschillend, dat het te ver zou leiden, daaromtrentnbsp;in bijzonderheden te treden. Het zij genoeg, op te merken,nbsp;dat, vooreerst, de brekingsvlakkeu der lens niet volkomen ge-

1) KNAPP, Dit Krümmung der Hornhaut des menschlichen Auges. Heidelberg 1859, S. 29.

-ocr page 49-

9

ceiitreerd zijn met dat der cornea; dat, vervolgens, de breking in de verschillende, tot een’ en denzelfden meridiaan be-hoorende, sectoren en vezelgroepen der lens niet volkomennbsp;gelijk is, zoo zelfs, dat elke sector een beeldje vormt, nietnbsp;naauwkeurig zamenvallend met dat van den tegenoverstaaii-den; dat, eindelijk, elk beeldje van eiken sector op zich zelfnbsp;reeds zijne aberratie heeft. Van een en ander kan men zichnbsp;overtuigen bij zorgvuldige waarneming der veelvoud-beeldennbsp;van zeer kleine voorwerpen, bij onvolkomen accommodatie 1).

Dit alles bewijst, dat de aberratie ook in een en denzelfden meridiaan uiterst gecompliceerd is. Maar desniettegenstaandenbsp;is zij in den regel betrekkelijk gering. Op den juisten brandpuntsafstand vormt, namelijk, monochromatisch homocentrischnbsp;licht, in denzelfden meridiaan gebroken, een zoo klein, aannbsp;de peripheric zoo flaauw verstrooijingsvlekje, dat het, hoezeer als irradiatie van een lichtpunt zeer merkbaar, ondernbsp;gewone omstandigheden aan de gezigtsscherpte geen afbreuknbsp;doet. Wij mogen dat vlekje dus als een punt beschouwen,nbsp;en de aberratie der stralen voor een en denzelfden meridiaan, die ook niet voor correctie vatbaar is [onregelmatignbsp;astigmalisme), verder verwaarloozen, terwijl wij zullen handelen over

b. de aberratie, als gevolg der ongelijkheid van het diop-trisch stelsel in zijne verschillende meridianen, het regelmatig astigmatisme.

Rev. Dr. whewell heeft, zoo als Mackenzie 3) ons mededeelt, het gebrek, door Aiav voor zijn linker oog beschreven, met dennbsp;naara van astigmatisme bestempeld. Dit woord is afgeleid vannbsp;« priv. en avlyiin, van azl£;M, pungo, en moet uitdrukken, dat stralen,nbsp;uit één punt afkomstig, zich niet weer in één punt vereenigen.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ametropie en hare gevolgen, bl, 108 en volgende.

2) nbsp;nbsp;nbsp;A practical treatise on the diseases of the Eye. London 1854, p. 927.

-ocr page 50-

10

De gelieele inoiiocliromaüsche afwijking in liet oog kan men dus astigmalisme noemen, en die beteekenis heb ik in mijn werkjenbsp;over ametropie daaraan gegeven. In zoo verre nu die afwijkingnbsp;afhangt van een verschil in kromming der onderscheidene meridianen , is dit astigmatisme regelmatig en voor correctie vatbaar.nbsp;In zoo verre daarentegen onregelmatigheden ook van een en dezelfden meridiaan in ’t spel zijn, die, vooral van de lens afhankelijk, tot polyopia uni-ocularis, enz. aanleiding geven, mag hetnbsp;onregelmatig astigmatisme heeten. — In ’t vervolg wordt door ’tnbsp;woord astigmatisme, zonder nadere bepaling gebruikt, regelmatignbsp;astigmatisme verstaan.

III.

Mlegeïmatiif usUgnuttistÈte in ’t nnrmule oog.

Bepaalt men achtereenvolgens ’t verste punt, waarop fijne horizontale en fijne verticale draden of strepen scherp gezien worden, dan verkrijgt men ongelijke afstanden. Verreweg de meeste oogen vinden voor horizontale strepen een’nbsp;korteren afstand dan voor verticale. Hetzelfde verschil herhaalt zich bij bepaling van het digtste punt van duidelijknbsp;zien. — Deze proeven verrigte men met elk oog afzonderlijk.nbsp;Orn afstanden te verkrijgen, die zich op den optometer latennbsp;aflezen, gebruike men, zoo noodig, daarbij eene positievenbsp;lens, zorg dragende, dat hare as met die van ’toog zamenvalle.

Twee draden, die zich in een vlak overkruisen, de een verticaal, de ander horizontaal, worden niet te gelijk scherpnbsp;gezien. Ziet men den horizontalen scherp, dan moet denbsp;verticale, om zich even duidelijk te vertoonen, van ’t oognbsp;verwijderd worden; accommodeert men voor den verticalen,nbsp;dan moet, om gelijke scherpte te verkrijgen, de horizontalenbsp;nader bij ’t oog worden gebragt. Dit verschil handhaaft zichnbsp;bij eiken graad van inspanning der accommodatie.

-ocr page 51-

11

Deze proeven bewijzen, dat de punten der brekende vlakken niet symmetriscli om eeue as zijn geordend. De asymmetrie is van dien aard, dat de brandpuntsafstand in den verticalen meridiaan korter is dan in den horizontalen. Om,nbsp;namelijk, eene verticale streep scherp te zien, moeten denbsp;stralen, die in een horizontaal vlak uit elk punt der lijn divergeren, op het netvlies tot vereeniging gebragt zijn : ’t isnbsp;geen vereischte, dat de in een verticaal vlak divergerendenbsp;ook reeds in één punt zamenkomen, aangezien de in verticale rigting nog bestaande verstrooijingsbeelden elkandernbsp;op de verticale streep bedekken. Omgekeerd, om eenenbsp;horizontale streep scherp te zien, is het alléén noodig, datnbsp;de in een verticaal vlak divergerende lichtstralen in één puntnbsp;zich op ’t netvlies vereenigen. Horizontale strepen nu worden, zoo als wij opmerkten, op korteren afstand scherp geziennbsp;dan verticale: bij gevolg worden in eeir verticaal vlak gelegene stralen, die in den verticalen meridiaan van ’t oog gebroken worden, spoediger tot vereeniging gebragt, dan innbsp;een horizontaal vlak gelegene van gelijke divergentie; en denbsp;verticale metidiaan-doorsnede heeft dus een’ korteren brandpuntsafstand dan de horizontale.

De juistheid dezer beschouwing blijkt verder uit den vorm der verstrooijingsbeelden van een lichtpunt. Bij naauw-keurige accommodatie is het verstrooijingsvlekje zeer kleinnbsp;en nagenoeg rond, terwijl een naderbij gelegen punt innbsp;de breedte, en een meer verwijderd punt in de hoogte uitgerekt schijnt.

De beteekenis van dit verschijnsel moet goed begrepen worden en schijnt daarom eene nadere verklaring te eischen.

Men denke zich de totale afwijking van het licht in het oog voortgebragt door een enkel convex brekend vlak, metnbsp;kleinsten krommingsstraal in den verticalen meridiaan,nbsp;met grootsten krommingsstraal in den horizontalen. Deze

-ocr page 52-

beide zijn dan de hoofd-meridiaiien. Door eene centrale ronde opening fig. 1 vv' hh' valle op dit vlak een stralen-kegel, uitgegaan van een punt, innbsp;de verlenging der gezigtsas gelegen;nbsp;van dezen kegel beschouwen wij alléén de stralen, in het verticale vlaknbsp;vv' en de stralen, in het horizontalenbsp;vlak hh' gelegen, w'aarvan resp. denbsp;punten vv' en hh' de buitenste zijn.nbsp;Na de breking naderen beide tot denbsp;gezigtsas (die loodregt op bet vlaknbsp;gaat), V v' echter sneller dan h h'.nbsp;Vóór de vereeniging liggen zij, op de doorsnede, dus als innbsp;lig. 2 A, en w^aar v v' in één punt zamentrelfeii B, zijn

Fig. 2.

F

v'

h\h'

V

D

V'

hö^,K

V

h h' nog niet tot vereeniging gekomen Daarop vindt men nu achtereenvolgens v v' reeds overkruist, 7i,k' tot elkandernbsp;genaderd 0, D en E; verder h fi in één punt vereenigd ennbsp;V V na de overkruising verder uiteengegaan E; eindelijk beidenbsp;overkruist G. — Het brandpunt van v v’ ligt dus het meestnbsp;naar voren, dat van hh' ’t meest naar achteren op de as.nbsp;De ruimte tusseben deze beide punten, waar stralen van verschillende meridianen zich overkruisen, kan focaal-ruimte {in-tervalle focal of Brcnmtreche van sturm) genoemd worden.

Uit bovenstaande figuren blijkt nu duidelijk, welke opvolgende vormen de doorsnede des lichtkegels zal vertoonen. In ’t midden der focaalruimte D zal bij nagenoeg rond zijn,nbsp;en naar voren door liggende ellipsen C, met' toenemende

-ocr page 53-

13

excentriciteit, in eene horizontale lijn B; naar achteren door staande ellipsen E in eene verticale lijn E overgaan, terwijlnbsp;vóór de focaal-ruimte eene grootere liggende A, achter denbsp;focaal-rnimte eene grootere staande ellips G zal gevondennbsp;worden.

Zoo als wij zagen, beantwoorden hieraan in ’t algemeen de verstrooijingsbeelden van het oog. Zij vinden dus hunnenbsp;verklaring, wanneer het dioptrisch stelsel van het oog aknbsp;een enkel brekend vlak, met verschil van krominingsstraalnbsp;in zijne onderscheidene meridianen, wordt beschouwd, ennbsp;’t zal nader blijken, dat wij daartoe het regt hebben.

Voorts wordt door den vorm der verstrooijingsbeelden, bij breking door een dergelijk vlak, volkomen toegelicht, watnbsp;wij over ’t verschil in duidelijkheidsafstand van strepen vannbsp;verschillende rigting mededeelden. Horizontale en verticalenbsp;strepen, namelijk, worden scherp gezien, wanneer de verstrooijingsbeelden van al de punten der streep resp. horizontale en verticale lijntjes vormen, die elkander op de streepnbsp;bedekken; en dit zal het geval zijn, wanneer resp. begin ennbsp;einde der focaal-ruimte aan de percipiërende netvliesvlaktenbsp;beantwoorden.

Om de voorstelling geraakkelijker te maken , namen wij tot dusverre aan, dat het maximum van kromming met dennbsp;verticalen, het minimum met den horizontalen meridiaannbsp;zamenvalt. Regel is het dan ook, dat zij daaraan nagenoegnbsp;beantwoorden. Maar op dien regel bestaan, bepaaldelijk,nbsp;wanneer het geringe graden van astigmatisme geldt, talrijkenbsp;uitzonderingen. Niet zelden is de afwijking van de gewonenbsp;rigting zeer aanzienlijk; en zelfs komt het voor, dat hetnbsp;krommings-maximum nagenoeg met den horizontalen, hetnbsp;minimum met den verticalen meridiaan zamenvalt. Zoo vondnbsp;het THOMAS yoüno, de ontdekker van ’t astigmatisme, in

-ocr page 54-

14.

zijn eigen oog, en ook mij hebben reeds twee gevallen van dien aard zich voorgedaan.

In ’t algemeen levert bet geene zwarigheid op, de rig-ting der hoofd-meridianen (die van krornmings-inasimum en minimum) te bepalen. In de proeven, boven ten bewijzenbsp;van ’t bestaan van astigmatisme vermeld, ligt bet middelnbsp;daartoe opgesloten. Was men zich zijner accommodatie zoonbsp;volkomen bewust, dat men met juistheid kon aangeven, welkenbsp;f'S’ ¦5-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lijnen van nevenstaande figuur bij

’t maximum, welke bij ’t minimum van gevorderde inspanning geheel scherp worden gezien, dannbsp;zouden daarmede de rigtingen vannbsp;krommingsmaximum en minimumnbsp;bekend zijn. Dat bewustzijn isnbsp;echter zelden zeer naanwkeurig.

Een veel zekerder middel ter beoordeeling vindt men daarom in de rigting, waarin de verstrooijingsbeelden van een lichtpunt zich aan deze en aan gene zijde van den afstand van duidelijk zien uitgerekt vertoonen. Met regtstandig hoofd, het oognbsp;door glazen gebragt tot eene myopie van ongeveer l , brengenbsp;men een lichtpunt (bijv. eene zeer kleine opening in eennbsp;zwart plaatje, naar den hemel of naar den ballon eener lampnbsp;gekeerd) in een horizontaal vlak achtereenvolgens hinmnnbsp;en luiten den afstand van duidelijk zien; het vertoont zichnbsp;bij deze twee standen in tegengestelde rigting verlengd, innbsp;dier voege, dat de langste afmeting bij den eersten stand aannbsp;de rigting van ’t krommingsminimum, die bij den tweedennbsp;stand aan de rigting van ’t krommingsmaximum beantwoordt.

Scherper nog is het resultaat, wanneer men het oog, door een glas (welks as met de gezigtsas moet zamenval-len) ligt myopisch gemaakt (bijv. ^V), '^aar een verwijderdnbsp;lichtpunt (eene kleine ronde naar ’t licht gekeerde opening

-ocr page 55-

15

in een zvvart scherm) laat zien, en nu een negatief glas (bijv. - -jV) er afwisselend voorhoudt en wegneemt. Telkensnbsp;w'ordt dan ’t verstrooijingsbeeld in twee tegengestelde rigtin-gen uitgerekt, — onder toevoeging van - igt;i den meridiaannbsp;van krommings-minimum, zonder die toevoeging in diennbsp;van krommings-maximum. Bij snel heen en weer schuivennbsp;van het glas, worden de beide beelden (door’t nablijven dernbsp;indrukken) aanhoudend en tegelijk gezien, en vertoonen bijnbsp;sommigen dan den vorm van een kruis.

Deze proef is tevens zeer geschikt, om geringe graden van astigmatisme aan te toonen. Volslagen afwezigheid, zoo dienbsp;voorkomt, behoort zeker tot de grootste zeldzaamheden. Twijfelachtig kan het bestaan bij de beschrevene proef soms nognbsp;blijven, wanneer het onregelmatig astigmatisme buitengewoonnbsp;ontwikkeld en de verstrooijingsbeelden dientengevolge zeer gecompliceerd zijn. Maar voor die gevallen ook was eene laternbsp;te beschrijven proef, met behulp van een zw'ak cilindrischnbsp;glas te verrigten, toch telkens beslissend en - bevestigend.

De oorzaak van ’t regelmatig astigmatisme is hoofdzakelijk in de cornea te zoeken. Talrijke metingen hebben bewezen,nbsp;dat de cornea in hare onderscheidene meridianen eenen verschillenden krommingsradius heeft; en w'at voor ’t dioptrischnbsp;stelsel in zijn geheel geldt, dat, namelijk, het krommings-maximum doorgaans ongeveer aan den verticalen meridiaannbsp;beantwoordt, is op de cornea, op zich zelve genomen,nbsp;evenzeer van toepassing. Er staat dus vast, vooreerst, datnbsp;de cornea wegens haren vorm astigmatisme voortbrengt, tennbsp;anderen, dat, w’anneer ook de kristallens invloed heeft, in’tnbsp;algemeen de werking der cornea het overwigt behoudt.

Van de lens hangt het onregelmatig astigmatisme af; aan haar is de polyopia uniocularis, aan haar zijn de stralen dernbsp;verstrooijingsbeelden van een lichtpunt hun’ oorsprong ver-

-ocr page 56-

16

sclmldigd. ’t Eegtstreeksch bewijs wordt daarmede geleverd, dat in den toestand van aphakie, wanneer de lens volkomennbsp;uit het oog verwijderd is, al deze verschijnselen van onregelmatig astigmatisme zijn opgeheven. In talrijke gevallen heb iknbsp;mij hiervan overtuigd. De grenzen der focaal-ruimte, en denbsp;overgangsvormen van ’t verstrooijingsbeeld (fig. 2) worden,nbsp;wanneer aphakie bestaat, met eene juistheid en scherpte aangegeven, die aan de strengste eischen der theorie voldoen.

Intusschen wijzigt de kristallens ook het regelmatig astigmatisme, hetzij krachtens den vorm zijner oppervlakten, hetzij door scheeve ligging. Daarom beantwoordt het regelmatignbsp;astigmatisme van ’t geheele stelsel noch in rigting noch innbsp;graad volkomen aan den vorm van ’t lioornvlies. Een merkwaardig geval zal later vermelding vinden, waarbij een belangrijk astigmatisme der cornea door eene tegengesteldenbsp;werking der lens schier geheel werd opgeheveu. — Omgekeerd, kan ook de kristallens in gelijken zin werken als hetnbsp;hoornvlies en dus het astigmatisme verhoogen.

Eene afwijking, overeenkomende met die van ’t regelmatig astigmatisme, kan worden voortgebragt, door aan eene gewonenbsp;sphaerische lens eene cilindrische toe te voegen ’t Is zeer leerrijk, de hierbij ontstaande verschijnselen op een scherm aanschouwelijk te maken Eene cilindrische brekende vlakte geeftnbsp;afwijking in het vlak, loodregt op de as van den cilinder.nbsp;In vlakken, door de as gelegd, wijken de stralen niet vannbsp;hunne rigting af. Eene positieve cilindrisch geslepene lensnbsp;verzamelt dus evenwijdig hornocentrisch licht in eene lijn,nbsp;welker rigting gelijk is aan die der as van den cilinder.nbsp;Verbindt men nu eene zwakke positieve cilindrische lens zoodanig met eene sterke positieve sphaerische, dat de as dezernbsp;laatste de horizontaal gerigte as van den cilinder onder een’ reg-ten lioek snijdt, dan zullen van oorspronkelijk evenwijdige stralen

-ocr page 57-

17

de in den verticalen meridiaan gelegene door de werking der cilindrische lens convergerende worden, en dus hun ver-eenigingspunt op korteren afstand achter de lens vinden, dannbsp;de in den horizontalen meridiaan invallende stralen, op welker rigting de cilindrische lens zonder invloed bleef. lietnbsp;effect hiervan is, dat, in ’t vereenigingspunt van laatstgenoemde stralen, de reeds overkruiste stralen van den verticalen meridiaan op eene dwarse lijn zullen liggen, en dat,nbsp;omgekeerd, in ’t vereenigingspunt dezer laatste, de nognbsp;niet zamengekoraen stralen van den horizontalen meridiaannbsp;een horizontaal lijntje zullen vormen. Wij verkrijgen dusnbsp;hierbij, even als bij de breking aan een asymmetrischnbsp;vlak, eene focaal-ruimte, begrensd tusschen twee lineaire,nbsp;loodregt op elkander staande verstrooijingsbeelden, terwijlnbsp;voorts, wanneer de stralen door eene centrale ringvormignbsp;begrensde opening op de lensen zijn getreden, de in denbsp;focaal-ruimte gevormde verstrooijingsbeelden met de bovennbsp;ffig. 2) afgebeelde overeenstemmen.

Het astigmatisme, als gevolg eener positieve cilindrische lens, kan door eene tweede van gelijken brandpuntsafstandnbsp;worden opgeheven, hetzij door eene negatieve, welker asnbsp;evenwijdig is aan de eerste, hetzij door eene positieve, welkernbsp;as loodregt op die der eerste staat. Zoo ook kan het astigmatisme van ’t oog door eene cilindrische lens worden gecorrigeerd; en, naar ’t beginsel tot bepaling van den graad dernbsp;refractie-anomaliën, in § 1 vermeld, bepaalt de brandpuntsafstand der hiertoe vereischte cilindrische lens den graad van hetnbsp;astigmatisme: het is omgekeerd evenredig aan den brandpuntsafstand der corrigerende lens, in Parijsche duimen uitgedrukt.

Zoo lang het astigmatisme de gezigtsscherpte niet wezenlijk vermindert, noemen wij het normaal. Abnormaal is het,

2

-ocr page 58-

18

of meer, dan moet

zoodra stoornis intreedt. Bedraagt het het als abnormaal worden aangemerkt.

De asymmetrie van het dioptrisch stelsel van het oog nam het eerst Thomas young 1) bij zich zelven waar. De uitstekende geleerde en natuuronderzoeker, wiens sehitterende verdiensten op ’tnbsp;gebied der physiologisohe optica eerst door helmholtz naar eischnbsp;werden gewaardeerd, was zelf bijziende. Bij ontspanning van hetnbsp;oog, derhalve bij bepaling van ’t verste punt, zag hij op zijn optometer, in horizontale ligging gehouden, de dubbelbeelden van dennbsp;draad zich op 7 duim van ’toog overkruisen, daarentegen op 10nbsp;duim, bij verticale liouding. Dit wijst, bij reductie der engelschenbsp;duimen in Parijsche, een astigmatisme aan van ruim j'j; en het isnbsp;dus vreemd, dat young, zoo als hij zelf verklaart, geene stoornisnbsp;daarvan had ondervonden. De opticus caey, vvien young zijnenbsp;bevinding mededeelde, verklaarde hem, reeds meermalen te hebbennbsp;gevonden, dat bijzienden veel scherper onderscheiden, wanneer denbsp;vereischte glazen in eene bepaalde schuinsclie rigting voor het oognbsp;gehouden werden: hierbij nu kan, althans wanneer sterke glazennbsp;noodig zijn, een zekere graad van astigmatisme worden gecorrigeerd. - Ook young bestudeerde reeds den vorm der verstrooijings-vlekken en beeldde die af. Den grond van het astigmatisme zochtnbsp;hij in de kristallens, wijl het bleef voortbestaan, toen hij zijne corneanbsp;in water dompelde en hare werking door eene convexe lens verving. Een’ scheeven stand der kristallens nam hij daarom alsnbsp;oorzaak .aan, en zelfs meende hij uit de verstrooijingsbeelden vannbsp;een lichtpunt te mogen afleiden, dat ook de beide vlakken zijnernbsp;lens niet gecentreerd waren. — In een tweeledig opzigt leverdenbsp;het oog van yoUNG dus eene uitzondering op: de breking wasnbsp;sterker in den horizontalen dan in den verticalen meridiaan, cnnbsp;de oorzaak lag in de lens.

PICK 2) vond bij zich zelven een astigmatisme van , helm-

1) Philos. Transactions for 1793, Vol, LXXXIIT, p. 1G9, eu Miscellaneous Worts of Ihe late thomas youkg, edited by peacock. London IS.GS, T. 1, p. 20.nbsp;3) Zeilschrijt f. ration. Mcdizin. N. 1'. VJ, S. 83.

-ocr page 59-

19

HOLTZ 1) van nbsp;nbsp;nbsp;BRÜECKE, naar ik meen, kon cr geen hoegenaamd waarnemen. Op mijn regter oog bedraagt lietnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op

mijn linker De meeste scherp ziende oogen hebben niet meer dan tot Dj. Bedraagt het meer, dan wordt onder sommige omstandigheden (verg. de volgende §) het gezigtsvermogen reeds gestoord.

De theorie der breking aan asymmetrische vlakken is reeds voor vele jaren door stüem 3) ontwikkeld. Hij toonde aan, dat, wanneernbsp;op een zeer klein ringvormig begrensd stuk (tig. 4, o) eener

l'’ig. 4. bolle asymmetrische vlakte een homocentrische lichtbundel valt, deze na de breking niet homo-centrisch blijft, maar dat de gebroken stralenbundel wordt ingehuld door eene zekere wind-scheef oppervlak (surface gauche), dat, behalve doornbsp;de kleine opening o, begrensd wordt door tweenbsp;zich in de ruimte overkruisende regte lijnen hli'nbsp;en »»', die niet in ’t zelfde vlak liggen: wordtnbsp;Jih' in ’t vlak der figuur gedacht, zoo is vv'nbsp;als de projectie eener loodregt daarop staandenbsp;lijn te beschouwen De ruimte tusschen hJi' ennbsp;vv' is de focaal-ruimte [intermlle focal, Bremi-strecJce van stürm).

Boven hebben wij opgemerkt, dat de vormen der verstrooijingsbeelden van het dioptrisch stelsel van ’t oog in ’t algemeen beantwoorden aannbsp;hetgeen bovenstaande theorie eischen zou, behoudens eigenaardigenbsp;complicatiën. Er dient nader te worden onderzocht, waarin denbsp;asymmetrie van dat stelsel, bestaat.

Vooreerst dan, de cornea is asymmetrisch. Zij kan, zoo ais talrijke metingen bewijzen, beschouwd worden als het top-segment eenernbsp;ellipsoïde met drie ongelijke assen De lange as beantwoordt aannbsp;de gezigtsas; de beide korte assen liggen in den regel nagenoeg

1) Physio}, Optik. 1. e. p. lé.t.

3) Comptes rendus de l’Académie des sciences de Paris. T. XX,p. 554, 761, 1238, eu poggendoeff’s Annalen, B. 65, 116. Verg. hck, Mediz.nbsp;Phjsik, S. 327, waaraan boveiistaandG figuur ontleend is.

3*

-ocr page 60-

20

horizontaal en verticaal. Alle meridiaan’doorsneden, door de lange as gelegd , zijn nagenoeg ellipsen, maar van ongelijke excentriciteit en van ongelijken krommingsstraal 1). Maximum en minimumnbsp;van krommingsstraal beantwoorden aan de hoofdsneden, die doornbsp;de lange as en eene der korte assen gevoerd zijn, 't maximumnbsp;doorgaans aan de horizontale, ’t minimum aan de verticale hoofdsnede. Op een dergelijk ellipsoid nu is de theorie van sTUfiMnbsp;toepasselijk. Dat daarbij eene focaal-ruimte ontstaat, en welkennbsp;vorm bare loodregte doorsneden hebben, werd boven aanschouwelijknbsp;voorgesteld. Wij meenen hier nog eene nadere ontwikkeling daarvan, naar hfj.mhoi.tz, te moeten opnemen. In tig. 5, zij de lijn

Fig. 5.

5t (1

(j 1) eene as der ellipsoïde, in welker verlenging bij p het lichtpunt zich bevindt. Het vlak der teekening zij eene lioofdsxxeAe der ellipsoide, zoodat nog eene tweede as g Ji in dit vlak ligt.nbsp;De normalen van alle punten van een ellipsoidische vlak, dienbsp;door eene hoofdsnede getroffen worden, liggen insgelijks in denbsp;hoofdsnede der ellipsoide. En aangezien een gebroken straal innbsp;het vlak blijft, waarin hij lag met de normaal, zoo blijven stralen,nbsp;invallende in eene hoofdsnede, ook na die breking in de hoofdsnede. Wanneer dus uit p een straal op het punt c valt, zoo blijftnbsp;de gebrokene straal in het vlak der teekening (waarin de straal ennbsp;de loodlijn da liggen) en snijdt de as bg in een barer jjunten q. Denbsp;gebroken straal wordt daarbij nader bepaald door de voorvvaarde, datnbsp;sin a c q — n sin p c d.

-ocr page 61-

o 1

A/ 1

zijn moet, waarbij n de lichtbrekingscoëfficient beteekeiit. Deze voorwaarde is dezelfde als voor symmetrische of rotatie-vlakken.nbsp;De nagenoeg loodregt bij h opvallende stralen hebben dus een gemeenschappelijk vereenigingspunt op de as, welks afstand van dennbsp;krommiugsstraal r der kromme lijn h cli b afhangt. Ligt /;nbsp;op oneindigen afstand, zoo is de achterste brandpuntsafstand voornbsp;de gegevene hoofdsnode

«. v'

T

Voor de stralen, die, van ^ uitgaande, in de andere hoofdsnedc verloopen, die door h q en de derde as gelegd is, verhoudt zichnbsp;alles op dezelfde wijze; alleen heeft de krommiogsstraal in den topnbsp;van het vlak eene andere waarde r’, en de brandpuntsafstand innbsp;deze tweede hoofdsnede is

Fquot;:

De straal p q wordt dus door de stralen, die in het vlak der teekening onraiddellijk daaraan grenzen, in een punt, bijv. in q,nbsp;gesneden; daarentegen door de stralen, die in een loodregt opnbsp;het vlak der teekening gelegen vlak daaraan grenzen, niet in hetzelfde punt q, maar in eene andere punt, bijv. in s.

Het is nu duidelijk, dat, in het punt q der as, de stralen, liggende in een vlak, loodregt op de teekening, nog eene lineairenbsp;uitbreiding hebben in dat vlak; dat daarentegen de stralen, liggende in het vlak der teekening en zich vereenigende in q, in hetnbsp;punt s der as gekomen, weder eene lineaire uitbreiding hebben verkregen ; in j en s liggen aldus de grenzen der focaal-ruimte. — Uitnbsp;de aanschouwelijke voorstelling, boven gegeven, kon dit alles reedsnbsp;worden opgemaakt. Maar nu eerst wordt het duidelijk, wat bovennbsp;opzettelijk werd ter zijde gelaten, dat bij deze beschouwing alléénnbsp;de stralen, zameuvallende mat de twee hoofdsneden der ongelijkas-sige ellipsoïde, zijn opgenomen. Alléén toch in deze hoofdsnedennbsp;gaan de normalen door de hoofdas; in alle andere meridiaan-door-sneden liggen de normalen buiten de as, worden, bijgevolg, de invallende stralen niet in een vlak gebroken, waarin de hoofdas ligt, en

-ocr page 62-

Fig. 6.


-A'

IV

/i-

-A'

\a

22

snijden de stralen ach dus ook niet in een punt der as. — ’t Blijkt hieruit, dat wij ons niet mogen voorstellen, dat in de focaal-ruimte eene rijnbsp;van brandpunten op de as zou liggen.nbsp;Dit geldt slechts voor ’f begin en eindenbsp;dier ruimte. De bundel is, zoo alsnbsp;STUKM leerde, besloten in een wind-scheef vlak, en daarbij juist snijden al de in de verschillende meridianen gebroken stralen zich in denbsp;overkruiste lijnen, die begin en eindenbsp;der focaal-ruimte begrenzen, en komen de vroeger beschrevene overgangsvormen van de doorsneden desnbsp;lichtbundels in de focaal-ruimte totnbsp;stand. (Omtrent de theorie zie verdernbsp;S'J'URM , 1. c.).

De vorm der cornea doet verwachten, dat zij op zich zelve een astig-matisme moet voortbrengen, geheel overeenkomende met het hier beschrevene. Bij onderzoek heb ik dit bewaarheid gevonden. Ik heb daartoenbsp;gevallen gekozen, waarin, bij cataractanbsp;congenita, de lens door talrijke punc-tiëu volkomen tot oplossing was ge-bragt (zoodat van eene vormverandering der cornea ten gevolge dernbsp;kunstbewerking geene sprake konnbsp;zijn), en waarbij de pupil goednbsp;rond gebleven was. Zonder uitzondering werden door deze oogen denbsp;grenzen der focaal-ruimte als dunnenbsp;lijnen , en dc vormveranderingen

-ocr page 63-

23


der verstrooijingsbeolden, overeenkomstig de theorie, regt scherp aangegeven. Uit de rigting der lijnen, waardoor de focaal-ruimtenbsp;begrensd was, waren maximum en minimum van kromming dernbsp;cornea onmiddellijk af te leiden: Fig. 6 wijst die rigting aan,nbsp;gevonden in gevallen van aphakie •bij jeugdige voorwerpen; D be-teekent een regter, S een linker oog; lih' is ’t verstrooijingsbceldnbsp;aan de voorste, v v' aan de achterste grens der focaal-ruimte. ’t Blijktnbsp;hieruit, dat slechts éénmaal (IX) de kroramingsstraal in den vertica-len meridiaan grooter was dan die in den horizontalen . éénmaal,nbsp;terwijl Ith' en vv' beide een’ hoek van ongeveer 45° vormen, daaraannbsp;nagenoeg gelijk moest zijn (VIII), terwijl in dc 7 overige gevallen denbsp;verticale meridiaan blijkbaar een’ kleineren krommingsradius had,nbsp;4 malen zelfs nagenoeg met den kleinsten zamenviel.

Tot gelijke uitkomst leidden de met behulp van den ophthalmometer gevondene krommingsstralen der cornea in een horizontaal en in een verticaal vlak, door de gezigtslijn gevoerd. Men raadplege onderstaande tabel.

AVaar- hor. nbsp;nbsp;nbsp;verl. Fquot; hor. Fquot; vertic.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;As

in Par. duimen. nbsp;nbsp;nbsp;— 1 :


1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

H

12

13

14

15

16


7.74 8.20nbsp;8.34nbsp;7.23nbsp;8.27nbsp;7.73nbsp;8.15nbsp;8.08nbsp;8.02nbsp;7.42nbsp;7.49nbsp;7.49nbsp;7.84

7.75 7.60nbsp;7.55


verl.

ram.

7.74

8.12

8.19

7.23

8.30 7.69nbsp;7.94nbsp;7.81nbsp;7.92

7.30 7.51

7.45

7.46 7.33nbsp;7.53nbsp;7.60


1.1356

1.2031

1.2237

1.0608

1.2134

1.1342

1.1958

1.1855

1.1767

1.0887

1.0987

1.0987

1.1503

1.1371

1,1151

1.1078


1.1356

1.1914

1.2107

1.0608

1.2178

1.1283

1.1650

1.1457

1.1626

1.0711

1.1019

1.0931

1.0946

1.0755

1.1048

1.1151


88

85

cc

- nbsp;nbsp;nbsp;250nbsp;160

34

29

76

50

- nbsp;nbsp;nbsp;280nbsp;160

16.9

14.9 89

- 127


-ocr page 64-

24

16

/

7.80

7.91

1.1445

1.1605

- 62

17

CM 1

8.07

8.26

1.1840

1.2120

- 40

18

Ph I lt; {

7.23

7.385

1.0608

1.0835

- 38

19

^ i

W 1

7.22

7.08

1.0593

1.0388

40

20

f

7.74

7.71

•1.1356

1.1313

220

In de tweede kolom zijn de voor ’t horizontale, in de derde de voor ’t verticale vlak gevondene krommingsstralen opgeteekend,nbsp;uitgedrukt in mm.; in de vierde en vijfde kolom zijn de achterstenbsp;brandpuntsafstanden Fquot; der cornea in de beide vlakken opgenomen, berekend naar de formule

Fquot; —__” ^

n — I

waarbij n = 1.3365 is aangenomen. Zij zijn in Parijsche duimen uitgedriikt, en daaruit is, naar de formule

ƒquot;_ï”'

de brandpuntsafstand berekend eeiier cilindrische lens, die, aan den horizontalen meridiaan toegevoegd, in dezen het achterstenbsp;brandpunt zou doen zamenvallen met het brandpunt vo'or dennbsp;verticalen meridiaan. In deze formule is F' (=F'':») de voorstenbsp;brandpuntsafstand van ’t hoornvlies in het horizontale vlak, /quot; denbsp;achterste brandpuntsafstand in het verticale vlak, ƒ' de afstandnbsp;van het hoornvliesvlak tot een punt op de as, waarop de stralennbsp;in een horizontaal vlak moeten gerigt zijn, om hun vereenigings-punt te vinden in het brandpunt van het verticale vlak. Is denbsp;krommingsradius in het horizontale vlak grooter dan in het verticale, dan is /quot; lt; Fquot;, en dus ƒ' negatief, ’t geen beteekent,nbsp;dat de stralen moeten convergeren naar een punt, achter denbsp;cornea gelegen, en dat de cilindrische lens dus eene positievenbsp;zijn moet. Is de krommingsradius in het verticale vlak grooter,nbsp;dan heeft het omgekeerde plaats, en de cilindrische lens moet innbsp;dit geval negatief zijn. Is dus ƒ' negatief, dan is eene positievenbsp;lens noodig en omgekeerd. Het negatieve teeken in de tabel isnbsp;geplaatst, waar eene negatieve lens noodig was. Overigens vindt

-ocr page 65-

35

men bij dc berekening, dat (de lens onmiddellijk aan de cornea gedacht) eene negatieve, die den brandpuntsafstand der sterkstenbsp;kromming in dien der zwakste zal veranderen, gelijken brandpuntsafstand hebben moet, als eene positieve, die het omgekeerde vermag.

Uit de tabel blijkt vooreerst, dat, onder de 15 gevallen, door ons onderzocht, slechts 3 malen in het horizontale vlak een kleinere radius werd gevonden dan in ’t verticale, en dat daarbijnbsp;lelkcns het verschil buitengewoon gering was. Onder de 5 gevallen van KNAPP (de B laatste) daarentegen komen er niet mindernbsp;dan 3 voor, waarin het horizontale vlak een’ kleineren krommings-straal heeft dan ’t verticale. Ik schrijf dit aan een toeval toe, tenbsp;meer, wijl wij nog een grooter aantal hoornvliezen gemeten hebben,nbsp;waaronder, zoo als ik mij herinner (de aanteekeningen gingen toevallig verloren), er naauwelijks enkelen waren, met kleinerennbsp;radius in ’t horizontale vlak.

Wat de bijzondere gevallen aangaat, ziet men, dat op 20 gevallen slechts 5 malen het astiginatisme der cornea meer dan bedroeg,nbsp;dat wil zeggen, dat tot compensatie van ’t verschil van brandpuntsafstand in ’t verticale en horizontale vlak eene cilindrische lensnbsp;van minder dan 40 duim brandpuntsafstand werd vereischt. Innbsp;den regel was ’t astigmalisme veel geringer. Daarbij valt nog opnbsp;te merken, dat n^. 14, met een astigmalisme der cornea van gt;nbsp;aanzienlijk verminderde gezigtsscherpte had, door een cilindrischnbsp;glas voor verbetering vatbaar, en dat dit welligt ook bij sommigenbsp;anderen ’t geval was. No. 13, het linker oog van denzelfden persoon, waartoe n®. 14 behoort, is het merkwaardige oog, waarin,nbsp;bij veel nstigmatisme der cornea, het geheele stelsel (wegens compensatie door de lens) slechts een’ geringen graad vertoonde, die aannbsp;de gezigtsscherpte geen afbreuk deed.

In ’t algemeen leeren overigens de verkregene uitkomsten, dat het astigmatisrae der cornea niet veel van dat van ’t geheelenbsp;stelsel afwijkt, en dat bij beide het krommingsmaximum veel zeldzamer in den horizontalen dan in den verticalen meridiaan wordtnbsp;gevonden.

-ocr page 66-

26

Eeiie poging, om, voor ioder oog in ’t bijzonder, bet astigraatiame, uit het hoornvlies voortvloeijendc, met het totale astigmatismcnbsp;van ’t dioptrisch stelsel te vergelijken, heb ik voor deze gevallennbsp;nagelaten. Ik kon daarvan geene bruikbare uitkomst verwachten.nbsp;Om, namelijk, uit het gevonden verschil te kunnen afleiden, welknbsp;astigmatisme de kristallens bezit, zouden de krommingsstralen innbsp;de hoorhvliesas, en wel in de meridianen van maximum en minimum, moeten zijn bekend geweest, Wel is waar, wijken de krommingsstralen in de gezigtslijn weinig af van die in de hoornvliesas 1),nbsp;en zijn de hoofdmeridianen doorgaans nagenoeg horizontaal ennbsp;verticaal, zoodat men in ’t algemeen uit de gedane metingen kannbsp;beoordeelen, hoeveel astigmatisme uit de asymmetrie van ’t hoornvlies voortvloeit; maar de afwijking is zeker toch te groot, om hetnbsp;cjeringe astigmatisme der kristallens (als verschil tusschen hetnbsp;totale en het voor de cornea gevondene) door aftrelcking te mogennbsp;bepalen.'

Eene tweede oorzaak van astigmatisme is scheeve ligging van het brekingsvlak. Als zoodanig komt ook het hoornvlies in aanmerking. De gezigtslijn, namelijk, valt niet zamen met de hoornvliesas: dat is, de beelden, iu de gele vlek gevormd, de beeldennbsp;dus van het directe zien, zijn die van voorwerpen ter zijde dernbsp;hoornvliesas gelegen. Gemiddeld bedraagt de hoek, dien de gezigtslijn (de hoofdrigtingslijn, die het vereenigde knooppunt snijdtnbsp;en beeld en direct geziene voorwerp verbindt) in ’t horizontalenbsp;vlak met de hoornvliesas maakt, ongeveer 6°, en is, zoo alsnbsp;talrijke metingen, gemeenschappelijk met Dr. DOiJEii verrigt, mijnbsp;geleerd hebben, grooter bij hypermetropen, kleiner bij myopeu.nbsp;Bij de laatste kan hij = 0 en zelfs negatief worden: dat is, denbsp;gezigtslijn kan het hoornvlies, in plaats van aan de binnenzijde,nbsp;aan de buitenzijde zijner as snijden. In ’t algemeen is intnsschennbsp;de hoek te klein, om een’ merkbaren invloed op ’t astigmatismenbsp;uit te oefenen. In de gevallen van aphakie beantwoordden dannbsp;ook de verstrooijingsbeelden voor een lichtpunt geheel aan die

1) Verg KNAl’i’, 1. c.

-ocr page 67-

27

van cleii top eener ongelijkassigc ellipsoiile, terwijl cle bekende koraeet-vorm der verstrooijingsbeelden van een buiten de as gelegen lichtpunt geheel ontbraken.

Zoo gemakkelijk het is, den vorm van ’t hoornvlies met voldoende naaiiwkeurigheid te bepalen, zooveel bezwaren levert het op, in ’t levend oog eene juiste kennis van den vorm van denbsp;krommingsvlakkeu der kristallens te verkrijgen. De waarschijnlijkenbsp;fouten zijn zoo groot. dat er niet aan te denken is, regtstreeksnbsp;te bepalen, of die vlakken al dan niet symmetrisch zijn. In hoever zij gecentreerd mogen heetcn, kan daarentegen uit de retiexic-beelden wel ongeveer worden afgeleid. Nu leert het astigmatismenbsp;van ’t geheele stelsel, vergeleken met dat van ’t hoornvlies, datnbsp;de lens daarop niet zonder invloed is. Hare werking is, zooalsnbsp;wij opmerkten (§ 3), hoogst onregelmatig: duizenderlei individuelenbsp;afwijkingen komen in dit opzigt voor. Maar, afgezien hiervan, wijzigtnbsp;de lens den graad van regelmatig astigmatisme (n». 13 der tabel,nbsp;en vele gevallen van Imogen graad van astigmatisme bewijzen het),nbsp;en het is de vraag, hoe zij dit vermag. Tweeërlei kan hier wedernbsp;in aanmerking komen. Vooreerst de vorm der krommingsvlakken;nbsp;deze zouden zeer wel ongel ij kassige ellipsoïden kunnen zijn, waarvan maximum en minimum niet met die der cornea zouden behoeven zamen te vallen; hieromtrent is echter niets met zekerheidnbsp;bekend. Ten anderen, zou scheeve stand der lens een’ overeen-komstigen invloed hebben. Dat die invloed soms bestaat, althansnbsp;bij hoogere graden van astigmatisme, is, zoo als later blijken zal,nbsp;regtstreeks bewezen. En dat hij zich in de kristal-lensen mijner oogennbsp;doet gelden, daarvan heeft de studie der verstrooijingsbeelden van eennbsp;lichtpunt mij overtuigd : vóór en achter het middelste gedeelte dernbsp;focaal-ruimte heeft de doorsnede van den stralenbundel, van eennbsp;lichtpunt afkomstig, juist zoodanig uiteenloopende vormen, als mennbsp;bij scheeven stand eener lens op een scherm kan waarnemen; ennbsp;hiermede staat in verband, dat het oog, bij reductie voor een tenbsp;nabij gelegen punt (niet door accommodatie, maar door lensen,nbsp;zoodat de pupil in beide gevallen gelijke middellijn behoudt), veelnbsp;scherper ziet, dun bij reductie voor een te veel verwijderd punt:

-ocr page 68-

28

in ’teerste geval, hoezeer het verstrooijingsbeeld zich uitbreide, blijven vele stralen nog langen tijd eene veel hellere kern vormen.nbsp;Ik twijfel niet, of iets soortgelijks zullen ook anderen bij naanw-lettend onderzoek waarnemen.

De slotsom blijft intusschen, dat het regelmatig astigmatisme in den regel van het hoornvlies afhangt, dat dit do.or de lens vvelnbsp;gecompliceerd en gewijzigd wordt, maar, in weerwil hiervan, zoonbsp;wel in graad als in rigting het overwigt behoudt

Leerrijk zou het zijn, stralen, door den top eener ellipsoide met drie ongtdijke assen gebroken, op een scherm te kunnen opvangen.nbsp;Daar het geen rotatie-ligchaam is, zal die vorm intusschen welnbsp;naauwelijks te slijpen zijn. Maar, zooals wij zagen, kan men nagenoeg hetzelfde verkrijgen, wanneer men met eene gewone sphae-rische lens eene cilindrische van veel grooteren brandpuntsafstandnbsp;verbindt. Deze lensen kan men vereenigen in een’ korten cilinder.nbsp;Het licht late men ’t eerst vallen op de symmetrische sphaerischenbsp;lens, die door een diaphragma met ronde opening van de cilindrische gescheiden is. Als cilindrische gebruike men eene combinatienbsp;van twee plan-cilindrische lensen, eene positieve en eene negatievenbsp;van gelijken brandpuntsafstand, waarvan de eene om de as vannbsp;den koker draaijen kan; men verkrijgt zoodoende de werking eenernbsp;enkele cilindrische lens, welker astigmatisch vermogen rr 0 is,nbsp;wanneer de assen der cilindrische kroramingsvlakken evenwijdig zijn,nbsp;en bij draaijing tot 90*^ allengs stijgt tot dat der som van de beidenbsp;lensen. Verbindt men deze combinatie met eene sphaerische lens,nbsp;zoo kan men haar al die graden van astigmatisme mededeelen.nbsp;’t Blijkt dan, bij proefneming, dat de focaal-ruimte des te grooter,nbsp;de lijnen, die haar begrenzen, des te langer en de doorsnedennbsp;des lichtbundels in het verloop der focaal-ruimte des te grooternbsp;worden, hoe sterker de cilindrische lens is, dat is, hoe grooternbsp;het astigmatisme wordt. Is het klein, dan verkrijgt men in de focaal-ruimte nog vrij goede beelden, die, naarmate het grooter wordt,nbsp;meer en meer voor diffuse plaats maken.

STUR.vi beweerde, dat de focaal-ruimte, die ’t gevolg is der asymmetrie, elke accommodatie van ’t oog voor verschillende afstan-

-ocr page 69-

29

den zou overbodig maken. Die bewering behoeft thans geene weerlegging meer. Mare onbondbaarlieid springt in ’toog, wanneer men bedenkt, dat de focaal-riiimte voor ’t dioptrisch stelsel vannbsp;’t oog veel te gering zou zijn, om het gelieele accommodatie-gebied in zich te bevatten, en dat, ware ze lang genoeg, denbsp;scherpte van ’t gezigtsvermogen door de groote verstrooijings-beelden aanmerkelijk zou lijden , zooals bij een’ boogen grand vannbsp;astigmatisrae werkelijk het geval is. Maar in zooverre ligt er eenenbsp;waarheid in de voorstelling van stübm, dat voorwerpen, welkernbsp;afstand van ’t oog zoo weinig verschilt, dat hunne focaal-ruimtennbsp;nog in elkander vallen, zich nagenoeg even duidelijk vertonnen.nbsp;De accommodatie-lijn van czEhmack, die ten onregte met de lengtenbsp;der staafjes werd in verband gebragt, is daarvan afhankelijk; zijnbsp;berust op de asymmetrie van het brekend stelsel van ’t oog en isnbsp;eene functie van de lengte der focaal-ruimte.

Als effect der asymmetrie teekenden wij op, dat het achterste brandpunt in den meridiaan van grootste kromming het minst, innbsp;dien van kleinste kromming het meest van de cornea verwijderdnbsp;is. Klaarblijkelijk beantwoordt hieraan een verschil in liggingnbsp;van al de cardinale punten. Bij de hooge graden van astigmatismenbsp;komen wij op dit feit en zijne gevolgen voor het zien terug.

IV.

Stoornissen en rersetiijnselen hij hooge groiten van astigtnatisine»

Wij hebben gezien, dat een zekere graad van regelmatig astigmatisme aan alle oogen toekomt, en dus niet als abnormaal kan worden beschouwd. Abnormaal noemen wij hetnbsp;eerst, wanneer het dien graad bereikt, dat de scherpte vannbsp;het zien er kennelijk onder lijdt. Bij gelijke lengte der focaal-ruimte is dit te eerder het geval, hoe grooter de pupilnbsp;is. Wij stellen ons dus voor, de waarnemingen te doen bij eenenbsp;gemiddelde grootte der pupil, onder voldoende verlichting.

-ocr page 70-

30

Het eerst openbaart zich de stoornis, wanneer in ’t zelfde vlak strepen van verschillende rigtiug moeten worden onderscheiden. Staan deze ver uiteen, dan regelt zich doorgaansnbsp;schier onwillekeurig de accommodatie, om ze afwisselendnbsp;scherp waar te nemen, en de stoornis kan nog uitblijven.nbsp;Staan ze digt bijeen, dan vallen de verstrooijingsbeelden dernbsp;eene rigting over de scherpe beelden der andere, waarvoornbsp;rnen is geaccommodeerd, en er ontstaat verwarring. Bij denbsp;meeste kapitale Eomeinsche letters komt dit al spoedig voor.nbsp;Daarom juist zijn deze doelmatig, om de gezigtsscherpte tenbsp;toetsen. Het normale oog herkent onderstaande vormen (fig. 7)

Fig. 7.

nr.X

P RTVXZ B D

«:v

ACECILNPRTVXZ

n'.ia

CE GIXtMP RTVXZBD E HKSMO

bij voldoende verlichting met zekerheid onder een’ hoek van 5 minuten. Het nummer, waarmede ze zijn aangeduid, wijstnbsp;den afstand aan in Parijsche voeten, waarbij ze zich ondernbsp;dien hoek vertoonen, en door ’t normale oog dus wordennbsp;herkend.

l. Het eerste verschijnsel nu van abnormaal astigmatisme is, dat genoemde letters eerst onder grootere hoeken, dat isnbsp;op kleinere afstanden, herkend worden. Den graad der ge-zigt.sscherpte kan men naar deze methode gemakkelijk bepalen. Men behoeft slechts den afstand in voeten d, waarop

1) Dr. SNELLEN heeft een systeem van dergelijke letters ontworpen, gaande van CC tot I, zeer geschikt, om den graad der gezigtsscherpte te bepalen.

-ocr page 71-

31

ze onderscheiden worden, te deelen door het nummer N, en men vindt de gezigtsscherpte

Wordt XX op 20 voeten afstand gezien, dan is de gezigtsscherpte volkomen

1.

20

20

Wordt XX slechts op 10, XII slechts op 3 voeten afstand onderscheiden, dan is

10

20

Bij de naauwkeurigste accommodatie, met of zonder sphae-rische glazen, heeft het oog, bij abnormaal astigmatisrae, nimmer S “ 1. Het daalt niet zelden tot S rr: 1. Is S = |-dan is de stoornis reeds zeer belemmerend.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Er bestaat eene zekere onverschilligheid voor vrij uit-eenloopende brilglazen. Eene bepaalde keuze blijkt ónmogelijk te zijn. Glazen van ^ en van | worden even goednbsp;gevonden. Bij verminderde gezigtsscherpte, uit andere oorzaken voortspruitende, bestaat die onverschilligheid niet, ofnbsp;althans in veel geringere mate. Dit verschijnsel deed mijnbsp;vóór langen tijd reeds vermoeden, dat de verminderde gezigtsscherpte, aan hypermetropie veelal eigen, van abnormaalnbsp;astigmatisrae zou afhankelijk zijn. Het verschijnsel vindtnbsp;zijne verklaring in de lange focaal-ruimte, welker doorsnedennbsp;als verstrooijingsbeelden allen nagenoeg even storend zijn,nbsp;en in welker bereik, bij matig verschil van glazen, het netvlies al ligtelijk zijne ligging behoudt (verg. bl. 29).

3. nbsp;nbsp;nbsp;Het verstrooijingsbeeld van een lichtpunt verandert, bijnbsp;wijziging der accommodatie, niet slechts in grootte, maar

-ocr page 72-

32

ook in vorm. Alléén wanneer het midden der focaal-ruimte aan het percipiërend vlak beantwoordt, is dat beeld nagenoegnbsp;rond; bij eiken anderen accommodatie-toestand wordt hetnbsp;in de eene of andere rigting uitgerekt. Dit is bij den gewonen graad van regelmatig astigmatisme, 7,00 als wij zagen,nbsp;alreeds het geval, maar springt bij hooge graden bijzonder innbsp;het oog. Hier vindt men spoedig een glas, waarmede eennbsp;lichtpunt op afstand zich als eene lichtstreep vertoont, ennbsp;tevens een modificerend glas (hetzij positief of negatief), dat,nbsp;vóór het eerste geplaatst, de lichtstreep eene juist tegengestelde rigting doet aannemen. In de vereischte sterkte vannbsp;dit modificerende glas ligt een middel tot bepaling van dennbsp;graad van ’t astigmatisme opgesloten. Door de rigtingsver-andering der lichtstreep, bij afwisselend voorschuiven van hetnbsp;tweede glas, zijn astigmatici bijzonder getroffen 1). — Wienbsp;een genoegzaam beheer over zijne accommodatie heeft kan,nbsp;zonder modificerende lens te gebruiken, gelijke vormveranderingen der verstrooijingsbeelden willekeurig voortbrengen.

4. De invloed der rigting van strepen op hare duidelijkheid is buitengemeen groot. De sterkste tegenstelling bieden strepen, beantwoordende aan de rigting der lichtlijnen, ondernbsp;3 beschreven, die zelden veel afwijken van de verticale ennbsp;horizontale. Van den refractie-toestand in de verschillendenbsp;meridianen hangt het af, welke van deze zich op afstand het

1) De strepen volgen de zijdelingsche helling van ’t hoofd, — een nieuw bewijs, dat de verticale meridiaan van ’t oog gelijke helling aanneeint, alsnbsp;het hoofd, en geenszins, ten gevolge eener vroeger door hueck aangenomenenbsp;draaijing om de gezigtsas, verticaal blijft. Aan de lijnen van ’t vcrstrooijiiigs-beeld van een lichtpunt kan men dit insgelijks waarnemen {Verslagen en ^fede-deelingen van de Kon. Acad. van Wete7iscJiappen t 1861, Dl. X, hl. 192).nbsp;De hierop berustende methode is gemakkelijker nog uitvoerbaar dan die dernbsp;nabeelden, door kuete H eerst aangegeven \ldandb. der Ophthalniologie. 1844,nbsp;J3. I.).

-ocr page 73-

duidelijkst zullen vertoonen; maar gemakkelijk is het, het positieve of negatieve sphaerische glas te vinden, waarbij óf de eerste óf de laatste scherp worden gezien: hieraan zal dannbsp;de grootste onduidelijkheid van de strepen der tegengesteldenbsp;rigting beantwoorden. Ook nu is eene modificerende lensnbsp;ligt te vinden, waarbij deze laatstcn scherp worden, en denbsp;eersten de hoogste mate van onduidelijkheid verkrijgen. Dienbsp;onduidelijkheid zal des te grooter en de lens des te sterkernbsp;moeten zijn, hoe hooger de graad van astigmatisme is. —nbsp;De afwisselende duidelijkheid der strepen van tegengesteldenbsp;rigting, bij ’t voor- en wegschuiven van ’t modificerende glas,nbsp;springt ook bij ligtere graden reeds sterk in ’t oog, terwijlnbsp;zulks op eene lijn, die onder een’ hoek van 45° de beidenbsp;tegengestelden snijdt, naauwelijks invloed heeft.

5, Bestaan de verschillend gerigte strepen uit korte lijnen, zoo als de onderstaande, dan vloeijen deze op zekeren afstandnbsp;g voor oo^en ineen, en men ziet dus slechts denbsp;hoofdstreep. Nadert men, dan bemerkt het sterknbsp;¦¦ astigrnatische oog de dw'arse lijnen veel vroeger innbsp;m de streep, die het flaauwst gezien werd, dan in denbsp;helderste.

6. Lijnen van gelijke lengte in de twee (egen-¦¦ gestelde rigtingen worden niet even groot gezien, —I en dit geeft aanleiding tot eene onjuiste beoor-•¦I deeling van den vorm der voorwerpen: een vier-IHi kant vertoont zich als een regthoek.

Hierbij komen twee verschillende oorzaken in het spel. Vooreerst, bij juiste accommodatie, opvolgend voor denbsp;staande en de liggende lijnen , vormen de in den meridiaan vannbsp;sterkste kromming gelegene (in den regel de staande), bijnbsp;gelijke lengte, langere beelden op ’t netvlies. De oorzaak is tenbsp;zoeken in de ligging der knooppunten of liever van het tweedenbsp;knooppunt. Hoe verder dit punt (gelijk te stellen met het

3

-ocr page 74-

34

optisch middelpunt) van ’t netvlies ligt, des te grooter zal het netvlies'beeld zijn, en aangezien de oorzaak van ’t astig-matisine hoofdzakelijk in een verschil van kromming der hoorn-vlies-meridianen te zoeken is, ligt het tweede knooppunt innbsp;den meridiaan van sterkste kromming meer naar voren. Bijnbsp;sterk astigmatisme kan dit verschil meer dan 1 mm. bedragen, dat is ongeveer rV den afstand tusschen tweedenbsp;knooppunt en netvlies.

In de tweede plaats komt de verstrooijing in aanmerking. Ziet men eene verticale lijn scherp, dan vertoont eene horizontale zich diffuus: zij schijnt breeder. De bovenste en onderste grenzen nu van een vierkant kunnen als horizontalenbsp;lijnen beschouwd worden: bij gevolg, wanneer men voor denbsp;verticale begrenzing van het vierkant geaccommodeerd is,nbsp;wordt dit in de verticale afmeting grooter gezien. Daar bovendien het zuivere beeld in deze rigting, om ’t verschil van ligging der knooppunten, reeds grooter is dan in de horizontale,nbsp;zoo moet, bij accommodatie voor de verticale begrenzing vannbsp;een vierkant, dit om eene dubbele oorzaak hooger schijnen,nbsp;en het verschil tusschen hoogte en breedte wordt dus aanzienlijk.nbsp;Omgekeerd, wanneer men voor de horizontale begrenzing geaccommodeerd is, doet de verstrooijing het vierkant breedernbsp;schijnen en kan hierdoor het effect van ’t verschil in liggingnbsp;der knooppunten compenseren. — Het hier beschreven effectnbsp;der verstrooijing geldt voor het zien van een hel verlichtnbsp;vierkant op een’ donkeren grond; het keert zich om voor eennbsp;donker vierkant, op een’ hel verlichten grond waargenomen.

7. De gezigtsscherpte verbetert zeer aanzienlijk bij ’t zien door eene spleet, ter breedte van 1 tot 2 mm. Men bezigenbsp;bij deze proeven het stenopaeisch apparaat, welks spleet mennbsp;naar goedvinden kan vernaauwen en verwijden 1). De verbete-

1) Doelmalige apparaten, niet openingen van verschillende grootte in een

-ocr page 75-

35

ring van ’t gezigtsverinogen is het grootst, wanneer de spleet in de rigting van ’t maximum of ’t minimum van krommingnbsp;wordt gehouden, die men uit de rigting, waarin ’t verstrooi-jings-beeld van een lichtpunt wordt vertrokken (verg. N“. S),nbsp;heeft leeren kennen. De spleet valt dan zamen met eenenbsp;hoofdsnede, die door twee assen der ellipsoide gaat. — Denbsp;verbetering der gezigtsscherpte, bij ’t zien door eene spleet,nbsp;is een verschijnsel van veel beteekenis. Het levert regt-streeks ’t bewijs, dat de stralen, in den meridiaan van eennbsp;der hoofdsneden gebroken, zich nagenoeg in een punt ver-eenigen, en dat, bij gevolg, de bestaande gezigtstoornis vannbsp;asymmetrie afhankelijk is. Wat meer is, men kan ’t verschil van den refractie-toestand in den meridiaan van ’tnbsp;maximum en minimum van kromming langs genoemdennbsp;weg, met behulp van sphaerische glazen, bepalen, zoo als innbsp;’t volgend hoofdstuk nader zal nmrden verklaard.

Leerrijk is het ook, dat, bij ’t zien door eene spleet, niet zamenvallende met eene der hoofdsneden, de voorwerpen vertrokken zijn, deels, omdat ligtelijk nog verstrooijingscirkelsnbsp;overblijven, die in de rigting der spleet verlengd zijn, deelsnbsp;omdat niet al de normalen van een meridiaan, die slechtsnbsp;door ééne as gelegd is, in één vlak liggen, en dus ook nietnbsp;al de gebrokene stralen in ’t zelfde vlak blijven.

8. Zeer eigenaardig komen bij hooge graden van astigma-tisme de verschijnselen van kleurschifting te voorschijn. Helmholtz 1) merkte op, dat, in ’t algemeen, de verschijnselen van kleurschifting veel duidelijker optreden, wanneer men, innbsp;diaphragma, of met eene voor vernaauwing en verwijding vatbare spleet voor-zien, worden vervaardigd door paetz en flohr, nnter deu Linden, te Berlijn.nbsp;Ik heb ze met den naara van stenopaeische bestempeld (verg. van wijngaarden, /)e pzrspicillis stenopaeis ^ Diss. inaug., Utrecht 1856, en Archiv fnbsp;Ophthalm., B. I, Abth. 2, S. 251), van axfvóq, nianvv, en ojt^, een doorkijkje.

1) PhysiohgiscTie Optik., I. c. p, 127.

3*

-ocr page 76-

36

plaats van wit licht, bij ’t onderzoek zoodanig licht gebruikt, dat uit slechts twee prismatische kleuren van het grootst mogelijke verschil in breekbaarheid bestaat. Op de eenvoudigstenbsp;wijze verschaft men zich zoodanig licht, wanneer men zonlicht door donker violet gekleurde glazen iaat gaan. Dezenbsp;glazen slorpen de middelste stralen van ’t spectrum vrij volkomen op en laten slechts de uiterste kleuren, rood ennbsp;violet, door. — Experimenteert men bij 't licht eeuer lamp ofnbsp;van eene waskaars, zoo is een donker blaauw kobalt-glas, datnbsp;alléén het uiterst rood, benevens indigoblaauw en violet innbsp;sroote hoeveelheid doorlaat, allezins voldoende. Eene meernbsp;of min violette tint is echter ook daarbij nog verkieslijk. Eennbsp;voortreffelijk dik stuk glas van dien aard zag ik bij dove; denbsp;glazen, die ik tot dus verre kon magtig worden, moeten altennbsp;daarvoor onderdoen. Ziet men bij ligte myopie (of accommodatie voor een meer nabij gelegen punt) door een zoodanignbsp;kobalt-glas naar de vlam eener kaars, dan zijn hare randennbsp;blaauw en het midden roodachtig; bij ligte hypermetropic vertoont zich een schoone roode rand om het licht en is het middennbsp;blaauw i). Beschouwt men door een violet glas eene kleine naarnbsp;het daglicht gekeerde opening in een donker scherm, dan zietnbsp;men, bij accommodatie voor de violette stralen, de openingnbsp;door een’ rooden, bij accommodatie voor de roode de openiu-gen door een’ violetten zoom omgeven: in ’t laatste gevalnbsp;«'aren in ’t netvlies-beeld de violette nog niet tot vereenigingnbsp;gekomen, in ’t eerste de roode reeds overkruist en dus aannbsp;de buitenzijde; eene vierkante opening is op gelijke wijzenbsp;omzoomd. Ziet daarentegen een astigmaticus eene dergelijkenbsp;opening zoo scherp mogelijk, en schuift men het violette glas

1) Geringe graüen vnn ametropie zijn met ilit hulpmiJJel terstond te onderscheiden. Bij liooge graden worden de verstrooijings-beclden te groot, om 't klenrsverscbil nog even duidelijk op Ie merken.

-ocr page 77-

37

voor zijn oog, dan komen aan den boven- en onderrand blaauwe, aan de beide verticale randen roode zoomen tenbsp;voorscbijn: bij is myopisch in den verticalen, hypermetropischnbsp;in den horizontalen meridiaan. Ziet hij het lichtpunt totnbsp;eene lijn vertrokken (zie onder Nquot; 3 van dezen §), dannbsp;zijn de uiteinden en het midden der lijn van verschillendenbsp;kleur, en bij de rigtingsverandering der lichtlijnen door denbsp;modificerende lens wisselen ook de kleuren om.

Al de bovenstaande verschijnselen kan men bij zich zelven zien. Men behoeft het oog hiertoe slechts astigmatisch tenbsp;maken, en dit geschiedt, door eene cilindrische lens er voornbsp;te houden. Bij voorkeur plaatse men de as der cilindrischenbsp;kromming horizontaal, zoo de lens positief, verticaal, zoonbsp;zij negatief is: men verkrijgt dan in zijn oog den kortstennbsp;brandpuntsafstand in den verticalen meridiaan , even als denbsp;astigmatic!. Een cilinder-glas van of van -ij-V (30''brandpuntsafstand, positieven of negatieven) is voldoende. Mennbsp;kan daarmede, door al of niet sphacrische glazen toe te voegen,nbsp;eiken graad van ametropie verbinden, altijd blijft (afgezien vannbsp;de oorspronkelijk bestaande asymmetrie) het astigmatisme =

Om een eenvoudig en veel voorkomend geval bij zich zelven te verkrijgen, make men den horizontalen meridiaan hypermetropisch, bij emmetropic van den verticalen. Wie emme-tropisch is, behoeft daartoe slechts eene cilindrische lens vannbsp;•ÏG as des cilinders loodregt voor ’t oog te houden. Nuttig is het evenwel, later ook met in de beide meridianen gemodificeerde ametropie te experimenteren.

’t Schijnt overbodig, voor de te nemen proeven nog nadere aanwijzingen te geven. Alle boven beschrevene verschijnselennbsp;zal men zonder moeite terugvinden. Slechts een paar opnbsp;merkingen; de kleurschifting is mij gebleken, bij dergelijknbsp;kunstmatig astigmatisme grooter te zijn dan bij ’t natuur-

-ocr page 78-

38

lijke, en ook 't verschil in grootte der netvlies-beelden in de beide lioofd-meridianen is meer aanzienlijk. De verklaringnbsp;van ’t eerste zou mij te ver leiden. De grond van ’t laatste ligt voor de hand: de cilindrische lens bevindt zich, namelijk, op eenigen afstand van het hoornvlies, en hare werking oefent hier meer invloed uit op de ligging der knooppunten , dan wanneer door wijziging van den hoornvlies-straalnbsp;het achterste brandpunt zich evenveel verplaatst had. Mennbsp;ziet de voorwerpen daarom meer vertrokken, dan bij een natuurlijk astigmatisme van gelijken graad.

“ Bij ’t bestaan van regelmatig astigmatisme, is het, om een tal van vragen te beantwoorden, een vereiscbte, dat men in de beidenbsp;hoofd-meridianen de cardinale punten bepale, alsof zij twee verschillende systemen vormden. Voor een bepaald geval willen wij in ’tnbsp;onderstaaude dit beproeven. Wij stellen ons hierbij een zoodanignbsp;voor, waarin de grond van ’t astigmatisme uitsluitend in de cornea isnbsp;gelegen, welker krommingsradius in den verticalen meridiaan, zoonbsp;als niet zelden voorkomt, 1 mm. kleiner is dan in den horizontalen.nbsp;Wij nemen daartoe, om ons aan een bepaald geval te houden,nbsp;N®. 6 der tabel, bl, 61 voorkomende, waarbij de radius in ’tnbsp;verticale vlak 7.38, die in ’t horizontale 8.38 mm. bedraagt: denbsp;doorsnede in ’t verticale vlak zij v, die in 't horizontale zij u.

Voor het brekend vlak der cornea alléén zijn de cardinale punten geraakkelijk tc bepalen: het hoofdpunt /i ligt in den top vannbsp;’t kroinmingsvlak, het knooppunt ^ in het krommingsmiddelpuntnbsp;van den top (resp. 7.38 en 8.38 imu. achter den top); terwijl denbsp;ligging van het voorste brandpunt 9' en ’t achterste brandpunt ipquot;nbsp;berekend worden, naar de formule

9' of F' =¦

/iv” of Fquot;

vaarbij men, n= 1.3365 aangenomen, vindt

-ocr page 79-

;39

voor H

F' = 24.90 Fquot; = 30 28

voor V

|F' = 21.93 IFquot; = 29.31.

Hiermede zijn de afstanden Aip' en hvquot; aangewezen. In fig. 9 (waarin c de cornea) is nu de gevondene ligging der cardinalenbsp;punten voorgesteld.

Fig. 9.


geval eene oneindig dunne cilindrische lens van -, met verticalen

6.8

stand der as onmiddellijk op de cornea gelegen, in de beide meridianen de cardinale punten kan doen zamenvallen.

Voorste brandpunt

'p'

n.

- 13.2743

V.

- 12.2967

Eerste hoofdpunt

h'

1.9937

1.9443

Tweede hoofdpunt

hquot;

2.4359

2.2297

Eerste knooppunt

h'

7.1321

6.7359

Tweede knooppunt

r

7.5743

7.0213

Achterste brandpunt

v”

22.8423

21.2623.

Met deze cornea verbinden wij nu eene symmetrische kristallens (die van 't rustende schematische oog van uelmuoltz), met brandpuntsafstand nr 43.707 mm., onderlingen afstand barer beide hoofdpunten = 0.2283, en afstand dezer hoofdpunten van den top dernbsp;cornea 5.7073 en B.9356 De berekening van ’t gecombineerdenbsp;systeem geeft voor de ligging der cardinale punten, gerekend vannbsp;den top der cornea, in de beide hoofdmeridianen u en v de volgende uitkomsten:

il


-ocr page 80-

40

Bij gevolg is nbsp;nbsp;nbsp;Hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v

de achterste brandpuntsafstand 'Sf — Jiquot;tp’ 20.4064 nbsp;nbsp;nbsp;19.0326

„ voorste nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E' :=^h'lt;p' 15.268nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14.241

Om de systemen aanschouwelijk voor te stellen, voegen wij hierbij fig. 10, wijzende voor h en v aan:

1. de cardinale punten der cornea;

II. die der kristallens;

III. het vereenigde dioptrische stelsel;

Fig. 10.

1/

E

\

cp,

^ nbsp;nbsp;nbsp;Cfi/

KK' m

'

ir

BI

11

BI

V

r nbsp;nbsp;nbsp;h

( ^

(p'f

!

r

\

r

Kli'W

r

¦ \

en fig. II, waarin nlt;’. IIT van h en v in dubbele grootte onder elkander staan en beter vergelijkbaar zijn.

De kennis der cardinale punten stelt ons in staat, het zien der astigmatici in meer dan een opzigt nader te leeren kennen.

Vooreerst, wat de gezigtsscherpte betreft, in n ligt f’ 1.58 mm. achter lt;p“ van v. Zijn dus van een gegeven punt uitgegane stralen

-ocr page 81-

41

in V tot vereeniging gekomen, dan zijn ze in H nog 1.68 mm. van huu vereenigingspnnt verwijderd, ’t Is duidelijk, dat de ge-

Fig. 11.

(m

Uk'

cp'

\

c

* Khquot;

k!k'

Cp»

\

zigtsscherpte hieronder zeer lijden moet. Eene meer bepaalde voorstelling hieromtrent verkrijgt men uit de grootte der verstrooijings-beelden. Wij hebben ze berekend (verg. de methode bij Helmholtz, 1. c. p. 98), bij eene gemiddelde grootte der pupil van 4 mm. (beantwoordende aan eene grootte van haar lensbeeld = 4.23nbsp;mm.) en eene ligging van ’t pnpilvlak op 3.6 mm. (die van haarnbsp;lensbeeld 3.713) achter den top van ’t hoornvlies. Ligt het netvlies, in tfquot; van v, op 21.36 mm achter ’t hoornvlies, dan komennbsp;evenwijdig ingevallen stralen, it v convergerende, op het netvliesnbsp;tot vereeniging, terwijl de in h convergerende het netvlies bereiken, op 1-58 mm., vóór hun vereenigingspnnt. Voor hun ver-strooijings-beeld op ’t netvlies vonden wij eene lengte van 0.3494nbsp;mm., beantwoordende, in dezen meridiaan, aan een’ gezigtshoeknbsp;van 1° 24'.3.

Ligt het netvlies in q,quot; van h, op 22.1433 achter ’t netvlies, dan hebben do stralen, convergerende in v, zich reeds overkruistnbsp;op 1 58 mm. vóór het netvlies, en bij de boven aangenomene middellijn en ligging der pupil, is nu ’t verstrooijings-beeld zz: 0.8808,nbsp;beantwoordende in dezen meridiaan aan een’ gezigtshoek van 1° 25'.7.

Eindelijk, wanneer het netvlies op 22.018 mm. achter den top van ’t hoornvlies ligt, zijn de lineaire verstrooijings-beelden in vnbsp;en H gelijk, bedragende 0.18232 mm. Bij deze ligging vangtnbsp;dus het netvlies dat gedeelte der focaal-ruimte op, waar het ver-strooijings-beeld nagenoeg een cirkel is. De middellijn daarvan

-ocr page 82-

42

vertoont zich in den horizontalen meridiaan onder een’ hoek vaii 41'.8, in den verticalen onder een’ hoek van 43',4. Bedenkt mennbsp;dat, bij volkomen gezigtsscherpte, letters herkend worden onder eennbsp;hoek van 6', dan krijgt men eene voorstelling, in hoe hooge matenbsp;de genoemde verstrooijings-cirkels aan de gezigtsscherpte moetennbsp;afbreuk doen.

Een nog beter punt van vergelijking zullen wij verkrijgen door de berekening der accommodatie, die vereischt wordt, om lt;f'‘ vannbsp;II te doen vallen, waar in ’t rustende oog qn’ in v zich bevindt,nbsp;met andere woorden, om afwisselend verticale en horizontale lijnennbsp;scherp te zien.

Wij denken ons het oog emmetropisch in v (het netvlies liggende op 21.2623 mm. achter den top van’t hoornvlies) cn bijgevolg hypermetropisch in h, en vinden voor deze hypermetropic dien graad,nbsp;dat eene lens (staande in de lucht, haar knooppunt met van Hnbsp;zamenvallende) van 176.8 mm. :::= 6.63quot; brandpuntsafstand totnbsp;neutralisatie wordt vereischt, bijgevolg eene hypermetropic vannbsp;door eene accommodatie van voor opheffing vatbaar. Bij eenenbsp;zoodanige accommodatie heeft die intusschen evenzeer in v plaats,nbsp;waarbij voor dit vlak E' 12.857 mm., Fquot; =: 17.183 mm. worden, en horizontale lijnen op den afstand van 176.8 mm. = 6.53quot;nbsp;zich scherp vertonnen. Terwijl dus door accommodatie van iinbsp;emmetropisch werd, nam v eene myopie aan van

Hieruit kan men afleiden, dat bij eene accommodatie van ongeveer bet netvlies aan ’t midden der focaal-ruimte zal beantwoorden, waarbij dan ’t verstrooijings-beeld een verstrooijings-cirkel is, ongeveer van gelijke grootte als een symmetrisch oog, voor oonbsp;geaccommodeerd, van een voorwerp, 13quot; van ’toog gelegen, waarneemt, of, voor den afstand van 13quot; geaccommodeerd, van oneindignbsp;verwijderde voorwerpen ziet. Door verwijderde voorwerpen te beschouwen, terwijl men ’t oog door glazen jJj myopisoh of hypermetropisch maakt (en zich in ’t laatste geval van inspanning dernbsp;accommodatie onthoudende), kan men bij zich zelven de uit de genoemde verstrooijings-cirkels voortvloeijende stoornis waarnemen.nbsp;Zij schijnt, op deze wijze verkregen, wel iets grooter dan bij astig-

-ocr page 83-

matioi, ’t geeu welligt daaraan toe te schrijven is, dat deze door eenig spel der accommodatie de verstrooijings-beeldeii van vormnbsp;kunnen doen veranderen, en de aldus afwisselend duidelijker waar-genomene verticale en horizontale lijnen combineren; welligt ooknbsp;is in de verstrooijings-beelden der astigmatioi het licht minder gelijkmatig verdeeld. Overigens komt het mij voor, dat, in ’t algemeen, de verstrooijings-beelden, wegens hunne discontinuïteit (hetnbsp;gevolg van ’t onregelmatig astigmatisme der kristallens), mindernbsp;storen dan bij gelijkaardigheid ’t geval zijn zou.

Zoo als boven werd opgemerkt, zijn de netvlies-beelden voor gelijke afmetingen der voorwerpen in horizontale en verticale rig-ting niet van gelijke grootte. Beantwoordt de projectie in allenbsp;meridianen aan de grootten der netvlies-beelden (’t geen twijfelachtig is), dan worden gelijke afmetingen der voorwerpen in denbsp;tegengestelde meridianen niet even groot gezien. De grootte dernbsp;netvlies-beelden nu is, bij de verkregen kennis van de ligging dernbsp;cardinale punten, zeer wel vergelijkbaar. Aangezien de afstand dernbsp;voorwerpen zeer aanzienlijk is, in betrekking tot de afstanden dernbsp;knooppunten onderling en van den afstand lt;p’‘, zoo mag men aannemen, dat de grootten der netvliesbeelden, bij afwisselende accommodatie in de beide hoofd-meridianen, gcëvenredigd zijn aan denbsp;afstanden hquot; tp” in ii en in v. Voorondersteld, dat het netvliesnbsp;ligt 22 8432 mm. achter ’t hoornvlies, dan zijn de afstandennbsp;in de beide systemen 14.241 en 16 268 , ¦ derhalve =: 1 : 1.0721.nbsp;Daarbij is aangenomen, dat hquot; bij de accommodatie aan zijne plaatsnbsp;gebonden blijft, wat 'vel niet volkomen juist is, maar toch geenenbsp;afwijking van beteekenis oplevert. Het verschil dus, in de beidenbsp;hoofd-meridianen, van de grootte der netvlies-beelden, voor gelijkenbsp;afmetingen der voorwerpen, blijkt, bij naauwkeurige accommodatie,nbsp;vrij aanzienlijk te zijn. Dat hiermede zich nu nog de veranderingnbsp;der grootten door de verstrooijings-beelden verbinden (het verschil bf vermeerderen bf compenseren) kan, werd boven reeds voldoende uiteengezet.

-ocr page 84-

44

V.

WtevHenninff wan nhnowmant aaligitnaHatne, en ttepalitig wan zijnen graait.

In de verschijnselen, waarvan hoofdstuk IV een overzigt gaf, ligt de herkenning van astigmatisine, en zelfs de bepaling van zijnen graad, reeds opgesloten, ’t Scheen mij evenwel niet overbodig, de daaruit voortvloeijende methoden vannbsp;onderzoek , ten opzigte van hare waarde en bruikbaarheid,nbsp;te toetsen en den weg aan te wijzen, die gemakkelijk ennbsp;zeker tot voldoende kennis leidt

Het subjectief onderzoek treedt bij de anomalie, waarover wij handelen, op den voorgrond. In de gezigtsscherpte, onder verschillende voorwaarden, vinden wij de gewenschte aanwijzing. Daarom handelen wij over deze in de eerste plaats.nbsp;Aan 't eind zal nog in 't kort gewezen wordun op de objectieve teekenen, die ’t bestaan van astigmatisme kunnen doennbsp;vermoeden of zelfs met zekerheid herkennen.

A. Subjectief onderzoeh:. De eerste aanwijzing levert ons het ontbreken der normale gezigtsscherpte. Bestond die stoornis van de jeugd af aan genoegzaam onveranderd in gelijkennbsp;graad, zonder in het oog springende afwijkingen, dan heeftnbsp;men grond, te vermoeden, dat astigmatisme daarvan de oorzaaknbsp;is. ’t Is zelfs eene uitzondering, dit vermoeden door het onderzoek gelogenstraft te vinden. Des verkiezende, kan mennbsp;nu nog een paar vragen stellen over de duidelijkheid vannbsp;horizontale en van verticale lijnen, bij meerdere en minderenbsp;helling van ’t hoofd. Men verlieze hiermede echter nietnbsp;veel tijd, maar ga over tot het stelselmatig onderzoek.

1 Bij elke vermindering der gezigtsscherpte vangt men aan, met den graad daarvan te bepalen. Dit geschiede regelmatig bij accommodatie of reductie (door sphaerische glazen)

-ocr page 85-

‘I

45

voor vrij grooten afstand, afhankelijk van de gelegenheid, geboden door de kamer, waarin liet onderzoek geschiedt. Opnbsp;dien afstand hangt eene tabel met letters (fig. 7), van CC,nbsp;C, XC, LXXX enz. tot het nummer, beantwoordende aannbsp;het aantal voeten van dien afstand: bedraagt hij 12 voeten,nbsp;dan eindigt de tabel met XII. Het scherp ziende emmetro-pisch oog herkent nu letters van XII met zekerheid, 't Sterkste positieve of ’t zwakste negatieve glas, waarmede de grootstenbsp;gezigtsscherpte wordt verkregen, wijst den graad aan dernbsp;ametropie, respect, van hypermetropie en myopie. Opmerkingnbsp;verdient het, dat bij hooge graden van myopie, om meernbsp;dan eene reden, doorgaans geene volkomene gezigtsscherptenbsp;gevonden wmrdt. Eene zekere mate van onvolkomenheid geeftnbsp;bij myopie dus minder grond, abnormaal astigmatisme te vermoeden. ’t Worde evenwel beproefd.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Er zij aldus onvolkomene gezigtsscherpte gevonden. lietnbsp;eerst hepale men nu, in welke rigting de hoojd-meridianen, datnbsp;is maximum en minimum tan kromming, gelegen zijn. Daartoenbsp;dient een verwijderd lichtpunt. In mijne consultatie-kamer isnbsp;een der vensterruiten van mat glas. Midden voor dit glas bevindt zich een zwart plankje, hebbende 35 centimeters in ’tnbsp;vierkant; iu ’t midden van dit plankje is een doorboord metalen plaatje, voor hetwelk een diaphragma schuift, met ope-ningen van *- tot 10 mm. middellijn. Naar eene opening vannbsp;2 tot 4 millimeter middellijn late men zien op den afstandnbsp;van 10 tot 15 voeten, terwijl men door glazen eene ligtenbsp;myopie met hypermetropic doet afwisselen (verg. bh 32).nbsp;Zelfs in ’t normale oog wordt daarbij doorgaans eene uitrekking van ’t verstrooijings-beeld in twee tegengestelde rigtin-gen waargenomen, die maximum en minimum van krommingnbsp;aanwijzen. Bij abnormaal astigmatisme springt dit echternbsp;bijzonder sterk in ’t oog.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Men kent aldus de rigting der hoofdmeridianen. Men

-ocr page 86-

46

onderzoeke nu : of de stralen, tot deze hehoorende, scherper beelden geven dan die, van 't geheele brekend vlak. Daartoenbsp;houde men , achtereenvolgens in elk der hoofdmeridianen, denbsp;spleet van een stenopaeisch apparaat, ter breedte van 1 tot 2 mm.nbsp;gesteld, en onderzoeke, of de gezigtsscherpte hierbij is toegenomen. Zoo niet, dan beproeve men met toevoeging van gewonenbsp;positieve en negatieve glazen, tot welker aanwending mennbsp;bij het onderzoek, sub 1quot; vermeld, reeds de aanleiding zalnbsp;gevonden hebben. Is ook met behulp van deze geene grooterenbsp;gezigtsscherpte te verkrijgen, dan zonder gebruik der spleetnbsp;bestond , dan staat het genoegzaam vast, dat astigmatismenbsp;niet als oorzaak der stoornis is aan te nemen. Alléén wanneer deze gering is, de gezigtsscherpte bijv. nog | bedraagt,nbsp;kan, eensdeels omdat het zien door eene spleet op zichnbsp;zelf eenige stoornis geeft, anderdeels omdat het astigmatismenbsp;bij deze proef toch ook niet geheel wordt opgeheven, de uitkomst onzeker zijn.

4. Men viude verbetering der gezigtsscherpte: daarmede is ’t bestaan van abnormaal astigmatisme bewezen. Nu is denbsp;vraag: welke de brekingstoestand zij in elk der hoofdmeridianen. Dit blijkt uit de sterkte van het positieve of negatievenbsp;glas, waarmede in elk dier meridianen de grootste gezigtsscherpte wordt verkregen. Doorgaans vindt men voor beidenbsp;een’ zekeren graad van ametropie. ’t Is nu van gewigt, diennbsp;graad naauwkeurig te bepalen. Met die bepaling is ons doelnbsp;bereikt. De graad van astigmatisme ligt er in opgesloten.nbsp;Die bepaling nu heeft geen bezwaar, wanneer in beide hoofdmeridianen een zekere graad van myopie bestaat: het zwakste negatieve glas, waarmede de grootste gezigtsscherpte verkregen wordt, is daarvan dan een voldoende maatstaf. Yindtnbsp;men echter in een of in beide meridianen hypermetropic,nbsp;dan is het, althans bij jeugdige personen, waarschijnlijk, datnbsp;de graad niet juist wordt aangegeven. Onwillekeurige, schier

-ocr page 87-

47

krampachtige inspanning der accommodatie verbergt, namelijk , voor een deel de bestaande hypermetropic, en doet een te zwak positief glas voor totale correctie aanwijzen. Warenbsp;de inspanning bij ’t opvolgende onderzoek in de beide hoofdmeridianen gelijk, zoo zou althans het verschil van breking,nbsp;en daarmee de graad van astigmatisme, bekend zijn geworden. Maar die gelijkheid van inspanning is niet te wachten.nbsp;Bovendien is het niet voldoende, den graad van astigmatisme,'nbsp;het is ook noodig in de beide hoofdmeridianen dien dernbsp;hypermetropie te kennen. Deze kennis nu wordt eerst zekernbsp;en naauwkeurig verkregen, wanneer men de proeven herhaaltnbsp;bij kunstmatige paralyse der accommodatie door een mydria-ticum: de hypermetropie kan dan niet óf geheel óf ten deelenbsp;latent blijven; zij vertoont zich noodzakelijk geheel en alnbsp;als manifeste hypermetropie.

5. In betrekking tot astigmatisme verlangen wij te kennen:

a. zijn bestaan;

h. de rigting der hoofd-meridianen, die van maximum en minimum van breking;

c. nbsp;nbsp;nbsp;den refractie-toestand van ’t oog in elk dier meridianen;

d. nbsp;nbsp;nbsp;den graad van ’t astigmatisme.

Omtrent a. en h. verkregen wij kennis sub 3quot;., omtrent c. sub 4quot;. Hier moet nu verder worden aangetoond, hoe d.nbsp;daaruit is af te leiden. De zaak is eenvoudig : de graad vannbsp;adigmatisme wordt gevonden uit 't verschil van hreldng in denbsp;heide Jioofdmeridianen. Dit zal met enkele voorbeelden worden toegelicht, in verband met de drie vormen van astigmatisme, die wij, uit liet oogpunt der refractie, meenen tenbsp;moeten vaststellen:

I. Mijopisch astigm.atisme, te onderscheiden in:

a. Eenvoudig Am, met M in den eenen , E in den anderen meridiaan.

Zoo zij:

-ocr page 88-

48

in den hoofdineridiaan h, emmetropie

V i) nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- Ü J

dan bestaat er eenvoudig myopisch astiginatisine

1

OÖ”

Am=-

h. Zamengesteld myopisch astigraatisme, of myopie met astigmatisme, M Am, waarbij M in beide hoofdmeridianen.

Zoo zij:

in den hoofdmeridiaan ii, M =

3) nbsp;nbsp;nbsp;))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;]Vt ¦ l-jJ-

dan bestaat er M =

en daarenboven Am yV ' vV ~ A • te schrijven als :

2V

II. Hypermetropisch astigmatisms,, eveneens te onderscliei-den als:

ff. Eenvoudig Ah, met II in den eenen, E in den anderen hoofdmeridiaan.

In V zij E.

In H zij 11 =

dan bestaat er eenvoudig Iiypermetropisch astigmatisme An _ ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

8 ' 8 ¦

h. Zamengesteld, zijnde II met astigmatisme, H-f- Ah, waarbij TI in de beide hoofdmeridianen.

In H zij 11 = i.

In V zij H = A*

Zoo vinden wij II A» en daarenboven Ah nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= j

en schrijven dus

-ocr page 89-

49

III. Oeniengd astigmatisme, met M in den een, II in den anderen meridiaan.

Men kan hiervan onderscheiden:

a. Gemengd astigmatisme met overwegende myopie, Amh. In V zij M = Tï-In H zij H =

Zoo vinden wij

M ~ -f- H — 13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34

Amh

_1_

T ¦

Gemengd astigmatisme, met overwegende hgpermetro-pie, Ahm.

In V zij M In H zij H = iV.nbsp;Zoo is:


1

•i


1

13


II =-


Ahm =

34


Het bovenstaande is in ’t algemeen voldoende tot herkenning en bepaling van den graad van astigmatisme. De me-t.hode beveelt zich aan door eenvoudigheid en door gemakkelijkheid bij de toepassing. Zij verdient in den regel de voorkeur boven al die hieronder volgen. Slechts wmrde de sub 8“nbsp;aangegeven controle niet achterwege gelaten. Deze is eigenlijk. niets meer dan ’t beproeven, of de glazen, door hetnbsp;onderzoek sub 4quot;. aan de hand gedaan, werkelijk doeltreffendnbsp;zijn. Geschiedt de controle naauwkeurig, dan kan, ook zelfsnbsp;bij 't bestaan van hypermetropie, het onderzoek in den toestand van kunstmatige paralyse meestal achterwege blijven.

De verder te beschrijven methoden komen in enkele gevallen in aanmerking. Zij mogen wel niet stilzwijgend w'orden voorbijgaan, ’t allerminst de methode van stokes , die reedsnbsp;om hare scherpzinnigheid verdient gekend te worden en ooknbsp;enkele malen goede diensten bewijst. Deze geeft, als controlenbsp;gebezigd, soms de scherpste aanwijzing.

4

-ocr page 90-

50

6. nbsp;nbsp;nbsp;Gewijzigde methode van young, young bepaalde dennbsp;afstand, waarop de dubbelbeelden van de streep zijns optometers, bij accommodatie voor ’t verste punt, afwisselendnbsp;verticaal en horizontaal gehouden, zich schenen te overkrui-sen. De methode kan bij myopen worden toegepast. Evenwelnbsp;zullen te voren, naar de sub 2“. vermelde wijze, de rigtingennbsp;der hoofd-meridianen moeten gevonden zijn, om daardoornbsp;de hellingen van den optometer, waarbij de waarneming geschieden moet, te laten bepalen. Ook bij niet-myopen kannbsp;men van den optometer gebruik maken, en wel voor de bepaling van ’t digtste punt van duidelijk zien in de beide hoofdmeridianen. Hierbij late men niet, zoo als met young’snbsp;optometer, door eene dubbele spleet, maar integendeel geheel vrij zien, en gebrnike als voorwerp een’ ring met doorgespannen draden, wmaraan, door draaijing van den ring innbsp;een’ tweeden (buitensten) ring, achtereenvolgens de hellingnbsp;der beide hoofd-meridianen gegeven wordt.

De methode is niet zeer naauwkeurig, maar zij is in zooverre belangrijk, dat zij het genoegzaam onveranderd voortbestaan van ’t astigmatisme bij accommodatie voor de nabijheid aantoont.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Methode van airy. Deze vindt alléén toepassing bij aanwezigheid van een’ vrij Imogen graad van myopie in de beidenbsp;hoofdmeridianen, die bij atry dan ook bestond. Als lichtpunt gebruike men eene kleine opening in een ondoorschijnendnbsp;plaatje, naar het licht van den hemel, naar een matglas ofnbsp;naar den ballon eener lamp gekeerd , en bewege dit langsnbsp;eene verdeelde schaal, bijv. van den optometer. Men vindtnbsp;dan een’ grootsten afstand, waarop het lichtpunt zich alsnbsp;’t smalste lijntje vertoont, en een’ kleinsten afstand, w'aaropnbsp;het weder een dun lijntje wordt, loodregt op ’teerste gerigt.nbsp;De afstanden geven dan ongeveer de graden van myopie aannbsp;in de hoofd-meridianen.

-ocr page 91-

51

Wil men deze methode op niet-myopen toepassen, dan moet men door een geschikt convex glas het oog myopischnbsp;maken. Hierbij bestaat dan evenwel de zwarigheid, dat,nbsp;wanneer de as der lens niet voldoende met de gezigtsas za-menvalt, het astigmatisme eene wijziging ondergaat.

Daarenboven moet in beide gevallen de accommodatie in rust blijven. Daaraan zal bijna nimmer voldaan worden, en bijnbsp;de meesten voert dus deze methode tot min juiste uitkomsten.

8. Gewijzigde methode van airy. Om aan ’t laatste bezwaar te gemoet te komen, kan men door een mydriaticum de accommodatie paralyseren. Bij sterke myopie geeft dannbsp;verder de methode van airy vrij goede resultaten. Maarnbsp;bestaat geene of geringe myopie, dan verdient een verwijderdnbsp;lichtpunt de voorkeur. Men ontgaat daarmede het bezwaar,nbsp;aan ’t gebruik van sterke lensen verbonden. Om een scherpernbsp;resultaat te verkrijgen, maakte ik gebruik van een zeer kleinnbsp;lichtpunt, ontstaan door reflexie eener verlichte kleine rondenbsp;opening op een’ bollen spiegel. In sommige gevallen werdnbsp;dan voldoende aangegeven, met welke sphaerische glazen hetnbsp;lichtpunt als smalste streepje zich vertoonde, opvolgend innbsp;twee tegengestelde rigtingen. In de meeste daarentegen lietnbsp;de beslissing te wenschen over. De oorzaak hiervan ligt innbsp;het onregelmatig astigmatisme, dat scherpe lijnen als ver-strooijingsbeelden uitsluit. Gewoonlijk schoten al spoedig,nbsp;zelfs vóór de hoofdlijn smal geworden was, in verschillendenbsp;rigtingen neven-lijnen uit, die eene naauwkeurige bepalingnbsp;van ’t vereischte glas verhinderden. Alléén bij afwezigheidnbsp;der kristallens, waarmede ’t onregelmatig astigmatisme wasnbsp;opgeheven, bereikten de resultaten eene volkomene scherpte.

In plaats van een zeer klein gereflecteerd lichtpunt, kan men eene opening van 1 tot 2 mm. middellijn bezigen, zoonbsp;als met het bl. 45 beschreven plankje te verkrijgen is. Denbsp;gevallen van aphakie uitgezonderd, doen de hiermede ver-

4*

-ocr page 92-

52

ktegene uitkomsten niet onder voor die, waarbij ’t gereflecteerde lichtpunt wordt gebruikt.

9. Onderzoeh met cilindrische lenseu. Terwijl op afstand letters zonder of met het best gekeurde sphaerische glas zoonbsp;duidelijk mogelijk gezien worden, neemt men een positiefnbsp;cilindrisch glas van ongeveer jV» draaije dit rond voor hetnbsp;oog. Bestaat er astigmatisme, zoo wordt opgemerkt, dat, bijnbsp;een’ bepaalden stand van ’t glas (terwijl de kromming vannbsp;’t cilindrisch glas met den meridiaan van sterkste krommingnbsp;zamenvalt), de gezigtsscherpte sterk afneemt, bij een’ daaropnbsp;loodregten stand daarentegen toeneemt. Dikwijls wordt nunbsp;de gezigtsscherpte door het naderen van ’t voorwerp nognbsp;grooter: het cilindrisch glas kan, bij 't corrigeren van astigmatisme, het oog myopisch hebben gemaakt. Men kan nunbsp;verder beproeven, bij welke sterkte van cilindrisch glas, altijdnbsp;in den voordeeligsten stand gehouden, de grootste gezigtsscherpte wordt verkregen, ’t welk ook steeds bij verschilnbsp;van afstand der letters of bij combinatie met sphaerische glazen moet W'orden getoetst. Zoo verkrijgt men dan, ten slotte,nbsp;met opoiïering van veel tijd, een vrij voldoend resultaat.

De methode, hoezeer op zich zelve dus verwerpelijk, is zeer geschikt voor controle der resultaten, door de sub 4quot;nbsp;beschrevene verkregen. Deze leert, bij welke combinatie vannbsp;sphaerische en cilindrische glazen de grootste gezigtsscherptenbsp;te wachten is, en het beproeven daarvan, zoowml als ’t vergelijken bij kleine modificatie der lensen, mag nimmer wordennbsp;verzuimd. Altijd zal men zich daarbij in eene meer volko-mene verbetering der gezigtsscherpte mogen verheugen, dannbsp;bij T gebruik der spleet verkregen werd, die, is ze te smal,nbsp;veel licht wegneemt en door diffractie hinderlijk is, en isnbsp;ze te breed, het astigmatisme zeer onvolkomen corrigeert.

Een zw'ak cilindrisch glas, naar de hier beschrevene methode aangew'end, geeft ook een zeer gevoelig middel aan

-ocr page 93-

53

de hand, om, bij volkomene gezigtsscherpte, de aanwezigheid van normaal astigmatisrae te bewijzen. Eeeds vroeger (bl. 15)nbsp;wezen wij daarop; men draaije eene zeer zwakke cilindrischenbsp;leus, bijv. vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bet oog rond, en ik twijfel zeer,

In ’t algemeen:

een

of men iemand vinden zal, die niet getroffen is over ’t verschil van duidelijkheid van ’t zien in twee tegengestelde standen. De gevoeligheid van dit middel behoeft wel naauwelijks verklaring. Gesteld, dat iemand astigmatisme heeft, zoonbsp;zal dit bij een’ bejiaalden stand der lens worden gecorrigeerdnbsp;en bij een’ tegengestelden vermeerderd tot A A — vir»nbsp;araad, die reeds zeer storend is.

den nadeeligsten stand krijgt men de som, in den voordee-ligsten slechts het verschil der astigmatische werkingen van de cilindrische lens en van het oog.

10. Me.ihode van stokks. De beroemde ontdekker van de veranderlijke breekbaarheid van ’t licht had zeer wel ingezien,nbsp;dat de methode van airy dan alleen tot voldoende uitkomsten kon leiden, wanneer, bij de opvolgende bepaling dernbsp;verste punten van duidelijk zien in de twee hoofd-meridianen,nbsp;de accommodatie-toestand van het oog geene veranderingnbsp;onderging. Bij zijne methode wordt dit bezwaar uit den wegnbsp;geruimd. Den graad van astigmatisme wil hij bepaald ziennbsp;door eene astigmatische lens, welker werking op eene even eenvoudige als vernuftige wijze kan geregeld worden, om ze juistnbsp;dien graad te doen aannemen, waarbij het astigmatisme vannbsp;het oog is gecorrigeerd. Ik heb zoodanige lejisen laten vervaardigen, en geef de beschrijving van het werktuig bij denbsp;inrigting, die mij het doelmatigst voorkwam; het beginsel isnbsp;volkomen dat der astigmatische lens van stokes, welke naamnbsp;dan ook aan ’t werktuig moge worden toegekend. Het bestaat (Fig 1:2, B, op doorsnede gezien) uit twee cilindrischenbsp;lensen, de eene plan-convex l van yVgt; andere plan-concaafnbsp;van - yV- De eerste is bevestigd in den korten koperen cilinder

-ocr page 94-

54

K, de laatste in K,, welke cilinders bij x op elkander passen en om hunne as voorbij elkander draaijeu kunnen. Daarbij

draaijen dus ook de lensen 11,, die met hare platte vlakken naar elkander zijn gekeerd en slechts eene zeer smalle tus-schenruimte overlaten, voorbij elkander. Fig. 12, A stelt hetnbsp;werktuig voor, tegen de buitenvlakte gezien. Men bemerkt,nbsp;dat op K een index i voorkomt, op K, eene verdeelingnbsp;in graden. Wijst de index op 0° of op 180°, dan zijn denbsp;assen der beide cilindrische lensen evenw'ijdig: de doorsnedenbsp;der lensen vertoont zich dan als in B, zoodat zij , ver-eenigd, als eene concaaf-convexe cilindrische lens, met gelijken krornmingsstraal der beide vlakken, kunnen beschouwdnbsp;worden, welker werking nagenoeg = Ü is. Wijst de indexnbsp;op 90° of op 270°, dan staan de assen der cilindrische glazen loodregt op elkander. Hierbij heeft het stelsel zijn maximum m van astigmatisehe werking: een vlak van evenwijdigenbsp;lichtstralen, zamenvallende met de as van l, zullen door lnbsp;geene afwijking ondergaan, maar door l, convergent wordennbsp;gemaakt naar haar brandpunt, op 10quot; gelegen; daarentegennbsp;een vlak evenwijdige stralen, zamenvallende met de as vannbsp;V, worden door l divergent gemaakt, alsof ze van een punt,

-ocr page 95-

55

10igt; vóór de lens gelegen, waren uitgegaan, en wijken door l, niet verder van dien weg af. In den eenen meridiaannbsp;verkrijgen wij dus een astigmatisme van in den tegengestelden van “tV) het astigmatisme m van stralen, bijnbsp;dezen stand der lensen gebroken, bedraagt dus ’t Blijktnbsp;alzoo, dat door eene omdraaijing van 0° tot 90° het astigmatisme van 0 tot I stijgt, en naar eene eenvoudige formulenbsp;As rn. sin. «

kan men ’t astigmatisme voor eiken hoek «, dien de assen der lensen onderling maken, berekenen. Gemakshalve zijn op hetnbsp;werktuig bepaalde graden van astigmatisme onmiddellijk aangegeven , waardoor de berekening wordt overbodig gemaakt.

Het gebruik, van dit werktuig te maken, is gemakkelijk in te zien. Mist iemand, bij de meest voldoende accommodatie of reductie voor afstand, de normale gezigtsscherpte, ennbsp;vermoedt men ’t bestaan van astigmatisme, dan stelt mennbsp;’t werktuig ongeveer op den graad van astigmatisme, diennbsp;de gezigtsstoornis doet vermoeden (liever wat te zwak dannbsp;te sterk), en laat dit, terwijl het oog op de verwijderde letters gevestigd blijft, vóór het oog ronddraaijen. Wordt nunbsp;in een’ bepaalden stand verbetering bemerkt, dan kan mennbsp;de werking der astigmatische lens op de boven beschrevenenbsp;wijze vermeerderen of verminderen tot het maximum van duidelijkheid verkregen is.

Men stelle zich echter niet voor, hiermede zijn doel geheel bereikt te hebben. Zelden toch is het oog nu voor den afstand, waarop de letters zich bevinden, behoorlijk ingerigt.nbsp;De astigmatische lens doet het oog in den meridiaan vannbsp;krommingsmaxirnum evenveel tot hjpermetropie, als in dennbsp;meridiaan van krommingsminimum tot myopie overhellen, ennbsp;er zal dus dan alleen emmetropie (duidelijk zien op afstand)nbsp;verkregen zijn, wanneer het oog, zonder de astigmatische lens,nbsp;een glas verkozen had, waarbij het in zijne beide hoofd-meri-

-ocr page 96-

56

dianen tot een’ gelijken graad van ametropic (resp. myopie en hyperraetropie) was gereduceerd. Enkele malen is daaraannbsp;geheel voldaan, en het doel is dan onmiddellijk bereikt.nbsp;Maar de ervaring leert, dat dit de uitzondering is. In dennbsp;regel blijft bij de correctie van ’t astigmatisme een geringenbsp;graad van ametropie voortbestaan, en deze is weer oorzaak, datnbsp;het oordeel, of het astigmatisme zoo volkomen mogelijk werdnbsp;gecorrigeerd, onzeker uitviel. Blijft er wat myopie over, dannbsp;kan hiervan nog al spoedig blijken, door tot het voorwerp tenbsp;naderen; en wordt daarbij nu scherper gezien, zoo kan denbsp;werking der astigmatische lens nog nader gesteld en geregeldnbsp;worden: intusschen, wanneer op die wjjze na lang zoekennbsp;een scherp resultaat wordt verkregen, is nog eene vrij uitvoerige berekening noodig, om uit het gebruikte sphaerischenbsp;glas, uit de astigmatische werking der lens en uit den groot-sten afstand, waarop met dit stelsel scherp gezien wordt,nbsp;de ametropie in de beide hoofd-meridianen — eene kennis,nbsp;die wij behoeven — af te leiden. Maar blijft er hypermetropicnbsp;over, dan is er, tenzij de accommodatie daarin voorzie,nbsp;geen afstand te vinden, w’aarop scherp genoeg gezien wordt,nbsp;om de astigmatische werking der lens volkomen te regelen,nbsp;zoodat dan de toevoeging eener tweede sphaerische lens (eenernbsp;positieve) gevorderd wordt, om op afstand de gezigtsscherptenbsp;tot haar maximum te brengen.

’tBlijkt uit at het bovenstaande, dat de methode voor de praktijk zich niet zeer aanbeveelt, ’tBest voldoet ze nog, wanneer men het oog door sphaerische glazen tot een’ zekeren graadnbsp;van myopie reduceert, en nu in de nabijheid laat beproeven,nbsp;bij welke w'erking der astigmatische lens het best gelezennbsp;wordt. Intusschen is het hierbij moeijelijker, te zorgen, datnbsp;de lensen voldoende gecentreerd voor het oog gehoudennbsp;worden, valt voorts het oordeel over de gezigtsscherpte minder zeker uit, en — altijd zou men nog alléén den graad

-ocr page 97-

37

van astigmatisme, geenszins de refractie in elk der hoofd-meridiauen, hebben leeren kennen.

Op grond van dit alles verdient de sub 4” beschrevene methode de voorkeur en komt de astiginatische lens vannbsp;STOKES slechts hoofdzakelijk voor de controle in aanmerking.nbsp;Heeft men, namelijk, uit de verkregene resultaten afgeleid,nbsp;door welk sphaerisch glas de breking in de beide hoofdmeridianen tot gelijke graden van ametropie (resp. myopienbsp;en hypermetropie) is teruggebragt, dan kan men, met behulpnbsp;der astigmatische lens, zeer scherp den graad van ’t astigma-tisme bepalen, en hierbij biedt zij dan ’t voordeel aan, vannbsp;op eenvoudige wijze in hare werking naauwkeurig te kunnennbsp;worden geregeld. Die naauwkeurigheid zal zelfs kleine onjuistheden in het door bovengezegde methode verkregennbsp;resultaat kunnen doen ontdekken en verbeteren.

’tis hier de plaats, om te herinneren, dat boven (bl. 28) reeds van de astigmatische lens van stokes werd gebruik gemaaktnbsp;bij de zamenstelling van een werktuig, bestemd, om de verschijnselen van 't astigmatisme in zeer onderscheiden gradennbsp;op een scherm aanschouwelijk te maken. Het daar gezegdenbsp;zal in de hier gegeven e verklaring zijne opheldering gevonden hebben.

B. Wij hebben thans in ’t kort te handelen over de ob-jtctieve teeJeenen van ’t astigmatisme.

Zij moeten in zooverre voor de subjectieve onderdoen, dat zij doorgaans niet met gelijke zekerheid ’t bestaan, en nooitnbsp;naauwkeurig den graad der asymmetrie leeren kennen. Maarnbsp;zij ontleenen eene hooge waarde aan het verband, waarinnbsp;zij staan, tot de oorzaak der aandoening. Dit geldt bepaaldelijk van die verschijnselen, die betrekking hebben totnbsp;den vorm van den oogbol. Eene tweede reeks van objectievenbsp;teekeneu levert het onderzoek met den oogspiegel.

1. ’t Meest komt astigmatisme bij hypermetropen voor.

-ocr page 98-

58

Bestaat bij deze verminderde gezigtsscherpte, dan is in den regel asymmetrie in het spel. Daarom zijn de objectievenbsp;teekenen van hypermetropic reeds niet zonder waarde. Alsnbsp;zoodanig noemen wij een vlak aangezigt, met weinig relief,nbsp;geringe kromming van de voorvlakte der sclerotica, snellenbsp;ombuiging aan den aeqnator (zigtbaar en voelbaar aan denbsp;buitenzijde van den zooveel mogelijk naar binnen gekeerdennbsp;oogbol), die ons tot kortheid der gezigtsas doet besluiten,nbsp;ondiepe oogkamer, betrekkelijk kleine pupil en schijnbaarnbsp;strabismus divergens. Meer afdoende teekenen levert nunbsp;dikwijls de cornea. Soms herkent men onmiddellijk hare asymmetrie: ze is in de verticale afmeting óf korter dan gewoonlijk, óf reikt verder naar achteren (als gevolg van sterkerenbsp;kromming), zoodat de doorsnede tusschen cornea en scleroticanbsp;niet in een vlak ligt. In andere gevallen trekt het verschilnbsp;in grootte van spiegelbeelden in verticale en in horizontalenbsp;rigting onze aandacht. Een vierkant, bijv. het plankje, bovennbsp;(bl. 4(5) vermeld, wordt met grootere dwarse afmeting gespiegeld. De asymmetrie der cornea is hiermede dan bewezen,nbsp;en doorgaans beantwoordt daaraan die van ’t geheele stelsel.nbsp;Zelfs in den vorm der sclerotica vindt men dit verschilnbsp;terug: dikwijls zal men zich in vivo reeds kunnen overtuigen, althans bij hypermetropen, dat de verticale as vannbsp;den oogbol aanzienlijk kleiner is dan de horizontale.

2. Het onderzoek met den oogspiegel geeft insgelijks bij hypermetropen de zekerste aanwijzing voor ’t bestaan vannbsp;astigmatisrae. In een normaal oog ziet men (tenzij men zelfnbsp;astigmaticus zijn mogt) de vaten, in verschillende rigtingennbsp;van het vlak der gezigtszenuw uitgaande, bij gelijke inspanning even duidelijk. In een astigmatisch oog is dit niet meernbsp;het geval. Men bemerkt, dat, om vaten in verschillendenbsp;rigting nabij het vlak der gezigtszenuw verloopende, achtereenvolgens scherp te zien, men den accommodatie-toestaud

-ocr page 99-

59

van zijn oog moet veranderen. De regel is, dat de emme-troop, bij ontspanning zijner accommodatie, horizontaal ver-loopende vaten scherp waarneemt, daarentegen, om verticaal verloopeude duidelijk te zien, zijn’ accommodatie-vermogennbsp;moet inspannen. De verklaring van dit verschil ligt voornbsp;de hand. De verticaal verloopeude ziet men eerst scherp,nbsp;wanneer de in een horizontaal vlak daaruit divergerendenbsp;stralen in het oog van den waarnemer worden tot vereeni-ging gebragt, en is het waargenomene oog hypermetropischnbsp;in den horizontalen meridiaan, dan behouden de tot dit vlaknbsp;behoorende stralen buiten het oog eene divergerende rigting,nbsp;zoodat van de zijde des waarnemers inspanning der accommodatie vereischt wordt, om ze tot vereeniging te brengen. Daarentegen zullen de van horizontale vaten uitgaande stralen innbsp;den verticalen meridiaan, bij emmetropic in dit vlak, buitennbsp;het waargenomen oog evenwijdig worden, en deze vaten, zondernbsp;inspanning der accommodatie, zich dus duidelijk voordoen. —nbsp;In ’t omgekeerde beeld van den fundus oculi keert ook hetnbsp;verschil zicli om, maar is tevens, om meer dan eene reden,nbsp;minder te bemerken: daargelaten toch het geringer verschilnbsp;van vereischte accommodatie, komt het hierbij te veel aannbsp;op de rigting van de as der voor het oog gehoudene lens, dienbsp;het verschil corrigeren kan.

Op een tweede verschijnsel in den fuiidus oculi bij astig-malici heeft Dr. knapp, op de in 1861 te Heidelberg gehoudene zameiikomst, reeds opmerkzaam gemaakt. Ik bedoel den veranderden vorm van het vlak der gezigtszenuw. In de rigting van den meridiaan van sterkste krommingnbsp;wordt, bij onderzoek in ’t regtstandig beeld, de afmeting meer,nbsp;in die van den meridiaan van zwakste kromming mindernbsp;vergroot gezien; het tegendeel heeft plaats bij onderzoek iiinbsp;’t omgekeerde beeld. De hieruit voortvloeijende wijzigingnbsp;van vorm zou eeiie zeer bruikbare aanwijzing leveren, zoo

-ocr page 100-

60

de afmetingen van ’t vlak der gezigfszenuw in versqhillende rigtingen niet vaak werkelijk ongelijk waren en dus ook innbsp;’t niet astiginatisclie oog ongelijk werden gezien. Verwerpelijk is echter de aanwijzing geenszins.

VI.

tMnÈ'zanli nbsp;nbsp;nbsp;van ’t ubnovmaïv

astigmuHunte.

't Abnormale astigmatisrne is te beschouwen als een hoogere graad derzelfde asymmetrie, die aan normale oogen eigen is:nbsp;gelijkheid van zitplaats en gelijkheid van rigting der hoofdmeridianen, in de beide gevallen, leveren hiervan ’t bewijs.

Wat het normale betreft, — hoezeer de invloed der kristallens niet is uitgesloten , bij uitzondering zelfs overwegend worden kan, — in den regel is de oorzaak voor ’t grootstenbsp;deel te zoeken in het hoornvlies; en de rigting der hoofdmeridianen , voor ’t geheele dioptrische stelsel zoowel als voornbsp;’t hoornvlies in 't bijzonder, is van dien aard, dat de meridiaan van krommingsmaximum tot den verticalen, die vannbsp;minimum tot den horizontalen pleegt te naderen.

Voor de abnormale graden der asymmetrie gelden dezelfde regels. Wat meer is: hier lijden zij naauwelijks uitzondering. Is het bij ’t normale astigmatisrne geene zeldzaamheidnbsp;te noemen, dat de meridiaan van ’t krommingsmaximum een’nbsp;kleineren hoek maakt met het horizontale dan met het verticale vlak, bij abnormale graden heb ik daarvan geen voorbeeld gevonden. En, wat de zitplaats aai\gaat, — zien wijnbsp;af van een paar gevallen van kennelijke ectopie der lens,nbsp;waarop wij later terug komen, — zoo ging elke storendenbsp;graad van astigmatisrne met eene buitengewone asymmetrienbsp;der cornea gepaard en was daarvan afhankelijk. Juist denbsp;hooge graad dezer asymmetrie verklaart, dat zij, tegenover

-ocr page 101-

61

den invloed der kristallens, zonder uitzondering het overwigt behoudt.

Onderstaande tabel bevat de uitkomsten der waarneming.

\

i

I.

II.

III. j

IV.

V.

N».

Naam.

Geslacht.

Oog. nbsp;nbsp;nbsp;hor.

vert.

Fquot; horiz. j

Fquot; vertic.

As

mm.

mm.

in Par.

duimen.

¦¦= 1 :

1

VI.

V.

D.

8.00

7.29

1.1737

1.0696

10.78

2

S.

7.80

7.48

1.1444

1.0975

20.04

3

Vo.

ra.

D.

8.29

7.56

1.2163

1.109

9.43

4

9gt;

S.

8.14

7.67

1.1943

1.126

14.51

6

Er.

ra.

D.

8.32

7.30

1.221

1.071

6.374

6

S.

8.38

7.38

1.2295

1.083

6.800

7

Er. ,Ir.

m.

S.

8.44

7.69

1.2883

1.1283

9.604

8

Fr.

m.

u.

8.72

7.13

1.2794

1.0461

4.293

9

»

s.

8.40

7.25

1.2325

1.0637

5.811

10

Pg.

m.

D'

7.93

7.50

1.1635

1.1004

15.18

11

Era.

m.

i s.

8.74

8.04

1.2814

1.1797

11.02

12

Ira.

m.

j D.

7.96

7.34

1.1679

1.0770

10.35

13

99

i S.

8.28

7.33

1.2149

1.0755

7.013

14

vg.

m.

s.

8.29

7.69

1.2163

1.1283

11.67

15

Dr.

m.

i D-

7.69

7.25

1.1283

1.0637

13.90

16

ii

99

7.84

7.26

1.1503

1.0652

10.77

17

And.

ra.

D-

8.19

7.50

1.2017

1.1004

9.767

18

}gt;

gt;»

: S-

8.16

7.43

1.1973

' 1.0902

9.118

19

Ren.

m.

^ D.

8.11

7.23

1.1899

1.0607

7.310

20

Soh.

ra.

! D-

8.91

7.82

1.3073

1.1474

7.019

21

»

99 99

' s.

8.81

7.96

1.2927

1.1679

9.061

Zij is opgemaakt uit gelijke gegevens en berekend op dezelfde wijze als de tabel, voorkomende op bl. 23, en betrekking hebbende tot het normale astigmatisme. Men vindt hier 21 gevallen vereenigd, waarin verminderde gezigts-scherptenbsp;bestond, als gevolg van abnormaal astigmatisme.

In de meesten dezer gevallen werden de metingen gedaan,

-ocr page 102-

62

die tot berekening van de elementen der ellips, zoowel in de verticale als in de horizontale doorsnede, vereischt worden. Wij laten ze hier, als minder ter zake afdoende, achterwege. Alléén teekenen wij aan, dat de excentriciteit dernbsp;elliptische doorsnede in den verticalen meridiaan doorgaansnbsp;bijzonder klein uitviel. Vermelding verdient het ook, dat,nbsp;bepaaldelijk wanneer hypermetropic in 't spel was, de gezigts-lijn meestal een’ groeten hoek maakte {7° tot 9°) met denbsp;hoornvliesas, hetgeen te minder bevreemden kan, wijl, zoonbsp;als talrijke metingen, in gemeenschap met Dr. doijee ver-rigt 1), geleerd hebben, de hoek tusschen gezigtslijn en hoornvliesas in ’t algemeen bij hypermetropen aanzienlijk is.

De tabel heeft weinig toelichting noodig. Van de vijf kolommen cijfers bevat

I. in millimeters den radius in een horizontaal vlak,nbsp;door de gezigtslijn gelegd.

II. in millimeters den radius in een verticaal vlak, doornbsp;de gezigtslijn gelegd.

III. nbsp;nbsp;nbsp;in Par. duimen, den achtersten brandpuntsafstand dernbsp;cornea in I.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;in Par. duimen, den achtersten brandpuntsafstand dernbsp;cornea in II.

V. nbsp;nbsp;nbsp;in Par. duimen, den brandpuntsafstand der cilindrische lens, die, in de vereischte rigting, onmiddellijk voornbsp;de cornea geplaatst, de brandpunisafstanden III en IV zounbsp;gelijk maken. De graad van astigmatisme, uit de gevondenenbsp;asymmetrie der cornea voortvloeijende, is dus 1:10.78,nbsp;1:20.04, enz — D beteekent regter, S. linker oog. Bijnbsp;sommige personen zijn beide oogen, bij anderen slechts éénnbsp;gemeten. Voorts is m. mannelijk, v. vrouwelijk geslacht.nbsp;Over ’t geheel heb ik de asymmetrie meer bij mannen dan

1) Verslagen en Mededeelingen van de Koninkl. Akademie van Wetenschappen. 1862.

-ocr page 103-

63

bij vrouwen gevonden; van de laatsten zijn echter betrekkelijk ook minder aan meting onderworpen.

Een oogopslag leert, dat in al de gevallen de radius der cornea in ’t verticale vlak aanzienlijk kleiner is, dan die innbsp;’t horizontale, dat dus niet alleen de vorm der cornea, zonder uitzondering, van een’ hoogen graad van astigrnatismenbsp;rekenschap geeft, maar ook bepaaldelijk van een astigrnatismenbsp;met korteren brandpuntsafstand in den verticalen meridiaan, —nbsp;geheel in overeenstemming met hetgeen, evenzeer zondernbsp;uitzondering, ten opzigte van ’t geheele dioptrische stelselnbsp;werd waargenomen.

De hooge beteekenis van de asymmetrie der cornea springt vooral in ’t oog bij vergelijking met de op bl. 23 voorkomende tabel, bevattende de uitkomsten der waarneming vannbsp;normale oogen, met voldoende gezigtsscherpte. Het hiernbsp;gevonden maximum van asymmetrie blijft nog beneden ’tnbsp;minimum, dat op de tabel in gevallen van abnormaal astig-matisme vermeld staat, M'anneer wij afzien van Nquot;. 2 der ab-normalen , die eene betrekkelijke geringe stoornis had (S = |),nbsp;en van Nquot;. 14 der normalen, die, bij nader onderzoek, geenenbsp;volkomene gezigtsscherpte opleverde (S — f). — Van N”. 7,nbsp;w'iens linker cornea de bestaande gezigtsstoornis verklaarde,nbsp;was op 't regter oog ’t gezigtsvèrmogen volkomen, en, innbsp;overeenstemming hiermede, werden op dit oog de krommings-stralen in de beide vlakken gelijk gevonden: pquot; horiz. —nbsp;8.11, vertic. = 8.10.

Bij deze feiten is het onmiskmibaar, dat 't abnormaal astigrnatisme in eene asymmetrie der cornea zijne verklaring vindt.

Eene andere vraag is het, of de invloed der kristallens in deze gevallen, w’aarbij de asymmetrie der cornea op dennbsp;voorgrond stond, geheel kan worden ter zijde gesteld. Omme-staande tabel

-ocr page 104-

co

J.

II.

ni.

IV.

V.

VI.

No.

Naam.

Geslacht.

Oog.

e

Brekings-loestaud ia de hoofd-meridiaueu.

Astigmatisme.

Eigting der

Horiz.

Vertic.

Horiz.

Vertic.

Gevonden.

Uit de cornea berekend.

hoofd -meridianen.

1

Vn.

M.

D.

8.29

7.56

H = —

50

M = -5

1

4.55?

1

: 9.43

1-

2

»gt;

S.

8.14

7.67

H rr: —

iH

M=: — 36gt;

1

10.88

1

: 14.51

\-'

3

Br.

*)

D.

8.32

7.30

H = —-

H

H —

28

1

5.366

1

: 6.374

/•^

4

Rsr.

ff

S.

8.44

7.69

H=1

8

E

1

8

1

; 9.504

/gt;-

6

Ad.

ff

D.

8.19

7.50

H=±

10

M= — 20

1

6.66

1

: 9.767

/-v

6

»

gt;5

S.

8.16

7.43

H= 1

8

M = —

50

1

6.897

1

: 9.118

7

En.

D.

8.11

7.23

H

K 3

H i-

40

1

6.715

1

: 7.310

1-

8

Sn.

ff

D.

8.91

7.82

H=1

H = — 28

1

6.844

1

: 7.019

/-

9

ff

S.

8.81

7.96

H = —

8^

1

9.900

1

: 9.051

10

Vn.

ff

S.

8.29

7.69

H= —

45

1

18

1

: 11.67

\ —

-ocr page 105-

65

waarin voor 10 oogen het uit de cornea berekende (kolom V) met het werkelijk gevondene astigmatisme (kolom IV) wordtnbsp;vergeleken, geeft hierop een vrij voldoend antwoord. De graadnbsp;van ’t astigmatisme (kolom V) werd gevonden uit den in denbsp;beide-hoofdmeridianen aanwezigen graad van ametropie (kolomnbsp;III), afgeleid uit de lensen, bij kunstmatige paralyse dernbsp;accommodatie benoodigd, om een lichtpunt achtereenvolgensnbsp;in twee tegengestelde rigtingen als dunste streep (kolom VI)nbsp;te zien (metli. 8 bl. 51). De uitkomst leert, dat, twee gevallen (Nquot;. 9 en 10) slechts uitgezonderd, het uit den vormnbsp;der cornea berekende astigmatisme door het werkelijk gevondenenbsp;wordt overtroffen. Dit juist stond te wachten, wanneer daaraannbsp;de lens weinig of geen aandeel heeft. Wij hebben, namelijk,nbsp;het astigmatisme van ’t geheele stelsel bepaald in de beidenbsp;hoofd-meridianen, beantwoordende aan de rigtingen der lijnen,nbsp;die de focaal-ruinite begrenzen. Daarentegen is het uit denbsp;cornea voortvloeijend astigmatisme berekend uit de krora-iningsstralen, voor een verticaal en voor een horizontaal vlaknbsp;gevonden. Nu wijken de hoofd-meridianen (verg. VI), voor denbsp;10 gevallen der tabel aangegeven, meer of minder van dezenbsp;vlakken af, en eene betrekkelijk kleine afwijking doet dennbsp;kleinsten krommingsstraal reeds aanmerkelijk grooter, dennbsp;grootsten kleiner w'orden. Dit verklaart voldoende de verschillen, in 2, 5 en 6 gevonden, en is in overeenstemming metnbsp;de kleinere verschillen, die 3, 4, 7 en 8 opleveren. Wat denbsp;groote afwijking van 1 aangaat, zij is afhankelijk van eenenbsp;onjuiste bepaling van ’t astigmatisme. De gevallen zijn onderzocht, toen ik nog geene betere methode dan de sub 8°. bl.51nbsp;beschrevene kende; en bij de waardering daarvan werd opgemerkt, dat deze, wanneer een sterk onregelmatig astigmatismenbsp;in ’t spel is, veel te wenschen overlaat. Dit nu gold voorNquot;. 1nbsp;in zoo hooge mate, dat de gevondene waarde reeds terstondnbsp;als zeer onzeker werd beschouwd; en later onderzoek, naar

5

-ocr page 106-

66

andere methoden, heeft dan ook geleerd, dat het regelmatig astigmatigme van dit oog niet 1 ; 4.55, maar slechts -J- bedraagt. Daarmede is dus ook voor dit geval het groot verschil uit den weg geruimd. Zoo blijven alléén N‘‘. 9 en N“. 10nbsp;over, waarin een invloed der lens moet wmrden aangenomen,nbsp;en wel in een’ zin, tegengesteld aan de asligmatische werkingnbsp;der cornea. Op grond van al het bovenstaande, zijn wij dusnbsp;allezins geregtigd, het besluit te handhaven, dat de grond vannbsp;’t abnormaal astigmatisme voor verrew'eg het grootste deel innbsp;eene asymmetrie der cornea te zoeken is 1).

De vraag rijst hierbij op, of, bij de bestaande asymmetrie, de radius in den horizontalen meridiaan grooter of wel die innbsp;den verticalen meridiaan kleiner is, dan de radius van hetnbsp;normale symmetrische oog. Vooreerst kan ik hierop antwoorden , dat de horizontale meridiaan aanzienlijk grooternbsp;pleegt te zijn. Bij ’t meten van 120 oogen van mannen metnbsp;voldoende gezigtsscherpte, vond ik q° in den horizontalennbsp;meridiaan gemiddeld 7.858 mm., als maximum 8.696, alsnbsp;minimum 7.291. Daaronder waren vele myopische en hyper-metropische oogen, tot in de hoogste graden; maar dezenbsp;leverden geen verschil van beteekenis op 2). De 19 asymmetrische oogen van mannen, op de tabel (hl. 60) vereenigd,nbsp;geven daarentegen q° gemiddeld 8.291, dat is bijna gelijk

1) nbsp;nbsp;nbsp;In 8 of 10 astigmatische oogen werden, lol betere vergelijking, de krom-mingsstralen der cornea bepaald in 't midden, dat is nagenoeg in de as, dernbsp;cornea, en in vlakken, overeenkomende met de voor de hoofd-ineridianen gevondene rigting. Op de in September 1861 te Heidelberg gehondene bijeenkomst van opbthalmologen heb ik hiervan reeds gewag gemaakt. Voor hetnbsp;grootste deel had Hr. haeïmans de metingen bewerkstelligd, ’t Doet mijnbsp;daarom dubbel leed, te moeten erkennen, dat ze — in ’t ongereede zijn geraakt.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vergelijk; Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Akademienbsp;van wetenschappen, 1860; en Tioeede jaatUjksch verslag betrekkelijk denbsp;verpleging en ’t onderwijs in het Nederlandsch gasthuis voor ooglijders, metnbsp;wetenschappelijke bijbladen. Utrecht 1861, bl. 25.

-ocr page 107-

67

aan ’t maximum, bij symmetrisclie oogen gevonden, en daaronder komen er niet minder dan vijf voor, die dat maximum nog overschrijden, namelijk q° — 8.4'i, ()° = 8.73 , q° = 8.74,nbsp;jgt;°z=8.81 en ^°-=:8.91.— Wat in den verticalen meridiaan betreft, deze is in de asymmetrische oogen kleiner dannbsp;in de symmetrische, maar het verschil is hier toch mindernbsp;aanzienlijk. Gemiddeld vonden wij voor de eerste (tabel bl.nbsp;60) vertic. — 7.439. Van vertic. in symmetrische oogennbsp;bezit ik geeue bepalingen dan de bl. 23 opgenomene, dienbsp;een gemiddelde leveren van 7.695. ’t Blijkt dus, dat, bijnbsp;asymmetrie van ’t oog, in den horizontalen meridiaannbsp;doorgaans meer boven ’t normale stijgt, dan in den verticalen er beneden daalt.

Behalve de aaiigeborene misvorming der cornea kunnen verschillende verkregene toestanden tot abnormaal astigmatisme aanleiding geven. Deze verdienen eene afzonderlijke waardering, en zullen bijnbsp;de klinische vormen, waaronder ’t astigmatisme voorkomt, in §VIIInbsp;ter sprake komen.

Eindelijk moet hier ook met een woord worden aangeduid, dat, waar de cornea geene asymmetrie aanwijst, de lens de zetel vannbsp;’t abnormaal astigmatisme zijn kan. Waar ik hiertoe besluitennbsp;moest, was eene belangrijke afwijking in ligginy der lens te constateren, zoodat ik nimmer aanleiding vond, eene afwijking in dennbsp;vorm der lens als oorzaak van astigmatisme aan te nemen.

’t Levert buitengewone zwarigheden op, het aandeel der kristallens in ’t vóórtbrengen van ’t astigmatisme van ’t geheele liehtbre-kend stelsel met naauwkeurigheid te bepalen. Aan een objectief onderzoek naar asymmetrie van de krommingsvlakken der kristallens in ’t levende oog is voor’shands niet te denken. Het uitsluiten van de werking der cornea door indompeling van het oognbsp;in een’ met water gevulden korten koker, aan de voorzijde begrensdnbsp;door eene de cornea vervangende lens (methode van young), stuitnbsp;af op praktische bezwaren van verschillenden aard. Er blijft dus

-ocr page 108-

68

niets over, dan eensdeels het astigmatisme van het oog door subjectieve gezigtsproeven (naar de in § V vermelde methoden), anderdeels den vorm der cornea met behulp van den ophthalmometer naauwkeurig te bepalen, en het hieruit berekend astigmatisme metnbsp;het totale te vergelijken. Daartoe nu zou men van de cornea denbsp;kromrningsradii in de hoofd-meridianen moeten kennen, en a priorinbsp;Iieeft men geen regt, aan te nemen, dat deze zamenvallen met denbsp;hoofd-meridianen, voor 't geheele stelsel gevonden. Maar al had mennbsp;daartoe het regt, het zou bezwaar hebben, aan het hoofd eene hellingnbsp;te geven, waarbij deze meridianen juist verticaal en horizontaal komen te liggen. Moet men nu daarenboven, om den radius vau dennbsp;top der cornea te berekenen, achtereenvolgens naar verschillendenbsp;viseerpunten laten zien, dan heeft men, ten gevolge der oogbewe-gingen, nog verandering in de helling der meridianen te wachten.nbsp;Er blijft dus geen ander middel over, dan de lichten zelven in eennbsp;verticaal vlak te laten draaijen om een punt, waarop de as dernbsp;cornea, zoowel als die van den ophthalmometer gerigt is, en aldusnbsp;de lichten achtereenvolgens in verschillende meridianen der cornea tenbsp;doen spiegelen, terwijl men aan de glazen platen van den ophthalmometer eene gelijke helling geeft. Eene zoodanige inrigting, dienbsp;ons in staat zal stellen, den krommingsradius van den top dernbsp;cornea in alle meridianen te bepalen, wordt thans alhier totnbsp;stand gebragt. De daarmee te verkrijgen uitkomsten zullen laternbsp;worden medegedeeld. De meeste zorg wordt vereischt, om het viseer-punt te vinden, waarbij de hoornvlies-as gerigt is op het punt,nbsp;om hetwelk de spiegelende lichten draaijen. Is dit gelukt, dan zijnnbsp;de metingen spoedig volbragt.

Ik mag niet nalaten, te doen opmerken, dat de horizontale en verticale vlakken, welker radii in bovenstaande tabellen vermeldnbsp;zijn, niet alleen geene hoofd-meridianen, maar zelfs geene meridianen zijn. De bepalingen zijn geschied, terwijl de gezigtslijn gerigtnbsp;werd op de as van den ophthalmometer, dat is op een punt, gelegennbsp;in ’t midden tusschen de vlammen, welker spiegelende beelden gemeten werden: ’t zijn dus vlakken, gelegd door de gezigtslijn, nietnbsp;door de gezigts-as, en ook in deze vlakken werd, wegens zijde-

-ocr page 109-

69

Hngsclie afwijking der gezigtslijn, niet de kleinste radius gevonden. Intusschen is de onnaauwkeurigheid, die hieruit voortvloeit, nietnbsp;zoo groot, dat zij aan de deugdelijkheid der gemaakte gevolgtrekkingen eenigerlei afbreuk zou doen.

VIL

CiUtitirische Mensett nMgetneene regelen ontleent Itaee aantetentling.

Het regelmatig astigmatisme kan, zoo als boven werd op-geinerkt, worden voortgebragt, door aan eene sphaerische lens eene cilindrische toe te voegen.

De werking eener cilindrische lens, op hare beurt, kan door eene tweede dergelijke lens van gelijken brandpuntsafstand worden opgeheven. Zijn deze cilindrische lensen beidenbsp;bf positief bf negatief, dan moeten, om zich wederzijds tenbsp;neutraliseren, de assen der cilindrische vlakken loodregt opnbsp;elkander staan; is daarentegen de eene positief, de anderenbsp;negatief, dan wordt bij evenwijdigen stand der assen het effectnbsp;bereikt. Van het laatste geval, levert de astigmatische lensnbsp;van STOKES (verg. bl. 58) ons een voorbeeld; hare werkingnbsp;is, bij evenwijdigen stand der assen, = 0. Het eerste vindtnbsp;men vertegenwoordigd in de zoogenoemde horologiemakers-loupen, die twee convexe cilindrische vlakken van gelijkennbsp;brandpunts-afstand hebben, welker werking, bij overkruisingnbsp;van de assen dier vlakken, nagenoeg met die van gewonenbsp;biconvexe loupen overeenstemt. Zijn de beide cilindrischenbsp;vlakken concaaf, zoo wordt, bij overkruising der assen, metnbsp;opheffing van ’t astigmatisme, tevens de werking eener negatieve sphaerische lens verkregen.

Zoo als nu de werking eener cilindrische lens door die eener tweede kan worden opgeheven, kan het regelmatigenbsp;astigmatisme door eene cilindrische lens worden gecorrigeerd.

-ocr page 110-

70

Om zicli die correctie goed voor te stellen, neme men de hiertoe betrekkelijke proeven voor zijn eigen oog. Eene cilindrische lens, bijv. van maakt astigmatisch en geeft aanleiding tot eigenaardige, vroeger reeds beschrevene stoornissennbsp;in het zien. Eene tweede cilindrische lens van - xVj metnbsp;gelijk gerigte as, neutraliseert de werking der eerste geheelnbsp;en al, zoodat van de aanwezigheid van glazen voor het oognbsp;naanwelijks meer iets bemerkt wordt. Is daarentegen denbsp;tweede cilindrische lens, even als de eerste, eene positievenbsp;van xïïj dan wordt, bij loodregt op elkander gerigte assennbsp;der cilindrische vlakken, het astigmatisme gecorrigeerd; maarnbsp;hierbij is nu tevens het oog mjopisch geworden, en wel innbsp;dien graad, dat het verste punt van een te voren ametro-pisch oog (de afstand van glas tot oog niet in rekeningnbsp;gebragt) op 10quot; komt te liggen (M tV)quot;

De glazen, die tot correctie der verschillende vormen van astigmatisme vereischt worden, kunnen tot drie soorten worden teruggebragt.

I. Eenvoudige cilindrische glazen (fig. 13). Even als denbsp;sphaerische hebben deze bf een’ positieven (A, B, C), bf een’nbsp;negatieven brandpunts-afstand (D, E, F); de eerste noemen wijnbsp;eenvoudig positieve, de laatste negatieve. Zijn de beide vlakken cilindrisch, dan zijn hunne assen evenwijdig. Om eenenbsp;juiste voorstelling van hunnen vorm te geven, zijn zij afge-beeld, zoowel op eene doorsnede, loodregt op de as (fig.nbsp;13, T) als op eene doorsnede, door de as gelegd (fig. 13, II);nbsp;de vlakken zijn daarbij als voorste a en achterste p onderscheiden.

a. Tot de positieve behooren:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Dc bi-convexe (fig. 13 A).

2. nbsp;nbsp;nbsp;De plan-convexe (B).

3. nbsp;nbsp;nbsp;De concaaf-convexe of positieve meniscus (C).

h. Tot de negatieve behooren;

-ocr page 111-

71

1. De bi-concave (Db a. De plan-concave (E).

3. De convex-concave of negatieve meniscus (E).

Fig. 13.

Ten opzigte der deugdelijkheid geldt genoegzaam hetzelfde als bij de sphaerische; de plan-convexe en plan concave gevennbsp;de grootste aberratie, de bi-convexe (mits niet te sterk) ennbsp;de bi concave zijn in ’t algemeen zeer bruikbaar, en de menisci hebben het voordeel van periscopisch te zijn.

van

Yan de eenvoudige cilindrische glazen, behoeft men er tot 4 c, en van - tV c tot - } c, dat is, van

50 tot 5 Parijsche duimen zoowel negatieven als positieven brandpunts-afstand. Dat deze brandpuuts-afstand slechts geldtnbsp;voor het vlak, loodregt op de as der cilindrische kromming,nbsp;en dat in een door de assen gelegd vlak de brandpuntsafstand oneindig is, behoeft hier wel naauwelijks te wordennbsp;opgemerkt: zij laten dus ook in deze laatste rigting dennbsp;brandpunts-afstand van een dioptrisch stelsel, tvaarrnede zenbsp;verbonden worden, onveranderd.

Om haren aard en hare sterkte uit te drukken, gebruiken

-ocr page 112-

73

wij, zoo als reeds zal gebleken zijn, dezelfde formule als voor de sphaerische glazen, onder toevoeging van c.

II. Bi-cilindrische glazen (fig. 14). Deze hebben twee

Fig. 14.

liP

cilindrische krommingsvlakken, welker assen loodregt op elkander gerigt zijn (I a en II jö). Zijn de beide vlakken wel cilindrisch geslepen, maar hunne assen evenwijdig, dan behooren zij tot de eenvoudignbsp;cilindrische, hetzij tot de bi-convexe ofnbsp;bi concave, hetzij tot de menisci, die bovennbsp;reeds werden beschreven (fig. 13 A, C, Dnbsp;en F). Van de bi cilindrische is in dennbsp;n aHpnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;convex, het andere

concaaf, zoo als de twee doorsneden, in elk der beide assen genomen (fig. H,I «,nbsp;IIp), aantoonen. Zoodanige bi-cilindrischenbsp;glazen doen dus evenwijdige opvallende lichtstralen in hetnbsp;vlak der eene as convergeren, in dat der andere, na breking,nbsp;divergeren. Hunne werking kan worden uitgedrukt door denbsp;formule voor elk der beide vlakken, verbonden door het teekennbsp;van een’ regten hoek .n. Êene bi-cilindrische van ISquot; positieven brnndpunts-afstand in een vlak, loodregt op de as vannbsp;het convexe cilindrische vlak, en van 34quot; negatieven brand-punts-afstand in een vlak, loodregt op de as van het concavenbsp;cilindrische vlak, wordt aldus uitgedriikt als:

1 1

— c r* — c.

13 nbsp;nbsp;nbsp;34

III. Sphiaerisck cilindriscke glazen. Van deze glazen heeft het eene vlak eene sphaerische (fig. J5, I en II aa), hetnbsp;andere eene cilindrische kromming (I en II pp). Aanwendingnbsp;vinden alléén die, welker beide vlakken of convex (xi) ofnbsp;concaaf (B) zijn. Men kan zich deze lensen voorstellen alsnbsp;de combinatie van eene plan-cilindrische met eene plan-sphae-

-ocr page 113-

73

risclie lens, en deze beide verkrijgt raen dan ook werkelijk, wanneer men eene spliaerisch-cilindrische lens in een vlak,nbsp;Fig. 15.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;loodregt op de as van het sphae-

11 a\

risch vlak, doorsnijdt. De werking nu eener sphaerisch-cilindri-sche lens is gelijk aan die der genoemde combinatie, en zij kan w'orden uilgedruktdoor de formulenbsp;voor elk der brekende vlakken,nbsp;vereenigd door het combinatie-teeken O- Geeft de sphacrischenbsp;kromming, als plan-convexe lens,nbsp;een’brandpunts-afstand van 12quot;,nbsp;de cilindrische kromming, als plan-convexe lens, een brandpunts-afstand van 24”, zoo schrijven wij:

1 nbsp;nbsp;nbsp;_ 1

Ti * nbsp;nbsp;nbsp;24

hetgeen beteekent, dat de positieve brandpunts-afstand, op eene doorsnede door de as van het cilindrische vlak 12quot;, innbsp;eene doorsnede, loodregt op dit vlak, (xV - - xV = i) 8quot; bedraagt. Vertegenwoordigt het sphaerische vlak, als plan-con-cave lens - xV’ het cilindrische, als plan-cilindrische lens, - J,nbsp;zoo geeft de gecombineerde spliaerisch-cilindrische lens:

1 nbsp;nbsp;nbsp;_ l

Ts * nbsp;nbsp;nbsp;quot;i

in welke lens de negatieve brandpunts afstand, in de as van het cilindrische vlak, 18', loodregt op die as, (x’g ¦ ¦ 9 “ 1)nbsp;6“ bedraagt.

liet is nu gemakkelijk, in te zien, welke cilindrische glazen de verschillende vormen van astigmatisme (verg. bl. 47) opheffen. Voorloopig stellen wij ons hierbij ten doel, met het

-ocr page 114-

74

astigmatisine tevens de ametropie ie corrigeren, dat is, liet verste punt van duidelijk zien op oneindigen afstand te brengen (R = go). Wij vinden alsdan:

1. Het eenvoudig inyopisch astiginatisme wordt gecorrigeerd door eene eenvoudige negatieve cilindrische lens (fig. 13nbsp;D, E, F) van een’ brandpunts-afstand, beantwoordende aannbsp;den graad van het astigmatisme:

1

6

1

Am

door glazen van “ c, op van ’t knooppunt geplaatst.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het zamengesteld myopisch astigmatisme vereischt eenenbsp;negatieve sphaerisch-cilindrische lens Zoo wordt, de afstandnbsp;van glas tot knooppunt niet in aanmerking genomen,

gecorrigeerd door

(verg. fig. 15 B).

1 1 ' 2Ö 'iö

3. nbsp;nbsp;nbsp;Het eenvoudig hyperraetropisch astigmatisme Ah vindtnbsp;zijne correctie door eenvoudige positieve cilindrische glazennbsp;(fig- 13 A, B, C), beantwoordende aan den graad van ’t astigmatisme. Bij

Ah =

1

¥ wordt dus een glas vannbsp;gevorderd, geplaatst op van het knooppunt.

4. Het zamengestelde hypermetropisch astigmatisme eischtnbsp;positieve sphaerisch-cilindrische glazen:

18

-ocr page 115-

75

wordt gecorrigeerd (de afstand van glas tot knooppunt niet in aanmerking genomen) door:

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

— nbsp;nbsp;nbsp;« O ¦7,” C.

18 nbsp;nbsp;nbsp;9

5. Het gemengde astigraatisme, eindelijk, wijkt voor bi-cilindrische glazen:

Amh

1

M -- H 13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24


zameugesteld uit wordt gecorrigeerd door :

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

— c r - — c 24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12

en

Alim = —r

zameugesteld uit


1

T2


11


M,


24


door:

12

24

Deze korte stellingen zijn ons een rigtsnoer voor de keuze van glazen, wanneer met het astigmatisme tevens de ametro-pie moet worden gecorrigeerd. Maar niet altijd wenscht mennbsp;dit tweeledig doei te bereiken. Wordt door correctie van ’tnbsp;astigmatisme liet gezigtsvermogen onder alle omstandighedennbsp;gebaat en kan men hiertoe schier onvoorwaardelijk overgaan, —nbsp;menigmaal is het niet aangewezen, het oog tevens tot dennbsp;toestand van emmetropie te reduceren. Wat deze reductienbsp;aangaat, hier gelden, bij complicatie met astigmatisme, dezelfde regels, die bij ametropie in ’t algemeen toepassing

-ocr page 116-

76

vinrlen. Tiet kan rins niet in mijne bedoeling liggen, die hier in haren geheelen omvang te ontwikkelen. Ik moet mij,nbsp;althans wat myopie aangaat, bepalen tot de beginselen, omnbsp;daarna aan te wijzen, hoe, is de indicatie vastgesteld, aan deze,nbsp;ook bij complicatie met astigmatisme, kan worden voldaan.

Wij weten, dat ametropie bepaald wordt door den grootster) afstand E van duidelijk zien bij ontspanning der accommodatie, dat zij wordt gecorrigeerd, door E op oneindig te brengen. Staan de glazen van ’t knooppunt, zoo is:

M — -6

opgeheven door glazen van:

1

door glazen van

Hypermetropie nu behoort, alvast voor zoover ze manifest optreedt, on voorwaardelijk te worden geneutraliseerd. Mennbsp;weet intusschen, dat, onder den invloed eener krachtigenbsp;accommodatie, het manifeste deel der hypermetropie metnbsp;geene mogelijkheid scherp te bepalen is, dat het voor ’t zelfdenbsp;oog nu eens grooter, dan weer kleiner uitvalt. Als bril,nbsp;om voortdurend te dragen, geve men nu zoodanige glazen,nbsp;waardoor de hoogste graad van manifeste hypermetropie, dienbsp;bij ’t geheele onderzoek voorkwam, wmrdt weggenomen, ennbsp;naarmate, onder ’t gebruik dezer glazen, het manifeste deelnbsp;der hypermetropie toeneemt, ga men stelselmatig tot sterkerenbsp;en sterkere glazen over. — Met diezelfde glazen kan ooknbsp;werk in de nabijheid beproefd worden. Of zij zullen voldoen,nbsp;moet praktisch blijken. Ts een groot deel der hypermetropie

-ocr page 117-

77

lateTit, dan is het bijna te voorzien, dat zij onvoldoende zullen zijn en bij eenigzins voortgezette inspanning niet voor verschijnselen van astheiiopie zullen vrijwaren. Verder beproevennbsp;is dan nutteloos of zelfs schadelijk: het bewijs is daar, datnbsp;tot werk in de nabijheid sterkere glazen noodig zijïi, en welnbsp;zoodanige, die niet alleen de manifeste, maar ook ongeveernbsp;de helft der latente hyperrnetropie corrigeren. Inmiddels moetnbsp;na den arbeid de zwakkere bril, die sleclits het manifestenbsp;deel der hypermetropie opheft, telkens den sterkeren vervangen. — De meest wenschelijke toestand zou zijn, dat denbsp;hypermetropie in haar geheel manifest optrad. Zij zou dannbsp;ook in haar geheel kunnen gecorrigeerd worden door glazen,nbsp;die zoowel in den omgang als bij den arbeid zouden geschiktnbsp;zijn. Maar slechts zelden gelukt het, dien toestand te bereiken. Vooreerst toch is de blijvende inspanning der accommodatie den hypermetroop zoodanig tot gewoonte geworden, dat,nbsp;zoolang de accommodatie nog eene zekere activiteit behoudt,nbsp;hij die moeijelijk kan laten varen; en, ten anderen, wordt, zoonbsp;als de berekening mij leerde, ten gevolge der combinatie metnbsp;een convex glas, door eene Irepaalde verandering van het diop-trisch stelsel van het oog eene mindere accommodatie-breedtenbsp;vertegenwoordigd. Hiervan nu is ook ’t gevolg, dat, kan denbsp;accommodatie zich ook ten eeneraale ontspannen, reeds vóórnbsp;den leeftijd, waarop het emmetropisch oog presbyopisch wordt,nbsp;het hypermetropische tot werk in de nabijheid behoefte heeftnbsp;aan een glas, sterker dan wat blijvend gedragen wordt.

De regelen, die ’t gebruik van glazen bij hypermetropie bepalen, zijn, zoo als uit het bovenstaande blijkt, eenvoudig,nbsp;en het had geen bezwaar, ze met weinig woorden vrij voldoende te formuleren. Ik ben niet in staat hetzelfde te doen,nbsp;in betrekking tot myopie. De aanwijzing der glazen is gegeven met het antwoord op de vraag: tot op welken afstandnbsp;moet het verste punt van duidelijk zien worden gebragt?

-ocr page 118-

78

Maar juist liet antwoord op deze vraag is moeijelijk in ’t algemeen te geven. Wij weten, dat tot geheele correctie dernbsp;myopie die afstand oneindig worden moet. Daartoe nu mag hijnbsp;worden gebragt, vooreerst, wanneer de glazen uitsluitend worden gebruikt, om op grooten afstand te zien : eeue lorgnet, dienbsp;slechts bij tusschenpoozen, terwijl men op afstand wil onderscheiden, voor ’t oog gehouden wordt, raag de myopie geheel neutraliseren. Het mag, tweedens, worden toegepast voornbsp;brillen, die gedragen en zelfs bij werk in de nabijheid gebruikt worden, onder voorwaarde, dat de myopie, in betrekking tot de accommodatie-breedte, gering en het oog overigensnbsp;gezond zij. Vooral op jeugdigen leeftijd gewent het myopischnbsp;oog zich spoedig, hetzij onmiddellijk, hetzij trapsgewijs, aannbsp;volkoraene neutralisatie; en aangezien bij aanwezigheid vannbsp;een concaaf glas voor het oog eene bepaalde veranderingnbsp;der kristallens eene grootere accommodatie-breedte omvat,nbsp;doet ook bij arbeid nabij het oog het bezwaar zich mindernbsp;gevoelen. — In alle andere gevallen mag de myopie slechtsnbsp;gedeeltelijk gecorrigeerd worden, en wanneer complicatie metnbsp;amblyopie in ’t spel is, moet bij werk in de nabijheid het gebruik van zwakke glazen vaak geheel worden ontzegd Overigens komen bij het bepalen van den afstand, waartoe E magnbsp;worden gebragt, een tal van factoren in aanmerking: de graadnbsp;der myopie, de hoegrootheid der accommodatie-breedte, denbsp;gang der relatieve accommodatie-breedte, de toestand van hetnbsp;oog en van zijne spieren, en, eindelijk, de aard van werk ennbsp;de afstand , waarop het te verrigten is. Bij eene opsommingnbsp;dezer factoren moeten wij ons bepalen, ’t Is hier de plaatsnbsp;niet, de beteekenis en den invloed van elk in ’t bijzondernbsp;na te sporen en te schatten. Er blijft ons dus slechts over,nbsp;aan te geven, hoe, wanneer als indicatie is vastgesteld, opnbsp;welken afstand E moet worden gebragt, bij complicatie metnbsp;astigmatisme het benoodigde glas door berekening te vinden.

-ocr page 119-

79

Bij de bepaling van ’t astigmatisine zijn wij uitgegaan van het onderzoek naar de breking in de beide hoofd-rneridia-iien. Daaruit werd dan de gemeenschappelijke ainetropie afgeleid en de graad van astiginatisme als afzonderlijke waardenbsp;toegevoegd. Zoo vonden wij de formule voor het zamenge-steld zoowel hypermetropisch als myopisch astiginatisrae. Wanneer wij nu tot de beide hoofd-ineridianeu terugkeeren, dannbsp;is de methode, om de glazen te vinden, die, het astigma-tisme neutraliserende, in alle meridianen aan K de verlangdenbsp;waarde geven, hoogst eenvoudig. Aan R eene waarde gevennbsp;van 40quot;, £0quot;, j2quot;beteekent niets anders dan aan het oognbsp;eene myopie mededeelen van, of wel de bestaande myopie reduceren tot -jV» ïV) TT-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hebben dus van de gevondene

refractie in de beide hoofd-meridianen den gewensehten graad van myopie slechts af te trekken, en geven wij de glazennbsp;die de dan overgeblevene ametropie in elk der meridianennbsp;geheel corrigeren, dan blijft juist die graad van myopienbsp;over.

Tot toelichting mogen de volgende voorbeelden dienen:

1. Er zijn gevonden:

In den hoofd-ineridiaan h, emmetropic

« gt;gt; ^ 0 en men verlangt R te brengen op 18quot;, dan verkrijgen wijnbsp;door aftrekking:

in H, emmetropie - M — — H ---lo nbsp;nbsp;nbsp;lo

m V,

M-j -U±

en tol correctie hiervan wordt een bi-cilindrisch glas ver-

° 0

eischt van:

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

c V--c.

18 nbsp;nbsp;nbsp;9

-ocr page 120-

80

2. Zij in den hoofd-meridinan

20

i! gt;}


10


en verlangt men E te brengen op 20quot;, zoo vindt men , door aftrekking van M

in H, M — - M = emmetropic


20 20

in V. M 1 . M 2


zoodat het doel bereikt wordt door een eenvoudig cilindrisch glas van - jV

d. In H zij H = —

•' 6


in V zij H


18 ’


men verlangt, tot lezen, schrijven enz., E te brengen op 18quot;, zoo vinden wij door aftrekking:

1


in H, H I - M ^ = 11 -in V, II 1 nbsp;nbsp;nbsp;11 -


’t welk (verg. bl. 74, sub 4quot;) wordt gecorrigeerd door:


4. In een geval van astigmatisme zij :

I

in V, M


in H, O


12

I

24


en men verlangt E op 24quot;, zoo verkrijgt men door aftrekking,

inv,M — - M—=M —

12 nbsp;nbsp;nbsp;24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24


-ocr page 121-

81

in H, H

1 .T ^ nbsp;nbsp;nbsp;TT i

24 ¦ nbsp;nbsp;nbsp;24 ~ f2 ’

zoodat tot bereiking van het voorgestelde doel een bi cilindrisch glas vereisclit wordt van:

c.

Den hier beschreven eenigzins gecoinpliceerden weg kan men in alle gevallen inslaan, maar niet altijd is dit noodig.nbsp;Wanneer, namelijk, bij zamengesteld myopisch astigmatismenbsp;een hooge graad van myopie bestaat, dien men gedeeltelijknbsp;wenscht te behouden, dan behoeft slechts die myopie tot dennbsp;gewenschten graad gereduceerd te worden: bijv., bij M 4 nbsp;Ara j\ wenscht men M -fV over te houden, zoo zal dit bereiktnbsp;worden, wanneer men M xï aftrekt, en aldus M J -f- Am yjnbsp;door - ff « O - tV ^ corrigeert. Eveneens heeft men bijnbsp;zamengesteld hypermetropisch astigmatisme de te corrigerennbsp;hypermetropie slechts zooveel te vergrooten, als aan de ge-wenschte waarde van B beantwoordt. Zoo zal bij

1

Is


Ah'


E op 18quot; gebragt worden door:

1 -^1

s __ — 0.

9 nbsp;nbsp;nbsp;9

Bij al deze berekeningen hebben wij de correctie, uit den afstand tusschen glas en knooppunt voortvloeijende, eenvoudig-heidshalve ter zijde gelaten: trouwens, wanneer geene bijzonder sterke glazen vereischt worden, is de invloed daarvan kleinnbsp;genoeg, om zich in de praktijk naauwelijks te doen gevoelen.

Bij het aanwenden van cilindrische glazen, is het van ’t grootste gewigt , dat de assen der krommingsvlakken innbsp;de hoofd-meridianen van ’t dioptrisch stelsel van het oognbsp;gelegen zijn. Eene geringe afwijking geeft, vooral wanneer

6

-ocr page 122-

82

sterke glazen worden aangewend, reeds eene zeer merkbare stoornis. liet best nu bereikt men ’t voorgestelde doel, wanneer men rond afgeslepene glazen in een stel met rondenbsp;ringen laat zetten, waarbij, door ronddraaijing der glazen, aannbsp;de as van ’t cilindrische vlak de juiste rigting gemakkelijknbsp;kan gegeven worden. Door kleine bewegingen van het stelnbsp;in zijn geheel bemerkt men al spoedig, in welke rigtingnbsp;men het glas nog draaijen moet; en het bewijs, dat het volkomen de juiste rigting heeft aangenomen, ligt dadrin, dat,nbsp;bij geringe schommeling van het stel naar de eene en naarnbsp;de andere zijde, de correctie minder volkomen, het gezigts-vermogen minder scherp wordt. Is nu eenmaal de juistenbsp;rigting voor de ronde glazen gevonden, dan kan men ze,nbsp;onder behoud van de rigtingen der assen, des verkiezende,nbsp;tot ovale glazen laten afslijpen en in een ander stel plaatsen.nbsp;Dat het, bij ’t gebruik van cilindrische glazen, een eerstenbsp;vereischte is, voor een goed passend, weinig bewegelijk stelnbsp;zorg te dragen, ligt in het boven gezegde opgesloten.

De correctie van het regelmatige astiginatisme door middel van cilindrische glazen kan geeue absolute volkomenheid bereiken. Afgezien van de amblyopic, die, onafliankelijk van ’t lichtbrekendnbsp;stelsel, vele gevallen van astiginatisme compliceert, moet de ge-zigtsscherpte, bij de naauwkeurigste correctie, reeds daarom te wen-schen overlaten, wijl de asymmetrie van het astigmatisch oog nietnbsp;geheel en al is gelijk te stellen met de aanwezigheid eener cilindrische lens. Daarenboven is de correctie slechts van dien aard,nbsp;dat de achterste brandpunten voor de verschillende meridianennbsp;worden zamengebragt, zonder dat zulks op de overige cardinalenbsp;punten toepasselijk is. Bepaaldelijk is het zamenvallen der knooppunten in de verschillende meridianen naauwelijks te verkrijgen.nbsp;Liggen zij in den hoofd-meridiaan van zwakste kromming meernbsp;naar achteren, de correctie door eene bi-convexe cilindrische lensnbsp;brengt ze meer naar voren, dan die in den meridiaan van sterkste

-ocr page 123-

83

kromming, en omgekeerd worden de meer naar voren gelegene, bij correctie door eene bi-concave cilindrische lens, meer naar achterennbsp;verplaatst. Hierin ligt opgesloten, dat de vorm der ligchame.n bijnbsp;correctie van ’t astigmatisme verlengd wordt in eene rigting, tegengesteld aan die, waarin vóór de correctie verlenging bestond. Dezenbsp;te groote verschuiving der knooppunten wordt des te geringer,nbsp;boe digtei de cilindrische glazen zich bij het hoornvlies bevinden,nbsp;en reeds daarom is het wenschelijk, bij ’t gebruik van sphae-risch-cilindrischè glazen, dat vlak naar het oog te keeren, waarbijnbsp;het knooppunt van ’t cilindrische vlak het digtst bij het oog ligt.nbsp;Zijn beide convex of concaaf, dan worde dat van minste kromming, is het eene convex, het andere concaaf, dan worde het concave naar het oog gekeerd. — De vormverandering, die ’t gevolg isnbsp;van cilindrische glazen, is ook wel de oorzaak, waarom men, bijnbsp;’t zoeken naar glazen van de vereischte sterkte, met minder goednbsp;gevolg, dan wanneer het sphaerische glazen geldt, kan gebruik maken van de verandering in gezigtssclierpte bij verandering van dennbsp;afstand tusscben glas en oog; bijna altijd wordt bet glas zoowelnbsp;het convexe, al is het te zwak, als het concave, al is het te sterk,nbsp;digt bij’t oog verlangd. Men ziet overigens ligtelijk in, dat, inzonderheid bij ’t gebruik van bi-cilindrische glazen, de afstand vannbsp;’toog gering behoort te zijn: immers, naarmate de afstand toeneemt, worden in de eene rigting de beelden kleiner en kleiner,nbsp;in de tegengestelde grooter en grooter, en onder dezen dubbelennbsp;invloed moet de vormverandering zich sterk doen gevoelen. Voortsnbsp;valt nog op te merken, dat bij sommige bewegingen van het oog,nbsp;die met eene draaijing om de gezigts-as verbonden zijn , de rigtingnbsp;van de assen der cilindrische vlakken niet meer volkomen met denbsp;hoofd-meridianen zamenvalt en de correctie dus onvolkomen wordt;nbsp;en hiervan is ’t gevolg, dat, bij ’t gebruik van cilindrische glazen, het oog, zal de gezigtsscherpte niet verloren gaan, in zijnenbsp;bewegingen eenigzins beperkt is. Intusscben geeft elk brilglas, alsnbsp;zoodanig, reeds beperking, en de ervaring leert dan ook, dat ze innbsp;dit geval geen bijzonder bezwaar oplevert 1).

1) Ziet men zijdelings, boven of beneden het vlak, dat door de beide ge-

6*

-ocr page 124-

84

Eindelijk, om niets te verzwijgen, stippen wij aan, dat de accom-modatieve veranderingen in ’t astigmatiscli oog, vooral na correctie der asymmetrie, in de beide hoofd-meridianen geene geheel overeenkomstige acoommodatie-breedten vertegenwoordigen, zoodat denbsp;correctie door bepaalde glazen niet voor alle accommodatie-toestandennbsp;even volkomen zijn kan. Dit verschil is intusschen zoo gering, datnbsp;ook iiieruit geen praktisch bezwaar voortvloeit.

Zoo als reeds vroeger werd medegedeeld, is aiuy tie eerste, die het abnormaal astigmatisme ontdekte, en wel op zijn linker oog,nbsp;die tevens begreep, dat een cilindrisch glas de asymmetrie konnbsp;corrigeren en ook werkelijk door een zoodanig glas de gezigtsstoor-nis gecorrigeerd vond. De vorm van zijn astigmatisme was hetnbsp;zamengesteld myopische. .aiby begreep, dat, wanneer hij beidenbsp;vlakken concaaf cilindrisch liet slijpen, met loodregt op elkandernbsp;gerigte assen, elk voor zich beantwoordende aan den graad vannbsp;myopie, die in de hoofd-meridianen te corrigeren was, het doelnbsp;zou bereikt zijn. Maar te regt gaf hij de voorkeur aan een negatief sphaerisch-cilindrisch glas, waarvan het concave sphaerischenbsp;vlak de gemeenschappelijke myopie der beide hoofd-meridianen,nbsp;het concaaf-cilindrische het nog overblijvend eenvoudig astigmatismenbsp;moest corrigeren. En, in waarheid, men behoeft nimmer bi-cilin-drisehe glazen (met overkruising der assen), waarvan beide vlakken óf convex óf concaaf zouden zijn: altijd kunnen zij doornbsp;sphaerisch-cilindrische op voordeelige wijze vervangen worden. Denbsp;in Zwitserland gebruikelijke en bij de horologie-makers algemeennbsp;verspreide bi-ci!indrisohe loupen, welker bolle vlakken, bij over-krnising der assen, gelijke kromming hebben, staan in hare wer-zigtsUjnen is gelegd, het eene oog gesloten, het andere met een cilindrischnbsp;glas gewapend, naar een lichtpunt, zoo bemerkt men, dat de rigting, w'aarinnbsp;het lichtpunt verlengd is, eeuigzins verandert. Dit hangt af van eeue draaijingnbsp;van het oog om de gezigts-as. Welligt is hieruit eene methode af te leiden,nbsp;om de hoeveelheid dier draaijing bij verschillende bewegingen van 't oog tenbsp;bepalen (verg. de noot op hl. 32).

-ocr page 125-

85

king nagenoeg gelijk met bi-convexe sphaerische glazen. De ho-rologie-makeis beweren, flat zij een grooter veld hebben: de waarheid is , dat het veld grooter is in de rigting der as van hetnbsp;naar het oog gerigte vlak, kleiner daarentegen in de tegengesteldenbsp;rigting, zoodat de vorm van het duidelijke gezigtsveld een ovaalnbsp;is, dat bij het omdraaijen van de loupe de bewegingen volgt.nbsp;Deze loupen kunnen met periscopische sphaerische glazen te minder wedijveren, wijl daarbij de vormen der zijdelings geziene voorwerpen zich ook op eigenaardige wijze vertrokken voordoen.

Dat het astigraatisme door convexe en concave glazen zich eenigermate laat corrigeren , wanneer hunne as onder een’ zekerennbsp;hoek met de gezigtslijn voor het oog gehouden wordt, was reedsnbsp;aan YOUNG 1) en cary bekend, ’t Schijnt, dat anderen, voorat bijnbsp;sterke graden van myopie, ook daarvan gebruik hebben gemaakt.nbsp;Zoo lezen wij bij white cooper 2), dat er soms gevallen voorkomen , ivaarin, ten gevolge eener bijzonderheid in den vorm dernbsp;brekende middelstoffen of in de gevoeligheid van het netvlies (?),nbsp;de verbetering, door glazen aangebragt, belangrijk toeneemt, „bynbsp;sloping them or holding them obliquely”, en dat hij hiervan eennbsp;sprekend voorbeeld had gezien bij een rnyoop. Hij voegt er bij,nbsp;dat, om aan het glas den gewenschten stand te geven, carpenter en WESTLEYhet, in een tweeden ring gevat, in den ring vannbsp;het brillenstel draaijende maakten. Dit middel tot correctie vannbsp;’t astigmatisme kan echter alléén toepassing vinden , wanneer betrekkelijk sterke sphaerische glazen tot het neutraliseren der ame-tropie vereischt worden, en ook dan zal door cilindrische krommingnbsp;van een der vlakken eene meer volkomene correctie bereikbaarnbsp;zijn. Alléén bij aphakia kan men , om een’ zekeren graad vannbsp;astigmatisme te corrigeren, met voordeel, naar ik meen, van een’nbsp;scheeven stand der glazen gebruik maken. Bijna altijd blijkt, dat,nbsp;wanneer men aan ’t sterk convexe glas eene zekere helling raede-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie ’t citaat op bl. 18.

2) nbsp;nbsp;nbsp;On near Sight etc. London 185.3, p, 199.

-ocr page 126-

80

deelt, de gezigtsscherpte verbetert, en het is, in ieder geval van aphakia, een erkend vereischte, daarop naauwlettend toe te zien.

Wij mogen niet nalaten, ten slotte, te doen opmerken, dat het astigmatisme ook langs operatieven weg zoude kunnen worden gecorrigeerd. Ue iriddesis, eene operatie, vooral door ceitchettnbsp;in zwang gebragt, zou daaraan kunnen worden dienstbaar gemaakt, en wel bepaaldelijk de dubbele iriddesis, zooals zij doornbsp;BOWMAN en anderen bij keratoconus is in praktijk gebragt 1). Denbsp;pupil wordt hierdoor, namelijk, in eene smalle spleet veranderd;nbsp;en beantwoordt de rigting dier spleet aan een’ der hoofd-meridianen, dan zal zeker de van asymmetrie afhankelijke aberratie genoegzaam zijn buitengesloten. De aanwijzing dezer dubbele iriddesis bij keratoconus kan ik niet inzien: hier toch is niet hetnbsp;verschil van kromming in de onderscheidene meridianen, maarnbsp;veeleer de conische kromming in eiken meridiaan oorzaak der verlorene gezigtsscherpte. Daarentegen bij krommingsverschil dernbsp;onderscbeidene meridianen, dat is bij ’t regelmatig astigmatisme,nbsp;zou zij ongetwijfeld aan de gezigtsscherpte zeer bevorderlijk zijn.nbsp;Maar terwijl wij door cilindrische glazen de gewenschte correctienbsp;vermogen tot stand te brengen, ben ik, met betoog op het meernbsp;of min gevaarlijke der kunstbewerking en niet minder op dennbsp;misstand, die er ’t gevolg van is, er verre van verwijderd, denbsp;toepassing aan te bevelen.

YIII.

Xoaoioffie en titinteh van ïïtet asHgtnatiatne.

Het astigmatisme is óf aangeboren óf verkregen. In verreweg de meeste gevallen is het astigmatisme aangeboren. Is het verkregen, dan is het klinisch als een andere ziektevorm

1) Verg. CEITCHETT en bowman, in Reports of the, London Ophthalmic Hospitaly 1859 eu 1860.

-ocr page 127-

87

te besclionwen, waarover afzonderlijk te handelen is. Het eerst houden wij ons hier bezig met

I. 't Aangeboren astigm.atisme. Deze anomalie komt menigvuldig voor. In den korten tijd van acht maanden, sedert mijne aandacht er op gevestigd en elk twijfelachtig geval behoorlijk werd onderzocht, hebben zich meer dannbsp;veertig gevallen aan mij voorgedaan. Eene voldoende statistiek ontbreekt mij nog; maar zeker is het geene overdrijving, wanneer ik beweer, dat op 40 of 50 oogen, één, tengevolge van astigmatisme, in zijne functie gestoord is

Grenzen tusschen normaal en abnormaal astigmatisme bestaan er niet. Wanneer het den graad van bereikt, heb ik het abnormaal genoemd, omdat de gezigtsstoornis dannbsp;van dien aard is, dat cilindrische glazen tot verbeteringnbsp;worden verlangd. Maar overigens is het klaar, dat de gemelde grens vrij willekeurig is. Bij veel geringere gradennbsp;is de gezigtsscherpte reeds niet meer volkomen. Zoo wasnbsp;ik vroeger van oordeel, dat een astigmatisme van ongeveernbsp;TTöj g®bjk aan mijne beide oogen eigen is, onder geene omstandigheden aan de duidelijkheid der beelden afbreuk deednbsp;en dus ook wel niet voor correctie vatbaar was; en toch isnbsp;het mij gebleken, dat c (de zwakste glazen, die in mijnnbsp;bezit zijn), met loodregten stand der as voor mijn oog gehouden, onmiskenbaar de zuiverheid der beelden verhoogt,nbsp;terwijl, omgekeerd, bij horizontalen stand der as, dezelfdenbsp;glazen eene vrij belangrijke stoornis voortbrengen. Treffendnbsp;is alsdan de verbetering, door toevoeging van lt;-¦gt; tnet verticale as, teweeggebragt.

De veertig gevallen, waarvan ik sprak, hadden een astigmatisme van -- tot —. Bij de meesten bedroeg het meer 30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4^

dan yV; nbsp;nbsp;nbsp;velen meer dan jV-

Het astigmatisme is dikwijls erfelijk. Niet zelden lijdt een

-ocr page 128-

seder ouders aaii hetzelfde gebrek. Maar meer nog komt het voor, dat verscheidene kinderen . uit dezelfde ouders geboren,nbsp;deze anomalie vertoonen, en wel meestal in gelijken vorm;nbsp;hierbij hebben wij evenzeer regt, den toestand erfelijk te noemen, als wanneer Iiij bij een der ouders voorkomt.

In het meerendeel gevallen zijn beide oogen aangedaan. Dikwijls echter is het eene geheel of bijna geheel verschoondnbsp;gebleven. De Heer R. had op beide oogen Ah tusschen ^ ennbsp;4-; bij zijn broeder bestond Ah ~ van geheel overeen-komstigen vorm, slechts op één oog: zijn linker oog was schiernbsp;volkomen vrij van astigmatisme. Opmerkelijk is het, dut, bijnbsp;een dergelijk verschil tusschen de beide oogen, doorgaans hetnbsp;bovenste gedeelte van het aangezigt insgelijks asymmetrischnbsp;is. Ook wanneer een hooge graad van ametropie slechtsnbsp;aan eene zijde voorkomt, is asymmetrie der beenderen , dienbsp;de oogholte begrenzen, een zeer gewoon verschijnsel. Ditnbsp;hangt zamen met de eigenaardigheden in den vorm van hetnbsp;aangezigt bij myopen en vooral bij hypermetropen, — eennbsp;belangrijk onderwerp, dat reeds geruimen tijd mij bezig hield,nbsp;maar waarover ik hier niet verder mag uitweiden.

Tot dusverre zijn mij veel meer gevallen van abnormaal astigmatisme bij mannen dan bij vrouwen voorgekomen. Iknbsp;acht mij evenwel niet geregtigd, aan te nemen, dat daarbijnbsp;geen toeval zou in ’t spel zijn. De toekomst moet hieromtrent beslissen.

Wat den leeftijd aangaat, het is duidelijk, dat deze geenen invloed kan uitoefenen. Zoolang het accommodatie-vermogennbsp;levendig werkzaam blijft, is de gezigtsstoornis van een’ matigen graad van astigmatisme minder belemmerend. Daaromnbsp;melden ligte gevallen zich doorgaans eerst aan, wanneer denbsp;accommodatie-breedte (omstreeks het dertigste jaar) alreedsnbsp;aanmerkelijk verminderd is, terwijl bij hooge graden vannbsp;astigmatisme de stoornis reeds vroegtijdig bemerkt, en niet

-ocr page 129-

89

zelden reeds vóór het zevende jaar de oogarts geraadpleegd wordt. Omgekeerd, wordt op hoogen leeftijd, ten gevolge vannbsp;het kleiner worden der pupil, een zekere graad van astig-matisme minder storend. Bij dit alles behoudt het astigina-tisme zeker ongeveer zijn’ oorspronkelijk^n graad.

De stoornis van het zien, aan deze anomalie verbonden, is geheel eigenaardig. Zij is noch gelijk te stellen met die,nbsp;welke uit gebreken van het netvlies (amblyopie), of uit verduistering der middenstoffen, noch zelfs met die, welke uit ame-tropie geboren wordt. Bij de gewone vormen van amblyopienbsp;is de projectie in ’t gezigtsveld onzeker en niet naauwkeurignbsp;te omschrijven; bij verduisteringen doet het over ’t netvliesnbsp;verbreide diffuse licht een’ nevel voor ’t oog treden, die de tegenstelling van licht en donker der voorwerpen vermindert; bijnbsp;een’ brekingstoestand, die niet beantwoordt aan den afstand,nbsp;waarop de voorwerpen zich bevinden, is elk punt door een’nbsp;verstrooijingscirkel vertegenwoordigd, en worden, bij de onderlinge bedekking dier tallooze cirkels, de omtrekken dernbsp;voorwerpen als uitgewischt. Bij astigmatisme daarentegennbsp;is, in tegenstelling met amblyopie, vooreerst de projectie innbsp;’t gezigtsveld volkomen scherp bepaald en wordt met naauw-keurigheid beschreven: zoo zal de astigmaticus, tot in denbsp;kleinste bijzonderheden, aangeven, onder welke deels zwarte,nbsp;deels grijze lijnen, eene figuur, bijv. de zamengestelde romein-letter W, zich vertoont. Maar het netvliesbeeld zelf, doornbsp;de projectie onveranderd als voor oogen gesteld, wijkt innbsp;vorm en in lichtverdeeling zoo veel af van het voorwerp,nbsp;dat hij niet in staat is, dit daaruit te herkennen, ’t allerminst, wanneer van onderscheidene aan elkander grenzendenbsp;voorwerpen de beelden elkander bedekken, en de zamenstel-lende lijnen, in allerlei rigtingen en verschillende graden vannbsp;duidelijkheid, elkander overkruisen. Klaarblijkelijk speeltnbsp;ook het onregelmatig astigmatisme hierbij eene groote rol:

-ocr page 130-

90

het geeft aanleiding, dat in den meridiaan, waarin de refractie het meest afwijkt van den vereischten accommodatie-toestand,nbsp;dubbelbeelden ontstaan, die de verwarring nog uitermatenbsp;kunnen vergrooten. Zeer begrijpelijk nu is het, hoe bij ’tnbsp;streven, om uit de afwisselende beelden, die bij schommelingnbsp;der accommodatie te voorschijn treden, al zoekende en combinerende, den vorm der voorwerpen te raden, weldra eenenbsp;psychische vermoeidheid geboren wordt, waarmede, ondernbsp;sommige omstandigheden, als gevolg van de bovenmatige inspanning der accommodatie, verschijnselen van asthenopie zichnbsp;verbinden. Geen wonder dus, dat astigmatici, bij de correctienbsp;hunner anomalie, zich zoo uitermate gelukkig gevoelen, en ditnbsp;levendiger nog aan den dag leggen dan gewone ametropen.

Vroeger werd aangetoond, dat het regelmatig aangeboren astigmatisme in den regel zijnen grond vindt in eene asymmetrie der cornea, terwijl de gevallen, waarin de lens denbsp;hoofdrol speelt, tot de zeldzaamste uitzonderingen behooren,

A. Van het aangehorm regelmatig astigmatisme der cornea nu hebben wij, uit het oogpunt der refractie in de beidenbsp;hoofd-meridianen, drie vormen onderscheiden (verg. bl. 47);nbsp;het rayopische, het hypermetropische en het gemengde. Elknbsp;van deze heeft zijne eigenaardigheden, die het best zullennbsp;aan het licht treden, wanneer wij, na eene korte inleiding,nbsp;van eiken vorm een of meer gevallen beschrijven.

1. Myopisoh astigmatisme. Hiervan hebben wij twee vormen leeren kennen: a. het eenvoudig myopisch astigmatisme Am,nbsp;wanneer emmetropie in den eenen hoofd-ineridiaan zich verbindt met myopie in den anderen; 5.hetzamengesteld myopischnbsp;astigmatisme, M -f- Am, wanneer in beide hoofd-meridianennbsp;myopie, en wel in verschillenden graad, aanwezig is. Totnbsp;dezen laatsten vorm behoort, onder anderen, het geval van airy.

Aanvankelijk vermoedde ik, dat myopisch astigmatisme slechts bij uitzondering voorkomt. De eerste gevallen, die

-ocr page 131-

91

ik zag, behoorden allen tot den hjpennetropischen vorm, enkele tot den geinengden. Later veranderde zich de verhouding, en thans meen ik te mogen vaststellen, dat, op achtnbsp;gevallen van asligmatisme, nagenoeg één tot den myopischennbsp;vorm behoort. In den regel echter is het slechts

a. Enkelvoudig myopisch asligmatisme. Volstrekte emme-tropie in een der hoofd-meridianen is eene voorwaarde, die men niet ligt vervuld vindt. Streng genomen, komen dus naau-M^elijks gevallen voor van enkelvoudig myopisch asligmatisme.

Maar zal men, bij ’t geringste spoor van myopie in den tweeden meridiaan, de anomalie als zamengesteld myopisch,nbsp;bij ’t geringste spoor van hypermetropie, als zamengesteldnbsp;hypermetropisch opvatten? ’t Zou, dunkt mij, onpractischnbsp;zijn. Aan ’t begrip van eenvoudig astigmatisme moet eenenbsp;zekere speelruimte worden toegekend. M = behoeft innbsp;’t algemeen geene correctie, en bij jeugdige individuen 11 =nbsp;evenmin: een eenvoudige cilindrisch glas blijft dan alle-zins voldoende. Alléén zal het blijken, dat, naarmate correctie door het eenvoudig cilinderglas een weinig H of Mnbsp;achterliet, bij ’t afnemen der accommodatie, respect, vroeger of later dan gewoonlijk, de combinatie met een convex sphaerisch vlak tot zien in de nabijheid zal vereischlnbsp;worden.

Geval I. Eenvoudig myopisch asligmatisme. De Heer O., student in de godgeleerdheid, thans 31 jaren oud, consulteerde mij, drienbsp;jaren geleden. Ik diagnosticeerde myopie ongeveer =- gecompliceerd met ainblyopie. De graad der myopie was intusschennbsp;niet scherp te bepalen, wegens de verminderde gezig-tsscherpte.nbsp;Deze, namelijk, bedroeg naauwelijks i, zoodat de lijder een’ gewonen druk alléén op geringen afstand kon onderscheiden, waarbijnbsp;de bestaande myopie hem zeer te stade kwam.

Hij had groote uitpuilende oogen, heldere middenstolfen, slechts een spoor van atrophie der vliezen, aan de buitenzijde van ’t ge-

-ocr page 132-

92

zigtszenuwvlak, — overigens was dit vlak rooder dan normaal, zonder rooder te zijn, dan jeugdige tnyopen, die veel lezen ennbsp;schrijven, het plegen te vertoonen. Hij meende wel, dat zijn ge-zigtsvermogen in den laatsten tijd was afgenomen; maar hij hadnbsp;toch nimmer gemakkelijk gezien, en, vooral des avonds, zich nooitnbsp;lang achtereen met werk in de nabijheid kunnen bezig houden.

Bij rnyopen is eene dergelijke stoornis zeer gewoon. Zij heeft zich dan echter doorgaans op een’ bepaalden tijd ontwikkeld ennbsp;wel als gevolg van voortgezetten arbeid bij voorovergebogen houding, terwijl te voren ’t gezigtsvermogen allezins voldoende was.nbsp;Ik twijfelde daarom, of in dit geval de grond der amblyopie daarinnbsp;wel moest gezocht worden, en te vergeefs dan ook werden afleidende middelen, bloedzuiger van HEüftTEl.ouP, koude douche opnbsp;de oogen, enz. aangewend. Geene verbetering bespeurende, staaktenbsp;de lijder zijne bezoeken.

Vóór eenige weken meldde hij zich op nieuw aan. Zijn gezigtsvermogen, zoo verklaarde hij, liet zooveel te wenschen over, dat hij vreesde, zijne studiën niet te zullen kunnen voortzetten. Hijnbsp;wenschte, alvorens tot een besluit te komen, mij nog eens te raadplegen. De oude aanteekeningen werden nageslagen. Ik vermoeddenbsp;terstond, dat astigmatisme, vroeger door mij voorbijgezien, hiernbsp;zou in ’t spel zijn.

Bij gunstig licht zag hij met beide oogen, en met elk oog afzonderlijk , N®. I op den afstand van 2^quot; tot 3'. Op grooten afstand was voor ’t regter oog de gezigtsscherpte —4’ linker =:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Negatieve glazen verbeterden, maar betrekkelijk weinig: en toch werd aan een sterk glas, en wel aan -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, de voor

keur gegeven, waarm.ede de gezigtsscherpte tot A steeg, ’t Bestaan van astigmatisme was hiermede reeds waarschijnlijk geworden.

Wij gingen dus over tot de proef met het lichtpunt (verg. bl. 4,5). ’t Kegter oog zag het lichtpunt als eene bijna 30*^ naar buitennbsp;overhellende lijn /, en. met gewapend, scheen die lijn nognbsp;langer en smaller, met en met daarentegen tevens breedernbsp;en met nevenlijnen gecompliceerd. Metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tot - ytj. was het

beeld bijna rond, met - 4 uitgebreid in eene rigting, loodregt op

-ocr page 133-

9.3

de primitieve. Het was intusschen vrij veranderlijk, zoodat het glas, waarmede het smalste liggende beeld verkregen wordt, moeijelijknbsp;te bepalen was, te moeijelijker, wijl dit beeld geene zuivere lijn,nbsp;maar eeiie in liggende rigting uitgerekte, vrij zamengestelde figuurnbsp;was. Nu werd het oog met gewapend en afwisselend een negatief glas voor het positieve geschoven, waarbij dan de tegengestelde rigtingen een kruis vormden, dat, wanneer het negatieve

o-las — was, uit de smalste lijnen bestond.

Hiermede was de rigting der beide hoofd-meridianen bekend geworden. Door eene spleet, ]| mm. breed, in de rigting vannbsp;den liggenden hoofd-meridiaan gehouden, steeg de gezigtsscherptenbsp;tot i; voor de spleet gehoudene positieve en negatieve glazennbsp;bragten geene verdere verbetering aan. Dezelfde spleet, voor dennbsp;staanden hoofd-rneridiaan gehouden, gaf geen wezenlijk voordeel;

steeg de gezigtsscherpte tot i. Wat het


bij toevoeging van


1

Ttr


lezen in de na'bijheid aangaat, dit verbeterde slechts weinig bij ’t zien door de liggende spleet, daarentegen zeer aanzienlijk bij ’tnbsp;zien door de staande.

Een glas van jL c, de as van het vlak in de rigting van den staanden meridiaan gehouden, deed N®. I bijna op den dubbelennbsp;afstand, y'j c en J c op meer dan den dubbelen afstand met gemaknbsp;lezen; daarentegen, wanneer de as der cilindrische vlakken metnbsp;den liggenden hoofd-rneridiaan zamenviel, kon zelfs N«. IX nietnbsp;meer ontcijferd worden. Op afstand werd - c, de as met dennbsp;liggenden hoofd-meridiaan zamenvalieude, voortreffelijk gevonden:nbsp;de gezigtsscherpte steeg daarbij, onder gunstige omstandigheden,nbsp;nagenoeg tot De lijder had tot dusverre nimmer eene voorstelling gehad wat scherp zien was , en gevoelde zich uitermate gelukkig.

Zwarte lijnen, 30° naar buiten overhellende, werden op afstand zonder glazen vrij scherp gezien , terwijl lijnen , loodregt op dezenbsp;gerigt, naauwelijks als lijnen herkend werden. Toen een glas vannbsp;_ voor het oog werd gehouden, werd de grootste scherpte dernbsp;laatste verkregen, en konden de eersten slechts bij inspanning dernbsp;accommodatie vrij voldoende wmrden waargenomen.

-ocr page 134-

94

De tijd ontbrak, om de kroramingsstralen van het hoornvlies te meten. Dat in dit vlies asymmetrie bestond, kon intusschen reedsnbsp;uit den vorm van het spiegelbeeld van een 30° hellend vierkantnbsp;vlak worden opgeraaakt.

De atrophie der vliezen, aan de buitenzijde van ’t gezigtszenuw-vlak waar te nemen, is sedert het eerste onderzoek toegeriomen. De netvliesvaten, verloopende in de rigting van den staanden hoofdmeridiaan, worden in ’t regtstandig beeld door een emmetropischnbsp;oog scherp herkend; om de in de rigting van den liggenden meridiaan verloopende in ’t regtstandig beeld te zien, wordt een negatief glas van ongeveer - j'j- vereischt. In 't omgekeerde beeld wasnbsp;het verschil in afstand der verschillend gerigte bloedvaten moeije-lijk te constateren.

Het léder oog biedt eene merkwaardige overeenkomst aan met het regter. Ook hier bestaat Am ongeveer z= en helt de staandenbsp;hoofd-meridiaan ongeveer 30° naar buiten over \. Eene naderenbsp;beschrijving schijnt daarom geheel overbodig.

Epicrüis. Het hier beschreven geval is een van de duizenden, waarin astigmatisme als amblyopie beschouwd en als zoodanignbsp;behandeld werd. Was de doellooze en ingrijpende behandefingnbsp;slechts kwellend voor den lijder, zijne vreugde, toen hij door geschikte glazen zijn gezigtsvermogen op alle afstanden verbeterdnbsp;zag, was onbeschrijflijk groot. Hij was gewoon, ook grooter schriftnbsp;altijd op zeer geringen afstand van het oog te houden, eensdeelsnbsp;om door het zien onder een’ grooteren hoek aan zijne minderenbsp;gezigtsscherpte te gemoet te komen, anderendeels, om, als geassocieerde beweging, bij de convergentie en de insjianning dernbsp;accommodatie, zijne pupil te vernaauwen en daardoor de ver-strooijiugsbeelden te verkleinen. Van deze tot betere onderscheidingnbsp;vereischte bovenmatige inspanning der accommodatie zijn de verschijnselen van asthenopie afhankelijk, die men bij astigmaticinbsp;pleegt waar te nemen. Welligt is de na correctie van 't astigmatisme overblijvende amblyopie insgelijks een gevolg van die bovenmatige inspanning, welke met de voor ’t oog zoo nadeelige sterknbsp;voorover gebogene houding gepaard ging. — Men zal hebben op-

-ocr page 135-

95

gemerkt, dat de lijder met vrij sterke negatieve sphaerisclie glazen op afstand beter zag: ook dit schijnt daaraan toe te schrijven,nbsp;dat de bij ’t gebruik dier glazen vereischte inspanning der accommodatie tot vernaauwing der pupil, en alzoo tot verkleining dernbsp;verstrooijingsbeelden, aanleiding gaf.

Wij hebben den lijder voorloopig slechts glazen van - j-tg. c voorgeschreven, waarmede hij, ook in de nabijheid, voldoende zag. Zijne acoommodatie-breedte bedroeg nagenoeg en aangezien hijnbsp;zich gewend had, zijn acoommodatie-vermogen sterk in te spannen,nbsp;kan het niet bevreemden, dat hij aanvankelijk voor lees- en schrijfwerk geen’ anderen bril verlangde. Intusschen is het te voorzien,nbsp;dat weldra die bovenmatige inspanning der accommodatie zal hebben opgehouden, en levert voortgezette arbeid dan eenig bezwaarnbsp;op, zoo stel ik mij voor, hem bi-cilindrische glazen voor te schrijven van

Tï ® r - j\ c,

waardoor het astigmatismc gecorrigeerd, en eene geringe myopie in alle meridianen zal zijn voortgebragt. Mogt de gezigtsscherptenbsp;volkomen worden, waarop, nu verder geene bovenmatige inspanningnbsp;in voorover gebogene houding zal gevergd worden , wel eenig uitzigtnbsp;bestaat, dan zal hij deze laatste glazen eerst op meer gevorderdennbsp;leeftijd behoeven.

b. Zamengesteld myopisch astigmaiisme, M -f- Am. Van zamengesteld myopisch astigmatismc lieb ik slechts viernbsp;gevallen gezien. Zij treden op onder den vorm van myopie,nbsp;gecompliceerd met amblyopie. Deze zijn gemakkelijk te herkennen naar de methode van airy. Dit verklaart ons,nbsp;waarom deze vorm, in weerwil van zijne zeldzaamheid, hetnbsp;eerst werd ontdekt. Betrekkelijk zien deze oogen in denbsp;nabijheid veel beter dan op afstand; en door sphaerisclienbsp;negatieve glazen, die de myopie in den hoofd-meridiaan vannbsp;grootste kromming corrigeren, wordt, vooral bij jeugdige personen, de gezigtsscherpte op afstand verbeterd. Volkomenenbsp;gezigtsscherpte op afstand wmrdt echter eerst verkregen door

-ocr page 136-

96

negatieve sphaerisch-cilindrische glazen, terwijl voor het zien in de nabijheid, wanneer, zooals in drie der door mij waar-genoraene gevallen, in den hoofdrneridiaan van zwakste kromming de myopie gering is, eenvoudige negatieve cilindrischenbsp;glazen in den regel het best voldoen.

Geval II. Zamengesteld myopiscli astigmatisme. Onder het afdrukken komt mij een geval voor, merkwaardig genoeg, om het hier in te lasschen. Mevrouw E., van de jeugd af aan bijziendenbsp;en missende op beide oogen voldoende gezigtsscherpte, klaagdenbsp;sedert jaren over nu en dan teruglceerende flikkeringen voornbsp;t regter oog, gevolgd door eene snel voorbijgaande stoornis innbsp;’t zien. Vóór ongeveer A jaar deden deze flikkeringen zich opnbsp;nieuw op, maar nu was de gezigtsstoornis blijvend. Aanvankelijk bestond een vrij groot scotoma, waardoor de gele vlek wasnbsp;ingenomen, terwijl voorts de bovenste helft van ’t gezigtsveldnbsp;over ’t algemeen zich flaauwer voordeed. Na talrijke kleine wijzigingen in den vorm, gedurende de eerste weken na ’t ontstaan,nbsp;is ten slotte een klein, omschreven scotoma overgebleven, gedeeltelijk absoluut, gedeeltelijk relatief ongevoelig, met scherpe omschrijving te projiciëren schier onmiddelijk boven het punt vannbsp;direct zien; ook is in de hoogere gedeelten van ’t gezigtsveld eennbsp;geringe graad van torpor nagebleven. Het oog leest intiissohen,nbsp;maar niet zonder moeite, terwijl de regel boven den gelezenennbsp;grootendeels onzigtbaar is.

Het ophthalmoscopisch onderzoek is negatief. Zeker is in het aan ’t scotoma beantwoordend gedeelte van ’t netvlies (grenzende ondernbsp;aan de gele vlek) niets afwijkends te zien, en of het gladde, glinsterende aanzien van een deel van ’t gezigtszenuw-vlak als atrophienbsp;mag worden opgevat, is minstens zeer twijfelachtig.

Het linker oog geeft ongeveer M =: nbsp;nbsp;nbsp;iDafquot;quot; heeft daarbij

eene gezigtsscherpte van slechts Ophthalmoscopisch wordt geene afwijking gevonden. Astigmatisme vooronderstellende, draaide ik,nbsp;terwijl het oog met - ^ gewapend was, jJp c voor het oog rond,nbsp;en daarbij stijgt bij horizontalen stand der as, de gezigtsscherpte

-ocr page 137-

97

onmiddellijk tot om bij loodregten stand beneden te dalen. De proef met het lielitpuiit gaf, bij toevoeging vaii een zwak positiefnbsp;glas, eene uitrekking in de breedte; door een negatief glas van - \nbsp;of meer, naauvvelijks eenige uitrekking in de lengte. Er bestaatnbsp;veel onregelmatig astigmatisme.

Met behulp der stenopaeische spleet, werd gevonden: in V, M =nbsp;in H, M = J

aantoonende een astigmatisme van (J - yy'.y) ongeveer

Op afstand worden horizontale strepen beter gezien dan verticale; met - ytj zijn de horizontale volkomen scherp, en tevens de verticale duidelijker geworden, om evenwel eerst met - ^ harenbsp;volle duidelijkheid te bereiken.

Zonder glazen wordt N“. I op den afstand van bijna 6quot; herkend. Met 5‘y c, de as horizontaal gerigt, waarbij in alle meridianennbsp;Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wordt N®. 1 op 8quot; gelezen: zeer treffend is de meerdere

scherpte; patiënte onderscheidt met nadruk het eenvoudig herkennen en het scherp zien van vormen. Het regter oog blijkt door denzelfden vorm en genoegzaam door denzelfden graad van As tenbsp;zijn aangetast. — Voor beide oogen worden voorgeschreven:

- nbsp;nbsp;nbsp;s Ci - y'ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lorgnet-glas voor ’t zien op afstand, waarbij

E = 00,

c, waarbij R op 9quot; komt, —• zeer geschikt, om fijne voorwerpen scherp te zien,

- nbsp;nbsp;nbsp;s C' - c, w'aarbij E op 4| voet komt te liggen; dit glas,nbsp;bestemd, om ’t mode) te zien, waarnaar geschilderd vvordt, zou,nbsp;des verkiezende, als bril mogen gedragen worden.

Ik zal voorts een glas doen slijpen, waarbij het cilindrische vlak

- nbsp;nbsp;nbsp;vertegenwoordigt, het sphaerische vlak twee brandpunten heeftnbsp;(verres a double foyer), namelijk, in zijn bovenste gedeelte als

- nbsp;nbsp;nbsp;, in zijn onderste als of als - werkt. Hiermede zal hetnbsp;astigmatisme zijn opgeheven, en het verste punt, door ’t bovenstenbsp;gedeelte van ’t glas gezien , op 4^ voet, door ’t onderste gedeelte,nbsp;resp. op 15quot; of op 20quot; gebragt zijn.

-ocr page 138-

98

Epicrisis. Boven (bl. 60) merkte ik op, dat, in al de door mij waargenomen gevallen van abnormaal astigmatisme, zondernbsp;uitzondering, de hoofdmeridiaan van krommingamaximum tot dennbsp;verticalen stand naderde. In ’t hier beschreven geval vindennbsp;wij de bevestiging van den regel: dat geen regel is zonder uitzondering. Hier valt werkelijk, even als bij ïodng , het krom-mings-maxinium nagenoeg met den horizontalen meridiaan zamen,nbsp;het krommiugs-minimum met den verticalen. Onze patiënte wasnbsp;zich niet bewust geweest, minder scherp te zien dan anderen,nbsp;’t Is mij daarom waarschijnlijk geworden, dat ook YOüNG, wiensnbsp;astigmatisme ongeveer denzelfden graad had, ten onregte zich eenenbsp;volkomene gezigtsscherpte toeschreef; en wilde men vele zijnernbsp;scherpe waarnemingen als bewijzen van het tegendeel aanvoeren,nbsp;dan stel ik daartegenover, dat onze patiënte zeer verdienstelijk tee-kende en schilderde. Dit schijnbare raadsel is wel op te lossen.nbsp;Myopen zijn-gewoon, ten einde scherper te zien, de oogen bijnanbsp;digt te knijpen: de smalle ooglidspleet verkleint de verstrooijings-cirkels alvast in de verticale afmeting. Is daarbij nog astigmatismenbsp;aanwezig, dan werkt eene smalle oogspleet dubbel voordeelig,nbsp;doordien ze slechts de stralen laat binnentreden, die in meridianennbsp;vallen van nagenoeg gelijken krommingsstraal. Hieruit volgt, dat,nbsp;terwijl gewone myopen van ’t vernaauwen hunner oogspleet alléénnbsp;voordeel hebben, wanneer het te doen is om ’t zien 'van verwijderde voorwerpen, buiten den afstand van duidelijk zien gelegen,nbsp;astigmatic! hierdoor hun gezigtsvermogen ook in de nabijheid verbeterd zien. Eene zeer smalle spleet neemt de van astigmatismenbsp;afhankelijke stoornis schier geheel weg, en de gezigtscherpte zounbsp;daarbij nagenoeg volkomen worden, zoo niet de nadeelen vannbsp;diffractie en lichtsvermindering in de plaats traden. Onze patiëntenbsp;maakte dan ook trouw gebruik van ’t versmallen der oogspleet,nbsp;zelfs bij ’t zien in de nabijheid, en het is de vraag, of ook youngnbsp;dat niet gedaan heeft. Intusschen roemde zij met ingenomenheidnbsp;het voordeel, door een cilinder-glas verkregen. Kleine portrettennbsp;vooral werden daarmee veel scherper gezien, en door een cilindrisch glas voor 't oog te houden, kunnen niet astigmatic! zich

-ocr page 139-

99

dan ook overtuigen, hoe spoedig de scherpte van een portret daaronder lijdt.

Het versmallen der ooglidspleet, zoo algemeen bij myopie, is aan astigmatisme in ’t algemeen niet eigen. Bepaaldelijk ontbreekt het meestal bij ’t hypermetropisch astigmatisme. Dit nunbsp;schijnt daarin zijne verklaring te vinden, dat hierbij in den horizontalen meridiaan een hooge graad van hypermetropie bestaat,nbsp;die, niet overwonnen door de accommodatie, sterke verstrooijingnbsp;in deze rigting overlaat en dus geen voordeel geeft. Konden denbsp;oogleden eene verticale spleet overlaten, de hypermetropische astig-matici zouden daarvan ongetwijfeld hebben gebruik gemaakt.

Het scotoma, op ’t regter oog aanwezig, staat in geen verband hoegenaamd met het astigmatisme.

Omtrent de voorgesohreven glazen blijft ook weinig meer op te merken: slechts een enkel w'oord, in betrekking tot de glazennbsp;a double foyer. Bij oude lieden, met hypermetropia acquisita,nbsp;heb ik ze dikwijls met veel voordeel toegepast, bijv. positievenbsp;glazen van in het bovenste, van tot ^ in ’t onderste gedeelte. Voorts bij schilders, die door ’t bovenste gedeelte Knbsp;oo , door ’t onderste — 34'' tot 13quot; verlangden en ook w'erke-lijk behoefden. Onze patiënte gebruikte --/j, om op afstand tenbsp;zien, en schilderde, terwijl ze over den bril heen zag Daarbijnbsp;de oogspleet vernaauwende, had ze haar verste punt op slechts 9quot;.nbsp;Die afstand, van de eene zijde, te klein, vergoodde, van de andere zijde, het gemis aan gezigtssoherpte. Ik heb gemeend, nunbsp;eenmaal de gew'oonte bestond, op zoo korten afstand te schilderen,nbsp;het verste punt niet verder dan op 16quot; of 30quot; te mogen brengen. Tot dus verre had ik nog nimmer een cilindrisch vlak metnbsp;een sphaerisch a double foyer vereenigd. ’t Kan echter, dunktnbsp;mij, geen bezwaar opleveren.

2. Hypermetropisch astigmatisme.

De meeste gevallen van abnormaal astigmatisme behooren tot den hypermetropischen vorm. In 't algemeen leerde denbsp;ervaring, dat bij hypermetropische oogen, ook wanneer het

7*

-ocr page 140-

100

astigmatisme binnen de grenzen van 't normale blijft, de asymmetrie grooter is dan bij myopische en emmetropisehe;nbsp;en het kan daarom niet bevreemden, dat juist die oogennbsp;ook het meest aan abnormaal, en wel aan de hoogste gradennbsp;van astigmatisme zijn onderwmrpen. Zeker komt men denbsp;waarheid tamelijk nabij, wanneer men aanneemt, dat, op zesnbsp;hypermetropische oogen, één aan abnormaal astigmatismenbsp;lijdt, en dat de met hypermetropie zoo vaak verbondenenbsp;onvolkomene gezigtsscherpte in de helft der gevallen voornbsp;een groot deel aan astigmatisme is toe'te schrijven.

Het meerendeel der gevallen behoort tot het enkelvoudige hypermetropisch astigmatisme. Terwijl, namelijk, in den lig-genden meridiaan de hypermetropie aanzienlijk is (vannbsp;tot en meer), vindt men in den staanden zoo niet emme*nbsp;tropie, dan toch zoo geringe graden van myopie of hypermetropie, dat de grenzen van ’t enkelvoudig hypermetropisch astigmatisme niet worden overschreden. Intusschennbsp;hebben wij ook talrijke gevallen gezien van zamengesteldnbsp;hypermetropisch astigmatisme, tot zelfs met H t in dennbsp;hoofdmeridiaan van sterkste (bij H ^ in dien van zwakste)nbsp;kromming. — Bij jeugdige personen komt de hypermetropie in den meridiaan van krommings-maximum dikwijls eerstnbsp;bij kunstmatige paralyse der accommodatie te voorschijn.

Wat den vorm van ’t oog aangaat, brengen wij in herinnering, dat bij ’t hypermetropisch astigmatisme de radius pquot; der cornea in den horizontalen meridiaan vaak buitengewoon groot is. Voorts kan men zich, bij uitgestrekte be-w'egingen van ’t oog, meermalen overtuigen, dat de gezigtsasnbsp;kort en dat de verticale as kleiner is dan de horizontale.

Het gezigtsvermogen kenmerkt den toestand als H, met verminderde gezigtsscherpte. Daarmede is een hooge graadnbsp;van asthenopie verbonden. Voor een’ korten tijd kan eennbsp;groote druk nog gelezen worden, maar weldra treedt ver-

-ocr page 141-

101

moeijenis in, somtijds zelfs pijn Een der lijders (met Ah=: ~j-!g), ond 36 jaren, teekende het volgende op: „Mijnnbsp;„beroep is kantoorbediende. De eerste poging tot arbeid wasnbsp;„mij ’t pijnlijkst. Daarop volgde spoedig schemering, zoodatnbsp;„ik mij het best bevond, mijne oogen toe te drukken ennbsp;„eenigen tijd gesloten te houden. Daarna ging het werknbsp;„wat beter; het was mij echter niet mogelijk, den geheelennbsp;„voormiddag door te werken; telkens moest ik afbreken.nbsp;„Aan ’1 eind waren mijne oogen pijnlijk, en het best bevondnbsp;„ik mij, met alsdan in de frissche lucht buiten de zon een’nbsp;„geruimen tijd te wandelen. Des avonds, bij gaslicht, gingnbsp;„het werk aanvankelijk vrij goed, maar weldra kwam er eenenbsp;„roode schemering. Dan moest ik telkens mijn werk afbre-„ken, en met vermoeide en pijnlijke oogen keerde ik huis-„waarts.” Hij ontving y'j c, om te werken en te dragen.nbsp;Daarop deelde hij mij mede: „Bij ’t gebruik van den brilnbsp;„ondervond ik reeds den eersten dag eene ongeloofelijke ver-„betering (zijne gezigtsscherpte was trouwens van | op |nbsp;„gebragt). Des morgens ondervond ik geene pijnlijke aan-„doening, en was het mij gemakkelijk, den geheelen morgennbsp;„onafgebroken te arbeiden. Ik zag alles oneindig scherper.nbsp;„Bij den avond ondervond ik van ’t licht niet de minstenbsp;„hindernis. — Tn de open lucht is, wanneer ik zonder brilnbsp;„ga, ook alle pijnlijkheid opgeheven. Vroeger beproefde bril-„len (gewone sphaerische) hadden mij niets geholpen.”

Bij ’t hypermetropisch astigmatisine wordt door positieve glazen het zien op afstand verbeterd, vooral bij den zamen-gestelden vorm; maar ook zelfs wanneer de accommodatienbsp;door een mydriaticum is opgeheven, blijkt het onmogelijknbsp;te zijn, den graad van H juist te bepalen. Deze omstandigheid doet reeds astigmatisme vermoeden. Overigens worden horizontale strepen op afstand duidelijker gezien dan verticale. Sommigen hebben dit uit zich zei ven reeds opgemerkt;

-ocr page 142-

102

enkelen zelfs deelen hef, ongevraagd, mede. Te dezen opzigte hebben wij hier dus juist het tegendeel van hetgeen mennbsp;bij myopisch astigmatisine opmerkt: daarbij zijn alléén denbsp;verticale lijnen op afstand duidelijk. Vooral bij de enkelvoudige vormen Am en Ah komt deze tegenstelling sterknbsp;aan den dag. Door een sphaerisch negatief glas kan mennbsp;Am in Ah en door een positief Ah in Am veranderen,nbsp;waarbij dan op eenmaal de rigting der duidelijk gezienenbsp;strepen zich omkeert.

a. EnJcelvouclig hypermetropisch astüjmatisme. Een geval nam ik waar van

Geval III. Am op 7 regier, Ah op ’tlinher oog. De Heer E. M., Burgemeester te O., 38 jaren oud, kon in vroegere jaren, bijnbsp;tusschenpoozen, lezen en schrijven, hoezeer niet dan met grootenbsp;inspanning. In den laatsteu tijd is hem dit schier ondoenlijk geworden. Te vergeefs trachtte hij door brillen hierin te voorzien.nbsp;Zeer sterk licht komt hem nog het meest te hulp. Het linker oognbsp;heeft op afstand eene gezigtsscherpte van i-, het regter van .1.nbsp;Uitdrukkelijk geeft hij aan, dat het linker op afstand dubbelziet,nbsp;en dat de strepen van naast elkander staande letters elkander bedekken. Ik dacht terstond aan astigmatisme. Met jtg- c, voor ditnbsp;oog rond gedraaid, wordt bij horizontalen stand der as de gezigtsscherpte tot verminderd, bij verticalen tot volkomenheid rr 1nbsp;gebragt. Hetzelfde glas geeft geene verbetering hoegenaamd voornbsp;’t regter oog: hoe het glas gedraaid worde, alles blijft op afstandnbsp;onduidelijk. En toch kon juist met dit oog beter gelezen worden.nbsp;Dat op ’t linker oog ongeveer Ah bestond, was door bovenstaande proef uitgemaakt; wat aan ’t regter ontbrak, was nognbsp;onduidelijk. Strepen op afstand fixerende, verklaarde hij, metnbsp;het linker oog de horizontale duidelijk te zien; maar nu ontdektenbsp;hij tevens, dat hij met het regter oog de verticale nagenoegnbsp;scherp zag, daarentegen van de horizontale weinig of niets konnbsp;onderscheiden. Ik begreep nu, dat op ’t regter oog Am zou bestaan en met - c, de as horizontaal gehouden, zag hij met

-ocr page 143-

103

dit oog op afstand nagenoeg scherp, llaarnit volgde tevens, dat hij met c, bij verticalen stand der as, voortreffelijk zou kunnennbsp;lezen, en werkelijk werd Nquot;. I daarmede op 1 voet afstand gezien:nbsp;de gezigtssoherpte was volkomen. Hij deelde mij nu ook mede, datnbsp;het ongewapend oog de voorwerpen met het linker oog kleinernbsp;zag, dan met het regter, en bij naauwkeurige beschouwing wasnbsp;het niet te miskennen, dat het eerstgenoemde dieper lag.

Hiermede was mij, langs een’ ongewonen weg, de toestand der beide oogen reeds terstond genoegzaam klaar geworden. Tntusschennbsp;werd het systematisch onderzoek niet verzuimd. Het lichtpunt zagnbsp;het regter oog als staande, het linker als liggende streep; doornbsp;- .jJg. werd de eerste in eene liggende, door de laatste innbsp;eene staande veranderd: de hoofd-meridianen wmken niet merkbaarnbsp;van het horizontale en verticale vlak af. Door eene mm. breedenbsp;spleet, in verticale rigting gehouden, had het linker oog op afstand S , door glazen van nog iets te verbeteren; hetnbsp;regter slechts A, door - ylj stijgende tot 4. In de nabijheid, daarentegen, las het regter zeer geraakkelijk door de verticaal geboudenenbsp;spleet, het linker moeijelijk. Door eene horizontale spleet had hetnbsp;regter oog op afstand eene gezigtsscherpte van |^, die door glazennbsp;niet te verbeteren was; het linker zag daarbij op afstand zeer onvolkomen en eischte glazen van yL tot y?j. Dat het linker door denbsp;horizontale spleet bijna in ’t geheel niet, het regter slechts onvolkomen lezen kan, is met al het bovenstaande in overeenstemming.

Uit een en ander werd nu afgeleid:

O. D. in V, M in H, E

O. S. in V, H =

in H, H = y\.

Op ’t regter oog was dus Am , zonder complicatie. Op ’t linker eigenlijk Ah =: y\ -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= yV-

Met y'y c links en - y'^ c regts werd op afstand goed gezien, en een bril, voorzien met deze glazen, werd met veel voldoeningnbsp;gedragen. Dezelfde bril was bij ’t lezen geheel onvoldoende. Hetnbsp;bleek, dat er slechts geringe accommodatie bestond. Daarom

-ocr page 144-

104

werd noodig geoordeeld, bij werk in de nabijheid, het verste punt R op 18 tot 20quot; te brengen. Dit geschiedde, door voor ’t regternbsp;oog een eenvoudig cilindrisch glas van c, voor ’t linker oog eennbsp;sphaerisch-cilindrisch

ïV * O tV ®

te brengen.

Epicrisis. ’t Bovenstaande geval moge leeren, hoe men soms langs een’ meer directen weg dan door het stelselmatig onderzoeknbsp;tot kennis van het astigmatisme geraken kan. Ook het onderzoeknbsp;met den oogspiegel had onmiddellijk er toe kunnen leiden: bijnbsp;ontspanning der accommodatie zag ik in ’t linker oog alléén denbsp;horizontale, in ’t regter alléén de verticale vaten scherp. Intus-schen is het, zoolang men niet vele astigmatici onderzocht heeft,nbsp;tot besparing van tijd, beter, zich aan de gegeven regelen te houden. Alléén toch, in gevallen, waarbij in een der meridianen vol-komene emmetropie bestaat, kan het beproeven met cilindrischenbsp;glazen sneller tot het doel leiden; maar die gevallen behooren totnbsp;de uitzonderingen.

Bij een later bezoek van dezen lijder liet ik hem, door donker violette glazen, naar eene vierkante verlichte opening zien (verg.nbsp;bl. 35). Wat ik verwachtte, geschiedde; met het regter oog zagnbsp;hij de bovenranden blaauw, met het linker de buitenranden rood;nbsp;en hem glazen van - voor de oogen houdende, waren voor ’tnbsp;regter oog de bovenranden blaauw, de buitenranden rood, en voornbsp;’t linker oog beide juist omgekeerd.

Boven werd reeds opgemerkt, dat het linker oog de voorwerpen kleiner zag, dan ’t regter. Dit is niet van ’t astigmatisme afhankelijk. ’t Astigmatisme bragt voort, dat de verticale afmetingennbsp;der voorwerpen op beide oogen zich grooter moesten vertoonennbsp;(verg. bl. 33), en dit was ook werkelijk ’t geval. Daarentegen,nbsp;dat de voorwerpen voor ’t regter oog schijnbaar grooter waren,nbsp;dan voor ’t linker, was het gevolg van de langere gezigtsas opnbsp;’t eerste oog. In beide had de cornea gelijken vorm, hoogst waarschijnlijk ook de lens, en als éénig verschil tusschen de beidenbsp;oogen bleef dus ’t verschil in lengte der gezigtsas over. Bij dit

-ocr page 145-

105

verschil nu ligt het tweede knooppunt op ’t regter oog verder van ’t netvlies dan op ’t linker, en zijn de netvliesbeelden opnbsp;’t eerste dus grooter. Gaat er nu geene uitrekking van ’t netvlies meê gepaard {atrophie der vliezen werd met den oogspiegelnbsp;niet gezien), dan wordt het grooter netvliesbeeld ook grooter ge-projiciëerd

Hiermede is ’t verschil in grootte, waaronder de voorwerpen zich voor de beide oogen vertoonden, verklaard. Bij de.correctie doornbsp;glazen verandert de grootte der voorwerpen: door positieve treedt hetnbsp;knooppunt naar voren, door negatievenaar achteren. Bijna altijdnbsp;zal men vinden, dat, bij ongelijkheid der oogen, het verleggennbsp;van R op gelijken afstand voor beide, eene orakeering in de groottenbsp;der beelden voortbrengt: het oog, dat de sterkste negatieve of denbsp;zwakste positieve glazen noodig had, ziet nu de voorwerpen hetnbsp;kleinst. Is het verschil groot, dan kan het storend worden ennbsp;dikwijls moet dit, ten koste der duidelijkheid van ’t zien op éénnbsp;der oogen, worden vermeden. Door de glazen zeer digt voor ’tnbsp;oog te plaatsen en door wel berekende kromming van de beidenbsp;vlakken der glazen. waardoor hunne knooppunten, bij gelijkennbsp;brandpuntsafstand. eene andere ligging verkrijgen, kan men hieraan dan nog gedeeltelijk te gemoet komen.

In het geval, dat ons bezig houdt, w'erd door de cilindrische glazen, mits digt voor ’t oog gehouden, het verschil in groottenbsp;der voorwerpen voor beide oogen nagenoeg gecorrigeerd. Althansnbsp;er vloeide geen bezwaar uit voort. Slechts wanneer ze niet digtnbsp;voor ’t hoornvlies stonden , werd het verschil in grootte der beeldennbsp;eenigzins storend. De oorzaak is wel daarin te zoeken, dat denbsp;hypennetropie van ’t linker oog door de glazen niet volkomen gecorrigeerd werd, en aan deze zijde, bij de voor ’t lezen bestemdenbsp;glazen, het verste punt meer verwijderd van ’t oog bleef. Zekernbsp;toch was er ook een geringe graad van latente hypennetropie aanwezig, en daarenboven gaf ik s, in plaats van s. Bij hetnbsp;lezen zag het linker oog met die glazen dan ook minder scherpnbsp;dan het regter.

-ocr page 146-

106

h. Het zamengfsteld 7iyperm,etrophch astigmatisme heeft, bij een’ hoogen graad van hypermetropie in den horizontalennbsp;meridiaan, doorgaans eene betrekkelijk geringe in den verticalen. Zelden heb ik in dezen de hypermetropie grooter dannbsp;2'^ gevonden; verscheidene malen ongeveer waarbij in dennbsp;horizontalen meridiaan de hypermetropie tot \ en meer kannbsp;stijgen. Men ziet, dat het zamengesteld hyperraetropischnbsp;astigmatisme veelal zeer digt bij ’t eenvoudige blijft.

Opmerkelijk is het, dat in ’t algemeen de gezigtsstooruis geringer was, dan men bij den graad van het astigmatismenbsp;zou hebben verwacht. In ’t algemeen vindt men de gezigts-stoornis niet geëvenredigd aan den graad van ’t astigmatisme: de grootte der pupil, hare ligging, in betrekking totnbsp;de hoornvliesas, hare vernaauwing bij de accommodatie, denbsp;vorm ook der kromming in de onderscheidene meridianen,nbsp;de complicatie, eindelijk, met onregelmatig astigmatisme,nbsp;oefenen, vereenigd, een’ grooteu invloed uit.

Geval IV. Zamengesteld Jiypermetropüch astigmatisme. De Heer K., oud 18 jaren, heeft nimmer scherp gezien; langs de randennbsp;der voorwerpen zegt hij eene schaduw waar te nemen; bij zijnnbsp;werk heeft hij altijd sterk licht opgezocht, en desniettemin spoedignbsp;verschijnselen ontwaard van astbenopie. In weerwil daarvan heeftnbsp;hij zich tamelijk veel met studie bezig gehouden. Vóór eenigenbsp;jaren had hij een’ oogarts geraadpleegd, die de stoornis voornbsp;aangeborens amblyopic, en als zoodanig onherstelbaar, had verklaard. Dit vond te meer ingang, omdat zijn broeder, (bijnbsp;normalen toestand van ’t regter oog) op het linker oog eenenbsp;stoornis had, overeenkomstig met die der beide oogen van onzennbsp;patient. Bij hunne ouders en bij de overige kinderen is op beidenbsp;oogen de gezigtsscherpte voldoende.

Door eene ligte bindvliesontsteking aangetast, meldde de lijder zich bij mij aan- Deze week spoedig; maar het bleek, dat denbsp;gezigtsscherpte van het linker oog slechts -f, die van het regter

-ocr page 147-

107

in de nabijheid |, op afstand bedroeg. Het ophthalmoseopisch onderzoek leerde, vooreerst, dat de vlakken der gezigtszenuwennbsp;even rood waren als de fundus oculi in *t algemeen, - welke capillaire byperaemie, ten gevolge van groote inspanning, met voorovergebogen hoofd, vooral bij jonge lieden zich vaak ontwikkelt. Maarnbsp;tevens merkte ik op, dat, terwijl de horizontaal verloopende netvlies-vateu, bij geringe inspanning der accommodatie, gemakkelijk te ziennbsp;waren, de verticale zicli met eene lens van ^ het duidelijkst vertoonden. Dit gold voor beide oogen. Aan het bestaan van astigraatismenbsp;was dus niet te twijfelen. Op de vraag, of hij horizontale en verticale strepen op afstand even goed zag, antwoordde hij oumid-deilijk, reeds vroeger te hebben opgemerkt, dat hij de verticalenbsp;lijnen op eene schietschijf alleen duidelijk kon onderscheiden, wanneer hij zijn hoofd geheel horizontaal deed overhellen.

De krommingsstralen der beide hoornvliezen werden gemeten, vooreerst in ’t horizontale vlak (ii), en wel in de gezigtslijn 9°,nbsp;10“ naar de neuszijde Qn', 20“ naar de neuszijde qnquot;, 10“ en 20“nbsp;naar de slaapzijde, qt‘ en qt'\ en evenzoo in ’t verticale vlak (v),nbsp;vooreerst in de gezigtslijn 9quot;, en vervolgens 10“ en 20“ daar bovennbsp;qs', qsquot;, en 10“ en 20“ daar beneden qi' en qiquot;. Op iedere plaatsnbsp;werd de gemiddelde uit zes waarnemingen genomen. De berekende resultaten zijn de volgende:

in H.

lu V.

Reijter

ooy

qnquot;

9.80

qiquot;

8.04

qn'

8.76

qi'

7.47

8.32

7.30

Qf

8.24

qs'

7.08

qt»

8.61

qsquot;

7.82

Linieer

oog

qnquot;

10.38

qiquot;

7.59

qn'

8.58

qi'

7.43

9”

8.38

9”

7.38

qt'

8.30

qs'

7.21

qtquot;

8.57

qsquot;

7.55.

t blijkt

vooreerst

, dat de cornea

een’

hoogen graad van

-ocr page 148-

108

astigmatisme verklaart (het verschil der krommingsstralei) in de gezigtslijn geeft voor het regteroog A.s 1 ; 6.374, voor het linkeroog As — 1 : 6.8); ten tweede, dat de excentriciteit der verticale elliptische doorsnede, vooral op ’t linker oog, zeer klein is;nbsp;ten derde, dat de vorm der kromming aanzienlijk van de ellipsnbsp;afwijkt; ten vierde, dat de gezigtslijn het hoornvlies snijdt in eennbsp;punt, ’t welk zeer veel naar binnen en tevens veel naar benedennbsp;van den top van ’t hoornvlies gelegen is.

Op het regter oog werd de accommodatie door sulphas atropini geparalyseerd. De gezigtsscherpte nam daarbij aanzienlijk af, ennbsp;verbeterde door positieve glazen yU tot J betrekkelijk weinig.nbsp;De verstrooijingsbeelden van een lichtpunt leerden, dat de staandenbsp;hoofd-meridiaan ongeveer 7 graden naar buiten overhelde, de liggende een gelijk aantal graden naar buiten en beneden. Met ytgnbsp;tot yt^ werd de smalste liggende lijn gezien, waarvan intusschennbsp;talrijke nevenlijnen uitgingen; met y'j was het verstrooijingsbeeldnbsp;eene liggende ruit ogt; inet i eene staande (), met J eene zeernbsp;onregelmatig vierkante, aan beide zijden ingebogene figuur, dienbsp;met in eene staande lijn, met centrale verdikking en vertakte uiteinden, veranderde, en met A, op een van ’t oog gehouden, hetnbsp;smalste werd. Blijkbaar bestond er dus veel onregelmatig astig-raatisme; het regelmatige scheen — -^-g ~ 1 : 5.36 te bedragen. Intusschen vond men, bij onderzoek met den oogspiegel ennbsp;bij ’t beproeven der cilindrische glazen, een’ geringeren graad,nbsp;namelijk ongeveer A. Blijkbaar was met de lijnvormige versfrooi-jingsbeelden geen scherp resultaat te verkrijgen. De methode ternbsp;bepaling van den refractie-toestand in de beide hoofd-ineridianen, metnbsp;behulp van eene spleet, had ik nog niet leeren toepassen. Ook bezatnbsp;ik nog slechts één cilindrisch glas en wel van Dit glas, hoogstensnbsp;1quot; van ’t oog gehouden, verbeterde de gezigtsscherpte van A tot A.nbsp;Het is de vraag, of bij ruimer keuze van glazen nog geene grooterenbsp;gezigtsscherpte zou verkregen zijn. Welligt zal, om asthenopienbsp;geheel uit te sluiten, dit oog voor de nabijheid een aphaerisch-cilindrisch glas behoeven, terwijl voorloopig voor afstand een eenvoudig cilindrisch glas voldoende is; bij jeugdige accommodatie-

-ocr page 149-

109

breedte is, namelijk, de alsdan overblijvende totale bypermetropie van y'-j gemakkelijk genoeg te overwinnen.

Van het linker oog is alléén opgeteekend, dat het insgelijks in de beide hoofd-meridianen hypermetropisch is, dat de gezigtascherptenbsp;op afstand | bedraagt, met ytj tot | toeneemt, voorts, dat glazennbsp;van c aanzienlijke verbetering ten gevolge hebben.

Over verdere verschijnselen meen ik niet te moeten uitweiden. Op grond van al wat vroeger werd medegedeeld, is men in staat,nbsp;ze te voorzeggen, zonder vrees, van door de uitkomst beschaamdnbsp;te worden. Eene opsomming en analyse zou slechts herhalingnbsp;zijn. Liever wil ik daarom nog enkele punten commemo-reren uit

Geval V, dat betrekking heeft tot den broeder van den vorigen patient den lieer K. Jr.

Vooreerst, wat de kroinmingsstrakm der beide hoornvliezen aangaat, vonden wij;

in

H.

in

V.

Qnquot;

9.10

qiquot;

8.43

Qn'

8.38

qi'

8.10

?“

8.11

(*quot;

8.10

qt'

8.10

qs'

8.27

qtquot;

8.10

qs“

8.04

qn'

9.74

qiquot;

8.06

qn'

8.78

qi'

7.98

equot;

8.44

qo

7.69

qt'

8.61

qs'

7.85

qt”

8.77

qsquot;

7.63.

Een blik op deze getallen leert ons, dat het linker hoornvlies in het midden der verticale doorsnede een’ veel kleineren krom-mingsstraal heeft, dan in ’t midden der horizontale doorsnede, terwijl voor het regter hoornvlies in de beide rigtiugen de krom-mingsstralen aan elkander gelijk zijn. In overeenstemming hier-

-ocr page 150-

110

mede, is de gezigtsschevpte op het regter oog volkomen, en bedraagt voor het linker slechts daarbij schijnen de nog herkende groote 'etters van denzelfden regel niet regelmatig op eene regte lijn te staan. Verder is in beide oogen de kromming vannbsp;het hoornvlies zeer onregelmatig; vooreerst is de radius 20° bovennbsp;de gezigtslijn kleiner nog, dan in de gezigtslijn, — eene anomalie,nbsp;die ons tot dusverre noch op gezonde noch op astigmatische oogennbsp;ooit was vóórgekomen, en, ten anderen, blijkt in den horizontalennbsp;meridiaan van het regter oog de krommingsstraal naar de slaapzijdenbsp;toe over eene groote uitgestrektheid onveranderd Ie blijven, ’t Isnbsp;duidelijk, dat uit de gevondene waarden dus geene ellipsen te berekenen zijn. Verder verdient het onze aandacht, dat de vorm vannbsp;het astigmatisme van het linker oog geheel overeenstemt met dien,nbsp;welke in beide oogen des broeders werd waargenomen. Het geldtnbsp;hier een hyperraetropisch astigmatisme, waarschijnlijk met hyper-metropie in beide meridianen. Wordt ook zonder glazen een lieht-punt als de smalste horizontale streep gezien, met als de smalstenbsp;verticale, het is te wachten, dat bij kunstmatige mydriasis tot hetnbsp;zien der smalste horizontale streep een zwak positief glas, tot hetnbsp;zien der smalste verticale, een glas, sterker dan zou zijn ver-eischt geworden. Ook de rigting der hoofdmeridianen, ja zelfsnbsp;de eigenaardige vorm der verstrooijingsbeelden komt in de beidenbsp;gevallen overeen, zoodat ook het onregelmatig astigmatisme geennbsp;merkbaar verschil opleverde.

Vergelijkender wijze werden voor regter en linker oog van dezen persoon de digtste punten bepaald, waarop verticale en horizontalenbsp;draden van den optometer scherp werden gezien : deze afstanden lagennbsp;voor het regter oog respectievelijk op 9-^quot; en quot;, met glazen van ^ opnbsp;31quot; en 3jJjquot;; voor het linker oog, met glazen van op 8 en opnbsp;3.^ duim. De naauwkeurigheid, waarmede deze afstanden werdennbsp;aangegeven, liet niets te wenschen over; maar duidelijk ook weerspiegelde zich in deze getallen ’t verschil van asymmetrie, en zelfsnbsp;blijkt er uit, dat in den verticalen meridiaan beide oogen nietnbsp;veel van elkander afweken. Dat het regter oog, zelfs in den verticalen meridiaan, eenige latente hypermetropic heeft, is bij den

-ocr page 151-

Ill

grooten afstand van het digtste punt van duidelijk zien naauwelijks te betwijfelen 1).

Met een ciliuderglas van c werd de gezigtsstoornis van het linker oog bijna geheel geeorrigeerd, en omgekeerd bragt eennbsp;glas van - c (met tegengestelde rigting der as) op het regternbsp;oog een’ toestand te weeg, genoegzaam overeenstemmende metnbsp;dien van ’t linker oog. Merkwaardig waren de hieromtrent ge-nomene proeven. Inzonderheid was bij afwisselend producerennbsp;en corrigeren van ’t astigmatisme op elk der beide oogen ’t verschil in vorm der voorwerpen en in duidelijkheid der strepen vannbsp;verschillende rigting, voor ons even bevredigend als verrassendnbsp;voor den lijder. Wat boven omtrent de schijnbare grootte dernbsp;verschillende afmetingen van een vierkant, vóór en na de correctienbsp;van ’t astigmatisme, gezegd werd, vond hier ook zijne volle bevestiging.

Onlangs had ik gelegenheid den Heer E. Jr. op nieuw te onderzoeken en teekende nog het volgende op:

In ’t regtstandig beeld ziet de emmetroop de horizontale net-vliesvaten van ’t linker oog, bij ontspanning zijner accommodatie de verticale bij sterke inspanning of met glazen van y'^-. Hetnbsp;gezigtszenuwvlak, in ’t omgekeerde beeld gezien, is in de breedtenbsp;vertrokken, wat vooral sterk uitkomt bij vergelijking met het gezigtszenuwvlak van ’t regter oog.

Het onderzoek met de stenopaeische spleet geeft voor den staanden hoofdmeridiaan H ~ -f\, voor den liggenden H —

Met de staande spleet stijgt de gezigtsscherpte op afstand van tot i en een verwijderd lichtpunt wordt daarmede als een puntnbsp;gezien. De liggende spleet geeft, als zoodanig, geene verbetering,nbsp;maar doet, onder toevoeging van ytj., de gezigtsscherpte op afstandnbsp;tot I stijgen. — ’t Liefst houdt hij de spleet 1quot; tot 1^quot; van ’t

oog verwijderd.

MetyV'

¦ c wordt de gezigtsscherpte on

ongeveer


met


geveer ;


1) Verg. Amelropie, bl.

-ocr page 152-

112

3. Gemengd astigmatisme. Amli en Ahm. Merkten wij op, dat de meeste gevallen van myopiscli en vooral van hy-permetropisch astigmatisme weinig van het enkelvoudige afwijken, hetzelfde mag omtrent het gemengde worden gezegd :nbsp;óf men vindt een’ hoogen graad van H in den liggendennbsp;hoofd-meridiaau, verbonden met een’ geringen graad van Mnbsp;in den staanden, óf een’ hoogen graad van M in laatstgenoemden, met geringe hypermetropie in den liggenden. ’t Voorkomen van genoegzaam gelijke graden der beide vormen vannbsp;ametropie in de tegengestelde hoofd-meridianen behoort tot denbsp;uitzonderingen. Het meest nadert hiertoe nog het onderstaande geval, waarin trouwens de graad der asymmetrie nietnbsp;aanzienlijk was.

Geval VI. Amh op 't linker oog De Heer V., oud 59 jaren heelt op ’t regter oog S := 1-, op ’t linker S = Het regternbsp;oog is nagenoeg emmelropiscli; verbetering van ’t zien op afstandnbsp;door is twijfelaclitig; - werkt nadeelig. Proeven met hetnbsp;lichtpunt geven geen bewijs van abnormaal regelmatig astigmatisme,nbsp;maar toonen een zeer ontwikkeld onregelmatig astigmatisme aan.

Van de jeugd af aan heeft patiënt zijn linker oog niet kunnen gebruiken; intusschen bestaat er noch verduistering, noch organische verandering in fundo oculi. Positieve en negatieve sphaerischenbsp;glazen brengen geene verbetering aan. De spiegelbeelden der cornea hadden aan asymmetrie doen denken. Het onderzoek metnbsp;den oogspiegel leverde daarvan ’t bewijs: in ’t regtstandige beeld,nbsp;als emmetroop zie ik, bij eenige inspanning der accommodatie,nbsp;verticaal verloopende vaten van ’t netvlies volkomeTi scherp; horizontaal verloopende worden, daarentegen, bij inspanning der accommodatie, zeer flaauw en bij geheele ontspanning niet scherp gezien.nbsp;Ik besloot hieruit tot myopie in den verticalen, hypermetropienbsp;in den horizontalen meridiaan. Bij onderzoek met het lichtpuntnbsp;blijken de hoofd-meridianen weinig van het verticale en horizontalenbsp;vlak af te wijken: de smalste verticale lijn werd met de smalste

-ocr page 153-

113

horizontale met - gezien. De diagnosis was: gemengd astig-matisme — zamengesteld uit

^ tV H

De cornea gaf hiervan meer dan voldoende rekenschap; de krom-mingsradius in de gezigtslijn bedroeg in ’t horizontale vlak 8.29 ram., in ’t verticale = 7.tgt;9, — hetgeen een astigmatisme oplevert vannbsp;1 : 11.67. Terwijl (althans bij de methode met het lichtpunt)nbsp;slechts Amh ytj gevonden werd , scheen de kristallens het astigmatisme der eornea voor een deel te compenseren.

Geheel in overeenstemming met de ametropie in de beide hoofdmeridianen, ziet het linker oog op afstand verticale lijnen een weinig beter dan horizontale. Met worden horizontale nog slechter,nbsp;verticale scherp gezien. Omgekeerd worden met - horizontalenbsp;regt goed, verticale daarentegen flaauw waargenomen. De astigmati-sche lens van stokes , op de werking van 2X -j'j-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gebragt,

maakt de gezigtsscherpte op eens 4 malen grooter, door ze van T¥ i tirengen. Met c, gecombineerd met - s, steegnbsp;ze boven |, en werd dus beter nog dan op ’t regter oog.

Tot het zien op afstand werd voor ’t regter oog een plat glas, voor ’t linker een bi-cilindrisch van •sV ® f ' tV ® voorgeschreven.nbsp;Tot werk in de nabijheid wenschte ik, bij de niet volkomene gezigtsscherpte, R op 12“ te brengen. Dit geschiedde door een sphae-risch-cilindrisch glas van «O rV ®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ïV wordt, namelijk, R

in den verticalen meridiaan nbsp;nbsp;nbsp;yV ~ tV) —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tV ®

wordt R in den horizontalen aan R in den verticalen gelijk gemaakt. Hierbij nu kreeg het regter oog eenvoudig yiy g. De beelden waren van genoegzaam gelijke grootte, en ’t zien metnbsp;beide oogen te gelijk zeer aangenaam. Daarbij stond de gezigtsscherpte van ’t linker oog boven die van ’t regter.

Epicrisis. Dit geval werd, in weerwil van den geringen graad van H in den horizontalen meridiaan, tot het gemengd astigmatisme gebragt. Ik vond daartoe grond , omdat, bij de zeer geringe accommodatie-breedte, aan ’s lijders leeftijd eigen, de hyper-metropie geenszins kon overwonnen worden. Hier moest deze dusnbsp;ook noodzakelijk worden gecorrigeerd, en dit zou ook zelfs bij

8

-ocr page 154-

114

een jeugdig persoon dienstig zijn geweest, hoezeer die met - c op afstand scherp zou hebben gezien en zelfs bij ’t lezen weinignbsp;bezwaar zou hebben ondervonden.

De gezigtsseherpte van ’t linker oog was, in betrekking tot den graad van ’t astigmatisme, zeer onvolkomen. Men zou geneigdnbsp;zijn, de belangrijke stoornis in verband te brengen met de bijzondere omstandigheid, dat de gevonden graad van astigmatisme denbsp;resultante was eener dubbele asymmetrie, van eene grootere, namelijk , der cornea en eene daaraan tegengestelde zwakkere der kristallens; maar, ware die vooronderstelling juist, dan zou men, mijnsnbsp;inziens, van cilindrische lensen niet de aanzienlijke verbeteringnbsp;hebben mogen verwachten, die wij hebben opgeteekend. Benenbsp;verhooging toch der gezigtsseherpte van -jij tot ruim ^ mag buitengewoon heeten.

Eenigzins raadselachtig is mij ook thans nog de verminderde gezigtsseherpte van ’t regter oog. Wel is waar, is die op 59-ja-rigen leeftijd slechts bij uitzondering nog volkomen; maar evennbsp;zeldzaam is ze, zonder kennelijke anatomische verandering, totnbsp;gedaald. Voorts is het regel, dat, bij astigmatisme van ’t eenenbsp;oog, ondanks de meest volkomene correctie, de gezigtsseherptenbsp;van het astigmatisohe voor die van ’t andere blijft onderdoen. Hiernbsp;werd het tegendeel gevonden. Ik ben daarom zeer geneigd, aannbsp;te nemen, dat ook op 't regter oog astigmatisme aanwezig was innbsp;een’ graad, die aan de gezigtsseherpte afbreuk deed. Een uaauw-keurig onderzoek hieromtrent ontbreekt; ook zijn de krommings-radii der cornea niet gemeten.

De voor ’t zien op afstand bestemde bril kon, in betrekking tot den last van het dragen, voor den lijder geen groot voordeel opleveren; maar er bestond toch ook geen bezwaar hoegenaamd,nbsp;dien, op verlangen, toe te staan. Van veel meer beteekenis wasnbsp;de bril voor ’t zien in de nabijheid. Daargelaten zelfs het voordeel van stereoscopisch zien, is het lezen met twee oogen veelnbsp;aangenamer, en, wanneer de gezigtsseherpte van beide onvolkomennbsp;is (mits geene verduistering in ’t spel zij), ook veel gemakkelijker,nbsp;dan met één oog: zelfs wordt daardoor de gezigtsseherpte merkelijk

-ocr page 155-

115

verhoogd. Om kleine voorwerpen te onderscheiden, zou ook nog een sterkere bril kunnen toegestaan worden; daarbij blijft, in denbsp;combinatie van ’t sphaerisch-cilindrisehe glas, c constant ennbsp;behoeft s slechts verhoogd te worden

B. Het is ons gebleken, dat, wanneer de cornea, op zich zelve, een’ abnormalen graad van aangeboren astigmatismenbsp;voortbrengt, de lens dezen óf verhoogen, óf verminderennbsp;kan. In ’t laatste geval blijft intusschen dat der cornea overwegend; in ’t eerste is de werking der lens zwakker en dusnbsp;slechts als bijkomend te beschouwen. Enkele malen nu komtnbsp;het, integenstelling hiermede, voor, dat de bestaande abnormale graad van regelmatig astigmatisme kan gezegd worden,nbsp;afhankelijk te zijn van de kristallens, en wel van hare abnormale ligging. Deze toestand kan vooreerst aangeboren zijn.nbsp;Talrijke gevallen zijn bekend geworden, waarin de lens zoonbsp;excentrisch gelegen was, dat de aequator door het vlak dernbsp;pupil ging en dus een deel van ’t pupilvlak zonder lens bleef.nbsp;Hierbij bestaat dan astigmatisme, op zeer storende wijze,nbsp;maar het is van onregelmatigen aard, en cilindrische glazennbsp;kunnen hierbij geene verbetering aanbrengen 1). Enkelenbsp;gevallen evenwel komen voor, waarbij de verschuiving dernbsp;kristallens zoo gering is, dat zij nog ’t geheele pupilvlak inneemt, maar tevens eene zoo scheeve ligging heeft, dat eennbsp;belangrijke graad van tamelijk regelmatig astigmatisme daaruit voortvloeit. Vóór een paar jaren, toen ik de gestoordenbsp;functie bij asymmetrie nog niet met de vereischte naauwkeu-righeid onderzocht, deed zich een geval van dien aard aan

I) Verg. Ametropie, bl. 122 en 12.3. Men vindt hier vermeld, dat doorgaans beter gezien wordt met positieve glazen, die de hypermetropie corrigeren in het gedeelte van ’t pupilvlak, waar de lens ontbreekt. Daarbij kan men nu nog het brilglas aan eene zijde ondoorschijnend maken, zoodat denbsp;stralen, die door de kristallens zouden gaan, worden afgesmeden.

8

-ocr page 156-

116

mij voor. Ik zal hier eenvoudig vermelden, wat destijds werd opgeteekend.

Geval Vil. Adigmatisme, wegens aangeborene excentriciteit der tcristallens. Jacob d., oud 20 jaren, meldde zich den 24 Aprilnbsp;1860 aan; hij had bijziendheid ^ op beide oogen, S r=: | op ’tnbsp;linker, S op ’t regter oog Bij scheeve houding van ’t negatieve glas voor 't regter oog kon de gezigtsschorpte nagenoeg opnbsp;^ gebragt worden. Lange gezigtsas; over ’t geheet groote oogen.nbsp;Op geen van beide evenwel atrophie der chorioidea, maar op ’tnbsp;linker eene witte onregelmatig omschrevene plek, smaller dan denbsp;papilla n. optici, beneden welke zij zich bevond, en de vaten vannbsp;’t netvlies verbergende. Oogkamers ondiep; daarbij eene zeer sterkenbsp;iridodenose, vooral aan de benedenzijde der iris; goede reflexie-,nbsp;weinig accommodatie-beweging der pupillen. De totale accom-

modatie-breedte van 't linker oog r:; —; intusschen, wordt door op iigt; van ’t knooppunt geplaatst, de myopie geneutraliseerd,

dan ligt, bij nbsp;nbsp;nbsp;oo, op 't linker oog het digtste punt op 17quot;.

Door sulphas atropini krijgen de pupillen eene schijnbare middellijn van mm. De iridodenose blijft daarbij bestaan. Thans blijkt,nbsp;dat er eene zekere ruimte bestaat tusschen de (trouwens zeer naarnbsp;voren verplaatste^ iris en de kristallens, en tevens, dat deze laatstenbsp;excentrisch ligt. Bij onderzoek met den oogspiegel ziet men aannbsp;de buitenzijde een’ smallen zeisvormigen rooden zoom om dennbsp;aequator der kristallens; deze helle rand wordt breeder, wanneer mennbsp;een weinig van binnen naar buiten in ’t oog ziet, maar gaat mennbsp;meer nog naar binnen, dan wordt hij al spoedig weer smaller, ennbsp;verdwijnt op ’t regter oog zelfs geheel. Blijkbaar dus ligt de buitenrand der naar binnen en boven verschovene lens meer naar vorennbsp;dan de boven-binnenrand, inzonderheid op ’t regter oog. Het reflexie-beeld van de voorvlakte der lens is op beide oogen zwak, moeije-lijk te zien. zeer nabij ’t reflexie-beeld van ’t hoornvlies gelegen, ennbsp;bij beweging der vlam zich meer bewegende dan ’t laatste. Hetnbsp;door de achtervlakte der kristallens gevormd reflexie-beeldje staat

-ocr page 157-

117

op vrij grooten afstand, en aanzienlijk hooger dan ’t hoornvlies-beeld; Met het phaeoidoscoop 1), onder een’ hoek van 30° met de gezigts-lijn van de buitenzijde in ’t linker oog ziende, terwijl de vlam opnbsp;de lijn stond, die aan de andere zijde een’ hoek van 30° met denbsp;gezigtslijn maakte, bedroeg de afstand tiisschen het gereflecteerdenbsp;hoornvlies-beeld en het achterste lens-beeld 3^ mm., en maakte denbsp;lijn, die deze beeldjes vereenigde, een’ hoek van 35° met het horizontale vlak, waarin de gezigtslijn, de vlam en het waarnemendnbsp;oog zich bevonden.

Bij ’t onderzoek met den oogspiegel in ’t omgekeerde beeld vertoonen de vaten op en bij het gezigtszenuwvlak, bij de gewonenbsp;bewegingen der objectief-lens, op ’t linker oog nagenoeg geene,nbsp;op ’f regter oog eene zeer aanzienlijke parallaetische bewegingnbsp;(waarvan de rigting in verband met de beweging der lens nietnbsp;genoteerd is).

De corneae, gemeten in een vlak, horizontaal door de gezigtslijn gelegd, gaven, als (»°, in de gezigtslijn. als p«' en gnquot;, 11° 23quot; en 22° 46' aan de neuszijde, en als gt' en Qiquot;, 11° 23'nbsp;en 22° 46' aan de slaapzijde der gezigtslijn, de volgende resultatennbsp;(zijnde ieder cijfer het gemiddelde uit vier metingen):

Regter oog.

Linker oog.

qnquot;

8.70

8.87

qn'

8.16

8.16

8.14

8.10

Qt'

8.21

8.17

qiquot;

8.61

8.50

Hieruit blijkt, dat de corneae een’ grooten radius hebben, dat de ellipsoidische kromming in ’t horizontale vlak zeer regelmatignbsp;is en eene geringe excentriciteit heeft, en eindelijk, dat hoornvliesas en gezigtslijn nagenoeg zamenvallen.

Epicrisis. Ik wensch alleen nader te constateren, dat dc kristallens, vooral op ’t regter oog, eene schuinsche ligging had, zoodat harenbsp;as zeer veel van de hoornvliesas moest afwijken, en dat tevens

-ocr page 158-

lis

een

verminderde gczigtsscherpte bestond, die zich door

scheeven stand der negatieve lens van--, waardoor de myopie

werd gecorrigeerd, liet verbeteren. Er bestond dus astigmatisme. En al moeten wij ’t betreuren, dat noch de rigting, noch de graadnbsp;der vereischte neiging van de as der negative lens werden opge-teekend, en dat dus rigting en graad van het aanwezige en daarbijnbsp;gecorrigeerde astigmatisme onbekend zijn, al hadden wij voorts ooknbsp;gaarne de kromming der cornea in ’t verticale vlak gekend, omnbsp;deze als oorzaak van ’t astigmatisme uit te sluiten, zoo meenennbsp;wij desniettemin geregtigd te zijn, het waargenomen astigmatismenbsp;aan den scheeven stand der kristallens toe te schrijven, Daarmedenbsp;is dan ’t bestaan dezer kategorie van astigmatisme bewezen, en ditnbsp;zij voor’shands voldoende. — Verschillende resutaten van meting,nbsp;die wij mededeelden, kunnen later, wanneer het tot vergelijkingnbsp;van meer dergelijke gevallen onderling mogt wenschelijk wordennbsp;geacht, tot berekening worden aangewend.

Vermelding verdient het nog, dat 3 oudere broeders en ééne zuster van den lijder normale oogen hebben, maar dat een jongere broeder en welligt ook de moeder aan ’t zelfde gebrek lijden.

II Verkregen regelmatig astigmatisme.

A. Afhankelijk van de cornea. In al het voorafgaande werd iiaauwelijks melding gemaakt van ’t verkregen astigmatisme.nbsp;Ik moet erkennen, dat tot vóór korten tijd ik het mindernbsp;belangrijk achtte. Hoogst zelden toch is het afhankelijk vannbsp;een’ door gedeeltelijke luxatie ontstanen scheeven stand dernbsp;kristallens; en liggen stoornissen der cornea ten gronde, dan isnbsp;schier zonder uitzondering onregelmatig astigmatisme te wachten. Ik vooronderstelde dus a priori, dat cilindrische glazen hierbij de gezigtsstoornis weinig of niet zouden verbeteren. De uitkomst evenwel heeft voor vele gevallen het tegendeel bewezen. In een geval van centrale‘hoornvliesvleknbsp;deed ik iridectomie en verkreeg eene goed gevormde pupil,nbsp;slechts in ’t midden eenig diffuus, maar overigens regelraa-

-ocr page 159-

119

tig gebroken licht door de cornea ontvangende. Desniettegenstaande was de gezigtscherpte zeer onvolkomen: terwijl het oog j'ü hypermetropie had, kon, zelfs met glazen vannbsp;1)“. VI niet gelezen worden. De letters hadden een’nbsp;vreemden vorm; in eene schuinsche rigting vertoonden zijnbsp;eene onregelmatige verlenging. Bij 't ophthalmoscopisch onderzoek bleek de beweging der objectief-lens eene aanzienlijke parallaxe voort te brengen. Ik beproefde de combinatie van een convex met een cilindrisch glas, en de gezigts-scherpte bereikte nagenoeg het dubbele. Een gewone druknbsp;kon nu gelezen worden. — De zaak is a posteriori duidelijknbsp;genoeg. Het bestaande astigmatisme kan in een regelmatignbsp;en een onregelmatig ontleed worden, en na correctie vannbsp;’t regelmatige blijft het onregelmatige minder storend over.nbsp;Ik houd mij overtuigd, dat in vele gevallen, waarin, wegens verduistering der cornea, iridectomie of iriddesis is ver-rigt, door een cilindrisch glas groot voordeel zal te verkrijgen zijn. Men beproeve .slechts, of een cilindrisch glas vannbsp;bijv. c, voor het oog rondgedraaid, niet afwisselendnbsp;verbetering en vermindering der gezigtsscherpte zal vóórtbrengen; en kent men hiermede de vereischte rigting, dannbsp;beproeve men in deze gevallen eenvoudig, aan wmlke sterktenbsp;van cilindrische glazen de voorkeur wmrdt gegeven. Denbsp;boven beschrevene meer indirecte methoden leiden hier innbsp;’t algemeen minder gemakkelijk tot het doel.

Ook zonder dat eenige operatie op de iris behoefte te worden bewerkstelligd, zijn, bij verkregene wijzigingen in dennbsp;vorm der cornea, cilindrische glazen dikwijls ook zeer nuttig.

Geval VII. M. Kr., een 14-jarig meisje, heeft, vóór eenige jaren, door perforerende hoornvlieszweren, met opvolgende atropine, hetnbsp;linker oog verloren. Op ’t regter oog is ook naar beneden en binnen het likteeken van weefselvernietiging en prolapsus iridis overgebleven. De pupil is daarbij naar beneden en binnen vertrokken.

-ocr page 160-

120

maar overigens ongedeerd, en er treedt slechts weinig diffuus licht in ’t oog. Evenwel laat de gezigtssoherpte veel te wenschen overnbsp;en verbetert naauwelijks door totale afsnijding van het diffuse licht.nbsp;Daarenboven bestaat een vrij hooge graad van myopie, waarmede dusnbsp;amblyopie scheen verbonden te zijn. Vooronderstellende, dat denbsp;vorm der cornea als oorzaak der verminderde gezigtsscherpte mogtnbsp;in ’t spel zijn, deed ik onderzoek en vond werkelijk, dat een lichtpunt met - A als eene schuinsche staande, met - i, wat verder vannbsp;’t oog verwijderd, als eene schuinsche liggende lijn gezien werd.nbsp;Bij ’t gebruik der spleet, in een der beide rigtingen gehouden,nbsp;verbeterde de gezigtsscherpte zeer aanzienlijk. Met - e kan innbsp;de nabijheid fijn werk worden verrigt, hetgeen zonder cilindrischenbsp;glazen ten eenemale onmogelijk was.

Eenigzins uitvoeriger veroorloof ik mij, een geval mede te deelen, dat zeker tot de hoogst zeldzame behoort.

Geval VUL Verkregen regelmatig astigmatisme der cornea. J. P., Brigadier bij het leger, oud 31 jaren, klaagt, dat zijn gezigts-vermogen sedert een paar jaren slechter en slechter wordt. Vol-komene gezigtsscherpte had hij ook vroeger niet. De corneaenbsp;vertoonen, vooral bij focaal-verlichting, eene algemeene ligte troebelheid, die als gevolg eener 3 dagen na de geboorte ontstane et-terachtige ontsteking zou zijn overgebleven. Op ’t regter oog isnbsp;daarenboven de grens tusschen cornea en sclerotica, ten gevolge vannbsp;peripherische vlekken, niet te bepalen; midden op de voorvlaktenbsp;der lens bevindt zich nog eene kleine, scherp begrensde, niet verhevene witte stip. Een en ander had hem vroeger niet belet innbsp;dienst te treden. Thans echter was de gezigtsscherpte op ’t regternbsp;oog tot .j-ljj., op ’t linker tot .1^ gedaald, en was hij niet meer innbsp;staat, zijne dienstpligteu behoorlijk te vervullen.

De aanwezige troebelheid der cornea verklaarde de gezigtsstoornis niet voldoende. Ook was, zonder nieuwe ontstekingachtige aandoening, het gezigtsvermogen meer en meer gestoord geworden, ’t Scheennbsp;ons, dat de kromming der hoornvliezen abnormaal was, — eene voor-

-ocr page 161-

121

onderstelling, die door het ophthalmoinetrisch onderzoek ten volle werd bevestigd. De uitkomsten waren, als volgt:

in V.

qi« ~ 9.69 e» = 7.13nbsp;qf = 7.38

qiquot; =7.59 ?“ = 7.25nbsp;$«»= 7.17.

in H.

Begter oog qnquot; — 9.64 e» =r 8.72nbsp;qtquot; = 7.77

Linkeroog =10.97 = 8.40nbsp;qt” = 8.46

Blijkbaar is de krominingsradius in ’t horizontale vlak veel groo-ter dan in ’t verticale. Daarom, hoezeer in den vorm der kromming velerlei onregelmatigheid was op te merken, en de proef met het lichtpunt dan ook geen resultaat opleverde, was van cilindrische glazen hier verbetering te wachten; en werkelijk metnbsp;een glas van ^ c, het éénige, wat ons destijds ter beschikkingnbsp;stond, werd de gezigtsscherpte reeds tot ^ verhoogd. Bij ruimerenbsp;keuze van glazen zou zeker nog meer verbetering zijn verkregen.

Tot mijn leedwezen deed zich later de gelegenheid niet meer op, den patient naar verschillende methoden naauwkeuriger te onderzoeken.

Epicrisis. De oorzaak van de hier bestaande abnormale kromming der cornea is niet geheel duidelijk geworden. Met voldoende waarschijnlijkheid echter kan men aannemen, dat de ophthalmia neonatorum eenige vormverandering had nagelaten, en dat deze, verbondennbsp;met ongelijken weerstand, hetzij ten gevolge van gewijzigde intra-oculaire drukking, hetzij onder den invloed van schier onmerkbarenbsp;bijkomende voedings-veranderingen, allengs was toegenomen. —nbsp;Blijkbaar was de kromming zeer onregelmatig. Op beide oogeii isnbsp;in ’t horizontale vlak naar de temporaal-zijde en in ’t verticale vlaknbsp;aan de bovenzijde de kromming bijzonder sterk, gedeeltelijk op 20°nbsp;van de gezigtsliju sterker nog dan in de gezigtslijn zelve, hoezeernbsp;deze, zoo als de regtstreeksche bepaling leerde, in ’t horizontalenbsp;vlak slechts 3^° van het middelpunt der cornea afweek. Maar,

-ocr page 162-

122

in weerwil van deze onregelmatii^heid, treedt toch het groote krom-mingsverschil voor verticalen en horizontalen meridiaan op den voorgrond; en daarom ook was van cilindrische glazen veel voordeel te wachten.

Opmerkelijk hierbij is, dat de cornea, zoo ze oorspronkelijk eene gemiddelde kromming bezat, zoo w'el in den horizontalennbsp;meridiaan een’ grooteren, als in den verticalen een’ kleinerennbsp;kroramingsstraal heeft gekregen.

Ik heb het geval zeldzaam genoemd. Doorgaans toch blijft bij ¦verlcregene vormveranderingen der cornea, hetzij wegens conischenbsp;kromming, hetzij wegens volstrekte onregelmatigheid of oneffenheid der oppervlakte, het onderzoek met den ophthalmometer,nbsp;zonder resultaat, en kan slechts empirisch blijken, of cilindrischenbsp;glazen al dan niet van eenig nut zijn.

B. Verkregen regelmatig astigrnatisme, gezeteld in de lens. Zoowel de verkregeiie als de aangeborene ectopie der lensnbsp;(waarvan bl. 115 sprake was) kan oorzaak worden van regelmatig astigrnatisme. Veelal wordt daarbij de lens zooveel verschoven, dat zij niet meer aan ’t geheele pupil vlak beantwoordt,nbsp;en daarmede gaat dan een hooge graad van onregelmatignbsp;astigrnatisme gepaard. Maar neemt de lens eene scliuinschenbsp;ligging in ’t pupilvlak aan, dan moet regelmatig astigrnatismenbsp;’t gevolg zijn en ’t gebruik van cilindrische glazen verbeteringnbsp;aanbrengen. Een niet onbelangrijk voorbeeld hiervan levert

Geval IX. J. S., oud 42jaren, werd vóór vier jaren met goed gevolg van cataract geopereerd op ’t linker oog. Euim een jaarnbsp;daarna springt een gebogen tak hem tegen ’t regter oog. Totnbsp;dus verre had hij met dit oog ook op afstand scherp gezien.nbsp;Thans scheen alles hem nevelachtig. Bij ’t onderzoek vond iknbsp;iridodenose in Imogen graad, trillende bewegingen der lens (bijnbsp;elke krachtige beweging geconstateerd, zoo wet aan de reflexie-beelden als aan de lens zelve, bij zijdelingsche focaal-verlichting),nbsp;en daarenboven een’ geringen graad van myopie. Toen een glasnbsp;van - voor ’t oog gehouden werd, verklaarde de lijder even

-ocr page 163-

123

goed te zien als te voren. Van een’ scheeven stand der lens kon ik mij niet overtuigen. Ik beschouwde daarom den toestandnbsp;als myopie, ten gevolge van verscheuring der zonula Zinnii, ennbsp;zag in die myopie een’ grond voor Helmholtz’s verklaring vannbsp;’t mechanisme der accommodatie. Aan de trillende bewegingennbsp;der lens beantwoordde, na elke krachtige beweging van ’t oog,nbsp;eene trilling der voorwerpen. Deze kwamen geheel overeen metnbsp;die, welke bij kleine schommelende bewegingen van ’t neutraliserende positieve glas voor zijn aphakisch oog ontstonden — en warennbsp;dus verklaard.

Voor weinige maanden wendde patient zich op niimw tot mij. De gezigtsscherpte op ’t regter oog was, namelijk, verminderd.nbsp;Ook met behulp van zijn’ bril kon hij op afstand niet meer scherpnbsp;zien. Ik vooronderstelde, dat de eenigzins gelaxeerde lens in verduistering zou overgaan. Dit bleek niet het geval te zijn : de lensnbsp;was volkomen doorschijnend gebleven. Maar reeds terstond hadnbsp;ik bespeurd, dat, sedert het eerste onderzoek, de pupil naar denbsp;neuszijde was afgeweken, zoodat aan deze zijde slechts een smallenbsp;rand der iris overbleef. Deze smalle rand ligt dieper dan denbsp;buitenrand en heeft een’ convexen bogt naar voren: de pupillair-rand is naar achteren gerigt; van daar vormt zich de bogt, ennbsp;het marginaal gedeelte wijkt weder zoodanig naar achteren, datnbsp;het hoogst waarschijnlijk door de verscheurde Zonula eenigzins ge-prolabeerd is.

Aan deze verhouding der iris beantwoordt eene scheeve ligging der lens. Aan de slaapzijde is ze met de iris nagenoeg in aanraking ; aan de neuszijde moet ze dus aanzienlijk dieper liggen. Nanbsp;indruppeling van sulphas atropini ontstaat eene aanzienlijke verwijding der pupil naar boven, beneden en naar de slaapzijde,nbsp;zoodat zij meer in ’t midden komt te liggen. In schuinsche rig-ting in ’t oog blikkende, kan men evenwel nergens den aequatornbsp;der lens te zien krijgen. Ook schijnt het centrum der vortices genoegzaam aan ’t midden der cornea te beantwoorden.

Bij de scheeve ligging is dus geene of slechts geringe zijdeling-sche verschuiving der lens aanwezig.

-ocr page 164-

De gezigtsscherpte is slechts ongeveer — Deze vermindering wordt aan den scheeveu stand der lens, en bij gevolg aan astigmatisme toegeschreveii. Talrijke proeven worden verrigt, dienbsp;daarvan dan ook het bewijs leveren. Slechts enkelen deel iknbsp;daarvan mede. Met - ziet hij, op afstand, verticale, metnbsp;- horizontale lijnen ’t scherpst. Met - zijn de horizontalenbsp;reeds genoegzaam scherp, maar vertoonen de verticale een’ weerschijn, die nagenoeg verdwijnt, wanneer het neiis-gedeelte der pupilnbsp;bedekt wordt. — Het lichtpunt vertoont zich onder geene omstandigheden als eene lichtlijn, maar is integendeel altijd verdub-

yj naast elkander.

liggen zij boven elkander, met

Het astigmatisme wordt, op grond van deze proeven, geschat

on 1 nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 —*« 1

TT TT — TT

Epicrisü. Bij ’t waarnemen van dit geval stonden mij nog geene cilindrische glazen ten dienste. Men mag intusschen besluiten, datnbsp;met een sphaerisch-cilindtisch glas van -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;« O - y-j c (de as

van den cilinder verticaal gerigt) B in alle meridianen ongeveer = oc zou worden. Als lorgnet zou een zoodanig glas nuttig kunnen zijn. Voor de nabijheid zou het niet voldoen, wijl de accom-modatie-breedte, bij 't vorig onderzoek iiog vrij aanzienlijk, thansnbsp;schier tot zero was gereduceerd. Tot lezen zou daarom E op ongeveer 12quot; moeten worden gebragt: dit zou verkregen worden doornbsp;ytj e, met horizontaal gerigte as, voor ’t oog te plaatsen.

De grond van ’t astigmatisme lag hier klaarblijkelijk en wei uitsluitend in de lens. De meting toch der cornea leerde eenenbsp;ongewone symmetrie kennen:

in

H.

in V.

Q7lquot;

8.64

Qiquot;

8.30

7.94

Qi'

7.98

7.74

7.74

st'

7.74

qs'

7.76

Qtquot;

8,09

qs’

8.09.

De gezigtslijn week 5° naar binnen van den top der cornea af.

-ocr page 165-

125

Opmerkelijk is het, dat het van een’ scheeven stand der lens afhankelijke astigmatisme tot diplopie aanleiding gaf, wat bij denbsp;gewone gevallen, die op asymmetrie der cornea berusten, nietnbsp;zoo uitdrukkelijk werd aangegeven. Het duidelijkst kwam denbsp;diplopie aan dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dag bij 'tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;beschouwen vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een lichtpunt. Wij

hebben ons voor nbsp;nbsp;nbsp;te stellen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sectorennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der lens vier duide

lijk te onderscheiden beeldjes vormden, die bij ’t zien met het bloote oog zich allen reeds hadden overkruist. Met - werden de bovennbsp;elkander gelegene, met - -j-'j de naast elkander gelegene tot ver-eeniging gebragt. In ’t eerste geval verbeterde de gezigtsscherpte,nbsp;wanneer de binnenste of buitenste helft, in ’t laatste, wanneer denbsp;bovenste of onderste helft der pupil bedekt werd.

Meermalen is ’t mij in vroegere jaren voorgekomen, bepaaldelijk bij myopen, datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van een lichtpuntnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;twee ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;drie beelden werden

gezien, die, bij nbsp;nbsp;nbsp;te zwakkenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en bijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te sterkenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;glazen, in tegenge

stelde rigting op eene lijn stonden. In die gevallen werden geene andere strepen scherp gezien, dan die aan een der beide rigtin-gen beantwoordden. Klaarblijkelijk, zoo als ook strookt met denbsp;bovenstaande waarnemingen, moeten de veelvoud-beelden zich opnbsp;de streep bedekken, zal deze scherp w'orden gezien. Of in dezenbsp;gevallen het astigmatisme van een’ aangeboren scheeven stand dernbsp;lens afhing, heb ik destijds niet onderzocht. Ik hoop er gelegenheid toe te vinden.

Over menig merkwaardig punt, aan dit geval eigen, wil ik niet uitweiden. Alléén ten opzigte der myopie moet ik nog innbsp;’t midden brengen, dat deze als gevolg van verscheuring dernbsp;zonula Zinni scliijnt ontstaan te zijn, niettegenstaande het naar achteren wijken, als zoodanig, der kristallens tot het tegengestelde,nbsp;dat is tot hypermetropic, had moeten aanleiding geven. Bij ’tnbsp;eerste onderzoek, toen nog geen scheeve stand der kristallensnbsp;was ingetreden, had ik ook geene atrophie der chorioidea kunnennbsp;opmerken, en verklaarde de patient met behulp van een zwaknbsp;negatief glas , even als vroeger, op afstand weder volkomen scherp tenbsp;zien. Nu intusschen is aan de buitenzijde der papilla n, opticinbsp;een smalle atropliische meniscus zigtbaar geworden, die in elk

-ocr page 166-

126

geval er krachtig voor pleit, dat toch ook oorspronkelijk een geringe graad van myopie aanwezig was.

IX.

Oeschiedenia onvev Sieunia van het aaligmatiatne.

In het te regt beroemde werk van Mackenzie I), en volkomener nog in de verdienstelijke Fransche bewerking van WARLOMONT 611 TESTELiN 2), viiideii wij zakclijk schier allesnbsp;vereenigd wat de wetenschap tot dusverre over ons onderwerpnbsp;bezat. Daaruit heb ik voor ’t grootste deel de litteratuurnbsp;leeren kennen, en voor zooverre ik de gelegenheid miste,nbsp;de daar genoemde werken in ’t oorspronkelijke te raadplegen ,nbsp;heeft mijn vriend hulke te Londen , met groote bereidwilligheid en op de meest verpligtende wijze, die voor mij nageslagen en mij naauwkenrige uittreksels er van doen toekomen.

Opmerkelijk is het, dat men schier alléén in de Engel-sche litteratuur het onderwerp behandeld vindt. Reeds terstond ontmoeten wij hier twee mannen, w'aarop Engeland mag roem dragen: thomas young, den ontdekker van ’t normaal astigmatisme, en den Koninklijken sterrekundige airy,nbsp;die het eerst de asymmetrie van zijn eigen oog als een gebrek herkende en beschreef.

Omtrent de waarneming van young hebben wij boven (verg. bl. 18) reeds het noodige medegedeeld, in verband met andere onderzoekingen, die tot de kennis van het normaal astigmatisme betrekking hebben.

’t Geval van airy 3) daarentegen, beschreven op eene wijze.

1) nbsp;nbsp;nbsp;A practical treatise on the diseases oj the Eye. London l854.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Traité pratique des maladies de i*oeil, par Mackenzie. Paris 1856.

8) Transactions of the Cambridge Philosophical Society. 1827. Voi. II. p. 267.

-ocr page 167-

127

den groeten Meester waardig, moet ons hier nog nader bezig hoqden. Het geldt een’ hoogen graad van zamenge-steld myopisch astigmatisme. Naar zijne methode dus kon AIRY het verste punt van duidelijk zien in de beide hoofdmeridianen en tevens hunne rigting bepalen: in den staan-den (met eene helling van S5°) was ïl — 3.5quot;, in den lig-genden, R = 6quot;. Hieruit berekende hij het tot correctienbsp;gevorderde glas en gaf ook reeds de gronden aan, waaromnbsp;een negatief sphaerisch-ciündriscli boven een concaaf bi-cilin-drisch glas te verkiezen is.

Nele jaren later deelde hij op nieuw zijne bevinding mede 2). Thans lag het verste p nt in den staanden meridiaan opnbsp;4.7quot;, in den liggenden op 8.9quot;. Zijne myopie was dusnbsp;in beide meridianen afgenomen en tevens scheen het astigmatisme eenige vermindering te hebben ondergaan, — van

— tot —. AIRY vooronderstelt echter zelf, dat het verste

81 10

punt in den staanden meridiaan wel wat naderbij dan 4.7quot; liggen kon, en hij is geneigd het er voor te houden, dat zijn astigmatisme onveranderd was gebleven. Bij een’ man alsnbsp;AIRY mogen wij aanuemen, dat hij met onveranderde accommodatie voor zijn verste punt observeerde; anders zouden wij de vooronderstelling w^agen, dat, bij zijne vroegstenbsp;observaties, ten gevolge van accommodatie bij het naderennbsp;van het lichtpunt, de myopie in den staanden meridiaannbsp;te groot uitgevallen was, waarbij dan het terugwijken van ’tnbsp;verste punt met het toemenen der jaren (wat zeker bij dennbsp;aanwezigen graad van myopie eene groote zeldzaamheid is)nbsp;slechts schijnbaar zou hebben plaats gehad.

Aanvankelijk scheen de waarneming van airy alléén te Cambridge de aandacht tot zich te trekken: aan sto-

2) ld. -- 1849. Vol. VIII. p. 361.

-ocr page 168-

128

KES 1), namelijk, hebben M'ij de astigmatische lens tedanken, tot bepaling van den graad van ’t astigmatisme, en Dr. goode 2),nbsp;die zijne studiën te Cambridge volbragt, deelde het eerst eenigenbsp;nieuwe gevallen dezer anomalie mede. Even als airy had hijnbsp;astigmatisme aan een zijner oogen en werd door diens mededee-ling daarop opmerkzaam gemaakt. Uit de gecompliceerde vormveranderingen, die, naar zijne naauwkeurige beschrijving, eennbsp;lichtpunt, bij verschil van afstand voor zijn oog, onderging, magnbsp;men afleiden, dat de asymmetrie met een’ hoogen graad vannbsp;onregelmatig astigmatisme gepaard ging. Wat het regelmatigenbsp;aangaat, de duidelijkheidsafstanden in de beide hoofd-meridia-nen lagen ongeveer op 6.13 en 25 Engelsche duimen. De opticusnbsp;CHAMBLANT te Parijs vervaardigde voor hem eene plan-cilindri-sche lens, waarvan ’t cilindrische vlak met een’ straal van 9quot;nbsp;concaaf geslepen was. goode vermeldt, dat hij met behulpnbsp;van dit glas zoowel in de nabijheid als op afstand scherp zag.

In een tweede geval vertoonde een lichtpunt zich als eene horizontale lijn op 37 centimeters, zonder op grooteren afstand voor eene verticale plaats te maken. Horizontale strepen werden dan ook op 37 cent. en verder nimmer duidelijk gezien, verticale op geen’ afstand hoegenaamd. Eennbsp;plan-cilindrisch glas, met 2|quot; radius van ’t convexe cilindervlak , was te sterk, met 3quot; radius te zwak. Een bi-cilindrischnbsp;concaaf-convex glas, met overkruiste assen, het concave-vlaknbsp;met 71quot;, het convexe met krommingstraal, zou aan ’tnbsp;doel beantwoord hebben (?).

In een derde geval vertoonde een lichtpunt zich op 35 ceiitim, als eene dwarse lijn en werd op grooteren afstand

1) nbsp;nbsp;nbsp;The Report of the British Association for the. advancement of Sciencenbsp;for 1849. p. 10,

2) nbsp;nbsp;nbsp;Monthly Journal of Med. Science. Edinb. 1848, p. 711, — en Transnbsp;actions of the Cambr. Phiiosoph. Society. Vol. Vlll. p. 493.

-ocr page 169-

129

onduidelijk Op gelijken afstand werden horizontale strepen scherp gezien en een weinig verder (at some distance beyond) eene verticale streep. Eene plan-cilindrische concave lens van 16quot; radius bragt aanzienlijke verbeteringnbsp;te weeg.

GooDj; vond nog drie heeren aan de Universiteit te Cambridge , welker astigmatisme op één oog verbeterd werd door een plan-cilindrische lens van 12quot; radius.

Deze gevallen, hoezeer wij de mededeeling er van waarderen, toonen aan, dat de methode van airy ongenoegzaam was, om in de beide hoofdmeridianen het verste punt, ennbsp;in ’t algemeen den graad van astigmatisme, naauwkeurig tenbsp;bepalen Ook de zitplaats bleef goode onbekend. Zelfsnbsp;bij de hoogste graden van astigmatisme kon hij zich nietnbsp;van ’t bestaan van asymmetrie der cornea overtuigen, ennbsp;hij was daarom geneigd, de oorzaak in de kristallens tenbsp;zoeken.

Een geval van abnormaal astigmatisme werd bijna gelijktijdig door HAMILTON medegedeeld in ’t zelfde tijdschrift 1). Alsnbsp;complicatie bestond hier torpor retinae, naar het schijnt,nbsp;zonder gezigtsveld-beperking. Wat het astigmatisme aangaat, dit kenmerkte zich door duidelijkheid van horizontale,nbsp;onduidelijkheid van verticale lijnen Begrijp ik het gevalnbsp;goed, dan werden verticale lijnen op kleineren, horizontalenbsp;op grooteren afstand scherp gezien, en bragt eene plan-concave cilindrische lens, met verticalen stand der as voornbsp;’t oog geplaatst, verbetering aan. Dr. Thompson vond denbsp;verticale middellijn der cornea wat grooter dan de horizontale, en meende ook, dat de horizontale meridiaan watnbsp;sterker gekromd was.

Bekend zijn verder de gevallen, door hays toegevoegd

1) Monthly Journal, 1847, p. 891.

-ocr page 170-

130

aan de Americaansche editie van ’t werk van Laurence 1). Het eerste heeft betrekking tot een’ geestelijke, wiens beschrijving ons een voortreffelijk beeld geeft van enkelvoudignbsp;tnyopisch astiginatisme. Met het bloote oog ziet bij verticale, met een concaaf glas horizontale lijnen duidelijk. Datnbsp;hij niet te gelijk beide lijnen scherp waarnam, was hem ontgaan, totdat, bij ’t gebruik van negatieve glazen, de duidelijkheid zich omkeerde. Na eene scherpzinnige analyse vannbsp;zijn geval, komt onze lijder tot het resultaat, dat hij eennbsp;sphaeroidisch of cilindrisch glas tot correctie zou behoeven,nbsp;maar waagt niet, te beslissen, of het convex dan wel concaafnbsp;zou moeten zijn. De aanteekening van iiays bepaalt zichnbsp;tot de mededeeling, dat de opticus allister hem een plan-cilindrisch (positief of negatief?) glas sleep, en dat hierdoornbsp;het gezigt aanmerkelijk werd verbeterd.

„Wij hebben,” zoo gaat hays voort, „in ’t laatste jaar „twee gevallen gezien, waarin hetzelfde gebrek bestond. Hetnbsp;„eerste betrof eene jonge dame, oud 16 jaren, welker ge-„zigtsschcrpte zooveel te wenschen overliet, dat hare opvoe-„ding er onder lijden moest. Ik bragt haar bij den Heernbsp;„allister, en vond, dat, met behulp eener sterke bi-coneavenbsp;„lens, het linker oog vrij wel zag, dat daarentegen nochnbsp;„concaaf noch convex glas te vinden was, w.aarinede ’t reg-„ter oog een’ gewonen druk kon onderscheiden. Van tweenbsp;„donkere, zich overkruisende lijnen van gelijke lengte, scheennbsp;„de verticale haar langer te zijn , dan de horizontale. Denbsp;„Heer allister haalde eenige figuren voor den dag. Nunbsp;„bleek het, dat een cirkel zich aan haar vertoonde als eennbsp;„staand ovaal, en dat alle figuren in de verticale rigtingnbsp;„verlengd, in de horizontale verkort waren. Bij geluk had

1) LATTRENCBj Ou Diseases of t.he Ey^f edited hy j. hays. Philadelphia, 1854, p. 669.

-ocr page 171-

131

„6e Heer alijster eenige plan-concave cilindrische glazeti „bij de hand, en spoedig was er nu een gevonden, dat denbsp;„vorm herstelde. Zij kreeg een bril met een bi-concaaf glasnbsp;„voor het linker, en een plan-concaaf cilindrisch glas voornbsp;„’t regter oog, met behulp waarvan elk oog afzonderlijk een’nbsp;„gewonen druk kon lezen, — maar beter nog beide oogennbsp;„te gelijk,,

„Het tweede geval kwam voor bij een Heer van 50 jaren, „die mij wegens ontsteking van zijn beste oog consulteerde ennbsp;„verklaarde, dat het andere hem altijd slecht gediend had.nbsp;„Bij ’t onderzeek bleek mij, dat dit oog gelijk was aan datnbsp;„van ’t vorig geval, behalve dat de voorwerpen hier in denbsp;„breedte vertrokken waren.”

Buiten de bovenstaande gevallen heeft de litteratuur nog slechts één enkel aan te wijzen, dat op ’t vaste land vannbsp;Europa is waargenomen. Het werd beschreven door dennbsp;geestelijke schnyder van Menzberg (Zwitserland, kanton Lu-cern), die deze anomalie bij zich zelveii ontdekte 1). Hij wasnbsp;bijziende voor verticale, verziende voor horizontale lijnen.nbsp;Tot correctie gebruikte hij bi-convexe cilindrische glazen, innbsp;vereeniging met bi-concave sphaerische. Welken brandpuntsafstand die glazen hadden, vind ik niet opgeteekend. Denbsp;Heer schnyder had geen ander middel ter ontdekking dannbsp;de proef, dat horizontale en verticale draden niet op gelijnbsp;ken afstand duidelijk werden onderscheiden. Tot bepalingnbsp;der vereischte glazen schijnt hij onderzocht te hebben , welkenbsp;glazen hij behoefde, om horizontale, welke om verticale draden, op gelijken afstand geplaatst, scherp te zien.

1) Ann. d'Ocitlisltque. T. XXI, p. 322. Bruxelles 1849, — overgenomen uit de Verhandlungen der Schweizerischert Natur/orschenden Gesellschaft, di*nbsp;mij niet ten dieuste stauden.

-ocr page 172-

132

Ik zou hiermede de geschiedenis onzer kennis van ’t astig-matisme kunnen besluiten. Andere feiten zijn mij althans niet bekend geworden. ’tKomt mij evenwel voor, dat nognbsp;eenigzins nader moet worden vermeld, wat omtrent den zetelnbsp;door verschillende schrijvers M'erd aangenomen of vermoed.

Zoo als men van airy kon verwachten, — bij gebrek aan voldoende gronden, heeft hij wijsselijk zich onthouden, omtrent den zetel der asymmetrie eenig oordeel uit te spreken. Hijnbsp;schijnt ook geene poging te hebben aangewend, om betrekkelijk dit punt tot zekerheid te geraken, goode daarentegennbsp;deelt ons mede, dat hij, in een geval van sterk ontwikkeldnbsp;astigmatisme, te vergeefs trachtte, zich, uit den vorm vannbsp;een spiegelbeeld, van bijzonder asymmetrie der cornea tenbsp;overtuigen, en teregt verklaart hij zich daarom geneigd,nbsp;den zetel er van in de kristallens te zoeken.

In het door Hamilton beschreven geval onderzocht Dr. THOMPSON de cornea, welker verticale afmeting hij iets grooternbsp;vond dan de horizontale, „being shaped somewhat irregu-„larly, and the diameter projecting slightly upwards andnbsp;„inwards.” Hamilton voegt er bij: „Dr. Thompson thoughtnbsp;„he perceived a somewhat more marked curvature of thenbsp;„cornea in the transverse diameter.” Naar welke methodenbsp;het onderzoek geschiedde, is ons onbekend gebleven. Denbsp;uitkomst intusschen moest doen vermoeden, dat de corneanbsp;niet vreemd was aan de asymmetrie.

WHARTON JONES 1) en WILDE 2), gaan nog verder; zonder nader onderzoek nemen zij aan , dat de grond van ’t astigmatisme werkelijk in de cornea te zoeken is. Als een bekend

1) nbsp;nbsp;nbsp;Manual of ophthalmic Medecim and Surgery. Edit. 2. London 1855,nbsp;p. 352.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Dublin Quarterly Journal of med. Vol. XXVTIÏ, p. 105,

-ocr page 173-

133

feit stellen beiden op den voorgrond, dat de cornea in haren verticalen meridiaan een’ kleineren krotrimingsradius heeftnbsp;dan in den horizontalen, en verklaren nu het geval van airynbsp;(zelven namen zij geene gevallen waar) uit eene bijzonderenbsp;ontwikkeling van genoemd verschil l). Waaraan zij’t bewijsnbsp;ontleenen voor het door hen op den voorgrond gestelde feit,nbsp;is mij een raadsel gebleven amp;). — wharton jones gaf zijnenbsp;verklaring slechts als eene vooronderstelling, wiede daarentegen zegt uitdrukkelijk; „Tt is well known that the corneanbsp;„is not a correct surface of revolution but that the curva-„ture of its horizontal plane is less than that of its vertical.nbsp;„When this exceeds the normal extent, it gives rise tonbsp;irregular refraction, causing a circle to appear an oval,” etc.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Wat quot;W. JONES {Cyclopaedia of practical Surgery, Art. Cornea, p. 832)nbsp;beschrijft als «a case of cylindrical deformation of the cornea, produced bynbsp;injury” kan bier niet in aanmerking komen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Voor zoo ver ik weet, was, bij de mededeeiing van jones en wilbe,nbsp;nog slechts van ééne cornea de krommingsradius in den verticalen en in dennbsp;horizontalen meridiaan bepaald — en wel door senff (verg. volkmann, Art.nbsp;Sehen, S. 271 in wagner’s Ilandwörterhuch der Physiologie. 1846). Hierbijnbsp;was de radius in den verticalen meridiaan iiaauwelijks kleiner gevonden. Hoenbsp;weinig daarenboven aan ééne waarneming te hechten was, bleek uit het onderzoeknbsp;van KNAPP, die in de grootste helft zijner bepalingen den radius in den ver«nbsp;ticalen meridiaan grooter vond, Eerst na de talrijke door ons gedane metingen is het dus geoorloofd, te beweren, dat doorgaans de horizontale meridiaannbsp;den grootsteii radius heeft. — Een werkje intusschen, dat ik op meer dannbsp;eene plaats geciteerd vond, heb ik niet kunnen raadplegen: ik bedoel gerson,nbsp;De forma corneae. Gottingen 1810 Mackenzie (1. c. p. 926) ontleende hieraan het feit, dat fischer horizontale en verticale lijnen niet te gelijk duidelijk zien kon. Er is hier das sprake van astigmatisme. Deze omstandigheid,nbsp;in verhand gebragt met den titel van het werkje, doet wel vermoeden, datnbsp;GERSON den zetel er van zocht in de cornea. Heeft men w'elligt hier grondennbsp;te zoeken voor de bewering van wharton jones en van wilde? Mij dunkt,nbsp;’t is niet te vermoeden, dat de vorm der cornea door gerson voldoende zounbsp;bepaald zijn, — minder nog, dat latere schrijvers daarvan zouden hebbennbsp;gezwegen.

-ocr page 174-

134

WILDE was dermate van de juistheid dezer ineening overtuigd, dat hij niet aarzelde, den door whalton jones gekozen naam van cylindrical eye door cylindrical cornea te vervangen.

Dat, behoudens eenige uitzonderingen, wharton jones en WILDE de waarheid getroffen hebben, is uit ons onderzoek gebleken. Maar zal hun dit als eene verdienste mogennbsp;worden toegerekend? Mijns bedunkens, gaf de waarnemingnbsp;van YOUNG op zijn eigen oog veeleer aanleiding, den zetelnbsp;te zoeken in de kristallens, en, zoolang de asymmetrienbsp;der cornea niet voldoende door meting gebleken was, scheennbsp;het voorzigtig, zich daaraan te houden. Hunne beweringnbsp;was dus zeer gewaagd. Men ziet, ook in de wetenschapnbsp;geldt soms het „fortuna juvat andacem.quot;

-ocr page 175-

AanwiJ^ino tot Het verHi'iJffeÊi ran ciiinttriscHe ffiitsert.

Ik heb eenige moeite gehad, om in ’t bezit te geraken der ver-eisehte glazen. Van vriichtelooze pogingen, van ondervondene teleurstellingen, van niet nagekomen beloften wil ik niet gewagen,nbsp;’t Zij genoeg, hier aan te geven, hoe en onder welke aanwijzingnbsp;men zich, binnen betrekkelijk korten tijd en tegen betrekkelijknbsp;matigen prijs, al de boven beschrevene vormen van glazen verschaffen kan. Dit nu kan geschieden door tusschenkomst van dennbsp;Heer Daniël loeb. Kloveniersburgwal bij de Eaamgracht, Nquot;. 37,nbsp;te Amsterdam. Deze Commissionair was mij aanbevolen als eennbsp;fao.-totum en heeft mijne verwachting niet teleurgesteld. Ik weet,nbsp;dat hij de glazen te Parijs laaf slijpen, maar de naam van dennbsp;„ouvrier”, dien hij heeft opgezocht en voor ’t vervaardigen dezernbsp;glazen gewonnen heeft, is mij onbekend gebleven. Zal men het dennbsp;Heer i.oeb euvel duiden, dat hij daarvan een geheim maakt en crnbsp;openhartig voor uitkomt, daarmede zijn voordeel te bedoelen? Vannbsp;zijn standpunt, is die handelwijs misschien te billijken, ’t Is in-tusschen hoogst belagchelijk, dat een Parijzenaar, die deze glazennbsp;mogt behoeven, om den kortsten weg te gaan , zich aan een’ Amster-damschen Commissionair zon moeten wenden, die ze te Parijs zounbsp;bestellen, te Amsterdam ontvangen en, ten slotte, weer naar Parijs

-ocr page 176-

136

verzenden, — misschien zelfs tot in de woning, waar ze gefabriceerd zijn. Trouwens, aan dit monopolie zal spoedig een einde zijn. Iknbsp;vooronderstel toch, dat weldra een genoegzaam aantal cilindrischenbsp;glazen zullen worden voorgeschreven, om een tal van slijpersnbsp;op te wekken, ze te vervaardigen 1). De meest vereischte nummersnbsp;van biconvexe en biconcave glazen zullen bij alle handelaars innbsp;brillen in voorraad moeten zijn. De sphaerisch-cilindrische ennbsp;bicilindrische zullen voor ieder, die ze behoeft, na naauwkeurigenbsp;bepaling, afzonderlijk moeten besteld worden.

Verlangt men ze van den Heer loeb, zoo vrage men ze onder de Fransche benamingen, die ik hier, in eenige voorbeelden,nbsp;volgen laat.

als verres cylindriques convexes, o'*. 10, {hicon-vexes of plan-convexes , naar verkiezing), als verres cylindriyues concaves, n“. 12, {bicon-caves of plan-concaves, naar verkiezing),nbsp;als verres èicylindriques concavo-cotivexes, n“. 20nbsp;et n“. 16, axes croisés.

O ïV e, als verres sphaero-cyliudriques convexes, n° 16. et n“. 20.

ÏTT

O “ bV nbsp;nbsp;nbsp;verres sphaero-cylindriques concaves, n®. 20

et n». 30.

Men rekene niet te veel op juiste voldoening aan de gegevene orders. De eerste malen ontving ik telkens andere glazen als iknbsp;verlangde, maar zelfs bij de laatste bezending waren er nog velen,nbsp;die niet aan de opgaaf beantwoordden. Ik heb nu op nieuw de vergissingen aangewezen en schriftelijk verklaard, en vertrouw, datnbsp;we zoo alweder eene schrede nader tot het doel zullen geraakt zijn.

1) Men weet, dal, wat men van lenseu behoeve, men zich, onder anderen, nooit te vergeefs wendt aan den Heer steiniieil te Müuchen, en dat al watnbsp;uit zijne fabrijk komt matig betekend en met zorg bewerkt is.

NB. Op bladz. 111 behoort aan de noot te worden toegevoegd: bl. 85.

-ocr page 177-

GESCHIEDKUNDIG ONDERZOEK

OMTRENT DE

HYPERMETROPIE EN HARE GEVOLGEN.

-ocr page 178- -ocr page 179-

Inleidingt.

Tot voor weinige jaren kende men geen ander gebrek der refractie van het oog als kortzigtigheid, myopia. Althans ernbsp;was geen sprake van. Presbyopie werd als het tegengesteldenbsp;beschouwd van myopie. Zij golden als de twee uitersten vannbsp;eene en dezelfde categorie, tussehen welke het normale oognbsp;zijne plaats vond. Klaarblijkelijk had deze opvatting harennbsp;grond in de hooge waarde, die men aan het digtste punt vannbsp;duidelijk zien toekende: en dit kan ons geenszins bevreemden, want de meeste menschen gevoelen meer behoefte, omnbsp;in de nabijheid scherp te zien dan op afstand. Ten opzigtenbsp;van het digtste punt zijn nu werkelijk myopie en presbyopienbsp;aan elkander tegengesteld, en ligt het normale oog ongeveer

-ocr page 180-

140

ill het midden. Intusschen is het klaar, dat eene bepaling naar het digste punt van duidelijk zien niet een’ bepaaldennbsp;toestand kenschetst, want het digtste punt is afhankelijk vannbsp;twee factoren, namelijk van den bouw van het oog en vannbsp;de accommodatie-breedte. De oogen kunnen dus zeer verschillend gebouwd zijn, en desniettemin door eene compenserende werking der accommodatie hun digtste punt op gelijken afstand hebben. Ligt, hij voorbeeld, die afstand op zesnbsp;duimen, dan kunnen wij te doen hebben met een’ oudennbsp;myoop, zoowel als met een emmetroop van middelbaren leeftijd of met een’ jeugdigen hypermetroop.

Werd dit eenmaal ji^ist opgevat, dan volgde daaruit ten duidelijkste, dat men twee categoriën, die men tot dusverrenbsp;altijd met elkander had verward, streng van elkander behoorde gescheiden te houden: de anomaliën van refractie ennbsp;de anomaliën van accommodatie. In de eerste plaats was,nbsp;namelijk, de refractie-toestand te bepalen van het oog in rust,nbsp;en hieruit vloeiden de gebreken der refractie voort, afhankelijk van den bouw van het oog. In de tweede plaats hadnbsp;men de accommodatie-breedte te onderzoeken, en zoowel harenbsp;anomaliën als haren gang bij het toenemen der jaren vast tenbsp;stellen. Van de anomaliën der refractie kende men iiu sindsnbsp;lang de myopie. Velen zagen daarin den toestand, waarbijnbsp;het oog in de nabijheid alleen scherp zien kan, en zoo bleven de geringe graden van myopie geheel buiten gesloten, of,nbsp;werden ze toevallig ontdekt, als iets bijzonders beschouwd,nbsp;wat men van de gewone myopie scheiden moest. Men moetnbsp;tot op onzen tijd opklimmen, alvorens men de eenvoudigenbsp;bepaling vindt, dat in het myopische oog het brandpunt vóórnbsp;het netvlies ligt, met andere woorden, dat, wanneer het ziennbsp;op oneindigen afstand door glazen met negatief brandpunt tenbsp;verbeteren is, het oog myopisch heeten moet.

-ocr page 181-

141

Als tweede anomalie der refractie kennen wij thans de hypermetropie. Terwijl in het myopische oog de brandpuntsafstand vóór het netvlies gelegen is, kenmerkt zich het hy-permetropische door de ligging van het brandpunt achter hetnbsp;netvlies. In den toestand van ontspanning is het oog geaccommodeerd voor convergerende stralen. In elk opzigt isnbsp;dus de hypermetropie aan de myopie tegengesteld. Haar in-'rloed op het zien is buitengemeen groot. Zij ligt ten grondenbsp;aan de asthenopie, welker natuur tot dusverre in het duisternbsp;lag, en geeft rekenschap van verreweg de meeste gevallennbsp;van strabismus convergens. Neemt men daarbij in aanmerking, dat zij tot de menigvuldigste afwijkingen behoort, dannbsp;is het duidelijk, dat hare juiste kennis eene der gewigtigstenbsp;vorderingen der nieuwere oogheelkunde uitmaakt.

Met bijzondere belangstelling heb ik alles bestudeerd, wat op de refractie-anomaliën betrekking heeft. Het allermeestnbsp;trok de hypermetropie mijne aandacht, welligt omdat ik zelfnbsp;in hoogen graad met deze anomalie beheht ben, en ik alzoobijnbsp;ervaring de groote voordeelen weet te waarderen, die eene ration-nele correctie door doelmatige glazen oplevert. Al wat tot refractie-anomaliën betrekking heeft, leerde ik kennen als eennbsp;afgerond, schier afgewerkt gedeelte der oogheelkunde. Daarbijnbsp;trof mij de volkomenheid der bereikte kennis. Langs welkennbsp;weg onze kennis van het onderwerp zich had ontwikkeld,nbsp;vond ik echter nergens geboekt. Dit wekte mij op, hieromtrent eenig historisch onderzoek te doen, en de uitkomsten,nbsp;daarbij verkregen heb ik gemeend, aan mijne dissertatip tenbsp;kunnen ten gronde leggen.

Het onderwerp wordt in drie deelen gesplitst: het terste handelt over de hypermetropie, in het algemeen ;nbsp;het tweede over de asthenopie, als gevolg der hypermetropie ;nbsp;het derde over strabismus convergens. Omtrent deze afwij-

-ocr page 182-

king werd het mij door Professor Donbers vergund, zijne statistieke tabellen te raadplegen, waarin vele feiten voorkomen, die voor de pathogenie van strabisme van hooge be-teekenis zijn.

Geachte Promotor, ik dank U voor deze vergunning, en verzeker U tevens, nooit de uren te zullen vergeten, die Gijnbsp;van Uwe drukke bezigheden hebt weten af te zonderen, omnbsp;mij bij het vervaardigen van dit proefschrift op nieuw Uwenbsp;hulpvaardigheid te toonen.

-ocr page 183-

I.

Hypermetropie.

Er is naauwelijks eene verrigting vlt;an het dierlijk organisme, die zoo zeer de belangstelling tot zich trok, en ten allennbsp;tijde zoo vele onderzoekingen nitlokte, als die van hetnbsp;zintuig des gezigts. Physiologen en physici beijverden zichnbsp;als om strijd, om de theorie van het zien op te helderen,nbsp;en het heeft nimmer, ook van de zijde der oogartsen ennbsp;optici, aan pogingen ontbroken, om afwijkingen inde brekingnbsp;van het oog op te sporen en naar eisch te neutraliseren.nbsp;Bij den eersten aanblik is het daarom een vreemd verschijnsel, dat eene zoo gewigtige anomalie der refractie, als wijnbsp;thans in de hypermetropie erkennen, tot schier in onzenbsp;dagen onopgemerkt is gebleven. Het verschijnsel treft onsnbsp;des te meer, wanneer wij bedenken, dat de hypermetropienbsp;zoo veelvuldig voorkomt, eenige klassen der maatschappijnbsp;uitgezonderd, zelfs menigvuldiger dan de myopie, en datnbsp;op hoogen leeftijd de oorspronkelijk normale, emmetropischenbsp;oogen allen, zonder uitzondering, hypermetropisch worden.nbsp;Voegt men daarbij, dat deze anomalie tot belangrijke stoornis van het gezigtsvermogen aanleiding geeft, dat zij daaren-

-ocr page 184-

144

boven aan zeer gewigtige, lang bekende en met ijver onderzochte ziektetoestanden (strabisme en asthenopie) in den regel ten gronde ligt, dan staat men werkelijk verbaasd,nbsp;hoe de hypermetropie aan de waarneming zich kon onttrekken.

Aan toeval immers mag, noch kan dit worden toegeschreven. Hier moeten bijzondere oorzaken in het spel zijn, en het schijnt ons belangrijk genoeg deze in het kort hier aannbsp;te wijzen:

1“. Men had geene juiste voorstelling van myopie. Als bijziende beschouwde men het oog, dat slechts in de nabijheid zien kon, maar dan ook bijzonder scherp onderscheidde.nbsp;De bepaling, dat bijziendheid daarin bestaat, dat het oognbsp;zich niet tot eene accommodatie voor oneindigen afstand kannbsp;ontspannen, zoekt men bij alle oudere schrijvers te vergeefs.nbsp;Toen Keest aan Cunier mededeelde, dat sommige oogennbsp;op den afstand van één, twee en drie voet scherp knnnennbsp;onderscheiden, en toch niet in staat zijn, op grooten afstandnbsp;duidelijk te zien, verhaalde hij iets, dat den meestennbsp;ophthalmologen onbekend was, en begreep hij welligt zelfnbsp;niet, dat hij hier met bijziendheid te doen had, die zichnbsp;slechts in graad onderscheidde van de gewone als zoodanignbsp;aangenomene vormen. — Uit tal van werken kan men opmaken 1), dat men er'aan twijfelde, of wel voor eenig oognbsp;het verste punt van duidelijk zien tot in het oneindigenbsp;reikte; zoo ver was men algemeen er van verwijderd, hetnbsp;bestaan van hypermetropie te vooronderstellen. Haddo mennbsp;de myopie bepaald als den toestand, waarbij in het rustendenbsp;oog het brandpunt vóór het netvlies ligt, dan zou ook alnbsp;ligt, zelfs van het theoretisch standpunt, de toestand zijnnbsp;voorondersteld, waarbij het brandpunt van het rustende oognbsp;1) Men vergelijke, onder anderen; Chameb , Het uccommodatie-vermogcnnbsp;der oogen, phijsiologisch toegelichi. Haarlem, 1853.

Hakting, Het mikroskoop, desselfs gebruik, geschiedenis en tegenwoordige toestand. Deel I, bl. 73. Utreclit, 1848.

-ocr page 185-

145

achter het netvlies gelegen is. Vooral van physici en mathematici had men dit mogen verwachten. Het is, alsof met het gemis eener scherpe bepaling van bijziendheid de gedachte aan het bestaan van hypermetropie werd uitgesloten.

2‘gt;. In verband met de onjuiste opvatting van myopie zocht men doorgaans naar een’ gemiddelden afstand vannbsp;duidelijk zien, die voor elk oog eene zeer wankelbare ennbsp;dus onbruikbare waarde is. Een juist begrip der myopienbsp;550U hebben geleid tot bepaling van het verste punt vannbsp;üuidelijk zien, en men zou hiertoe verwijderde voorwerpennbsp;hebben gebezigd en eenvoudig onderzocht hebben, welk hetnbsp;zwakste negatieve glas was, waarmede het scherpst konnbsp;gezien worden. Deze bepaling zou dan omgekeerd hebbennbsp;kunnen leiden tot het onderzoek, of andere oogen metnbsp;positieve glazen verwijderde voorwerpen zien konden, en denbsp;hypermetropie ware daarmede aan het licht getreden. Metnbsp;één woord, men zag over het hoofd, dat, om de refractienbsp;van het oog te kennen, men vóór alles het verste punt vannbsp;duidelijk zien, zonder optometer, te bepalen had.

do. Op jeugdigen leeftijd worden zeer geringe graden van hypermetropie door het accommodatie-vermogen verborgen gehouden. Zij storen dan weinig, en gingen aldus onopgemerktnbsp;voorbij. Op lioogeren leeftijd vielen zij al spoedig onder hetnbsp;begrip der presbyopie, die men dan als vroegtijdig ontwikkeld beschouwde, en het behoeft hier wel niet gezegd tenbsp;worden, dat de pathologie altijd gaarne bereid was, de eenenbsp;of andere omstandigheid als voldoende oorzaak te laten gelden.nbsp;Trouwens het wankelend begrip van presbyopie, als zoodanig,nbsp;moest aan het vaststellen van het begrip hypermetropie innbsp;den weg staan: gene eisehte even goed het gebruik van positieve glazen als deze, eu de gevallen van hypermetropie,nbsp;die zich vertoonden, werden daarom voor een goed deel eenvoudig naar de presbyopie verwezen.

4- Bij lïooge graden van hypermetropie was de gezigts-scherpte in de nabijheid aanmerkelijk afgeiiomen, maar wer-

-ocr page 186-

146

den toch voorwerpen van eene bepaalde grootte zeer digt bij het oog gemakkeüjker onderscheiden dan op den afstand vannbsp;één of twee voeten, en het is dus niet vreemd, dat mennbsp;dezen toestand als bijziendheid beschouwde, gepaard metnbsp;amblyopie.

S'? De stoornissen bij matige graden zijn van dien aard, dat zij aan het begin van amblyopie herinneren, en velennbsp;vangen de beschrijving der amblyopie aan met eene reeks vannbsp;verschijnselen, die een treffend beeld der hypermetropie daar-stellen. Sichei. 1) gaat zelfs zoo ver, als amblyopie preshy-tique congénitale te beschrijven den toestand, waaraan blijkbaar niets anders als hypermetropie ten gronde ligt, en denbsp;eigenaardige verschijnselen van zekere graden van hypermetropie heeft men hebetudo visus genoemd, wat ongeveer alsnbsp;eene vertaling van het grieksche amblyopie kan worden aangemerkt.

6“ Eindelijk moet ook voor een deel onkunde met de wetten van het licht, bepaaldelijk met de wetten der dioptrica, worden ten laste gelegd. Dikw'ijls genoeg had men opgemerkt,nbsp;dat met positieve glazen op afstand scherp gezien, of althansnbsp;op een’ grooteren afstand scherp onderscheiden wordt, dannbsp;de brandpuntsafstand van het gebruikte glas bedroeg, en tochnbsp;kwam men niet tot de eenvoudige conclusie, dat hier hetnbsp;brandpunt achter het netvlies liggen moest, en het oog dusnbsp;in een’ toestand verkeerde, juist tegengesteld aan dien vannbsp;myopie.

Aan al deze en welligt nog aan andere omstandigheden is het toe te schrijven, dat de hypermetropie zoo lang aan denbsp;waarneming ontsnapte.

Veel moeite hebben wij ons gegeven, met het ijverig naslaan der oudere schrijvers. Na hunne werken doorloopen te hebben, kwamen wij ongaarne tot het besluit, dat het denkbeeld

1) Annales d’Ondistique, Tom. XIV, p. 14.

-ocr page 187-

147

aan het bestaan van hypermetropie bij hen volstrekt niet was opgekomen. Noch bij de mannen der wetenschap, noch bijnbsp;die der praktijk uit de vorige eeuw hebben wij het bewijsnbsp;kunnen vinden, dat zij hypermetropische oog-en gezien en alsnbsp;zoodanig erkend, of ook slechts het bestaan er van voorondersteld hadden. Eerst in 1811 vinden wij een geval doornbsp;Wells 1) vermeld. Het geldt zijne eigene oogen. Op vijf-en-vijftigjarigen leeftijd merkt hij op, dat zijne presbyopienbsp;aan verlies (vermindering) der accommodatie was toe tenbsp;schrijven, en dat hij zelfs glazen van 36 duim positievennbsp;brandpuntsafstand behoefde, om op afstand scherp te zien.nbsp;Deze opmerking was den geleerden Mackenzie niet ontgaan.nbsp;Zoo lezen wij 2): „Although the eye, after middle life, losesnbsp;!,the power of distinguishing near objects with correctness,nbsp;),it generally retains the sight of those that are distant.nbsp;„Instances, however, are not wanting of persons of advancednbsp;„age, requiring the aid of convex glasses to enable them tonbsp;,,see distant, as wel as near objects.” Terwijl hij nu verder hetnbsp;geval van Wells mededeelt, volgt uit het bovenstaande, datnbsp;hij het voorkomen hiervan op hoogereu leeftijd als niet zeldzaam beschouwt, en van gelijke meening was ook Wells zelf.

De gevallen, waarvan hier sprake is, hebben evenwel slechts betrekking tot hypermetropia acquisita. Het geldt niet het warenbsp;klinische beeld der hypermetropie. In hunne jeugd kondennbsp;deze oogen volkomen emmetropisch zijn. De accommodatie isnbsp;nagenoeg verloren, en zelfs het digste punt kan ten slottenbsp;beantwoorden aan eene accommodatie voor convergerende stralen.nbsp;Indien geen andere vorm voorkwam, dan deze door ouderdomnbsp;verkregene, dan zou dc hypermetropie geen hooge beteekenisnbsp;hebben. Zij zou zich dan werkelijk sluiten aan de presbyopie,nbsp;en men zou zich hebben kunnen vereenigen met de benamingnbsp;van hyperpresbyopie, die StelewAG VON Carion, van zoo-

1) Philosophical Transactions, Vol. CTIT, |i. 380. 'l) A practical treatise on the Diseases of ihe Eye,

-ocr page 188-

148

danige gevallen uitgaande, in het algemeen aan die oogen gegeven heeft, waarin het brandpunt achter het netvlies ligt.nbsp;De oorspronkelijke hypermetropic heeft dus ook Mackenzienbsp;niet gekend.

Slaan wij het werk van Sichel 1) op, wiens leerstellingen langen tijd een’ grooten invloed hebben uitgeoefend, dannbsp;blijkt ons duidelijk, dat hem vele gevallen van hypermetropienbsp;zijn voorgekomen. In § 24 spreekt hij over : ,.une espècenbsp;„d’amblyopie congenitale compliquée de presbytie et prisenbsp;„d’ordinaire pour un très-haut degré de myopie,” en geeftnbsp;daaraan den naam van amblyopie preshytique confjêniiale. Hijnbsp;schetst ons hier een duidelijk beeld van hooge graden vannbsp;hypermetropie. Den aard der aandoening heeft hij intusschennbsp;in geenen deele begrepen. Hij verklaart, dat negative glazennbsp;slechts belemmeren, dat daarentegen verbetering wordt aange-hragt door convexe glazen, „avec lesquels ils n’ont pas hesoinnbsp;„de rapprocher heaucoup plus les objets, et qui même, pournbsp;„leur servir efticacenieut, doivent être d'uue certaiiie force.”nbsp;Maar hij was er toch verre van af, te gelooveii, dat zij dezenbsp;werkelijk noodig hebben. ,,Il serait dangereux toutefois,”nbsp;zegt hij, „de les leur accorder trop tot, ou de permettrenbsp;„qu’ils usent des verres trop puissants : mieux vaut les en pri-„ver Ie plus longtemps possible.” Men ziet hieruit, dat tennbsp;opzigte van het gebruik van convexe glazen Sichee een zonderling vooroordeel had. Hij hield zich overtuigd, dat uitnbsp;het gebruik van convexe glazen voor het zien op afstandnbsp;zeer ernstige stoornissen voor het gezigt moesten voortvloei-jen. Vervoegden zich nu hypermetropen bij hem , die reedsnbsp;convexe brillen gedragen hadden, dan aarzelde hij geen oogen-hlik te verklaren, dat het gebruik der brillen oorzaak geworden was, waarom zij zonder bril niet konden onderschei-

t) Ves luneiies et des ét ais patltolo‘jiqneSy consécuiifs a leur usage in-af’onnet. JnnaU-'t d’oculisiiipte, ïom. XIII, p. ¦gt;, 49, 109, lö9. Torn.nbsp;XIV, p. 14, 193. lii-iLwlles, 1845.

-ocr page 189-

149

den, en reeds zag hij eene gevaarlijke amblyopie in het verschiet. Onvoorwaardelijk verbood hij daarom het gebruik van positieve glazen tot het zien op afstand. Zelfs op oudenbsp;personen bragt hij dit in toepassing. „Ces considérations,”nbsp;zegt hij 1), „iious amènent naturellement a signaler une erreurnbsp;„généralement répandne parmi les gens du monde et partagéenbsp;„par bon nombre d’opticiens et d’ophthalmologistes : parmi cesnbsp;,,derniers, nous regrettons de trouver M. Mackenzie. C’estnbsp;„une erreur, selon nous, de croire que Ie presbyte, a unenbsp;„époque quelconque, a besoin de se servir, pour voir de loin,nbsp;„de lunettes convexes , bien que plus faibles. Le presbyte,nbsp;„nous l’avons déja dit et nous y insistons de nouveau, n’eunbsp;„a jamais besoin pour la vue a distance, s’il observe les regiesnbsp;„hygiéniques spéciales que nous avons exposées , et surtoutnbsp;„s’il ne s’est pas d’abord servi de verres trop forts pour le travail.nbsp;„Quelque faibles qu'elles soient, elles lui seront inutiles, etnbsp;„plus tard nuisibles. Lorsqu’il en ressent le besoin, cela nenbsp;„tient déja plus a une simple condition pbysiologique et nor-„male de la réfraction oculaire, mais bien a un veritable étatnbsp;„patbologique. Tantöt il a employé des lunettes trop fortesnbsp;„pour se conduire et pour voir de loin, soit de verres plansnbsp;,,trop teintés, qui surtout chez le presbyte, affaiblissent lanbsp;„vision, solt de verres convexes que quelque opticien malnbsp;„avisé lui a donnés, en les lui présentant comme de simplesnbsp;„conserves.”

Het vooroordeel van Sichel vinden wij in 1853 nog bij Cooper 2) terug. Hij beschrijft een geval, betreffende eennbsp;meisje van acht jaren, die een convex glas gebruikte, en daarmede in staat was op één voet afstand te werken. Hij voegtnbsp;er bij, dat bare ouders beide reeds op den leeftijd van dertignbsp;jaren convexe glazen hadden uoodig gehad; en toch weet bijnbsp;bet arme kind geen beteren raad te geven, dan zich van het

1) AnnaUs, Tom. XIII, p. 177-

3) Ou ntur siff/ti, Aged sichi and Impaired vision, p. 97.

-ocr page 190-

150

gebruik -van een' bril te onthouden. „There is good reason „to believezegt hij. „that as she grows older, and hernbsp;„eyes are more employed upon near objects, the distance ofnbsp;„the point of distinct vision will decrease.” — Zoo weinig vermoedde men, dat de bouw van het oog het brandpunt achternbsp;het netvlies deed vallen, en dat, op eiken afstand, de correctie door een convex glas dus noodzakelijk was!

Toen, na de uitvinding der operatie van het scheelzien, deze ziektevorm zoo algemeen de aandacht tot zich trok, ennbsp;in korten tijd het onderwerp werd van een lange reeks vaunbsp;verhandelingen, kon het niet anders, of ook het gezigtsvermogen der scheelzienden werd bij herhaling onderzocht. Velenbsp;dier mededeelingen dragen echter niet den stempel van onbevooroordeeld onderzoek. Meestal scheen men vooral te willen doen uitkomen, hoe door de operatie niet alleen denbsp;misstand weggenomen, maar ook de stoornis van het gezigtnbsp;werd opgeheven. In den regel vindt men refractie- en accom-modatie-anomaliën met verminderde gezigtsscherpte dooreennbsp;gemengd en verward, en theoriën omtrent den invloed dernbsp;uitwendige oogspieren op de accommodatie werden aan de verklaring van het waargeiiomene ten gronde gelegd, of bepaalden zelfs de waarneming. Het is klaar, dat een scheelziendnbsp;hypermetvopisch oog, dat daarenboven doorgaans aan verminderde gezigtsscherpte, amblyopic, lijdt, een' gewonen druknbsp;slechts in de nabijheid, hoezeer dan ook nog met moeite,nbsp;onderscheiden kan, beter althans dan deiizelfden druk opnbsp;grooteren afstand. Intusschen werd deze toestand schiernbsp;algemeen als myopie beschouwd, en Baudens 1) noemt zelfsnbsp;een kind in hoogen graad bijziende, omdat het alleen metnbsp;sterk convexe glazen voorwerpen onderscheiden kon. LunwiGnbsp;Böhm evenwel, wiens werk 2) over't geheel den stempel draagt

1) nbsp;nbsp;nbsp;Lecons sttr Ie Slrabistne et Ie Béijaicmenl, p. 95. Paris, 1841.

2) nbsp;nbsp;nbsp;ïgt;ae Schieten und der Sehnenechnitt in seinen IVirha/gen nufnbsp;Stellung und Sehtraft der Auffeu. Berlin, 1845.

-ocr page 191-

151

van onbevooroordeelde waarneming, heeft zeer wel ingezien, dat de toestand van het scheelziende. oog niet met myopienbsp;kon worden gelijk gesteld. Hij kwam namelijk tot het resultaat : 1”. „dass es nicht die Concavglaser sind, die das schieleudenbsp;„Auge zum dentlicheren Erkennen in grosserer Entfernungnbsp;„befahigen, wie es doch sonst bei den kurzsichtigen Augen,nbsp;„den physikalischen Gesetzen nach, der Fall ist; und 2“. dassnbsp;„wir im Gegentheil dem schielenden Auge, wenn es in die Femenbsp;„deutliclier sehen soil, die Convexgliiser vorlegen müssen,nbsp;„Glaser, welcbe, wie jeder weiss, doch nur weitsichtigennbsp;„Augen dienlicli sind (S. 81).quot; Hij geeft zich veel moeite, eenenbsp;verklaring te geven der tegenstrijdigheid, die er ligt tusscheunbsp;de eigenaardige omstandigheid: „dass das schieleude Augenbsp;„nur in der Nahe, und zwar auch hier meist uur unternbsp;„Austreugung, deutlich erkennt, dagegen, durch eiu passendnbsp;„gewahltes Convexglas unterstützt, zum deutlichen Selien innbsp;„grosseren Entfernungen befabigt wird”, en de algemeenenbsp;ervaring: „dass zur Miiiderung der Kurzsicbtigkeit eiu Cou-„cavglas nöthig ist.” Hij houdt slechts deze verklaringswijzenbsp;voor mogelijk: „dass das schieleude Auge aus Eeizlosigkeitnbsp;„der Netzhaut ein vital kurzsichtiges, bingegen der ungüu-„stigen Lichtbrechung wegen, die in ihm Statt findet, gleich-„zeitig ein physikalisch weitsiclitiges Auge ist (S. 88).”nbsp;Klaarblijkelijk heeft Bühm niet begrepen, dat, ook zondernbsp;scherp geaccommodeerd te zijn, letters van bepaalde grootte,nbsp;vooral wanneer amblyopie in het spel is, in de nabijheid,nbsp;eenvoudig omdat de netvliesbeelden grooter worden, gemakkelijker moeten worden herkend, dan op grootereu afstand.nbsp;Maar bovendien zoeken wij bij hem te vergeefs naar eenigenbsp;proef, waaruit volgen zou, dat in eeuig geval hypermetropienbsp;door hem voldoende werd geconstateerd. Immers altijd slechtsnbsp;onderzocht hij, met welke convexe glazen een duidelijke druknbsp;van gemiddelde grootte het best herkend werd, en nergens wordtnbsp;vermeld, dat die afstand grooter was, dan de brandpuntsafstand der gebruikte glazen. Had Bühm begrepen, dat de

-ocr page 192-

152

gezigtssclierpte op gi-ooteii afstand met convexe glazen had belmoren te worden bepaald, hij zou ons zeker eene bijdragenbsp;tot de hyperinetropie hebben geleverd.

Onder de door Ritterich 1) medegedeelde gevallen van scheelzien vinden wij er één vermeld, waarin hypermetropienbsp;werd geconstateerd. „Mit einem convexen Glase von No. 24”,nbsp;zoo lezen wij , „sah er (het gold een’ elf-jarigen knaap) in Nahenbsp;und Feme besser.” Intusschen werd deze toestand niet nadernbsp;bepaald noch gewaardeerd, en het geval bleef ook verdernbsp;onopgemerkt. Een soortgelijk geval, door Fronmüller 2)nbsp;waargenomen, waarin uitdrukkelijk vermeld wordt, dat „urnnbsp;„gut in die Feme seheu zu könneu”, de twee en twintignbsp;jarige scheelziende patient zich van een sterk convex glasnbsp;No. 8 bedienen moest, werd onbegrijpelijker wijze zamenge-worpen met de myopia in distans van Kerst, die nietsnbsp;anders is dan een geringe graad van myopie.

Om ons te vergewissen, of vroegere schrijvers reeds eenig begrip hadden gehad van hypermetropie, hadden wij hetnbsp;hoofdstuk presbyopie na te slaan. Bij velen nu vindt mennbsp;vermeld, dat sommigen reeds vroegtijdig tot lezen en schrijvennbsp;convexe glazen behoeven, somtijds zelfs zeer sterke. Zoonbsp;lezen wij bij Mackenzie 3): „Young men of twenty yearsnbsp;„sometimes cannot see to read or write without convex glassesnbsp;„of six or eight inches’ focus, while persons of eighty years,nbsp;„and upwards, are occasionally met with, who are able to

„read even a small print without assistance......These

„and similar differences depend upom the original formation „of the eyes, how they have been used, and the generalnbsp;„health and constitution of the individu.al.” Zoo vinden wijnbsp;verder bij Smee 4): „Although far sight occurs most com-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Das Sohielen und seine Ileilung, S, 73. Leipzig, 1843.

2) nbsp;nbsp;nbsp;BeohacMungen auf dem Gehiele der Augenlteilkunde, S. 64.1’iirth, 1850,

3) nbsp;nbsp;nbsp;A Treatise on the Diseases of the Dye, p. 728. London, 1830,

4) nbsp;nbsp;nbsp;The eye in health and disease, p. 38. London, 18i4.

-ocr page 193-

153

„monly as a disease, yet I have been occasionally consulted „by patients who have suffered from this abnormal state asnbsp;„a result of congenital defect. The patient in this casenbsp;„prefers to sit before a window with the light falling directlynbsp;„upon the pupil, so that by its contraction to a pin’s pointnbsp;,,only the central rays impinge upon the retina, and thusnbsp;„fair vision may be obtained. Congenital far sight may existnbsp;„with most perfect power of adjustment.” De laatste woorden zijn hier van groote beteekenis. Wanneer het accommo-datie-vermogen volkomen is, eii desniettegenstaande in denbsp;nabijheid niet kan gezien worden, dan kan de toestand geennbsp;andere zijn als hypermetropie. Hij voegt er bij : „the diseasesnbsp;„may be determined with gread accuracj^, instantly, by thenbsp;„optometer.” Maar uit de tabellen, waarin de door berekening verkregen uitkomsten van optometrische waarnemingennbsp;zijn vereenigd, blijkt weder niet, dat Smef. het bestaan vannbsp;hypermetropie werkelijk gekend heeft.

Wie bij ervaring weet, hoe algemeen hypermetropie voorkomt, hoe noodzakeljjk hare kennis is, om de verschillende ooggebreken behoorlijk te diagnosticeren, hoe diep zij ingrijptnbsp;in de geheele behandeling van den oogarts, kan zich naau-welijks voorstellen, hoe al die aandoeningen, die met hypermetropie in verband staan, dan toch vroeger werden opgevat.nbsp;Hij kan zich geen denkbeeld maken van het onbevredigendenbsp;eener praktijk, waarin geheel duistere amblyopiën eene hoofdrolnbsp;speelden, en hij komt tot de treurige overtuiging, dat eennbsp;ongeloofelijk aantal lijders met allerlei middelen werden gekweld en aan pijnlijken angst werden ten prooi gegeven, dienbsp;in een’ doelmatigen bril terstond redding en uitkomst zoudennbsp;gevonden hebben. Men mag het daarom in waarheid gelukkignbsp;noemen, dat velen eenvoudig hunne toevlugt namen tot gewonenbsp;empirici, zoogenoemde optici, die aan de menschen zoodanigenbsp;brillen trachten te leveren, waarmede hun het zien op den duurnbsp;gemakkelijker is. Ik zelf behoor tot degenen, die hunne hy-perinetropie langs dien weg, en wel reeds vóór veertien jaren,

-ocr page 194-

154

althans voor een deel, gecorrigeerd zagen, totdat vóór zeven jaren mijn leermeester. Professor Donders, den graad mijnernbsp;hypermetropie bepaalde en de correctie volkomen maakte. Denbsp;klagt van SiCHEL over het aantal ooglijders, die ook voornbsp;het zien op afstand convexe brillen bekomen hadden, bewijstnbsp;voldoende, dat de zoogenoemde gezigtkundigeu zeer welnbsp;wisteir, dat voor sommige oogen het zien op afstand doornbsp;convexe glazen werd verbeterd. Nog eiken dag schier komtnbsp;hetzelfde voor. Maar wat meer is, sommigen van die gezigt-kundigen hadden meer of minder juiste voorstellingen vannbsp;hypermetropie. Zoo vinden wij, gelijk Professor Donders mijnbsp;aanwees, verborgen onder den chaos van verwarde begrippen,nbsp;bij den Heer J. A. Hess 1), reeds in 1842, een’toestand afzonderlijk beschreven en gekarakteriseerd, waarvan hij zegt;nbsp;,,de ééiiige zekerheid bestaat daarin, dat deze oogen door hetnbsp;„aan hun toegevoegde convexe glas, op alle afstanden eenenbsp;„gezigtsverbeteriug erlangen”, en hiermede is de hyperme-„tropie volkomen bepaald. Hij weet, dat deze toestand innbsp;verschillende graden voorkomt, dat het accommodatie-vermo-geu (door hem rekbaarheid en toegevendheid genoemd) daarbijnbsp;kan bestaan, meent, dat in deze oogen de lens of in het geheel niet aanwezig is of gedeeltelijk ontaard moet zijn, ennbsp;dat er veel hoop bestaat, geringe graden te herstellen. Teregtnbsp;dringt genoemde heer er ook op aan, dat op dit gebrek bijnbsp;het keuren voor de militaire dienst meer acht mogt wordennbsp;geslagen, al heeft men dan ook niet te v^reezen, dat hierinnbsp;eene der hoofdoorzaken zou liggen, „vvaardoor zoo velen metnbsp;,,volslagen blindheid uit de militaire hospitalen naar hunnenbsp;„haardsteden teruggezonden worden.” Trouwens werd reedsnbsp;in het reglement op de keuring de toestand niet gemist. Hijnbsp;komt voor onder den naam van presbyopia. Wij lezen; „datnbsp;„manschappen, die aan verziendheid (presbyopia) lijden, voor-

1) Theoretisch en prahiiseh handboelc der Mechanische ooe/heelkunde, bl. 216. Zierikzee, 1842.

-ocr page 195-

155

„waardelijk moeten worden afgekeutd, indien zij, om kleine „voorwerpen (bijv. een gewone drukletter) op een afstand vannbsp;„25 centimeters (s 9,1 Par. duim) duidelijk te kunnen ziennbsp;„en onderscheiden, zich moeten bedienen van een bollen bril,nbsp;„hebbende een positief brandpunt van 121,5 strepen (ö 4|nbsp;„Par. duim).” Bij dit artikel worden dus bepaaldelijk sterkenbsp;hypermetropen bedoeld. Het is alzoo klaar, dat het praktischnbsp;niet onbekend w^as, dat ook anderen dan van cataract geopereerden voor het duidelijk zien op afstand convexe glazennbsp;behoeven. Evenwel de ophthalmologen hadden daarop geennbsp;acht geslagen. Op de redenen daarvan hebben wij bovennbsp;gewezen. Het misbruik, dat in 't algemeen door de zoogenoemde gezigtkundigen met brillen werd gedreven, mag hetnbsp;zijne er ook toe hebben bijgedragen.

Eindelijk in 1853, in de tweede editie van het leerboek van Ruete 1), vinden wij, nadat over myopie en presbyopicnbsp;gehandeld is, do hypermetropie onder den naam van Ueber-sichtigheit beschreven met de volgende woorden: „Die TJeber-„sichtigkeit ist der Zustand, hei dem wegen einer eigenlhüm-,,lichen, noch nicht hinreichend erforschten Construction dernbsp;„hrechenden Mit.tel des A-Uges rveder nahe noch feme Ge-„genstande deutlich gesehen werden. Das Auge scheint dabeinbsp;„an einem giinzlichen Mangel der Accommodationskraft undnbsp;„an einer sehr geringen Brechungskraft zu leiden. Diesernbsp;„Gesichtsfehler ist in der llegel angeboren, oder er entwic-„kelt sich doch sehr früh in der Jugend. Das Sehen wirdnbsp;„durch convexe Brillen, deren Focaldistanz aber je nach dernbsp;„Entfernung der Objecte verschieden sein muss, bedeutendnbsp;„verbessert, so dass die an jeneii Fehler Leidenden selbst zunbsp;,,lesen im Stande siud.” De beschrijving laat nog veel te wen-schen over; de toestand is niet scherp gekarakteriseerd;nbsp;ten onregte ook wordt voorondersteld, dat het accommodatie-

1) Lehrbuch der Ophthalinologie fir Aertae und Studerende, Bd. J, S. 284. Braunschweig.

-ocr page 196-

156

vermogen in deze oogen bijna geheel ontbreekt. Maar toch ligt in deze weinig woorden de kiem tot verder onderzoek,nbsp;en wij zien dus ook hier, zooals in menig ander punt dernbsp;ophthalmologie, door Rtjete den eersten aanstoot gegeven totnbsp;onze kennis.

Twee jareu later, namelijk op den 12 April 1855, droeg Dr. Carl Stellwag von Carion in de „Kaiserlichenbsp;„Akademie der Wissenschaften” te Weenen eene uitvoerigenbsp;verhandeling voor, getiteld; die Accommodationsfehler desnbsp;Auges 1). De terstond als valsch erkende grondslagen, waarvan de schrijver uitgaat, zijn wel de voornaamste oorzaak,nbsp;waarom enkele goede gedachten, die hier en daar verspreidnbsp;voorkomen, door volgende schrijvers zijn voorbijgezien. Stell-vvAG zelf iutiisschen meent 2), de grondslagen gelegd te hebben onzer kennis der refractie- en accommodatie-anomaliën.nbsp;Wij meenen dus niets beter te kunnen doen, dan, met weglating van al de valsche berekeningen 3), een getrouw uittrekselnbsp;te geven van zijn werk, waardoor de lezer in staat gesteldnbsp;wordt, zelf te oordeelen. Wat Stellwag over myopie en pres-byopie mededeelt, meenen wij kortelijk te moeten opnemen,nbsp;omdat daardoor zijn standpunt in betrekking tot de refractie-en accommodatie-anomaliën eerst regt duidelijk wordt.

Stellwag noemt „natiirliche Sehlinie” de accommodatie-lijn, waarvoor het oog bij volslagen werkeloosheid der ac-commodatie-spier is ingerigt. Hiermede is tevens het verste punt van het oog gegeven. De ligging dezer lijn biedt grootenbsp;individuele verscheidenheden aan. Alle a priori denkbarenbsp;afwijkingen van de lichtbrekende middenstotïon worden zondernbsp;eenig bewijs als oorzaken daarvan genoemd. „Insoferue dass

1) nbsp;nbsp;nbsp;SiUungsherichle der Kaiserlichen Atademie der Wissenschafleu,nbsp;Mathematisch-naturwissenschafUicke Classe, Bd. XVI, S. 187—.281.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Medicinisclie Jahrbüeher. Zeitschrifl der K. K. GeseUschaft dernbsp;Aerzle ztt Wicn, 1861.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zio hieromtrent Zehunder. Anleitung znm Siitdium der Dioptrik desnbsp;menschlichen Auges. J'irlangcn, 1850. 8. 166.


-ocr page 197-

157

„Mass des moglicher Weise auszAïüberiden Accommodations-„druckes,” zqo gaat Mj voort, „in jedeia Falie ein gege-„benes beschraaktes ist, wird die natürliche Seblinie auch „in Bezug auf die Lage des Nahepünktes, d. i. des diessei-„tigen Endpunktes der kürzesten Accommodationslinie, be-

„stimmend.”

„Dieses Mass,” vervolgt hij, „der amvendbaren uiid als „Druck wirkenden Kraft des Accommodationsmuskels einer-„seits, und die natiirliche Seblinie anderseits sind also dienbsp;Factoren, welche die absolute Sehweite des Auges, die Liiiigenbsp;„der den Fern- und Nahepunkt verbindenden Linie, so urienbsp;„deren Lage auf der verlangerteu optischen Axe bestimmen,nbsp;„Die Lange und Lage dieser Linie ist nun aber der Alassstab,nbsp;„nach welchem allein die Norm und der Grad sich beurthei-„len lassen, in welchem der dioptriscbe Theil der Sehfunctionnbsp;„von den als Norm geitenden Verhaltnissen abweicht. Esnbsp;„liegt daher auf der Hand, dass die Accomrnodationsfehlernbsp;„des Auges vou wissenschaftlichen Standpunkte aus nur ein-„getheilt werden konnen in solche, welche ihren Grundnbsp;„finden in anatomischen Missverluiltnissen des gesammteunbsp;„Augapfels oder der einzelnen lichtbrechenden Medien, rvei-„ters in solche, welche durch Functionsbeschriinkung desnbsp;„Accommodationsmuskels bedingt sind und drittens in solche,nbsp;„welche beide Momente als Ursache erkennen lassen.” Jammer genoeg verlaat Cauion omuiddellijk dit standpunt metnbsp;de verklaring: „eine solche Eintheilung erschwert jedoch dienbsp;„Darstellung und tritt der Uebersichtlichkeit des zu Erör-„ternden in den Weg, iiidem sie, wie das Folgende heraus-„stellen wird (?), vielseitig Wiederholungen nothwendig macht.”nbsp;Had hij het beproefd, dan zou hij ook de derde klasse, voornbsp;welker afzonderlijke behandeling geen grond bestaat, welligtnbsp;hebben laten wegvallen. Maar het vervolg, zooals hierondernbsp;blijken zal, toont genoegzaam aan, dat Steluwau geenszinsnbsp;is doordrongen geweest van de noodzakelijkheid eener scheiding tusschen refractie- en accommodatie-anomaliëu. Wan-

-ocr page 198-

158

neer wij elders 1) lezen, dat hij het wetenschappelijk en het praktisch oogpunt onderscheiden, en uit het wetenschappelijknbsp;oogpunt genoemde verdeeling heeft vastgehouden, dan moetennbsp;wij verklaren, in zijne gehecle verhandeling te vergeefs daarnaarnbsp;gezocht te hebben.

Als „optische Weseuheit der • Myopie” beschouwt hij „die „Vereinigung der von fernen Objecten ausgehenden Strahlen-„kegel vor der Netzhautstabschichte,” ipaar, even als Cramer, verkeert hij in de dwaling, dat van oneindig tot op betrekkelijk geringen afstand van het oog geen accommodatienbsp;noodig is, en hij laat daarom volgen: „class die Kurzsichtig-„keit überhaupt sich nicht wohl anders als diirch mangelndenbsp;„Sch'arfe und Vndeiitlichkeit der Netzhauthïlder von solchennbsp;„Objecten characterisiren kunnen, die dem Auge relativ schonnbsp;„nahe stehen, h'óchstens einige Schuhe oder selbst Zolle ent-„fernt stnd,quot; en nu heet het verder; „es liegt demnach schonnbsp;„in dem optischen Charakter der Kurzsichtigkeit, dass dienbsp;„absolute Sehweite auf einem Spielraum von nur tvenigen Fus-„sen oder Zullen bei relativ geringem Abstande des Nahepunk-„tes beschrankt sei.” Wijkt hij hierdoor reeds af van zijnenbsp;oorspronkelijke bepaling, eene bladzijde verder blijft er schiernbsp;niets van over. Na gesproken te hebben over den invloednbsp;der accommodatie op het naaste punt en over de geringenbsp;„absolute Sehweite” der myopen, gaat hij namelijk voort: „esnbsp;„geht daraus hervor, dass man die Grosse des in Rede ste-„henden Gesichtsfehlers (N. B. der myopie) nicht allein ausnbsp;„der Lage des Nahepuiiktes bestimmen könne, indem ebennbsp;„ein kriiftiges Accommodationsvermögen den Nahepunkt starknbsp;„hereinrttckt, derselbe aber bei gloicher natürlicher Sehlinie,nbsp;„aber verminderten Accommodationsvermögen hinausrückt,nbsp;„und sich dein Fernpunkte nahert. Es geht daraus aber auchnbsp;„hervor, dass der Fernpunkt bei dieser Grössenbestimmungnbsp;„nicht sureiche , indem eine solche Grössenbestimmung

1) Zcitschrift der K. K. Qeeellschafl der Aerize, 1861.

-ocr page 199-

15lt;gt;

,,eben der so überaus -wicbtigeii Accommodationsfahigkeit „keine Rechnung triigt und also zu falschen Resultaten fiihrt.nbsp;ii^aliepunkt und Fernpunkt, ihre gegenseitige Lage und ihrenbsp;„Lage zum Auge, diese Momente zusammengenommen, könnennbsp;„allein nur die Beurtheüung der Grósse des in Rede stekendennbsp;„Gesichtsfehlers awf sickere Grundpfeiler stützen.quot;—Voorts, innbsp;plaats van tot bepaling van het verste punt te onderzoeken,nbsp;welke de zwakste negatieve glazen zijn, waarmede verwijderdenbsp;voorwerpen scherp worden gezien, tracht hij den afstand tenbsp;vinden, waarop zonder glazen nog volkomen gezigtsscherptenbsp;liestaat, hetgeen, ook bij de meeste zorg en het grootste offernbsp;van tijd, niet tot een goed resnltaat voeren kan.

Na de mjmpie komt de presbyopie ter sprake; „lm Gegen-„satze zur Myopiequot; zoo vangt dit gedeelte aan, „charakterisirt „sich dieser Gesichtsfehler durch abnorme Vergrösserung desnbsp;„Nahepunktabstandes.” Intusschen, even als bij de myopienbsp;wordt deze bepaling nu weder verlaten: er zou, namelijk, nognbsp;toe behooren, dat het verste punt zeer verwijderd, ja meestalnbsp;op oneindigen afstand ligt. En later lezen wij zelfs, „dass beinbsp;„Gegebensein einer einfachen Weitsichtigkeit die Mangelhaftig-„keit der optischen Wahrnehmungen sich nur auf Objectennbsp;„beziehen könne, welche dem Auge ahsolut nake stehen, vonnbsp;„demselben nur eine grössere Anzahl von Zollen entfernt sind.”nbsp;Daarin ligt opgesloten, dat wie zijn digtste punt op twee,nbsp;drie of vier voet en zijn verste punt op oneindig heeft, volgensnbsp;Stellwag niet meer eenvoudig presbyopisch zijn zou. Hetnbsp;schijnt dus, dat Steeewag daarbij reeds aan hyperpresbyopienbsp;gedacht heeft.

Tot de Velersicktigkeit of hyperpresbyopie overgaande, vangt hij dan ook aan met de volgende woorden : „sie schliesst sich un-„mittelbar an den vorhergehenden Gesichtsfehler, und stelltnbsp;„gleichsam nur einen höheren Grad desselben vor. Zahlreichenbsp;„TJebcrgangen verbinden beide mit cinander, so dass es ganznbsp;„unmöglich ist eine andere als künstliche Trennung derselbennbsp;„vorzunehmen. Es erscheint in der Hyperpresbyopie der

-ocr page 200-

160

„Fernpuiikt des Auges über die positive Unendlichkeit hin-„ausgeriickt.” In de laatste woorden ligt werkelijk het wezen der hypermetropic uitgedrukt. Maar zijn zij niet geheel in strijd met de voorafgaande ? Immers de scheiding is geenenbsp;kunstmatige; de „hyperpresbyopie” is volkomen juist en scherpnbsp;bepaald; een overgang tusschen presbyopie en „hyperpresbyopie” bestaat niet; de beide toestanden hebben niets metnbsp;elkander gemeen. Evenwel geeft Stei,i.wag ons verder eenenbsp;juiste bepaling in de volgende woorden : „die „optische We-„senheit der üebersichtigkeit ligt darin, dass die Brenn-„weite des dioptrischen Apparates bei völliger Ruhe desnbsp;„Accomodations-muskels eine grössere ist, als der Abstandnbsp;„der Netzhautstabschichte von dem optischen Centrum dernbsp;„lichtbrechenden Medien.” — Naar den graad schijnt Stell-WAG twee vormen te onderscheiden. „Die absolute Sehweite,”nbsp;zegt hij, „erscheint hier sofort bald als eine discontinuirliche,nbsp;„zum Theile positive, zum Theile negative, der Fernpunktnbsp;„liegt hinter , der Nahepunkt vor dem Auge; bald aber, undnbsp;„das sind die ausgesprochensten Falie von üebersichtigkeit,nbsp;„ist die absolute Sehweite ihrer ganzen Liinge nach eine ne-„gative, bald langere, bald kürzere, je nach dem Grade desnbsp;„noch bestehenden Accommodationsvermögens und je nachnbsp;„der grosseren oder geringeren Annahernng des negativennbsp;„Fernpunktes.” Later nog laat hij volgen:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hyperpres-

yfiyopie niederen Grades charakterisirt sick durch das Unver-,.mógen des freien Auges., Ohjecte von mekreren Fussen Distant ,,klar und deutlich wakrzunehmen und durch das Bedarfnbsp;^yoccommodativer Thatigkeit, sobald es sich mn scharfe Netz-„hautbilder weit entfernter Gegenstünde handelt. Der Hyper-„presbyops höheren Grades aber sieht nahe und femenbsp;„Objecte nur in Zerstreuungskreisen und keine Anstrengungnbsp;„des Accommodationsmuskels vermag den Durchmesser dernbsp;„die Netzhaut treffenden Zerstreuungskreise auf Null zunbsp;„redueiren.” Hieruit volgt, d.at Steelwag de geringe gradennbsp;van hypermetropic, die verreweg het meest voorkomen en

-ocr page 201-

161

de gewigtigste zijn, omdat zij aan asthenopie en scheelzien doorgaans ten gronde liggen, volstrekt niet heeft gekend.nbsp;Bij deze toch ontbreekt geenszins het vermogen, om voorwerpennbsp;op een’ afstand van verscheidene voeten scherp te zien; integendeel opjeugdigen leeftijd nemen zij volkomen scherp waar op een’nbsp;afstand van weinige duimen. Dat Stellwag deze geringenbsp;graden niet gekend heeft, blijkt verder, wanneer hij zegt:nbsp;„das Maximum des Accommodationsdruckes reicht innbsp;„übersichtigen Augen nicht zu, um nur einigermassen diver-„girende Strahlen auf der Netzhautstabschichte zur Vereini-„gung zu bringen, ja in den meisten Fallen ist schou dienbsp;„Einrichtung für parallel einfallende Strahlen unmöglich,nbsp;„das Maximum der Refraction im dioptrischen Apparatenbsp;„genügt nur für gewisse negative Distanzen.” Op 200 gevallen van hypermetropie van jeugdige personen behoortnbsp;naauwelijks één tot deze kategorie!

Na, naar aanleiding der bij hyperpresbyopie (hypermetropie) vereischte brillen, drie graden van hypermetropie onder denbsp;namen van „negative Kurzsichtigkeit,” „negative Fernsich-„tigkeit” en „negative Mittelsichtigkeit,” (waarvan hij zelfnbsp;zegt, dat zij kunstmatig gescheiden zijn, en zonder duidelijkenbsp;grenzen in elkander overgaan, onderscheiden te hebben), vinden wij den grondslag voor de bepaling van den graad dernbsp;hypermetropie wel wat omslagtig, maar toch juist aangegevennbsp;door de woorden: „die um den Abstand der Brille vomnbsp;„Auge verminderte Brennweite der scharfsten Sammellinse,nbsp;„ mit welcher der Hyperpresbyopische noch sehr feme Ge-„genstiinde von hinlanglichem wirklichem Glanze, am bes-„ten Himmelskörper, in klaren und deutlichen Bildernnbsp;„wahrzunehmen fahig ist, giebt die Lage des Fernpunktes.”nbsp;In deze woorden ligt wel de verdienste opgesloten, die wijnbsp;Stellwag ten opzigte der hypermetropie kunnen toekennen.

Wat de oorzaak der hypermetropie betreft, zoo vermoedt hij 1“ eene aangeborene kortheid der gezigtsas; 2“ „Verlan-„gerungen des llornhautradius”, waarvan hij zegt, dat zij zich

-ocr page 202-

162

„besonders machtig beziiglich des Einflusses auf die Licht-„brechung im Auge erweisen”; 3quot; de aft^^ezigheid der lens.

En hiermede meenen wij een getrouw verslag gegeven te hebben van de verhandeling van Stellwag von Carion.

Slechts weinige maanden nadat Stellwag von Carion zijne onderzoekingen over Aeeommodationsfekler des Auges hadnbsp;voorgedragen, vinden wij in het Archiv für Ophthalmologie 1)nbsp;afgedrukt een opstel van von Graefe, onder den titel vannbsp;Veber Myopia in distans, nebst Betrachtungen über das Sehennbsp;' jenseits der Grenzen unserer Accommodation, waarin een meesterlijke beschrijving van de hoogste graden van hypermetropienbsp;voorkomt 2). Stellwag van Carion had opgemerkt, datnbsp;„der Uebcrsichtige”, om een voorwerp te herkennen het zeernbsp;digt bij het oog brengt, en, zonderling genoeg, hij schijntnbsp;zich voor te stellen, dat het zich dan meer verlicht vertoont 3). Von Graefe heeft hetzelfde opgemerkt, maar er tevensnbsp;voor een deel althans de oorzaak van aangewezen, doornbsp;mathematisch te betoogen, dat in het hypermetropische oog.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Bd. n, Abth. I, S. 158—186.

2) nbsp;nbsp;nbsp;S. 179.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Wij lezen namelijk (S. 269): «Der Uebersicbtige blinzelt dessbalbnbsp;»(om de voortstrooijingscirkels te verkleinen) beim Besehen naherer Objectenbsp;«noch mehr als der Myops iind Verengerung der Pupille ist sein Haupt-«bestreben um sö mehr, als eben kriiftige Contraction des Iriskreismnskelsnbsp;«Bedingung für ein Maximum des Accommodationsdruckes ist. Der Hyper-«presbyops bedarf daher einer sebr starkeu Erleuchtung des Gesichtsfeldes,nbsp;«was ihn rvesentlich ron dem Kurzsichtigen unterscbeidet. Die Erleuchtungnbsp;«des Gesichtsfeldes genügt jedoch nicht, auch das Object muss möglichstnbsp;«stark erleuchtet sein, um einerseits die Contrastwirkiuig zu erhohen,nbsp;«anderscits aher, um den Ansfall in dem scheinbaren Glanz der Netzhaut-i/bilder, welcher aus der Verkleinerung der Oeffnung des dioptrischennbsp;«Apparates resultirt, zu decken. Der Uebersicbtige nabcrt dater die Objectenbsp;«dem Auge sebr bedeuteud, stellt sie in möglichst günstige Kichtingnbsp;«zur lichtquelle, nnd wo es thunlich ist, auch senkkrecbt auf die optischenbsp;«Aie des Auges.”

-ocr page 203-

163

bij het naderen der voorwerpen, de hoek, waaronder zij zich vertoonen, sneller toeneemt dan de verstrooijingscirkels, ennbsp;door het effect op het door negatieve glazen hypermetropischnbsp;gemaakte oog na te bootsen. Hij leert ons verder, dat ditnbsp;hypermetropische oog zich door een vlakke voorste oogkamernbsp;en door eene naauwe pupil voldoende van den bouw van hetnbsp;myopische oog onderscheidt; maar hij heeft, evenmin alsnbsp;Stellwag von Carion, de geringe en matige graden vannbsp;hypermetropie als zoodanig herkend en getvaardeerd.

Toen Professor Donders zijne onderzoekingen over hypermetropie begon, was de mededeeling van von Graefe hem bekend. Aanvankelijk noemde hij de aandoening dan ooknbsp;hyperpresbyopie. In zijne eerste mededeeling 1), en evenzeernbsp;in de spoedig daarna onder zijne leiding geschrevene dissertatienbsp;van Mac Gillavry 2), werd de hyperpresbyopie wel scherpnbsp;van de presbyopie onderscheiden, maar de verdeeling innbsp;refractie- en accommodatie-anomaliën en de tegenstelling vannbsp;myopie en hypermetropie vindt men er nog niet. Daaromnbsp;welligt werd ook zonder eenige bedenking nog het woordnbsp;hyperpresbyopie gebruikt. Op de vergadering evenwel, innbsp;1859 te Heidelberg gehouden, deed Professor Donders, ondernbsp;anderen, uitkomen, dat presbyopie en zoogenaamde hyperpresbyopie in wezen en in verschijnselen geheel verschillendenbsp;toestanden zijn, dat een oog zelfs zeer hyperpresbyopischnbsp;wezen kan, zonder in het minst door presbyopie te zijn aangedaan enz. Hij meende, dat, bij gevolg, de naam van hyperpresbyopie moest worden ter zijde gesteld, en Helmholtz,nbsp;die ter vergadering aanwezig was, stelde nu onmiddellijknbsp;den naam voor van hyperopie. Deze sloot zich aan de hetnbsp;eerst door Ruete gebruikte benaming van TJehersichtigkeit,

1) nbsp;nbsp;nbsp;Nederlandsch Tijdschrift voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jaarg. 1858, bl. 465-476.

Archir für Opthhalmologie, Bd. IV, Abth. I, S. 801-340.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Mac GltLAVKY, Onderzoekingen over de hoegrootheid der accommodatie, htrecbt, 1S38.

-ocr page 204-

164

eii vond dan ook spoedig bij sommigen ingang. Bij de nadere bewerking van zijn stelsel meende intussclieii Professor Don-üERS 1), in verband met de overige benamingen, als ametropienbsp;en emmetropie, den uaam van hypermetropie te moeten voorslaan, en deze werd sedert dien tijd door de meesten aangenomen. Het ligt iriet in ons voornemen, de onderzoekingennbsp;van mijnen leermeester in hare bijzonderheden mede te deelen.nbsp;Wij bepalen ons tot het kortelijk formuleren der meest essen-tiele punten. Zij schijnen ons toe de volgende te zijn ;

De graad der hypermetropie werd vastgesteld, en uitgedrukt door de formule 1 ; H, waarbij H den afstand betee-kent, op welken het punt, waarvoor het hypermetropische oog, in den toestand van rust, geaccommodeerd is, achternbsp;het oog gelegen is.

2? Een juist begrip der accommodatie-breedte werd ingevoerd, en ook op hypermetropie toegepast.

3? De afhankelijkheid der accommodatie van de convergentie der gezigtslijneir werd nader onderzocht, en onder het begrip van relatieve accommodatie-breedte werd aangetoond,nbsp;dat deze in het hypermetropische oog een’ gewijzigden gangnbsp;heeft, en dat, bij gevolg, het door een convex glas geneutraliseerde oog niet met een emmetropisch oog is gelijk te stellen.

4? Werden eigeiraardige zeer praktische methoden aan de hand gedaan, om de verschillende refractie-anomaliën, de accommodatie-breedte en de relatieve accommodatie-breedte gra-phisch voor te stellen.

50 quot;Werd de regelmatige afname der accommodatie-breedte bij het toenemen der jaren door talrijke bepalingen vastgesteld,nbsp;en hieruit vloeide voort, dat, wanneer het digste punt verdernbsp;van het oog verwijderd is, dan de leeftijd medebrengt, er innbsp;den regel hypermetropie bestaat.

6? Werd er eene onderscheiding gemaakt tusschen absolute.

1) nbsp;nbsp;nbsp;t'. C. ÜONUEES , AmelrojAe en hare geroli/en. Utrecht, 1860.

Archiv für Ophthalmologie, Bd. VI, Abtli. 1, S. 62-100. Abtli. 11, S. 210-243.

-ocr page 205-

165

relatieve eu facultatieve hypermetropie 1). De absolute bestaat, wanneer bij de sterkst mogelijke inspanning der accom-

1) lu het werk, getiteld Ametropie, lezen wij bladz. 26: „Ook »St£LLWaq von CAuroN, hoezeer den toestand als een’ hoogeren graadnbsp;,/van presbyopie beschouwende, had omstreeks denzelfden tijd daarvan eennbsp;«volkomen juist begrip, en hij heeft zelfs reeds eene ouderscheiding gemaaktnbsp;«van verschillende kategorien, die gedeeltelijk beantwoorden aan de gradennbsp;«van facultatieve, relatieve eu absolute hyperpreshyopio (lees ; hypermetropie),nbsp;«later door mij vastgesteld.” In de duitsche uitgave {Archiv. Bd. VI,nbsp;Abth. I, S. 74) vinden wij dit weergegeven door: «/Vnch Stw.lwao voifnbsp;«CaiiioN hat uagefahr zu derselben Zeit eine klare Vorstellung von der-«selben gehabt, wiewohl er diesen Zustand als einen höheren Grad vonnbsp;«Presbyopia betraehtet; er hat sogar schon versehiedene Categorien, alsnbsp;«facultative, relative nnd absolute Hyperpvesbyopie unterschieden, welchenbsp;«theilweise den Graden von Hypermetropie entsprechen, welche ich ange-«nommen habe.” Men merkt op, dat deze teksten niet gelijkluidend zijn.nbsp;De duitsche tekst is niet met de waarheid overeenkomstig. Wel heeft,nbsp;zooals boven werd medegedeeld, Stellwab onderscheidingen gemaakt, dienbsp;aan de eerste yerdeeling van Professor Donders herinneren ¦ maar hijnbsp;heeft geenszins, zooals wij in den duitschen tekst lezen, de hypermetropienbsp;in absolute, relatieve en facuUatieve onderscheiden. Wij hebben hieromtrentnbsp;inlichtingen gevraagd aan Professor Donders , en deze antwoordde onsnbsp;het volgende: «Ik had al mijne onderzoekingen gedaan, en mijne ver-«handeling geschreven , zonder aan Stbdlwag von Carion gedacht te heb-«ben. Verscheidene jaren te voren was ik, om geldige redenen , in ’t beginnbsp;«blijven steken. Onder het afdrukken mijner stukken opmerkzaam gemaakt,nbsp;«dat SiEELWAS von Carion over byperpresbyopie gehandeld had, sloeg ik zijnnbsp;«werk na , en meende nu het bovenstaande te moeten inlasschen. Het werdnbsp;«door mij den vertaler medegedeeld in het llollandsch, juist zoo als het laternbsp;«in de Ametropis werd opgenomeu. Deze gaf evenwel bij de vertaling den zinnbsp;«niet juist tfrug, en daar ik geene verdere proef ontving, bleef denbsp;«onjuistheid bestaan. Zij scheen, mij niet belangrijk genoeg, om ze ai»nbsp;«een erratum te vermelden. Nu Steuwag echter gemeend heeft, dat iknbsp;«de verdiensten van zijn werk niet genoegzaam heb gewaardeerd, en hijnbsp;«schijnt te gelooven dat ik voor von Graere eene prioriteit had willennbsp;«vindiceren, heb ik gaarne met deze opheldering willen toelichten, hoe weinignbsp;«dit in mijne bedoeling lag. Trouwens van prioriteit kon hier geen sprake

-ocr page 206-

166

modatie hef, oog voor convergerende stralen blijft ingerigt; de relatieve, wanneer bij sterke convergentie inrigting voor evenwijdige of zelfs voor divergente stralen mogelijk is, maar tochnbsp;alleen voor zoodanige, die divergeren uit een meer verwijderdnbsp;pnnt, dan waarop de gezigtslijnen zich kruisen; bij de facultatieve kunnen verwijderde voorwerpen gelijktijdig met beidenbsp;oogen gezien worden, maar wordt daartoe toch eene inspanning der accommodatie vereischt, die men insgelijks zou kunnen nalaten.

7? Tot het verklaren van het zien der hypermetropen werd het accommodatie-vermogen en de vernaauwing dernbsp;meer in aanmerking genomen, dan door von Graefe geschiednbsp;was, voorts de graad van afwijking der accommodatie bepaald,nbsp;waarbij een gewone druk nog te lezen was, en eindelijk alsnbsp;hypothese uitgesproken, dat hierbij dikwijls astigmatismenbsp;zou in het spel zijn, wat later als juist erkend en uitvoerignbsp;werd aangetoond 1).

8? De facultatieve hypermetropie leidde tot de hypothese, dat de bestaande hypermetropie ook soms onwillekeurig onderdrukt is, en het bleek nu door onderzoek, dat, vooral bijnbsp;jonge individuen, die nog een’ hoogeii graad van accommodatie-breedte hebben, bij al de graden van hypermetropie doorgaansnbsp;nog een aanzienlijk deel door het accommodatie-vermogennbsp;onwillekeurig, krampachtig, zoo men wil, onderdrukt wordt.nbsp;Van daar bij elke hypermetropie eene onderscheiding in hetnbsp;manifeste en het latente deel.

9? In de eerste mededeeling was reeds opgemerkt, dat bij asthenopie doorgaans een zekere graad van hypermetropienbsp;«zijn, daar, oni uiet van de practische oiitici te spreken, Kueïe reedsnbsp;;,t\vee Jaren vroeger de Uebersichtigkeit had gekarakteriseerd,” als eenenbsp;;isehr geringe Brechuugskraft” waarbij „weder uahe nocb feme Gegeiistandonbsp;„dentlich gesetieii werden”, en door convexe brillen het gezigtsvermogeu bc-„langi’ijk verbeterd wordt.”

1) nbsp;nbsp;nbsp;ï'. C. Donueds. Astigmatisme en cilindrische glazen. Utrecht, 1863.

-ocr page 207-

167

aanwezig is, en daaraan ten gronde ligt. Het bleek nu verder, dat in die gevallen van astlienopie, waarbij geennbsp;manifeste hypermetropic kon worden aangetoond, dan tochnbsp;bijna zonder uitzondering, latente hypermetropie bestond; datnbsp;hetzelfde op convergerend scheelzien van toepassing was, ennbsp;dat deze beide gewigtige ziektevormen dus als gevolg moestennbsp;worden beschouwd van ligte en matige graden van hypermetropie.

10? Uit talrijke waarnemingen werd afgeleid, dat absolute hypermetropie hoogst zeldzaam voorkomt, relatieve niet zoonbsp;ongewoon is, maar dat facultatieve, eii in het algemeen denbsp;geringere graden, zeer veelvuldig voorkomen, en dat juistnbsp;deze, die tot dusverre waren voorbijgezien, vvegens de daaruitnbsp;voortvloeijende stoornissen van de hoogste heteekenis zijn.

11? De hypermetropie werd verder onderscheiden in congenita en acquisita. liet bleek namelijk, dat het emmetropische oog op gevorderden leeftijd allengs hypermetropisch wordt,nbsp;zoodat zich, bij het schier volkomen wijken van het accom-modatie-vermogen op hongeren leeftijd, zelfs eene absolutenbsp;hypermetropie, hoezeer van betrekkelijk geringen graad, ontwikkelt. Daarentegen werd nimmer gezien, dat een hypermetropisch oog bijziende werd, zooals door Steli-wag wasnbsp;voorondersteld.

12? De oorzaak der hypermetropia acquisita werd gezocht in vergrooting van den brandpuntsafstand der kristallens,nbsp;ten gevolge van verdigting der buitenste lagen. Daarbij werdnbsp;bewezen, dat vlakker worden der cornea op hoogeren leeftijdnbsp;niet voorkomt 1) en dus geene oorzaak der hypermetropie zijn kan.

iS? De hypermetropia congenita werd afgeleid uit kortheid der gezigtsas. Dat deze soms reeds in vivo kan worden herkend, had voN Graefk reeds vroeger opgemerkt. Donders 2)

1) Het UchthreJeend stelsel van het mensehelijh oog in de Verslagen en Mededeelingen der Koninl'Ujke Akademie van Weienscha]}j}en. Afd,nbsp;Katuurk.j Dl. XT, bl. 176. Amgt;t., 1861.

3) Ibid. bl. 179.

-ocr page 208-

168

toonde aan, dat de cornea bij liypermetropie geen grootereii kroïarningsradius heeft dan bij emmetropen en myopen, ennbsp;maakte door bepalingen bij aphakie waarschijnlijk, dat ooknbsp;de lens van het hypermetropische oog geen grooteren brandpuntsafstand heeft dan in andere oogen. Hiermede was denbsp;grond der hypermetropie schier uitsluitend tot de lengte dernbsp;gezigtsas teruggebragt.

14“ Op rationele gronden, eindelijk, door de ondervinding bevestigd, werd aangeraden, de manifeste hypermetropie altijdnbsp;en onder alle omstandigheden volkomen te neutraliseren doornbsp;convexe glazen, en, wanneer tevens een betrekkelijk hoogenbsp;graad van latente hypermetropie bestaat, voor het zien in denbsp;nabijheid, naar gelang van den gang der relatieve accommodatie-breedte, met hetzelfde glas een deel der latente te neutraliseren; eindelijk, bij door leeftijd of anderzins verminderdenbsp;accommodatie-breedte voor het zien in de nabijheid ooknbsp;daaraan tevens door hetzelfde glas te gemoet te komen.

Sedert Professor Donders zijne onderzoekingen in het licht gaf, is nog van verschillende zijden over de refractie-anomaliëu,nbsp;en daarbij tevens over hypermetropie gehandeld. Wezenlijkenbsp;uitbreiding onzer kennis hebben wij daaraan naauwelijks tenbsp;danken. De klinische onderzoekingen van Hasner 1) werdennbsp;nog onafhankelijk van die van Professor Donders gepubliceerd. Zij leveren geene nieuwe gezigtspunten op, maarnbsp;bewijzen ten duidelijkste, hoe geringen invloed de verhandeling van Stellwag von Carion had uitgeoefend. Giraud-Teulon , die een uitvoerig werk 2) in het licht gaf, dat voornbsp;een goed deel aan de refractie-anomaliën gewijd werd, heeftnbsp;klaarblijkelijk uit het door Doctor Dor geleverde overzigt 3)

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vo.N IIasxëe. Kl'mischti Vorlrage üher Anrjenlieïlkmide. Prag, 1860.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Gra.AUO-TKei.ON’. Fhyslolofjin et pathologie fonctionnelle de la visionnbsp;binoculaire. Paris, 18G1.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Journal de la phjslologie de Vhornme el des an-maiix. Nos de Juilietnbsp;a Oetotre, 1860.

-ocr page 209-

169

keimis gekregen van de onderzoekingen van Professor Donders, nadat zijn werk geschreven en reeds voor een deel gedruktnbsp;was. Hij heeft zich beijverd hier en daar nog eonige resultaten in te lasschen, somtijds met eenigzins overijlde kritiek,nbsp;die hij op eene latere plaats dan weder terugneemt; maarnbsp;deze toevoegingen liggen doorgaans buiten het verband vannbsp;zijn werk, dat hierdoor aan eenheid verloren heeft. Nieuwenbsp;bijdragen tot hypermetropie zochten wij daarin te vergeefs.nbsp;Happe vereenigde in zijne verhandeling 1) wat hij in hetnbsp;winter-semester 1858—59 in de kliniek van von Graefenbsp;geleerd had, met de resultaten der onderzoekingen van Professor Donders. Een zeer bruikbaar overzigt leverde Soel-BERG Wells 2), maar het bevat evenmin iets nieuws als hetnbsp;werkje van W. Aschendorf 3), die in zooverre ons te leurnbsp;stelde, als hij in zijne voorrede verklaarde te gelooven,nbsp;„manches Neue und Nützliche dem Leser mittheilen zo können.”nbsp;Het werkje van Steffan 4) schijnt wel geschreven met eennbsp;ander doel als om der wetenschap bevorderlijk te zijn.

Eindelijk verrijkte Professor von Jaeger Jgn. de litteratuur met een uitvoerig werk 5), waarin hij zich op een eigenaardignbsp;standpunt plaatst, dat wel niet nader behoeft gekarakteriseerdnbsp;te worden. Dit belet niet, dat wij ons beijverd hebben, omnbsp;naauw'keurig te zoeken, wat uit zijn werk voor ons tennbsp;opzigte der hypermetropie te leeren viel. De oogst is nietnbsp;zeer ruim uitgevallen. Hij merkt op, dat wanneer door ziekelijke toestanden het netvlies naar voren wordt gedrongen,

1) nbsp;nbsp;nbsp;Happe. Die Bcsliinmungen des Sekberiiehs md dessert Correction.nbsp;Braunschweig, 1860.

2) nbsp;nbsp;nbsp;SoELBEKG Welis. On long, short, and weak sight and their treatment. London, 1862.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Aschendoup. Die Krankheden der Angeu, ihre Djiege nnd derennbsp;Schntz durch vorsichtige Wahl passender Brillen. Miinster, 1862.

4) nbsp;nbsp;nbsp;SrrpPAN. Das Auge uud der Gebrauch con Brillen. Erlangen, 1862.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Veher die Finstettungen des dioptrischen. Apparaies irn menschlichennbsp;Auge. Wien, 1861.

-ocr page 210-

170

hypermetropie daarvan het gevolg moet zijn, wat zeker niet aan twijfel onderhevig is, maar hij de belangrijke stoornis ofnbsp;het volkomen verlies van gezigtsvermogen geene groote betee-kenis heeft 1). Wanneer evenwel von Jaeger ons verdernbsp;verzekerd, dat bij velerlei aandoeningen van het centralenbsp;zenuwstelsel en van de gezigtszenuw hypermetropie ontstaan,nbsp;weder verdwijnen en op nieuw zich ontwikkelen kan, dannbsp;rijst de vraag bij ons op, of daarbij niet veeleer verliesnbsp;van het accommodatie-vermogen in het spel was; dikwijlsnbsp;toch komt eerst bij paralyse eene tot dusverre latente hypermetropie te voorschijn, die later bij het herstel der accommodatie op nieuw latent worden kan 2). Bij die aandoeningen zou volgens von Jaeger verhoogde intraoculaire drukking door spanning van de zonula Zinnii en afplatting dernbsp;lens oorzaak zijn der hypermetropie. Het is eene hypothese,nbsp;die verder onderzoek verdient. Geeft ook glaucoma totnbsp;hypermetropie aanleiding, dan zou dezelfde verklaring hieropnbsp;kunnen toepasselijk zijn. Maar Hapfmans 3) was van oordeel, dat hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;feit niet bewezen was,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en bragt dus ooknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de

verklaring er nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;niet ter sprake.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lezen wij verdernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij

VON Jaeger, nbsp;nbsp;nbsp;datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het onthoudennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van accommoderennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of

uitsluiting van het eene oog op jeugdigen en kinderlijken leeftijd dikwijls tot hypermetropie aanleiding geeft, dannbsp;beschouwen wij dit als eene losse bewering, die nognbsp;wacht op haar bewijs. Zoo veel is zeker, dat de hypermetropie vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door strabismusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;afgeweken oog hier

mede ten onregto eenigszins wordt in verband gebragt, want

1) nbsp;nbsp;nbsp;Professor Donders heeft een geval medegedeeld, waarin eene myopienbsp;Tan '5 ten gevolge van solutio retinae ongeveer voor emmetropie plaatsnbsp;maalcte. Het was een kortstondig geluk: 24 uren later was het oog blind.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vergelijk: P. C. Donders, Paralytische verschijnselen na diphthe-ritis faucium, iu Nederlandsch tijdschrift voor Geneesk. Jaarg. 1860,

hl. 657.

De Brieder, de stoornissen der accommodatie van het oog. Utrecht, 1861.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Bijdrage tot de kennis van het glaucoma. Utrecht, 1861.

-ocr page 211-

171

juist het oorspronkelijk meest hypermetropische oog -wordt het afwykende. Wanneer von Jaeger geringe graden va,nnbsp;hypermetropie iiKonderheid toeschrijft aan eene dunnerenbsp;lens, dan weten wij niet, of deze bewering op een naauw-keurig onderzoek berust, en schroomen te meer zijne uitspraak aan te nemen, omdat hij, zeker ten onregte, insgelijks verzekert, dat eene geringere welving der cornea tot denbsp;gewone oorzaken behoort der aangeboren hypermetropie. Datnbsp;eene verkregene ziekelijke afplatting der cornea hypermetropienbsp;kan ten gevolge hebben, is weêr aan geen’twijfel onderhevig.nbsp;Intusschen zijn de gevallen, dat hierbij het gezigtsvermogennbsp;eenigszins voldoende blijft, buitengewoon zeldzaam. Ziekelijkenbsp;vormveranderingen der cornea leiden veeleer tot astigmatismnbsp;dan tot hypermetropie.

Von Jaeger heeft evenwel de verdienste, het eerst eene poging te hebben gedaan, om in betrekking tot de veranderingen van den refractie-toestand der oogen bij de normalenbsp;ontwikkeling tot in de kinderjaren op te klimmen. Mindernbsp;beteekenis meeneu wij in dit opzigt te moeten hechten aannbsp;zijne metingen van den oogbol en van de kristallens na dennbsp;dood, dan aan zijne bepalingen van den refractie-toestand dernbsp;oogen op verschillenden leeftijd met behulp van den oogspiegel, vooral wanneer hij vóór het onderzoek den accom-modatie-toestel door atropine paralyseerde. Von Jaegernbsp;heeft reeds vroegtijdig, op het voorbeeld van Heemhoetz 1),nbsp;den oogspiegel tot bepaling der refractie van het oog aanbevolen 2), en hij hééft hierin ongetwijfeld eene grootenbsp;oefening verkregen. De waarnemingen loopen over meer dannbsp;1600 oogen. De door hem opgeteekende resultaten zijn denbsp;volgende. Van 100 oogen van

1) Helmhomz. Beschreibung eines ^iugen-Spieyels zur Vntermehung der Neizhmtt im. lebenden Ange, S. 38. Berlin, 1851.

8) Oesterreichische ZeiUckrift für pralclische Heilkunde, ^Q. 10, Miirzl856.

-ocr page 212-

in

pasgeborenen van 9 tot 16

HYPERME-

TROPISCH.

EMMETRO-

PTSCH.

5IYOPISCH.

dagen oud , zijn.........

17

5

78

kinderen van eene bewaarschool tusschen 2 en 6 jaar.....

8

30

62

jongens op het land tusschen

6 en 11 jaar...........

11

46

43

meisjes op het land tusschen 5 en 11 jaar.............

10

34

56

jongens in een weeshuis tusschen

7 en 14 jaar...........

12

33

55

leerlingen van eene kostschool van 9 tot 16 jaar........

2

18

80

soldaten (Italiaansche) van 20 tot 25 jaar ............

I

57

42

In VON Jaeger’s tabel vindt men ook de graden van ametropie vermeld. Gevolgtrekkingen zijn er nog weinig uitnbsp;te maken.

-ocr page 213-

II.

Asthenopie.

De asthenopie uit zich als een onvermogen, om nabygelegene voorwerpen lang achtereen scherp te zien. Lezen, schrijven,nbsp;handwerken, die accommodatie voor de nabijheid vorderen,nbsp;kunnen niet worden volgehouden. De grond daarvan is tenbsp;zoeken in hypermetropie.

Wil men een duidelijk bewijs, dat men, trots vele pogingen, noch de natuur, noch de oorzaken dier verschijnselen doorgrondde, men vindt dit in het heir van namen, waarmede deze toestand door verschillende schrijvers werdnbsp;aangeduid. Zij zijn bijna ontelbaar: dehilitas visus van Taylor,nbsp;amblyopia a topica retinae atonia van Plenck, affaïblisseinentnbsp;de la vue van Wenzel, Gesichtsschio'ache of hehetudo visusnbsp;van JüNGKEN, dulness of sight van Stevenson, dehollezzanbsp;di vista per stanckezza di nervi van Scarpa, dimness ofnbsp;vision van Middlemore , visus evanidus van Walther, impaired vision van Tyrrel, amaurosis muscxdaris van J. J. Adams,nbsp;affection of the retina from excessive employment van IjAW-RENCE, lassitudo ocularis of disposition a la fatigue des yeuxnbsp;van Bonnet, kopiopie of opkthalmokopie van Pctreciuin,

-ocr page 214-

174

Schwache der Augen van Chelitjs, amhlyopie par preshytie ou presbytique van Sichel, languor oculi van Arlt, impairednbsp;vision from overwork van Cooper en misschien nog velenbsp;andere.

Onze kennis der asthenopie is aangevangen met die van het ziektebeeld. Allengs is de beschrijving daarvan getrouwernbsp;en naauwkeuriger geworden, en werd er van afgescheiden,nbsp;wat er niet toe behoorde. Uit den aard der zaak moest hetnbsp;bij een’ toestand als deze, die een deel uitmaakt van hetnbsp;zwevende begrip van gezigtszwakte, met velerlei complicatiënnbsp;optreedt, naar gelang van den leeftijd en van het gebruiknbsp;der oogen talrijke verscheidenheden aanbiedt, schier nietnbsp;mogelijk zijn, een typisch ziektebeeld te schetsen, alvorensnbsp;men den grond van het hoofdverschijnsel en daarmede denbsp;natuur der aandoening had leeren kennen.

Wanneer men de asthenopie als een eenvoudig verschijnsel opvat, en niet als een ziektebeeld, wanneer onvermogen, omnbsp;duurzaam in de nabijheid te zien, genoeg is om van asthenopienbsp;te spreken, dan moeten zeer uiteenloopende toestanden alsnbsp;oorzaken worden aangenomen. In vele gevallen van beginnende amhlyopie, bij aandoeningen van conjunctiva en cornea,nbsp;bij verschillende anomaliën der spieren, bij kleine vreemdenbsp;ligchaampjes in de cornea of in den conjunctivazak, bij aandoening zelfs der hersenen kan dit verschijnsel bestaan. Mennbsp;vindt tot in onze dagen schrijvers, die zich tot een dergelijkenbsp;symptomatische behandeling bepalen. In het algemeen echternbsp;verkreeg de athenopie eene engere beteekenis, en zij heeftnbsp;die ook voor ons. Het ziektebeeld werd reeds door Taylor 1)nbsp;vrij naauwkeurig geschetst, met de volgende woorden : „danturnbsp;„exempla, ubi statim ab initio lectionis, et post earn, litteraenbsp;„confuse permixtae videantur, et hine legentes a lectionenbsp;„prohibeantur, quod etiam acu subtili nentibus, vel aliud

1) ÏATLOK. 'Sova Noso(jrap}da Ophthalmica, J 189, p. 151. Hamburgi et Lipsiae, 1766.

-ocr page 215-

175

,,quodcunque negotium, ejusmodi longam axeos directionem, „certum versus, objectum quoddam requirens, tractantibus,nbsp;„accidere solet.” Bij Mackenzie, bij Ruete en bij velenbsp;anderen is het volkomen gekarakteriseerd. Professor Dondersnbsp;beschrijft het aldus 1); „Het oog heeft een volkomen normaalnbsp;„aanzien; de bewegingen zijn ongestoord; de convergentienbsp;„der gezigtslijnen biedt geen zwarigheid; het gezigtsvermogennbsp;„is doorgaans volkomen scherp, en desniettemin treedt, bijnbsp;„’t lezen, bij ’t schrijven en bij ’t verrigten van anderennbsp;„arbeid in de nabijheid, spoedig een toestand van vermoeid-„heid in; de voorwerpen worden onduidelijk en verward, eunbsp;„er ontstaat een gevoel van spanning vooral boven de oogen,nbsp;„waardoor men zich gedrongen ziet, den arbeid te staken.nbsp;„Na eenige oogenblikken van rust, ziet men weder duidelijk,nbsp;„maar spoediger nog dan te voren ontwikkelen zich dezelfdenbsp;„verschijnselen. Hoe langer de rust geduurd heeft, des tenbsp;„langer kan men den arbeid volhouden. Houdt men zichnbsp;„niet met de beschouwing van nabij gelegen voorwerpen bezig,nbsp;„dan schijnt het gezigtsvermogen normaal, en elk onaangenaamnbsp;„gevoel blijft volkomen uit. Tracht men daarentegen, innbsp;„weerwil der ontstaande belemmering, door krachtige inspan-„ning, den arbeid in de nabijheid vol te houden, dan stijgennbsp;„de verschijnselen meer en meer: de pijn boven de oogennbsp;„neemt toe; er volgt zelfs roodheid en tranenvloed, maar innbsp;„de oogen zelve ontwaart men toch zelden pijn. Bij hetnbsp;„klimmen der verschijnselen gevoelt men zich onwillekeurignbsp;„gedrongen, de oogen te sluiten en met de hand over denbsp;„oogen en het voorhoofd te strijken. Na te lang voortgezettenbsp;„inspanning, is men genoodzaakt, geruimeii tijd zich vannbsp;„eiken arbeid in de nabijheid te onthouden.”

Willen wij nu historisch nagaan, hoe onze kennis van dezen toestand zich ontwikkelde, dan blijkt terstond, dat hijnbsp;niet altijd scherp van andere toestanden werd gescheiden.

1) ÜONDEKS. Ametropie en hare (jeeolrjen, W. 30.

-ocr page 216-

176

Wat dus gezegd en aangenomen v.’erd, had dikwijls eene nog ruimere strekking. Maar dit belet niet, dat de asthenopienbsp;toch al spoedig voldoende werd gekarakteriseerd, en dat mennbsp;geen’ twijfel te voeden heeft, of de geuite meeningen hebbennbsp;althans mede betrekking tot hetgeen wij thans als asthenopienbsp;door scherpe grenzen hebben afgebakend.

Bij de oude schrijvers is van asthenopie niets te vinden. Merkwaardig zijn wel de woorden van G. Adams 1), die hijnbsp;ten opzigte der presbyopie bezigt, maar die zeker meer nognbsp;gelden voor asthenopie: „wij begrijpen dan hier ook tennbsp;„klaarsten uit, waarom onze oogen zoo schielijk vermoeidnbsp;„worden, als wij op nabij geleegene voorwerpen tuuren: wantnbsp;„in dit geval moeten de spieren van het oog, en de hair-,,wijze band, een groot vermogen uitoeffenen, om het oog denbsp;„vereischte gedaante te geven, welk vermogen van inspanning,nbsp;nabijheid der voorwerpen aan moetnbsp;„groeijen, lastig en pijnlijk zal worden, als de voorwerpennbsp;„zeer nabij zijn.” Maar overigens moge hij de oude schry-vers hier en daar een verschijnsel der beschrevene amblyopienbsp;met asthenopie kunnen worden in verband gehragt, gekarakteriseerd is er niets. Allengs evenwel komt het ziektebeeldnbsp;met eigene attributen uit de amblyopie te voorschijn, en goldnbsp;nu als eene variëteit er van. De grond werd dus in hetnbsp;netvlies of in de ciiorioidea gezocht. Dat Plenck 2) dit gevoelen was toegedaan, blijkt reeds uit de benaming vannbsp;amblyopia a topica retinae atonia. Scarpa 3) schrijft denbsp;aandoening toe aan eene vermoeidheid der zenuwen, vooralnbsp;van die, welke onmiddellijk tot het zien betrekking hebben;

1) nbsp;nbsp;nbsp;G. Adams. Verhandeling over het 'e'en, uit het r'rgelsch door H. Aeneae,nbsp;bl. 90„ Amsterdam, 1792,

2) nbsp;nbsp;nbsp;'Plenck. Docirina de morbis ocnlorvm, p. 188, Viennae, 1792.

3) nbsp;nbsp;nbsp;ScAiiPA. Tratlato delle jirincipale Malattie denti Oeehi, vo!. IJ,nbsp;p. 241. Pavia, 1816.

-ocr page 217-

.177

en was het door Beer 1) geschetste ziektebeeld als kenmerkend genoeg te beschouwen, dan zouden wij ook van dezen moeten zeggen, dat hij de stoornis aan eene zwakte van hetnbsp;netvlies of aan eene verandering zijner structuur toeschrijft.nbsp;Zonder den aard der aandoening te bepalen, verklaart ooknbsp;Lawrence 2), dat deze in het netvlies, misschien primitiefnbsp;in de chorioidea, te zoeken is, maar hij doet toch duidelijknbsp;uitkomen, dat, terwijl de gezigtsscherpte volkomen is, mennbsp;ze ten onregte met de amblyopie heeft zamengeworpen, ennbsp;Tyrrbe 3) tracht, meer door tal dan door kracht van argumenten , te betoogen, dat aan de asthenopie eene voorbijgaandenbsp;congestie der chorioidea ten gronde ligt, die zelfs in eenenbsp;chorioiditis zou kunnen overgaan. Aanvankelijk is Sichee 4)nbsp;verder nog van de waarheid verwijderd; hij beschouwt denbsp;aandoening als een begin der amblyopie, „Ie premier degrénbsp;„d’amblyopie oü Ie malade voit parfaitement ou presque par-„faitement bien, mais ou la vue ne supporte pas la moindrenbsp;„fatigue et se trouble, dès que Ie malade applique les yeuxnbsp;„pendant quelque temps ou même pendant quelques minutes.quot;nbsp;JüNGKEN 5) scheidt, wel is waar, zijne hebetudo visus, waarvan hij niet minder dan tien verscheidenheden aanneemt, vannbsp;de eigenlijke amblyopie, en zegt zeer juist, dat zij zich vannbsp;de amblyopiën daardoor onderscheidt, dat bij dezen „dasnbsp;„Sehvermögen bereits gelitten hat, dass der Kranke überhauptnbsp;„die Gegenstiinde nicht mehr deutlich zu erkennen vermag,nbsp;„was bei der Gesichtsschwache (de asthenopie) keines Wegesnbsp;„der Fall ist.” Maar hij laat hierop volgen: „es kann abernbsp;„diese letztere in eine Amblyopie übergehen, und dies pflegt

1) nbsp;nbsp;nbsp;J. G. Beek. Lefire eon den Awjenhranhheiten, TheillI, S. 17. Wieu 1817.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Lawbence, Treatise on the Diseases of the Etje,\).h6%. London 1841.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Tyiikee. Draclical work on the Diseases of the Efje^ vol. ïl, p. 25.nbsp;I.oiidon 1840.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Sioiiel. Traité de L’ophthaluue, la ealarade et l'amanrose, p. 646.nbsp;Paris 1837.

5) nbsp;nbsp;nbsp;düNGKE.v. Die he/ire von den Jiyenkrank/ieiien,S.'JHO. Berlin, 1832.

-ocr page 218-

17$

„immer der Fall zu sein, wènn ihrê Ursachen nicht gehoben „werden.”

Een keerpunt -vinden wij in de yerhaödeling -Van Mackenzie 1). quot;Wel twijfelt hij niet, dat de zitplaats méde in het netvlies is, maar hij komt tót het besluit, „que cé sóütnbsp;„les organes ou Torganè d’ajustement, qui sont afféctés dansnbsp;„cette maladie, et qui en sont probablement Ie siége priöci-„pal.” Welligt zou hij het gewaagd hebben, het netvlies geheel buiten te sluiten; maar hij meende, te hebbèn opgemerkt,nbsp;dat ook myopen aan asthenojiie onderhevig zijn, en dat convexe glazen niet voor aanvallen van asthenöpié vrijwaren.nbsp;Het was dus volkomen logisch, niet enkel in de aócommodatiênbsp;de zitplaats der aandoening te zoeken. De waarnerning évêti-wel was onjuist. De bezwaren, die nayopèn soms önderviii*nbsp;den, stellen een ander ziektebeeld daar, én hét is ook zeernbsp;tvel mogelijk, dat Mackenzie ten onregte bij sommige zynêrnbsp;lijders myopie heeft voorondersteld. Wij geloovén dit te êèr;nbsp;omdat wij in de algemeene beschrijving lezen : „alors ils per-„dènt la vue dés objets rapprochés et deviennèilt presbytes.”nbsp;En wat de aanvallen betreft ook bij het gebruik van con-vêxênbsp;glazen, Mackenzie was zeker te huiverig, glazen van voldoende sterkte te geven, en bij het gebruik van te zwakke isnbsp;de asthénópie natuurlijk niet opgeheven.

Van nu af aan vinden wij vermoeidheid der accommodatie bij verschillende schrijvers als medeoorzaak dér asthenopienbsp;vermeld. Sichel 2) had wel geene juiste voorstelling van accommodatie, maar hij was toch tot de overtuiging gekomen,nbsp;dat zjjne amaurosè presbijtique, die hij nu zelf met de asthenopie vereenzelvigde, alleen in presbyopische oogen voorkwam,nbsp;en bestrijdt in dat opzigt Mackenzie met volle regt. Maar,nbsp;van de andere zijde, laat hij het verband niet los tot am-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Mémoire sur l’asthenopie ou affaiblissemenl de la vue. Annales d’Ocul.nbsp;Toinc X, p. 97, 155.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Lemons clitiiques des lunettes et les éiats palltologiques, consécviifsnbsp;a leur usage irrationnel. Bruxelles, 1848.

-ocr page 219-

179

Myopie, en meent nog altijd, dat deze aandoening zeer ligt in ongeneeslijke amaurose kan overgaan.

Met goed gevolg wordt de beteekeuis van liet netvlies in de asthenopie door Böhm 1) nog meer op den achtergrondnbsp;gedrongen. Bepaaldelijk schijnt hij zich tegen Scarpa te kanten, wanneer hij zegt: „Die Ermüdung des optischen Nervesnbsp;„würde ganz vereinzelt dastellen, und kelner der ührigennbsp;„Nerven bietet darin etwas Aehnliches dar, dass seine anfangsnbsp;„tadellose ungetrübte Function mit einer solchen Schnellig-„keit erlbsche und schwinde, wie es hier angenommeu wor-„den.” En verder; „Ein Erschlaffen und Ermüden ist dage-„gen in den Beweguugsnerven eine der alltaglichsten Erschei-„nungen, und kommt auch haufig, krankhafter Weise erhöht,nbsp;„ganz örtlich in bedeutendem Grade vor.” Daarom zocht hijnbsp;den grond in de beweegzenuwen van het oog. Wel hlijftnbsp;Böhm’s voorstelling nog eenigzins duister en onbepaald doornbsp;het aandeel, dat hij aan de uitwendige oogspieren toeschrijft,nbsp;en door zijne niet geheel heldere begrippen van bijziendheid en verziendheid; ook meent hij, dat „die Bewe-„gungen der inneren Adaption des Auges” in zoo verrenbsp;onwillekeurig te noemen zijn, „als sie vou dem Eiuflussenbsp;„des Sinnesnerves ahhiingen”, en zoekt hieruit een gewaandnbsp;verschil der asthenopie van scheelzienden en niet scheel-zienden te verklaren; maar bij niet scheelziende asthenopennbsp;erkent hij als oorzaak het gemis aan blijvende kracht dernbsp;accommodatie voor de nabijheid, en met groote voldoeningnbsp;mag hij er op wijzen, dat hij vele asthenopen door convexenbsp;glazen van al hunne bezwaren onthief. Böhm is dus denbsp;eerste, die het gebruik van convexe glazen onvoorwaardelijknbsp;aanbeval. Hij miste echter alle gronden voor de bepaling van denbsp;vereischte sterkte dezer glazen, en schreef in’t algemeen veelnbsp;te zwakke glazen voor. Glazen toch van 80 tot 40 duimnbsp;brandpuntsafstand, van welke in de medegedeelde ziekte-

1) Ij. Böhm. Das Sehielen, S. 117.

-ocr page 220-

80

gevallen alleen sprake is, zijn doorgaans ontoereikend. Waar zij voldoen, zijn de verschijnselen van asthenopie zeker hoogstnbsp;gering. Ook wachtte Boiim nog herstel bij ’t gebruik diernbsp;glazen. — De leer van Böhm wordt door Ruete 1), die, ondernbsp;den titel van onwerkdadigheid der oogen hij het accommoderennbsp;voor en hij het rigten der gezigtsassen op nahijgelegene voorwerpen, eene meesterlijke beschrijving geeft der asthenopie,nbsp;schier onvoorwaardelijk overgenomen. De vraag, waarom denbsp;accommodatie voor de nabijheid niet mogelijk was, werdnbsp;evenwel nog niet opgeworpen; en hoezeer Ruete uitdrukkelijk verklaart, dat de verwijderde oorzaken niet bekend zijn,nbsp;en dat de ziekte aangeboren en soms erfelijk zijn kan,nbsp;komt hij tot de conclusie: „de naaste oorzaak, zooals Böhmnbsp;„bewezen heeft, is eene zwakte der bewegingszenuwen vannbsp;„het oog,” Van daar dan ook altijd de hoop op genezing.

Anderen waren minder omzigtig geweest in het aannemen van gelegenheidgevende oorzaken. Daaronder wordt vooralnbsp;overmatige inspanning der accommodatie voor de nabijheidnbsp;genoemd. Reeds de benamingen, door sommigen aan denbsp;asthenopie toegekend, affection of the retina from excessivenbsp;employment van Lawrence, impaired vision from overworknbsp;van Cooper 2), bewijzen, hoeveel beteekenis men daaraannbsp;hechtte. Door Carron du Vielards 3) vinden wij denbsp;asthenopie zelfs beschreven als een’ eigenaardigen ziektevorm,nbsp;M'aaraan de borduursters van Nancy vooral zouden te lijdennbsp;hebben, en spoedig daarna werd dezelfde aandoening ondernbsp;de kantwerksters van Brussel gevonden. Zoo gold de omstandigheid, waaronder de bestaande anomalie zich doornbsp;eigenlijke ziekteverschijnselen kon openharen, voor de wer-liike oorzaak.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Kuete. Leerboek der ofdhalmoloy'e, 'ni hel Nejlerdv.üsch ie-vrerH en met aanteekenincien roorden door Vrofessor Ootjdeks, tl. 713.nbsp;lliredit, 1847.

2) nbsp;nbsp;nbsp;White Coopek. Gn near sigld, elc., p. 124.

8) Annales d’GcuUstique, Tome lil supplém., p. 236.

-ocr page 221-

181

Bovendien werden nog verschillende andere oorzaken ligt-vaardig aangenomen in omstandigheden, die toevallig met de ontwikkeling der verschijnselen zamenvieleu. Wat dennbsp;invloed van verzwakking der constitutie in het algemeen aangaat, deze is volkomen helder geworden, nadat de grondnbsp;der aandoening in hjpermetropie erkend is.

Werpen wij een' blik op liet bovenstaande terug, dan blijkt, dat de asthenopie aanvankelijk in de ambl3mpie verborgen lag, dat zij vervolgens, hoezeer nog tot de amblyopienbsp;gerekend, hetzij als voorbeschiktheid, hetzij als aanvang,nbsp;hetzij eindelijk als een bijzondere vorm der ambljmpie tenbsp;voorschijn kwam, dat daarna, zonder dat het aandeel vannbsp;het netvlies nog werd ontkend, de zitplaats meer en meernbsp;in de organen der accommodatie werd gezocht, totdat eindelijk door Böhm het netvlies zoo goed als volkomen werdnbsp;uitgesloten, en de toestand w'erd opgevat als eene ziektenbsp;der bewegingszenuwen van het oog.

In deze periode was de grond van het accomodatie-ver-mogen nog niet gevonden, veel minder het mechanisme aangetoond. Schier rnet gelijk regt scheen men aan de uitwendige oogspieren de hoofdrol daarbij toe te kennen als aan den spiertoestel, in het oog gelegen. Dit voerde tot het vermoeden, dat de asthenopie te zoeken was in eene krampachtige zamentrekking van sommige uitwendige oogspieren,nbsp;en men had den moed, in de hoop de asthenopie te herstellen, deze spieren te doorklieveu. Het is eene treurige bladzijde in de geschiedenis der operatieve oogheelkunde. Zij isnbsp;te treuriger, omdat daarbij in 't algemeen eene onkunde wordtnbsp;aan den dag gelegd, zoo groot, dat mjopie, presbyopie ennbsp;asthenopie niet eens werden onderscheiden, en omdat men,nbsp;van de andere zijde, resultaten vindt medegedeeld, waaropnbsp;wij, om geene hardere uitdrukking te gebruiken, slechts metnbsp;Mackenzie de woorden van Scarpa zullen toepasseii: ,,istorienbsp;„di guarigioni sorprendenti, e poco dissimili dai prodigi.”

Veel kan intusschen ter verontschuldiging worden hijge-

-ocr page 222-

18-2

bragt. Vooreerst leert de geschiedenis, dat elke ontdekking, en zeker ook elke nieuwe kunstbewerking, tot overdrijvingnbsp;pleegt te leiden. l)it is het gevolg eener geestdrift, die innbsp;’s menschen natuur gegrond is, en die ook wel hare goedenbsp;zijde heeft. Zonder haar schynt ook op het gehied dernbsp;wetenschap geene zege te behalen. Snel maakt zy harenbsp;veroveringen, en men mag er zich niet over beklagen, datnbsp;men in den behaalden buit nog het kaf van het koorn tenbsp;schiften heeft. Vooral schijnen velen aan de aandrift totnbsp;het doen van kunsthewerkingsn niet te kunnen weêrstaau.nbsp;Bij de operatie, tegen het scheelzien aangewend, zag mennbsp;werkelijk verbetering van het gezigtsvermogen. Velen meenden daarin eene verandering der refractie te erkennen, en op hetnbsp;toenmalig standpunt der wetenschap was die zeker veeleernbsp;te wachten dan eene ook nu nog niet verklaarde verbeteringnbsp;der gezigtsscherpte. Bij de geringe kennis der refractie- ennbsp;accommodatie-anomaliën was daarenboven de verwarring tenbsp;vergeeflijker, wijl de operateurs bij uitnemendheid, waaraannbsp;men geene te hooge eischen van wetenschappelijke ontwikkeling stellen mag, zich daaraan schuldig maakten.

De aandoening, waartegen de operatie werd verrigt, was zeker, bijna zonder uitzondering, asthenopie. Wel wordt zijnbsp;door Bonnet 1), wien door Phillips en GuéuiN 2) de prioriteitnbsp;der toepassing van spierdoorsuijding in deze gevallen betwistnbsp;wordt, alsmede door Cunier 3) met den naam van myopienbsp;bestempeld, maar de door hen medegedeelde gevallen latennbsp;toch geen’ twijfel over omtrent den aard der aandoening. Zijnbsp;vooronderstelden myopie, wanneer iemand zeker drukschriftnbsp;nahij het oog beter kon ontcijferen dan op een voet afstand,nbsp;en meenden, dat de myopie geweken was, wanneer hij laternbsp;hetzelfde schrift op een’ grooteren afstand kon onderscheiden, of zijn werk langer kon volhouden. Van dezelfde

1) nbsp;nbsp;nbsp;jinnales, d’OcuL, Tome TI, p. 73.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Ibid., Tome V, p, 31.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Uid., Tome V, p. 139, 173.

-ocr page 223-

dwaling was zelfs Ludwig Böhm niet geheel vrij, wien men grondige kennis overigens niet ontzeggen zal.

Wij zullen ons niet verdiepen in de vraag, of erbij de doorsnijding der spieren werkelijk eenige verbetering werd verkregen. De voorstelling, die men had, dat drukking op den oogbolnbsp;de oorzaak was der bestaande asthenopie, en dat, om dezenbsp;op te heffen, het geheel onverschillig was, of men de schuin-sche dan wel de regte oogspieren doorsneed, behoeft thansnbsp;wel geene weerlegging meer; en de bewering, dat telkens,nbsp;welke spieren men ook doorkliefde, goede resultaten verkregen werden, wordt door de vergetelheid, waaraan de operatienbsp;werd prijs gegeven, gelogenstraft. Hoogstens kan men aannemen, dat de rust, waaraan de lijders zich na de operatienbsp;eenigen tijd te houden hadden, hij eene poging om te lezennbsp;de vermoeidheid daarna minder spoedig deed intreden. Voortsnbsp;zou men nog kunnen aannemen, dat doorsnijding van dennbsp;musculus rectus interiius sterkere inspanning der accommodatie bij convergentie der gezigtlijnen naar een zeker puntnbsp;mogelijk maakte, even als een met den brekenden kant naarnbsp;binnen gerigt prismatisch glas dit vermag te doen. Maar wijnbsp;kunnen veilig van deze poging afstappen, die wij alleen tenbsp;vermelden hadden, omdat zij het bewijs levert, dat velen eennbsp;tijd lang den grond der asthenopie in de uitwendige oogspieren zochten, en in de bij doorsnijding verkregene uitkomstennbsp;daarvoor een nieuw bewijs meenden te vinden. Ter loops zijnbsp;nog vermeld, dat PÉTUuttuiN 1) in de verschijnselen vannbsp;asthenopie een tot dusverre onbekend ziektebeeld meende aannbsp;te treffen, en daarom hiervoor den nieuwen naarn van kopiopienbsp;of ophthahiiokopie voorstelde.

Nadat de grond der accommodatie gevonden was, is verder geen sprake meer van eene abnormale drukking der oogspieren. Stisulwag von Cakion 2) brengt de asthenopie uitslui-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Annalen, Tome V, p. 250.

2) nbsp;nbsp;nbsp;SiELivvAo VON Carion. Die OpUhahmloyie vom natuTvnssensehafl-lichen. Standpunkte aum. Bd. IT. Erlaugen, 18B5.

-ocr page 224-

184

tend in verband met eene vermindering der accommodatie. Zelfs bij myopen neemt hij ze aan, en verklaart ze uit hetzelfde, hier niet wel houdbare, gezigtspunt. Bij voorkeurnbsp;citeren wij zijne eigene woorden: „Eine Verminderung desnbsp;„Accommodationsdruckes findet ihre Erklarung aber nichtnbsp;„allein in der bisher betrachteten relativen, sondern auch innbsp;„der absoluten Kraftabnahme des Accomraodationsmuskels,nbsp;„welche letztere begründet wird in Zustanden, welche ge-„wöhnlich der Weitsichtigkeit zu Grunde liegen, und dortnbsp;„ihre specielle Erörterung finden. Wo immer bei Gegebenseinnbsp;„einer Myopie solche Verhaltnisse eintreten, inachen sienbsp;„sich auch alsbald geltend durch mehr weniger rasche, unternbsp;„gewissen von selbst verstiindlichen Umstiinden selbst plötz-„liche und grösstmöglichste Annaherung des Nahepunktes annbsp;„den Eernpunkt und es spiegelt sich das allmühliche Nach-„lassen der Accommodationskraft in den Erschelnungen dernbsp;„sogenannten Asthenopie oder Kopiopie ab (S. 357).”

Intusschen brengt hij de asthenopie vooral in verbinding met presbyopie. Het zij ons geoorloofd, ook hier zijne woorden aan te halen: „Andererseits aber spricht sich das allmiihligenbsp;„Nachlassen des Accommodationsmuskels in der Involutions-„periode und wiihrend der Entwiekelung der Presbyopie zunbsp;„deutlich symptomatisch aus, als dass man auch uur einennbsp;„Augenblick an der Betheiligung des genannten Organes beinbsp;„der Erzeugung der Fernsichtigkeit im Greisenauge zweifelunbsp;„dürfte. Es geht niimlich in den meisten Fiillen die Normal-„sichtigkeit unter den Erschelnungen der Asthenopie in dienbsp;„Presbyopie über, und die Kopiopie tritt nirgends so eclatantnbsp;„in die M'^ahrnehmung, als in dein Auge iilterer Individuen.nbsp;„Sie gehort ganz vornehmlich der spiiteren Lebensepochen an,nbsp;„und wenn sie bisweilen in der Jugend als Vorlaufer dernbsp;„Presbyopie beobachtet wird, so sind die begleitenden Umstiindenbsp;„der Regel nach von den Art, dass ein der Involution analogernbsp;„Zustand des Muskels in hohem Grade wahrscheinlich wird;nbsp;„denn es findet sich dann der fragliche Gesichtsfehler ent-

-ocr page 225-

185

„weder in Individuen, welche durcli Krankheiteii oder andere „Verhaltnisse körperlich stark herabgekommen sind, odernbsp;„neben geringereu Graden von Irisatropbie, oder eiidliclinbsp;„neben Paresen der betrefFendeii Nerven und neben Strabismusnbsp;„mit davoD abbangiger Inanition des Auges (S. 369).’’ Verdernbsp;lezen wij nog; „Es ist klar, dass Forcirungen, wie sie bis-„weilen durch die Lebensverbiiltnisse der betreffenden Indivi-„duen notbwendig geinacbt werden, zu Hyperamiën und innbsp;„Folge deren selbst zu krankbaften Processen im Auge fiibrennbsp;„können, welcbe Fnnktionsuntücbtigkeit der licbtempfindendennbsp;„Tbeile notbwendig im Gefolge baben.” Hij voegt er ecbternbsp;bij: „Ueberdiess ist der Uebergang der Astbenopia presbyopicanbsp;„in Amblyopie keineswegs llegel, im Gegentbeile Ans-„nabme.”

Gaarne staan wij nog een oogeublik stil bij de belangrijke opmerkingen over astbenopie, die von Graefe 1), al te be-scbeiden in den vorm eeuer noot, ons ten beste geeft. Hijnbsp;vat bet begrip eenigzins ruimer op, door er slechts eeuenbsp;symptomatiscbe beteekenis aan te geven : „Unserer Spracbw'eiscnbsp;„gemiiss,quot;’ zoo lezen wij, „bezeicbnet bebetudo visus Iceinenbsp;,.fiestimmte Kranklieit sondern uur ein Symptom, dasjenigenbsp;„namlicb, dass bei normaler Sebscbiirfe und normalem Ge-„sicbtsfelde der Sebakt nacb kürzerem oder liingerem Inter-„vall durcb ein Scbwanken im Accommodationszustande odernbsp;„in der Einstellung der Sebaxen unterbrocben wird.”

Zeer gewigtig is ongetwijfeld, wat bij ons leert omtrent den invloed eener onvoldoende kracbt van de musculi rectinbsp;interni. Maar, zooals uit bet bovenstaande blijkt, bebbennbsp;wij gemeend, om de astbenopie als een zuiver ziektebeeld tenbsp;kunnen opvatten, daarvan te moeten scheiden, al wat nietnbsp;onmiddellijk met den refractie-toestand van het oog en metnbsp;de accommodatie-spieren in verband staat. Uit dit oogpunt

1) Archiv für Oyhihahn., lid. II, Ablli, T, S. 169.

-ocr page 226-

186

evenwel zijn de opmerkingen van von Graefe ook van wezenlijke beteekenis.

Vooreerst brengt bij de asthenopie in verband met geringe graden van presbyopia. Zeer aanschouwelijk beschrijft hijnbsp;het ontstaan der vermoeidheid. Maar dat tevens het oog innbsp;die gevallen aan een’ geringen graad van hyperinetropie pleegtnbsp;te lijden, is hem ontgaan.

In de tweede plaats merkte hij de verschijnselen van asthenopie op, „WO der Nahepunkt nur um weniges abgeriickt, „aber doch das Gebiet der ausdauernden Accommodationnbsp;„nahmhaft weiter voin Auge liegt als in der Norm.” Klaarblijkelijk is in deze gevallen liypermetropie aanwezig, en wijnbsp;zien voN Graefe als op het punt, dit nit te spreken. Overigensnbsp;hecht hij aan den invloed van het netvlies meer beteekenis,nbsp;dan wij meenen te moeten doen, wanneer hij laat volgen;nbsp;„Bei derartigen Kranken ist der Mangel an Ausdauer dernbsp;„Accommodation für die Niihe allerdings der Kern des Symp-„toms, es bleibt aber immerhin, wie oben angeführt, zu be-„merken, dass die sich bildenden Zerstreuungskreise dienbsp;„Netzhautthatigkeit so bald aufheben, wührend bei anderennbsp;„Kranken viel grössere Zerstreuungskreise es nicht thun,nbsp;„ferner dass Blendungserscheinungen bei Einleitung desnbsp;„Symptoms, wesentlich betheiligt sind.’’ Hij meent eerstens door rust van den vermoeiden accommodatie-toestelnbsp;en tweedens door stelselmatige oefening genezing te kunnennbsp;verkrijgen.

Ten derde nam hij asthenopie waar, ten gevolge van „wdrkliche Accommodationsjiarese”, en in waarheid kan hetnbsp;ziektebeeld daarbij, zooals wij later zien zullen, schier volkomen met dat der asthenopie, ten gevolge van hypermetropie,nbsp;overeenstemmen.

Op dit standpunt bevond zich onze kennis, toen Professor

-ocr page 227-

187

Donders 1) den grond der asthenopie erkende in den hypermetropisehen bouw van het oog.

De asthenopie, die tot verre als eene accommodatie-ano-malie was beschouwd, bleek eene anomalie der refractie te ïijn. Op eens was het hiermede duidelijk geworden, datnbsp;de asthenopie zich slechts voordoet bij het accommoderennbsp;voor de nabijheid; dat zij, naar gelang van den graad dernbsp;hypermetropic, reeds vroegtijdig, of eerst op lateren leeftijd,nbsp;wanneer de accommodatie-breedte reeds begint af te nemen,nbsp;zich vertoont; dat verzwakkende invloeden het ontstaannbsp;kunnen vervroegen; dat het netvlies welligt secundair eenig-zins kan worden aangedaan, maar dat men aan zijne functienbsp;naauwelijks eenige beteekenis Op het ontstaan van asthenopienbsp;kan toeschrijven; dat aan een herstel van den graad dernbsp;asthenopie niet te denken valt; dat het éénige middel bestaan moet in het neutraliseren der hypermetropie; dat, innbsp;verband met het latente deel der hypermetropie en met denbsp;eigenaardige ligging van het relatieve accommodatie-gebiednbsp;by hypermetropen, die neutralisatie aanvankelijk onvolkomen,nbsp;allengs volkomener moet zijn, enz., enz. Deze beschouwingen en gevolgtrekkingen behooren echter tot het tegenwoordig standpunt onzer kennis, en in ons doel lag het slechtsnbsp;te onderzoeken, wat aan deze ontdekking was voorafgegaan,nbsp;en Waardoor zij werd voorbereid. Wij meenen dus hiermedenbsp;dit onderwerp te kunnen besluiten.

Slechts een punt verdient nog kortelijk te worden vermeld. Ik bedoel den invloed van parese der accommodatie-spierennbsp;op het ontstaan van asthenopie. Von Graefe had, zooalsnbsp;wij boven zagen, hierover gehandeld, en vooral na anginanbsp;diphtherina nam Professor Dondees hetzelfde waar. Deze

1) Nederlandsch Tijdschrift voor Geneesk., Jaarg. 1858, bl. 473. Archiv f. Ophthalmol,, Bd. IV, Abth. I, S. 329.

Ametfopie, inz., bl. 30, 47, 49, 33.

Archiv, Bd. VI, Abth. I, S. 78, 95, 97, 101.

-ocr page 228-

188

parese der accommodatie-spieren 'brengt ook bij jeugdige emmetropen verschijnselen voort, die iiaauwelijks van hetnbsp;bovengeschetste beeld der asthenopie afwijken. De oorzaaknbsp;ligt daarin, dat paretische spieren in het algemeen nog welnbsp;voor eene kortstondige inspanning in staat zijn, maar zeernbsp;spoedig vermoeid worden en geheel verslappen. Intusschennbsp;bestaat er toch nog één punt van verschil. De emmetroop,nbsp;lijdende aan parese der accommodatie, zal zonder inspanning,nbsp;en dus ook lang achtereen, verwijderde voorwerpen scherpnbsp;kunnen zien: daarbij treedt geene vermoeidheid in, omdatnbsp;er geene werking der accommodatie wordt vereischt. Daarentegen de hypermetroop moet ook bij het zien van verwijderde voorwerpen zijne accommodatie inspannen, en werdnbsp;het van hem geëischt, die voorwerpen lang achtereen waarnbsp;te nemen, zoo zou ook daarbij de asthenopie niet achterwegenbsp;blijven.

De vraag rijst hier op, waarom het ontstaan van pres-byopie in het emmetropische oog ons zoo weinig herinnert aan de eigenlijke asthenopie. Daarbij toch ook is, even alsnbsp;bij parese, de accommodatie-breedte afgenomen. Het antwoordnbsp;ligt voor de hand. Bij parese is de kracht der accommodatie-spier verminderd; bij het begin van presbyopie daarentegennbsp;is de weerstand der kristallens, bij onveranderde kracht dernbsp;accommodatie-spier, toegenomen. In het laatste geval heeftnbsp;dus de inspanning der accommodatie-spieren te weinig elfect,nbsp;maar kan lang worden voortgezet, wanneer men, bijv. metnbsp;halve kracht der accomodatie-spieren, het voorwerp tot opnbsp;12 tot 20 duim verwijdert. Bij parese is het eigenaardige,nbsp;dat nog voor korte oogenblikken eene krachtsinspanningnbsp;mogelijk is, die dan evenwel spoedig daarna voor geheelenbsp;verslapping plaats maakt. Duidelijk komt dit ook voor dennbsp;dag bij parese der bovenste ledematen.

Op het verschil van den invloed van presbyopie en van hypermetropie op het ontstaan der asthenopie behoeft welnbsp;naauwelijks te worden gewezen. Immers, zoo als reeds dui-

-ocr page 229-

189

clelijk werd uitgesproken 1); bij verminderde accommodatie van het emmetropische oog worden voorwerpen, die slechtsnbsp;eenige duimen verder van het oog liggen dan het digtstenbsp;punt van duidelijk zien, met veel minder dan het maximnmnbsp;van inspanning der accommodatie scherp waargenomen; maarnbsp;bestaat er hypermetropie, dan moet die inspanning schiernbsp;gelijk blijven, al wordt het voorwerp eenige duimen meernbsp;verwijderd.

1) Ameirojfiie ent., bl. 47.

Jrckiv, Bd. VT. Abth. I, S. 95.

-ocr page 230-

III.

Strabismus Gonverg-ens.

Vóór bijna drie jaren merkte professor Donders 1) op, dat bij strabismus convergens in den regel hypermetropie bestaat, en hoewel het aantal der door hem uit dit oogpuntnbsp;onderzochte gevallen hem nog te gering toescheen, om eenenbsp;zekere uitspraak te doen, verklaarde hij: „ik herinner mij niet,nbsp;een geval van periodisch binnenwaartsch scheelzien, hetzijnbsp;bij het fixeren in ’t algemeen, hetzij alleen bij het fixeren innbsp;de nabijheid, te hebben waargenomen, zonder dat tevens hypermetropie op het niet afwijkende oog bestond.” Spoedignbsp;daarna achtte dezelfde schrijver, op grond van voortgezetnbsp;onderzoek, zich geregtigd te verklaren, dat, schier zondernbsp;uitzondering, de gewone vorm van strabismus convergensnbsp;(beginnende met tijdelijke afwijking bij ’t fixeren) van hj^per-metropie afhankelijk is. Het verband werd mede, uit hetnbsp;wetenschappelijk oogpunt, door hem in ’t licht gesteld.

Schijnbaar zijn de waarnemingen van Pagenstecher en

1) Ametropie , H. 45,

-ocr page 231-

19,1

Saemisch 1) hiermede in strijd. Op 62 gevallen van strabismus convergeus concoinitans iverd door hen slechts 29 maal hypermetropic gevonden, dat is in minder dan de helftnbsp;der gevallen. Zij voegen echter er toe: „Zur genauere Con-„statirung der Refractions-anomalie ist jedoch eine Prüfungnbsp;„der Patiënten hei Atropinwirkung erforderlich, die leidernbsp;„nicht in genügender Zahl der Fiille angestellt werden konnte.nbsp;„Geringere Grade der TJypermetropie sind daher sicherlichnbsp;„übersehen und stiirkere untersclnïtzt worden.quot; En hiermedenbsp;is over hunne statistiek het vonnis uitgesproken. Er is geennbsp;twijfel aan, of in zeer vele gevallen was latente hypermetropienbsp;aanw'ezig.

liet feit der coincidende van strabismus convergens, in zijn’ gewonen vorm, met hypermetropie staat vast. Eennbsp;naauwkeurig onderzoek van meer dan 200 gevallen laatnbsp;daaromtrent geen’ twijfel ovei'. Mogt elders, bij naauwkeurig onderzoek, eene andere uitkomst worden verkregen,nbsp;dan besluite men zonder aarzeling, dat in verschillende landen gelijke oorzaken geen gelijke gevolgen hebben. Het oorzakelijk verband van hypermetropie tot strabismus convergensnbsp;springt daarenboven zoo zeer in het oog, dat van het feitnbsp;der coincidende tevens de ratio gegeven is.

AVat ik wenschte, hier te onderzoeken, is in zonderheid; door welke waarnemingen en door welke voorstellingen onzenbsp;thans verkregen kennis werd voorbereid.

Dit moge worden vooralgegaan door eenige beschouwingen over strabismus in ’t algemeen, ontleend aan de lessen vannbsp;Professor Dondehs, in verband met hetgeen de onder hemnbsp;berustende registers van de in den laatsten tijd hier voorgekomen gevallen van strabismus opleveren 2).

i) Klinische BeoiachUimjen aus der Auejenlteilansialt ai Wiesbamp;den, Heft I, S. 64. Wiesbaden, 1S61.

3) Deze registers loopen over 240 gevallen, waarbij, in ’t algemeen, rm ver dit bij den leeftijd der lijders en bij bet nog bestaande gezigtsver-

4

-ocr page 232-

192

Door strabismus verstaat men dien toestand der oogen, waarin de beide gezigtslijnen elkander niet snijden in hetnbsp;punt, dat wij wenschen te zien.

Op deze wijze bepaald, is strabisme slechts een verschijnsel. Vraagt men nu naar de verschillende oorzaken van dit verschijnsel, dan plaatst men zich op een zuiver seineiotischnbsp;standpunt. Geheel zonder praktische waarde is een zoodanignbsp;standpunt niet. Op het klinisch gebied kan men dit verschijnsel als het eerste en het meest in het oog loopendenbsp;waarnemen, en zich dan, in elk bijzonder geval, de vraagnbsp;voorleggen: waarvan hangt het af? waarmede staat het innbsp;verhand? Men kan, in eene wetenschappelijke verhandelingnbsp;over strabisme, ook beginnen, met het naar de verschillendenbsp;oorzaken, die er aan ten gronde liggen, te verdeden, omnbsp;daarna bij elk van die oorzaken, die zelve eene pathologischenbsp;betéekenis hebben, over het daarbij behoorend of daardoornbsp;voortgebragt strabisme uitvoeriger te handelen. Maar daarvannbsp;moet men zich toch vooral doordringen, dat, naar gelangnbsp;der oorzaken, het strabisme met geheel andere verschijnselennbsp;optreedt, en telkens een eigenaardig ziektebeeld oplevert,nbsp;dat afzonderlijk te beschrijven is, — een ziektebeeld, waarinnbsp;het verschijnsel van strabisme doorgaans tot één geheel vermogen mogelijk was, behalve naam, leeftijd en geslacht, werden opgeteekend;nbsp;l” de rigting en de hoeveelheid van het scheelzien; 2o de bewegingen;nbsp;30 de gezigtsscherpte; 4° de brekingstoestand van ieder oog in ’t bijzonder;nbsp;50 in vele gevallen, waar dit gewigtig scheen, de accommodatie-breedte;nbsp;67 de erfelijkheid; 7“ hewezene of vermoede bijzondere oorzaken; 8“ tijdnbsp;en wijze van ontstaan; 9o therapeutische of operatieve behandeling, terwijlnbsp;10lt;; allerlei bijzonderheden, zooals hoornvlies-vlekken, het al of niet bestaannbsp;van dubbelzien, bijzonderheden der projectie, enz., werden toegevoegd,nbsp;’t Ligt geheel buiten ons bestek, den rijken inbond dezer statistiek hier opnbsp;te nemen. Hierover zal, zoo ik meen, op eene andere wijze worden beschikt. Slechts de voornaamste algemeene gezigtspunten worden hier vermeld, en naar aanleiding vooral der gevallen van strabismus couvergensnbsp;over dezen vorm wat uitvoeriger gehandeld.

-ocr page 233-

198

bonden is met zijne oorzaak en wat verder uit die oorzaak voortvloeit.

Vooreerst hebben wij te onderscheiden tusschen het schijnbare en het ware strabisme. Het schijnbare strabisme is in werkelijkheid geen strabisme; het valt ook niet binnen denbsp;grenzen der boven gegevene bepaling. Wij noemen, namelijk,nbsp;het strabisme schijnbaar, wanneer, ten gevolge eener abnormalenbsp;ligging van de gezigtslijn, in betrekking tot de gezigtsas, denbsp;beide gezigtslijnen, hoewel in werkelijkheid gerigt op het print,nbsp;dat men wenscht te zien, zich daarin niet schijneu te snijden.nbsp;In ’t normale oog vormen de gezigtslijnen een’ hoek van ongeveer ö graden met de gezigtsas, en wel zoo, dat zij aan de binnenzijde van deze door de cornea gaan. Zullen die gezigtslijnennbsp;nu evemvijdig gesteld zijn, dan moeten natuurlijkerwijze denbsp;gezigtsassen divergeren. Zoo geschiedt het in’t normale oog, ennbsp;een dergelijke stand schijnt ons toe de natuurlijke te zijn.nbsp;Bij sterke myopie daarentegen kan de gezigtslijn met denbsp;gezigtsas zamenvallen of zelfs de cornea aan de buitenzijdenbsp;der gezigtsas snijden, en zoodanige oogen geven ons een’nbsp;indruk, alsof er strabismus couvergens bestond; wij zijn, namelijk,nbsp;zoo zeer gewoon, eene zekere divergentie der gezigtsassen, bijnbsp;'t zien op afstand, voor het normale te houden, dat evenwijdige rigting ons toeschijnt convergentie te zijn. Hetnbsp;omgekeerde heeft plaats in vele oogen , die in hoogen graadnbsp;door hypermetropie zijn aangedaan. Hier vormt de gezigtslijnnbsp;soms een’ hoek van 8, ja van 9 graden met de hoornvliesas,nbsp;en worden nu van een zoodanig oog de gezigtslijnen, bij ’tnbsp;zien op afstand, evenwijdig gesteld, dan divergeren de hoornvliesassen zoo sterk, dat het oog ’t voorkomen heeft, aannbsp;strabismus divergens te lijden. Eveneens schijnt ons nu ooknbsp;voor sterk myopische oogen de convergentie, bij ’t zien vannbsp;uaderbijgelegene voorwerpen, te sterk, voor sterk hyperrnetro-pische te gering. Intusschen merkt men op, dat, welk dernbsp;beide oogen, bij ’t fixeren van een gegeven punt, bedektnbsp;worde, het niet bedekte oog onveranderd zijne rigting be-

-ocr page 234-

194

houdt. Er bestaat dus

iiitusschen ook in zoo verre nog van gewigt

geen strabisme. ’t Verschijnsel is dat de eigenaardige physionomie van myopische en hypermetropischenbsp;oogen hierin voor een deel hare verklaring vindt, en zelfsnbsp;in den stand der gezigtsassen ons een wenk gegeven wordt,nbsp;om den refractie-toestaud der oogen nader te onderzoeken.nbsp;Ook voor de pathogenie van waar scheelzien is de hoek tus-schen gezigtsas en gezigtslijn, zoo als later blijken zal, nietnbsp;zonder beteekenis.

Het ware strabisme hangt van zeer verschillende oorzaken af. In de eerste nbsp;nbsp;nbsp;primaire aandoeningen der

spieren in ’t spel zijn. — Hieronder staat paralyse der oogspieren, met hare gevolgen, op den voorgrond. Deze uit zich, zooals voN Graefe zoo duidelijk formuleerde, sterker ennbsp;sterker, naarmate de paretische spier meer iii werking moetnbsp;treden. Maar ook na volkomen genezing der parese kan denbsp;inmiddels ontstane verkorting der antagonistische spier eennbsp;blijvend concomiterend scheelzien vóórtbrengen. — Krampennbsp;der spieren liggen veel zeldzamer ten gronde. Zij komennbsp;intusscheu voor, schijnen aan sommige vormen van aangeboren of kort na de geboorte verkregen strabisme ten grondenbsp;te liggen, geven enkele malen, bij poging om te zien, tot denbsp;zonderlingste bewegingen aanleiding en vertoonen zich ooknbsp;wel als clonische krampen (een merkwaardig geval, door genezing gevolgd, nam Professor Donders waar); eindelijk zijnnbsp;hier twee gevallen voorgekomen van intermitterend krampachtignbsp;strabisme, één, waarbij de afwijking telkens en regelmatig hetnbsp;gevolg was van voortgezette krachtsinspanning, zelfs ook vannbsp;eene groote wandeling, zoodra hierbij slechts transspiratie ontstond.— Dat voorts subconjunctivale ontsteking, die zich totnbsp;aan de spieren uitstrekt, en dikwijls met keratits gepaardnbsp;gaat, regtstreeks kan aanleiding geven tot verkorting der spiernbsp;en alzoo tot strabisme, is genoegzaam bekend. In éénnbsp;geval van dien aard, door Professor Donders waargenomen, bleef de verkorting met hevige pijnen voortduren,

-ocr page 235-

195

en week eerst, drie maanden na het ontstaan, by doorklieving van de pees der verkorte spier. — Eindelijk, kunnen zoowel traumata (vooral chirurgische) als aangeborene anomaliën der spieren aan strabisrne ten gronde liggen. Wanneer gebreken vannbsp;den oogbol, bijv. een geringe graad van microphthalmos metnbsp;cataracta congenita, met een' valsclien stand der gezigtslijnennbsp;(doorgaans een’ hoogen graad van strabismus convergens)nbsp;gepaard gaan, dan schijnt men veeleer aan eene aangeborenenbsp;morphologisclie anomalie dan aan kramp te moeten denken.

In de tvjeede plaats kan de vorm van den oogbol oorzaak zijn van strnbisme. Bepaaldelijk geldt dit van hooge gradennbsp;van myopie, met staphyloma posticum. Niet zelden is hierbijnbsp;de beweging der oogen zoo zeer beperkt, dat bij het zien opnbsp;afstand strabismus convergens, bij bet zien in de nabijheidnbsp;strabismus divergens bestaat. Over 't geheel, ook bij minder hooge graden van myopie, is toch doorgaans de bewegingnbsp;der oogen reeds beperkt, zooals nit alhier verrigte bepalingennbsp;van Doctor Doijer gebleken is. Eensdeels de grootte van dennbsp;oogbol met zijne lange gezigtsas, anderdeels de ligging v an hetnbsp;draaipunt, op veel grooteren afstand van het achterste uiteinde, waardoor de gezigtszenuw bij eene gegevene draaijingnbsp;eene veel grootere excursie hebben moet, liggen aan die beperkte bewegingen ten gronde. Dat by bupbthalmos hetzelfdenbsp;voorkomt, en dat voorts gezwellen in de orbita de rigting dernbsp;gezigtsas kunnen veranderen en de bewegelijkheid van 't oognbsp;beperken, schijnt op deze plaats, met één woord, te kunnennbsp;worden aangestipt.

In de derde plaats komt verlies of belatigrijke stoornis van 't gesigtsvermogen, vooral van een der beide oogen, innbsp;aanmerking. De regel bierby is, dat het blinde oog naar buiten afwijkt, wat zich gemakkelijk verklaren laat. ^leclitsnbsp;wanneer bypermetropie van bet nog ziende oog of andere bijzondere oorzaken in bet spel zijn, komt daarbij afw^ijkingnbsp;naai’ binnen voor. Eén geval werd waargenomen, waarbijnbsp;primitieve afwijking naar buiten, bij de vermindering der ac~

-ocr page 236-

196

commodatie-breedte, op ongeveer dertig-jarigen leeftijd, voor afwijking naar binnen plaats maakte.

In de vierde plaats ligt de oorzaak van het strabisme in den refractie-toeetand der ooyen. Deze oorzaak is verrewegnbsp;de menigvuldigste. Op 240 gevallen kwamen er slechts 57nbsp;voor, waarin geene refractie-anomalie werd opgeteekend. Onder dezen waren er nog verscheidene, waarbij wegens ziektenbsp;der cornea of andere oorzaken de refractie niet te bepalennbsp;was, voorts 17 met eene insufficientie der musculi recti interni,nbsp;gedeeltelijk van paralytischen oorsprong, 4 van paralyse vannbsp;den m. rectus externus, 4 het gevolg van ontsteking en 7 vannbsp;cataracta congenita, gedeeltelijk met nystagmos gepaard.

De gevallen van strabismus divergens, gepaard met afwijking der refractie, bedroegen niet minder dan 69. Dit hooge getal vindt daarin zijne verklaring, dat ook die myopen daaronder werden geteld, die, bij ’t zien op betrekkelijk geringeunbsp;afstand, reeds strabismus divergens vertoonden, al waren zijnbsp;ook naauwelijks in staat, hunne gezigtslijuen , bij het zien opnbsp;grooten afstand, den evenwijdigen stand te doen aannemen.

Overigens, ook in 't algemeen springt de groote invloed der myopie op strabismus divergens voldoende in ’t oog, waanneernbsp;wij zeggen, dat slechts in 5 gevallen van de 69 de myopienbsp;ontbrak. Wij kunnen hier niet in eene analyse treden vannbsp;deze gevallen, maar willen toch wijzen op twee oorzaken,nbsp;w'aardoor vooral myopie tot strabismus divergens aanleidingnbsp;geeft. De eene werd reeds zoo even genoemd : zij ligt ift denbsp;belemmerde beweging dezer oogen, w-aardoor eene voldoendenbsp;convergentie al spoedig belemmering ondervindt. De anderenbsp;is gelegen in de boven reeds vermelde ligging der gezigtslij-nen, in betrekking tot de gezigtsas. Dientengevolge moetennbsp;myopen in waarheid sterker convergeren dan normale oogen,nbsp;om hunne gezigtslijuen op een’ gegeven afstand te doen kruisen. Daartegen moet zich dus bij dezen ligter belemmeringnbsp;opdoen. En wordt eens bij het zien op den duidelijkheids-afstand onvoldoende geconvergeerd, dan zal dit des te eer tot

-ocr page 237-

197

gewoonte en daardoor organiscli worden, omdat op afstand niet scherp wordt gezien, en in de nabijheid eene sterkenbsp;convergentie, die ook door den vorm van den oogbol belemmerd wordt, tot inspanning der accommodatie aanleidingnbsp;geeft, en ’t verste punt van duidelijk zien aldus tot hetnbsp;oog doet naderen. — Voorts komt strabismus divergens ooknbsp;dikwijls voor, wanneer het eene oog in vrij hoogen graadnbsp;bijziende, het andere daarentegen nagenoeg emmetropisch is.nbsp;Het bijziende oog wijkt dan in den regel naar buiten af. Dienbsp;aiw'ijking kan in hoogen graad bestaan en constant wezen.nbsp;Twee gevallen nogthans kwamen voor, waarin die afwijking,nbsp;hoewel zeer aanzienlijk , voor een’ korten tijd door den wilnbsp;geheel kon worden overwonnen. In een derde geval bestondnbsp;de afwijking niet ten allen tijde, en was ook betrekkelijknbsp;gering. — In 5 gevallen, waarin strabismus divergens metnbsp;hypermetropie verbonden was, waren bijzondere oorzaken in 'tnbsp;spel, waarop wij hier niet nader kunnen ingaan. ’t Spreektnbsp;van zelf, dat de in de eerste plaats opgesomde oorzaken vannbsp;strahisme ook in hypermetropische oogen kunnen voorkomen.nbsp;De hypermetropie, als zoodanig, heeft echter nooit strabismus divergens ten gevolge.

Van strabismus couvergens werden 134 gevallen opgeteekend. Bij 7 bestond myopie, waaronder b in zoo sterken graad,nbsp;dat de vorm van den oogbol als oorzaak moest worden aangenomen ; bij 10 werd verschil in refractie op beide oogennbsp;opgeteekend; bij .4 lag ontsteking ten gronde; bij 4 paralyse,nbsp;in 3 gevallen bestond cataracta congenita, 2 maal met nys-tagmos verbonden. In 101 gevallen was hypermetropie aanwezig , zonder dat aan, eenige andere oorzaak kon worden gedacht. Wij .moeten er bijvoegen, dat de verhouding vannbsp;hypermetropie hierbij nog op verre na niet sterk genoeg uitkomt. Vooreerst geldt het hier de gewone gevallen, en juistnbsp;deze werden, vooral in de laatste maanden, meermalen nietnbsp;in de registers opgeteekend. ’t Was vooral te doen, om allenbsp;mogelijke omstandigheden,, waaronder strabismus voorkomt en

-ocr page 238-

198

als een eigenaardig ziektebeeld optreedt, te leereu kennen; en van alle buitengewone gevallen werd daarom, zonder uitzondering , uitvoerige aanteekening gehouden. Ten anderen, isnbsp;het in Nederland nog niet tot gewoonte geworden, dat gewone scheelzieuden zich bij den oogarts aanmeldeu, terwijlnbsp;daarentegen, wanneer onder buitengewone omstandighedennbsp;(ontsteking, paralyse enz.) ziek daarmede grooterc bezwarennbsp;verbinden, bepaaldelijk hulp gezocht wordt. Eindelijk is hetnbsp;begrip van strabismus zoo ruim genomen , dat vele der opge-teekende buitengewone gevallen daartoe in den regel niet gerekend worden, terwijl de eigenlijke type juist daar erkendnbsp;wordt en algemeen als strabisnie geldt, waar het van hypermetropic afhankelyk is.

In verreweg de meeste gevallen bedroeg de bypermetropie van 1/20 tot 1/8. Slechts een paar gevallen komen voor vannbsp;1/7 en 1/6, één van 1/5. Waar minder dan 1/20 is opgetee-kend, had meestalde gelegenheid onthrolceu, door aanwendingnbsp;van een mydriaticum, de totale hypernietropie te bepalen, die,nbsp;bij jeugdige iudividuën, waarop deze gevallen betrekking hebben, de manifeste ver overtreft.

Eene volledige leer van strabismus, die intusschen de meest uiteeiiloopende ziektetoestanden zou omvatten, zou de aannbsp;eene bepaalde pathogenic kenmerkend beantwoordende ziektebeelden te beschrijven hebben. Daaruit zou kunnen blijken, datnbsp;bet ziektebeeld op zich zelf, in 't algemeen, naar gelang dernbsp;ten gronde liggends oorzaak, zoo zeer verschilt, dat het opnbsp;zich zelf dikwjjls reeds genoeg is, om de oorzaak aan te wijzen.nbsp;Dit nader aan te tooneu, ligt ten eeneinnale buiten hetgeennbsp;wjj ons hadden voovgesteld. Wij hebben slechts te bandelennbsp;over een’ enkelen vorm, die intusschen zeker de gewigtigstenbsp;en de meest voorkomende is, iiainei\jk over strabismus con-vergens, ten gevolge van bypermetropie. Het meest kenmerkende nu van dezen vorm is: dat hjj in den regel ontstaat vannbsp;het vierde tot het zesde jaar; dat hij aanvangt als zooge-

-ocr page 239-

199

noemd strabismus intermittens, en wel bij ’t fixeren, dat is, bij eene poging, om eenig voorwerp (aanvankelijk doorgaans een nabijgelegen) scherp te zien; dat daarbij geen dubbelzien wordt opgemerkt, hetgeen is toe te schrijven aan denbsp;omstandigheid, dat bij ’t ontstaan der afwijking op een bepaaldnbsp;voorwerp de aandacht is gevestigd, en dus zoow'el van hetnbsp;op het afwijkende oog zeer excentrisch gelegene dubbelbvield,nbsp;als van het op de gele vlek gevormde beeld van het niet metnbsp;opzet beschouwde voorwerp gemakkelijk wordt geabstraheerd;nbsp;dat bijna altijd hetzelfde oog afwijkt en dus geen zoogenoemdnbsp;strabismus duplex of alternans voorkomt; dat het strabismenbsp;schier volkomen concomiterend is; dat op beide oogen,nbsp;maar vooral op het afgewekene, de mogelijke draaijing naarnbsp;binnen te ruim, die naar buiten eenigzins beperkt is, metnbsp;overigens onverminderde excursie der bewegingen; dat, zoolang het strabisme slechts tijdelijk voorkomt, de ontwikkeling door het dragen van de hypermetropie neutraliserende glazen wordt tegengehouden; dat aanvankelijk, bijnbsp;sluiting van het goed gerigte oog, het afgewekene zich behoorlijk op het voorwerp rigt; dat de gezigtsscherpte alsdannbsp;wel reeds is afgenomen, maar desniettemin nog vrij langennbsp;tijd voldoende blijft, en, zoowel bij oefening als bij herstelnbsp;der afwijking door operatie, voor verbetering vatbaar is;nbsp;dat later het afgeweken oog, bij sluiting van het goed gerigte,nbsp;eene afwijking behoudt, en wel de gezigtslijn aan denbsp;binnenzijde voorbij het voorwerp rigt; dat alsdan de se-zigtsscherpte én in de gezigtsas én voorts in het gemeen-ïchappelyk gezigtsveld der beide oogen, op het afwijkendenbsp;oog zeer is afgenomen, terwijl daarentegen de gezigtsscherptenbsp;van het indirecte zien op het binnenste gedeelte van hetnbsp;netvlies, ’t welk niet tot het gemeenschappelijk gezigtsveld behoort, hier onverminderd is blijven bestaan; dat, hoezeer geenenbsp;organische veranderingen van het netvlies zijn waar te nemen,nbsp;noch door oefening, noch door operatie het directe zien aanzienlijke verbetering ondergaat, enz.

-ocr page 240-

200

Het hier geschetste beeld, ’t welk bepaaldelijk en uitsluitend tot het strabisme, ten gevolge van hypermetropie, behoort, is in zijne hoofdtrekken doorgaans, tuinder juist,nbsp;beschreven als strabismus iu het algemeen, waarvan hetnbsp;slechts de voornaamste typus is. Niemand heeft overigensnbsp;deze verschijnselen zoo naauwkeurig waargenomen en gewaardeerd als voN Graei'e.

’t Is eene gewigtige vraag, onder welke omstandigheden hypermetropie tot strabisme aanleiding geeft. Die omstandigheden hehooren te worden opgespoord. Verreweg de meestenbsp;hypermetropen blijven vrij van strabisme, en er moet dusnbsp;eene bijkomende oorzaak zijn, waarom in sommige gevallennbsp;strabisme ontstaat. Immers, 't is er verre van af, dat strabisme een noodwendig gevolg der hypermetropie zijn zou.

Als eerste omstandigheid komt in aanmerking; verschil in gezigtsscherpte der beide oogen. Wanneer het eene oog meernbsp;hypermetropisch is dan het andere, of wel aan astigmatism©nbsp;lijdt, door hoornvliesvlekken of anderzins zijne volkomenenbsp;gezigtsscherpte verloren heeft, dan is dit meer geneigd af tenbsp;wijken. De oorzaak hiervan laat zich gemakkelijk bevroeden:nbsp;hij ’t hinoculaire zien is een zoodanig oog van minder he-teekenis, en men offert dus minder op door het buiten tenbsp;sluiten, terwijl, van de andere zijde, het onder afwijking opnbsp;de gele vlek gevormde beeld van een ander voorwerp geraak-kelijker zal worden onderdrukt. Na deze opmerking zal hetnbsp;niet bevreemden, dat Pagenstecher en Saemisch betrekkeljjknbsp;zoo dikwijls strabisme met vlekken van het hoornvlies gepaardnbsp;vonden, te minder, wanneer men zich herinnert, dat dezelfdenbsp;ontsteking, die ook regtstreeks strabisme kan veroorzaken,nbsp;doorgaans met keratitis gepaard gaat en vlekken nalaat. Ooknbsp;in de hier gehouden registers van strabisme vindt mennbsp;hoornvliesvlekken als complicatie dikwijls vermeld.

In de tweede plaats kan oorspronkelijk in de spieren meer of minder aanleg tot strabisme gegeven zijn. Zoo als insuffi-

-ocr page 241-

201

cientie der musculi recti interni menigvuldig voorkomt en de convergentie bemoeijelijkt, mag men ook aannemen, dat innbsp;andere gevallen deze buitengewoon gemakkelijk is. In ’t algemeennbsp;ook merkt men op, dat zelfs bij emmetropen bet vermogen totnbsp;convergentie zeer uiteenloopt. Waar dit nu zeer gemakkelijknbsp;geschiedt, mag men wel aannemen, dat de hypermetropienbsp;meer dan gewoonlijk tot strabisme voorbeschikt. Men weet, datnbsp;in sommige familiën hypermetropie te huis behoort. Wanneernbsp;van de leden van zulk eene familie nu de een of de andernbsp;aan strabisme lijdt, dan vindt men er niet zelden meerderen.nbsp;Hypermetropie niet alleen, ook eene meer bijzondere neigingnbsp;tot strabisme schijnt dus te kunnen worden aangeboren, eunbsp;vragen wij naar de oorzaak, dan w'orden wij geleid tot de vooronderstelling, da^ zoodanige hypermetropen hetzij iets kortere,nbsp;hetzij krachtigere inwendige regte oogspieren hebben overgeërfd.nbsp;— Hierbij nu voegt zich nog eene andere omstandigheid, denbsp;verhouding, namelijk, tusschen gezigtsas en gezigtslijn. Wanneer, zoo als bij vele hypermetropen’t geval is, de gezigtslijnnbsp;een’ grooten hoek met de gezigtsas maakt, en dus, om enkelnbsp;te zien, de gezigtsassen vrij sterk moeten divergeren, dan isnbsp;het duidelijk, dat de musculi recti extern! daarbij ligtelijknbsp;zullen te kort schieten, dat aldus de musculi recti interninbsp;soms een zeker overwigt verkrijgen, waarbij het binoculairenbsp;zien wordt afgebroken; en is dit eenmaal geschied, dan bestaat er geene reden, waarom niet de accommodatie zich metnbsp;zooveel con vergende zou verbinden, als haar gemakkelijk is.nbsp;’t Schijnt dus, dat een groote hoek tusschen gezigtsas ennbsp;gezigtslijn tot het ontstaan van strabismus convergens bij hypermetropen moet voorbeschikken.

In de derde plaats komen welligt gelegenheid gevende oorzaken in aanmerking. Men weet, hoe een wrat op den neus, een pluimpje op de slaapmuts, speelgoed, wat digt vóór ’tnbsp;oog gehouden, ten allen tijde als oorzaken zijn aangeklaagd.nbsp;Daarbij zag men over het hoofd, wat eigenlijk de voorbeschikkende grond was, de conditio sine qua non voor bet

-ocr page 242-

202

ontstaan. Maar men kan toch geenszins ontkennen, dat het tixeren van nabijgelegene voorwerpen, vooral wanneer zijnbsp;zijdelings gelegen zijn, en slechts tot het gezigtsveld van éénnbsp;oog behooren, door sterke zamentrekking der musculi rectinbsp;intend eene bijzondere ontwikkeling van deze, en voorts doornbsp;uitsluiting van het écne gezigtsveld eene te groote convergentie kan ten gevolge hebben. Vroegtijdige ontwikkelingnbsp;van den zin tot vs^aarnemen en daarvan afhankelijke poging,nbsp;om regt scherp te zien, moet op zich zelf reeds de ontwikkeling van strabismus convergens bevorderen, waarmede denbsp;leeftijd, waarop deze vorm van strabisme pleegt aan te vangen,nbsp;dan ook volkomen in overeenstemming is. Intusschen zyn ainbsp;deze gelegenheidgeveade oorzaken, waaronder ook nog denbsp;zucht tot imitatie kan gerangschikt worden, zonder eenigenbsp;uitwerking op niet hypermetropisehe oogen.

Wij gaan thans over tot het historische. Mhiden wij eene geschiedenis schrijven, die den geheelen ontwikkelingsgangnbsp;onzer kennis van het strabisme zou schetsen, wy zouden eenenbsp;zeer uitvoerige taak te vervullen hebben. Dit ligt evenwel geheel buiten onze bedoeling. Vooreerst hebben wij slechts overnbsp;strabismus convergens te handelen, en dan ook daarvan alléénnbsp;te onderzoeken, hoe men er toe geleid werd, in hypermetropienbsp;den grond daarvan te herkennen. Wanneer wij ons herinneren,nbsp;dat de geringere graden van hypermetropic, juist die, welkenbsp;'t meest tot strabisme aanleiding geven, eerst vóór weinigenbsp;jaren zijn herkend geworden, dan kan men reeds vóórspellen,nbsp;dat onze taak zeer wordt ingekrompen.

Vooreerst moeten wij opmerken, dat vóór Professor Donders niemand de oorzaak van strabisme gezocht heeft in den hy-pemetropischen bouw der oogen. Wel blijkt zeer dikwijls uitnbsp;de beschrijving der verschijnselen, dat hypermetropie nietnbsp;ontbrak, al werd deze ook niet herkend. Zoo deelt Phillips 1)

1) Phillips. Du Stralümt. Paria.

-ocr page 243-

208

verscheidene gevallen mede van strabismus convergens, waarbij van scheelzien alléén bij inspanning, vooral des avonds, wordtnbsp;gewag gemaakt, zoodat bij ons geen twijfel ten opzigte vannbsp;’t bestaan van hyperinetropie kan overblijven. — Dikwijlsnbsp;genoeg werd zeker de toestand met myopie verward. Ver-haege 1) verhaalt van zich zelf, dat hij op 5~ tot 6-jarigennbsp;leeftijd begon scheel te zien, zoodra hij iets uaauwkeurig wensehtenbsp;te beschouwen. Op 19-jarigen leeftijd was zijne gezigtsscherptenbsp;verminderd, en kon hij slechts in de nabijheid tamelijk onder-tcheiden. Hij achtte zich myopisch, en schreef dit toe aannbsp;sterke inspanning zijner oogeii. Wanneer wij echter lezen,nbsp;dat hij glazen van 1/10 gebruikte, die hij, na tenotomionbsp;ondergaan te hebben, voor glazen van 1/14 verruilde, dannbsp;ligt daarin voor ons wel ’t bewijs van hypermetropic.—Eenenbsp;merkwaardige waarneming levert ons Stoeber 2) uit Straat.s-hurg. ’t Geldt een meis|e van 18 jaren, dat, om scherp tenbsp;onderscheiden, van de jeugd af aan heeft moeten scheelzien.nbsp;Wanneer ook het eene oog bedekt werd, bleef de alivijkingnbsp;bestaan, om met het geopende goed te kunnen waarnemen.nbsp;Bedient zij zich van glazen van 1/6, die zij reeds lang gebruikte, dan ziet ze volkomen goed zonder scheelziennbsp;Bij dit alles is slechts sprake van het zien in de nabijheid,nbsp;bjj lezen, borduren enz. Al blijkt dus niet met volkoinencnbsp;zekerheid, dat er hj'^pennetropie bestond, wij twijfelen daaraan geenszins. In plaats echter van in te zien, dat convergentie der gezigtsassen en accommodatie voor nabijgelegenenbsp;voorwerpen geassociëerde bewegingen zijn, uit Stoeber denbsp;zonderlinge meening, dat zamentrekking van de inwendigenbsp;regte spier van het eene oog door sympathie zamentrekkingnbsp;der oogspieren van het andere oog zou te weeg brengen, ennbsp;dat deze zamentrekking de holheid der cornea zou vermeerderen.

Men heeft wel aan Böhm de eer willen toekennen van ver-1) Verhaege. Mémoire stir Ie sirabisme, p. 62. Bruges, 1841. 3) Annales d’OcuHsiique, Tome XXXITl, p. 177.

-ocr page 244-

204

zieadheid der oogen als oorzaak \an strabisme te hebben herkend. Waar is het, dat Böhm 1) heeft opgemerkt, datnbsp;scheelziendeii een zeker drukschrift met behulp vau convexenbsp;glazen op grooteren afstand konden onderscheiden dau metnbsp;het ongewapend oog. Maar even waar is het, dat hij hierbijnbsp;niet alleen niet aan hyperrnetropie heeft gedacht, maar veeleernbsp;eene raadselachtige verbinding van „physische presbyopie”nbsp;met „vitale myopie” heeft aangenomen. En in elk geval wasnbsp;hij er ver van af, hierin de oorzaak van het scheelzien tenbsp;zoeken. Bij ’t onderzoek naar het ontstaan en de oorzakennbsp;vervalt hij in dezelfde fout als al zijne voorgangers. Hijnbsp;spoort ze op, niet voor een’ bepaalden vorm van strabisme,nbsp;voor een waarachtig ziektebeeld, maar voor een verschijnsel:nbsp;strabisme in ’t algemeen. Van geheel uiteenloopende toestanden werden dus de gezamenlijke oorzaken in bonte vereenigingnbsp;gezocht en nagespoord. Dat langs dien weg de pathogenicnbsp;van het scheelzien hare raadselen niet onthullen zon, kon mennbsp;wel voorspellen. Maar er is meer. Waar Böhm „die Entste-„hung des Schielens vom Auge aus (S. 5)” behandelt, ennbsp;verder „die Aetiologie des Schielens, welches vom Auge ausnbsp;„entstand (S. 16)’quot;, ter sprake brengt, is en blijft voor hemnbsp;de toestand van het afwijkende oog hoofdzaak. Hij spreektnbsp;hier van „Kurzsichtigkeit des einen Auges bei normalemnbsp;„Verhalten des Anderen”, van „Hebetudo des einen Auges”,nbsp;van „Schwachsichtigkeit eines. Auges”, en laat altijd het doornbsp;de anomalie aangedane oog afwijken. In die afwijking zietnbsp;hij het streven, om dit oog uit te sluiten, geenszins eenenbsp;poging, om de scherpte der netvliesbeelden op het niet afwijkende oog te verbeteren. Wat wij boven aannamen als eenenbsp;der omstandigheden, waaronder het oog zich gemakkelijker aannbsp;het hiiioculaire zien onttrekken laat, is voor hem eene allesnbsp;afdoende oorzaak, voor ons slechts eene vermindering vannbsp;het weêrstreven: want bestaat er geen refractie-anomalie, dan

1) BüHM. Dzs Sckielen. Berlin, 1845.

-ocr page 245-

205

blijft ook het miader ziende oog, zoo als Ruetji; teregt heeft opgemerkt, het scherpst ziende, bij ’t biiioculaire zien,nbsp;ondersteunen. Böhm was er dus evenver van verwijderd alsnbsp;ieder ander, den grond van het convergerend scheelzien tenbsp;bevroeden. Voor den denkenden lezer kon evenwel de opmerking, door velen gemaakt, maar door Böhm vooral op dennbsp;voorgrond gesteld, dat door convexe glazen het gezigtsver-mogen wordt verbeterd, later het vermoeden van hypermetropienbsp;doen rijzen. Daarom, toen von Graefe 1) zich te regt verwonderde, hoe Böhm zeggen kon; „Jeder weiss dass Convexglasernbsp;„nur Weitsichtigen dienlich sind”, waardeerde hij toch tenbsp;weinig de uitdrukkelijke verklaring van Böhm, dat scheel-zienden met convexe glazen een drukschrift op grooterennbsp;afstand onderscheiden.

Von Graefe zelf was later 2) veeleer op het punt, in de hypermetropie de oorzaak te herkennen van het scheelzien.

' Hij heeft in zijn’ meesterlijken arbeid niet gehandeld over de pathogenie van het scheelzien. Zelfs vraagt hij verschooning,nbsp;wanneer in ’t voorbijgaan eenige opmerkingen daaromtrentnbsp;aan zijne pen ontvallen. Maar wij zijn hem dankbaar voornbsp;die opmerkingen, en hebben de scherpzinnige pogingen, omnbsp;de pathogenie der verschillende gevallen te begrijpen, bewonderd, hoezeer die pogingen, terwijl het hem niet inviel, denbsp;hypermetropie als element daarbij op te nemen, grootendeelsnbsp;vruchteloos moesten blijven.

Von Graefe stelt als bekend op den voorgrond, dat hst blijvende scheelzien zeer dikwijls, ja in den regel, door eennbsp;„intercurreutes oder periodisches Schielen” wordt voorafgegaan.nbsp;Vervolgens merkt hij op, dat niet alle gevallen van intercur-rerend scheelzien in het stabiele concomiterende overgaan.nbsp;Zoo lang dit niet geschied is, moesten deze gevallen, uitnbsp;het oogpunt der operatieve hulp, tot bijzondere opmerkingen

1) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv für OpMhalmologie, Bd. I, Abtli. I, S. 17.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Beilrdge mr Lehre vom. Schielen ttnê von der Schiel-Operahon innbsp;ArcUv, Bd. 111, Abth. I, S. 177—386.

-ocr page 246-

306

aankiding geven. Daarom brengt von Graefe ter sprake. Maar klaarblijkelijk beeft bij ook gevoeld, dat de verschijnselen,nbsp;aan die gevallen eigen, voor het navorschen der pathogenienbsp;eene bijzondere beteekenis hadden: uit het pathogenetischnbsp;oogpunt toch vooral beschouwt hij de drie categoriën, doornbsp;hem onderscheiden:

1'.' Lijders, die bij gedachteloozen blik geene in het oog loopende afwijking vertoonen, maar wel, zoodra zij een bepaaldnbsp;voorwerp, hetzij nabij hetzij veraf gelegen, scherp flxeren.nbsp;VoN Graefe denkt er aan, dat van het scheelziende oognbsp;eene stoornis voor het binocnlaire zien zou kunnen uitgaan,nbsp;en dat daarom dit beeld willekeurig ter zijde wordt gebragt.nbsp;Dat hierdoor dan blijvend scheelzien zou kunnen geboren worden,nbsp;ligt voor de hand. Maar daarmede acht hij niet alles verklaard.nbsp;„Weini unter bestimraten Verlndtnisseu des Sehaktes, niimlichnbsp;„beim scharfen Anffassen der Netzlianthilder”, zoo lezennbsp;wij, ,,eine Ahlenkung stattfindet, im Uehrigen aber nicht,nbsp;„so muss immer noch ein jedesmal wirksames Mittelgliodnbsp;„zwischen dem Sehakt und zwischen den Aiigenmuskelnnbsp;,,aufgesucht werden (S. 281).” En: „Werin es nicht dienbsp;„Stormig der doppelseitigeu Netzhauthilder ist, so bietennbsp;„sich zuniichst die Verhaltnisse der Accommodation dar.”nbsp;In betrekking tot het eerste gezegde merkt Von Graefenbsp;echter op, dat op eiken afstand, ook achter de bedekkendenbsp;hand, hij ’t fixeren het eene oog afwijkt, en, terwijl hij, innbsp;betrekking tot het laatst gezegde, niet begreep, dat hypermetropic zon kunnen ten gronde liggen, weet hij geene anderenbsp;als deze duistere verklaring te geven ; „Eine jede auf die Ver-„arbeitung der Gesichtswalirnehmung zielende ïhatigkeit desnbsp;„Organs wirft den Ileiz zur normwidrigen Contraction auf dennbsp;„kranken Muskei zurück.”

2o. Gevallen, bij welke de gezigtsassen tot op een’ bepaalden afstand (8 duim, 1 voet, 4 voet) juist gerigt zijn, maar op grooteren afstand eene afwijking ontstaat. Deze hebbennbsp;meestal tot bijziendheid betrekking.

-ocr page 247-

207

„genz tntt nur

Gevallen, waarvan hij zegt: „die pathologische Conver-bei Accommodation für die Nahe ein.” ’t Verschijnsel treedt evenzeer op bij het bedekken van het scheelziende oog, en moet, bij gevolg, zegt von Grakfe, op den accommodatie-toestand, „wahrscheinlich auf Zunahme dernbsp;„Muskelresistenzen bei wachsendem Brechzustandberusten.nbsp;„Die Zunahme der Muskelspannungen,” zoo gaat hij voort,nbsp;„weckt den in dem afficirten Muskei schlummernden Impulsnbsp;„zur normwidrigen Contraction.” Hij wijst verder op de zonderlinge gevallen, waarin, zoowel bij het zien in de nabijheidnbsp;als op grooten afstand, strabismus convergens ontstaat, maarnbsp;op een' gemiddelden afstand binoculair zien wordt waargenomen. Gedeeltelijk verklaart hij die uit myopie, maar dikwijls ook, zegt hij, bevinden zich „Hyperhresbyopischen”nbsp;en „Presbyopischen” in deze groep; somtijds scheen myopianbsp;in distans te bestaan enz., enz. Hij formuleert zijne beschouwingen ten slotte op de volgende wijze: „Für allenbsp;„Distanzen des Gesichtsohjects existirt, den natürlichennbsp;„Spannungstendenzen gemass, ein geringer Grad von patho-,,logischer Convergeuz, wird ein hoher Brechzustand ange-„nommen, sei es durch Annaherung des Gesichtsohjects,nbsp;„oder durch Vorhalten oines Concavglases, so ensteht dienbsp;„krankhaft gesteigerte Contraction; für mittleren oder nie-„drigen Accommodationszustand und verhaltnissmassig grossenbsp;„Netzhautbilder wird im Dienste des Einfachsehens dennbsp;„ohwaltenden Muskeltendenzen entgegen gearbeitet; fürnbsp;„grössere Entfernung, bei ahnehmender Grosse der Netzhaut-„bilder, kann dies nicht mehr geschehen, es entstehen Dop-„pelbilder, welche wiederum durch eine krankhafte Muskel-„contraction von einander entfernt werden.”

Eindelijk, Alfred Graefe 1) legt zich in een geval van intermitterend scheelzien, ten onregte door hem krampachtig

1) Alfred Graefe. Klinische Analyse der MoVilitdlssCórungen des Aitffes, S. 314. Berlin, 1858.

-ocr page 248-

208

genoemd, do vraag voor, ot' het „die Vcrhiiltnisse derAccom-„modation” zijn, welke „die Abweichung des rechten Auges „veranlassen.” En, wanneer hij antwoordt: „Gewiss nicht,nbsp;„denn es ist zü Eingang dieses Capitels ausdrücklich gc-„schildeft worden, dass die Ablenknng immer eintritt, sobaldnbsp;„ein Gegenstand fixirt wurde, und dass dieselbe von demnbsp;„grade herrschenden Zustande der Accommodation mithin völ-„lig unabhiiiigig ist,” zoo blijkt overtuigend, dat hij niet gedacht heeft aan hypermetropic, die ook reeds eene inspanningnbsp;der accommodatie op afstand vorderde.

Uit dit alles besluiten wij, dat de hymermetropie vroeger niet als grond van het scheelzien is herkend. Intusschen, toennbsp;eenmaal de geringe graden van hypermetropic en vooral denbsp;hypermetropia latens door Professor Donders waren ontdektnbsp;en het menigvuldig voorkomen daarvan was bewezen, kon innbsp;het bovenstaande een wenk gelegen zijn, om de aanwezigheidnbsp;van hypormetrópie hij strabismus convergens, en tevens hetnbsp;oorzakelijk verband, te vooronderstellen.

Daarom scheen het van ons gevorderd te worden, de on-niiddellijk voorafgegane waarnemingen en beschouwingen als inleiding tot deze gewigtige ontdekking te vermelden.

Door vele oogartsen is het verband tusschen strabisme en hyperraètropie inmiddels onderzocht en erkend, hoezeer totnbsp;dusverre in geschriften daarvan nog niets te vinden is. Ooknbsp;de praktische betéékenis er van is reeds door velen begrepen,nbsp;en te regt heeft men ingezien, dat niet alleen bij intermitterend scheelzien, door het neutraliseren der hypermetropie,nbsp;dé Ontwikkeling van het blijvende scheelzien kan wordennbsp;belet, maar dat ook, om hypermetropen na de strabotomienbsp;voor recidief te vrijwaren, in het algemeen het neutraliserennbsp;der hypermetropie door convexe glazen noodig is.

-ocr page 249-

DE ligging

TIET draaipunt VAN HET OOG,

F. f, noKDKK»« en ». noi.lFB.

Hij liet onderzoek naar liet mechanisme der bewegingen van het oog is de kennis der ligging van het draaipuntnbsp;een eerst vereischte. ’t Mag daarom met regt bevreemden,nbsp;dat, bij de talrijke en grondige nasporingen, die betrekkelijk dit mechanisme in de laatste jaren werden in het werknbsp;gesteld, de bepaling van het draaipunt zoo weinig de aandacht tot zich trok. Ging men welligt uit van de mee-ning, dat door vroeger gedane onderzoekingen de liggingnbsp;van het draaipunt met voldoende naauwkeurigheid was bepaald? Wij. kunnen dit niet vooronderstellen. Vooreerst tochnbsp;lieten, zoo als onder anderen liidwig doet opmerken, de gebezigde methoden veel te wenschen over, en ten anderennbsp;nas de invloed van de lengte der gezigtsas op de liggingnbsp;van het draaipunt geheel buiten beschouwing gebleven.nbsp;En vond men nu, als uitkomst van waarneming, het draaipunt op een’ afstand van 11.9 tot 14.1 mm. van hetnbsp;hoornvlies, zoo was het zeker hoogst w'illekeurig, hierdoornbsp;als bewezen aan te nemen, dat het draaipunt op het midden der gezigtsas zou gelegen zijn.

-ocr page 250-

( aio )

Prof. DONDERS meende iu liet meten der verplaatsing van een spiegelbeeld op de cornea een eenvoudig en naanw-kenrig middel tot bepaling van het draaipunt te hebbennbsp;gevonden.

In de eerste plaats bepaalde hij, met behulp van den ophthalmometer van heimholtz, den krommingsstraal in hetnbsp;midden der cornea. Vervolgens trachtte hij uit de genoemdenbsp;verplaatsing van een spiegelbeeld af te leiden hoe ver hetnbsp;draaipunt achter het krommingsraiddelpunt gelegen was

I 5'

De redenering was deze. Wanneer het draaipunt van het oog zamenvalt met het krominingsmiddelpunt eener sphae-rische cornea, zoo zal een in de as dezer cornea gereflecteerd beeld, bij beweging van het oog, geene plaatsverandering hoegenaamd ondergaan. Wanneer daarentegen hetnbsp;draaipunt, zoo als te wachten was, achter het krommiugs-middelpunt ligt, dan zal, bij draaijing van het oog, hetnbsp;reflexie-beeld in gelijken zin zich in de ruimte verplaatsen,nbsp;als het oog bewogen wordt, en die verplaatsing is, zoo alsnbsp;eene eenvoudige constructie leert, de sinus van den draaijings-hoek, beschreven uit het draaipunt van het oog met een'nbsp;straal, gelijk aan den afstand lusschen draaipunt en kroni-rningsmiddelpunt.

Uit deze redenering nu volgde, dat men slechts die verplaatsing bij een’ bekenden hoek zou te meten hebben, om uit den aldus bepaalden sinus den radius, en daarmede dennbsp;afstand tusschen krommingsmiddelpuut en draaipunt, tenbsp;vinden.

De hoek nu was bekend, door opvolgend naar twee vi-sieren in een horizontaal vlak te laten zien.

Gemakkelijk was het verder, de verplaatsing van het spiegelbeeld te meten. Onmiddellijk voor de opening, waarinnbsp;het oog, bij bevestigd hoofd, kwam te liggen, w'erd eennbsp;haar verticaal uitgespannen. Viel, bij het fixeren van hetnbsp;eerste viseerpunt, het spiegelbeeld zamen met het haar, dan

-ocr page 251-

( 211 )

bleek bet, bij bet rigieii van bet oog op bet tweede viseer-punt, daarvan af te wijken, en deze afwijking werd gemeten, door de dubbelbeelden, met den opbtbalmometer gezien,nbsp;zoo ver te doen nitéénwijken, dat het tweede beeld vannbsp;bet haar met bet eerste van bet reflexbeeld zamenviel. Doornbsp;nu verder, bij herhaling, afwisselend naar elk der beide vi-punten te laten zien, kon de vereiscbte afstand der dubbelbeelden nog nader, en wel zeer naauwkeurig, bepaald worden, terwijl tevens de invloed van kleine bewegingen vannbsp;het hoofd werd uitgesloten. De meting was naauwkeurig,nbsp;wanneer, bij het snel afwisselend fixeren der beide viseer-jmnten, bet eene beeld der vlam afwisselend met de beidenbsp;haren volkomen zamenviel, of eeue gelijke vergelijkbarenbsp;boeveelheid daarvan afweek.

Liet de naauw'keurigheid dezer bepaling niets te wenschen over, er was een ander bezwaar. De cornea is geen spbae-risch vlak. Hare kromming nadert veel meer tot de ellip-soïdiscbe, en de excentriciteit der ellips, als horizontalenbsp;doorsnede verkregen, scheen groot genoeg, om op de ligging van bet refiexbeeld een’ invloed uit te oefenen. Professor V. EEES had de goedheid, dien invloed te bereketien,nbsp;en liet bleek hierbij, dat, ten gevolge van werkelijk geconstateerde excentriciteit der elliptische cornea-meridianen, eene afwijking ontstaat, die, bij de berekening, voor de ligging vannbsp;bet draaipunt een verschil van 2, ja van 3.6 mm. kannbsp;upleveren. Hierdoor nu werd de methode in hare toepassing zeer beperkt. Immers altijd moest de ellips der horizontale doorsnede bepaald worden, en die bepaling is zoonbsp;fijdroovend, dat het bezwaarlijk is, ze op een groot aantalnbsp;nogen toe te passen. De methode werd bier alleen vermeld,nbsp;omdat in die gevallen, waarin de ellips is bepaald, zijnbsp;fot controle der later door ons aangewende methode nietnbsp;ondienstig is.

Een’ soortgelijken weg had reeds vroeger Professor .tunge

-ocr page 252-

uit Petersburg iogeslagen. Zijne in het laboratorium van JJBLMHOLTZ verkrégeu resultaten heeft hij in de Russischenbsp;taal bekend gemaakt. Zij zijn ons bekend uit het manuscriptnbsp;der Hoogduitsche vertaling van deze, ook in een historischnbsp;opzigt, voortreffelijke verhandeling, die hij in handen vannbsp;Prof, DONDERS gesteld heeft. Junge’s methode berust, evennbsp;als de boven beschrevene, op de verplaatsing van het spiegelbeeld der cornea, bij beweging van het oog. Die verplaatsing evenwel bepaalde hij, door dezelfde vlam én bij evenwijdige gezigtslijnen én bij eene zekere convergentie dezer lijnen op de beide hoornvliezen te doen spiegelen, en dennbsp;onderlingen afstand der spiegelbeelden in de beide genoemdenbsp;standen der oogen te meten. Om tot die meting den ophthalmometer te kunnen gebruiken, moesten de spiegelbeeldennbsp;door reffexie nabij elkander worden gebragt, waartoe hij zichnbsp;van een sextant bediende. Hij deed de bepaling op 5 oogennbsp;met groote naauwkeurighcid. Maar de gevondene cijfersnbsp;hebben geene hieraan geëvenredigde waarde, dewijl hij verzuimde, de excentriciteit der elliptische doorsnede te bepalennbsp;en de daardoor gevorderde correctie aan te brengen.

Inmiddels is het ons gelukt, eene methode te vinden, waarbij de vorm van de elliptische doorsnede der corneanbsp;niet in aanmerking komt. Op een groot aantal oogen hebbennbsp;wij die toegepast. Het was ons, namelijk, niet genoeg de ligging van het draaipunt te kennen in het normale emmetro-pische oog; wij wenschten te onderzoeken, welke verschillennbsp;in dat opzigt rnyopische en hyperrnetropische oogen oplevereu.nbsp;Die kennis was een vereischte geworden bij hetgeen omtrentnbsp;den bouw en de functie der drie klassen van oogen bekendnbsp;geworden was. Zoo als blijken zal, leidde het onderzoek tevensnbsp;op het spoor van een onderscheid van geheel anderen aard.

De methode bestaat daarin:

dat wij bepalen, hoe groot de naar beide zijden gelijke draaijingshoeken zijn moeten, om afwisselend de beide einden

-ocr page 253-

( 213 )

van de yemetene horizontale middellijn der eornca met hetzelfde punt in de ruimte te doen zarnenvallen.

De horizontale middellijn der cornea werd met behulp van den ophthalmometer gemeten. Daartoe werd de vlamnbsp;eener lamp loodregt onmiddellijk boven den ophthalmometernbsp;gesteld. Het spiegelbeeld dezer vlam in het hoornvlies werdnbsp;door den ophthalmometer gezien. Eene tweede lamp, nabijnbsp;de cornea geplaatst, was naar de zijde van den ophthalmometer met een scherm bedekt, en diende alleen, om hetnbsp;te onderzoeken hoornvlies goed te verlichten. Door het tenbsp;onderzoeken oog eene bepaalde rigting te geven, het Ienbsp;laten zien naar een visier (wij noemen dit verder hetnbsp;primitieve visier), hetwelk langs een’ graadboog *) verschuifbaar was, was het niet moeijelijk, het spiegelbeeldnbsp;van de boven den ophthalmometer geplaatste vlam juist innbsp;het midden der cornea te doen vallen. Bevond zicli ditnbsp;reflexiebeeld werkelijk in het midden, dan bereikten, namelijk, bij verdubbeling, de reflexiebeelden aan beide zijdennbsp;gelijktijdig de randen der elkander thans half bedekkendenbsp;hoornvliezen (verg. Eig. J; C de cornea, p de pupil, b hetnbsp;reflexiebeeld).

-ocr page 254-

( 314 )

Het resultaat van dit eerste onderzoek ligt voor de hand. Het aantal op den ophthalmometer afgelezen graden, datnbsp;vereischt werd, om de reflexiebeelden op de rajiden dernbsp;zich half bedekkende hoornvliezen te doen vallen, beantwoordde aan de halve breedte der cornea, of liever aan denbsp;halve koorde, die het hoornvlies onderspant.

Eene tweede meting, waarbij de glasplaten in tegengestelden zin gedraaid werden, diende ter verificatie der eerste en tevens om de collimatie-fout te ontgaan. Men verkreegnbsp;op deze wijze, door den ophthalmometer boven en ondernbsp;af te lezen, vier metingen. Uit deze vier werd de gemiddelde genomen.

Eene opzettelijk vervaardigde tabel gaf nu uit het ge-gevonden aantal graden onmiddellijk de hieraan beantwoordende grootte aan, waarmede dus de halve breedte der cornea bekend was.

Te gelijk had de stand van het primitieve visier aan den graadboog ons geleerd, welken hoek de gezigtslijnnbsp;maakte met de hoornvliesas, aangenomen, dat deze doornbsp;het middelpunt der cornea gaat.

Om nu verder den boog te bepalen, dien de cornea beschrijven moest, om de lengte harer eigene dwarse middellijn in de ruimte te doorloopen, werd, vóór het te onderzoeken oog, een ring opgehangen, waarin loodregt een fijn haar gespannen was. Er was nu eenvoudig te beproeven,nbsp;hoeveel graden (uitgaande van den stand, waarbij de hoornvliesas op het kruis van den ophthalmometer was gerigt)nbsp;naar beide zijden moest geviseerd worden, om, bij onbewegelijk gehouden hoofd, beurtelings elk van de randennbsp;der cornea met het haar te doen zamenvallen. Het gevondene aantal graden vertegenwoordigde den hoek, dien hetnbsp;oog hierbij uit het draaipunt had beschreven. Al spoedignbsp;bleek, dat, bij normale oogen, die hoek ongeveer 56’ bedroeg. Wij begonnen dus telkens, met een visier 38’ links.

-ocr page 255-

{ 215 )

een ander even zoo veel graden regts van het primitieve te plaatsen. Het hoofd werd zoo gesteld, dat, bij hetnbsp;lixeren van het eene visier, de eene rand der cornea met hetnbsp;haar zamenviel, en er werd onderzocht, of, bij het fixerennbsp;van het tweede visier, de tegengestelde rand der cornea aannbsp;het haar beantwoordde. Slechts zelden was dit volkomennbsp;het geval; maar het bleek dan toch, of een grootere dannbsp;wel een kleinere boog moest worden beschreven. A^aar gelang daarvan w'erden de beide visieren eene gelijke hoeveelheid van elkander verwdjderd of tot elkander genaderd,nbsp;hetgeen zoo dikwijls werd herhaald, tot eindelijk het juistenbsp;zarnenvallen van de randen der cornea met het haar verkregen werd. Door eenige malen snel achtereen afwisselendnbsp;naar het eene en naar het andere visier te laten zien, werdnbsp;de invloed van beweging van het hoofd met zekerheid uitgesloten.

De kennis van de halve breedte der cornea en van den draaijingshoek, waarbij die afmeting in de ruimte werdnbsp;doorloopen, was voldoende, om de ligging van het draaipunt te bepalen. Onderstaandc figuur 2 heldert dit op. Zij

Fis. 2.

stelt voor eene horizontale doorsnede van betoog: o is het middelpunt der gezigtsas (hoornvliesas) ga\ l is de gelenbsp;vlek, ll' de gezigtslijn, die in het achterste gedeelte dernbsp;kristallens (dat is in hel knooppunt) de gezigtsas snijdt.nbsp;Trekt men uit het draaipunt tv de lijnen ;cg en xij' naar

-ocr page 256-

( 216 )

de randen der cornea en voorts de lijn yij' als koorde der cornea, dan verkrijgt men een' gelijkbeenigen driehoek, waarvan de tophoek yxy' ons bekend is. De loodlijn xu verdeeltnbsp;dezen driehoek in twee gelijke en gelijkvortnige regthoekigenbsp;driehoeken, waarvan de scherpe hoek en daarenboven denbsp;regthoekszijde yu (de halve koorde der cornea) door meting bekend zijn. De tweede regthoekszijde xu is klaarblijkelijk de afstand van het draaipunt tot de basis vannbsp;het cornea-segment. Zij wordt gevonden, door de regthoekszijde yu te vermenigvuldigen met den cotangens van dennbsp;overstaande!! hoek yxu. Door hierbij de hoogte ua vannbsp;het cornea-segment te voegen, verkrijgt men den afstandnbsp;ax, dat is: de ligging van het draaipunt achter de voorvlakte van het hoornvlies.

In vele gevallen, vooral bij myopen, was de bewegelijkheid van het oog te beperkt, om de cornea de vereischte ruimte te doen doorloopen. In dit geval gebruikten wijnbsp;een' ring, met twee evenwijdig uitgespannen draden voorzien, welker onderlinge afstand naauwkeurig bepaald was.nbsp;Gewoonlijk bedroeg die 3.02 mm. De visieren werdennbsp;nu zoodanig geplaatst, dat afwisselend de eene draad metnbsp;den binnenrand, de andere met den buitenrand der corneanbsp;zamenviel. Om de doorgeloopene ruimte te kennen, behoefde nu de afstand der draden slechts van de te vorennbsp;gevondene breedte der cornea te worden afgetrokken, ennbsp;deze waarde werd nu verder aan de berekening ten grondenbsp;gelegd.

De uitkomsten hebben wij in drie tabellen vereenigd. De eerste bevat de oogen der emmetropen, de tweede dienbsp;der myopen, de derde die der hypermetropen. Deze scheiding geschiedde, om den invloed van de lengte der gezigts-as te leeren kennen. Het is, namelijk, bewezen, dat, innbsp;gewone gevallen, hypermetropic en vooral myopie schiernbsp;uitsluitend van de lengte der gezigtsas afhangen; in de

-ocr page 257-

( 217 }

cornea is, zoo als vroeger 1) werd aangetoond, de grond niet te zoeken; verschil van brandpuntsafstand der lensnbsp;is evenmin gebleken, — en reeds per exdusionem zou mennbsp;dus tot een verschil in lengte der gezigtsas kunnen besluiten, hetgeen buitendien door de onmiddellijke waarneming bevestigd is. ^t Was dus te voorzien, dat het draaipunt bij ainetropie niet op gelijke diepte zou gelegen zijnnbsp;als in normale emmetropische oogen. Om de ligging, innbsp;betrekking tot de lengte der gezigtsas, te bepalen, hebbennbsp;wij voor elk geval, naar den graad der ametropie, deze lengte berekend t)? daarbij aannemende, dat cornea eti

I. EMMETROPIE.

Namen. 1

1

Ouder-j dom. !

1

Ge- i slacht. 1

1

Welk

oog.

Ligging van het draaipuntnbsp;achter de Da.sisnbsp;van hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

corneasegment.

Be

wege

lijkheid.

Hoek

msschen gezigts-lijn ennbsp;hoom-vKesas.

Lengte

gezigts-

as.

D.

1

23 '

m. ill.0.

11.30

vrij

6

22.231

0

23

m.

L.O.

11.24

vrij

6

id.

M.

23

m.

L.O.

11.12

vrij

5

id.

D.

30

m.

B.Ü.

vrij

4

id.

30

m.

L.O.

10.98

vrij

6

id.

F.

31

m.

L.O.

10.43

10.89

vrij

3%

id.

K.

34

m.

E.0.

10.67

vrij

6

id.

34

m.

L.O.

11.44

vrij

6

id.

D.

35

m.

L.O.

10.95

vrij

42/3

id.

35

m.

L.O.

10.98

beperkt

6

id.

D.

40

m.

L.O.

10.57

vrij

7

id.

D.

43

m.

B.O.

11.39

vrij

42/3

id.

H.

43

m.

E.0.

10.72

vrij

3%

id.

n

43

m.

L.O

10.59

vrij

3%

id.

s.

50

m.

E.O

10.78

vrij

4‘^l6

id.

V. R.

20

m.

L.O.

11.43

vrij

7%

id.

41

m.

E.O.

10.51

vrij

8

id.

41

m.

L.O

10.42

vrij

8

id.

V.

59

m.

L.O

11.77

vrij

7

id.

Aanmerkingen.

Astigmatismus.

Astigmatiamus.

Astigmatismus.

Astigmatismus.

1

Verslagen en Mededeelmgen, Afd. Natuurk,, D. XI, bl. 159. t) De berekening geschiedt naar de formule voor de geconjugeerdenbsp;brandpuntsafstanden. De bepaalde graad van ametropie leert de ligging van het voorste (in de lucht) kennen, waaruit dat in het oognbsp;(hetw'elk met het netvlies zamenvalt) berekend wordt.

-ocr page 258-

( 218 )

kristallens, en bijgevolg de cardinale punten, aan die van het schematisch oog van helmholtz beantwoorden,

De eerste 15 oogen, op deze tabel voorkomende, zijn emmetropisch en vrij van alle refractie-anomalie; de viernbsp;laatste leden aan astigmatisme 1), waarbij, althans in eennbsp;der meridianen, nagenoeg erametropie bestond,

De 15 emmetropische oogen zijn gerangschikt naar den leeftijd. Verband evenwel tusschen leeftijd en ligging vannbsp;het draaipunt of hoek tusschen hoornvliesas en gezigtslijnnbsp;komt daarbij niet te voorschijn.

Wat de ligging van het draaipunt betreft, de afstand achter dé basis van het cornea-segment bedraagt als maximum 11.44 mm., als minimum 10.43; gemiddeld vondennbsp;wij 10.94.

In emmetropische oogen wordt de cornea altijd aan de binnenzijde van haar middelpunt, beantwoordende aan dennbsp;top t), door de gezigtslijn gesneden. De hoek nu tusschennbsp;hoornvliesas en gezigtslijn bedroeg, bij deze oogen, alsnbsp;maximum 7°, als minimum 31°; gemiddeld 5°.082.

Opmerking verdient, dat deze hoek in de vier astigma-tische oogen grooter is, en wel tot V of 8° stijgt. Bij eenvoudig hypermetropisch astigmatisme (emmetropic in dennbsp;eenen, hypermetropic in den anderen hoofdmeridiaan) schijntnbsp;dit regel te zijn. ïen opzigte van den afstand van hetnbsp;draaipunt achter de basis van het cornea-segment, wijkennbsp;deze oogen naauwelijks van de zuiver emmetropische af.

1

Vergelijk: Astigmatisme en cilindrische glazen, door F. c. donders. Utrecht 1862.

t) Uit de onderzoekingen van helmholtz en knapp is gebleken, dat de top der ellipsoïde bijna volkomen aan het midden der corneanbsp;beantwoordt. Wij hebben daarom aangenomen, dat de as der corneanbsp;met het midden zamenvalt. Eenige bepalingen van den hoomvlies-straal, aan beide zijden op gelijke afstanden van het middelpunt, gaven ons ook schier volkomen gelijke uitkomsten.

-ocr page 259-

( )

Eindelijk behoort nog te worden opgemerkt, dat van al de op Tabel I voorkomende oogen slechts op één de beweging beperkt w'as: dat is, met eene enkele uitzondering,nbsp;konden zij de hoornvliesas minstens aSquot;* links en regtsnbsp;van den gemiddelden stand doen afwijken.

11. MYOPIE.

Na

men.

Ouder

dom.

Ge

slacht.

Welk

oog.

Ligcjing van het hraaipuntnbsp;achter de basisnbsp;van hetnbsp;corneasegment.

Be

wege

lijkheid.

Hoek

tuss'cheD gezigts-lijn ennbsp;hoornvliesas.

Graad

van

Myopie.

Bere

kende

lengte,

der

gezigts-

as.

p.

32

m.

R.O.

10.89

vrij

5

1

16

22.96

M.

26

m.

R.O.

10.89

vrij

4

1

10

23.42

26

m.

L.0.

10.99

vrij

514

1

10

23.42

27

m.

L.0.

12.63

beperkt

4

1

2.3.56

27

m.

R.O.

11.59

beperkt

4

1

GVi

24.19

a. D.

35

V.

R.O.

10.58

vrij

-1%

1

GVi

24.19

V. 11.

18

m.

R.O.

12.37

vrij

434.

1

6V4

24.19

s.

26

311.

R.O.

11.17

beperkt

1%

1

514

24.61

26

111.

L.0.

12.18

beperkt

1

1

514

24 61

K.

49

m.

R.O.

13.30

vrij

1

434

24.90

J5.

19

V.

R.O.

12.04

beperkt

—1

1

434

24.90

//

19

V.

L.0.

11.92

beperkt

-1

1

434

24.90

. D.

35

V.

L.0.

11.19

vrij

1%

1

414

25.19

H.

18

m.

L.0.

12.92

beperkt

4%

1

m

25.19

L.

23

y.

L.0.

13.37

beperkt

2

1

éVi

25.19

K.

9

in.

R.O.

12.31

vrij

2

1

334

25.54

L.

23

V.

R.O.

13.26

beperkt

-1%

1

214

27.92

Een blik op Tabel II, bevattende de resultaten, op myo-pische oogen verkregen, doet zien, dat het draaipunt hier verder achter de basis van het cornea-segment gelegen is;nbsp;dat de hoek tusschen hoornvliesas en gezigtslijn hier kleiner uitvalt, en dat de bewegingen niet zelden lieperktnbsp;zijn.

De myopische oogen zijn gerangschikt naar den graad van myopie, bedragende van tot -1^. De afstand vannbsp;het draaipunt achter de basis van het corneasegment isnbsp;van 10.58 tot 1.8.37 mm., gemiddeld 11.96, en dus veel

-ocr page 260-

( 220 )

grooter dau in emmetropisclie oogen (10.94). Daarenboven neemt die afstand in het algemeen toe met den graad dernbsp;myopie. In de zeven eerste oogen, met myopie van d- totnbsp;— , bedraagt hij gemiddeld 11.42; in de tien laatste oogen,nbsp;met myopie van . — tot stijgt het gemiddeld tot 12.27.nbsp;Vergelijking alléén van de geringste en van de hoogstenbsp;graden van myopie, op de Tabel voorkomende, doet diennbsp;invloed nog sterker in het oog springen.

Klaarblijkelijk staat de ligging in verband met de lengte der gezigtsas. Hoe langer de gezigtsas, des te verder ligtnbsp;het draaipunt achter de basis van het cornea-segment, maarnbsp;des te verder blijft het toch ook van het achterste uiteindenbsp;der gezigtsas verwijderd.' De lengte van deze is berekend,nbsp;onder vooronderstelling, dat het dioptrisch stelsel overigensnbsp;hetzelfde was als in emmetropisclie oogen, en het resultaatnbsp;is in de laatste kolom toegevoegd.

Zeer opmerkelijk is, in de tweede plaats, de betrekking tusschen hoornvliesas en gezigtslijn, De Tabel toont duidelijk aan, dat de hoek tusschen deze beiden bij myopennbsp;veel kleiner is dan bij emmetropen. Als maximum vinden

als minimum

gemiddeld iets minder

dan 2'. Op de oorzaak hiervan komen wnj later terug

Eindelijk willen wij doen opmerken, dat op 17 gevallen 9 maal de beweging zoodanig beperkt was, dat, uitgaandenbsp;van de gezigtslijn, bij gewonen stand van het hoofd, nietnbsp;naar elke zijde eene beweging van nagenoeg 28° mogelijknbsp;was. Op de tien gevallen van sterkste myopie was de be-w'eging slechts driemaal vrij.

Het aantal onderzochte hypermetropische oogen, vereenigd op Tabel III, bedraagt 12.

*) Het negatieve teekcn beduidt, dat de hoek aan de buitenzijde der hoornvliesas ligt.

I»**.,

-ocr page 261-

( 221 )

III. HYPERMETROPIA.

Ka

men.

Ouder

dom.

Ge

slacht.

' Ligging van i het draaipuntnbsp;achter de basis

I nbsp;nbsp;nbsp;van het

Be

wege

lijkheid.

Hoek ;usschennbsp;gezigts-lijn en

Graad

der

Hyper-

metro-

;corneasegnient.

as.

pie.

M.

23

V.

K.0. ! 12.07

vrij

7

1

16

23

V.

L.O.!

11.30

vrij

7

1

16

E.

21

m.

R.0. ! 10.35

vrij

8%

1

8%

21

m.

L.0.

10.52

vrij

7

1

8%

K.

22

V.

R.0. ' 9.72

vrij

81/2

1

7%

: 22

V.

L.Ü.;

9.80

vrij

9

1

F.

! 34

V.

:R.0. nbsp;nbsp;nbsp;9.98

vrij

7

•1

! 34

I V,

1 L.O.!

10.25

vrij

7

!1

63i

E.

. 26

i m.

R.0. ; 11.21

jbeperkti SVo

il

6%

//

26

t m.

1 L.0.' nbsp;nbsp;nbsp;.

10.80 ibeperkt' 8

1

di/i

du H

24

1 m.

,R.O. i 10.64

!

1 ¦Prij

1

;1

334

i 24

' m.

i L.0.

: 10.79

1 vrü

; ®

1

33/4

Lengte, gezigts-as.

21.51

21.51

20.92

20.92

20.79

20.79

20.59

20.59

20.59

20.59

19.10

19.16

Deze oogeii hebben eene kortere gezigtsas (zie laatste kolom), die ook hier berekend werd uit den graad dernbsp;ainetropie, in de vooronderstelling, dat de vorm en de ligging der brekende vlakken van cornea en kristallens gelijk waren aan die van het emmetropisch oog. In verbandnbsp;met de kortheid der gezigtsas blijkt nu ook het draaipunt tot de cornea te naderen. Het maximum van dennbsp;afstand tusschen draaipunt en basis van het cornea-segmentnbsp;bedraagt 12.07, en —zien we van de beide eerste slechtsnbsp;zwak hypermetropische oogen af—niet meer dan 11.21; hetnbsp;minimum daalt tot 9.72, Eene naauwere betrekking tusschennbsp;genoemden afstand en den graad der hypermetropie komtnbsp;overigens uit deze weinige gevallen niet te voorschijn.

Ten opzigte van den hoek tusschen hoornvliesas en ge-zigtslijn leveren hypermetropische oogen ook juist het tegendeel op van myopische. Vooreerst is de hoek hier altijd positief; daarenboven is de. kleinste (~ 6“) nog grooternbsp;dan de grootste ( — 51’), bij myopen gevonden; de grootste bij hypermetropen bedraagt 9’, en gemiddeld vondennbsp;wij bijna 7’,3.

-ocr page 262-

( 2^2 )

Beperkte beweging vinden wij slechts van 2 oogen vermeld. Wij treden thans in eene nadere vergelijking der oogennbsp;van verschillende refractie. Daartoe werd onderstaande Tabelnbsp;vervaardigd. Wij vinden daarop vermeld;

1quot;. De uitkomsten voor het gemiddeld einmetropisch oog.

2°. nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;myopiscli oog.

3’. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hyper me tropischnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oog.

4’. nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sterkstnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onderzochte myopisch oog.

5'’. nbsp;nbsp;nbsp;ttnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tt //nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hypermetropisch oog.

Hierbij valt op te merken, ten opzigte van

Kolom a. dat aan de tot het netvlies berekende ge-zigtsas (Tabel I, II en III) is toegevoegd: als dikte der vliezen aan de achtervlakte, in eminetropische en hyperme-tropische oogen, 1.2 mm.; in myopische oogen, welkernbsp;vliezen aan de achterzijde veel dunner zijn, 0.6 mm., en voornbsp;het maximum van myopie (sub 4’), slechts 0,18 mm.;

Kolom h. dat, om de gevonden ligging van het draaipunt achter de basis van het cornea-segment te herleiden in de ligging achter de voorvlakte van het hoornvlies, voornbsp;de hoogte van het cornea-segment is aangenomen 2.6 mm.

TABEL IV.

lloek tusschennbsp;hoornvliesas ennbsp;gezigtslijn.

50.082

2quot;

7». 3 10.5nbsp;GO.5


Ligging van het draaipunt

a.

Lengte der ge-zigts-as.

6.

Achter

de

cornea.

c,

V óór de ;

1 achter- ! i vlakte der inbsp;j scler. j

d.

In

procentische

verhouding.

mm.

mm.

mm.

1.

E

23.53

13.54

: 9.99 ==

57.32: 42.46

2.

M

25.24

14,56

; 10.68 =

57.69; 42.31

3.

H

21 79

13.24

: 8.55 =

60.76:39,24

4.

max. M

28.10

15.88

: 12.24 =

56.44:43.56

5.

max. ü

20 36

13.39

; 6.97 =

65.77:34.23

e.

Achter

midden

der

gezigts-

as.

mm. 1.77nbsp;1.94 ,nbsp;2.34nbsp;1.81nbsp;3.21

1

-ocr page 263-

( 223 )

Uil deze tabel blijkt :

1’. dat in het emmetropisch oog het draaipunt vrij aanzienlijk (1.77 mm) achter het midden der gezigtsas gelegen is.

het gemiddelde iets meer naar achte-

O

2’. dat bij myopen het draaipunt dieper in het oog, maar ook verder van de achtervlakte is gelegen, en welnbsp;zoo, dat in myopische oogen in het algemeen, zoowel alsnbsp;in het sterkst myopisch oog, de verhouding tusschen denbsp;deelen der gezigtsas, vóór en achter het draaipunt gelegen,nbsp;nagenoeg dezelfde is als in het emmetropisch oog. Tn hetnbsp;sterkst myopisch oog schijnt het draaipunt betrekkelijk ietinbsp;meer naar voren, in

ren te liggen.


S’. dat in hypermetropische oogen het draaipunt een Aveinig minder diep, maar veel nader bij de achtervlaktenbsp;van het oog gelegen is, zoodat de verhouding, vooral innbsp;sterk hypermetropische oogen, zeer ten uadeele van hetnbsp;achter het draai])unt gelegene gedeelte uitvalt.

Fig, 3.


-ocr page 264-

( 224 )

Vooral om de verhouding tusscheii hoornvliesas en ge-zigtslijn te doen uitkomen, hebben wij bovenstaande Figuren toegevoegd; Fig. 3 is een emmetropisch, Fig. 4 een inyopisch, Fig. 5 een hypermetropisch oog. Allen zijn opnbsp;horizontale doorsnede (door de gezigtszenuw) gezien: I isnbsp;dus het binnenste, E het buitenste gedeelte van het oog;nbsp;d is het draaipunt, ga de gezigts-as, ll de gezigtslijn.nbsp;Men merkt op, dat deze oogen, inzonderheid ten opzigtenbsp;van de lengte der gezigtsas, van elkander afwijken; lietnbsp;hier afgebeelde myopisch oog (Fig. 4) is het sterkst uitgezette, dat ons tot dusverre is voorgekomen. De hoek Vka,nbsp;tusschen gezigtslijn en gezigtshoek, is in het hypermetropisch oog (Fig. 5) grooter dan in het emmetropische. Innbsp;het myopische neemt hij af met het toenemen der myopienbsp;en wordt eindelijk negatief, zoo als in Fig. 4.

Dat hoornvliesas en gezigtslijn niet zamenvalleu, was uit onderzoekingen van senff, helmholtz, knapp en anderen voortgevloeid. Dat in myopische oogen die hoek kleiner is dan in emmetropische oogen, was door dondeus bewezen, en wel uit de genoegzaam gelijke krommingsstra-len der cornea, op gelijke afstanden van do gezigtslijn; hijnbsp;had hiervan ook reeds eenige toepassing gemaakt op dennbsp;stand en de bewegingen der oogen bij bijzienden. Dat evenwel ook het tegengestelde geldt van hypermetropen, is eerstnbsp;uit de hier medegedeelde, door ons gezamenlijk verrigtenbsp;onderzoekingen gevolgd, terwijl daarenboven het bij myo-pen vroeger gevondene, naar de hier gevolgde methode, voornbsp;een grooter aanlal oogen bevestigd werd.

De invloed der ametropie op de betrekking tusschen hoornvliesas en gezigtslijn is in meer dan 'één opzigt vannbsp;groot gewigt. Vooreerst staat die in verband met den vormnbsp;der ametropische oogen en met de vormveranderimj, die eennbsp;oog bij progressieve myopie ondergaat. Wat deze laatste betreft, is de zaak eenvoudig. De rigting der gezigtslijn wordt

-ocr page 265-

( 225 )

bepaald door twee punten, die zij snijdt r 1. het vereenigde knooppunt /c; 2. de gele vlek 1. Bij het toenemen dernbsp;myopie verwijdert k zich van het netvlies; en bleef de afstand gelijk, zoo zou, reeds dien ten gevolge, de hoek tua-schen hoorn vliesas en gezigtslijn kleiner worden. Dit evenwelnbsp;komt hier niet zoo zeer in aanmerking. Dat er een gewigtigernbsp;factor in het spel is, blijkt daaruit, dat de hoek niet alleennbsp;kleiner, maar zelfs negatief w'orden kan. Die gewigtige factornbsp;is de uitrekking van het oog, die, wel is waar, in het achterste gedeelte (staphyloma posticum) plaats heeft, maar tochnbsp;bijzonder aan de buitenzijtle E. Het gevolg daarvan is, dat denbsp;n. opticus, die aan de binnenzijde ligt, meer naar binnennbsp;komt te liggen, en dat hetzelfde geldt van de gele vlek,nbsp;niettegenstaande de afstand tusschen « en l belangrijk groo-ter wordt, en de atrophie der chorioidea juist hier pleegtnbsp;te beginnen. Die ongelijkmatige uitrekking van de binnen-en buitenzijde doet de gele vlek nu meer en meer naarnbsp;het punt verschuiven, waarop de hoornvliesas gerigt is ennbsp;eindelijk dit punt zelfs overschrijden.

Wat het hypermetropisch oog aangaat, het komt ons voor, dat dit een onvolkomen ontwikkeld oog is, voor eennbsp;deel gelijk te stellen met een’ geringen graad van mikroph-thalnios. Niet zelden ook is de functie van het netvliesnbsp;onvolkomen. Daarenboven is het hypermetropisch oog meernbsp;aan asymmetrie onderhevig. Over een en ander zat de ontwikkelingsgeschiedenis nog licht moeten verspreiden. In-tusschen ziet men gemakkelijk in, dat bij den geringereunbsp;afstand tusschen knooppunt en gele vlek, deze laatste slechtsnbsp;op den gewonen afstand aan de buitenzijde der verlengdenbsp;hooruvliesas zou behoeven gelegen te zijn, om den hoeknbsp;tusschen deze as en de gezigtslijn reeds grooter te doennbsp;uitvallen.

Met het verschil van hoek tusschen gezigtslijn en hoornvliesas staat de eigenaardige blik van myopen en hyper-

-ocr page 266-

( 226 j

metropeii in verband. Bij evenwijdig gerigte gezigtsbjnen divergeren de iioornvliesassen van erametropisclie oogennbsp;onder een boek van 2 X 5’ — 10’. Deze stand evenwelnbsp;maakt op ons niet den indruk van divergentie, maar veeleer van parallelisinus. Gaan wij hiervan uit, dan bestaatnbsp;bij een’ myoop, wiens hoornvliesas en gezigtslijn zamen-valleii, eene scliijubare convergentie der Iioornvliesassennbsp;van ongeveer 2 X 5’ — 10’, en omgekeerd bij liyperme-tropen, wier divergentie tot 2X0’ = 18’ stijgen kan,nbsp;zal de divergentie slechts 8“ schijnen te bedragen. Tntus-schen leveren dan, bij juist gerigte gezigtslijnen, de uiterste gevallen van ametropie een ver.schil op in rigting dernbsp;Iioornvliesassen van 8’-}- 10’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18’, hetwelk zelfs tot

20’ stijgen kan. Dat hierbij nu de blik iets eigenaardigs verkrijgt en dikwijls zelfs strabisme doet vermoeden, kan

geenszins bevreemden.

Zeker ook ligt hierin eene der

bijkomende oorzaken, waarom bij myopie de convergentie, bij hypermetropie de divergentie der gezigtslijneii dikwijlsnbsp;ontoereikend wordt voor ’t binoculaire zien, en waarom inyo-jien zooveel meer tot strabismus divergens, hypermetropennbsp;tot strabismus couvergehs 'zijn voorbescliikt 1). Overigensnbsp;vindt men bij hypermetropen de bewegingen der oogennbsp;zelden beperkt. Het tegengestelde geldt, zoo als wij zagen,nbsp;van myopen, en deze opmerking brengt ons terug op hetnbsp;draaipunt van het oog.

Men weet, dat joh. mhelleii een’ tijd lang van meening was, dat het draaipunt aan de achtervlakte van het oog zounbsp;te zoeken zijn. Het voornaamste argument voor deze meening ontleende hij aan de vergelijkende ontleedkunde;nbsp;maar zeker ook ontging het hem niet, dat, hoe meer hetnbsp;draaipunt naar voren kwam te liggen, des te eer de ge-

1

Verpjelijk de haas, Geschiedkundig onderzoek omtrent de hfperme-tropie en hare gevolgen. Diss. inang. Utrecht 18()2.

-ocr page 267-

( 227 )

vorderde excursie van de acliterzijde van den oogbol, met de daaraan verbondene gezigtszenuAv, perken moest stellennbsp;aan de bewegelijkheid.

Voor de bewegelijkheid is de afstand van het draaipunt tot de achtervlakte van het oog, en in het bijzonder totnbsp;de inhechting der gezigtszeuuw, een der gewigtigste momenten.

Is die afstand groot, dan kan de gezigtslijn geen groo-ten boog beschrijven. Veel begrijpelijker wordt dan ook reeds de extensie der bewegingen, nu wij in het emmetro-pische het draaipunt niet in het midden der gezigtslijn,nbsp;maar slechts op 10 mm. afstand van de achtervlakte vannbsp;het oog en van de inhechting der gezigtszeuuw te zoekennbsp;hebben. Maar zien wij nu verder, dat iii myopische oogen,nbsp;zoo als wij onderzochten, die afstand gemiddeld 10.68 mm.nbsp;bedraagt en zelfs tot 12.21 mm. stijgen kan, dan is reedsnbsp;daarmede de hoofdgrond voor de bij deze oogen gevondenenbsp;beperking der bewegingen aangewezen. Trouwens ook denbsp;toegenomen omvang van den bulbus in al zijne afmetingennbsp;belemmert als zoodanig de vrije beweging, terwijl voortsnbsp;de verkorting eener spier, door aan de oppervlakte vannbsp;den grooteren oogbol het insertiepunt eene daaraan beantwoordende hoeveelheid te verplaatsen, eene mindere excursienbsp;in graden voortbrengt. Over het geheel verdient de bewegelijkheid der oogen in betrekking tot den gewonen ennbsp;tot de afwijkende vormen een opzettelijk onderzoek. Denbsp;inhechting van den n. opticus, de vorm der orbita, in betrekking tot het uitgezette myopische oog, de verhoudingnbsp;der spieren, en menig ander punt zou daarbij nader mouten worden onderzocht. Dit echter ligt voor het oogenbliknbsp;buiten ons bestek. Wij wenschten slechts de ligging vannbsp;het draaipunt in oogen van verschillende refractie te bepalen, en in het algemeen te wijzen op het gewigt eenernbsp;juiste kennis van dit pnnt. Overigens ontveinzen wij ons

-ocr page 268-

. ( 228 )

niet, dat er zelfs ten opzigte der bepaling van het draai-pnnt veel te doen overblijft. Vooreerst toch hebben wij niet onderzocht, in hoeverre het draaipunt als een vast, onwrikbaar punt mag worden beschouwd. Onze onderzoekingennbsp;strekken zich alleen uit tot de horizontale draaijing, ennbsp;wel meest altijd bij gelijke extensie. Daarenboven hebbennbsp;wij de lengte der gezigtslijn alléén uit den graad der ame-tropie door berekening bepaald, en geheel naauwkeurig kannbsp;dit niet zijn. Het dioptrisch stelsel van het myopisclr oognbsp;tocli verschilt van het einmetropische alvast door eene diepere liggiïig der kristallens, en, wat het hypermetropischenbsp;aangaat, juist de omstandigheid, dat het draaipunt hier be-trekkelijk zoo diep in het oog gevonden werd, pleit voornbsp;de meening, dat de kristallens dezer oogen een’ grooterennbsp;brandpuntsafstand lieeft, en dat daarom de berekende lengtenbsp;der gezigtsliju te klein is uitgevallen. Wij kunnen dusnbsp;alléén instaan voor de naauwkeurigheid der onmiddellijkenbsp;bepaling: die van den afstand tusschen de basis van hetnbsp;cornea-segment en het draaipunt, bij vrij extensieve bewegingen in het horizontale vlak, voor oogen van verschillendenbsp;refractie.

-ocr page 269- -ocr page 270-

!iki


. I

71 : nbsp;nbsp;nbsp;j 'F / i '■’ gt;■


w\quot;





h-é^p'ij^ %Jgt;::ï/quot;- *-•'• nbsp;nbsp;nbsp;■■': ;-.U4l^;.{ ,

' nbsp;nbsp;nbsp;■' 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-t,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_;■;!'

•;;; ■: ■-lt;:lt;'is--.-Li,v. .,.i-.„,/ nbsp;nbsp;nbsp;'j...:.,^jgt;-;,,■ ;•gt;, .', .,

■ 'f lt;i.^^-fgt;-,...v.i’, ■■gt; ■'■?■'■ »T ’■.,

■• i't:, nbsp;nbsp;nbsp;?-gt;. v4-V-f v^'V. /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.‘H t'• r

-ocr page 271-

Sedert de toepassing van den oogspiegel is de oog-lieelknnde eene geheel andere geworden. Met alleen is onze kennis der ziektevormen belangrijk uitgebreid,nbsp;maar ook voor elk bijzonder geval is de objectievenbsp;waarneming in plaats getreden van het vroeger uitsluitend afgaan op subjectieve verschijnselen. Doornbsp;den oogspiegel zijn de inwendige deelen van het oognbsp;even duidelijk, ja belangrijk duidelijker waarneembaarnbsp;dan de uitwendige deelen. Bij deze volkomenheidnbsp;van het objectief onderzoek blijft echter de naauw-keurige waardering van het gezigtsvermogen van nietnbsp;minder waarde. Zij toch geeft ons het middel aan denbsp;liand tot juiste waardering van de waargenomene objectieve afwijkingen, doet ons spoediger den gang vannbsp;bet proces, ter herstelling of verergering, kennen, en,

-ocr page 272-

233

vooral, geeft ons aanwijzing, of nevens het objectief waarneembare andere niet waargenomene afwijkingennbsp;bestaan. In dit opzigt is de gezigtsscherpte — de bepaling van den kleinsten boek, waaronder bepaaldenbsp;voorwerpen worden herkend — onze zekerste gids.

Niet te ontkennen valt het evenwel, dat de bepaling der gezigtsscherpte nog slechts door weinigen naarnbsp;waarde wordt geschat. De verschillende methoden,nbsp;tot dit einde aangewend, zijn niet van gebreken vrijnbsp;te pleiten. Voor praktisch gebruik wordt eene methodenbsp;vereischt, waardoor gemakkelijk resultaten verkregennbsp;worden, die onderling vergelijkbaar zijn. In de eerstenbsp;plaats nu is het noodzakelijk, de gemiddeld normale tenbsp;kennen. De invloed van den leeftijd is echter nognbsp;onbekend. Dat de ouderdom zijne gebreken medebrengt,nbsp;zal intusschen ook hier wel geene uitzondering lijden.

Wij hebben ons voorgesteld, den invloed van den leeftijd te onderzoeken, en wenschen thans de methodenbsp;op te geven, die door ons ter bepaling der gezigtsscherpte gevolgd is.

De gezigtsscherpte wordt bepaald door de grootte van den hoek, noodig, om een vooinverp goed te zien.nbsp;Tloe kleiner deze hoek, des te grooter de gezigtsscherpte.nbsp;De bepaling der gezigtsscherpte, als omgekeerd evenredig aan den kleinsten gezigtshoek, geeft echter geene

-ocr page 273-

233

absolute, doch slechts eeiie relatieve gezigtsscherpte 1), Bij onbeweeglijkeii stand altans van het oog wordennbsp;bij het zien onder een’ tweemaal grooteren hoek geennbsp;tweemaal grooter aantal afzonderlijk percipiërende netvlieselementen aangedaan, dewijl deze niet gelijkmatignbsp;over het netvlies zijn verdeeld, maar veeleer in zekerenbsp;orde van het centrum der gele vlek naar de peripherienbsp;in aantal afnemen. De absolute gezigtsscherpte, bijnbsp;onbeweeglijken stand van het oog, is dus eigenlijknbsp;omgekeerd evenredig aan het aantal percipiërende elementen, die onder den kleinsten gezigtshoek, waarbijnbsp;zekere vormen worden herkend, door het netvliesbeeldnbsp;worden ingenomen.

Van de verschillende wijzen, waarop de grootte van den gezigtshoek berekend is geworden, noemen wij innbsp;de eerste plaats die van Hooke. Deze bediende zichnbsp;bij zijne waarnemingen van twee sterren en bepaaldenbsp;den kleinsten gezigtshoek, waaronder zij nog afzonderlijknbsp;werden gezien. Plij vond, dat twee sterren, waarvannbsp;de schijnbare verwijdering minder dan 30 secondennbsp;bedraagt, steeds als céne ster gezien worden, en datnbsp;van honderden menschen naauwelijks één de beide

1) Letterprocnen, tof hepaliug der geziglmcherpte, uilfjef/eoen door Dr, H. Snollen. TTtrccli-t, 1862.

-ocr page 274-

334

sterren onderscheidt, wanneer hare schijnbare verwijdering minder dan 60 seconden bedraagt.

Soortgelijke gegevens liggen aan de berekeningen van alle overige waarnemers ten grondslag. Alleennbsp;de voorwerpen, waarvan de vereischte onderlingenbsp;afstand gezocht werd, verschilden. Zoo bediende Tob.nbsp;Mayer en na hem E. H. Weber zich bij de waarneming van witte evenwijdige lijnen, die door evennbsp;breede, zwarte gescheiden waren. Volkmann gebruikte spinrag-draden en plaatste deze op eenen helderennbsp;grond. Helmholtz deed de spinrag-draden vervangennbsp;door een traliewerk van zwarte draden, waarvan denbsp;tusschenruimten gelijk waren aan de doorsnede dezernbsp;laatste. Dit traliewerk plaatste hij zoodanig, dat hetnbsp;zich tusschen den waarnemer en de heldere lucht bevond. In plaats van witte evenwijdige lijnen heeftnbsp;Tob. Mayer ook nog gebruik gemaakt van wittenbsp;vierkanten, gedeeltelijk door een zwart traliewerk gescheiden , gedeeltelijk als op een dambord gerangschikt.

De uitkomsten, door deze verschillende methoden verkregen, en door ons uit de fysiologische Optihnbsp;van Helmholtz overgenoinen, laten wij hier volgen:

-ocr page 275-

2275

2422

1661

1346

2600

2210

2760

2210

3235

2216

2750

4000


GEZIGTSHOEK

IN

SEKONBEN.


60


94


90


90,6

63,75

93


-ocr page 276-

236

Uit deze tabel blijkt, dat de grootte van den hoek niet constant is. Zij wisselt af tusschen 60' en 147',5.nbsp;De gemiddelde grootte bedraagt dus ruim 86,'5.

Schoon de hier bovengenoemde methoden zich voor zeer naauwkeurige waarnemingen aanbevelen, bezitnbsp;echter de door Ed. Jaeger in lateren tijd algemeennbsp;ingevoerde meer waarde voor de praktijk. Bij zijne onderzoekingen bedient hij zich van letters. Grootendeels uitnbsp;eene en dezelfde schriftsoort, heeft hij letters vannbsp;verschillende grootte, zoodanig zamengevoegd, datnbsp;zij in zekere verhouding van zeer kleine tot matignbsp;grootte klimmen. Alleen tot het doen van meernbsp;naauwkeurige bepalingen maakt hij gebruik vannbsp;zwarte strepen op een’ witten grond, die, in eenenbsp;bepaalde verhouding, in grootte en wederkeerigen afstand afnemen.

Ook wij hebben ons bij onze waarnemingen van letters bediend.

Gaarne geven wij toe, dat hiermede niet absoluut de naauwkeurigste resultaten worden verkregen; doch,nbsp;volgens ons inzien, verdient het gebruik hiervan vooralnbsp;dan de voorkeur, wanneer men met weinig ontwikkeldenbsp;menschen en kinderen te doen heeft.

Wij hebben echter gemeend, in plaats van de letters van Jaeger, die van Snellen te moeten kiezen.

-ocr page 277-

237

Kortelijk willen wij de redenen ontvouwen, die ons bij deze keuze geleid liebben.

De letters van Jaeger zijn gewone drukletters. De grootte der letters van eene en dezelfde schaal zijn hierbijnbsp;niet volkomen gelijk. Neemt men nu in aanmerking,nbsp;dat reeds het gebruik van volkomen zuiver geteekendenbsp;letters, doch van verschillend karakter, een niet onbelangrijk verschil oplevert in de grootte van dennbsp;hoek, noodig tot hare herkenning, dan zal men toestemmen, dat gewone letters voor eene goede waarneming volkomen ongeschikt zijn. Wij willen bovendien niet onopgemerkt laten, dat ook de letters vannbsp;Jaeger ons volstrekt geen’ maatstaf ter vergelijkingnbsp;aanbieden, dewijl de opklimming geheel zonder systeem is.

De letters van Snellen zijn vierkante letters, waarvan de beenen allen even dik zijn en wel eennbsp;vijfde der hoogte. Deze zijn met de grootste naauw-keurigheid uitgemeten en gegraveerd. In duidelijkheidnbsp;zijn zij ook zooveel mogelijk aan elkander gelijk gemaakt.nbsp;De grootte van iedere letter geeft hij aan door hetnbsp;nummer, dat den afstand aanwijst, waarop zij ondernbsp;een’ hoek van 5' gezien wordt. Dit is namelijk denbsp;grootte van den hoek, waaronder hij aanneemt, dat,nbsp;bij gemiddelde gezigtsscherpte, de letters moeten gezien

-ocr page 278-

238

worden. De grootte van den hoek, waaronder de op- en neerhalen gezien worden, bedraagt alsdan 1’.nbsp;Dit komt overeen met de proeven van Hooke, dienbsp;bepaalt, dat tot het scherp onderscheiden van lijnennbsp;een hoek van 1' noodig is.

De naauwkeurigheid, waarmede deze laatste letters vervaardigd zijn, besliste onze keuze. Bovendien leverennbsp;zij dit groote voordeel op, dat zij ons een gemakkelijknbsp;middel aan de hand doen tot onderlinge vergelijkingnbsp;der gezigtsscherpte bij verschillende personen of wel bijnbsp;een en dezelfde persoon op verschillende afstanden.

De gezigtsscherpte (S) drukt Snellen namelijk uit, door de verhouding van den afstand, waarop de letternbsp;M'ordt herkend (d), en dien, waarop zij zich ondernbsp;een’ hoek van vijf minuten vertoont (D).

s = -A

D

De afstand D nu wordt, gelijk wij boven reeds opmerkten, bepaald door het nummer, boven de letters geplaatst. Kent men dus voor een zeker nummer dennbsp;afstand d, dan is de grootte van S gevonden. Ook bij hetnbsp;gebruik van letters van een verschillend nummer kan mennbsp;op deze wijze de gezigtsscherpten onderling vergelijken.

Wij gaan thans over tot eene nadere beschouwing onzer waarnemingen.

-ocr page 279-

239

Hoezeer, gelijk wij boven aangaven, ook bij het gebruik van verschillende letterschalen de gezigts-scherpte van verschillende personen onderling kan vergeleken worden, achtten wij het meer geraden, steedsnbsp;eene en dezelfde schaal aan onze onderzoekingen tennbsp;gronde te leggen. Met hoeveel naauwkeurigheid tochnbsp;de bewerking geschiedde, kan het niet anders, of denbsp;zuiverheid der eene letter verschilt een weinig van dienbsp;der andere.

De schaal, die ons het geschikst scheen, was No. XX. Eene hoogere schaal konden wij niet nemen, dewijlnbsp;met het toenemen van de grootte der letters tevensnbsp;de afstand vermeerdert, waarop zij, bij gemiddeldenbsp;gezigtsscherpte, goed gelezen worden, en wij niet overnbsp;lokalen van buitengewone grootte konden beschikken.nbsp;Het gebruik eener lagere schaal verwierpen wij om denbsp;volgende redenen: hoe kleiner de letter, des te mindernbsp;zuiver is zij gegraveerd; bij het zien op geringen afstandnbsp;treedt accommodatie in, en deze moest noodzakelijknbsp;worden buitengesloten, daar wij menschen van verschillenden leeftijd onderzochten en de accommodatienbsp;op ouderen leeftijd afneernt; de refractie, eindelijk,nbsp;wordt het gemakkelijkst op afstand bepaald.

Bij het bepalen van den afstand, waarop gelezen werd, volgden wij een’ bijzonderen weg. Gaat men

-ocr page 280-

ook de resultaten onzer waarnemingen na, dan vindt

I

men, dat de gezigtsscherpte op jengdigen leeftijd verre die overtreft, welke door Snellen als gemiddeldnbsp;normale is aangenomen.

Zoo vindt men de gemiddelde gezigtssclierpte tot op acht en twintig jarigen leeftijd (zie Plaat II) gelijk aannbsp;29.5 : 20. De grootte van den gezigtshoek, waarbijnbsp;letters herkend worden, is dus op dezen leeftijd slechtsnbsp;ruim twee derde van den door Snellen aangenomene.nbsp;De oorzaak hiervan is daarin gelegen, dat deze alsnbsp;gemiddelden afstand van duidelijk zien aanneemt dien,nbsp;waarop alle letters duidelijk gezien worden; wij daarentegen dien aannamen, waarop bepaalde, uitgekozenenbsp;letters nog met juistheid genoemd werden,

Tot bepaling der gezigtsscherpte zouden wij in vele opzigten aan de eerste wijze de voorkeur geven, schoonnbsp;wij ons niet ontveinzen kunnen, dat ook zij eenigenbsp;bezwaren oplevert. Vele, dikwijls zeer ontwikkeldenbsp;menschen, toch valt het moeijelijk, den juisten afstandnbsp;aan te geven, waarop zij de letters volkomen scherpnbsp;zien; hoeveel te meer zal dit het geval zijn bij menschen,nbsp;die op een'’ lageren trap van ontwikkeling staan. Voornbsp;onze proeven verkozen wij het noemen der letters;nbsp;dewijl wij ons hoofdzakelijk moesten bepalen tot kinderen en minder ontwikkelde menschen. Ook was het

-ocr page 281-

241

ons slechts te doen, om een’ juisten maatstaf tot vergelijking te hebben. Wij hadden daarenboven de proef doorgaans slechts éénmaal voor ieder persoon te nemen, en’ eenige weinige letters waren dus voor ons doel voldoende

De letters, door ons gekozen, zijn U, A, C en L. Den afstand, waarop deze letters, en die, waarop allenbsp;letters van No. XX goed genoemd worden, verschiltnbsp;nog al aanmerkelijk.

Bij sommigen, zoo ook bij mijzelven, bedraagt dit verschil ongeveer drie voet; bij anderen vonden wijnbsp;een geringer verschil.

De verwisseling dus van Y met T of V; van E met B of B, en van G met O of O werd door ons nietnbsp;in aanmerking genomen. Het cijfer 2 lieten wij wegensnbsp;de zeer moeijelijke herkenning geheel buiten rekening.

Yan de verschillende kleuren der letters kozen wij de witte op zwarten grond. Onze keuze werd hierbijnbsp;geleid door het verschil in irradiatie bij witte lettersnbsp;op zwarten, en zwarte letters op witten grond. Uitnbsp;onze onderzoekingen meeneu wij echter te mogennbsp;besluiten, dat het den menschen over ’t algemeen gemakkelijker valt, den afstand aan te geven, waaropnbsp;zij de laatste dan dien, waarop zij de eerste goednbsp;onderscheiden, zoodat wij bij het herhalen der proevennbsp;aan de laatste de voorkeur zouden geven.

-ocr page 282-

24-2

Om ons gemakkelijk aan het sterke zonlicht te kunnen onttrekken, hebben wij onze waarnemingennbsp;allen in lokalen verrigt. 1)

Een zeer groot bezwaar intussclien deed zich voor ons op. Hoe toch zouden wij vergelijken de sterktenbsp;van het zonlicht op de verschillende dagen, en inzonderheid de verlichting der lokalen zelve? Het eenvoudigste middel hiertoe scheen ons de gezigtsscherpte vannbsp;een en dezelfde persoon als maatstaf te gebruiken.

Bij mijzelven heb ik daarom steeds bij den aanvang der proefnemingen en bij elke verandering van hetnbsp;licht gedurende deze, de gezigtsscherpte bepaald. Dezenbsp;bepaling geschiedde, even als bij alle andere personen,nbsp;gelijk zulks later blijken zal, steeds met reducerendenbsp;glazen. Mijne m3mpie bedraagt '/jj.

De grootste afstand, waarop ik de letters gelezen heb, bedroeg 22Va Bar. vt.; de kleinste 19'Bar. vt.nbsp;quot;Voorzeker een niet onbelangrijk verschil! Wij hebbennbsp;dus gemeend, dit niet buiten vermelding te mogen laten.nbsp;Onze gemiddelde gezigtsscherpte bedraagt 21 : 20. Denbsp;gezigtsscherpte nn van al de personen, welke wij op

1) Zeer geschikte lokalen werden ona hiertoe door enkele ingezetenen der stad zeer bereidvaardig afgestaan. Opreg-telijk breng ik hiervoor allen, inzonderheid den heernbsp;LUMMEU, mijnen dank.

-ocr page 283-

243

tijden onderzocht hebben, waarop onze gezigtssclierpte grooter of kleiner was, hebben wij voor de gemiddeldenbsp;lichtsterkte gereduceerd. De resultaten, hierdoor gewonnen, verschilden bij de berekening der gemiddeldenbsp;gezigtssclierpte voor elk levensjaar evenwel te weinignbsp;van die, zonder toepassing van reductie verkregen, dannbsp;dat we verder in bijzonderheden hieromtrent behoevennbsp;te treden.

Vóór den aanvang der proefneming lieten wij, vooral op zeer heldere dagen, de te onderzoeken personennbsp;een’ geruimen tijd in het lokaal vertoeven, en plaatstennbsp;hen bovendien met den rug naar het licht. Ons doelnbsp;hiermede was, hen te onttrekken aan den schadelijken invloed, dien voorafgaand sterk licht op denbsp;retina uitoefent. Dit veroorzaakt, namelijk, een’zekerennbsp;torpor retinae. Genoemden maatregel achtten wij ooknbsp;dan noodig, wanneer de personen zich geruimen tijdnbsp;met lezen of ander werk in de nabijheid hadden bezignbsp;gehouden, ten einde krampachtige toestanden dernbsp;accommodatie-spieren, als gevolg van voortdurende inspanning, te kunnen buitensluiten. Inzonderheid denbsp;bepaling der refractie wordt, bij aanwezigheid vannbsp;dergelijke toestanden, bemoeijelijkt. Vooral bij hyper-metropen is dit van veel gewigt.

Bij de proefneming vingen wij steeds aan, de per-

-ocr page 284-

244

soiien op zulk een’ afstand te plaatsen, dat zij de letters niet konden lezen. Zoo mogelijk warennbsp;hierbij onze letters, die ongeveer ter hoogte dernbsp;oogen van de onderzochte persoon opgehangen waren,nbsp;zoodanig geplaatst, dat de persoon met den rug naarnbsp;het licht gekeerd was. Enkele malen moesten wij onsnbsp;met zijdelingsche verlichting vergenoegen. Nimmernbsp;echter zag de persoon tegen het licht in.

Vóór nog de letters duidelijk gezien M'aren, gingen wij over tot het bepalen van den refiactie-toestand.nbsp;Eerst werd door ons het al of niet aanwezig zijn vannbsp;hypermetropic of myopie door middel van glazennbsp;onderzocht. Bij de hypermetropen konden wij natuurlijk slechts de manifeste hypermetropie bepalen.nbsp;Bij aanwezigheid van myopie, grooter dan Vsoj of vannbsp;manifeste hypermetropie, grooter dan V(jo, werd denbsp;persoon voor de waarneming ongeschikt gekeurd.

Zwakkere graden werden wel door ons opgenomen. Bij deze werd de bepaling met reducerende glazennbsp;gedaan. Onvermijdelijk ontstaat hierdoor eene kleinenbsp;fout. Een negatief glas, voor het oog geplaatst,nbsp;maakt namelijk het beeld op de retina kleiner, eennbsp;positief daarentegen grooter. Met het oog echter opnbsp;het veelvuldig voorkomen van dergelijke graden vannbsp;myopie en hypermetropie, en het betrekkelijk zeldzaam

-ocr page 285-

24.5

voorkomen van emmetropic, meenden wij de eerste niet te mogen uitsluiten. Slechts op hoogen leeftijdnbsp;gingen wij verder en namen alle hypermetropen, dienbsp;eene hypermetropie hadden van minder dan V30. Reedsnbsp;het emmetropisch oog toch wordt op hoogeren leeftijdnbsp;eenigzins hypermetropisch. Deze verkregene hyper--metropie klimt zelfs in sommige gevallen tot ','24.

Wij meenden dus niet te ver te gaan, wanneer wij voor hooger leeftijd ook personen aannamen, dienbsp;Voo meer hypermetropisch waren, dan die op jeugdigen leeftijd.

Na bepaling der ametropie, deden wij de personen, al of niet van reducerende glazen voorzien, tot de lettersnbsp;naderen. Hiermede gingen wij voort tot de bovengenoemde letters allen goed genoemd werden. Bestondnbsp;er bij ons twijfel, of de letters van buiten geleerdnbsp;waren, zoo werden zij allen bedekt en slechts beurtelings de eene na de andere ontbloot. Wij mogennbsp;echter niet nalaten op te merken, dat, hoe naauw-keurig onze proeven ook gedaan zijn, wij de vreesnbsp;koesteren, dat hierbij enkele fouten zijn ingeslopen.nbsp;Zoo zouden wij er niet voor durven iustaan, dat denbsp;gevondene graad van refractie bij kinderen van meernbsp;jeugdigen leeftijd volkomen juist is. Deze geven tenbsp;slecht aan, om met naauwkeurigheid het bestaan van

-ocr page 286-

246

geringe graden van myopie of Iiypermetropie te kunnen constateren. De bepaling der gezigtssclierpte leverdenbsp;minder bezwaar op en zeker moet dit voor een grootnbsp;deel aan de door ons gevolgde methode wordennbsp;toegesclireven. Meer moeijelijkheden leverde dit opnbsp;bij personen uit den militairen stand. Ieder, die zichnbsp;met keuringen voor de militie heeft bezig gehouden,nbsp;zal toestemmen, dat het dikwijls uiterst moeijelijknbsp;valt, zich hierbij voor misleiding te vrijwaren. Verscheidene van hen hebben wij dan ook meer dan eensnbsp;bepaald, en ter controlering bezigden wij bij dezen ooknbsp;lagere nummers. Niet geringe verschillen werdennbsp;somtijds op deze wijze door ons gevonden. Na denbsp;gezigtsscherpte voor beide oogen te zamen te hebbennbsp;vastgesteld, gingen wij die van elk oog afzonderlijknbsp;na. Dit geschiedde door het beurtelings bedekken vannbsp;een der oogen en het laten lezen met het andere.nbsp;De oogen waren bij deze proef van dezelfde glazennbsp;voorzien, w'aarmede de gezigtsscherpte van beide oogennbsp;tegelijk bepaald was.

Geschiedde het noemen der letters op deze wijze met beide oogen niet even goed, of klaagde denbsp;persoon zelve over minder duidelijk zien met hetnbsp;eene dan met het andere oog, zoo werd de refractienbsp;en gezigtsscherpte vaii het slechtste oog geheel op

-ocr page 287-

247

nieuw en afzonderlijk bepaald. Vooral de bepaling van astigmatisme en bet oplithalinoscopiscli onderzoek, waarvan wnj zoo aanstonds spreken, werd innbsp;die gevallen met groote naauwkeurigheid verrigt.

Behalve de reeds genoemde anomaliën der refractie bleef er ons nog eene ter bepaling over: wij bedoelen het astigmatisme. Niet onbelangrijk schijntnbsp;het ons, met een enkel woord te spreken over dezenbsp;anomalie, welke eerst in den jongsten tijd door dennbsp;hoogleeraar Donders naauwkeurig is onderzocht ennbsp;beschreven.

Lang ging men van de vooronderstelling uit, dat de refractie in de verschillende meridianen van hetzelfdenbsp;oog genoegzaam gelijk was en dus alle stralen van gelijkenbsp;rigting in één brandpunt tot vereeniging kwamen. Dezenbsp;vooronderstelling is gebleken onjuist te zijn. Behalvenbsp;eene chromatische aberratie, die evenwel aan de scherptenbsp;van het zien weinig afbreuk doet, heeft men eene anderenbsp;in het oog leeren kennen, die wel niet overeenkomt metnbsp;de zoogenaamde sphaerische, maar toch hoofdzakelijknbsp;door den eigenaardigen vorm en de ligging der onderscheidene brekingsvlakken wordt veroorzaakt.

Helmholtz bestempelde deze anomalie met den. riaam van monochromatische aberj'atie, dewijl zij hetnbsp;monochromatische licht treft. Engelsche schrijvers gaven

-ocr page 288-

haar den iiaam van astigmatisme. Deze aberratie onderscheidt zich daardoor van de sphaerische, dat bijnbsp;de laatste de oorzaak gelegen is in een verschil vannbsp;breking der peripherische en der centrale deelen; denbsp;eerste daarentegen afhankelijk is van eene asymmetrienbsp;der brekingsvlakken, met betrekking tot de gezigtsas.

’t Is nu gebleken, dat deze asymmetrie aan alle oogen eigen is. Doorgaans echter is zij zoo gering,nbsp;dat de gezigtsscberpte er niet wezenlijk onder lijdt. Bijnbsp;uitzondering echter wordt zij aanzienlijk en veroorzaaktnbsp;zoo belangrijke afwijking der lichtstralen, dat het gezigts-vermogen zeer vermindert.

Niet alleen echter vertoonen de stralen, die in verschillende meridianen gebroken worden, eene afwijking, ook diegenen, waarbij zulks in een’ bepaalden meridiaannbsp;geschiedt, vereenigen zich niet volkomen in één punt. Denbsp;hoogleeraar Donders onderscheidt hierom twee vormen;nbsp;het onregelmatig en het regelmatig astigmatisme. Onregelmatig noemt hij het, wanneer de afwijking betrekkingnbsp;heeft tot de stralen, die in een’ en denzelfden meridiaannbsp;gebroken worden; regelmatig daarentegen, wanneer zijnbsp;afhankelijk is van het verschil in brandpuntsafstandnbsp;der onderscheidene meridianen van het lichtbrekendnbsp;stelsel. In den regel is het onregelmatig astigmatismenbsp;betrekkelijk gering en vermindert de gezigtsscberpte

-ocr page 289-

249

niet. Gemstelijk mogten wij dit dus, daar het bovendien niet voor correctie vatbaar is, verwaarlozen. Het regelmatig astigmatisme echter is, gelijk wij reedsnbsp;aanmerkten, in sommige gevallen oorzaak van eenenbsp;aanzienlijke vermindering van het gezigtsvermogen.

Dit mogten wij dus niet veronachtzamen. Alle personen, bij wie het astigmatisme ongeveer V40 of meer bedroeg, werden door ons uitgesloten. 1)

De bepaling van het al of niet aanwezig zijn dezer refractie-anomalie werd door ons op de volgendenbsp;wijze verrigt. Voor het oog, bij bestaan van ametropienbsp;reeds van een reducerend glas voorzien, werd beurtelings een positief en negatief cilindrisch glas vannbsp;30 Par. duimen brandpuntsafstand rondgedraaid. Bleefnbsp;bij eiken stand der respectievelijke cilinders het gezigtsvermogen ongeveer hetzelfde, zoo bleek hieruit denbsp;afwezigheid van een kleinen, maar toch storendennbsp;graad van astigmatisme.

Cilindrische glazen breken, namelijk, de stralen slechts in één vlak en wel in dat, hetwelk loodregt staat opnbsp;den as van den cilinder. Draait men een cilindrischnbsp;glas voor het oog rond, dan wordt beurtelings in eiken

1) De graad van astigmatisme wmrdt bepaald door het verschil van breking in de beide hoofdmeridianen: de meridianen van maximum en van minimum van kromming.

-ocr page 290-

250

meridiaan de breking veranderd. Komt dus, bij liet bestaan van verschil in breking der meridianen, liet krom-mingsvlak van den positiven cilinder, in de rigtingnbsp;van dien meridiaan, waarin liet minimum van krommingnbsp;bestaat, dan moet door toename der breking in dezenbsp;het verschil in breking geringer en het gezigtsver-mogen verbeterd worden. Juist het omgekeerde is hetnbsp;geval bij het gebruik van den negativen cilinder.

Wij moeten hier opmerken, dat wij, bij gebrek aan een glas van de laatste soort, gebruik hebben gemaaktnbsp;van eene gecombineerde lens, bestaande uit een cilindrisch glas van 30 Par. duimen positiven en eennbsp;sphaerisch glas van 30 Par. duimen negativen brandpuntsafstand.

Ons bleef nu nog over een uit- en inwendig onderzoek in te stellen, ten einde ook de afwezigheid van ziekelijke toestanden: conjunctivitis, keratitis, strabismus,nbsp;hoornvliesvlekken, verduisteringen der lens enz., tenbsp;kunnen vaststellen. Aanvankelijk waren wij voornemensnbsp;beide onderzoekingen bij alle personen te bewerkstelligen. De geruime tijd, hiervoor vereischt, maaktenbsp;het echter later noodzakelijk, wat het onderzoek bijnbsp;opvallend licht en met den oogspiegel betreft, onsnbsp;alleen te bepalen bij die gevallen, w'elke het vermoedennbsp;op ziekelijke aandoeningen hadden doen ontstaan.

-ocr page 291-

351

Sterk reflecteren van cornea en lens op meer gevorderden leeftijd, werd door ons niet als ziekelijk beschouwd, dewijl zij een gewoon verschijnsel is bijnbsp;oude personen. Behalve dit sterk reflecteren, vonden wnjnbsp;in de meeste gevallen bij hen min of meer verduisteringnbsp;der lens. Had deze eene noemens waardige beteekenis,nbsp;dan sloten wdj de persoden van onze lijst uit. Dit dedennbsp;wij echter niet bij aanwezigheid van minime zeer peri-pherische verduisterde streepjes, daar deze naar onzenbsp;overtuiging het gezigtsvermogen niet belemmeren en wijnbsp;alsdan door het te gering overblijvend aantal waarnemingen geene voldoende statistiek zouden verkregennbsp;hebben.

Verduisteringen der cornea, behalve arcus senilis, w^ezen wdj allen zonder uitzondering af;. eveneensnbsp;eenigzins belangrijke aandoeningen van conjunctiva, daarnbsp;wij herhaalde malen geconstateerd hebben, dat bij slijmen vooral bij vermeerderde traan-afscheiding de gezigts-scherpte aanmerkelijk vermindert.

Bij al onze waarnemingen hebben wij naauw'keurig aanteekening gehouden van de wijdte der pupil, denbsp;hoeveelheid pigment in iris en haren, en bij velen ooknbsp;van die der chorioidea. Onze waarnemingen hebbennbsp;echter hieromtrent tot geene bepaalde resultaten geleid.

Het aantal der door ons onderzochte personen be-

-ocr page 292-

253

draagt ruim 280. Eerst met kinderen van zevenjarigen leeftijd konden wij aanvangen, dewijl alle pogingen, omnbsp;bij een voldoend aantal kinderen van jeugdigen leeftijdnbsp;de gezigtsscherpte te bepalen, mislukten.

Van zeven- tot vijftien-jarigen leeftijd bebben wij nagenoeg van ieder jaar tien personen bepaald;nbsp;van vijftien- tot negen en twintig-jarigen ruim vijf personen. Over kinderen konden wij op scholen innbsp;genoegzame!! getale beschikken. De oude mannen- ennbsp;vrouwenhuizen leverden wel een groot aantal personen,nbsp;doch het veelvuldig voorkomen van senile stoornissennbsp;deed het aantal zeer verminderen. Echter blijft dit,nbsp;in betrekking tot den middelbaren leeftijd, nog groot,nbsp;daar wij, behalve eenige militairen, slechts met veelnbsp;moeite eenige personen van dien leeftijd konden verzamelen. Vooral tusschen vijftig en zestig jaren is hetnbsp;aantal zeer gering.

Wij laten hieronder de reeks onzer waarnemingen volgen. Naauwkeurig zijn hierin de resultaten vannbsp;ons onderzoek bij elk individu aangegeven.

-ocr page 293- -ocr page 294-

NAAM.

BETUEKiaNG.

LEEFTIJD.

GEZIGTSSCHEEPTE.

UEERACTIE.

GROOTTE DER en

KLEUR DER IRIS-

Der haren.

DAG m UUR

DER WAARNEMING.

OPHTHALMOS-

COPISCH ONDERZOEK.

1. C. B.

Scholier.

7 jaar.

30

20.

Niet te bepalen.

3V^mm. Grijsachti^ blaauw.

Blond.

30 Ang. des voorm. ten 11 ure.

2. G. G. V. D.

id.

7 „

33

20.

Niet te bepalen.

4,mm. Grijs.

Blond.

id.

3. W. C. 0.

id.

7 „

0. S.

35 : 20.

0. 8. E.

As niet te bepalen.

4i/.^mm. Blaaun'’

Blond.

id.

0. S. normaal.

0. D. cataracta traumatica.

4. J. H. S.

id.

7 „

O. S.

33 : 20.

0. S. E.

As niet te bepalen.

31/^mm. Bruin.

donker blond.

id.

0. S. normaal.

0. D. cataracta traumatica.

5. J. E.

id.

7 „

36

20.

Geringe

H.

As niet te bepalen.

31/jmm. BlaauU''

Blond.

30 Aug. des voorm. ten ll'/2 nre.

6. J, V. T.

id.

7 „

36

20.

E.

As niet te bepalen.

3V2™quot;'- Eigt blaauw.

Blond.

id.

7. J. B. G. L.

id.

7 „

26 ; 20, met Vso.

H = VsoP As niet tenbsp;bepalen.

2V2““' Ligt blaauw.

Blond.

id.

Normaal.

8. N. W.

id.

7 „

32

20.

E.

As niet te bepalen.

4mm Blaaun''

Blond.

1 Sept, des voorm. ten 9V2 nre.

Normaal.

9. A. J. M. V.

id,

7 „

32

20.

E.

As niet te bepalen.

31/3111111. Bonket bruin.

Blond.

id.

Veel pigment.

10. J. G.

id.

7 „

341/2 : 20.

E.

As niet te bepalen.

Si/jmm. Donket bruin.

Blond.

bruin.

id.

Zeer veel pigment

11. M. V. E.

id.

7 „

35

20.

E.

As niet te bepalen.

4mni. Grijs-

1 Sept, des voorm. ten 10 nre.

Normaal.

12*.W. H.

id.

7 „

35 : 20, met '/,c.

H == Vin As niet tenbsp;bepalen.

31/2™“- Groe»-

Blond.

id.

Normaal.

13. M. J. M.

id.

8 „

28 : 20.

E.

As niet te bepalen.

Eegts SVii””” Links 4““*;nbsp;Donker brui®'

Bruin.

id.

Normaal.

Het aangeven gesoliiedde sleolit.

AAN MBV.KINGE'N'.

Het aangeven geschiedde niet scherp.

Sterk sorophuleus individu.

Sterk sorophuleus individu. Zwak' individu.

Z-wak individu. Conjunctivitis muoipara levior.

Conjunctivitis vesiculosa levior.

Het aangeven geschiedde redelijk.

Conjunctivitis vesiculosa levior. Het aangeven geschiedde slecht.

-ocr page 295- -ocr page 296-

NAAM.

BETEEKKING

LEEETIJD

GEZIGTSSCHEEPÏE.

EEERACTIE.

GBOOTTE BEE PCf en

KLEUE DEE IETS-

26. 0. T. E.

Scholier.

9 jaar.

28

: 20.

E.

As niet te bepalen.

Ligt

blaauw.

27. J. M.

id.

9 „

32

: 20.

E.

As niet te bepalen.

3l/,,mm. Ligt blaauw.

28. C. M. d. N.

id.

9 „

30

20.

E.

As niet te bepalen.

3l/,,mm. Ligt blaauw.

29. J. M. H.

id.

9 „

22

20.

E.

3mm. Ligt blaau'^

30. J. 0.

id.

9 „

27

20.

E.

7mm. Bruin.

31. K. L.

id.

9 „

28

20.

E.

AsF

5mm. Ligt blaaü''

32*.P. B.

id.

9 „

0. S. 24 : 20.

0. D. leest No. iqO op 11: 20.

E.

5mm. 0. S. Li^ blaauw.

0. D. Half blaat’ en half bruiU'

33. C.W.H.E.

id.

9 „

301/.^ : 20.

E.

iyjiam Honkef bruin.

34. A. V.

id.

9 „

261/2 : 20.

E.

4miïi. Bruin.

35. A. H.

id.

9 „

33

20.

E.

4mm. Blaau^'

36. M. J.

id.

10 „

291/2 : 20.

E.

3i/2““'Ligt blaat’’

37. J. G. V. B.

id.

10 „

30

20.

E.

3’/2™«i- Blaautquot; achtig bruin-

38. W. V. H.

id.

10 „

28

20.

E.

As niet te bepalen.

31/^mm. Bruin-

89*.J. V. L.

id.

10

0. S. 24 : 20, met —

0. D. 29 : 20, met — 1/50.

M = 1/50-As.

5mm. Ligt

40. K. M.

id.

10

27 :

20.

E.

7mm. Blaau-sv-

Beu haren.

DAG EN UUE

DEE WAAENEMING.

OPHTHALMOS-

COPISCHONDEEZOEK.

AANMERKINGEN.

Ligt blond.

1 Sept. des voorm. ten 111/2 ure.

Normaal.

Blepharadenitis levior.

Bruin.

id.

Normaal.

Epiphora. Het aangeven geschiedde slecht.

Ligt bruin.

id.

Normaal.

Bruin.

id. des nam. ten Sure.

Normaal.

Scrophuleus individu.

Bouher bruin.

2 Sept, des nani. ten 2'/., ure.

Veel pigment.

Ligt blond.

id. ten 3 ure.

Normaal.

Zwak individu. Conjunctivitis.

Ligt bruin.

2 Sept. des nam.

Normaal.

Strabismus introrsum vergens

ten 3 ure.

oculi dextri.

Bonker bruin.

3 Sept. des voorm. ten 101/2 ure.

Normaal.

Scrophuleus individu.

Blond.

id.

Heeft veel aan conjunctivitis geleden. Het aangeven geschiedde slecht.

Bruin.

id. ten 11 ure.

Scrophuleus individu.

Blond.

1 Sept. dos nam. ten 21/2 nre.

Weinig pigment.

Bruin.

id. ten 3 ure.

Normaal.

Bruin.

id.

Veel pigment.

Ligt blond.

2 Sept. des nam. ten 2 ure.

Papillae rood, niet scherp omschreven.

Scrophuleus individu.

Blond.

id.

Papillae tamelijk rood.


-ocr page 297- -ocr page 298-

NAAM.

BETREKKING.

LEEFTIJD.

GEZIGTSSCHERPTE.

REFRACTIE.

GKOOTTE DERPüPll' en

KLEUR DER IRIS.

der haren.

DAG EN UUR

DER WAARNEMING.

OEHTIIALMOS-

COPISCH ONDERZOEK.

A ANMBRKlNOEir.

70. B. J. V.

Scholier.

12

jaar.

28 : 20,

M = Vso-

41/^mm. Grijsachtig

Bigt blond.

4 Sept. des nam.

met — 1/50.

blaauw.

ten 3 ure.

71. C. L. d. N.

id.

13

J5

31 : 20.

E.

41/.2nim. BlaauMquot;.

Bigt bruin.

3 Sept. des voorm.

Veel pigment.

ten 91/2 ure.

72. J. V. H.

id.

13

gt;J

33 : 20.

E.

41/2mm. BlaauM'.

Blond.

id. ten 10 ure.

Normaal.

Scrophuleus individu.

73. J. M.

id.

13

J)

27‘/2 : 20.

M?

4mm. Grijs.

Bonker bruin.

id.

Veel pigment;

papillae scherp

omschreven.

74. J. A. B.

id.

13

if

26'/2 : 20,^

H = Vso-

S'/jmm. Ligt

Blond.

id. ten 12 ure.

Normaal.

Scrophuleus individu. Heeft dik

met ‘/eo-

blaaiiw.

wijls conjunctivitis gehad.

75. E. B.

id.

13

JJ

36 : 20.

E.

3mni. Donker.

^onker bruin.

id. ten 2'/2 ure.

O.D. veel pigment;

bruin.

papilla scherp

omschreven.

O.S. veel pigment.

76. H. A.

id.

13

JJ

, 28'/2 : 20.

E.

4nmi. Groenaohtig

Bruin.

3 Sept, des nam.

Normaal.

blaauw.

ten 3'/., ure.

77. J. M. M.

id.

13

gt;}

30 : 20.

E.

33/^mm.Ligt blaaufl'

Blond.

id. ten 41/2 ure.

Weinig pigment.

Zwak individu.

78. M. H. M.

id.

13

28'/2 : 20.

E.

51/^mm. Grijs.

Bruin.

4 Sept, des nam.

Zeer scrophuleus individu.

ten 2'/., ure.

79. K M.

id.

13

0. D. 27 : 20.

E.

4mm. Donker

Bruin.

5 Sept, des nam.

0. S. 25 : 20.

blaauw.

ten 3'/., ure.

80. A. J. L.

Kweekeling

14

0. D. 35 : 20.

0. D. E.

31/2™'“- Ligt

Blond.

1 Sept. des midd.

Normaal.

Scrophuleus individu.

op de school.

0. S. 35 : 20,

0. S.

blaauw.

ten 12 ure.

met — Vso--

M = '/so.

81. H. S.

Scholier.

14

ft

25 ; 20.

E.

3i/.2mm.Bruinachtig

Bonker bruin.

3 Sept. des voorm.

Normaal.

Conjunctivitis.

blaauw.

ten ll'/2 ure.

82*. J. C. E.

id.

•14

32'/.2 : 20,

H = '/30.

31/2mm. Donker

Bigt bruin.

3 Sept. des nam.

Veel pigment.

Zeer zwak individu.

met '/36.

As.

bruin.

ten 3 ure.

83. H. J. H.

id.

14

341/2 : 20.

M?

3i/.2mm. Blaau-ff-

Bigt bruin.

id.

Papillae rood.

84. J. W,

id.

14

St

3IV2 : 20.

E.

4'/.2mm. Blaaurt'

Bigt bruin.

4 Sept. des voorm.

Vrii veel pigment.

achtig groen.

ten 9 ure.

-ocr page 299- -ocr page 300-

BETREKKING.

GROOTTE DEB. PUPE

^^EUR der haren.

DAG EN UUU

OPHTHALMOS-

NAAM.

LEEFTIJD,

GEZIGTSSCHEEPTE.

EEFEACTIE.

en

...1

AAN mbeking:bn'.

KLEUR DER IRIS.

DEE WAAENEMING.

COPISCII ONDERZOEK.

102. M. d. K.

Scholier.

ISjaar.

0. D. 26 : 20.

E.

4mm. Ligt blaauW.

Blond.

4 Sept, des nam.

Normaal.

Scrophuleus individu. Irritatie

0. S. 18 : 20.

^%t bruin.

ten 21/2 ure.

oculorum.

103. C, V. L.

Kweekeling.

16

JJ

321/2 : 20.

E.

4mm, Ligt blaau'quot;'-

4 Sept, des voorm.

Normaal.

Zwak individu.

ten 91/2 ure.

104. M. C.

id.

16

34 : 20.

E.

31/2“™- Groen.

Blond.

id. des nam.

Normaal.

honker bruin.

ten 3 ure.

105. J. V. V.

id.

16

ff

27 : 20.

E.

41/4™'quot;. Grijsaobtiê

5 Sept, des voorm.

Zeer veel pigment.

' bruin.

ten 10 ure.

106. M. J. H.

id.

16

}J

0. S. 21 : 20.

E.

0. S. nbsp;nbsp;nbsp;Grij®'

Bruin.

id. ten 10'/2 ure.

Normaal.

0. D. Amblyopisch.

acbtig blaauvr.

107. J. W.

id.

16

gt;J

32 : 20.

E.

0mm. Donker

Blond.

id. des nam.

Normaal.

Zwak individu. Conjunctivitis

0. S. As.

blaauw.

ten 31/2 ure.

vesiculosa levior.

108. K. V. Z.

id.

17

26 ; 20,

H = i/eo.

4mm. Ligt blaauW-

Blond.

4 Sept, des nam.

met '/f.o-

^igt bruin.

ten 3 ure.

109. L.K.O.W.

id.

17

»

35 : 20,

M = 1/50.

3mm. Groen.

id. ten 3'/2 ure.

Groote vaten sterk

Zwak individu.

met — i/so-

gevuld.

110 C.W.

id.

17

yf

271/2 : 20,

0. D.

3i/,^mm. Grijsacbtië

Bruin.

id.

Normaal.

Scrophuleus individu.

met — 1/50.

M = i/,o.

0- s.

blaauw.

M = ± 1/40.

llOö* W.E.V.E.

id.

17

yy

0. S. 13 : 20.

E.

0. D. Omin.

Bruin.

5 Sept, des voorm.

0. D. sclerotioo-

Zwak individu.

0. D. 12 : 70.

0. S. As.

0. S. 5m®- .

ten 91/2 ure.

chorioiditis.

Groenacbtig brüiH’

0. S. normaal.

IIO^.P. M.

id.

17

32 : 20.

E.

4mm. Ligt blaaui''-

Blond.

id. ten 10 ure.

Normaal.

111. H. N.

id.

17

yy

27 : 20, met — Vso-

M = i/so-

5mm. Ligt

Blond.

id.

Normaal.

Scrophuleus individu.

112. J. H. L.

id.

17

3IV2 •• 20.

E.

0mm. BlaauW.

Blond.

id.

Normaal.

Scrophuleus individu.

113*. W. J.v.B

id.

17

yy

25 : 20,

M = •/.2.

5mm. Bruin.

^igt bruin.

id. des nam.

met — 1/12.

^onker bruin.

ten 2'1-2 ure.

114. L. K.

id.

17

yy

33 : 20.

E.

5mm. Ligt groen-

id. ten 3 ure.

115*.E. E. V. D.

id.

17

yy

24 : 20.

E.

4i/2mm.Ligt bla.an''-

Bruin.

7 Sept, des voorm.

As.

ten 11 ure.

116*.C. C.

Secondante.

18

yy

373/4 : 20

H = ’/40.

Ligt blaaniv.

Blond.

30 Aug. des midd.

Normaal.

met 1/40.

ten 12 ure.

117. M. E.

id.

18

22 : 20.

E.

3mm. Grijsacbti^ |

Bruin.

id. ten 121/2 ure.

Zwart puntje in de

Het aangeven geschiedde niet

blaauw.

lens.

zeer goed.

-ocr page 301-

KAAM.

BETREKKING,

LEEFTIJD.

GEZIGTSSCHERPTE.

REFRACTIE.

GKOOTTE DER PUPl* en

ber haren.

DAG EN UUR

OPIITHALMOS-

KLEUR DER IRIS.

DER WAARNEMING.

COPISCH ONDERZOEK.

118. M.E.v.L.

Mej.

18 j aar.

28V2 : 20, met — Vso-

M = Vso.

3™m. Bruin.

Bruin.

30 Aug. des nam. ten 121/2 ure.

Veel pigment.

119. H. v.d. M.

Secondant.

18

3J

3IV2 : 20.

E.

31/^mm. Blaauw.

Bruin.

4 Sept, des nam.

Normaal.

ten 3 ure.

120*.F.J.v. d.L.

id.

18

))

0. D. 27 ; 20,

M = !/,(,.

Si/jmm. Donker '

Blond.

id. ten S'/a ure.

Zwart puntje in

met — Vm.

0. S. 26 : 20,

blaauw.

de regter lens.

met — '/«•

!

121. A.H.K.

id.

18

55

30 : 20.

E.

31/^mm. Groenach'

Iiigt blond.

id. ten 4 ure.

tig blaauw.

122. L. P.

id.

18

55

28 : 20.

E.

5mia. Blaauw.

Bruin.

5 Sept, des voorm.

ten 91/2 ure.

123. H.H.v.E.

Secondant.

19

35

28 ; 20.

E.

As?

3' / 2iii’i' -Ligt blaaiii^'

Bruin.

4 Sept, des nam.

0. D. papilla rood.

ten 4 ure.

0. S. zwart puntje in de lens.

124. J. V. B.

id.

19

’gt;

261/2 : 20, met — i/5„.

M = 1/50.

0. D. IV-jiiiiii-

0. 8. I™™-

Bruin.

6 Sept, des voorm. ten 111/2 ure.

Donker bruin-

125. P.H.J.S.

id.

19

29 ; 20.

E.

41/201111. Groenach'

Bruin.

id. deg nam.

31 : 20.

tig blaauw.

ten 21/2 ure.

126. D. E.

Artillerist.

19

55

E.

3i/2inni. BlaauW-

Blond.

9 Sept, des nam.

35 ; 20.

ten 21/2 ure.

127. J.D.J.M.

id.

19

55

E.

4.-!/^nim. Donker

^igt bruin.

10 Sept, des nam.

bruin.

ten 31/2 ure.

128. A. V. D.

Spinner.

20

55

0. D. 27 ; 20,

met — 1/50

0. S. 20 : 20.

0. D.

M = gt;/50-0. S. As.

li/jioiii- BlaauW-

Blond.

29 Aug. des voorm. ten 8 ure.

129. C. J. B.

Secondant.

20

55

0, S. 29 : 20.

0. D. 21 : 20.

E.

0. D. Si/jio®-0. S. Sunn-

Bruin.

5 Sept, des voorm. ten 101/2 ure.

0. D. Maculae cor-neae.

Ligt blaauw.

130. W.C. V. D.

id.

20

0. D. 251/2 ; 20, met 1/50.

0. S. 241/.2 : 20,

M = 1/50. 0. S. As.j

41/2111111. Donker bruin.

honker bruin.

id. des nam. ten 3 ure.

Veel pigment.

met i/so.

131*.Z.

JJArtillerist.

20

55

41 : 20P

E.

4mm. Grijsachti^

Bruin,

10 Sept, des'nam.

blaauw.

ten 21/2 ure.

AJNMFBKINGEIf.

Conjunctivitis vesiculosa.

Ziekelijk individu.

Het aangeven geschiedde slecht.

Zwak individu. Voor 4 maanden typhus gehad.

Vroeger iritis gehad.

-ocr page 302-

NAAM.

BETREKKING.

LEEETIJD.

GEZIGTSSCIIERPTE.

EEFEACTIE.

GROOTTE DER PUPll en

KLEUR DER IRIS.

132. A. V. S.

Artillerist.

20 jaar.

31 :

20.

E.

4 mm. Ligt groeH'

133. P. v.Z.

id.

20 „

33 :

20.

E.

41/^mm. Ligt bruiO'

134. F. B.

id.

20

341/2 20.

E.

4i/,^mm. Groenaob' tig bruin.

136*.E. D.

id.

20 „

34 :

20.

E.

As.

4mm. Ligt blaau'i'''

136. A. v.H.

Dienstmeid,

21 „

23 :

20.

E.

3mm. Ligt bruiö'

137. J, V. d. H.

Secondant.

21 „

26 :

20.

E.

0. D. 5mm-0. S. 4'/2mm-Ligt bruin.

138. A. C. J.

Secondante.

21 „

321/.2 : 20.

E. *

0. D. 5mm.

0. S. 51/.2mm-Donker blaauW-

139. M. A. H.

Artillerist.

21 „

29

20.

E.

5' /4mm. Ligt blaauquot;''

140. F.C.v.M.

Secondant.

22 „

0. S. 24 : 20, met — 1/50.

0. S.

M = 1/50.

5mm. Blaauw.

141. G. B. H.

id.

22 „

30 :

20.

E.

5mm. Grijsacbtig bruin.

142. O. M.

Sigarenm:

22 „

24

20.

EP

As?

6mm. Ligt bruin*

143. J. V. H.

Artillerist.

22 „

311/.2 : 20.

E.

Groenacli' tig blaauw.

144*.r. K.

id.

22 „

341/2

met -

: 20,

— Vso-

H = 1/50-

Si/^mm. Bruin.

145. K. L.

id.

22 „

38 : 20, met i/i-o.

H = Voo-

4i/.2mm.Ligt blaau'l'

146. J. V. d.H.

Student.

23 nbsp;nbsp;nbsp;„

21 : 20, met — V-jj.

M = 1/3„.

4mm. Grijsacbtig blaauw.

147. H. A. M.

id.

23 „

23

20.

E.

3'/.2mm Bruin-

148. B. G. V. K.

id.

23 „

30 :

20.

E.

4mm. Lruin. |

149. J. H. M.

Secondant.

23 nbsp;nbsp;nbsp;„

27 : 20, met 1/50.

H = Vco’

5mm. Bruin.

der haren.

DAG EN UUR

DER WAARNEMING.

OPHTHALMOS-

COPISCHONDERZOEK.

A ANMEBKINGEN.

Blond.

Bruin.'

Blond.

10 Sept. des nam. ten 21/2 ure.

id. ten 3 ure. id. ten 31/2 ure.

Heeft irido-cborioïditis gebad.

Sobijnt iritis gebad te bebben.

Blond.

id.

Blond.

Bonker bruin.

28 Aug. des voorm. ten 101/2 ure.

5 Sept. des midd. ten 12 ure.

Weinig pigment.

Epipbora ex dacryocystitide. Fistula lacrymalis.

Scropbuleus individu. Dacryocystitis.

Blond.

id. des nam. ten 4 ure.

Zwak individu.

Bruin.

Bonker bruin.

Bouker bruin.

10 Sept. des nam.

ten 41/2 ure.

6 Sept. des voorm. ten 101/2 ure.

id. ten 11 ure.

Zwart.

Bruin.

Bigt bruin.

7 Sept. des voorm. ten 11 ure.

9 Sept. des nam. ten 21/2 ure.nbsp;id.

Veel pigment, geringe maculaenbsp;oorneae.

Zwak individu.

Bruin.

id. ten 3 ure.

Zwart.

Zwart.

Blond.

Bonker bruin.

26 Aug. des voorm.

ten 9 ure.

28 Aug. des voorm. ten 10 ure.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Sept. des voorm.

ten 10 ure.

5 nbsp;nbsp;nbsp;Sept. des voorm.

ten 11 ure.

Sclerotico-cborioï-ditis levissima.

Normaal.

Zwak individu.

Astbenopie.


-ocr page 303- -ocr page 304-

NAAM,

EETREKKING.

LEEETIJE.

GEZIGTSSCHERPTE.

EEEEACTIE.

GROOTTE DEE PUPit en

KLEÜE I)ER IRIS.

der haren.

DAG EN UUR

DER WAARNEMING.

170. H. K.

Artillerist.

25 jaar.

30 : 20, met — V,m-

M = 1/50.

4'/4mm. BlaauW-

Donker bruin.

10 Sept. ten 4'/^ ure.

171HM.d.W.B.

Student.

26

261/2 : 20.

E.

3mm, Bruin.

Zwart.

27 Aug. des nam. ten 31/2 ure.

172*.W. H. H.

Secondant.

26

»

0. D. 171/2 : 20.

E.

As.

5mm. Groenachtig bruin.

Zwart.

5 Sept. des midd. ten 12 ure.

173. N. A. E.

id.

26

)gt;

29 ;• 20, met — V50.

M = V50-

41 /^mm .Digt blaauW-

f

Donker bruin.

7 Sept. des voorm. ten 101/2 ure.

174. J. B.

Artillerist.

26

221/2 : 20.

0. nbsp;nbsp;nbsp;As.

4i/.^mm. Ligt bruin

1

Ligt bruin.

9 Sept. des nam. ten 3gt;/.2 ure.

176*.C. L. S.

id.

26

33

40 : 20?

E.

5i/.^mm. Donker blaauw.

i

Bruin.

10 Sept. des nam. ten l'/2 ure.

176. M.

id.

26

33

29 : 20.

E.

4mm. Groenachtig bruin.

Bruin.

id. ten 2'1-2 ure.

177*.E. B.

id.

26

’’

26 : 20.

E.

As.

fi

5

Blond.

id.

178. G. d; V.

Ziekenopp;

27

33

0. D. 24 : 20.

0. S. 10 : 20.

0. ^‘As.

4mm. Groenachtig bruin.

\

Ligt bruin.

29 Aug. des voorm. ten 8 ure.

179. G.W.v.E.

Secondant.

27

36 : 20.

E.

31/^mm. Buitenrand blaauw,

binnenrand bruin-

'1

Ligt bruin.

3 Sept. des voorm. ten ll'/2 ure.

180. C. L. A. L.

Tahakshand:

27

33

0. S. 23 : 20, met Vso

0. D. 22 : 20, met — 1/50

H = '/so-

4mm. Grijsachtig blaauw.

f

i!

Bruin.

7 Sept. des voorm. ten IOV2 ure.

181. T. S.

Artillerist.

27

’’

30 : 20.

E.

5mm. Ligt bruin-

Rood.

9 Sept. des nam. ten 4 ure.

182*.J. V. d. K.

id.

27

33

29 ; 20, met i/w

H = Vjo-

41/2“™- Blaauw-

Blond.

9 Sept. des nam. ten 4 ure.

183. S.

id.

27

33

28 : 20.

E.

5mm. Grijsachtig blaauw.

Bruin.

10 Sept. des nam. ten 2 ure.

184. B. V. H.

id.

27

3IV2 •• 20.

E.

4mm. Donker blaauw.

Bruin.

id. ten 4 ure.

185. W. G. E.

id.

27

33

0. D. 29 : 20.

0. S. 14 : 100.

E.

5mm Ligt blaauW-

¦r

Bruin.

id. ten 4'/2 ure.

186. J. G.

id.

27

}J

34 : 20.

E.

4mm. LigtblaauW-

Blond.

11 Sept. des nam. ten 2i/,) ure.

OPHTHALMOS-COPISCH ONDERZOEK.

Een zwart puntje in liet midden dernbsp;regter lens.


JANMEBKINGBN.


Normaal.

Normaal.

Normaal.


Het aangeven geschiedde slecht.


Asthenopie.


Dikwijls conjunctivitis mucipara gehad.


Heeft dikwijls conjunctivitis gehad.


-ocr page 305-

NAAM.

BETKEKKINa.

LEEFTIJD.

GEZIGTSSCHEBPTE.

UEEK, ACTIE.

GKOOTTE DER PUPIL en

KLEUR DER IRIS.

187. S. P. T. E.

Mej.

28 j

aar.

28 :

20.

E.

3mm. Bruin.

188. J. C. d. G.

Eamerbeh.:

28

»

32 ;

20.

E.

51 /2™™ •Ligtblaau'Wi-

189. J. J. C.

Artillerist.

28

32'/2

; 20.

E.

31/.2™™- Grijsaelitiê blaauw.

190. P.J.J.W.

id.

28

}gt;

34 :

20.

E.

0. D. 4mm.

0. S. 31/4“®’ Ligt blaauw.

191. P. M.

id.

28

33 :

20.

MP

3mm. Ligt blaauW-

192*.H. t. H.

Theol. Doet.

29

22'/.2 : 20 ) met Vso-

H = Vso-

Blaaui''-

193. P. G.

29

21 : 20, metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vso-

M Vmi-

4i/.2mm. BlaauW-

194*.A. t. D.

Artillerist.

29

34'/.2 : 20, met i/j„.

H = Vio-

33/^mm. Bruin.

195. P. M. L.

id.

29

33 :

20.

E.

5mm. Bruin.

196. A. V. E.

id.

29

39 ;

20.

E.

4'/jmia-Groenaobtig blaauw.

197. A. V. G.

id.

29

211/2 : 20,

met i/go-

H = i/so.

0. D. 51/2™“.

0. S. 41/2™“ Grijs

198*.J. D.

id.

31

f}

371/2 : 20 P met i/bo.

H = Vco-

4i/2mm. Bruin.

199. W. G. W.

id.

31

fi

231/2 : 20.

E.

41/4mm. Bruin.

200. J. K

id.

31

}i

0. D. 26 : 20,

met 1/50.

H = Vso-

4i/.2“™ Bruin.

201. E. K.

id.

31

31'/2 : 20.

E.

4i/.2mm. Bruin.

202. H.

id.

31

331/2 : 20.

0. S.' As.

41 /2mm.Ligtblaau''''’

203. M. d. V.

id.

32

ff

28 :

20.

E.

4mm. Grijs.

204*. J. S.

id.

33

28 : 20. metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vm-

H. y,,. As.

4mm. Ligt blaauW-

•lEUR deR haren.

LAG EN UUR

DER WAARNEMING.

OPIITHALMOS-

COPISCH ONDERZOEK.

J J M B B K Z JV G F JV.

Zwart.

29 Aug. des nam. ten 1 ure.

Veel pigment.

Dacryocystitis.

Eood.

7 Sept, des voorm. ten 10 ure.

Normaal.

Eood.

9 Sept, des nam. ten 3 ure.

Blond.

10 Sept, des nam. ten 4 ure.

Donker bruin.

11 Sept, des nam. ten 31/2 ure.

Bruin.

29 Aug. des voorm. ten 71/2 ure.

Eood.

7 Sept, des voorm. ten 10 ure.

Normaal.

Scropbuleus individu.

Bruin.

9 Sept, des nam. ten 3 ure.

Digt bruin.

id. ten. 4 ure.

Donker bruin.

Donker bruin.

10 Sept, des nam. ten 3 ure.

id. ten 41/2 ure.

Blond.

9 Sept, des nam. ten 3'/.2 ure.

Schijnt dikwijls conjunctivitis te hebben gehad.

Bruin.

9 Sept, des nam. ten 4 ure.

Bruin.

id. ten 41/2 ure.

Zwart.

11 Sept, des nam. ten 31/2 ure.

Bruin.

9 Sept, des nam. ten 41/2 ure.

Zwart

9 Sept, des namid. ten 3 ure.

Het aangeven geschiedde slecht.

Bruin.

14 Sept, des midd. ten 121/-2 ure.


-ocr page 306-

NAAM.

BETREKKING.

LEERTIJD.

GEZIGTSSCHERPTE.

REFRACTIE.

GROOTTE DER PÜPIL en

KLEUR DER IRIS.

205. J. Z.

Artillerist.

33 jaar.

0. D. 33 : 20, met '/5o.

0. S. 30 : 20. met '/óo-

H — Vso-

3™m. Blaauw.

206. A. W. E.

Boekhandel.

33

22 : 20.

E.

4mm. Ligt blaauu'

207*.W. J. H.

Secondant.

34

36'/.2 : 20, met — i/jo-

M = 1/40.

2i/.2rom. Grijsachtig blaauw.

208. H.N.d.V.

Tabaksverk:

34

0. S. 21 : 20, met i/so-

o.s.m=V5».

O.DM:=V:,r.-

31/jmin. Blaauw.

209*.H. G.

Artillerist.

34

0. D. 33: 20,

O.D^'As.

53|^mm. Grijsachtig blaauw.

210. J.H.v.d.V.

id.

34

JJ

31 : 20.

0. D. As.

3i/.2min- Grijs.

211. A. V.

id.

34

ff

34 : 20.

E

0. S. As.

33/4™™ -Ligt blaauW-

212. B. G.

Bediende.

35

yy

0. D. 28 : 20, met 4-

0. S. 21'/,2 : 20. met

H = 'U.

4mm. Grijsachtig blaauw.

213. T. L. S.

Arbeider.

35

yy

0. D. 22'1-2 : 20, met Vso-0. S. 21 : 20Pnbsp;met Vso-

H = '/m-

Groenachtig

bruin.

214. A. H.

id.

35

yy

0. D. 29'1-2 : 20, met — 'Vo

0. S. 23 : 20?

O.D.M^Vso-0. S. E.

0. S. As.

3V,2mm- Bruin.

216. K.

Artillerist.

37

yy

29 : 20.

E.

4'/2“™- Grijsachtig blaauw.

216. J. S.

id.

38

yy

26 ; 20.

E.

Buitenrand

blaauw,

binnenrand bruin

217*.J. J. V.

id.

39

yy

0. D. 20 : 20, met 4- '/gn

0. S. 15 : 20, met 4- Vso

H = Vso* As.

Grijsachtig

blaauw.

4mm. Grijsachtig

218. N. B.

Timmerman

40

yy

28 : 20,

E.

blaauw.

DER HAREN.


DAG EN DDE DER WAARNEMING.


OPHTIIALMOS-COPISCII ONDERZOEK.


AAN MEBKINGSN.


Ligt bruin.

Bruin.

Bruin.

Louter bruin.


Blond.

Bruin.

Bruin.

Blond.


11 Sept. des nam. ten 3 ure.


14 Sept. des midd. ten 13 ure.

30 Aug. des midd. ten 12 ure.

7 Sept. des midd. ten 12 ure.

9 nbsp;nbsp;nbsp;Sept. des nam.nbsp;ten 4'/2 ure.

10 nbsp;nbsp;nbsp;Sept. des nam.nbsp;ten 2'/2 ure.

11 nbsp;nbsp;nbsp;Sept. des nam.nbsp;ten 3 ure.

27 Aug. des morg. ten 9 ure,


id. des nam. ten 4 ure.


29 Aug. des voorm ten 8 ure.


10 nbsp;nbsp;nbsp;Sept. des nam.nbsp;ten 3 ure.

9 Sept. des nam. ten 31/2 ure.

11 nbsp;nbsp;nbsp;Sept. des nam.nbsp;ten 3 ure.


14 Sept. des nam. ten 12'/2 ure.


Normaal.

Normaal.


Normaal.


Zwak individu.


Zwak individu.


-ocr page 307-

NAAM.

219 C. J. V. B. 220. W. d. W.nbsp;221*.B.

222. nbsp;nbsp;nbsp;J. B.

223. nbsp;nbsp;nbsp;A. V. E.

224. nbsp;nbsp;nbsp;F. C.

11 nbsp;nbsp;nbsp;225. M. P. J.

I i nbsp;nbsp;nbsp;226. H. E.

227. nbsp;nbsp;nbsp;J. W. B.

228. nbsp;nbsp;nbsp;L.

229. nbsp;nbsp;nbsp;H. K.

230. nbsp;nbsp;nbsp;L.

231. nbsp;nbsp;nbsp;P. D.C.L.nbsp;232*.C. A. H.

233. nbsp;nbsp;nbsp;J. L.

234. nbsp;nbsp;nbsp;C..B. H.

GROOTTE DEE PERIL

^Ieur der hares.

DAG EN ÜDR

ORHTIIALMOS-

BETREKKIKG.

LEEFTIJD.

GEZIGTSSCHERBTE.

REFRACTIE.

KLEUR DER IRIS.

DER WAARNEMING.

COPISCH ONDERZOEK.

Artillerist.

41 jaar.

29V.2 : 20.

E.

31 l^mm.Xiigt blaauw.

Blond.

11 Sept, des nam.

ten 4 ure.

id.

43 nbsp;nbsp;nbsp;„

35 : 20.

E.

4mm. Grijsachtig

Blond.

10 Sept, des nam.

*

blaauw'.

ten l’/2 ure.

id.

43 „

20 : 20,

M = V:,r..

3mm. Bruin.

Bruin.

id. ten 4 ure.

met — VsB-

0. D. As. 0. S. As?

id.

43 nbsp;nbsp;nbsp;„

0. S. 28 : 20.

H = V.50.

4mm. Honker bruin.

Donker bruin.

11 Sept, des nam.

met 1/50-0. Tgt;. 25 : 20.

0. S. As.

ten 2 ure.

met i/so-

Donker bruin.

id.

43 nbsp;nbsp;nbsp;„

28 : 20,

S Var.'

3mni. Grijsacbtig

id.

met 1/30.

blaauw.

id.

44 nbsp;nbsp;nbsp;„

29'/2 : 20.

E.

23/4™quot;'- Ligt bruin.

Ligt bruin.

11 Sept, des nam.

Donker bruin.

ten 21/2 ure.

id.

45 nbsp;nbsp;nbsp;„

30 : 20.

E.

3 ‘/omm-Ligt blaauw

id.

id.

45 nbsp;nbsp;nbsp;„

27 : 20, met V40

H = V40.

33/4mm. BlaauW.

Ligt bruin.

id. ten 4 ure.

Meukelm:

46 „

28 : 20.

E.

41/^mm. Bruin.

Grijs.

7 Sept, des voorm.

Normaal.

ten 111/2 ure.

Artillerist.

47 nbsp;nbsp;nbsp;„

0. S. 20 : 20,

O.S. H.=V4o.

4i/3mm. Groenaob-

Bruin.

10 Sept, des nam.

met V40

tig blaauw.

Donker blond.

ten 2 ure.

Scheerder.

48 „

0. D. 23 : 20.

E.

4mm. Blaauw.

27 Aug. des voorm.

0. D. heuooma

ten 9 ure.

centrale.

Onderwijzer

48 nbsp;nbsp;nbsp;„

27 : 20.

E.

Bruin.

Dijna grijs.

3 Sept, des voorm.

*

I

ten 11 ure.

Commission:

48 nbsp;nbsp;nbsp;„

18'u : 20,

H= gt;/3G-

4mm. Groenachtig

Grijs.

14 Sept, des midd.

Sterke reflex van

met V:ir.

blaauw.

ten 12 ure.

cornea en lens.

Artillerist.

50 „

32Vs : 20,

M = V40.

41/^mm. Blaauw-

Bruin.

9 Sept, des nam.

met — Vm-

ten 4 ure.

50 „

15 : 20.

E.

3miQ. Grijsacbtig

Bruin.

11 Sept, des voorm.

Obscuratio minima

blaauw.

ten 101/2 ure.

peripberica partis inferioris lentis am-

Donker bruin.

borum oculorum.

Korenkoo-

50 „

251/2 : 20.

EP

4mm. Blaauw.

14 Sept, des midd.

Normaal.

persknecht.

ten 12 ure.

AANMERKINGEN.

Heeft dikwijls conjunctivitis geliad.

-ocr page 308-

NAAM.

BETREKKING.

LEEFTIJD.

GEZIGTSSCHERPTE.

REFRACTIE.

grootte; DER PUPtt

en

KLEUR DER IRIS.

235. G. S.

Artillerist.

52

jaar.

16 : 20, met i/so.

H = Vso-

4mm. Donker blaanw.

236*.C. d. G.

Onderwijz:

53

.0. D. I2V2 : 20, met Vso-0. S. 51/4 : 20.nbsp;met Vso-

H = Vso-

41' Donker blaauw.

237. J. v. 0.

Artillerist.

53

241/2 : 20,

met Vso-

H = Vso-

0. D. 3V4“™-0. S. 4™in-Grij sachtigblaaufl'-

238. A. E. V. L.

id.

53

jj

21 : 20, met — Vso-

M = V.S0-O.D.As.

3Va“T“-Ligtblaau-n'-

239. D. C. L.

Commission:

66

quot;

0. S. 21 .- 20, met V'24-0. D. 18 .- 20,nbsp;met V24-

H = V24-

3mm. Blaauw.

240. d. H.

59

»

21

20.

E.

21/2“™- Blaauu'-

241*. G. W.

Dienstmeid.

60

25V2 : 20,

met — V40-

M =¦ V40-

31/2™' Groen.

242. J. J.

Schoenmak:

60

10 : 20, met — Via-

M z- V.2-As.

5mm. Blaauw.

243. T. V. G.

Kleederm:

62

17 Va : 20,

met 1/40-

H = 1/40-0. S. As.

SV-amm. BkaUquot;quot;’-

244* V. d. H.

62

3J

C'. D. 15Va : 20, met -t- Vso-

0. D.= Vso-0. D. As.

4V2mni.LigtblaauM''

245*.S. P. K.

Artillerist.

62

33

26 : 20. met 1/20-

H. = V-ic-

4mm. Blaauw:.

246. M. Z.

62

53

18 : 20, met Var,.

H. = Vso-

4mm. Ligt blaaii^ '

247*.E.W.vd.B.

63

33

I6V2

: 20.

E.

As.

4mm. GrijsaoliPS blaauw'.

248. H. E.

Schoenmak:

63

35

151/2 : 20.’

E.

4mm, Blaauw'-


t'R DER HAREN

DAG EN UUR

DER quot;WAARNEMING.

Bruin.

11 Sept, des nam. ten 31/2 nre.

Half grijs.

5 Sept. des nam. ten 4V2 nre.

Bruin.

10 Sept des nam. ten 2 ure.

Grijs

11 Sept- des nam. ten 2 ure.

Grijs.

13 Sept. des voorm ten 11 nre.

Onker bruin.

30 Aug. des midd. ten 12 ure.

onter bruin, kjna grijs.

9 Sept. des midd.

ten 12 ure.

Grijs.

2 Sept. des voorm. ten 10 ure.

^ijna grijs.

8 Sept. des nam. ten 121/2 ure-

bruin.

9 Sept. des nam. ten 1272 nre.

Hrijs.

id. ten 31/2'

Bruin.

10 Sept. des nam. ten 121/2 nre.

Grrijs.

8 Sept. des voorm. ten 11 ure.

Hr ijs.

id. des nam. ten 12V2 ure.

OPHTHALMOS-COPISCH ONDERZOEK.

Geen arcus senilis.

Obscuratio minima peripherica partisnbsp;inferioris lentisnbsp;amborum oculor:

Normaal.


K ormaal.


Weinig pigment.

O. S. oataraeta senilis ferenbsp;completa.

O. D geen arcus senilis.


Normaal.


aanmeukinghn.


Heeft vroeger irido-eliorioïclitia gehad.


Zwak individu. Ectropiiim ex Epiphora.


Heeft dikwijls conjunctivitis gehad.


Het aangeven geschiedde slecht. Irritatio oculorum.

Zwak individu.


-ocr page 309-

NAAM.

BETREKKIKG.

LEEFTIJD.

GEZIGTSSCHERPTE.

KEFRACTIE.

GROOTTEfDERP en

KLEUR DER IB

235. G. S.

Artillerist.

52

jaar.

16 : 20, met Veo.

H = Vso-

4mm. Eonk Elaauw.

236*.C. d. G.

Onderwijz:

53

.0. D. I2V2 : 20, met 4- Vso-0. S. 6V4 : 20.nbsp;met -f Vso-

H = i/so-

4V-2™“- Don blaauw.

237. J. V. 0.

Artillerist.

53

j?

241/2 : 20,

met Vso-

H = Vso-

0. D. 311/4“ 0. S. 4™ni.nbsp;Grijsachtigbla

238. A. F. V. L.

id.

63

21 : 20, met — Vso-

M = Vso-O.D.A3.

31/^mm.Ligtbla

239. D. C. L.

Commission:

66

»

0. S. 21 : 20, met V24-0. D. 18 ; 20,nbsp;met V24-

H = V24-

3mm- Blaau'

240. d. H.

69

»

21 : 20.

E.

2i/.2mm. Biaa

241*. G. W.

Dienstmeid.

60

)gt;

251/2 : 20,

met ~ V40-

M = 1/40-

31/2““- Grot

242. J. J.

Sclioenmalt:

60

10 ; 20, met — V12-

M ^ V12. As.

5nini. Blaan

243. T. V. G.

Kleederm:

62

55

17'/¦2 : 20,

met Vm-

H —

0. S. As.

SV-iinm. Blaa

244* V. d. H.

62

C'. D. 151/2 : 20, met Vso-

0. D.= V:«-0. D. As.

4V2““-Ligtbl£

245*.S. P. K.

Artillerist.

62

55

26 : 20. met 1/20-

H. = V20-

4mm. Blaar

246. M. K.

62

55

18 : 20, met i/sr,.

H. = Vso-

4mm. Bigt bla

i

247*.E.W.vd.B.

63

I6I/2 : 20.

E.

As.

4min. Grijsac blaauM'. 1

1

248. H. E.

ScEoenmak;

63

55

151/2 : 20.;

E.

i

4mm. Blaau

KLETJE DEE iiaees

DAG EN UUR

DER quot;WAARNEMING.

OPIITHALMOS-

COPISCH ONDERZOEK

¦d A N M E U K I G F. N,

Bruin.

11 Sept. des nam. ten 31/2 ure.

Half grijs.

6 Sept. des nam. ten 41/2 ure.

Heeft vroeger irido-c-borioïditis gebad.

Bruin.

10 Sept des nam. ten 2 ure.

Grijs

11 Sept, des nam. ten 2 ure.

Grijs.

13 Sept. des voorm. ten 11 ure.

Kormaal.

Donlfer bruin.

Donker bruin, mjna grijs.nbsp;Grijs.

30 Aug. des midd.

ten 12 ure.

9 Sept. des midd.

ten 12 ure.

2 Sept. des voorm. ten 10 ure.

Geen arcus senilis.

Zwak individu.

Eotropium ex Epipbora.

^ijiia grijs.

8 Sept. des nam. ten 121/2 ure.

Weinig pigment.

bruin.

Grijs.

9 Sept. des nam. ten 121/2 ure.

id. ten 31/2-

0. S. cataraota senilis ferenbsp;completa.

0. D geen arcus senilis.

Heeft dikwijls conjunctivitis gebild.

Het aangeven geschiedde slecht.

Bruin. '

10 Sept. des nam. ten 12V.2 ure.

Normaal.

[rritatio oculorum.

Grijs.

8 Sept. des voorm. ten 11 ure.

Obscuratio minima )eripberica partisnbsp;inferioris lentisnbsp;amborum ooulor:

Zwak individu.

Grijs,

id. des nam. ten 121/2 ure.

Normaal.


-ocr page 310-

c

.ROOTTE DER PUPIL :

KiA-M.

beïrekkisg.

[jEEETIJD.

GEZIGTSSCHERPTE.

reeuactie.

en nbsp;nbsp;nbsp;’

KLEUH DEH lElS. nbsp;nbsp;nbsp;j

249. J. K.

Stoelenmak;

63 jaar.

21 : 20,

E.

As?

jsy^mm.Ligtblaauw. 1

250*.W. L.

Schoonm:

64 nbsp;nbsp;nbsp;„

12 : 20, met Vso-

H = Vso-

!

0. D. 3V2””- nbsp;nbsp;nbsp;'

0. s. 33/4““-

Donker bruin.

251. C. D.

64 nbsp;nbsp;nbsp;„

16 : 20, met -f Vso-

H = Vso-

31 ƒ ^jim.Ligtblaauw.

252. A. V. d. B.

65 „

O. D. 18 : 20, met Vso.

0. S. 13 : 30,

O.D.H^Vse-

0.S.H=V-24-

31 /.^mm-Ligt blaauw.

met V-M-

263. V. P.

65 „

181/2 : 20, met Vso-

H = Vso-0. S. As.

33ƒ^mm. Bruin.

254. V. N.

65 „

17 : 20, met Vso-

H = Vso-

0. S. 3V-2““-0. D. 4mm.

Ligt blaauw.

256«.F. D.

65 „

17'/2 : 20,

met Vi8-

H = i/is-0. D. As.

2s/^mm. Grijs.

266. H.

66 „

16 : 20.

E.

4V-2™™- Grijsachtig

0. D. As.

blaauw.

257*.J. V. W.

Vroeger

boerenkn;

67 „

o. H. 12 -. 20.

0. S, 9 : 20.

E.

21/4™“- Blaauw.

258. G. G.

Naaister.

67 „

I8V2 : 20, met Vso-

H ^ Vso-0. D. As.

3i/,^mm. Bruin.

259*.H J. 0.

KIe e derm:

68 „

0. D. 231/2 : 20,

met Vi4-

0.D.H=Vi4

21/2™“- Bruin

260*.E. S.

68 „

0. D. 10 : 20 , met Voo-

0. D.H^Veo As.

4mm. Ligt blaauu'-

261. W. G.

69 „

0. S. I8V2 : 20.

0. D. 16 : 50.

0. D. H? 0. S. As?

.

33ƒ^Inln. Ligt bruiii*

262. G. H.

Vroeger

69 nbsp;nbsp;nbsp;„

20 : 20,

H = V-24-

3mm. Ligt blaau'quot;'-

Schipper.

met 1/24-

kleur der haren.

DAG EN UUR

DER WAARNEMING.

OPimiALMOS-

COPISCII ONDERZOEK.

Grijs.

id. ten 1 ure.

0. D Ohsouratio minima peripheri-ca partis inferiorisnbsp;lentis.

Donker bruin, (bijna grijs.)

9Sept. desvoorm. ten 111/2 ure.

Normaal.

Grijs.

11 Sept des vooruiten 11 ure.

Normaal.

Grijs.

8 Sept des voorm. ten 11 ure.

Ohsouratio minima partis inferiorisnbsp;lentis amborumnbsp;oculorum.

Bruin.

id. ten ll'/a nre.

0. S. sterke reflex van cornea en lens.

Grijs.

id. ten 12 ure.

0. D. obsonratio minima periphe-rica lentis.

Grijs.

11 Sept. des voorm. ten 10 ure.

Sterke reflex der cornea en lens.

•Zwart (half grijs)

8 Sept. des midd. ten 12 ure.

Obscuratio minima peripherioa amborum oculorum.

Grijs.

2 Sept. des voorm. ten 9 ure.

Obscuratio minima lentis amborumnbsp;oculorum.

Bruin.

8 Sept. des midd. ten 12 ure.

Veel pigment.

Bruin.

2 Sept. desvoorm. ten 10 ure.

0. S. obscuratio lentis.

0 D. veel pigment.

(half grijs)

10 Sept des midd. ten 12 ure.

Obscuratio centralis lentis incipiens amborum oculor:

(half grijs).

8 Sept. des voorm. ten 11 ure.

Normaal.

Grijs

id ten l2'/2 ure.

Sterke reflex van cornea en lens;nbsp;weinig pigment.

A A N U M S K I W G B N.

geleden gehad heeft, vermin-dering van gezigtsvermogen te hebben bespeurd.

Het aangeven geschiedde slecht. Zwak individu.


-ocr page 311-

GaOOTTE DEa PüPII'

Kleur der haren.

DAG EN UUR

OTHTHALMOS-

NAAM.

BETREKKING.

LEEETIJD.

GEZIGTSSCHEKPTE.

RETRACTIE.

en

i

AANMERKINGEN.

KLEUR BEU IRIS.

1

1

DER WAARNEMING.

GOTISCH ONDERZOEK.

263.M.M.T.W.

69 jaar.

20'/-i ; 20. nbsp;nbsp;nbsp;•

E.

41 ƒ ^mm. Ligt blaanW •

Grijs.

10 Sept. des nam.

/

ten 12V2 ure.

264. P. V. P.

71 „

0. S. 19'/2 ; 20,

H = '/lo-

4mm. Donker

Ligt bruin.

8 Sept. des midd.

Normaal.

Zwak individu.

met '/40.

blaauw.

ten 12 ure.

0. D. 15 : 30,

met '/40.

a

265. F. E. W.

Vroeger

71 „

19 : 20,

H = ’/m-

31/^mm. Ligt bruin.

Grijs.

9 Sept. des voorin.

Weinig pigment.

Scrophuleus individu.

Ojjpasser.

met 1/36.

ten 11 ure.

266. E; V. cl. H.

Vroeger

71 „

15 : 20,

O.S.H=V4ü-

4mm. Donker

Grijs.

id.

Normaal.

scEooam;

met '/40.

O.D.II=i/,4.

blaanw.

0. S. As.

26V*.L. T. M.

Vroeger

72 „

0. S. 18 : 20,

O.S.H=i/.,4.

4mm. Blaauw.

Grijs.

2 Sept. des voorm.

0. D obscuratio

Zwak individu.

boomtwek:

met '/24.

O.D.n=V3r,.

ten 9V2 ure.

minima lentis.

0. D. 15 : 20,

As.

0. S. normaal.

met '/;j6.

268. F. F.

Vroeger

72

16 : 20,

H = '/4„.

3mm. Grijs.

Bruin.

id.

Normaal.

Zwak individu.

kruijer.

met /lia.

269. W. V.

Vi’oeger

73 nbsp;nbsp;nbsp;

17 : 20,

H = ’/.36.

SiLmm. Blaauw.

Bruin.

id. ten 9 ure.

Normaal.

Zeer zwak individu. Het aan-

metselaar.

met '/3e.

AsP

geven geschiedde slecht.

270*.T. E.

Vroeger

73

0. D. 6V4 : 20,

0.D.H='/33.

Grijsachtig

Grijs.

id.

0. D. normaal.

zadelmaker:

met ’/.SC.

As.

blaauw.

0. S. maculae cor-

neae et obscuratio

lentis.

271«^.C. B.

Vroeger

73

0. S. 11 : 20,

H = Vco-

4'/.2“'n. Ligtblaauu'

Grijs.

9 Sept. des midd:

Obscuratio diffusa

Slecht aangegeven.

timmerman:

met 1/40.

0. D. 11 : 40,

0. D. As.

ten 12 ure.

amborum oculor.

met '/40

272.*B.

74

0. D. 9 : 20.

E.

23/jmm. Ligt bruin-

Grijs.

11 Sept. des voorm. ten 11 ure.

O.D. Obscuratio: lentis minima

diffusa.

0. S. obscuratio centralis minima.

273. P. J. N.

76

0. D. 12 : 20,

O.D.H^V*,.

41,Blaauw.

'

Grijs.

10 Sept. des midd.

Normaal.

met '/4(|. ¦

ten 12 ure.

274 C. V.

Vroeger

76 „

19 : 20.

E.

3'/.2™iquot;- Grijsachtig

t

Grijs.

9 Sept. des voorm.

Normaal.

knecht.

blaauw.

ten ll'/2 ure.

-ocr page 312- -ocr page 313- -ocr page 314-

I.-

'3t


. 1 '-X


ry/z


ry


jeZ'K^'t.S'^'C'ft e i|gt; \Aiy

c'jetefeeut) voox/ «Ik

Li«4t Ma I cx/c«ak •

40 ; 20

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 j J_J

: ‘ ; P

1:1,

’ 1 ' ‘

1' —---------T----1-

1 ‘ •

: : : ;

..........—p—

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

. nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i i

39 : 20

' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

' ' 1 ¦

1 i

I nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

gt; nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

—L—L nbsp;nbsp;nbsp;tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

* 1 ' i

i i i P i P

p

Mi

1 '• ! '

'•II

¦ nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

¦ nbsp;nbsp;nbsp;M !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

lip

38 : 20

: 1 ' ! ¦

gt; nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1

1 1

1 1

1 i ; :

quot;P'i 1 T

' nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;

: nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;{

I nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l

: i i 1

I ; nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

: 1 1 ;

: Mi 1

i i ' '

1 P 1

37 : 20

; 1 i i ;

1 1

' 1

-4—1-

Pi i i

1 j J__i_

1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 j

' ' '

1 nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

1 MM

• nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

M—1 nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

mPPIP“

P i i i

36 : 20

' nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

, nbsp;nbsp;nbsp;tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L

''tl

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i__

1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;! i :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i ; p

MM

i 1 i 1

pp

t nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

: ; I 1 j gt; p

35 : 20

‘ nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 1 1 1

1__{- - J

r- nbsp;nbsp;nbsp;7- r-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r- -{“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• •

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

' nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

; ; ' 1

lil.

’ nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

¦pTirr

—r- 1—j—:

1 ' 1 1

34 . 20

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

r nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(

t nbsp;nbsp;nbsp;t

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

—L 4_ i '__,

' nbsp;nbsp;nbsp;! ' 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 i i ; i 1

' I ' I

1 nbsp;nbsp;nbsp;' I P

M M

1 nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

lil;

' 1 ; '

pp i “

-r—;--r—1

II'

! i ' 1

33 : 20

1 '

! f i i !

1 nbsp;nbsp;nbsp;-1—1--4-

lilt

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

lil;

1 i 1 }

i—:—i—r-

' i i ' '

—!—r—pp

1 !

' 1 ! !

lt; i nbsp;nbsp;nbsp;l

-! -P-1

32 : 20

1 ! , 1 1 .-1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L

lil;

4 nbsp;nbsp;nbsp;Pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

. !_____1 ^ ^--

4 4 r 't'-t-i 1“ -4 ' ¦.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 . 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:

S l ; :

—r—4—r—-1

Mi

i i i 1

p nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

• nbsp;nbsp;nbsp;lnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

—i—1—! nbsp;nbsp;nbsp;i 1

i i pi

'lil

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

^ i , i . .j

31 ; 20

1 i ! 1

lilt

—i, nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i i p

; ' i !

; : ; ;

; nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

' nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

t nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

30 : 20

lil]!

¦ ! 1 Tai i

1 1 * '

1'i ;

1 ' 1 '

-/rl' -t nbsp;nbsp;nbsp;1

^P i nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

1 nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

1 : 1 ;

1 ; 1 1

Mil

; nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(

( nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

pil

i nbsp;nbsp;nbsp;:

—i-j-}--1—1

1 nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

¦ 1 i I

29 : 20

i nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

till.

1 nbsp;nbsp;nbsp;'

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

-1_1 1 J

I nbsp;nbsp;nbsp;1

(IM ; ;

i i ; '

'1 nbsp;nbsp;nbsp;i 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

* nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

28 : 20

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

i 1 1

pquot;-rp-| “

Pi

! nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1' ¦

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;

: ! ‘ 1

' nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

27 : 20 nbsp;nbsp;nbsp;'

! nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

gt; nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

-LL

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

i 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

p 1 1_[

4—‘Tquot;'

¦¦Tquot;p“ T

1 1 ‘ 1

1 ' nbsp;nbsp;nbsp;'

1 : nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

l^*^**t***^ -lt;^^

pp

' ' 1 '

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

PppP

: 1 ' ;

Pil

i i ' i ¦

—^—r~i i—

26 : 20

' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

{-]--

i nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i [ 1_

I nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i ; nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i

e 1 ' 1

' nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

: nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

' i ; nbsp;nbsp;nbsp;!

. nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

lil'

25 . 20

i i

1 1 ----1-1

-1-: M

I 1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘

! : ' i

----j- nbsp;nbsp;nbsp;f--r

t nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i ' i 1

”4—i

' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

! nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i i ! i

-¦j-h H-i-

1 nbsp;nbsp;nbsp;Pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'¦

24 : 20

1 1

1 1

PTi TTquot;

i j 1_i_

i i ; i

i p ;

11;!

' nbsp;nbsp;nbsp;' 1 i

1 nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(

¦ nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Mp , ~

i i i i

23 : 20

1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 1 .J

-1--1-

1 1 1_j_

! nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

“Tl 1 i.......

; nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 i

1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

' 1 1 '

' nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

; nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

1' 1 i ;

i nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

; nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

-!-!-!-!—

; nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

22 : 20

I'll!

i I

1 t

1 nbsp;nbsp;nbsp;i

---pquot;

i’ll

quot;y'T“r 1

Pi;

¦ ( ; ! ;

MMT :

4 nbsp;nbsp;nbsp;p

; ‘ '

' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

; nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j —L

till •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1-1 nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j

2t : 20

I f nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

j 1 nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

ll-

1 nbsp;nbsp;nbsp;i

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

i i TT~

till

i p ;

PP

Mp'MP

fM M

r^M

'II.

• nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

i M i

20 ; 20

1 nbsp;nbsp;nbsp;'inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;t

; nbsp;nbsp;nbsp;1

; '

_1—_a .

! 1 1 I ¦

' i 1 nbsp;nbsp;nbsp;'

! nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

M Ml

lp

i 1 ! ;

--j-j-

44^ nbsp;nbsp;nbsp;r-Hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n—

j !

Mi:

1 M i

t‘) : 20

! nbsp;nbsp;nbsp;t

.j__L -

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;“1—1—r

i nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

_1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

L L 1 1

'Ml

- 1 nbsp;nbsp;nbsp;: i ;

: M i

i ; ’ 1 i

1 1 ' .

; nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

' nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t

' ‘ ; ’ •

18 : 20

1 1

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

' nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;t 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

: nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

’ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

' ! ! '

flP^' 1

! nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

' nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

17 : 20

' 1 1 1 }

1 1

1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

i ; ! ;

i U-i _

! ; ; i

-----1—

; i ! ;

• nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

' nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

! nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

‘ nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

- rM ; 'T' ‘

:lö : 20

) 1

1 1

j- -.4 nbsp;nbsp;nbsp;.

! i j—-i--.

i nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

1 i 1 i

; ; i 1

1 : P -

'I

hl ¦: i i

15 ; 20

1 nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;! j j

' i

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

! 1 : 1

i ! nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

; nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

pp

’ nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

! ' ' '

; nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

t nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

i ; 1 1

‘ nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

¦ ' 1 1

14 : 20

i 1

1 ‘ t !

; 1 ' 1

: 1 : i

{ 1 1 1

: nbsp;nbsp;nbsp;1 i ;

' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

' 1 ¦ '

i i M

: ! r—

; nbsp;nbsp;nbsp;1 i '

13 : 20

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 i 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

-

-4- i -

1

lil'

i i' L-i

pp

1 i 1 nbsp;nbsp;nbsp;! *'

i ! : 4

; nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

! p. 1

1---1-;—

' nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

I nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

12 : 20

1 1 . 1 !

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

gt; nbsp;nbsp;nbsp;1

! nbsp;nbsp;nbsp;i

I ' 1 '

1 nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 j i

' nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Mm

' nbsp;nbsp;nbsp;' i ;

I nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i ! i-i-L-

11 : 20

' ' 1 ' ' ¦

¦ I

„1-4

1 ' 1 ¦ 1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

r 1 P -

—1--r—;—]—

• ¦[ nbsp;nbsp;nbsp;-!—i-—

lil;

Mi:

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; I

¦—1—'1—;—'

1 nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;

t nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

i ; P-

' nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

• nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

10 ; 20

4P-

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

i I f 1

I nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

1 i 1 i

t nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r—;

1 nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 I

i i P_

i P' ;

...

9 - 20

• nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;”1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~

1 nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

IP.

i

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 i

'lil

1 P 1

I nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

1 i-i '

i 1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

lip

-^—quot;l* nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

[ i I !

• nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

tl'

: nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

gt; nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

i nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i gt; 1 !

____

8 : 20

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

i 1

]1

'|

; i 1 !

' P '

' r - {----r -1-

1 i nbsp;nbsp;nbsp;i ’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

(lit

M P

i ; nbsp;nbsp;nbsp;: i

; nbsp;nbsp;nbsp;! i ;

—j—1—.

! ! ! :

p—! nbsp;nbsp;nbsp;:—^—

• nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(

lt; nbsp;nbsp;nbsp;lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i t j1

' nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I.

7 : 20

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

L - 1 . -

i 1

' I ' nbsp;nbsp;nbsp;1

III'

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Mil

1 ¦' 1'

“1

; ; M

tl'!

' nbsp;nbsp;nbsp;; i i

i i 4 i

i i i i

i 1 i 1. ;

6 : 20

i 1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

i

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 ¦ 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

' nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

~^4 ; 4quot;

-^^ ' 1--1-

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

' ; 1 ;

i 1 i ;

1 ' ' '

1 nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

• nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

! nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:

lil;

i i^^

1 1 i ' .

5 : 20

1 nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

• nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;'

1 nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

1 ' ' ‘

i : 1 i

i nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

1 ; 1 1

1 ¦ 1

' nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

t nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

' ' ¦ 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

! t ; M

1 nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i i : 1

4 : 20

’ nbsp;nbsp;nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f

i !

1 [.

' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

, : nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

j 1 ! ;

1 1 ; :

1 nbsp;nbsp;nbsp;! .'

; nbsp;nbsp;nbsp;1'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

; : 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i ' ¦ M

' nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

3 : 20

\ ' 1 ', ’

i

i 1

1 ‘

i ^ nbsp;nbsp;nbsp;1-

—‘.....-| nbsp;nbsp;nbsp;lt; f—

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L

T—1 nbsp;nbsp;nbsp;-T—1

MM

M P

; P I

¦ 1 14,!

i p i

....

2 : 2 0

1 i ! 'i 1

i 1

1 1

--—n-!—i—

; i 1 nbsp;nbsp;nbsp;'

i ^^

¦ ‘ ' 1

! nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L_

____________ — -

1 : 20

! nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

1 ; ¦

a'l 1

^ ^^—

' nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

I7p P

c4 p !

lil;

e'M P

ill!

f': nbsp;nbsp;nbsp;: i :

ov nbsp;nbsp;nbsp;;

' nbsp;nbsp;nbsp;1'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

1 nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

h'i '

1 i 2 i 3 i 4 i 5 ; 6

7 1 8 1 9

1^111^

I 3il4il5il6jl7

18jl9|_20'!21 22

23i24 25|26:27

28l29;3ü:31!32

33i34i35i36i37;38;39!40:41p

43 ;44i45i4G;47;48149:50151152

53154 55 ;56'57i58i59;6016162

63i64!65i66i67 68:69i70;71i7^

73i74i75i76 77178;79i80:81;82

'

1 ! 1 ; : ; : . ,

. nbsp;nbsp;nbsp;. -y ,

' ' 1

¦ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

' nbsp;nbsp;nbsp;: i T ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

! . . -i -^P '


-ocr page 315- -ocr page 316-

Ten einde een overzigt te erlangen over de door ons gedane waarnemingen, hebben wij de resultatennbsp;door eene kromme lijn voorgesteld (Zie plaat I).

Het aantal jaren geeft ons de abscisse A B, waarop de gezigtsscherpten als ordinaten worden afgelezen. Denbsp;ingevulde cijfers komen overeen met die van de biernbsp;voorafgaande lijsten. Bij eiken leeftijd hebben wij uit denbsp;verschillende waarnemingen de gemiddelde gezigtsscberptenbsp;gezocht en de punten, hierdoor verkregen, door ééne lijnnbsp;vereenigd. Deze lijn, met roode kleur aangegeven, vertoont tweeërlei beweging; vooreerst eene schommeling,nbsp;ten tweede eene van die schommeling onafhankelijkenbsp;daling. De schommeling is een noodzakelijk gevolgnbsp;van de wijze, waarop de waarnemingen zijn verrigt:nbsp;het toelaten, namelijk, van verschillende fouten, alsnbsp;geringe anomaliën der refractie enz., moet bij een

-ocr page 317- -ocr page 318-

278

klein aantal waarnemingen zich w'ezenlijk doen gevoelen. Slechts door een zeer groot aantal zouden deze foutennbsp;worden geëlimineerd.

Dat werkelijk deze schommeling van het gering aantal onderzoekingen afhangt, wordt reeds waarschijnlijk doornbsp;de regelmatigheid der uitslagen. Wij meenden dan ook,nbsp;dat door het combineren van eenige jaren het gelukkennbsp;zou, deze te doen verdwijnen.

Inderdaad vonden wij, dat door het zaïnenvatten der waarnemingen, voor tien opvolgende jaren verkregen,nbsp;de lijn eene bijna regelmatige daling zonder schommelingen vertoont (Zie plaat II).

De ordinaten aa', bb', cc' enz., drukken de verhouding uit, waarin de gemiddelde gezigtsscherpte bij elk tiental jaren afneemt. De ordinaat ff' is blijkbaar tenbsp;kort: zekerlijk moet dit worden toegeschreven aan hetnbsp;gering aantal waarnemingen op dien leeftijd.

Tot verkrijging van volkomen naauwkeurige resultaten wordt ongetwijfeld een grooter aantal waarnemingennbsp;vereischt dan het door ons verrigte. Wij achten onsnbsp;echter geregtigd, de volgende gevolgtrekkingen daaruitnbsp;af te leiden:

de gemiddelde gezigtsscherpte blijft nagenoeg

-ocr page 319-

gelijk gedurende de eerste vijf en twintig levensjaren;

2. nbsp;nbsp;nbsp;de gemiddelde gezigtsscherpte neemt nanbsp;het 25ste jaar in eene tamelijk regelmatigenbsp;verhouding af;

3. nbsp;nbsp;nbsp;op hoogen leeftijd daalt de gemiddeldenbsp;gezigtsscherpte tot onder de helft dernbsp;oorspronkelijke;

4. nbsp;nbsp;nbsp;de gezigtsscherpte vertoont op denzelfdennbsp;leeftijd vrij belangrijke verschillen bij verschillende individuen.

-ocr page 320-

IRIDDESIS,

De belangrijkheid der iriddesis is voldoende bewezen: het voordeel, dat eene kleine bewegelijke pupil oplevertnbsp;voor het scherp zien, is boven twijfel verheven. Waarnbsp;het gezigtsvermogen door verduistering der corneanbsp;(somtijds ook door verduistering in gedeelten der lens) 1)

is boven Iridectomie verre de voorkeur te geven aan cmttchett’s Iriddesis, waarbij de pupil tot tegenovernbsp;een helderder gedeelte vertrokken wordt, en denbsp;geheele werking van den m. sphincter pupillae behouden blijft.

Slechts één bezwaar had tot hiertoe deze operatie, en wel de moeijelijkheid der uitvoering. Nadat metnbsp;1) Pagenstechek wendde iriddesis aan bij stationnairenbsp;cataracta congenita, waarbij slechts sommige lagen dernbsp;lens verduisterd zijn (Schichtstaar).

-ocr page 321-

281

eene kleine lans eene opening zoo periplierisch mogelijk in het hoornvlies is gemaakt, wordt de iris naar buiten gebragt, en zal aldaar met een’ draad afgebonden moeten worden. Dit af binden levert bezwaar 1):nbsp;zoo ligtelijk wordt de knoop niet op de juiste plaatsnbsp;toegehaald, of beweegt zich het oog gedurende hetnbsp;aanleggen; de iris kan daarbij afgescheurd of tenbsp;periplierisch afgebonden worden.

Om in deze moeijelijkheid te voorzien, heeft men verschillende methoden beproefd: ckittchett wenddenbsp;een pincet aan, dat door een conus omgeven was,nbsp;waarlangs de naad naar beneden moest glijden, om zoonbsp;om de iris te komen.

Meest algemeen wordt in Duitschland het instrument van scauFT (waldau) aanbevolen: dit bestaat uit eennbsp;openspringend pincet; aan de beide uiteinden wordennbsp;in een klein sleufje de twee einden van den draad vastnbsp;gemaakt, nadat daartusschen een losse knoop gelegdnbsp;is. De losse knoop wordt vóór de operatie op het oog

1) Ophth. Hosp. Eeports 1859 pg. 145, Eemarks on Irid-desis. Idem, 1858, pg. 220.

Arch. f. Ophth. Bd. VI, 2de afd. pg. 63, zur Iridodesis van Dr. b. beelin.

Arch. f. Ophth. Bd. VIII, 1ste afd. pg. 192 von Hofrath

Dr. PAGENSTECIIEli.

-ocr page 322-

282

gelegd; als de iris naar buiten gebragt is, wordt het pincet los gelaten, en door het openspringen sluit zichnbsp;de lis. Wanneer met dit instrument handig wordt omgegaan (waartoe echter veel oefening vereischt wordt),nbsp;levert het wel eenig voordeel; maar toch is het bezwaarnbsp;niet opgeheven, dat de knoop bij het toehalen ligtelijknbsp;kantelt en niet digt genoeg aan het oog wordt toegehaald.

Wij hebben een veel eenvoudiger hulpmiddel aangegrepen, dat door zijn eenvoud inderdaad de verwondering verwekt, van niet vroeger beproefd te zijn. Tóór het aanleggen van den knoop, hebben wij den draadnbsp;zeer digt aan de cornea door de conjunctiva gehaald ennbsp;alsdan den lossen knoop gemaakt. Bij het toehalen komtnbsp;nu de knoop altijd op de juiste plaats, ook al beu^eegtnbsp;zich daarbij het oog, zooals ons meer dan eens voorkwam. Uit herhaalde proefneming, en bij herhaaldenbsp;toepassing in vivo, bleek ons, dat de beste wijze is,nbsp;den draad, met eene fijne kromme naald, van buitennbsp;naar de cornea toe, radiair op de cornea, door denbsp;conjunctiva te halen, zoodat de naald tot onmiddellijknbsp;aan de cornea uitkomt. De lanssteek geschiedt dannbsp;vlak onder of boven dezen naad. Voor de verderenbsp;operatie gebruiken wij in den regel de broad needle ennbsp;de blund hook. Met dit kleine stompe haakje wordt

-ocr page 323-

383

de iris aan den pupilrand zeer gemakkelijk gevat ^ zonder dat wij ooit eenig nadeel door aanraking der lensnbsp;zagen ontstaan.

Moge deze kleine wijziging der iriddesis, bij het eenvoudige der zaak, van weinig belang schijnen, wijnbsp;hebben gemeend, de mededeeling niet te mogen achterhouden, omdat zij der iriddesis groote bezwaren ontneemt,nbsp;en haar tot eene gemakkelijke en veilige operatie verheft.

it


-ocr page 324-

ENTEOPION-IAAD,

DOOE

Dr. H. SNELLEN.

0^0

De vele gevallen van entropion, die liier, vooral na de zoozeer ontwikkelde trachoma-epidemie te Veenhuizen, voorkomen, hebben ons ruime gelegenheidnbsp;gegeven, om de verschillende methoden van operatienbsp;toe te passen en onderling te vergelijken. Ons resultaat is, dat we op den duur den besten uitslagnbsp;erlangen, door een strookje huid en spier evenwijdig aan den ciliairrand weg te nemen, bij sterkenbsp;verdikking van den tarsus, in dezelfde rigting tevensnbsp;een wigvormig strookje tarsus te exstirperen, of andersnbsp;dezen kieuwvormig in te snijden; en dan den ciliair-randnbsp;met een hooger stuk tarsus te verbinden, door de doornbsp;ons aangegevene naden. (Verg. gütteling, Diss. inaug.,nbsp;opgenomen in dit Verslag, 1ste Jaargang bl. 206). Waarnbsp;vernaauwiiig der ooglidspleet bestaat hebben we ons

-ocr page 325-

285

altijd overtuigd van het groote belang van de voldoende verwijding der ooglidspleet door de gewone blepharopliimosis-operatie. Bij elke methode van operatie hebben wij deze tevens moeten aanwenden.

In den lateren tijd beproefden wij, ons alleen tot het aanleggen onzer naden, zonder verdere operatie,nbsp;te bepalen, en verkregen daarbij een zeer gunstig effect,nbsp;vooral bij niet te sterk ontwikkeld entropion. Wij nemennbsp;een’ draad, voorzien van twee naalden en voeren beidenbsp;deze naalden van binnen naar buiten door de geheelenbsp;dikte van het ooglid, zorg dragende, dat de eene naaldnbsp;door een bovengedeelte van den tarsus doorgaat, terwijlnbsp;de andere naald iets hooger boven den tarsus doorgaat.nbsp;Nu gaan verder deze naalden over de buitenvlakte vannbsp;den tarsus tusschen tarsus en spier door, om naast elkandernbsp;op ongeveer 2 m.m. afstand van elkander, in dennbsp;ciliair-rand uit te komen. Door het ooglid sterk om tenbsp;keeren, kan men de kromme naalden gemakkelijk dezenbsp;rigting geven. Wij hebben nu den bovenrand van dennbsp;tarsus in eene lis; en door den draad thans buiten dennbsp;ciliair-rand toe te binden, wordt de ciliair-rand naarnbsp;boven opgetrokken.

Bij het aanleggen van den naad zijn twee punten nog op te merken: 1“ dat men de conjunctiva hoog

-ocr page 326-

286

genoeg insteekt, zoodat er zooveel mogelijk conjunctiva tusschen den vrijen rand van het ooglid en de plaats van insteken blijft. Men verkrijgt dit van zelf doornbsp;het ooglid sterk om te keeren. Yerder moet 2° denbsp;draad niet onder den ciliair-rand lütkomen, omdat dezenbsp;kleine wond een cicatrix veroorzaakt, die later aldaarnbsp;plaatselijk misstand van cilia zoude kunnen veroorzaken.

Pagbnstecher geeft ook eene methode aan, om door naden entropion te genezen: hij legt eenvoudig een’nbsp;draad van boven naar beneden door het ooglid tusschennbsp;tarsus en spier en bindt dezen aan de buitenzijde stijfnbsp;digt en laat dien zitten, tot hij het weefsel heeft doorgesneden. De ontsteking aan de buitenvlakte en denbsp;daardoor bij cicatrisatie te verkrijgen verkorting werkennbsp;de binnenwaartskeering, die ook door ontsteking vannbsp;de binnenvlakte ontstaan is, tegen.

Onze naad onderscheidt zich geheel van dien van PAGENSTECHEK, Omdat hij tevens mechanisch werkt, ennbsp;de ciliairrand dadelijk optrekt. Zonder uitwendig lid-teeken te geven, levert hij spoedig en vrij van de langdurige ettering, die door den Pagenstechersche naadnbsp;vereischt wordt, het gewenschte effect. In den regelnbsp;hebben wij drie dagen de naden weggenomen. Mennbsp;zorge hierbij echter, dat de draad geheel verwijderdnbsp;word. Eenmaal zagen wij, nadat door onvoorzigtigheid een

-ocr page 327-

287

klein gedeelte van den draad door den tarsus was blijven zitten, eene zeer langdurige ettering ontstaan, die eerstnbsp;week, nadat door openleggen van de zicli gevormdenbsp;fistelgangen het stukje draad opgezocht en naar buitennbsp;gebragt was.

-ocr page 328-

TEST-TYPES

DETBEMINATIOW OF THE ACUTENESS OF VISION,

BY

H. SNELLEN, M. D.

SCRGBOS TO THE KETHEKEASDS OPHTHALMIC HOSPITAL AT UTRECHT.

To determine tlie acuteness of vision, we measure tlie smallest angle at wliicli objects of known size and known form are distinguished.

The value of the angle at which the eye perceives diflnite objects depends on the number of percipient nerve elements which are implicated by the retinal image. The percipient elements,nbsp;however, are not distributed in equal number over every part of the retina, but decrease in anbsp;certain order from the centre of the yellow spot to the periphery.

Correctly speaking, the acuteness of vision would be inversely proportioned to the number of percipient retinal elements which, at the smallest visual angle under which definite formsnbsp;are recognized, are implicated by the retinal picture. On this account the determination ofnbsp;the acuteness of vision, being in inver.^e ratio to the smallest visual angle, does not affordnbsp;us an absolute but only a relative value.

To determine visual angles we measure tbe extreme distance, at wbicli objects of definite size (e. g. letters) can be recognized,nbsp;or we measure tbe size of tbe objects wbicli can be distinguished,nbsp;when placed at a definite distance (e. g. one foot).

The angles at which objects appear may be said to stand in inverse proportion to the distance amp; in direct proportion to the size of the objects, provided the angles are small; ifnbsp;however larger angles are concerned, then the size of the object must be assumed to he twicenbsp;that of the tangent of half the angle.

-ocr page 329-

289

Square letters wlioae limbs bave a widtli equal to one fifth of the letters height are generally distinctly visible to a normal eyenbsp;at an angle of five minutes.

As objects susceptible of mutual comparison, capital letters of the type known as Egj'ptian Paragon have been selected: They are square letters all whose limbs, whether horizontal ornbsp;vertical, are of one thickness.

To attain, if possible, more uniform distinctness l, J, M. Q, W. X, are omitted.

As a standard of vision we adopt clear amp; accurate perception, not uncertain recognition of objects.

The sizes of our letters, as well as that of the interstices by which they are separated, accurately measured oil upon thenbsp;lithographic stone, are as follows:

No.

I =: 0,209 Paris lines.

No.

XI

=

2,304 Paris lines.

II = 0,419

J5

if

XII

2,613

if

»

III = 0,628

i!

XV

3,141

if

IV = 0,838

»

if

XX

_

4,189

if

if

»

V = 1,047

if

a

XXX

6,283

if

if

JJ

VI = 1,267

if

if

if

XL

=

8,377

if

»

VII = 1,466

if

if

L

-

10,472

if

if

if

VIII = 1,676

if

if

LXX

=

14,660

if

a

ff

IX = 1,886

it

if

if

C

20,943

if

gt;»

X = 2,094

if

if

if

cc ,

41,886

fi

if


The number surmounting the type expi’esses in Paris feet the distance at which the letters are seen at an angle of 5’.

THE DEGEEB OF ACUTENESS OF VISION (V) IS EXPEESSED BY THE KEEATION OF THE DISTANCE AT WHICH THE LETTEE IS ACTUALLYnbsp;BEEN (d), TO THAT AT WHICH THE LETTEE IS APPAEENT AT ANnbsp;ANGLE OF FIVE MINUTES (D).

If d and D be found equal,

No. XX be thus visible at a distance of 20 feet, then

S = nbsp;nbsp;nbsp;=5 1; in other words, there is normal acuteness of vision. If, on the contrary,

d be less than D, and if No. XS is only visible at 10 feet. No. X only at 2 amp; No. VI only at 1 foot, these three cases are thus expressed respectively:

V=A=V5

d may sometimes be greater than D, amp; No. XX be thus visible at a greater distance than 20 feet. In this case vision is more acute than the normal average.

-ocr page 330-

290

Perfect acuteness of vision occurs only with, exact accommodation for the given distance. By means of a complete series of test-types the limits of accommodation amp; refraction can thus benbsp;ascertained.

Since the acuteness of vision, within the limits of accommodation, is necessarily the same for every number, it follows that experiments with letters of diflerent sizes, placed at appropriatenbsp;distances, supply a test of the patients sincerity amp; ensure the detectionnbsp;of attempts on his part to simulate, exaggerate or dissemble.

In astigmatism horizontal and vertical lines cannot be seen with equal clearness at one and the same time, because in itnbsp;the focal distances in the two meridian planes are unequal; Innbsp;consequence of this, the squares of a draught board appearnbsp;elongated in one direction as grey lines.

The extremes of difTerence in refraction, in cases of astigmatism, are found in meridian planes which are perpendicular to each other. The direction of these planes however usuallynbsp;deviates more or less from the horizontal and vertical.

Tbe size of the pupil is not without its influence upon the acuteness of vision. If there be little light, vision is more acutenbsp;in proportion to the dilatation of the pupil; contraction of thenbsp;pupil, on the contrary, increases the acuteness of vision, wherenbsp;accommodation is imperfect, or where diffuse light comes into play.

The amount of light required for vision is variable amp; depends especially upon the degree of light to which the eye has beennbsp;exposed the moment previously.

Our letters appear nearly alike distinct to normal eyes, whether they he printed in black upon a w'hite surface, or in white uponnbsp;a black surface.

Slender letters are percoived better under the later, whilst thick letters are hettor seen under the former conditions.

When tbe acuteness of vision is lessened, especially if the diminution results from diffuse light arising from turbidity ofnbsp;the refractive media, white upon black is better seen than blacknbsp;upon white.

-ocr page 331-

291

Coloured letters or white letters with coloured illumination supply the means of ascertaining the acuteness of vision for eachnbsp;colour. In limited light all colours are not equally well perceived by every eye. If the refractive media of the eye havenbsp;a certain colour, that colour is seen better than its complementary colour; in colour-blindness relatively more light is requirednbsp;to ' make those colours clearly visible, in regard to which sensibility is impaired.

Prolonged coiuemplation of one colour produces temporary colour-blindness.

The normal acuteness of vision decreases with age. (1)

Beading must not be identified with the recognition of isolated letters; in one respect reading is easier, because some lettersnbsp;can he guessed from their conjunction with others; in anothernbsp;respect it is more difficult because the letters of words, as theynbsp;are usually printed, are very closely arranged.

In experiments in reading, fluency is chiefly to he regarded. With a contracted or interrupted visual field reading is lessnbsp;fluent.

The reading-tests appended to our letter-tests are printed in type as nearly as possible uniform with that selected for thenbsp;latter.

As additional reading-tests where with to vary repeated examinations amp; to determine the degree of acuteness with which ordinary print is seen, we refer to JAEGERS test-types;nbsp;The letters in these are not square, are of unequal thickness amp; mutually dissimular both innbsp;dimensions and definition. For these reasons they are nob quite comparable with our letter-tests. If, by measuring the height of the lines, we determine the number, which expressesnbsp;the distance at which they appear under an angle of five minutes, then would (JAEGER’Snbsp;S chr ifts ca I e n, 2nd edition Vienna, 1859).

No.

1

of Jaegei

’s Test-types 0,2

Paris lines be nearly equal to No. nbsp;nbsp;nbsp;I.

5

,,

0,45

» ..

11.

7

0,6

»

»

nr.

,,

11

0.85

„ nbsp;nbsp;nbsp;IV.

13

1,15

»

V.

14

1.5

,, vii.

IS

8,75

» »

„ XVIII.

19

5,3

X nbsp;nbsp;nbsp;gt;»

„ XXVII.

20

8

xxxviir.

(1) We hope to be able t gt; communicate at a future time additional data concerning this point. S.

-ocr page 332- -ocr page 333-

STo

NFRTVZBDFHKOIS

'ME.

SUYACEGLNPRTIQ

VZBDFHKOSUYAIO 'MB

CEGLNPRTVZBD8

-ocr page 334- -ocr page 335- -ocr page 336-

m t'

litgegevcn ten voordeele n m.u het iScdei-landsch yï' Gasthuis voor Ooglijders on verkrijgbair bij |

J. GRbVEN, boekverkooper te Utrecht '

Dr. H. SNELLEN, Letterproeven tot bepdling der geztgiosoherpte. -Utrc'iit 1862. Prijs .i (jukkquot;,;.

^---------------- Tüclielle T/pograpl'ique, poor -.

mésiirer Facuit' de la. vision.

Probebüclistaben, zur Bcstim- '

muns der Seliscluirfe.

I --————^------ Test-types for tlie Determiioition

I ? of the Acuteness of Vision.

! . _ ! ¦ ---------------— -eala typogr ipLica , per mesurare '

i il Visus.