-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

¦ UITTREKSEL UIT DE STATUTE!.

1.

2,

Stichters zijn allen, die 50 gulden of meer tot stichting, inrigting of instandhouding der instelling bijdragen ofnbsp;bijgedragen hebben. Zij worden onder dien naam in. hetnbsp;album der stichting vermeld.

Onder den naam van Bestuurders worden in het album opgetee-kend, al diegenen, welke 250 gulden of meer tot stichting, inrigting of instandhouding bijdragen of bijgedragen hebben.nbsp;Als begunstigers worden aangenierkt al diegenen, welkenbsp;zich tot eene jaarlijksche bijdrage van minstens ƒ 2.50nbsp;verbinden.

Bewijs van inschrijving worde verzonden aan den Directeur óf aan den Heer Mr. P. VER LOREN VAN TIIEMAAT. Secretaris der Instelling, bij verlciezingnbsp;ook aan den Secretaris van een der Plaatselijke Commissiën (verg. Album, bl. 10).

AANWIJZING YOOR OOGLIJDEES.

Alle minvermogende ooglijders, die geneeskundige hulp verlangen, kunnen'zich eiken dag, te 10 uren, aan het Gasthuis voor Ooglijders aanmelden. Daartoenbsp;wordt noch aanbeveling, noch' bewijs van onvermogen gevorderd'. Zij ontvangennbsp;het geneeskundig advies, zoowel als de noodige geneesmiddelen, geheel kosteloos.nbsp;Er wordt gezorgd, dat brillen en dergelijke behoeften tegen fabrieksprijs kunnennbsp;verkregen worden.

De verpleegkosien zijn vastgesteld op 50 cents per dag voor gemeenle- of armbesturen; 60 cents per dag voor particulieren. Daaronder zijn alle verplegings-behoeften begrepen (verzorging, voeding, huisvesting, bewasschen enz.)

De opname kan intusschen alleen worden toegestaan, iudien de ooglijders voorzien zijn van:

a. Zindelijke kleeding en het noodige ondergoed ter verschooning.

J. Het benoodigde reisgeld voor de 1 rngreize naar de woonplaats, c. De vcrpleeggelden of wel eene. verklaring, welk gemeente- of armbestuur, ofnbsp;wie anders, de verpleegkosien zal betalen. ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Op bijzondere aanbeveling van Commissiën en van Bestuurders der Instelling wordt, voor zooverre de fondsen toelaten, Icostelooze verpleging ingewilligd.

MODEL VAN VEEKLAEING.

De ooglijdcr

kan in het Gasthuis voor Ooglijders: worden opgenomen voor rekening van

De rekening van verpleegkosten en kleine voorschotten,, voor brillen of dergelijke behoeften, wordt ingewacht aan het adres van

-ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT


2242 7722


ff

h


-ocr page 7-

lli


ZEVENDE JAARLIJKSCH VERSLAG


DE VERPLEGING EN HET ONDERWIJS


NEDERLAÏ^DSGH GASTHUIS


OOGLIJDBRS,


UIT GEBRACHT IN MEI 186 6.


F, C. DONDERS.


Met wetenschappeiyke bijbladen.


I

F;

UTRECHT,

P. W. VAN DE WEIJER.



-ocr page 8- -ocr page 9-

I ¥ H o IJ D.

---

Zevende Jaarlijksch Verslag, door P. C. Donders.....Blz. I

Statistiek................... XV

Alphabetiscle Naamlijst vaa de in 1865 bijgekomene Bestuurders,

Stichters en Begunstigers............. XVII

WE TENSCHAPPBIIJKE BIJBLADEN.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Over gezwellen in het oog, door Dr. H. Gebve...... 1

2. nbsp;nbsp;nbsp;Pathologisch-anatomisch onderzoek van geësstirpeerde oogen,

door Dr. B. Kosow uit Petersburg.........„ nbsp;nbsp;nbsp;77

3. nbsp;nbsp;nbsp;Het binoculaire zien en de voorstelling der derde dimensie,

door F. C. Donders.............. 101

4. nbsp;nbsp;nbsp;Aaneengroeiing van niet correspondeerende zenuwvezelen, na

intercraniëele doorsnijding van het vijfde paar, door Dr.

B. Eosow en Dr. H. Snellen..........„ 149

5. nbsp;nbsp;nbsp;Toetslijnen tot bepaling van astigmatisms, door Dr. John Green

(uit Boston), met drie platen.....„ nbsp;nbsp;nbsp;155

-ocr page 10- -ocr page 11-

ZEVENDE JAARLIJKSCH VERSLAG,

betrekkelijk de verpleging en het onderwijs in het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders, van den 1 Januari 1865nbsp;tot den 1 Januari 1866, ter vergadering van Bestuurders en Afgevaardigden, gehouden den 28steiiMei 1866,nbsp;uitgebracht door F. C. Dondees, Directeur der Instelling.

Is het een groot genoegen, de ontwikkeling gade te* slaan van eene inrichting, die in steeds klimmende matenbsp;aan hare bestemming beantwoordt, — het valt ons ruimschoots ten deel, wanneer wij kennis nemen van het nedee-LANDSCH GASTHUIS vooE OOGLIJDEES , door Samenwerkingnbsp;van stad- en landgenooten, straks acht jaren geleden , tenbsp;Utrecht gevestigd. Met die vestiging stelde men zich voornbsp;een tweeledig doel te bereiken. In de eerste plaats zounbsp;een toevluchtsoord worden geopend voor hulpbehoevendenbsp;ooglijders en herstelbare blinden, die in de plaats hunnernbsp;inwoning zich van eene gewenschte gelegenheid tot behandeling en verpleging verstoken zien. In de tweede plaatsnbsp;zou eene school voor oogheelkunde worden gesticht, wiernbsp;eerste eisch deze is: concentratie van belangrijke ziektegevallen. Die dubbele bestemming nu is vervuld, en innbsp;den klimmenden bloei der instelling ligt het bewijs, dat

1

-ocr page 12-

II zij op oenen deugdzamen grondslag, op dien eener warenbsp;en blijvende behoefte, werd gevestigd.

In verband nu met het tweeledige doel der instelling, werd bij de statuten den Directeur opgedragen, jaarlijksnbsp;een verslag te geven én aangaande de verpleging én aangaande het gegeven onderwijs. Hieraan wordt bij dezennbsp;weder voldaan. Uit naam der Regenten, tot wier colle-gie de Directeur mede de eer heeft te behooren, zal aannbsp;het slot een overzicht worden toegevoegd van den finan-ciëelen toestand der inrichting.

I. VERPLEGINH.

In het jaar 1865 werden 1472 lijders behandeld, 388 verpleegd. Het getal verpleegdagen steeg tot 12015,

dat is gemiddeld 31 dagen voor

iederen lijder.

De lijders

waren herkomstig uit:

Behandelden.

Verpleegden

1865.

1864

de

stad

Utrecht ....

321

10

11

IJ

provincie

}gt; ...»

270

42

34

?)

Friesland . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

37

26

20

»

?)

Groningen . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

5

77

7?

77

Drenthe ....

5

1

99

7?

Overijssel . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

54

29

12

77

Gelderland . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

162

56

57

77

Noord-Holland. nbsp;nbsp;nbsp;.

143

40

24

7?

Zuid-Holland . nbsp;nbsp;nbsp;.

299

108

113

»

7?

Zeeland ....

53

32

10

J)

77

Hoord-Braband. nbsp;nbsp;nbsp;.

83

41

49

J7

77

Limburg ....

5

1

2

het Buitenland ... nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

35

2

5

1472

388

337

-ocr page 13-

Ill

Verpleeggeld werd in rekening gebracht, voor:

182 lijders, met 4198 verpleegdagen, aan de lijders zelve.

33 nbsp;nbsp;nbsp;„

„ 1177

3)

„ bijzondere personen.

22

„ nbsp;nbsp;nbsp;665

.V

„ diaconieën.

70

„ 3051

gt;9

„ armbesturen.

47 nbsp;nbsp;nbsp;„

„ 1791

Jf

„ gemeentebesturen.

Daarenboven werden 34 lijders met 1233 verpleegdagen gratis opgenomen, waarbij nog verscheidene te voegen zijn uit de vorige rubrieken, wier verpleging,nbsp;schoon niet kosteloos aanvaard, onvoldaan bleef. Er zijnbsp;voorts herinnerd, dat de verpleegdag (huisvesting, voeding, bewasschen, zoowel als behandeling, geneesmiddelen enz.) voor particulieren hoogstens op 60 cents,nbsp;voor gemeente- en armbesturen op niet meer dan 50 centsnbsp;is gesteld, terwijl de behandeling op de polikliniek (voornbsp;patiënten, die buiten verpleging zijn) zonder uitzonderingnbsp;kosteloos is. Wie gratis behandeling en geneesmiddelennbsp;verlangt, kan zich eiken morgen te 10 uren aan de inrichting aanmelden. De bedoeling is, zooals ook vroegernbsp;werd gezegd, deze: dat niet enkel behoeftigen, maarnbsp;dat ook dienstboden, de geheele arbeidende klasse,nbsp;in één woord al diegenen, voor wie het honoreerennbsp;van geneeskundige diensten eenigerlei bezwaar oplevertnbsp;(waaromtrent het oordeel hunzei ven blijft overgelaten),nbsp;hiervan vrijelijk gebruik maken. Zoodanige adviezen,nbsp;werden in het afgeloopen jaar ongeveer 10 duizendnbsp;gegeven. De uitkomst kon daarom wel geene anderenbsp;zijn, dan dat de ontvangen verpleeggelden nauwelijksnbsp;voor de helft in de behoeften der instelling zoudennbsp;voorzien, terwijl liefdegiften de andere helft moestennbsp;aanvullen.

Dat alléén bij belangrijk ooglijden verpleging werd toegepast, blijkt voldoende uit het aanzienlijke aantal

-ocr page 14-

IV

belangrijke operaties, gedurende dit laatste jaar weder in de instelling verricht. Wij tellen daaronder:

Operatie van cataract door lapsnede......35

„ nbsp;nbsp;nbsp;met den hefboom.........44

„ nbsp;nbsp;nbsp;door punctie van cataract......31

Nastaar, door punctie of extractie.......19

Kunstmatige oogappel (iridectomie)......121

Afbinding der iris (iridesis).........1

Verwijding der ooglidspleet.........23

Exstirpatie van den oogbol.........12

Scheelzien (achterwaartsche pees-verplaatsing) nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57

„ (voorwaartsche pees-verplaatsing) nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3

Vleugelvel............... 1

Zamengestelde plastische operaties.......5

Druifgezwel van het hoornvlies........2

Pijpzweer „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 1

Exstirpatie van groote gezwellen.......2

Operatie van binnenwaarts gekeerde oogleden (entropion)...............18

375

Bovendien werden talrijke operaties nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;traanwegen

verricht, kleine gezwellen uitgenomen, nbsp;nbsp;nbsp;enkelenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oogharen

geëxstirpeerd of verplaatst, en wat meer van nbsp;nbsp;nbsp;diennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aard

zij, — voor het grootste gedeelte bij niet-verpleegden.

De vergelijking met het vorige jaar toont voor de meeste belangrijke operaties eene aanzienlijke vermeerdering aan.nbsp;Vooral geldt dit van de operatie van cataract, die bijnanbsp;zonder uitzondering door extractie plaats had. Eene welgeslaagde extractie, naar de gewone methode, is de schoonstenbsp;zegepraal der kunst. Zij wordt bekroond met het herstelnbsp;van het verloren gezichtsvermogen, bijna in zijne oorspronkelijke volkomenheid. De operatie, als zoodanig, sierlijk

-ocr page 15-

en eenvoudig, daarenboven weinig pijnlijk, loopt bijna altijd zonder stoornis af. Onmiddellijk ook na de operatienbsp;worden weder allerlei voorwerpen gezien en herkend. Maarnbsp;zij heeft eene donkere schaduwzijde: ook na de regelma-tigste operatie kan men den gunstigen afloop niet metnbsp;zekerheid waarborgen. De operatie is diep ingrijpend. Hetnbsp;hoornvlies wordt'door een groote lapwond gescheiden, ennbsp;in plaats van een geregeld genezingsproces kan eene ontsteking optreden, die het hoornvlies en het geheele oognbsp;met ondergang bedreigt. Wanneer op 10 of 12 gevallennbsp;die noodlottige uitgang ook slechts éénmaal niet te verhoeden is, zoo zijn toch lijder en operateur telken male innbsp;angstige verwachting. Van daar een bestendig streven, omnbsp;de operatie zoodanig te wijzigen, dat zij van de hachelijkenbsp;kans, waaronder zè wordt verricht, moge bevrijd worden.nbsp;In den laatsten tijd zijn vooral twee pogingen daartoe gedaan. In Engeland werd de extractie met den lepel ofnbsp;hefboom, langs eene lineaire wond, door Bowman ennbsp;Ceitchett gewijzigd en aldus schier tot algemeene methodenbsp;verheven ; in Duitschland voerde von Gkaepe eene eigenaardig gerichte lineaire snede door den harden oogrok in,nbsp;wmlke methode in zijne handen met den besten uitslag werdnbsp;bekroond. Beide wijzigingen (in het afgeloopenjaar vooralnbsp;de eerste) w'erden ook hier in meer dan de helft der gevallen, wmar zij bijzonder schenen aangewezen, toegepast.nbsp;De uitkomsten zijn inderdaad bevredigend. Wanneer somsnbsp;ook een begin van ontsteking ontstond, geen enkel oog gingnbsp;geheel verloren. Maar zal men daarom aan deze methoden onverdeelden bijval schenken en het hoogste doel dernbsp;kunst alreeds bereikt achten Voor zoover de hier opgedane ervaring betreft, wordt door de genoemde wijzigingen aan de meerdere zekerheid de volkomenheid van hetnbsp;resultaat wel eenigermate opgeofferd. Eerst wanneer beide

-ocr page 16-

VI hand aan hand gaan, zal men van verdere pogingen totnbsp;volmaking mogen afzien.

Toont de vermeerdering van het aantal operaties hij scheelzien het toenemend vertrouwen aan, dat deze operatie — inderdaad de zekerste in hare uitkomsten vannbsp;alle oog-operaties, — verwerft, men mag zich meernbsp;nog verheugen over de vermindering van het aantalnbsp;operaties, tegen binnenwaarts gekeerde oogleden aangewend. Die hinnenwaartskeering toch is bijna zondernbsp;uitzondering het gevolg van gepleegd verzuim hij trachoma of de zoogenoemde slepende graiiuleuse oogziekte.nbsp;Het mag hier nog wel eens worden in herinneringnbsp;gebracht, hoe van deze onze instelling de aanstoot uitging tot het bestrijden dezer zoo zeer gevreesde aandoening in de gestichten Ommersohans en Veenhuizen,nbsp;in welk laatste, vijf jaren slechts geleden, meer dan 15nbsp;percent der bevolking aan deze in hare gevolgen zoonbsp;noodlottige ziekte lijdende was. Wel is ten onrechte beweerd , dat aldaar die ziekte thans zoo goed als uitgeroeidnbsp;is, dat in het gesticht geene verpleegden verder wordennbsp;aangetast, dat zij haar besmettelijk karakter heeft verloren en als epidemie heeft opgehouden te bestaan. Maarnbsp;veel is het reeds, te mogen vermelden, dat de hevigstenbsp;vormen zeldzamer zijn geworden en dat het aantal lijders op minder dan een vierde is teruggebracht. — Zoonbsp;iemand in staat is, de ziekte aldaar met wortel en taknbsp;uit te roeien, dan is het de oud-interne onzer inrichting,nbsp;de heer Hamer, wiens bekwaamheid en onvermoeide ijvernbsp;gelijkelijk beproefd zijn. Wij hebben ons daarom verheugd,nbsp;dat de geneeskundige dienst in het gesticht Veenhüizennbsp;aan genoemden heer Hamer werd opgedragen en durvennbsp;de beste uitkomsten daarvan voorspellen, wanneer diensnbsp;pogingen door Zijne Excellentie den Minister van Bin-

-ocr page 17-

VII

nenlandsohe Zaken gewaardeerd en ondersteund worden, zoo als zij ket verdienen. Keeds kekooren ook in ketnbsp;genoemde gestickt de gevallen van binnenwaarts gekeerdenbsp;oogleden tot de zeldzaamheden.

Wat de overige lijders aangaat, in onze instelling behandeld, waarvan de ziekten in eene tabel aan ket slot van dit verslag vereenigd zijn, werd bij meer dan 90nbsp;percent volkomen herstel of althans verbetering verkregen,nbsp;terwijl ket aantal dergenen, die als ongeneeslijk terstondnbsp;moesten worden afgewezen, geringer was dan vroeger.nbsp;Op nieuw zien wij dus bewaarheid, dat de oog-praktijknbsp;eene zeer dankbare is en groote voldoening schenkt aannbsp;allen, die zich met liefde aan kaar toewijden.

II. ONDEEWIJS.

Werd ket onderwijs in ket laatst verloopen jaar op geÏÏjke wijze voortgezet als in vroegere jaren, wij hebben ons ook in gelijke belangstelling mogen verheugen.nbsp;Om van buitengewone toehoorders niet te gewagen, zijnbsp;alleen vermeld , dat de studenten in de geneeskunde, zonder uitzondering, de klinische lessen trouw bezochten,nbsp;dat de behandeling der lijders op de polikliniek ook doornbsp;kunstgenooten van verschillenden rang en stand belangstellend werd bijgewoond, en dat een buitengewone ijvernbsp;werd aan den dag gelegd in het deelnemen aan dennbsp;cursus van operatieve oogheelkunde, zoowel als aan diennbsp;der ophthalmoscopie, beide door Dr. Snellen gegeven.nbsp;Aan leerrijke patiënten heeft het daarbij nimmer ontbroken.nbsp;Tot het zien van operaties bestond ook ruimschoots gelegenheid , en op den operatieven cursus werden denbsp;gewichtigste operaties, met behulp van het phantóme,nbsp;door aEe leerlingen op varkensoogen verricht.

Eegelmatig werden voorts de werktuigen en hulp-

-ocr page 18-

VIII middelen aangeschaft, die de steeds vorderende wetenschapnbsp;als nuttig voor onderwijs of onderzoek aan het lichtnbsp;hragt. Wij hehhen er hoofdzakelijk twee te vermelden,nbsp;heiden te beschouwen als uitvloeisels van hetgeen in dezenbsp;instelling werd tot stand gebracht. Het eerst bedoeldenbsp;is een optisch werktuig, door Steinheil te Münchennbsp;vervaardigd, waarin de onderscheidene refractie-gebrekennbsp;van het oog bepaaldelijk de van asymmetrie afhankelijkenbsp;stoornissen, kunnen worden voortgebracht en voor hetnbsp;normale oog aanschouwelijk gemaakt. Het tweede, doornbsp;Emil Javal te Parijs uitgedacht en door Hachet geconstrueerd, strekt tot bepaling van den graad en denbsp;rigting van astigmatisme, eene belangrpke anomalie, dienbsp;onder ons het eerst ais een gewone oorzaak der aangeboren gezigtszwakte werd herkend en in hare talrijkenbsp;vormen stelselmatig bestudeerd.

Verdere pogingen, om de instelling aan de bevordering der w^etensohap dienstbaar te maken, verdienen nog eennbsp;korte vermelding. In een vroeger verslag werd reeds gewag gemaakt van den tonometer, bestemd om den span-ningsgraad van het oog, die met de ontwikkeling vannbsp;gewichtige ziekte-vormen in een nauw verband staat,nbsp;gedurende het leven te bepalen. Het werktuig is nieuw,nbsp;niet slechts ten opzichte van het doel, waarmede hetnbsp;wordt toegepast, maar nieuw ook in beginsel. Dat bijnbsp;de constructie zich velerlei zwarigheden zouden opdoen,nbsp;was daarom zeker ook te verwachten; dat zij ten slottenbsp;zouden worden overwonnen, was eene hoop, die mennbsp;niet zoo licht kon laten varen. Na verscheidene halfnbsp;gelukte proeven, zoowel hier te lande als in het buitenland, trad Dr. Don teVevay in nader overleg met Prof.nbsp;Thuey, die aan het hoofd staat van het groote ateliernbsp;de construction d'instruments de physique Ie Grenève, en

-ocr page 19-

te gelijker tijd werd, onder toezicht van Wiliam Bowman, door Wheatstone’s Artificer Mr. Stroh te London, eennbsp;man, éénig misschien in het construeeien van nieuwenbsp;werktuigen der fijnste soort, een tonometer tot standnbsp;gebracht en, even als de door Thuey vervaardigde, herwaarts overgezonden. Is die van Mr. Steoh als kunstwerknbsp;onovertreffelijk, die van Thuey, meer praktisch in gericht,nbsp;voldoet alreeds aan de meeste vereischten, en is, nanbsp;kleine modificaties, zeker bestemd, om aan wetenschap ennbsp;kunst groote diensten te bewijzen. Een nader onderzoeknbsp;dezer werktuigen en van hunne toepassing zal waarschijnlijknbsp;het onderwerp uitmaken van eene inaugureele dissertatie.nbsp;Voor drie zoodanige dissertaties werden bovendien in hetnbsp;afgeloopen jaar aan deze inrichting de houwstoften verzameld. De eerste, handelende over de sympathische aandoeningen van het oog, werd verdedigd door Dr. J. J.nbsp;Maats; de tweede, over optometers en optometrie, doornbsp;Dr. J. W. Veeschooe; de derde, over gezichtsstoornisnbsp;hij alhuminurie, door Dr. P. A. van dee Laan. Zij werden, afzonderlijk afgedrukt, in de wetenschappelijke bijbladen van het zesde jaarlijksch verslag reeds opgenomen.nbsp;Dit jaar, namelijk hij het zevende verslag, zal wordennbsp;'gevoegd een afdruk der dissertatie van Dr. Gteeve , handelende over ziekelijke gezwellen in de oogholte, waarbijnbsp;door Dr. Snellen eene tot dus verre niet beschrevenenbsp;diep ingrijpende kunstbewerking met eigenaardige wijziging werd toegepast. De bijbladen zullen verder eenenbsp;verhandeling bevatten van Dr. Rosow uit Petersburg,nbsp;die vele maanden achtereenvolgens hier doorbracht en eennbsp;nauwkeurig ontleedkundig onderzoek in het werk steldenbsp;van wegens desorganisatie geëxstirpeerde oogen. Voortsnbsp;eene kleinere verhandeling betrekkelijk de methoden totnbsp;het bepalen van astigmatisme, tijdens zijn verblijf alhier

-ocr page 20-

X

bewerkt door Dr. John G-ueen uit Boston. Aan Dr. Snellen hebben wij nog de beschrijving te danken van eene het eerst door hem toegepaste operatie, bestaande in het losina-ken der met het hoornvlies vergroeide iris, eene vergroeiing,nbsp;die voor het oog zeer noodlottig worden kan. Hij deeldenbsp;ook verder de uitkomsten mede van proeven op konijnen,nbsp;gemeenschappelijk met Dr. Bosow verricht, om den invloednbsp;te leeren kennen van verschillende zenuwen op de voedingnbsp;van het oog. De verslaggever, eindelijk, gaf eenige kleinigheden ten beste, waaronder een onderzoek over het binocu-lairezien en de beoordeeling der derde dimensie, en leverdenbsp;voorts eene Nederlandsohe bewerking van het hoofdstuknbsp;over bijziendheid, vervat in zijn werk „On the Anomaliesnbsp;of Eefraction and Accommodation”, door de Sydenhamnbsp;Society uitgegeven. — Zoo zijn de wetenschappelijke bijbladen, bestemd, om aan dit verslag te worden toegevoegd,nbsp;weder tot een vrij aanzienlijk boekdeel aangegroeid.

Op eene bijzondere wijze nog zal verder deze instelling strekken tot ontwikkeling en verspreiding van oogheelkundige kennis. Ongezocht en schier onvoorbereid ver-eenigden zich den 29 Mei 1865, bij gelegenheid dernbsp;jaarlijksche vergadering van lï.H. Bestuurders van hetnbsp;Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders, eenige belangstellenden in oogheelkunde, en legden den grondslag totnbsp;het houden van een jaarlijksch congres der oud-leerlingennbsp;van de Utrechtsche school. Op die eerste bijeenkomstnbsp;werd vastgesteld:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

1“. Jaarlijks in de maand Mei bij gelegenheid der Bestuurders-vergadering van het Hederlandsch Gasthuisnbsp;voor Ooglijders wordt te Utrecht een oogheelkundig congres gehouden.

2“. Het doel van dit congres is bevordering der oog-

I

-ocr page 21-

XI

heelkunde en bevestiging van den band tusschen hare beoefenaren.

3°. Ieder oud-leerling of leerling, die tot uitoefening der praktijk bevoegd is, heeft het recht, zich als lid vannbsp;het congres te doen inschrijven i).

4“. Ieder belangstellende kan door het Bestuur als hospitant tot die bijeenkomsten worden toegelaten.

5“. De zetel van het Bestuur wordt gevestigd te Utrecht.

Naar aanleiding van dit besluit, had dan ook heden morgen, even als op de twee voorafgegane dagen, eenenbsp;bijeenkomst plaats, die, door een groot aantal oud leerlingen met belangstelling bijgewoond, op de gelukkigstenbsp;wijze aan de bedoeling heeft beantwoord.

Ongetwijfeld zal de aanwezigheid der leden van het congres aan dezen dag, die een feestdag is voor onzenbsp;instelling, een meer dan gewonen luister bij zetten.

Is het Congres geroepen, de oogheelkunde te bevorderen en den band tusschen hare beoefenaren te versterken, ook de belangstelling in deze stichting wordt er door levendig gehouden, en stilzwijgend is tusschen zijnenbsp;Leden een verbond gesloten , dat hare instandhouding ennbsp;haren bloei verzekert.

III. FINANCIËN.

Gaf al hetgeen aangaande de verpleging en het onder-

1) Art. 3 werd op de bijeenkomst van dit jaar gewijzigd en vastgesteld, als volgt:

Ieder Oud-leerling of Leerling, die tot uitoefening der praktijk bevoegd is, heeft het recht, zich als lid van het Congres te doennbsp;inschrijven.

Ingeval van twijfel, of iemand als leerling te beschouwen zij, beslist het Bestuur.

Aan ieder, tot de praktijk bevoegd. Geneeskundige kan door het Bestuur hot Lidmaatschap worden opgedragen,

-ocr page 22-

xir

wijs werd vermeld ruime stof tot voldoening, de finan-ciëele toestand, waaromtrent, namens Eegenten der instelling , hier een overzicht wordt gegeven, is niet zeer bemoedigend. Het is gebleken, dat het aantal verpleegden,nbsp;in het vorige jaar 337 bedragende, dit jaar tot 388 isnbsp;gestegen, en hiermede tevens het aantal verpleegdagennbsp;van 10407 tot 12015. Gemiddeld werden dus over hetnbsp;geheele jaar 33 lijders daags verpleegd. Blijkbaar moestnbsp;nu, in die maanden , waarin het gesticht het meest bezocht wordt, het aantal verpleegden hooger stijgen dan totnbsp;40, — het-maximum, waartoe gelegenheid bestond. De hierdoor noodzakelijk geworden uitbreiding werd verkregennbsp;door het met hout afschieten en inrichten eener kamernbsp;op de zolderverdieping: bij de aanzienlijke kosten nu, aannbsp;deze uitbreiding verbonden, zal het niet bevreemden, datnbsp;de uitgaven voor verpleging de daarvoor bestemde ontvangsten hebben overtroffen.

De ontvangsten hebben bedragen :

Aan nbsp;nbsp;nbsp;verpleeggelden.........f nbsp;nbsp;nbsp;5857.01

„ nbsp;nbsp;nbsp;jaarlijksche bijdragen......„ nbsp;nbsp;nbsp;5560.80

„ nbsp;nbsp;nbsp;renten van certificaten......„ nbsp;nbsp;nbsp;70.88

„ nbsp;nbsp;nbsp;huur van gebouwde eigendommen . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;225.00

De uitgaven bedragen:

1542.42=

279.38'

1552.00

5712.76

1152.02

657.24=

1453.57=

Aan onderhoud en inrichting van gebouwen. „ grond- en andere belastingen .

„ traktementen, loonen enz. . nbsp;nbsp;nbsp;.

„ voeding, verwarming enz. . nbsp;nbsp;nbsp;.

„ kleèding en meubilair . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ kosten van beheer ....

„ chemicaliën, instrumenten enz.

f 12348.41

zoodat de uitgaven de inkomsten met /¦ 634.72 overtreffen.

-ocr page 23-

Xllï

Intusschen, zonder de buitengewone uitgaven, die in het afgeloopen jaar op ongeveer ƒ 1200 kunnen wordennbsp;berekend, zou althans het evenwicht tusschen uitgavennbsp;en ontvangsten zijn bewaard gebleven.

Het kapitaal-fonds, waarin alle giften, in eens, worden gestort, heeft betrekkelijk geringe baten aan te wijzen,nbsp;gezamenlijk ten bedrage van f 1155.07®. Zij zijn afkomstig uit eene inschrijving als Bestuurderesse van Mevr.nbsp;Koyaaeds, geb. Swellengrebel, als Bestuurder vannbsp;Dr. H. Snellen, als Stichters van de Heeren J. denbsp;Kemeenaer van Bofpenhuizen te Leeuwarden, den Heernbsp;In SIN GEB. te Soestdijk, den Heer M. E. Alewijn te Beek,nbsp;en den Heer J. M. Tiedeman te ’s Hage, die een treffend blijknbsp;gaf van erkentelijkheid voor de verpleging eener patiënte,nbsp;door hem aanbevolen, — te hooger te waardeeren, nunbsp;het verkregen resultaat niet zeer gunstig zijn kon. Voortsnbsp;werden nog een aantal kleinere giften in ééns ontvangennbsp;en bij het kapitaalfonds gevoegd. — Zoo hebben wij dus,nbsp;ten slotte, dank vooral der ijverige bemoeiingen van belangstellende Commissiën, ook in financieel opzicht eenigen,nbsp;wanneer ook langzamen, vooruitgang te constateereu.

In het vorig verslag mochten wij met erkentelijkheid drie aan onze instelling toegekende legaten vermelden.nbsp;Voor het laatste jaar zijn daarbij geene nieuwe te voegen.

De financiëele toestand der stichting laat zich nu in weinig woorden blootleggen. Op het gebouw, en al watnbsp;daartoe verder behoort, rusten geene schulden. Bovendien,nbsp;een klein belendend huis, dat, als de noodzakelijkheidnbsp;daartoe geboren wordt, zich met het hoofdgebouw laatnbsp;vereenigen maar voorloopig wordt verhuurd, is eigendomnbsp;der Stichting. Maar buiten deze gebouwen bezit zij geennbsp;noemenswaaxdig kapitaal. De inkomsten kunnen voorts

-ocr page 24-

XIT geacht worden de uitgaven te dekken, onder beding, dat denbsp;geheel kostelooze verpleging niet op ruimere schaal wordenbsp;toegepast, dan tot dusverre geschiedde: en daarbij wordtnbsp;dan altijd nog gerekend op de aanzienlijke jaarlijkschenbsp;bijdragen, die, wanneer niet voortdurend nieuwe belangstelling wordt aangekweekt, ieder jaar noodzakelijk moetennbsp;afnemen. De gevolgtrekking is niet moeielijk: de instelling heeft en houdt behoefte aan ondersteuning; zij heeftnbsp;behoefte vooral aan nieuwe Stichters, Stichters van eennbsp;kapitaalfonds, met welks bezit de instelling eerst zalnbsp;mogen heeten voltooid te zijn.

De bepalingen der statuten, die betrekking hebben op Begunstigers, Stichters en Bestuurders, zijn gedrukt opnbsp;den omslag van dit verslag te vinden. Mogen velen worden opgewekt, zich aan eene instelling te verbinden,nbsp;wier weldadige werking door de feiten luide genoegnbsp;wordt verkondigd!

-ocr page 25-

I.

STATISTIEK der oogziekten, voorgekomen in het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders, van den 1 Januarinbsp;1865 tot den 1 Januari 1866.

ZIEKTE-aEVALLEN.

Ophthalmia catarrhalis.................164

„ nbsp;nbsp;nbsp;granulosa.................25

„ nbsp;nbsp;nbsp;blenotrhoïca.................2

„ nbsp;nbsp;nbsp;purulenta neonatoram .............1

„ nbsp;nbsp;nbsp;diphthcrina.................1

„ nbsp;nbsp;nbsp;sympathica.................3

Trachoma.....................45

Ophthalmia scrophulosa.................105

Panophthalmia....................3

Kerato-malacia............•.......6

Ulous cum hypopyo..................18

XJIcns corneae (keratitis)................59

Irido-keratitis....... 7

Incrnstatio corneae . nbsp;nbsp;nbsp; 6

Prolapsus iridis...................G

Colohoma iridis congenitum...............1

Mydriasis......... 7

Synechia anterior...................44

Keratitis pareuchymatosa................12

Maculae corneae , . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ;..............133

Leucoma......................48

Pistula corneae....................3

Pterygium..................- . . nbsp;nbsp;nbsp;3

Staphyloma corneae (staphyloma scleroticae anterius)......10

Cornea conica (staphyloma nbsp;nbsp;nbsp;pellucidum)...........1

Kyklitis......................3

Iritis.......................27

Irideremia.....................3

Iridodenosis.....................8

Atresia papillae...................29

Atresia pupillae et synechia posterior (irido-chorioiditis)......19

-ocr page 26-

xvi

Sclerotitis anterior et episcleritis .............3

Cataracta senilis . ..................133

„ nbsp;nbsp;nbsp;congenita..................15

„ nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalis..................7

„ nbsp;nbsp;nbsp;siliquata...................5

„ nbsp;nbsp;nbsp;diabetica...................1

a nbsp;nbsp;nbsp;secundaria..................10

„ nbsp;nbsp;nbsp;mollis.......... 7

„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica..................8

Apbakia ......................35

Luxatio lentis....................2

0'oscuratio corporis vitrei................13

Eetinitis (apoplectica, luëtica ete.).............5

» e rnorbo Brigthii................8

„ pigmentosa (hemeralopia) ;............6

Protrnsio retinae...................1

Solutio retinae ........... 16

Chorioiditis.....................13

Glaucoma. . •............. 20

Amblyopia eongesiiva..................31

„ et amaurosis e papilla alba............24

Neuritis optici....................5

Buphthalmos.....................3

Atrophia bulbi....................45

Bulbi defectus....................11

Polypus conjunctivae..................1

Traumata......................4l

Corpora aliena.................. .21

Paralysis musculorum acuta (strabismus paralyticus, ptosis paralytica

et mydriasis parnlytica) . ...............15

Strabismus............. 84

Nystagmus.......................

Albinismns......................

Entropion et dystichiasis...................

Ectropion........................

Symblepharon.....................

Tumor cysticus.....................

Abscessus palpebrae..................8

Abscessus sinus frontalis..................

Blepharadenitis....................47

Ectropion puncti lacrymalis...............19

Dacryocystitis (obstructio ductus lacrymalis)..........47

Exanthema faciei et palbebrarum..............6

Lupus palpebrarum...................

Chalazion.......................

Dolor oculi............. 1

Haemophthalmos anterior e morbo Werlholii..........2

Asthenopia accommodativa . nbsp;nbsp;nbsp;.................

Presbyopia............. 85

Myopia......................85

llypermetropia................... , 234

Astigmatisnius....................80

-ocr page 27-

ALPHAEBTISCHE NAAMLIJST

VAN DE

IN 1865 BIJGEKOMENE

BiSTIjURDEBS, RTIGETËBS EN BEEUISTIGERS.

Bestuurders.

jStiohters.

M. T. Alewijn nbsp;nbsp;nbsp;Beek.

J. de Kempenaer van Poppenhuizen nbsp;nbsp;nbsp;Leeuwarden.

J. M. Tiedeman nbsp;nbsp;nbsp;’s Hage.

Begunstigers.

P. H. C. van den Broeke nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Mevr. Wed. W. Bicker nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.

Wed. Buchner geh. Groot nbsp;nbsp;nbsp;Arnhem.

Donair. E. A. Baud nbsp;nbsp;nbsp;Arnhem.

D. nbsp;nbsp;nbsp;P. Bazendijknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zutphen.

Jonkvrouwe E. de Bellefroid nbsp;nbsp;nbsp;Zntphen.

Douairière van der Brugghen Singendonek nbsp;nbsp;nbsp;Nymegen.

Mejonkvrouw G. van der Brugghen nbsp;nbsp;nbsp;Nijmegen.

Dr. D. G. Cramer nbsp;nbsp;nbsp;Zutphen.

J. ten Gate Fennema nbsp;nbsp;nbsp;Nijmegen,

C. M. van Dijk nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Mevr. de Wed. Dittliuger nbsp;nbsp;nbsp;'s Bosch.

Mevr. Wed, Diemont de Haes nbsp;nbsp;nbsp;Zutphen.

Mevr. Wed. van Driel van Foreest nbsp;nbsp;nbsp;Zutphen.

Mr. 3. Dam nbsp;nbsp;nbsp;Zutphen.

Dr. D. Doijer nbsp;nbsp;nbsp;Batavia,

P. A. van Druijnen nbsp;nbsp;nbsp;Nijmegen.

E. nbsp;nbsp;nbsp;E. von Eichstorifnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Brieile.

J. G. Everwijn nbsp;nbsp;nbsp;Nijmegen.

-ocr page 28-

Dr. A. Scholl van Egmond

Nijmegen.

Mejufvr. A. Deijt

Nijmegen.

Dr. P. Templeman van der Hoeven

Utrecht.

L. Hoogenstraten

Tegeleu bij Venlo.

Wed. van Hees van de Tempel

Arnhem.

Ch. Hennij

Zutphen.

G. J. Hamer

Zutpheu.

J. P. van Hanswijk

Nijmegen.

Mevr. Wed. S. Karsten

Utrecht. nbsp;nbsp;nbsp;Overledi

J. Koker Bz.

Wijk bij Duurstede.

Mejufvr. A. Kouwenaar

Zutphen.

E' de Langen

’s Hage.

P. Leendertz Wz.

Nijmegen.

Dr. T. Muller Massis

de Bilt.

F. A. Matthes

Breukelen.

Mevr. Wed. Th. L. W. Muller

Rotterdam.

Alb. Menalda

Arnhem.

Dr. Medenbach de Kooij

Arnhem.

N. J. Macdonald

Nijmegen.

S. H. Mossel

Nijmegen.

Mevr Wed. Most Gussink’lo

Nijmegen.

Mr. D. Wijrnan

Zutphen.

Mevr. Wed. Nieuwland

Zutphen.

Dr. C. Noorduijn

Nijmegen.

Mr. A. J. Noels

Nijmegen.

C. C. G. de Pesters

Wijk bij Duurstede.

Wed van Rees

Arnhem.

A. J. C. de Roock

Bergen op Zoom.

R. G. Graadt van Roggen

Nijmegen.

C. A. Sprenger

Arnhem.

Wed. Schorer geb. Croes

Arnhem.

Van Someren Kooij

Arnhem.

Dr. H. W. Sebroeder van der Kolk

Zutphen.

Jonkvrouwe J. M. Singendonck

Nijmegen.

„ nbsp;nbsp;nbsp;M. Singendonck

Nijmegen.

„ nbsp;nbsp;nbsp;B. Singendonck

Nijmegen.

„ nbsp;nbsp;nbsp;H. Singendonck

Nijmegen.

„ nbsp;nbsp;nbsp;J. A. Singendonck

N ijmegen.

J. Tideman

Apeldoorn.

E. H. Umbgrove

Zutphen.

Mr. C. L. de Vos van Nidd van Cappel

’s Hage.

Mejufvr. M J. Vrieseudorp

Dordrecht.

.7, J. van Vollenboven

Arnhem.

G. K. Vervoort

Doesborgh.

A. Vorst

Zutphen.

Th. Werndlij

Zutphen.

H. J. Weijers .

Zutphen.

G. Wegelin

Nijmegen.

Mr, P. H. J. Baron van Wassenaer

Douairière Wijckerhold Bisdom, geb. van der

Nijmegen.

Brugghen

Nijmegen,

-ocr page 29- -ocr page 30- -ocr page 31-

In de classificatie der gezwellen heeft tot den laatsten tijd groote verwarring geheerscht.nbsp;Bijna kan men zeggen, dat iedere autoriteit in denbsp;pathologische anatomie eene verschillende heeftnbsp;opgesteld, en het noodzakelijk gevolg, vele benamingen aan dezelfde soort en aan denzelfden naamnbsp;verschillende soorten te verbinden, is niet uitgebleven. Dit maakte de studie der gezwellen moeije-lijk, terwijl de voordeelen van den strijd, uit eennbsp;klinisch oogpunt beschouwd, luttel waren.

YmcHOW heeft, door oordeelkundige bearbeiding van hetgeen zijne voorgangers geleverd hadden ennbsp;niet het minst door zijne eigen onderzoekingen,nbsp;het mogelijk gemaakt, dit belangrijk gedeelte dernbsp;pathologie te overzien. Het anatomisch-genetische

-ocr page 32-

standpunt, waarop hij zich heeft geplaatst, en in zijn klassiek werk: »Die krankhaften Ge-schwülste”, streng heeft toegepast, kan hetnbsp;alleen rnogelijk maken, dat wij vroeger of laternbsp;een dieper inzigt bekomen in de ontwikkeling ennbsp;den aard, en dus ook in de prognose en behandeling der tumores.

Vooral zijn streven, om het groote gebied, dat de kanker inneemt, te verkleinen, is eene gewig-tige schrede voorwaarts. Wel hebben reeds anderennbsp;vóór hem gestreden tegen de synonyme opvattingnbsp;van kankerachtigheid en boosaardigheid; wel zegtnbsp;Duparcque spottenderwijze; ))Le cancer est incurable, paree qu’on ne Ie guérit pas ordinairement;nbsp;on ne peut Ie guérir, puisqu’il est incurable,nbsp;done, quand on Ie guérit, c’est qu’il n’existait pas;”nbsp;maar toch rekenen zij de bij uitstek kwaadaardigenbsp;gezwellen onder kanker, en wordt aan de anderenbsp;zijde alleen de waarschijnlijkheid gesteld van teruggang bij zoogenaamden scirrhus of harden kanker. ‘)

') ScHEANï: Over de goed- en kwaadaardige gezwellen, 1850, pag. 351 en vervolg, waar hij zegt, dat scirrhus boosaardigernbsp;wordt door dat de ontwikkeling van cellen en groote kernen,nbsp;die voor de vezelvorming ongeschikt zijn, de overhand krijgt

-ocr page 33-

Wij behoeven wel niet te zeggen, dat we daarom de leer der gezwellen niet als een afgewerkt geheelnbsp;beschouwen; integendeel, Virchow’s onderzoekingen zijn nog onvolkomene, maar gewigtigenbsp;proeven.

Aan de meeste tumores van het oog, vroeger bijna allen onder den naam van carcinoma doorgaande , is door Virchow eene eigen plaats aangewezen. Geen twijfel, of,naauwgezet onderzoeknbsp;in de door hem aangewezen rigting zal leiden totnbsp;betere kennis van deze gewigtige aandoeningen,nbsp;en zoo al niet tot behoud van het oog, dan tochnbsp;tot eene meer rationele behandeling, die zooveelnbsp;doenlijk haar schadelijken invloed op het organismenbsp;tracht te beletten.

Als bijdrage hiertoe achtte ik de beschrijving van een ziektegeval met de nog nimmer te boeknbsp;gestelde opereerwijze niet onbelangrijk; en naarnbsp;aanleiding hiervan zal ik trachten de zienswijzenbsp;van Virchow over intraoculaire tumores in hoofdzaak mede te deelen, tot leiddraad nemende zijnnbsp;en zoo overgaat in raergkanker; terwijl in zeldzame gevallennbsp;ook het omgekeerde kan plaats vinden, namelijk de vezelvormingnbsp;toenemen, terwijl de overige elementen verdwijnen.

-ocr page 34- -ocr page 35-

I. Pathologische anatomie.

Geene indeeling der gezwellen kan goed zijn, waartoe niet geleid heeft de beschouwing van denbsp;wijze waarop zij ontstaan, en van hunnen innerlijkennbsp;bouw. Voor het laatste moet men zich tot nog toenbsp;vergenoegen met de anatomische zamenstelling;nbsp;noch hunne chemische, noch hunne physiologischenbsp;verhoudingen hebben tot heden voldoende feitennbsp;aan te wijzen.

Om dit doel te bereiken, is eene vergelijking tus-schen normale weefsels en het weefsel der gezwellen noodzakelijk. En deze vergelijking toont aan, datnbsp;dezelfde typus aan de vorming van beide ten grondenbsp;ligt. Eigenlijk specifieke elementen bestaan nietnbsp;voor de gezwellen; steeds kan men in hetligchaamnbsp;analoga vinden.

Elke soort van gezwellen stemt dus in hoofdzaak

-ocr page 36-

overeen met bekende typische vormingen in het ligchaam. Het meest kenmerkend verschil onderling bestaat daarin, dat weefsels, analoog met denbsp;normale van het ligchaam, in den vorm van gezwellen ontstaan , of te midden van plaatsen , dienbsp;dit weefsel in den normalen toestand bezitten, ofnbsp;op plaatsen die in normalen toestand dit weefselnbsp;niet bezitten: Homologie en Heterologie.

In ’t algemeen komt de eerste groep overeen met de goedaardige, de tweede met de kwaadaardige gezwellen, en wel zoo, dat bij de laatste verschillende graden van kwaadaardigheid voorkomen,nbsp;even als er verschillende graden van heterologienbsp;zijn. Daarom is niet elk heteroloog gezwel kwaadaardig, maar allen zijn suspect, en wel te meer,nbsp;hoe meer cellen en hoe meer vaten ze bezitten.

Deze principes nu zullen wij terugvinden in de classificatie en begripsbepaling der gezwellen,nbsp;die in het oog kunnen voorkomen.

Gtlioma.

Zoowel in het centraal als in het peripherisch gedeelte van het zenuwstelsel bevindt zich eenenbsp;eigenaardige, interstitiële stof, die de zenuw-elementen aan elkander verbindt en door Virchow «neuroglia” genoemd is. Het is eene

-ocr page 37-

weeke zelfstandigheid, gemakkelijk te verdeden en uiteen te drukken, en op vele plaatsen, b. v. innbsp;den calamus scriptorius, uitermate fijn en bijna slijmachtig. Zij heeft hare hoogste ontwikkeling innbsp;hersenen en ruggemerg, maar bevindt zich tochnbsp;ook, hoewel in meer vaste hoedanigheid, tus-schen de primitief-vezelen der peripherische zenuwen, waar zij door Robin den naam van »peri-neurium” heeft gekregen.

Daar, waar neuroglia het meest karakteristiek is, bestaat zij uit eene zeer weeke grondzelfstandig-heid, die bij versch onderzoek onder het mikros-koop een fijn korrelig aanzien heeft, en daarinnbsp;rondachtige, spoelvormige of vertakte celachtigenbsp;elementen op zekeren afstand van elkaar. Wordtnbsp;zij in alcohol of chroomzuur verhard, dan vertonnen zeer fijne doorsneden eene soort van fijnnbsp;netwerk, uit fibrillen bestaande, die elkander innbsp;elke rigting kruisen; de daartusschen bevatte cellen barsten zeer gemakkelijk en stellen hare kernen en fijnkorreligen inhoud vrij. Naar de oppervlakte der ventriculi verdwijnen de zenuwelementennbsp;der centra meer en meer, de neuroglia wordtnbsp;compacter, neemt op vele plaatsen een duidelijknbsp;fibrillair karakter aan, en de cellen worden meer

-ocr page 38-

1U

langwerpig. Dit weefsel, een overgang tot het gewone bindweefsel, vormt het ependyma der hersenholten en van het ruggemergkanaal.

Deze neuroglia nu is vaak het uitgangspunt van pathologische ontwikkeling, zoowel van de tusschen-zelfstandigheid als van de cellen, en deze gezwellennbsp;noemt Virchow »gliomata”. Primitief hebben dezenbsp;nieuwvormsels dezelfde geaardheid als het moe-derweefsel, maar later ontwikkelen ze zich zelfstandig verder, en kunnen óf de cellen, óf hetnbsp;stroma, óf de vaten meer op den voorgrond treden.nbsp;Zij werden vroeger onder carcinoma of sarcomanbsp;der hersenen gerekend.

Waarschijnlijk komen gliomata ook voor aan de peripherische zenuwen, maar zeker aan de gehoorzenuw en in de retina. Ze ontwikkelen zich uitnbsp;het weeke bindweefsel der retina, en komen in hunnenbsp;zamenstelling nagenoeg geheel overeen met de pasnbsp;beschrevene. Juist hier is echter de grens tusschennbsp;sarcoma zeer raoeijelijk te bepalen, en zeer zorgvuldige waarnemingen zijn er nog noodig, om innbsp;het gebied der retina-gezwellen de gliomateuse afnbsp;te scheiden, wat misschien voor de prognose vannbsp;zeer veel gewigt zou zijn.

Wardrop heeft het eerst aangetoond, dat er

-ocr page 39-

11

fungi van het oog waren, zooals hij ze noemde, welke, slechts van de retina uitgaande, de chorioi-dea vrijlaten en eene bekervormige massa vormen,nbsp;die aan den eenen kant met den nervus opticus, aannbsp;den anderen kant met de ora serrata zamenhangt,nbsp;terwijl het glasvocht te niet gaat. Na hem heeftnbsp;men langen tijd in de ophthalmologie een onderscheid gemaakt tusschen fungus medullaris (sarcoma medullare, fungoïdes) uitgaande van denbsp;retina, en kanker (cancer, scirrhus, carcinoma).nbsp;Enkelen beschouwden fungus als eene hyper-trophie der zenuw. Schweigger echter toonde hetnbsp;eerst aan het ontstaan van een medullairen tumornbsp;uit de korrellaag der retina door hyperplasie *).nbsp;Later beschreven ook H. Müller en Klebs hyper-trophiën der retina en chorioidea. En met Maxnbsp;Schultze, behalve de eigenlijk bindweefselachtigenbsp;»Stützfasern”, vooral de tusschenkorrellaag en zekerenbsp;bestanddeelen van de korrellagen als interstitiëelnbsp;weefsel aannemende, dat dezelfde beteekenis heeftnbsp;als de neuroglia der centraal-oi’ganen, noemt Virchow de gezwellen, die zich hieruit ontwikkelen.

') Arckiv f. Ophthalm, von Arlfc, Donders uud v. Grafe. Bd. VI, Abth. 2, pag. 324. Ibid. Bd. Vil, Abth. 2, pag. 46.

-ocr page 40-

12

ook gliomata. Ze gaan uit van de buitenste, naar de chorioidea toegekeerde lagen. In den regelnbsp;wordt niet de geheele retina te gelijk aangedaan,nbsp;maar gaat het gezwel van eene bepaalde plaats uit,nbsp;en groeit aan door woekering in zijn binnenste ofnbsp;doordien er nieuwe gezwellen in de nabijheid ontstaan. Daarom vertoont zich ook de doorsnedenbsp;kwabachtig, en zijn enkele deelen der retina dikker, andere dunner.

Het kan voorkomen, dat de staafjes der retina nog behouden zijn gebleven; later gaan ze te niet.nbsp;De membrana limitans interna houdt zich zeer langnbsp;staande, en de van haar uitgaande ïStützfasern”nbsp;worden zoo dik, dat ze het gezwel in eene reeks vannbsp;segmenten verdoelen. De hoofdraassa echter bestaatnbsp;uit enoi’me ophoopingen van kernen en cellen, denbsp;eerste vaak gelijk aan de ronde, kleine, eenigszinsnbsp;glinsterende kernen der korrellagen, vaak ooknbsp;grooter en meer korrelig. De cellen zijn ook klein,nbsp;in den regel rond, soms meer onregelmatig, metnbsp;fijne uitloopers voorzien; dikwijls in eenige rijen,nbsp;evenals in de normale retina; hier en daar langerenbsp;vezelcellen met een kort ligchaam en zeer langenbsp;uitloopers. Weinig tusschencelstof, in verschennbsp;toestand als eene amorphe, fijnkorrelige massa, na

-ocr page 41-

13

verharding zich verloonende als een net, verder vaten, gedeeltelijk zeer wijd en vooral talrijk nanbsp;perforatie van den bulbus, en woekering naar buiten.nbsp;In oudere gezwellen vindt men vet- en kalkmassas,nbsp;waarschijnlijk als begin van spontanen teruggang,nbsp;de eerste als korrel-cellen en vetbolletjes.nbsp;Mielanoma,

als hyperplastische ontwikkeling van de normale pigmentcellen, aan chorioidea en iris voorkomende.nbsp;Met eenige zekerheid kent men slechts de aangeboren melanomata *). Ze komen vaker voor op denbsp;conjunctiva en sclera, vooral aan den cornea-rand.

Even als alle gezwellen, die hunne analoga vinden in de bindweefsel-zelfstandigheid, kunnen ook gliomata en melanomata het uitgangspunt worden vannbsp;eene verdere, meer zelfstandige ontwikkeling, innbsp;enkele punten van het hoofdweefsel afwijkendenbsp;(metaplasie). De cellen worden dan èn grooter ènnbsp;menigvuldiger. Hoe volmaakter dit geschiedt, zonder dat daarom echter de cellen den algemeenennbsp;typus verliezen van het weefsel, waaruit ze zichnbsp;hebben ontwikkeld, hoe meer het gezwel den naam

•) Archiv f. Ophth. Bd. VII, Abtli. 2, pag. 36, waar von GuaiE een aangeboren melanoma iridis beschrijft,

2

-ocr page 42-

verdient van sarcoma. Hieruit vloeit voort, dat sarcoma in verscheidene onderafdeelingen moetnbsp;gesplitst worden ‘), en dat hier in aanmerkingnbsp;komen gliosarcoma en melanosarcoma.

Grliosa.x’coma,.

Zijn de kernen en cellen veel grooter dan de normale elementen der korrellagen, grooter dannbsp;gewone slijmbolletjes, bevatten de cellen meerderenbsp;groote, zeer ontwikkelde kernen, of worden zenbsp;spoelvormig, dan krijgt het gezwel het karakternbsp;van sarcoma. Bij de zoogenaamde exophthalmianbsp;fungosa, als cornea of sclera doorboord wordt,nbsp;zal dit wel in den regel het geval zijn. Meestalnbsp;zijn hier de cellen rond , en de doorgaans kleinenbsp;elementen vaak in zamenhangende rijen gegroepeerd,nbsp;waardoor dan een gestreept aanzien ontstaat. Dik-

') ViKCHOw onderscheidt: Sarcoma fibrosum, mucosum, gliosum, melanoticum, cartilaginosum en osteoides.

®) Soms kan het zeer moeijelijk zijn, een sarcoma medullare met ronde cellen van carcinoma te onderscheiden. Het beslissende criterium voor Virchow is hier de verhouding tot denbsp;tusschencelstof: zoolang de cellen deze nog afscheiden, is hetnbsp;geen carcinoma, want dit karakteriseert zich doordat zijnenbsp;cellen als zoodanig en zuiver blijven bestaan, en alleen in eenenbsp;meer innige verhouding staan tot elkander; derhalve alveolairenbsp;bouw, en de alveoli gevuld met digt op elkaar gedrongen,nbsp;epitheloide cellen. Virchow, 19e Vorlesung, pag. 201.

-ocr page 43-

15

wijls is de celwand zoo teer, dat men in een versch praeparaat slechts vrije kernen ziet, gewoonlijk met groote nucleoli. De celwand blijftnbsp;duidelijk, waar de inhoud in vetmetamorphosenbsp;overgegaan of door pigment gekleurd is; is dit nietnbsp;het geval, dan is verharding in alcohol, ac. chrom.nbsp;enz. noodig, en dan ziet men niet zelden twee ofnbsp;meer kernen in eene cel. Ze zijn door een groo-tere of kleinere hoeveelheid korrelige tusschen-celstof omgeven, die na verharding pas duidelijknbsp;te voorschijn komt als een fijn netwerk.

Sflelanosarcoma,.

Vele der zoogenaamde melanotische gezwellen zijn eigenlijk niets anders dan medullaire sarcomen,nbsp;waarin de cellen meer of minder pigment bevatten.nbsp;Dit wordt duidelijk bij die gezwellen, welke pig-mentbevattende gedeelten bezitten, terwijl in andere deelen geen pigment is aan te toonen. Mennbsp;moet de kleuring, welke bij melanotische gezwellénnbsp;bestaat, wel onderscheiden van die door haemor-rhagische infarcten, welke ook het uitgangspuntnbsp;van pigmentvorming worden door metamorphosenbsp;van het interstitiële extravasaat. Dit is niet hetnbsp;geval bij melanose. Wordt het pigment door denbsp;cellen gevormd of krijgen ze het van andere plaat-

a*

-ocr page 44-

16

sen? — dit is onbekend. Zij kunnen barsten en haai’ pigment vrijlaten, en er kan vetmetamorphose ontstaan , zooals vaak midden in de melanosen van hetnbsp;oog plaats heeft. Zij ontwikkelen zich, volgensnbsp;Virchow’s meening, gewoonlijk uit het pigment-bevattend bindweefsel der chorioidea, zoodat denbsp;epitheliumlaag over het gezwel heenloopt. Meestalnbsp;komt er spoedig innige adhaesie met de sclera,nbsp;zoodat men denken zou, dat het gezwel zich uitnbsp;de sclera had ontwikkeld.

Wat den fijneren bouw aangaat, soms is de tumor bijna alleen uit spoelvormige cellen zamengesteld;nbsp;gewoonlijk worden ook ster- en netvormige cellennbsp;aangetroffen, en vooral in de weekere deelennbsp;ronde cellen. Allen hebben groote kernen ennbsp;kernligchaampjes. Ze zijn met pigment voorziennbsp;op dezelfde wijze als de cellen der lamina fuscanbsp;en van het parenchyma der iris, een bruin, innbsp;den beginne diffuus, later korrelig pigment. Tus-schen de cellen ligt eene zeer fijne, onduidelijknbsp;fibrillaire tusschenzelfstandigheid, hier en daar metnbsp;vaste vaatbalken of zenuwbundels; in de binnenstenbsp;gedeelten ontbreekt ze vaak geheel.

Melanose wordt het meest aan het oog waargenomen. Eiselt berekende, dat onder 104 gevallen

-ocr page 45-

17

zich 47 malen melanose primair in het oog had ontwikkeld.

Ongekleurde sarcomata kunnen ook in de chorioidea en iris voorkomen *).

In een zelfde gezwel echter kunnen eenige variëteiten te gelijk voorkomen. Enkele deelen kunnen gliotisch, andere melanotisch, enz. zijn. Wordt ernbsp;geen tusschencelstof meer afgescheiden, en nemen denbsp;cellen een epithelialen vorm aan, in alveoli besloten,nbsp;dan heeft zich ook carcinoma ontwikkeld. Zulkenbsp;gemengde vormen komen het meest bij melano-sarcoma voor, echter ook bij gliosarcoma. Zoonbsp;heeft bij sarcoma carcinomatosum ’t eenenbsp;gedeelte het karakter van sarcoma, een ander vannbsp;carcinoma. Dit is herhaaldelijk door Virchow ennbsp;anderen bij intro-oculaire tumoren waargenomen®).

In het algemeen is verder het gezwel zooveel te weeker, hoe rijker het is aan cellen. De cellenrijkenbsp;vormen hebben aanspraak op den naam van me-dullair, en men kan b.v. spreken van gliosarcoma

') Archir f. O. Bd. IV. Abtii. 2. pag. 223. ld. Bd. Vil, Abth. 2. pag. 38.

®) Zie Virchow ; Kraukh, Geschw, Bd. 11. pag. 285.

-ocr page 46-

18

rnedullare. Meestal zija bij den medullairen vorm de cellen meer rond, ofschoon ze ook spoelvormignbsp;kunnen zijn. Ook kan de grootte verschillend zijn;nbsp;echter behooren de kleincellige meer tot de glio-sarcomen, de grootcellige tot de melanosarcomen.

De vaten kunnen zeer ontwikkeld zijn, en dan past de naam van ))t ele angle c tod es”.

Omtrent de overige gezwellen, die in den bulbus kunnen voorkomen, valt hier niet veel op te merken. Het kunnen zijn:

Osteomata, *)

uit beenweefsel bestaande, vooral op de vrije vlakte der chorioidea voorkomende, en dan meest platnbsp;van vorm. Ook in het glasvocht. Alleen in ge-atrophiëerde oogen.

Oxraaalomata ^).

Hun karakter is, dat ze geen stroma bezitten, geen duurzaam weefsel vormen, maar dat hunne elementen transitoir zijn, dat bij hun uiteenvallen en tenbsp;niet gaan, verweeken en ulcereren de regel is.

’) Behalve de bij ViRCiiow vermelde, zijn nog gevallen beschreven door Paoensiechee in de JOin. Mou. v. Zehenbee 1863, pag. 120,

Waartoe Vikchow Gummata, Lupus en Lepra brengt.

-ocr page 47-

Van deze vindt men in het oog de gummata, gewoonlijk onder den naam van condylomatanbsp;der iris bekend. Behalve op de iris, komen ze ooknbsp;meestal als talrijke, witachtige knobbeltjes in denbsp;chorioidea voor, die na resorptie eene geatrophiëerdenbsp;plek achterlaten.

Over tiiberkels

in het oog spreekt Virchow niet. Evenwel worden door Manz *) eenige gevallen van tuberkelvormingnbsp;in de binnenste lagen der chorioidea beschreven :nbsp;bij algemeene acute miliair-tuberculose. Ze haddennbsp;volkomen dezelfde structuur als de andere, innbsp;’t ligchaam voorkomende tuberkels.

*) Arch. f. üphth. Bd. IV, Abth, 2, Mon. V. ZehundI'.k, 1863, pag. 450.

-ocr page 48-

II. Klinische beschouwing.

Na de gegeven beschouwing van de histologische structuur der gezwellen, die in het oog kunnennbsp;voorkomen, is het duidelijk, dat uit een klinischnbsp;oogpunt slechts de onderscheiding van twee hoofdvormen in aanmerking komt, namelijk die zondernbsp;pigment (gliomateus, sarcomateus of carcinomateus)nbsp;en de melanotische vormen (als melanoma, ofnbsp;sarcoma en carcinoma melanoticum).

A. De niet melanotische vormen vertoonen onderling geen verschillen in symptomen of verloop,nbsp;en eerst na de exstirpatie wordt hun histologischnbsp;karakter duidelijk. Misschien zal in lateren tijd eenenbsp;onderscheiding' in de diagnose mogelijk worden; totnbsp;nu toe echter is dit niet het geval. En vergelijkennbsp;wij onze klinische kennis in deze met die van 50 jaren

-ocr page 49-

21

geleden, dan moeten wij bekennen, dat er zeer weinig vooruitgang te bespeuren is. Reeds in 1800nbsp;werd door Burns »spongoïd inflammation”nbsp;(zooals hij het noemde) van den oogbol met veelnbsp;naauwkeurigheid beschreven ’); hij maakte het eerstnbsp;opmerkzaam op het nagenoeg constante verloop.nbsp;In de latere ophthalmologische handboeken vindennbsp;wij wel verschil in meening omtrent de plaats vannbsp;ontstaan, of het gezwel al of niet den naam verdient van carcinomateus, en naamsverwarring^);nbsp;maar de schildering van het ziektebeeld stemt bijnbsp;de meesten vrij wel overeen, en komt op hetnbsp;volgende neêr:

Bij jonge kinderen wordt, terwijl zich al of niet ontstekings-verschijnselen voordoen, de ontwikkelingnbsp;van een tumor in den fundus oculi meestal het eerstnbsp;door de ouders waargenomen als een eigenaardige,nbsp;schitterende glans, die zich in het pupilvlak vertoont, en sedert Beer bekend is onder den naam

') John Bukns: Dissert, on inflammations. Glasgow 1800.

-) Als synoniem moeten beschouwd worden: Soft cancer — Weeding cancer — Weeding fungus — carcinóme sanglant —nbsp;fungus haematodes — spongoïd inflammation —• sarcoma me-dullare — pulpy sarcom fungus medullaris (Maunoir) —nbsp;carcinóme encéphaloïde oucérébriforme (Laënnec) — enoéphaloïdnbsp;(Siche 1).

-ocr page 50-

»amaurotisch katteoog”. Als men bij helder daglicht in eene bepaalde rigting in het oog ziet, vertoont zich in de diepte van het oog een geelachtige ofnbsp;amberkleurige, soms in het groene spelende reflexnbsp;als van een metalen spiegel, en wel zooveel tenbsp;duidelijker, hoe meer men zich plaatst in de rigtingnbsp;van de invallende lichtstralen.

Dit symptoom wordt in de oudere handboeken bijna algemeen als pathognostisch voor tumor oculinbsp;beschreven. Beer zeil had het niet als zoodanignbsp;aangemerkt; hij beschrijft het als een bijzonderennbsp;vorm van zwarte staar, zonder te spreken overnbsp;de ontaarding van het oog, en dacht dat absorptienbsp;van pigment de oorzaak was ‘). Sedert von GRaFEnbsp;echter gereleveerd heeft, dat niet de tumor, maar eenvoudig de naar voren gedrongene en gedegenereerdenbsp;retina de oorzaak is van het verschijnsel, heeft het veelnbsp;van zijne waarde verloren®). Hij heeft zelfs eenige

‘)Beek: Lehre von den Augenkrankheiten, 1817, pag. 495, 2e deel.

*) Zehendek zegt in zijn leerboek: Elke omschrevene, het licht anders en sterker dan de overige fundus oculi, reflecterende plaats, wanneer zij daarbij aan deze zijde van het achterstenbsp;brandpunt ligt, en eene gladde of glinsterende oppervlakte heeft,nbsp;kan dezen reflex veroorzaken. Hij berust op het ontstaan vannbsp;pen, al is het ook nog zoo onduidelijk, spiegelbeeld van denbsp;lichtbron.

-ocr page 51-

23

gevallen bekend gemaakt, waarbij het hem tot dwaling had geleid'); evenzoo Hulke, die, op ditnbsp;verschijnsel en de hevige pijn afgaande, een bulbusnbsp;exstirpeerde, welke bleek, volstrekt geen tumor tenbsp;bevatten, maar waarin totale solutio retinae, ennbsp;tusschen retina en lens eene laag geelachtig, doorschijnend ziekelijk glasvocht gevonden werd ®).nbsp;Zeer digte membranen in het glasvocht, zooals zenbsp;zich b. V. na etteruitstorting ontwikkelen, reflecteren ook soms intensief geel, geven echter gewoonlijk een meer mat aanzien, dan eene vettignbsp;gedegenereerde retina. Overigens wordt de reflexnbsp;gewijzigd door de hoedanigheid der retina: alzoonbsp;komen alle mogelijke overgangen voor tusschennbsp;eenvoudig witachtig aanzien (zooals bij Hydropsnbsp;sous-rétinienne) en den goudgelen glans®).nbsp;Ontegenzeggelijk heeft het symptoom echter zijnenbsp;relative waarde, ook in die gevallen, welke ternbsp;observatie komen als er reeds obscuratio lentis ofnbsp;corneae is ontstaan, en waarbij de ouders aange-

‘) Arch. f. Ophthalm. Bd. II,, Abth. 1, pag. 214.

®) Ophth. Hosp. Reports, 1860—61, pag. 275. Nog zijn dergelijke gevallen aangehaald bij Mackenzie: Traité prat. d.nbsp;mal. de Toeil, trad. par Warlomont, 1867, T. 2, pag. 268.nbsp;V. GfiaPE: in Archiv f. O. Bd, IV., Abth. 2, pag. 218.

-ocr page 52-

24

ven, dat het oog voor kortoren of langoren tijd «gelicht had als het oog van een kat.”*).

Beschouwt men het pupilvlak naauwkeurig, b. v. bij focaal-verlichting, dan laten zicb vaak op denbsp;opaque massa vertakkingen van de retina-vatennbsp;waarnemen; de oppervlakte is nu eens meer vlak,nbsp;dan weder concaaf, of ook convex, en veelal bultig.nbsp;Ze neemt soms het geheele pupilvlak, meestalnbsp;slechts een gedeelte in. Vooral de tumores, dienbsp;zich in de streek van het corpus ciliare ontwikkelen, kunnen op deze wijze gediagnosticeerd worden. Enkele malen komen de lijders zoo vroegnbsp;onder behandeling, dat hel onderzoek met den oogspiegel opheldering kan geven. Zoo kon Schweiggernbsp;een’ tumor, uit drie bulten bestaande, digt bij denbsp;pupil gelegen, duidelijk onderkennen, terwijl hetnbsp;voorste gedeelte der retina tot hare aanhechting aan de ora serrata losgelaten had, en juistnbsp;achter de lens uitgespannen was. Zulk eene vroegtijdige loslating verhindert echter gewoonlijk denbsp;herkenning van het gezwel niet, daar de retina,nbsp;voor zoover ze niet in de massa van het gezwel

lt;) Sommige moeders zeggen er bij: »dat ze gedurende de zwangerschap geschrikt waren voor een kat, en daaraan alnbsp;het kwaad was toe te schrijven.”

-ocr page 53-

25

verdwijnt, gewoonlijk dan nog doorschijnend is en digt er voor ligt’). Later’1), wanneer alleen de solutionbsp;retinae, die bij eiken tumor in het oog voorkomt, kan gediagnosticeerd worden, kan slechts denbsp;spanning van den bulbus eene difFerentiëele diagnosenbsp;mogelijk maken. Eenvoudige solutio retinae voertnbsp;tot weekheid van het oog en atrophie; een tumornbsp;moet, door de ruimte, die hij inneemt, het glas-vocht verdringen, en een noodzakelijk gevolg vannbsp;den weerstand, dien hij ondervindt, is vermeerderingnbsp;der intra-oculaire drukking. Slechts enkele uitzonderingen hierop zijn bekend: v. GrêIfe nam bijnbsp;een kind op beide oogen beginnende atrophie waar,nbsp;nadat amaurotisch kalteoog en met bloedvatennbsp;bedekte intumescentie was geconstateerd. Het vermoeden op chorioiditis exsudativa of teruggang vannbsp;een goedaardig Glioma, dat hierdoor ontstond, werdnbsp;door het latere verloop, perforatie van de corneanbsp;en woekering naar buiten, gelogenstraft. Von Grüfe

1

SCHWEIGOEE; Voorlezingen enz., vertaald door Baum, pag. 115.

2) Alfred GsaFE zegt in de Klin. Mon. v. Zehendek, 1863, pag. '2S9: »lcli habe bei Kindern wiederbolt Mark-«schwamm der Netzhaut (durch den epateren Verlauf besiatigt)nbsp;«beobachtet, bei denen in den früheren Perioden eine Ver-«mehrung des Consistenzgrades nicht bestand.”

-ocr page 54-

26

stelt zich voor, dat hier door den tumor, terwijl hij den hulbus nog niet geheel opvulde, ontstekingnbsp;in het oog was opgewekt, die tot snelle vernietiging van de intra-oculaire vloeistoffen had geleid,nbsp;en zoo tot voorbijgaand verminderd volumen. Hoenbsp;dit zij, het leert, dat men bij beginnende atrophienbsp;geen tumor mag uitsluiten ').

In deze periode zal verder, al naardat de lijder vroeger of later onder behandeling komt, beperkingnbsp;of geheel verlies van gezigtsvermogen bestaan. Denbsp;pupil is wijder geworden dan gewoonlijk en de irisnbsp;minder bewegelijk. Langzamerhand wordt de massanbsp;in de diepte van het oog grooter, komt meer naarnbsp;voren en nadert eindelijk de achtervlakte van denbsp;lens; de vaten der retina worden duidelijk zigt-baar; de glans in de pupil wordt duidelijker; denbsp;lens en het waterachtig vocht beginnen troebel tenbsp;worden. Nu wordt de iris naar voren gedrongen ennbsp;verandert zij van kleur, de voorste oogkamer wordtnbsp;kleiner en kleiner, de lens nadert de cornea. Denbsp;pupil is nu ad maximum verwijd, er ontstaat he-vige pijn, die in den beginne doorgaans geheel

’) Arch. f. Ophtli. Bd. X, Abth. 1, pag. 177. Dergelijke waarnemiDg van van der hegge zijnen in boebhave,nbsp;Tijdschr. v. geneesk. enz., ’s Hage, 1840.

-ocr page 55-

27

en al ontbreekt, de kleine patient wordt onrustig en koortsig.

In de tweede periode • vinden wij al deze symptomen toegenomen, de iris wordt door de troebele lens tegen de cornea gedrukt, de cornea is meernbsp;convex geworden en heeft hare doorschijnendheidnbsp;verloren, de oogbol wordt grooter. Zijne oppervlakkige vaten zijn varikeus, het gedeelte van denbsp;sclera onmiddellijk om de cornea is wankleurig,nbsp;vertoont soms ook een of meer bultige blaauwach-lige uitzettingen. De oogleden worden gezwollen,nbsp;de conjunctiva geïnjicieerd, er komt tranenvloed.nbsp;De lens wordt dikwijls geheel of gedeeltelijk geah-sorheerd.

Thans wordt óf de sclera op de uitgezette plaatsen dunner, óf de cornea wordt meer en meer ontstoken, er vormt zich enkele malen pus tusschennbsp;de lamellae, of herhaaldelijk recidiverend hypopyonnbsp;en ulceratie, en zoo overgang in de derde periode,nbsp;met doorbraak van de woekerende massa door denbsp;sclera of door de cornea. Meestal geschiedt hetnbsp;door de cornea, of ook waar de cornea in de scleranbsp;overgaat. Zijn er nog overblijfsels der lens, dannbsp;worden deze ontlast. De pijn, die tot de doorbraaknbsp;bijna aanhoudend en onuitstaanbaar was, houdt

-ocr page 56-

28

met de perforatie op, en er komt tijdelijk ver-ligting.

Maar nu, door niets meer tegengehouden, wordt de tumor spoedig grooter, soms met verbazendenbsp;snelheid. Er zijn gevallen beschreven, waarin hijnbsp;in korten tijd tot de kin reikte en het grootstenbsp;gedeelte van den mond bedekte. In den beginne isnbsp;hij witgeel, roodachtig of meer bruin, en vaaknbsp;ontstaan er bloedingen. Spoedig wordt de kleurnbsp;donkerder, de oppervlakte wordt bedekt metnbsp;eene dikke korst, die weldra loslaat en daardoornbsp;aanleiding geeft tot bloeding. Eene nieuwe korstnbsp;vormt zich, de bloeding houdt op, en dit herhaaltnbsp;zich, tot er uitputting en dood volgt. Niet altijdnbsp;vormt zich eene korst: er wordt dan eene stinkende,nbsp;ichoreuse stof afgescheiden, of een roodachtig,nbsp;waterig vocht, terwijl de minste beleediging haemorrhagic veroorzaakt. De oogleden worden naarnbsp;buiten omgestulpt, en even als de wangen doornbsp;den scherpen etter geëxcoriëerd.

Enkele malen wordt de sclera bij de intrede van den nervus opticus doorboord, en groeit denbsp;tumor in de orbita, het oog voor zich uitdrijvend.nbsp;Dikwijls, echter, is het vet- en celweefsel in de orbitanbsp;reeds vóór de doorbraak verminderd, en zijn de

-ocr page 57-

29

spieren lichtbruin en week geworden. Reeds spoedig is de nerv. opticus aangedaan, en van hier kan de ziekelijke verandering zich voortzetten naar denbsp;basis cerebri'). Na de perforatie van het oog kunnen de beenderen der orbita week, sponsachtig,nbsp;rood worden en hun zamenhang verliezen. Ook isnbsp;waargenomen, dat de klieren in de nabijheid gedegenereerd werden, eveneens de beenderen van dennbsp;schedel, en er zijn secundaire afzettingen in denbsp;ingewanden gevonden, vooral in de lever.

Zoo is altijd het verloop, wanneer de kunst niet tusschenbeide treedt, al kunnen sommige symptomen ontbreken of min of meer gewijzigd zijn.nbsp;Enkele malen worden beide oogen aangedaan,nbsp;maar steeds het eene later dan het andere, misschiennbsp;door voortplanting langs het chiasma. Soms blijftnbsp;het proces eenigen tijd stationnair, of gaat zelfsnbsp;terug, zoodat de orbita bijna ledig is; maar daarnanbsp;gaat het weder in de eene of andere rigting verder.

') Enkelen nemen het omgekeerde aan: uitbreiding van de dura mater langs liet neurilemma van den nerv. opt. in hetnbsp;oog. (Wbiss; Die Augenheilkunde etc. 1837, pag. 146).

Si) VoN GnapE, A. f. O. Bd. X, Abtli. 3, pag. 216, heeft het 2 malen gezien van de 30. Ook anderen enkelenbsp;malen. Schaüenbokg geeft verkeerdelijk aan, dat het regelnbsp;zou zijn: Handb. der Opbth. 1860, pag. 150.

3

-ocr page 58-

30

Natuurlijk oefent het hevige lijden zijn invloed uit op het geheele organisme: verlies van eetlust,nbsp;onrust, koorts, algemeene vermagering, en de doodnbsp;volgt óf door uitputting of door hersen-aandoening,nbsp;en het schijnt wel, dat, hoe sterker zich de fungusnbsp;naar buiten ontwikkelt, hoe minder de ontaardingnbsp;naar de hersenen wordt voortgeleid’). En alnbsp;bestaat de mogelijkheid, dat er meer goedaardigenbsp;vormen zijn, die als eenvoudige hyperplasie vannbsp;de korrellaag der retina, niet zelfstandig zichnbsp;verder ontwikkelen tot sarcoma of carcinoma, ennbsp;waarbij teruggang mogelijk is, tot heden is geennbsp;goed geconstateerd geval bekend. Wat daaromtrentnbsp;in de literatuur te vinden is, heeft het gebrek vannbsp;niet naauwkeurige beschrijving, van onvolkomenenbsp;observatie of van voorbijzien van traumatischenbsp;oorzaken. Onder de meest aannemelijke bevinden zich, volgens Virchow, misschien gliomata.

') Chelius: Handb. der Augenh. 1839, Bd. II, pag. 494. Het zou mi] te ver voeren, ze hier in hun geheel medenbsp;te deelen en te beoordeelen. Ik zal sleehts aangeven, waarnbsp;de beste te vinden zijn: Tkavers: Synopsis, etc. pag. 203.nbsp;Laurence; Treatise of the dis. of the eije, pag. 699. Weller:nbsp;Krankh. des Auges, pag. 411 en 413. Von Ammon in Heeker’snbsp;lit. Ann. d. ges. Heilk. 1829, Bd. XIII, pag. 82. Vonnbsp;Ammon: Klin. Darst. d. Krankh. d. menschl. A. 1838, Taf.nbsp;XXI. Siciiel: Icon, ophth. pag. 570. Mackenzie: Traité

-ocr page 59-

3i

Zeker is het, dat deze aandoening alleen bij kinderen schijnt voor te komen, en wel benedennbsp;de 12 jaren; het meest op vijf- en zesjarigen leeftijd. Er zijn ook eenige gevallen waargenomen bijnbsp;kinderen, eenige maanden oud; Travers, Werd-MÜLLER en SiCHEL') Zagen het aangeboren. Goedenbsp;observaties, waar duidelijk sarcoma medullare ge-prat. des mal. de 1’oeil, trad. p. Warl. et Test. pag. 267. Denbsp;meest waarschijnlijke schijnen mij die van PluëL in het Tourn.nbsp;der Chir. u. Augenh. v. GnaFe u. Walthee. J3d. XIV. pag.nbsp;584. Ie Obs. Meisje, één jaar oud, gezond, o.s. tranenvloed,nbsp;photophobie, geen ontsteking, blind. Iris onbewegelijk, pupilnbsp;niet verwijd, in de diepte eene bleekgele, in het groene spelendenbsp;verduistering. Naar voren groeijen van eene afgeronde, stroo-gele massa. Iris naar voren gedrongen, behield echter harenbsp;normale kleur. Uitwendige vateii varikeus, cornea troebel,nbsp;staphj'lomateus. Dit vertoonde zich opvolgend in een half jaar.nbsp;Toen stilstand, na eenigen tijd teruggang, cornea vlak, atrophianbsp;bulbi. 2e Obs. Zesjarig, gezond meisje. Symptomen alsnbsp;boven, en hevige pijn ook in den omtrek. De tumor ontwikkelde zich op de plaats van aanhechting der iris, verdrongnbsp;deze van de proc. cil., en stak toen in den beginne, als eennbsp;rond, glad, bleekgeel ligchaampje, over den bovenrand der iris,nbsp;zijdelings in de voorste oogkamer. Iris schuins naar benedennbsp;gedrongen , pupil den vorm van een boon. Gezigtsvermogen nognbsp;niet verloren. In één jaar, van het begin gerekend, vertoonde zich de gladde, stroogele, ovale massa in en achter hetnbsp;pupilvlak, en blindheid. Stilstand, na een jaar langzamerhandnbsp;atrophie. Lichtperceptie gebleven.

') Tb A VEES; Synopsis, etc. pag. 205 en 240. Weedmüller: Pract, Handb. der Augenh. 1849, pag. 206. Sichee; Icon.nbsp;ophth., pag. 570.

8»

-ocr page 60-

32

vonden was bij volwassenen, heb ik niet kunnen vinden ’).

Oorzakelijke momenten zijn niet bekend. Wel wordt soms beleediging als oorzaak opgegeven,nbsp;wel zijn vele gevallen bij scrofuleuze kinderennbsp;waargenomen, maar evenzeer zijn er vele opge-teekend, waarin de gezondheid van het kind nochnbsp;van de ouders iets te wenschen overliet, dikwijlsnbsp;zelfs opmerkelijk goed. Enkele malen waren hereditaire momenten duidelijk: Lkrche®) zag het bij 4nbsp;kinderen van dezelfde ouders; eveneens Sichel.

Wat de therapie aangaat, bijna alle schrijvers zijn het er over eens, dat ze magteloos is; slechtsnbsp;enkelen verwachten nog iets van eene inwendigenbsp;behandeling. Tyrrell *) heeft eenig vertrouwen opnbsp;een langdurige toediening van kwik; ten bewijzenbsp;beschrijft hij eenige gevallen vrij uitvoerig. Innbsp;’t eerste geval had duidelijk tumor retinae

') Ook de gevallen van Euete (in zijne Bildl. Darst. der Krankb. des menschl. Auges, 9e Lief,, pag. 4) bij een 46jarignbsp;en een SSjarig man zijn te onvolledig beschreven, om ze alsnbsp;Saro. med. aan te nemen.

-) Lerche: Verin. Abh. von einer Gesellsch., etc., in St. Petersburg, Ie Samml. No. 14, pag. 196 (geciteerd door

VIBCHOW) •

Tyrrell; Diseases of the eye, 1840, pag. 166.

-ocr page 61-

33

eenige maanden bestaan bij een’ knaap; de bulbus was nu de helft grooter dan normaal, en het organisme begon er reeds onder te lijden. Na 6nbsp;maanden methodische toediening van hydrarg. c.nbsp;creta, had de bulbus slechts V4 van zijne normalenbsp;grootte en was de lijder sterk geworden. Naarnbsp;huis gezonden, werd spoedig de behandeling nagelaten, de fungus ontwikkelde zich weder, en eennbsp;jaar later stierf de lijder. In ’t tweede geval, bij eennbsp;kind van 7 maanden, werd bij het nalaten van hetnbsp;kwik de tumor spoedig grooter; bij de toedieningnbsp;bleef hij stationnair, en werd zelfs de uitgezettenbsp;bulbus tot de norma teruggebragt. Toen de behandeling ophield, volgde spoedig de dood. «Inbsp;have known several other cases in children, innbsp;whom the disease has subsided, and the globe hasnbsp;become atrophised, under steady mercurial treatment,” zegt hij iets later: ’t zou dan beter geweestnbsp;zijn, een van die gevallen te beschrijven.

Lawrence ') had het proces S'/^ jaar gaande gehouden bij een knaap van 6 jaren, door kwikbe-handeling. Daarna één jaar geen kwik en dood.nbsp;Bij de sectie bloeduitstorting in de hersenen, ennbsp;6 of 8 kleine knobbels in de retina.

') L, c., pag. 709.

-ocr page 62-

34

Weller’) heeft een geval opgeteekend van een kind van één jaar, waar de tumor periodiek groeide,nbsp;en de lens in de voorste oogkamer drong, alwaarnbsp;ze geresorbeerd werd. Onder de toediening vannbsp;kwik en later aethiops antim.: atrophia bulbi.

SiCHEL ®) heeft de altererende en denverende behandeling beproefd. Herhaaldelijk bloedzuigers,nbsp;langen tijd mercurialia in tusschenpoozen, zoodatnbsp;er geen salivatie ontstaat, antiplastica, resolventia,nbsp;purgantia en antiscrofulosa, vliegende vesicatorianbsp;in den nek en achter de ooren, enz.: »tels sont lesnbsp;moyens, qui ont parfaitement répondu a monnbsp;espérance.” Moet verscheidene malen atrophienbsp;hebben gekregen, slechts in één geval laternbsp;recidief.

Al deze observaties verliezen veel van hare waarde, wanneer men in aanmerking neemt, dat ernbsp;ook voorbijgaande atrophie zonder behandelingnbsp;kan ontstaan, en dat fouten in de diagnose zoonbsp;moeijelijk zijn te vermijden. Ze pleiten hoogstensnbsp;voor den invloed der mercurialia, om het procesnbsp;in zijne gewoonlijk snelle ontwikkeling tegen tenbsp;houden.

') L. c., pag. 413. s) L. c., pag. 570.

-ocr page 63-

35

Anderen hebben óf deze methoden van behandeling niet beproefd, óf de resultaten waren te weinig bemoedigend om ze meê te deelen.

Er blijlt dus niets anders over, dan het exstirpe-ren van den oogbol en het ziekelijk aangedane orbitaal-weefsel. Maar ook dit heeft weinige bevredigende resultaten gegeven. Bijna altijd ontstaat er recidief in den nerv. opticus of in de andere deelen der orbita, soms in het ooglid of in denbsp;klieren in den omtrek ’)• Deze treurige ervaringnbsp;hebben bijna alle chirurgen gemaakt, die exstirpatiesnbsp;gedaan hebben. Zelfs meenen enkelen te hebbennbsp;opgemerkt, dat ze het proces, dat eenigen tijdnbsp;sluimerend was gebleven, juist door het irritamentnbsp;van de operatie en het wegnemen van den weerstand biedenden bulbus, in zijne ontwikkeling bevorderd en den dood verhaast hadden. Vandaarnbsp;de naam van »Noli me tangere” : zij raden

') Bbuch, Die Diagn. der bösart. Geschw. 1847, heeft eeuige operatieve gevallen verzameld , waarin steeds recidief of uitbreiding volgde. Het bleek hem, dat er was gekomen (pag.nbsp;493): 8 malen recidief in de orbita, 6 malen aan den schedel,nbsp;3 malen in de hersenen, 3 malen in ’t andere oog, 3 malennbsp;in de beenderen van ’t aangezigt, 4 malen in de lympha-klieren in den omtrek, 1 maal in de glandula parotis, 1 maalnbsp;in de lever en de weivaatsklieren van de borst.

*) Alïeed GBavE, indeKlin.Monatsbl.fürAug.1863, pag.333.

-ocr page 64-

86

daarom alle ingrijpende behandeling af. Maar hiervoor ontbreekt nog het bewijs. En, nog daargelaten, dat het hevige lijden, door de drukking en langzame vernietiging der ciliairzenuwen ontstaande en spoedig voerende tot ondermijning vannbsp;het organisme, dikwijls eene dringende indicatienbsp;geeft, om den bulbus te verwijderen, moeten denbsp;gevallen, waarin goede uitslag verkregen werd, alnbsp;zijn ze zeldzaam*), niet aansporen, om ten minstenbsp;eene operatie te beproeven ? Weegt de twijfelachtigenbsp;versnelling van een proces, dat toch zeker binnen

') Onder anderen Cooper : Diet, of Surg., citeert een geval van Wishart, Ed. med. and surg. Journ., vol. XIX, pag. 51,nbsp;en een van Panizka (Sul fungo raid., etc. 1826). Caron dunbsp;VnuARDS: Guide prat., enz., citeert Lusardi (sur Ie fong.nbsp;nied. de l’oeil, 1831, pag. ]6), die van de 20 exstirpaties 6 malennbsp;slaagde. Dr. Donegana exstirpeerde een oog met wijde ennbsp;onbewegelijke pupil en gele vlek met vaten in ’t pupilvlak; ernbsp;werd eene glutineuze, geelachtige stof gevonden tusschen chor.nbsp;en ret. Na 6 jaren geen recidief (Schmidt’s Jahrb. Splb. I,nbsp;pag. 389). Dr. Hall exstirpeerde met gelukkig gevolg waarnbsp;de woekering reeds aanzienlijk was (Schm. Jahrb. XLII, pag.nbsp;83). In de Klin. Mon. f. A. 1863, pag. 44 , wordt een geval vermeld, waarin na 10 maanden nog geen recidief was; de satcoma-structuur was met ’t mikroskoop onderzocht. Hegnoli (Schm.nbsp;Jahrb. Bd. XXIX, pag. 365) zegt, dat een knaap geheelnbsp;genas door de operatie, waar de woekering reeds in de orbitanbsp;had plaats gegrepen. Collins; On Cancer. 1864, pag. 64,nbsp;heeft een oog zien wegnemen; na 2 jaren nog geen recidief.

Wel zijn deze gevallen niet met de vereischte zorg beschreven, maar men kan ze toch niet geheel wegcijferen.

-ocr page 65-

37

korten tijd een noodlottigen afloop zou hebben, niet tegen de altijd mogelijke kans van slagen voldoende op?

Ook de mogelijkheid van teruggang en atrophie is te gering om ons terug te houden. Het gevaarnbsp;'van de operatie zelve is luttel: in zeer zeldzamenbsp;gevallen slechts kon een ongunstige afloop aan denbsp;operatie geweten worden.

- B. De andere groep der gezwellen, die in het oog gevonden worden en hun oorsprong nemen uitnbsp;de chorioidea, de iMelanotisciie vormen, komen,nbsp;in tegenstelling van de pas beschrevene, op rijperennbsp;leeftijd voor.

Melanose begint meestal met ontsteking van het oog, pijn in het hoofd en gezigtsveldheperking;nbsp;soms gaan langen tijd periodieke obscuraties, ciliair-neurose of ontsteking vooraf, en ontwikkelt zichnbsp;het ziekteproces zelf j aren later'). Ook in oogen,nbsp;die vroeger aan ontsteking hebben geleden ennbsp;atrophisch zijn geworden of blind, kan zelfs na

J) PKUscHi: Melanose des Aug. 1831, pag. 33. Siceel: Ic. Ophth. Fl, LIX, fig. 7. Kliii. Mon. v, Z. 1863, pag. 121.

-ocr page 66-

38

20 jaren melanose ontstaan met al hare gevolgen '). De bulbus wordt hard, begint te zwellen, en denbsp;sclera krijgt eene donkere livide kleur en wordtnbsp;bultig. Deze ciliair-neurose en staphylomateusenbsp;uitzetting der sclerotica komen niet voor bij eenvoudige solutie retinae. Verwarring met acuutnbsp;glaucoma is in het begin, als cornea en lens minnbsp;of meer troebel zijn, zeer gewoon®). Overigensnbsp;doen zich bijna dezelfde symptomen voor als bijnbsp;de zoo even beschrevene gezwellen. In de allereerste periode kan men somtijds, op grond vannbsp;hetgeen het onderzoek met den oogspiegel doetnbsp;zien, het bestaan van opligting en naar vorennbsp;dringen der retina en der chorioidea diagnosticeren. Hetzelfde beeld, echter, geeft eenvoudigenbsp;loslating der chorioidea door ondergelegen exsu-daat. Ook solutio retinae ontstaat later bij beidenbsp;ziektevormen en geeft dus geene opheldering. Wijnbsp;zijn hier beperkt tot het onderscheid in hetnbsp;later verloop, daar bij solutio chorioideae irido-

') Schmidt’s Jahrb. Bd. X en IX, pag. 333. Fkobelius m Journ. f. chir. u. Augenkr. vau v. Walteer u. Ammon,nbsp;Bd. XXXIII, pag. 30. Hulke in Oplith. Hosp. Rep. No. 3.nbsp;pag. 279.

*) Royal Lond. Ophtli. Hosp. Rep. vol. V, Jan., pag, 88.

-ocr page 67-

39

chorioiditis en atrophie ontstaan '). Dikwijls schijnt reeds bij de vorming van het gezwel solutio retinaenbsp;haar te vergezellen. Schweigger vond bij sarcomatanbsp;chorioideae, die naauwelijks de grootte van eennbsp;erwt hadden, de retina reeds volkomen losgemaaktnbsp;en met het weinige overgebleven glasvocht sterknbsp;gecomprimeerd door de subretinale vloeistof. Isnbsp;zij niet troebel geworden, dan kan men somtijdsnbsp;den tumor met zijne bruine of zwarte kleur herkennen.

Meestal wordt hier de sclera geperforeerd, er wordt een dunne, donker gekleurde ichor of eennbsp;dik, zwart vocht ontlast, en de zwarte massanbsp;ontwikkelt zich naar buiten, door de ontstokennbsp;conjunctiva bedekt. Zij heeft de consistentie vannbsp;hersenzelfstandigheid, en bevat doorgaans zoowelnbsp;ongekleurde als gekleurde gedeelten. Van tijd totnbsp;tijd worden er gedeelten afgestooten, zoodat de warenbsp;melanotische tumor nimmer zulk eene aanzienlijkenbsp;grootte bereikt.

Reeds voordat de vorm van den bulbus veranderd is, kunnen er pigment-afzettingen in dennerv. opt. plaats hebben; ook kunnen zich buiten op de

') Liebkeich im A. f. ü. Bd. V. A, 3, pag. 260,

-ocr page 68-

40

sclera spoedig melanotische knobbels vertoonen, vooral rondom den nerv. opt., die dan protrusionbsp;bulbi veroorzaken').

Op de iris komen melanotische gezwellen voor hetzij primair voor hetzij door voortplanting van denbsp;chorioidea. Ze vertoonen zich meestal als knobbels,nbsp;die door hun groei de voorste oogkamer opvullen ofnbsp;naar achteren zich in het giasvocht uitbreiden. Denbsp;degeneratie strekt zich uit tot de processus ciliares,nbsp;breekt door de sclera en woekert naar buiten^).

*) ViJicnow zegt, dat het mikroskopisch onderzoek de progressieve ontaarding der sclerotica-elementen hier doorgaands aantoont. 19e Vorl., pag. 382.

2) SiELLWAQ VON Carion, Lchrb. der prakt. Augenh., 1864, pag. 543; door hem carcinoma melanot. genoemd, even alsnbsp;die, welke zich nit de chorioidea ontwikkelen. Behalve dit carcinoma onderscheidt hij nog eene chorioiditis sarcomatosa, welkenbsp;twee vormen, wat de grovere path. anat. verhoudingen, denbsp;symptomatologie en het verloop aangaat, zoo op elkander moeten gelijken, dat eene zekere onderscheiding tusschen beide ónmogelijk is, vóórdat de uitgang de kankerachtige of niet kankerachtige natuur aan den dag brengt, pag. 543. Deze chorioiditis sarcomatosa moet leiden tot de ontwikkeling van groote gezwellen, niet ongelijk aan sarcomen, en welke gaarnenbsp;de bindweefsel-natuur aannemen. Bijna altijd neemt denbsp;sclerotica deel aan ’t proces; soms zelfs wordt zij geperforeerd,nbsp;zoodat dan de tumor de orbita grootendeels kan opvullen. Denbsp;cellen bevatten nu eens pigment in zeer groote hoeveelheid,nbsp;dan weder niet, en liggen in eene fijn moleculaire of vezelachtigenbsp;tussclienzelfstandigheid. De woekering kan overgrijpen op denbsp;retina; zelfs in enkele gevallen is de retina alleen de bodem , en

-ocr page 69-

k\

Melanose blijft nimmer plaatselijk. Terwijl de nabijgelegen klieren zelden worden aangedaan, ontstaan er steeds secundaire aandoeningen in anderenbsp;organen, vooral in hersenen en lever; spontanenbsp;teruggang is zelden en dan nog niet met zekerheidnbsp;waargenomen ’).

De duur van het proces is zeer verschillend, van een jaar en langer®).

Wat den leeftijd betreft, ik heb geene beschrijving van een’ melanotischen tumor in het oog kunnennbsp;vinden bij individuen jonger dan 30 jaar ’).

is de chorioidea niet aangedaan, pag. 194. Soms moeten deze chorioidaal-saroomen zich ontwikkelen ten gevolge van dikwijlsnbsp;recidiverende herpetische processen, meestal voorkomende bij kinderen; en altijd atrophieert de bulbus, of gaat hij met dennbsp;tumor door vereltering ten gronde.

Jacobi schijnt dus wel gelijk te hebben, wanneer hij zegt, dat dit ziektebeeld, met de anatomische data en de 2 bijgevoegde teekeningen , pag. 219 , moeten doen aannemen , datnbsp;hier twee heterologe vormen met geweld bij elkander gebragtnbsp;zijn (Arch. f. Ophth., Bd. XI, Abth III, pag. 166).

*) Misschien zijn daartoe te brengen een geval van von GhSpe, A. f. O. Band IV, Abth. 2, pag. 218, en één vannbsp;Banio (Ann. d’Oc. T. XLIV, pag. 56), een tumor op denbsp;iris, die barstte en een vlokje van zwarte stof in de voorstenbsp;oogkamer ontlastte, die daar werd geabsorbeerd.

*) In eene observatie van von Grupe. (A. f. O. Bd. X, Abt, I, pag. 177) schijnt het proces 13 jaren noodig gehad te hebbennbsp;voor zijne ontwikkeling.

®) De tumor bij Knafp (Klin. Mon. 1866, blz. 388) en bij

-ocr page 70-

Vele schrijvers geven aan, dat onderbuiks-Ujden en het climacterische tijdperk groeten invloed zouden hebben op het ontstaan. Over voorafgeganenbsp;ontstekingsproeessen hebben wij reeds gesproken.

Omtrent de prognose en invloed van behandeling wordt verschillend gedacht. Terwijl eenigen hetnbsp;verhinderen van den schadelijken invloed op hetnbsp;organisme voor onmogelijk houden, geven anderennbsp;de uitwerking van therapie en operatie als veel gunstiger op dan bij retina-tumoren. Dit verschil schijntnbsp;voor een goed deel te moeten toegeschreven wordennbsp;aan de meerdere of mindere waarde, die zij hechtennbsp;aan de mededeelingen omtrent goeden afloop. Waar isnbsp;het, dat deze het gebrek hebben van te korte observatie , en geen hebben wij er gevonden, die onsnbsp;afdoende schijnt.

SiCHEL') deelt een geval mede, waar bij eene voN GRaiE (A. f. O. Bd, II, Abtb. I, pag. 314) bij jongenbsp;individuën schijnen niet melanotisch te zijn geweest.

*) Ic. ophth. pag. 634. Hij (en ook Collins: On cancer, pag. 301) onderscheidt mélanose simple, uit enkel pigment-houdende cellen bestaande, en mélanose compliquée,nbsp;waarin bovendien zoogen. kankercellen voorkomen , die de naburige weefsels aantasteu. Bij den eersten vorm konden denbsp;deelen alleen door de drukking lijden. Bn toch komt in eennbsp;zijner gevallen, waar geen kwestie was van kankercellen, nanbsp;de exstirpatie recidief van encephaloidc massa in de orbita!

-ocr page 71-

43

37jarige dame solutio retinae en hevige hoofdpijn voorkwam. Ghloro-anaemische toestand. Na eennbsp;paar maanden en hevige ophthalmic, wordt de voor^nbsp;onderstelde tumor grooter; ’t andere oog begintnbsp;ook minder scherp te zien. Energieke behandeling:nbsp;ijzer, emmenagoga, bloedzuigers aan de dijen innbsp;het menstruatie-tijdperk (de menses waren sedertnbsp;lang zeldzaam en onregelmatig), inwrijvingen metnbsp;ungt. hydr. c. opio om de oogen. De verontrustende symptomen verdwenen, en 4 jaren laternbsp;bestond er verduistering der lens, troebelheid vannbsp;de onderste helft der cornea, en beginnende atro-phie, zonder pijn.

Ilij zegt verder, dat men in de eerste periode kan hopen op atrophie door antiphlogistische,nbsp;denverende en resolverende behandeling.

Tyrrell (1. c. pag. 179) meent in een paar gevallen atrophie verkregen te hebben door mercu-rialia.

Zooals gezegd is, heerscht ook omtrent de exstirpatie veel verschil van meening, afhankelijknbsp;van de meerdere of mindere toegevendheid, waarmede men de zoogen. gunstige gevallen beschouwt.nbsp;We willen niet treden in eene ontleding van denbsp;waarde van elk hunner: de eenige zekere conclusie.

-ocr page 72-

die er uit te trekken valt, is het veel latere ontstaan van recidief dan bij de retina-tumoren'). Deze geringere neiging tot spoedige infectie moetnbsp;dus meer hoop geven op goeden afloop bij tijdigenbsp;wegneming.

De operatie moet derhalve, zoo spoedig de aandoening geconstateerd of zelfs waarschijnlijk is, beproefd worden. En hier moet wel degelijk innbsp;aanmerking genomen worden , dat toch het oognbsp;quoad visum in alle ziekten, die aanleiding zoudennbsp;kunnen geven tot verwisseling, verloren is, en hetnbsp;geringe gevaar van de exstirpatie verre achterstaatnbsp;bij het gevaar van secundaire aandoeningen. Datnbsp;het oog bij melanose primair aangedaan wordt.

') Kosas: Lehre v. d. Aug. 183é. De operatie geeft veel beter resultaten dan bij de andere fungi; zelfs 2 gevallen goednbsp;afgeloopen. ^— Jüngkbn. Die Lehre v. d. Augenop. 1829,nbsp;pag. 876, bij één geval met goed gevolg geopereerd. — Beck:nbsp;Abbild. u. Krankh. 1835, pag. 33, een geval van blijvendenbsp;genezing, geeft nog eenige gelukkige exstirpatie aan door anderen. — Lawbencb, 1. c., pag. 720, 2 gevallen, na 12 en 13nbsp;maanden nog geen recidief. — Von GnaFE, A, f. O., Bd. X,nbsp;Abth. I, pag. 177, weet zich geen geval te herinneren, waarinnbsp;na de zorgvuldigste wegneming de schijnbare genezing langernbsp;dan 4 jaren duurde. — Waarnemingen ven Pembbeion innbsp;Schm. Jahrb., Bd. XCVJIl, pag. 12: eenige malen duur vannbsp;het leven na de operatie tot 3 jaren toe. — Schm. Jahrb.nbsp;Bd. XLIV. pag. 72: Herstelling in een geval. enz. enz.

i

-ocr page 73-

45

en door infectie, op welke wijze dan ook, aanleiding geeft tot dergelijke processen in andere organen, moet volgens de waarnemingen omtrentnbsp;het verloop als veel waarschijnlijker aangenomennbsp;worden, dan dat eene algemeene cachexie bij voorkeur zich zou localiseren in het oog en in elknbsp;geval vroeger of later andere organen aantasten zou.

Wegnemen dus van het oog is het éenige, dat bij beide vormen hoop kan geven op goed resultaat , en wel te meer, hoe vroeger men daartoe overgaat; men besluite er dus toe, zoodranbsp;de tumor met eenige waarschijnlijkheid kan gediagnosticeerd worden. De methode van operatienbsp;zal verschillend zijn naarmate men rekenen mag,nbsp;dat de aandoening zich tot het oog zelf bepaalt,nbsp;of wel zich ook tot de omliggende deelen heeftnbsp;uitgestrekt. Alleen in het eerste stadium zal mennbsp;zich kunnen bepalen tot de eenvoudige enucleatienbsp;van het oog, waarbij de conjunctiva-zak, de Te-non’sche kapsel en de spieren van het oog gespaardnbsp;blijven. Het ligt voor de hand, dat degeneratie dernbsp;retina zich ligt langs den nervus opticus zal

-ocr page 74-

46

voortzelten; het is dus aangewezen, den nervus opticus zoover mogelijk naar achteren af te knippen.') Hutchinson, hierop bedacht, onderzocht onmiddellijk na de exstirpatie met het mikroskoop dennbsp;nervus opt., en de sneevlakte niet geheel onverdachtnbsp;vindende, zocht hij op staanden voet in de orbitanbsp;de zenuwstomp weder op, en nam hij nog een zoonbsp;groot mogelijk stuk weg.

Wanneer men vermoedt, dat de andere accessoire deelen van het oog in het proces betrokken zijn,nbsp;moet de exstirpatie zich verder uitstrekken en denbsp;orbita zooveel mogelijk geledigd worden; misschiennbsp;was het wel het voorzigtigste, dit altijd te doen.nbsp;Althans, de ongunstige afloop van bijna alle exstir-patiën schijnt voor een goed deel daaraan tenbsp;moeten worden toegeschreven, dat ze niet vér

') Interessant is in dit opzigt eene observatie van HoKNiR (in de Klin. Monatsblatter 1863, pag. 311), waar in dennbsp;nerv. opt. dezelfde kleine cellen gevonden werden, als in dennbsp;tumor retinae, tot ééae lijn van bet foramen cribrosura; verdernbsp;was bet afgesneden einde normaal. Jammer, dat het verdernbsp;verloop geen kritiek kon geven; na zes dagen stierf het kindnbsp;onder algemeene convulsien aan meningitis met ettervorming.

Roy. Lond. Opbth. Hosp. Rep. vol. V. Jan. pag 88. ScHROEDEii V. D. Kolk drong er bet eerst krachtig op aan,nbsp;om in bet algemeen bij operatie van kanker steeds bet mikroskoop gereed te zetten en onmiddelijk de wondranden te onderzoeken, Ned. Lancet 1853, pag. 158.

-ocr page 75-

47

genoeg werden uitgestrekt. Teregt zegt hieromtrent Alfred GrSfe, dat dan «die jetzt durch vielen «Aerzten in Misskredit gekommene Exstirpationnbsp;«wieder in ihre alten Rechte einrücken würde.” ’)nbsp;Deze operatie werd reeds lang vóór de eenvoudigenbsp;enucleatie bewerkstelligd. Bartisch verrigtte ze innbsp;de 17e eeuw; door latere operateurs zijn daarbijnbsp;verschillendelepelvormige exstirpatoria uitgevonden,nbsp;maar altijd komt de operatie hierop neer: denbsp;ooglidspleet wordt naar buiten zooveel mogelijknbsp;verwijd; de oogleden worden met stompe hakennbsp;van elkander gehouden; de operateur neemt nunbsp;het oog met de tang van Museux, en trekt dennbsp;geheelen inhoud der orbita daarmede zooveel rao-gelijk naar voren; met een regt scalpel of metnbsp;een daartoe ingerigt exstirpatorium wordt nu langsnbsp;den orbita-wand zoo diep mogelijk ingestoken; metnbsp;langzame zaagsneden wordt de geheele orbita-inhoud losgemaakt; in de diepte wordt met eennbsp;Gooper’sche schaar de oogzenuw afgeknipt. Nadatnbsp;het bloeden gestild is, wordt verder met pincet ennbsp;schaar de traanklier en verder weefsel, dat is blijvennbsp;zitten, afzonderlijk weggenomen.

') Kiia. Moii. V, Zehjsndek 1863, pag. 24)1.

-ocr page 76-

48

Dit laatste maakt deze wijze van opereren niet alleen tot eene zeer lang durende operatie; maarnbsp;ook zeer ligt zal het daarbij gebeuren, dat kleinenbsp;deelen, die later blijken niet onschuldig te zijn,nbsp;blijven zitten. Bij het omzien naar eene meernbsp;volledige operatie lag het voor de hand, er aan tenbsp;denken, ook het periosteum van de orbita medenbsp;te verwijderen. Davicl schijnt de eerste geweestnbsp;te zijn, die hierop aandrong, omdat hij meende,nbsp;dat kanker zoo dikwijls zijne zitplaats had in hetnbsp;periosteum. ’) Na hem vinden we weinig hierovernbsp;vermeld; enkelen roeren ter loops het wegnemennbsp;van ziekelijke gedeelten der periorbita aan.

De beste beschrijving van eene wijze van wegneming van periosteum vinden wij bij Gollis1 2), wiens oom, Maurice Gollis, naar zijne opgaaf,nbsp;reeds voor vele jaren het wegnemen der periorbitanbsp;bij maligne gezwellen in praktijk bragt, en waarvan hij zich herinnert, in één geval na 2 jaren nognbsp;geen recidief te hebben waargenomen. Hij zegt;

»The surgeon enlarges the outer canthus by an sincision of variable length. It must extend rather

1

') Phil. Trans. London, vol. XLIX, pari. 1. 1755. pag. 188.

2

M, H. Coins: On the diagnosis and treatment of cancer and the tumours analogous to it, London, 1864, pag. 67.

-ocr page 77-

»beyond the bony margin of the orbit; if the ))tumour is very large, the inner canthus may alsonbsp;jirequire a similar but less extensive division;nbsp;«facility in the later steps of the operation cannotnbsp;«be obtained unless these preliminary incisions givenbsp;«ample room. Should the eyelid be diseased, andnbsp;«require removal, enlargement of the canthus maynbsp;«not be required. The knife in that case will runnbsp;«along the bony rim of the orbit down to thenbsp;«bone; in case the eyelids are to be preserved,nbsp;«they will be drawn out of the way, and the inci-«sion will then pass through the reflection of con-«junctiva down to the rim. The fibrous periosteumnbsp;«is now to be detached from the bone; it is innbsp;«this stage of the operation, that unnecessary delaynbsp;«generally occurs. The periosteum is closely ad-«herent at the margins of the orbit, a little deepernbsp;«it is comparatively loose; hence the surgeon shouldnbsp;«not delay by seeking to detach it at the margin,nbsp;«but, passing in his knife as close as possible tonbsp;«the bone, he should push it carefully on until henbsp;«feels it enter free of resistance into the spacenbsp;«between the periosteum and the roof of the orbit.nbsp;«This should be done cautiously, as the roof of thenbsp;«orbit is thin; not that there is much danger of

-ocr page 78-

50

«penetrating to the brain, for the frontal sinus pro-ïtects it in front; but the point of the knife is apt 5)to catch in the bone, and may be broken off. Anbsp;«narrow and rather strong knife should be used —nbsp;»if possible, with a double edge. As soon as thenbsp;«surgeon feels he has entered the cul-de-sac of thenbsp;«periosteum he may move his knife rapidly alongnbsp;«the roof, cutting the attachments of the periosteumnbsp;«to the upper surface of the orbit, and makingnbsp;«ample I’oom for the insertion of the curved scis-«sors, with which he is to snip through the nervesnbsp;«and muscles of the orbit and their fibrous sheaths.nbsp;«This done, he can draw out the eye, dividing thenbsp;«attachments of the periosteum on the lower andnbsp;«inner sides as they come on the stretch, withnbsp;curved scissors or knife.” ')•

') De rarificerende ostitis, opgevolgd door osteo-sclerose, tangs welken weg de genezing plaats heeft bij beenderen, vannbsp;periosteum ontbloot, en niet met exfoliatio insensibilis, zoo-als men vroeger meende, is goed waargenomen en beschrevennbsp;door K. VoiKMANiN' in het Handb. der allg. u. spec. Chir.,nbsp;V. PlïHA u. BiLLiiOTH, 1865, tl, 3, pag. 354; »Die bloss-«gelegte Xnochenflaclie wird zuerst fein rosenroth getiipfeltnbsp;Dund geslrichelt, indem in den oberflachlicben Markraumen odernbsp;aHavcrsiscben Canalen, walmend sie sich nuf Xosten des Kno-Dchengewebes erweitern, jene bereits geschilderte Wucherungnbsp;»von rothen Markgranulationen geschieht; dann bricht dasnbsp;Dwuchernde Markgewebe an einzelnen Stellen mit kleinen.

-ocr page 79-

51

Beze operatie is, zooals Gollis zelf zegt, vrij lastig, vooral wanneer de oogleden gespaard moeten blijven, wat toch meestal wel het geval zal zijn.

Te Berlijn had Br. Snellen vernomen, dat de exstirpatie van den geheeien inhoud der orbita, metnbsp;inbegrip van het periosteum , door Langenbeck wasnbsp;verrigt, en wel met eene eigenaardige wijziging.nbsp;Langenbeck maakte eene insnijding om de oogleden,nbsp;praepareerde de geheele periorbita los, sneed afnbsp;bij het foramen opticum en van de binnenzijde dernbsp;oogleden en reponeerde den huidlap. ') Op dennbsp;cursus over operatieve oogheelkunde van Br. Snellen hadden we dikwijls gelegenheid gehad, dezenbsp;«rotkeu Knöpfchen durch die bis zutn Durchsichtigwerden ver-«dÜDute oberiiachliche Knocbenlamelle bindurcb, die eirizelnnbsp;«Knöpfchen vergrössern sich, confluiren, und bald is die ganze,nbsp;«zuvor entblösst gewesene Stelle von einer continuirlicbennbsp;«Schicht von Granulationen überzogen: oberflachliche granulirendenbsp;«Ostitis. Ausnahmsweise können nun diese sonst ganz limitirtnbsp;«bleibenden und rasch wieder vornbergehenden traumatischennbsp;«Knochenentzündungen excessiv werden, sich über weite St.reckennbsp;«ausbreiten, und die höchsten Grade der entzündlichen Erft weichung, ja sogar einen so vollstandigen Schwund der Kno-«chen hervorbringen, dass förmliche Defecte entstehen.

Later ontstaat: »Verknöcherung der entzündlich gewucher-«ten Markmassen (restitutive Sclerose),” welk proces langzamerhand en vaak eerst na jaren ten einde loopt.

') In het ziektegeval hierachter volgt eene meer uitvoerige beschrijving.

-ocr page 80-

operatie op het cadaver te verrigten en haar met andere methoden te vergelijken. In ’t oogvallendnbsp;bleek telkens het voordeel dezer methode, hetgeennbsp;bevestigd werd, toen we gelegenheid hadden, opnbsp;de kliniek van het Gasthuis voor Ooglijders in vivonbsp;ze te zien toepassen. Opmerkelijk is, dat wij haarnbsp;nergens vermeld hebben gevonden; ze is in geennbsp;handboek opgenomen, en in geen tijdschrift vondennbsp;we iets daaromtrent. Prof. Donders had de welwillendheid, hiernaar te Berlijn te informeren, en deeldenbsp;ons daarop mede, wat Prof. von GRaFE hem hieromtrent meldde: vHinsichtlich der Periostexstirpationnbsp;ïhei Orbitalgeschwülste, so dürfte DAViëL zuerstnbsp;))zu nennen sein. (Phil. Trans. etc.). Die weiterenbsp;^Historie dieses Gegenstandes habe ich nicht ver-sfolgt. Langenreck nahra -4 oder 5 mal in seinemnbsp;ïLeben die gesammte Beinhaut der Orbita hinwegnbsp;))(einmal war ich Zeuge), wenn die Geschwulst-))masse irgendwie mit denselben verwaclissen war. Dies lelztere bildet seine Indication.nbsp;ïVeröffentlicht had Er, seiner eignen Aussagennbsp;»nach, über die Angelegenheit nichts; auch istnbsp;))Ihm in geschichtlicher Beziehung nichts bekannt.”

-ocr page 81- -ocr page 82-



-ocr page 83-

Ziektegeval.

Het kindje W., een meisje van drie jaar, werd den 19. Mei 1865 het eerst voorgesteld op de oogheelkundige kliniek van het Gasthuis voor Ooglij-ders. Het regteroog is naar buiten afgeweken, denbsp;pupil is zeer wijd en vertoont eene witte cataract;nbsp;de voorste vaten van den oogbol zijn uitgezet. Denbsp;oogbol blijkt zeer hard te zijn: tensio — T 3. Hetnbsp;schijnt, dat er nog lichtperceptie bestaat; dit laatste is intusschen niet met zekerheid uit te maken,nbsp;bij het 3jarig kind, dat door het onderzoek reedsnbsp;niet weinig beangstigd was. Het linkeroog blijktnbsp;bij onderzoek met den oogspiegel volkomen normaal te zijn. Het uitwendig aanzien van het kindnbsp;levert niets bijzonders op; het is een welgevormd,nbsp;goed gevoed en vrolijk meisje. Het aanzien van

-ocr page 84-

54

het oog levert zoo volmaakt het beeld van glaucoma perfectum, dat, indien wij een volwassen patient voor ons hadden gehad, we geen oogenblik zouden geaarzeld hebben, de diagnosis vast te stellennbsp;van glaucoma zonder eenige complicatie. Ook denbsp;anamnesis duidde op een glaucomateus verloop.nbsp;Van tijd tot tijd was het oog rood geweest, ernbsp;waren aanvallen van hevige supraorbitaal-pijn. Hetnbsp;oog was na eiken dergelijken aanval telkens blindernbsp;geworden. Daarenboven was het kind reeds voornbsp;maanden onder observatie en behandeling van eennbsp;zeer geacht heelkundige geweest, die geene dreigende symptomen scheen te hebben waargenomen.nbsp;Intusschen doet de leeftijd van de kleine patiëntenbsp;de diagnosis van primair glaucoma geheel onaannemelijk toeschijnen. Tot heden is glaucoma nietnbsp;bij kinderen waargenomen; het jongste geval, dalnbsp;op de oogheelkundige kliniek te Utrecht is voorgekomen, was bij eenjongeling vanl9 jaar. Hoogstwaarschijnlijk zijn hier dus de glaucomateuze verschijnselen als secundair aan te merken, en het ligtnbsp;voor de hand, dat dan een intra-oculaire tumor alsnbsp;de meest waarschijnlijke oorzaak daarvan moetnbsp;worden beschouwd.

Alvorens echter tot de exstirpatie over te gaan,

-ocr page 85-

55

scheen het wenschelijk, de diagnose eerst nog met meerdere zekerheid vast te stellen, te meer omdatnbsp;bij herhaald onderzoek het bestaan van lichtperceptienbsp;waarschijnlijker werd. Het kind had den laatstennbsp;nacht weder hevige aanvallen van glaucomateuzenbsp;pijn gehad; om deze verder te voorkomen, was hetnbsp;in elk geval geïndiceerd, eene iridectomie te verrig-ten; er werd besloten, daarbij de weeke cataractnbsp;naar buiten te laten, ten einde dan met den oogspiegel den toestand van het inwendige oog te kunnen beoordeelen.

Onmiddellijk, denzelfden dag, dat de patient zich aanmeldde, werd hiertoe overgegaan. Deze kleinenbsp;operatie leverde niets bijzonders: het kind wordtnbsp;gechloroformiseerd, aan de bovenzijde van den cor-nea-rand wordt met eene gebogen breede lansnbsp;eene vrij groote cornea-wond gemaakt. Bij hetnbsp;aanvatten en afknippen van de iris is de lenskapselnbsp;tevens geopend, en de vrij weeke cataract komtnbsp;langs den lepel van DAviëL gemakkelijk en bijnanbsp;volledig naar buiten; alleen aan den onderrand dernbsp;pupil blijft iets lens-reste zitten; overigens vertoont de pupil zich geheel zwart. Na eenige dagennbsp;wordt met den oogspiegel onderzocht; in geenenbsp;rigting wordt lichtreflex uit de diepte waarge-

-ocr page 86-

56

nomen. Het glasvocht is overal ondoorschijnend, met opvallend licht zien we ligte troebelheid vannbsp;het pupilvlak door de nageblevene lens-reste. Glau-comateuze pijnen zijn sedert de operatie niet voorgekomen, de tensie van het oog is veel minder.nbsp;De diagnose is wel niet zekerder geworden, maarnbsp;de prognose moet ongunstiger worden geacht, ennbsp;er wordt op aangedrongen, dat de patient ondernbsp;naauwkeurige observatie kome. Dit laatste blijktnbsp;echter niet mogelijk, het kind wordt door harenbsp;betrekkingen naar hare woonplaats medegenomen,nbsp;en we zien haar niet voor den 30. Septemher,nbsp;dus eerst na '133 dagen, terug.

De ouders, bevreesd voor de grootere operatie, waarvan reeds gesproken was, hadden geaarzeldnbsp;terug te komen, te meer omdat na de iredectomienbsp;aanvankelijk alle giaucomateuze pijnen waren weggebleven.

Thans wordt in het pupilvlak duidelijk de gevreesde tumor waargenomen, die door de vroegere iridectomie-wond communiceert met een gezwelnbsp;op de buitenvlakte van den bulbus (zie lig. 3, a),nbsp;door het bovenst ooglid bedekt, ünmiddellijk werdnbsp;overgegaan tot exstirpatie, bestaande in enucleatienbsp;met wegneming van conjunctiva, Tenon’sche kap-

-ocr page 87-

57

sel en oogspieren aan de bovenzijde van het oog, zoodat rondom den tumor buiten het oog voldoende weefsel wordt medegenomen. De nervusnbsp;opticus wordt zooveel mogelijk naar achteren afgeknipt: het later verloop leerde echter niet voldoende naar achteren. De genezing volgt regelmatig, het kind blijft gezond, nu en dan komtnbsp;patiënte zich vertonnen, en aanvankelijk schijntnbsp;men zich met eene goede uitkomst te mogen vleijen,nbsp;toen we het kind, na eene langere afwezigheid ,nbsp;den 21 en December daaraanvolgende zagen terugkomen met eene door tumor geheel opgevuldenbsp;orbita. Tot vóór 14 dagen was daarvan niets tenbsp;bemerken geweest, volgens verhaal was nu hetnbsp;toenemen van het gezwel zoo snel, dat door denbsp;omstanders, in de laatste dagen, eiken dag denbsp;vormverandering was waar te nemen.

De orbita is gelijkmatig aangevuld; geen omschreven gezwel, maar aan alle zijden met den orbita-wand vereenigd. Eenigszins volledige weg-name zonder mede-losmaking van periosteum isnbsp;wel niet denkbaar; ook schijnt de massa te breed,nbsp;om die door verwijding van de ooglidspleet naarnbsp;buiten te kunnen brengen. Toch blijken de oogleden en de huid overal bewegelijk, nergens tot

-ocr page 88-

58

verdenking aanleiding gevende, zoodat het alleszins wenschelijk schijnt, deze ten minste voorloopig tenbsp;behouden.

Indien ooit, schijnt dus hier de Langenbeck’sche circumcisie met losmaking van het periosteumnbsp;aangewezen, en wordt tot deze operatie-methodenbsp;besloten.

Opex'a.'tïe.

Den Sisten December, ’s middags ten 2 ure, wordt de operatie door Dr. Snellen verrigt. In eenigenbsp;minuten wordt diepe, zeer regelmatige chloroform-narcose verkregen. Met eene scherpe bistouri metnbsp;ronde sneevlakte wordt de huidsnede in ééne snedenbsp;volvoerd, diep doordrukkende, zoodat het mes overalnbsp;onmiddellijk tot op den orbitaalrand doordringt. Denbsp;snede begint onder-binnen ongeveer 10 mm. ondernbsp;de caruncula, en volgt nu den orbitaalrand naar buiten en boven, voorts boven langs den wenkbraauw,nbsp;om te eindigen ingelijks ruim 10 mm. boven dennbsp;binnenooghoek; zie figuur 1. Betrekkelijk weinignbsp;bloeding; alleen aan de buitenzijde spuit eene noemenswaardige arterie, die door den adsistent onmiddellijk wordt afgebonden. Met een klein beitelvormignbsp;raspatorium wordt het periosteum aan den orbitaalrand losgemaakt. Het periosteum, aan den rand

-ocr page 89-

59

vrij sterk adhaerent, blijkt verder naar achteren zeer los verbonden te zijn, zoodat het met hetnbsp;platte hecht van eene bistouri gemakkelijk van dennbsp;oogkuilswand wordt afgepeld. De losgemaakte inbond van de orbita vormt eene door het onbelee-digde periosteum scherp omschrevene massa. Doornbsp;de grootte van het gezwel, komt weinig ruimtenbsp;tusschen orbitaal-wand en tumor, niettegenstaandenbsp;deze met haken zooveel mogelijk naar voren wordtnbsp;getrokken. Met eenige moeite wordt een stevigenbsp;Gooper’sche schaar in de diepte langs het gezwelnbsp;gebragt, ten einde dit zoo laag mogelijk al tenbsp;knippen. De kleine aanhechtingen aan de binnenzijde der orbita worden zonder moeite losgemaakt. De huidlap met deze losgemaakte massanbsp;wordt nu naar binnen omgeslagen, en het kwaadaardige gezwel ligt geheel vrij voor ons, thansnbsp;gemakkelijk van de binnenvlakte der oogleden afnbsp;te pellen. De orbita-holte, daarnaast in hare geheelenbsp;diepte geledigd, met gladden beenigen wand, vultnbsp;zich van uit de diepte met bloed, dat uit de arterianbsp;ophthalniica niet spuit, maar langzaam opwelt. Omnbsp;de bloeding te stuiten, wordt onmiddellijk eennbsp;sponsje diep in de orbita gebragt. Terwijl denbsp;adsistent zich hiermede hezig houdt, wordt door

-ocr page 90-

60

den operateur het gezwel naauwkeurig van de oogleden afgepraepareerd. De orbita wordt na hetnbsp;ophouden der bloeding met een tal van kleinenbsp;wiekjes pluksel opgevuld en de huidlap door eennbsp;12tal hechtingen weder in zijne plaats bevestigd.nbsp;De bloeding is niet belangrijk geweest. Het kindnbsp;ontwaakt op het juiste oogenblik uit de chloroform-narcose, in alleszins voldoenden toestand, ’s Avondsnbsp;vinden we haar tierig, en zij heeft met smaak soepnbsp;gegeten.

22 nbsp;nbsp;nbsp;Dec. Het kind heeft goed geslapen en klaagtnbsp;alleen over gevoeligheid bij het kaauwen.

23 nbsp;nbsp;nbsp;Dec. De naalden worden om den anderennbsp;weggenomen. De huidwond blijkt overal per pri-mam intentionem genezen te zijn. Alleen aan denbsp;buitenzijde , ter plaatse waar een onderbindings-draad was blijven liggen, bestaat een klein suppu-rerend plekje.

24 nbsp;nbsp;nbsp;Dec. De overige naden worden weggenomen;nbsp;de wond is geheel gesloten. Door de ooglidspleetnbsp;worden nu de wiekjes pluksel weggenomen. Ditnbsp;levert op zich zelf geen bezwaar op; intusschennbsp;is het kind daarbij in hooge mate onrustig, en hetnbsp;schijnt bijna ondoenlijk, deze wijze van verbandnbsp;dadelijk te herhalen. De dotjes pluksel zijn met

-ocr page 91-

61

bloed en pus dóórtrekken en hebben een onaan-genamen reuk, welke bij het losraaken van het verband reeds op afstand wordt waargenomen. Tennbsp;einde te gemoet te komen aan de moeijelijkheid,nbsp;die het inbrengen en uithalen van pluksel bij hetnbsp;onrustige kind oplevert, werd op voorstel van Dr.nbsp;Snellen de orbita in plaats daarvan opgevuld metnbsp;een lang stuk fijne gutta-percha draineerbuis,nbsp;waarvan de beide uiteinden buiten de ooglidspleetnbsp;uitsteken. Hierover komt eenig pluksel, dat, metnbsp;een flanellen zwachtel bevestigd, door de moedernbsp;telkens wordt ververscht. Deze wijze van opvullennbsp;leverde alle reden tot tevredenheid. De buis bleeknbsp;gemakkelijk in te brengen en uit te nemen, welkenbsp;behandeling geheel onpijnlijk was. De volgendenbsp;dagen is de onaangename reuk niet verbeterd:nbsp;daarom wordt nu Smaal daags aqua chlorata metnbsp;een glazen spuitje door de ingebragte draineerbuisnbsp;ingespoten. 'De huidwond geneest regelmatig, echter ontstaat er eene aanhechting van de huid aannbsp;den boven-orbitaalrand, waardoor het bovenstenbsp;ooglid eenigszins naar binnen getrokken wordt.

Het patientje ziet er thans iets fletser uit, de tong is zeer beslagen, de pols snel: 140 slagen.nbsp;De eetlust is minder. Behalve syrup, sennae

-ocr page 92-

62

worden geene medicijnen gegeven; er wordt echter aanbevolen, het kind telkens in de lucht te brengen.nbsp;Opmerkelijk was ook hier weder de gunstige invloed van beweging in de open lucht'). Onder denbsp;aanwending van de aqua chlorata verdween denbsp;slechte reuk. Het kind wordt dagelijks gezonder,nbsp;hare vroegere vrolijkheid is teruggekeerd en zijnbsp;vertrekt als genezen drie weken na de operatie.

Onze prognose is intusschen niet gunstiger, vooral ten gevolge van het resultaat, dat het mikrosko-pisch onderzoek van den tumor heeft opgeleverd.nbsp;Het gezwel is wel aan alle zijden scherp omschreven, maar de sneevlakte van den nervus opticusnbsp;vertoont geene volkomen normale zenuw. Ook hetnbsp;dieper gelegen deel van de zenuw, voor het mesnbsp;niet meer te bereiken, zal stellig gedegenereerdnbsp;zijn, en wij verwachten, dat eene intra-craniëlenbsp;voortwoekering het einde zal wezen.

27 Jan. bezocht patiënte ons weder. De alge-meene toestand is gunstig. Bij het onderzoek met den vinger vindt men de orbita in alle rigtingen met

i) Dr. Snellen stelt zeer op den voorgrond het nut van beweging in de vrije lucht, na operatieve behandeling, waarnbsp;ettering dreigt. Vooral na plastische operatien, zelfs na ca-taract-operatie, zag hij daarvan in het oog loopend effect.

-ocr page 93-

63

zachte granulaties bedekt. Nergens blijkt, op het aanvoelen, van necrose; de etter, die afgescheidennbsp;wordt, heeft geen reuk en is niet bloederig; innbsp;de diepte wordt geen tumor waargenomen. Daarentegen bestaat aan de buitenzijde van het onder-ooglid een omschreven gezwel, reeds sedert eenigenbsp;dagen door den vader waargenomen. Door hetnbsp;ooglid aan de binnenzijde met den vinger te steunen , constateert men aan de buitenzijde eene ronde,nbsp;omschrevene, naar binnen en buiten uitpuilendenbsp;elastische zwelling ter grootte van een knikker.nbsp;Bij het aanvoelen verkrijgt men volkomen dennbsp;indruk van ware fluctuatie. Mogelijkerwijze bestaatnbsp;hier abces door verzakten etter, mogelijk thansnbsp;reeds de gevreesde recidieve, op die plaats echternbsp;het minste verwacht.

De huid is op den top der zwelling verkleurd en gespannen. Eene kleine proefpunctie zal de diagnose doen kennen; zij wordt verrigt: geen etter.

Van verder operatief ingrijpen wordt thans afgezien. Uit de orbita zijn nu alle gevoelsze-nuwen weggenomen; zonder eenigen hinder tenbsp;veroorzaken, kan het gezwel zich daar geruimennbsp;tijd blijven ontwikkelen. 16 Maart 1.1. kregen wijnbsp;het laatste narigt omtrent de patiënte. Het gezwel

6»

-ocr page 94-

64

gaat langzaam voort, en heeft reeds de grootte van een kindervuist bereikt. Tot heden is echter geennbsp;oogenblik over pijn geklaagd. Het arme kind heeftnbsp;intusschen in de laatste weken nog mazelen doorgestaan; overigens blijft de algemeene toestandnbsp;voorloopig goed.

Wij kunnen dus, zoowel om den pathologisch-anatomischen bouw als om het verloop, deze tumor tot de exquisiet-kwaardaardige rekenen: hij kannbsp;als type beschouwd worden van de intraoculairenbsp;tumoren, zoo als ze zoo dikwijls bij kinderennbsp;voorkomen.

De operatie naar Langenbeck mag hier al geene genezing hebben gebragt, haar voordeel bovennbsp;andere is duidelijk gebleken. Reeds is opererennbsp;in ’t algemeen aangewezen tot vermindering vannbsp;’t lijden, dat de langzaam groeijende tumor doornbsp;drukking, en zelfs na de perforatie, misschiennbsp;door langzame degeneratie van de ciliair-zenuwen,nbsp;te weeg brengt; maar wij gelooven, dat de beschrevene methode meer dan eenige andere hoopnbsp;geeft, om het proces met wortel en tak te vernie-

-ocr page 95-

65

tigen'), terwijl ze bovendien veel gemakkelijker uitvoerbaar is.

En stemt men in met Alfred Grêife, dat «die Annahme, dass die in den weiteren Umgebun-gen des Krankheitsheerdes befindlichen Gewebe,nbsp;welches wir bisher für gesund hielten, doch bereitsnbsp;erkrankt seien und grade durch die met den ope-rativen Eingrilf verknüpfte Irritation einem um sonbsp;schnelleren Wucherungs-proces entgegen geführtnbsp;werden, plausibel ist,”^) dan moet men de indicatie van Langenbeck voor zijne methode verdernbsp;uitstrekken, en ze reeds dadelijk toepassen, zoo-dra de geënucleëerde bulbus gedegenereerd blijktnbsp;te zijn.

Ons rest nu nog den geëxstirpeerden bulbus en den tumor orbitae te beschrijven. Het heeft ons bijnbsp;het onderzoek weder niet ontbroken aan de goedenbsp;hulp van Prof. Donders.

Het oog (zie tig. 2), reeds eenige maanden in

*) We herinneren hier nog dat O. Wbbee in zijne Chirurgische Erfahrungen, 1853, in No. 92 een geval opgeeft van operatie van Markschwamm der orbita, waarin nanbsp;meer dan 20 jaren nog geen recidief was opgetreden. (Cit. innbsp;Billkoih en Pitha, Chirurgie, Bd. I, pag. 295).

») Klin. Monatsblatt. v. Zehekdeb, 1863, pag. 2él.

-ocr page 96-

66

alcohol bewaard, is voor bijna de helft opgevuld met een’ grooteren tumor a, welke door eene dunnenbsp;massa schijnt zamen te hangen met den kleineren b.nbsp;De eerste heeft een min of meer kwabvormig aanzien en strekt zich uit van de intrede van dennbsp;nerv. opt. tot den rand der cornea. Bij de pupillanbsp;nervi opt. doet hij zich voor als een vrij dikkenbsp;koord, even alsof de verdikte nerv. opt. zichnbsp;binnen in het oog voortzette, in plaats van de re-tinale uitbreiding te vormen. Spoedig echter breeder wordende, krijgt het meer de gedaante van eennbsp;tumor, die in het midden van de doorsneêvlaktenbsp;een onregelmatig geplooide streng vertoont (a priorinbsp;zoude men zeggen, de zamengevallen retina), omnbsp;zich, bij den cornearand gekomen, zamen te dringen en als het ware een weg te banen door denbsp;wond, gemaakt bij de iridectomie. Buiten denbul-bus gekomen, breidt hij zich weder uit, en vormt hijnbsp;een meer vlakken tumor c, die nagenoeg rond ennbsp;eenigszins ongelijk van oppervlakte is, Vj^cent. alsnbsp;grootsten diameter heeft en de helft der corneanbsp;bedekt.

De kleinere tumor b heeft een ovalen vorm en bevindt zich op een kleinen afstand van den grootere.nbsp;Beide hebben hetzelfde grijswitachtige aanzien.

-ocr page 97-

67

De chorioidea is intact, ligt tegen de sclera, op enkele plaatsen los. Cornea troebel, lens natuurlijk niet aanwezig.

Het mikroskopisch onderzoek leert, dat de tu-mores in de retina hoofdzakelijk bestaan uit ronde celachtige ligchamen, eenigszins door korrelige stofnbsp;zamenhangende; verder stroma-cellen met vezelachtige verlengselen, waar de eerstgenoemde tegennbsp;aanliggen; enkele groote geïsoleerde korrelcellen,nbsp;ongeveer 0.025 mm. groot, met duidelijke kern;nbsp;vetcellen en bloedligchaampjes. Een uit de zaam-gevallen trechtervormige retina genomen praeparaatnbsp;vertoont retina-vaten met dezelfde celachtige ligchamen digt aanhangend, slechts door weinignbsp;korrelige stof er van gescheiden, wier grootte verschilt van 0.005 mm. tot 0.0125 mm.; even alsnbsp;de bovengenoemde, waaruit de massa hoofdzakelijknbsp;bestaat, worden ze donker door behandeling metnbsp;ac. acet.; er zijn geen kernen in: ze moeten dusnbsp;beschouwd worden als kernen. Hier en daar zijnnbsp;ze meer hoekig. Ook vertoonen zich hier en daarnbsp;lange vezelen, veel gelijkende op Müller’sche vezelen.

Dezelfde celkernen enz. worden aangetroffen in het gedeelte van den tumor , dat op den cornea-rand

-ocr page 98-

68

naar buiten is gedrongen; bovendien nog heldere bollen, die verdwijnen bij verwarming met soda,nbsp;De oppervlakte heeft eene membrana basilaris ennbsp;daarop eene laag groote platte epithelium-cellennbsp;met groote kernen, waarvan vele zeer gezwollennbsp;en ovaal. Onder die membr. basilaris terstond denbsp;gewone kernen.

De tumor moet dus worden gehouden voor Gliosarcoma, van de retina uitgaande.

De later geëxstirpeerde tumor orbitae vertoonde zich als een rondachtig, vierkant ligchaam, vannbsp;den vorm der orbita, weegt 21 wigtjes en heeftnbsp;als langste afmeting 27 mm.: ongeveer de groottenbsp;van een duivenei. Het periosteum is rondom er meenbsp;vergroeid. Uitwendig heeft hij een geelachtig, minnbsp;of meer lobulair voorkomen. In ’t midden doorgesneden, vertoont hij zich licht gekleurd, als grijzenbsp;hersenzelfstandigheid, is gelatineus maar toch co-haerent, min of meer kwabachtig. Bij verder onderzoek vertoont zich de nervus opticus als eene zeernbsp;dikke koord, (6.2 mm. in diameter), kenbaarnbsp;door de begrenzing van het neurilemma, maarnbsp;op de doorsnede overigens bijna het aspect vertoo-nend van het geheele gezwel, alleen iets bleeker.nbsp;Meer naar voren eindigt hij in ’t gezwel; ’t neu-

-ocr page 99-

69

rilemma vormt daar eene kleine insnoering, van waar de opticus zich in ’t algemeene gezwelnbsp;uitbreidt, of liever, het schijnt alsof van uit hetnbsp;afgesneden einde van den nerv. opt. de nieuwenbsp;woekering heeft plaats gegrepen en zich vervolgensnbsp;naar achteren uitbi’eidend, den n. opt. heeft omvat.nbsp;Wij isoleerden uit den n. opt. talrijke, evenwijdignbsp;loopende zenuw-vezelen van een korrelig aanzien, hier en daar ingevreten, en meer aan denbsp;paralelle rigting der vezelen van zekere breedte,nbsp;dan aan het karakteristieke aspect van zenuw-vezelen te herkennen. Aan enkele was nog ietsnbsp;van dubbele contouren te zien. Overigens bestaatnbsp;de inwendige massa uit dezelfde kernachtige lig-chamen als het geheele gezwel, in ’t algemeennbsp;echter iets kleiner. Op de meeste plaatsen ooknbsp;liggen zij als tegen elkander, hoogstens gescheidennbsp;door eene korrelige stof, die wel als protoplasmanbsp;is te beschouwen; maar op enkele plaatsen zijn zijnbsp;als kernachtige ligchamen omsloten en als vastgelegd in eene korrelige, half doorschijnende vastenbsp;stof, die hier en daar vezelachtig wordt en hetnbsp;eigenaardig aanzien heeft der radiaire vezelen vannbsp;het netvlies. Men ziet geene golfswijze buiging,nbsp;maar stijve, soms vertakte, met fijne aanhangsels

-ocr page 100-

70

voorziene, soms kerndragende, ook wel knodsvor-mig eindigende fibrillen. Op dwarse doorsneden, die moeLjelijk te nemen waren, liet zich de areolairenbsp;bouw van het neurilemma niet meer onderscheiden,nbsp;hoezeer dit uitwendig karakteristiek gebleven was:nbsp;duidelijke golfswijze bindvezelen en talrijke elas-tieke vezelen, die bij behandeling met soda duidelijknbsp;te voorschijn traden; tusschen dit vezelachtignbsp;weefsel hadden de kernen van het pseudoplasmanbsp;zich niet uitgebreid. De substantie der zenuw zelvenbsp;vertoonde, na behandeling met soda, waarbij denbsp;gewone kernen verbleekten, talrijke grootere, rondenbsp;of ovale ligchaampjes met ingevreten randen, vannbsp;een glanzig aanzien, als colloidbollen. De overigenbsp;massa van den tumor vertoonde, evenals het bulbus-gezwel, eene enorme hoeveelheid celkernen met zeernbsp;weinig, alleen op uitgepenseelde praeparaten goednbsp;voor den dag komend stroma: derhalve sarcoma-teuzen bouw.

-ocr page 101-

Aanhangsel.

Ter vergelijking met den beschreven retinaal-tumor, hebben wij een oog onderzocht met me-lanotischen tumor, in de pathologisch-anatomische verzameling van het Gasth. voor Ooglijders aanwezig en in 1863 geëxstirpeerd door Dr. Snellen,nbsp;Het is afkomstig van een SOjarig man, oudnbsp;militair, gezond, krachtig gebouwd. De linkernbsp;oogleden waren naar voren gedrongen door een’nbsp;tumor ter grootte van een gewoon kippenei, bewegelijk in de orbita, maar vastzittend aan dennbsp;bulbus aan de bovenbuitenzijde, waardoor het oognbsp;naar binnen gedrukt is. Het gezigtsvermogen wasnbsp;geheel verloren. Geen ander ligchaamsdeel werdnbsp;lijdende gevonden, nergens gezwollen glandulae.nbsp;De exstirpatie geschiedde door verwijding der oog-

-ocr page 102-

72

lidspleet naar buiten; de tumor werd met den haak van Müseux zooveel mogelijk naar buiten gehaald en met de bistouri, te gelijk met denbulbus,nbsp;verwijderd.

Na ruim een jaar is recidief ontstaan in de bovenkaak. De beenige orbitaalwand was zeer sterk gezwollen. Hij werd hiervan elders gereseceerd.nbsp;Eenigen tijd later is hij aan herhaald recidief overleden.

Het onderzoek nu van dit praeparaat, waarbij mijn vriend Dr. B. Rosow mij ter zijde stond, leverde het volgende op;

De ziekelijke woekering heeft zoowel binnen als buiten het oog plaats gegrepen. Het oog vormtnbsp;een zamenhangend geheel met den extra-oculairennbsp;tumor, wiens achterste ‘/s gedeelte tegen de 15nbsp;mm. lange opticusstomp aanligt. In fig. 3 gevennbsp;wij eene horizontale doorsnede. Daar, waar denbsp;tumor zich bevindt in den bulbus, schijnt het, datnbsp;de chorioidea losgelaten heeft van de sclera, overnbsp;de uitgestrektheid van a naar è, en zich de tumornbsp;derhalve tusschen deze twee membranen bevindt;nbsp;maar nader onderzoek toont aan, dat hij zich uitnbsp;het stroma chorioideae heeft ontwikkeld, niet uitnbsp;de lamina elastica, die hij naar binnen verdron-

-ocr page 103-

73

gen heeft; hierbij heeft hij wederstand ontmoet bij h, waarschijnlijk afhangend van de vaste verbinding van chorioidea met sclera op die plaats, alwaar de vasa vorticosa uittreden. Op de doorsnede vertoont de tumor een sterk uitgedruktnbsp;lobulair aanzien en is hij grof zwart gemarmerd.

Bij d ziet men de plooijen der retina, welke bij a nog aangehecht is, op de plaats der intrede vannbsp;den nerv. opt., maar door den tumor bij zijne ontwikkeling meer en meer werd losgemaakt en naarnbsp;binnen,gedrongen.

Hetzelfde aanzien heeft de extraoculaire tumor, die tamelijk vast vergroeid is met de sclera; echter vertoont de laatste geene met ’t bloote oognbsp;zigtbare veranderingen in zijne natuur, zoodat beidenbsp;tumores zich geheel geïsoleerd voordoen.

Bij eene verdere snede in een schuinschen meridiaan, wordt eene opening in de sclera gevonden , men kan zich voorstellen ± 3 mm. dieper liggend dan het punt ö in de figuur.

Door deze opening, welke l’/a mm. in diameter heeft, staan beide tumores met elkander in verbinding..

Bij omkeering van het praeparaat, vertoont zich, aan de binnen- en benedenzijde van den bulbus, op

-ocr page 104-

74

de buitenvlakte der sclera een kleine tumor, 2'/ mm. in diameter. Op een kleinen afstand daarvan,nbsp;meer naar achteren, treedt eene vena vorticosa innbsp;de sclera, en Dr. Rosow, deze met zijne gewonenbsp;zorgvuldigheid in haar verloop vervolgend, vond ,nbsp;dat de plaats, waar dit vat binnen in de scleranbsp;trad, juist op de hoogte van den extrabulbairennbsp;tumor ligt (de vena loopt eerst een eind door denbsp;sclera en was daar volkomen geatrophieerd). Dezenbsp;tumor hangt zamen met den intraoculairen, die der-halve voor zijne perforatie de plaats van intrede eenernbsp;vena (als de zwakste plaats) gekozen heeft.

Nog een tweede kleine tumor wordt op de sclera gevonden, door eene geperforeerde plek in zamen-hang met den intraoculairen.

Wat het microscopisch onderzoek aangaat, de hoofdmassa van den intra- en extra-oculairen tumornbsp;bestaat uit digt naast elkaar liggende spoelvormigenbsp;cellen met eene kern en 2 of 3 uitloopers. Opnbsp;eenige plaatsen zijn deze cellen gevuld met zwartnbsp;fijnkorrelig pigment, in andere heeft het pigmentnbsp;een geelbruine kleur en bestaat uit kogeltjes vannbsp;verschillende grootte.

Hier en daar worden cellen aangetroffen, welke vetkorreltjes bevatten, ook zijn geheel vrije vet-

-ocr page 105-

75

en pigment-bolletjes aanwezig. Er zijn bijna geene ronde, ovale cellen zonder uitloopers; ook ontbreekt een duidelijk alveolaire bouw; de fijnkorrelige, troebele tusschenzelfstandigheid wordt ooknbsp;slechts op enkele plekken gevonden.

In de voorste helft echter van den intra-oculai-ren tumor bevinden zich zeer dikke met elkander communicerende bindweefsel-balken, en de aldusnbsp;gevormde alveolaire holten waren gevuld met digtnbsp;tegen elkander aanliggende ronde en polygonalenbsp;cellen met een groote kern en zeer duidelijk kern-ligchaampje. Enkele van deze cellen hebben eennbsp;zeer korten uitlooper, die dikwijls vergroeid wasnbsp;met den balk.

Wij houden alzoo dezen tumor voor een gemengd gezwel: Sarco-carcinoma melanoticüm.

-ocr page 106- -ocr page 107-

gT

fcS.'

tifljiti nj,ix 'i3 .gisawnBe aeiJalJod-iflsmgiq -Jiiü iJoo, ^a ifMjoolliü obnos nsllaa aisvo ,9bnoinbsp;-lojinyi üb ; wood o'ÜBlosviB djflebiub noö Jiloeidnbsp;doo Jb'iov/ bioiIgibuBJaliosnoibaguJ olddooü ,9gibinbsp;.flöbnovag najlilolq abïliia qo aJiiaaianbsp;-ieluao-B'iini nab ügv ‘laliioa J'lbii aJaioov ab ulnbsp;lobnoilb Jam sililib laas riais nabnivad loino) oainbsp;aublfi ab na .najded-balaawbfiid abnoiaainuinmoanbsp;Jgib Jam biovag na'iBw naJlod aiiidoavb abonovagnbsp;ahiuog'^bq na abno'i abnaggilfiBS -labnedb aagainbsp;-iriail djilabitib laas na mai aJooig naa Jam nallaanbsp;naa noddad nallaa asab ncv aladny .alqniBBdagilnbsp;afiw biao'igia/ al[iwiiib sib ,‘taqoolJiü naJ'iojl laas

Jlr.d nab Jam

fagnamag naa joov lomuJ na.vab oosIb nabooil jiW

.MUDixoKAaaM gt;LMoii!iaHAo-oaiiAlt;lt; :lav/sa§

11


i

-ocr page 108- -ocr page 109-

PATHOLOGISCH-ANATOMtSCH ONDERZOEK VAN GEËXTiRPEERDE OOGEN,

DOOE

Dr. B. ROS OW,

xiit St. Petersburg.

Het rijke materiaal, dat de kliniek van het Gasthuis voor Ooglijders, in alle opzigten, voor wetenschappelijknbsp;onderzoek oplevert, gaf mij ook gelegenheid gedurendenbsp;mijn verblijf in Utrecht, eenige geëxtirpeerde oogennbsp;te onderzoeken. Het mag thans wel overbodig schijnen,nbsp;over het belang en de beteekenis van dergelijk onderzoeknbsp;uit te weiden, inzonderheid, wanneer dit onderzoek doornbsp;klinische waarnemingen wordt voorgelicht, wanneer ooknbsp;wederkeerig het objectief onderzoek der autopsie denbsp;klinische analyse der verschijnselen controleert.

I. Oogontsteking ten gevolge van orlitaal-absces. Geperforeerde cornea. Vergroeiing van retina. Loslating van chorioïdea.nbsp;Het eerste door ons onderzochte oog betreft een gevalnbsp;van belangrijke degeneratie van den bulbus (panophthalmitis?) ontstaan na langdurige ontsteking van den sinus frontalis. Van de historia morbi, ons door Dr. H. Snellen

-ocr page 110-

78

welwillend afgestaan, deelen we hier mede, wat ons toeschijnt, met het proces in het oog in dadelijk verhand te staan.

Philippus Yermaat (n°. 288—1866), een arbeider van 49 jaar, krachtig gebouwde en gezonde man , kreeg in Mei 1864 eensklaps zonder eenige bekende aanleiding eene belangrijke zwelling aan de liidierzijde vannbsp;het voorhoofd , welke zich over de wenksbrauw en hetnbsp;geheele bovenooglid uitstrekte. De patient had intnsscliennbsp;weinig pijn , riep geene geneeskundige hulp in en zettenbsp;zijn landarbeid voort. Ongeveer ééne maand na het eerstenbsp;ontstaan opende zich het abces van zelf in het middennbsp;onder do linker wenkbrauw. Onmiddellijli kwam veelnbsp;pus te voorschijn. Het gezwel werd nu pijnlijk. De opening sloot zich niet, maar vormde eene fistula, die veelnbsp;pus bleef afscheiden. Het ooglid bleef steeds gezwollen.nbsp;De patient zegt, niet bemerkt te hebben, dat beenstukjesnbsp;te voorschijn zijn gekomen. In het begin van Augustusnbsp;1865 heelt patient voor het eerst over pijn in het oognbsp;geklaagd; door de zwelling van het ooglid weet hij nietnbsp;aan te geven, hoe het oog daarbij uitzag; er bleef echternbsp;nog lang eenig gezigtsvermogon bestaan. Deze pijnlijkheidnbsp;bleef voortduren tot aan het einde van September, toennbsp;hij ’s avonds op eens, terwijl hij aan het werk was, een’nbsp;hevigen aanval van pijn kreeg, waarbij tevens een warmnbsp;vocht uit het oog vloeide (perforatio corneae?). De hevige pijn duurde tot aan middernacht. Den volgenden dagnbsp;bemerkte patient, dat het oog meer protubereerde. Viernbsp;dagen na dezen hevigen aanval van pijn komt de patientnbsp;voor het eerst op de kliniek van het Gasthuis voor Ooglijders.

Wij vinden thans, bij opname van den lijder (20 April 1865) , den volgenden toestand. Het bovenooglid is opgetrokken en aangebecht aan den orbitixalrand. In hetnbsp;midden onder de wenkbrauw bestaat eene fistel, waaruit

-ocr page 111-

79

vooi-al bij drukking eene belangrijke hoeveellicid stinkende etter te voorschijn komt. Er bestaat ligte protrusio bulbi, sterke chemosis conjunctivae; de cornea is geheelnbsp;verweekt en in het midden geperforeerd; de iris is ge-prolabeerd; geen lichtperceptie, matige pijn.

De geprolabeerde iris wordt onmiddellijk afgeknipt; de patient wordt in het gasthuis opgenomen, ten einde ondernbsp;observatie te blijven.

Den October is de hoornvlies-perforatie gesloten, liet hoornvlies is nu geheel ondoorschijnend, klein ennbsp;afgeplat; de conjunctiva rood en gezwollen. Uit de fistelnbsp;komt steeds stinkende etter. Ten einde de orbita nauwkeuriger te onderzoeken, vooral met het oog op de waarschijnlijkheid, dat een necrotisch beenstuk, als oorzaaknbsp;van deze ettering zoude gevonden worden, wordt patientnbsp;gechloroformiseerd. De fistoleuse gang wordt naar regtsnbsp;en links verwijd. Bij onderzoek met de sonde, wordtnbsp;geen bewegelijk beenstuk gevonden; daarentegen dringtnbsp;de sonde in eene opening in den bovensten orbitaalrand ,nbsp;waarin deze naar achteren, en naar achteren en bovennbsp;l'Vi Par. duim, in de rigting naar achteren , boven ennbsp;binnen 2 Parijsche duimen diep indrong. In alle rigtingennbsp;stoot de sonde tegen een zacht elastischen wand. Meenden we aanvankelijk, dat de sonde slechts in den sinusnbsp;frontalis indrong, nader onderzoek, en vooral de groottenbsp;van de holte, in zoo verschillende rigting, schijnt nietnbsp;anders te duiden, dan dat ook de achterwand van dennbsp;sinus frontalis vernietigd is, en dat er in het craniumnbsp;ingekapselde ettering bestaat.

De hoofdindicatie is in elk geval ongetwijfeld: zoo veel mogelijk de afvloeiing van den slechten etter te bevorderen. Ten einde deze indicatie des te zekerder tenbsp;bereiken, wordt omniddellijk overgegaan tot exstirpatie

-ocr page 112-

80

Tan den voor ’t gezigt verloren bulbus, en daarop eene draineerbuis ingebragt. Deze wordt met behulp van eenenbsp;groote kromme setaceum-naald zoo ingevoerd, dat zijnbsp;ingaat aan de fistel-opening onder de wenkbrauw, en, zoonbsp;diep mogelijk langs den orbitaalrand heengaande, uitkomt in het midden van den conjnnctivaalzak, in denbsp;opening, waardoor de bulbus geëxstirpeerd is.

Het verloop was verder gunstig. Dit geval, ten op-zigte van het orbitaal-lijden in hooge mate belangrijk , zal klinisch elders uitvoeriger beschreven worden.

Pathologisch-anatomisch onderzoelc.

Het onderzoek van het oog wordt aangevangen na vol-komene verharding in de bekende Müllersche vloeistof.

Wat het uitwendig aanzien betreft, merkt men aan het oog alleen op, dat het hoornvlies geheel afgeplat is,nbsp;met belangrijk verlies van zelfstandigheid in het middennbsp;der cornea; verder schijnt de bovenste helft van het oognbsp;meer gewelfd dan de onderhelft.

Afmetingen zijn de volgende :

van voren naar achteren . 21 m.m. verticale middellijn. . . 21%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

horizontale „ nbsp;nbsp;nbsp;... 22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Uit deze cijfers blijkt, dat het oog geene bijzondere afwijking in grootte aanbiedt; de betrekkelijk geringenbsp;middellijn in de rigting van voren naar achter hangtnbsp;samen met de afplatting der cornea.

De doorsnede door den verticalen meridiaan (den n. opticus en het midden der cornea) doet de volgende macroscopische veranderingen zien:

1°. Loslating der chorioïdea van de sclera in het bovenste en onderste gedeelte van het oog. In het bo-

-ocr page 113-

81

venste gedeelte is de chorioidea van de sclerotica gescheiden over eene oppervlakte van 8 m. in. Het maximum dernbsp;uiteenwijking is S'/a m. m; de holte, die op deze wijzenbsp;ontstaat, vormt aan de achterzijde een scherpen hoek,nbsp;door het allengs naderen van de chorioidea tot de sclerotica, Aan de voorzijde eindigt de holte afgerond ennbsp;wordt aldaar begrensd door het voorste en bovenste gedeelte van den musculus ciliaris en de chorioidea, terwij 1nbsp;het voorste buitenste en geheele achterste gedeelte vannbsp;den musc. ciliaris gescheiden is van de chorioidea, en innbsp;normale verhouding gebleven is tot de sclerotica. Denbsp;holte is aangevuld met eene losse geelachtig grauwenbsp;massa, welke ligt te verwijderen is in den vorm vannbsp;grootere en kleinere vlokken. In het onderste gedeeltenbsp;van den bulbus bestaat loslating der chorioidea van denbsp;sclerotica over de geheele oppervlakte, van den achterwand van den canalis Schlemmii tot digt aan de intredingnbsp;van den n, opticus. De musculus ciliaris is hier in normale verhouding tot de chorioidea gebleven. Op de plaats,nbsp;waar eene vena vorticosa uittreedt, welke hier toevallignbsp;juist samenvalt met de sneê-vlakte, bestaat nauwelijksnbsp;loslating van de chorioidea. Aan de voorzijde en aan donbsp;achterzijde daarvan verwijdert de chorioidea zich van denbsp;sclerotica, als maximum tot op een afstand van 3 m. m.nbsp;Deze holte is gevuld met compacte rood bruine massa,nbsp;die ligt in kleine stukken uiteenvalt, en welke reedsnbsp;met het bloote oog gemakkelijk als vroeger bloedextra-vasaat herkend wordt.

2^. Van de voorste oogkamer en van de lens is geen spoor te vinden. Men vindt, in de plaats der lem eenenbsp;geelachtige massa, die de pupil opvult en welke samenhangt met de achtervlakte der iris en met de cicatrix innbsp;het midden der cornea. Deze prop, met ongeveer 5 a 6

-ocr page 114-

82

m. m. middellijn, is naar achteren verbonden met bet voorste gedeelte van de retina (pars ciliaris), welke laatstenbsp;daardoor van hare plaats verschoven en naar het litteekennbsp;heen getrokken is.

3°. Het netvlies heeft over zijne geheele uitgestrektheid losgelaten van de chorioïdea, en vormt door zijne verschuiving naar het litteeken-weefsel aan de cornea, regtlijnigenbsp;plooien in overlangsche rigting, uitgaande van den ner-vus opticus. Aan de binnenzijde van het oog is hetnbsp;netvlies geheel samengevallen, zoodat de verschillendenbsp;deelen met de binnenvlakte onmiddellijk tegen elkandernbsp;aanliggen. De geheele netvlies-holte is daarbij tot een minimum gereduceerd, zoodat van het glasvocht slechts weinige sporen over zijn, in den vorm van troebele vlokken,nbsp;die zich tusschen de netvlies-plooien bevinden.

Bij zorgvuldig onderzoek op verdere doorsneden blijkt, dat overal loslating van de chorioïdea heeft plaats gevonden, met uitzondering alleen van eene oppervlakte vannbsp;VI2 mm. rondom de intrede van den nervus opticus, terwijl ook op de plaatsen, waar de venae vorticosae (waarvannbsp;er hier vier gevonden worden) naar buiten treden, hetnbsp;verband van chorioïdea en sclerotica is bewaard gebleven.nbsp;Het maximum van afwijking komt aan de binnenzijde,nbsp;voor en bereikt hier 6 mm. — De nervi ciliares zijn opnbsp;de sclerotica blijven liggen, tot de plaats, waar zij zichnbsp;op den m. ciliaris vertakken.

De massa, die deze holte opvult, onderscheidt zich duidelijk in de boven en onderhelft: aan de onderhelft bruin rood, bestaat ze uitsluitend uit gezakte bloedligchaampjes;nbsp;het bovenste vierde gedeelte bestaat uit eene grauwenbsp;losse massa, van gestolde fibrine, waarin nauwelijksnbsp;bloedligchaampjes te vinden zijn. Aan de binnenzijde zijnnbsp;de bloedligchaampjes in verschillende phasen van ver-

-ocr page 115-

kleuring en vernietiging, terwijl zij in een ander gedeelte betrekkelijk nog goed geconserveerd zijn. Hieruit blijkt,nbsp;dat het bloed-extravasaat niet in eens, maar door verschillende uitstortingen is ontstaan.

De loslating van den musculus ciliaris van de cho-rioïdea strekte zich uit over eene oppervlakte van 5 a 6 mm. aan de bovenhelft van den bulbus. Bij microscopischnbsp;onderzoek vindt men hier zeer verouderd gedegenereerdnbsp;bloed-extravasaat, op sommige plaatsen vetkorrels van verschillende grootte eu verder enkele ronde en ovale cellen metnbsp;1 a 3 kernen. Het aantal der spiervezelen is zeer verminderd ; bier en daar worden echter goed geconserveerde spiervezelen gevonden. De chorioïdea is merkelijk verdikt. Aannbsp;de voorvlakte van de iris vindt men eene nieuw gevormdenbsp;membraan, waarin spoelvormige en ronde cellen. Ze hangtnbsp;samen met het litteeken-weefsel van de cornea. Ook de processus ciliares zijn voor een deel met dergelijke membraan bedekt.

De massa tusschen chorioïdea en retina blijkt hij microscopisch onderzoek te bestaan uit gestolde vezelstof en spaarzame gedegenereerde bloedligchaampjes, voorts uitnbsp;afgebrokene stukken van de staafjes-laag en enkele epithe-liaal-pigment-cellen der chorioïdea en hier en daar vrijenbsp;j)iginent-korrels.

Binnen de netvliesholte vindt men microscopisch deels overblijfselen van een bloed-extravasaat, deels een fijn vezelachtig weefsel met enkele ronde cellen met 1 a 2 kernen,nbsp;en enkele cellen met uitloopers. De massa in het pupilvlaknbsp;bestaat uit compacte fijne vezels, op dikkere lagen alsnbsp;met een fijn poeder bezaaid, daarenboven hier en daarnbsp;groote colloïd-cellen en andere ronde en spoelvormigenbsp;cellen. Deze massa schijnt afkomstig te zijn van het gedegenereerde glasvocht. Van lens en van lenskapsel isnbsp;geen spoor tc ontdekken.

-ocr page 116-

84

Met bijzondere belangstelling wordt nagegaan, hoe de netvlies-elementen zich hier verhouden:

1“. De buitenste laag is bijna over de geheele oppervlakte gedegenereerd, en op doorsnede vindt men in plaats van staafjes en kegels eene laag van moleculennbsp;en korrels van verschillende grootte en van verschillendenbsp;lichtbreking. Bij oppervlakkige beschouwing zoude mennbsp;dit als lijkverschijnsel kunnen opvatten. Intusschen vindtnbsp;men op de verschillende plaatsen een zeer verschillendnbsp;stadium van degeneratie der staafjeslaag; op enkelenbsp;plaatsen worden zelfs normale staafjes aangetrotfen. Ook innbsp;het exsndaat tusschen retina en chorioïdea, worden staafjes, die betrekkelijk weinig gedegenereerd zijn, gevonden.nbsp;Dit doet ons met waarschijnlijkheid aannemen, dat dezenbsp;verandering van de staafjes-laag niet als lijkverschijnsel,nbsp;maar als gevolg van het ziekte-proces te beschouwen is.

2°. De buitenste korrellaag heeft, behoudens kleine uitzonderingen, waarop wij later terugkomen, een geheelnbsp;normaal aanzien. Evenzoo de tusschen-korrellaag en denbsp;binnenste korrellaag.

3°. De gangliën-cellen zijn op eenige plaatsen normaal; in andere gedeelten vertoonen zij sclerotische degeneratie;nbsp;verder weder ontbreken ze geheel.

4°. De vezellaag ontbreekt op sommige plaatsen geheel; op andere plaatsen is ze blijkbaar dunner geworden: aldaarnbsp;heeft dan de membrana limitans op doorsnede een geplooid aanzien en vertoont microscopisch kleine bogten,nbsp;even als de membrana Descemetii bij atrophie der corneanbsp;pleegt te vertoonen. Bij uiteengeplukte praeparaten blijktnbsp;het grootste gedeelte der overgeblevene vezelen normaal;nbsp;anderen vertoonen een korrelig aanzien.

Aan de binnen-helft van het oog is de glasvocht-holte geheel verdwenen door het samenvallen van de retina.

-ocr page 117-

85

Bij de poging de twee vlakten van deze samengevallene retina van elkander te scheiden, vindt men ze op sommige plaatsen zoo innig verbonden, dat het onmogelijknbsp;is, ze te scheiden, zonder het geheele netvlies te verscheuren.

Bij de poging, doorsneden uiteen te plukken, is het gemakkelijk, de retina in de verschillende lagen uiteennbsp;te scheuren, maar de vergroeide memhranae limitantesnbsp;zijn niet te scheiden.

De vraag of de relina-vlakten hier door tusschenliggend exsudaat verbonden waren, dan of de memhrana limitansnbsp;van verschillende deelen onmiddellijk vergroeid ware,nbsp;wordt bij onderzoek op doorsnede gemakkelijk beantwoord :nbsp;Men vindt ongetwijfeld, eenige tusschen-zelfdandigheid^nbsp;vergroeiing der memhrana limitans.

De doorsneden van deze werkelijk dubbele retina bieden onder het microscoop inderdaad een geheel eigenaardig aanzien aan, te meer, omdat de lagen der retina op vele plaatsennbsp;goed geconserveerd zijn: daar, waar de binnenvlakte vannbsp;de eene retina eindigt, ziet men, als van een spiegelbeeld,nbsp;dezelfde laag weder aaavangen. Bp naauwkeurig toeziennbsp;bemerkt men tusschen in de dunne lijn van de te samennbsp;gesmoltene membrana limitans. Op sommige plaatsen isnbsp;deze niet te herkennen, en het schijnt hier en daar ontwijfelbaar, dat dunne vezelen (nieuwgevormd bindweefsel ?) van de eene retina in de daarmede vergroeide overgaan. Beide korrellagen en tusschen-korrellagen zijn hiernbsp;geheel normaal; van de gangliën-cellen en van de vezel-laag is echter op de meeste plaatsen, waar deze vergroeingnbsp;bestaat, niets te herkennen: deze lagen der retina bestaannbsp;hier daarentegen uit verdikte en verlengde Müllerschenbsp;vezelen, die van- de memhrana limitans tot aan de pe-ripherie zich uitbreiden. Op eenige plaatsen hebben dezenbsp;Müllersche vezelen eene verbazende ontwikkeling bereikt.

-ocr page 118-

86

¦waardoor de binnenste lagen der retina daar twee a driemaal dikker zijn dan gewoonlijk, en op sommige plaatsen schier uitsluitend uit deze vezelen schijnen te bestaan. Opnbsp;sommige plaatsen , inzonderheid op de plaats dezer vergroeiing, is te constateren dat de buitenste korrels geheelnbsp;zijn verdwenen, terwijl ze op andere plaatsen zoo spaarzaam zijn, dat men daar slechts enkele korrels of enkelenbsp;groepen van korrels onderscheidt. Dat dit aan geen toéval (door het uitvallen der korrels) is toe te schrijven ,nbsp;blijkt overtuigend door vergelijking met andere deelennbsp;van deze zelfde retina, waar nog dunnere doorsneden denbsp;korrels wel vertoonen. Op de plaats, waar deze korrelsnbsp;ontbreken, is de retina niet merkbaar verdund: prachtig zietnbsp;men ook hier het netvlies-scel et, bestaande uit parallelnbsp;loopende , hier en daar vertakte vezelen, welke van de tus-schen-korrellaag tot de buitenste limitans zich uitstrekken.

De groote netvlies vaten zijn met bloed gevuld en vertoonen geene merkbare verandering.

Bij terugblik op bovenstaande -beschrijving, meenen wij twee punten als belangrijk op den voorgrond te mogen stellen:

1°. de vergroeiing van het netvlies, terwijl de structuur betrekkelijk goed bewaard is gebleven. Wij hebben nergens dergelijke vergroeiing beschreven gevonden 1).

de loslating der chorioidea van de sclerotica is een reeds lang bekend verschijnsel 2). Bij Stellwag vinden we

1) nbsp;nbsp;nbsp;Prof. Donders deelt in het Ncd. Lancet, 3e serie, 5® jaargang, blz. lt;145, eene waarneming mede van vergroeiing van eenenbsp;strook van het voorste gedeelte van het netvlies met den randnbsp;der achtervlakte van de capsula lentis (bij het leven met dennbsp;oogspiegel waargenomen en na den dood geconstateerd).

2) nbsp;nbsp;nbsp;V. Graefe en Liebreich hebbeneerst tolutio cliorioïdcaenbsp;jnet den oogspiegel herkend (Areli. OpUtli, ild IV. Abth, 2. Scitc

-ocr page 119-

87

nauwkeurig geanalyseerd, welke momenten hiertoe aanleiding geven.

In alle beschrevene g'evallen intusschen was met de chori-oïdea, tevens de musculus ciliaris tot aan den achterwand van den canalis Schlemmiilosgelaten van de sclerotica, zooalsnbsp;ook te verwachten schijnt, door de anatomische verhouding van deze spier tot de chorioïdea. In ons geval echternbsp;is in het bovenste gedeelte van den bulbus over eene oppervlakte van 5 a 6 mm. de muscuhrs ciliaris van denbsp;chorioïdea losgelaten en in normale verhoixding tot denbsp;sclerotica gebleven. Deze om zoo te zeggen abnormale scheiding schijnt naauwelijks te verklaren door eene eenvoudigenbsp;bloeduitstorting en wij meenen te moeten aannemen, datnbsp;reeds vóór het ontstaan van het bloedextravasaat een pathologisch proces in het voorste gedeelte der chorioïdea heeftnbsp;bestaan, waardoor het natuurlijk verband van chorioïdeanbsp;en spier allengs vernietigd werd, zoodat later bij hetnbsp;ontstaan der bloeduitstorting — bevorderd door de verminderde drukking tijdens de perforatie van den bulbus —nbsp;de bloedmassa zich bij voorkeur een weg konde banennbsp;tusschen vroeger meer samenhangende weefsels. Hierbijnbsp;is nog op te merken, dat het niet onwaarschijnlijk is, dat denbsp;bron zelve van het bloedextravasaat in het ontstoken corpusnbsp;ciliare is te zoeken.

Het onderzoek van dit oog scheen ons te meer belangrijk, omdat wij hier met een van de ziekte-processen 225—227, Bd. V Abtb. 2. Seite 259. Jnalovikch-pathologüch vindonnbsp;wij ze beschreven door von Ammon (Ammon's Zeitscbr. f. Ophth.nbsp;1832 Bd. II Seite 252), door Arlt en door Stellwag (Opbtbal-mologie 1855 Bd. II Abth. 1), door Swanow. Arob. f. Ophth.nbsp;Bd. IX. Abtb. 1. Seite 191.) — In Himly’s Oogheelkunde (1843nbsp;Bd. II) vindt men de oude literatuur over dit onderwerp.

-ocr page 120-

88

in den bulbus te doen hebben, die het gevolg zijn van orbitaal-absces, in dit geval uitgaande van den sinusnbsp;frontalis. Vooral in de oude literatuur, vinden wij herhaaldelijk melding van verlies van het oog ten gevolgenbsp;van zoodanige orbitaal-processen. Het blijft echter eenenbsp;belangrijke vraag, hoe deze in verband staan tot denbsp;aandoeningen van het oog. Ten einde later deze vraagnbsp;te kunnen beantwoorden, meenden wij in de eerste plaatsnbsp;den aard der verandering met meerdere juistheid, vooralnbsp;ook pathologisch-anatomisch, te moeten nagaan.

Toen de patient door ons het eerst werd opgenomen, bood het oog alle kenteekenen aan van ware panophthalmitis, welke, gedurende zijn hierzijn (van 2 tot 19 October), in de zoogenaamde phthisis bulbi scheen over tenbsp;gaan. Het pathologisch-anatomisch onderzoek leverde innbsp;het oog een geheel ander beeld: noch in de chorioïdeanbsp;zelve, noch in de retina, noch in de retina-holte, werdnbsp;ophooping van etter, of producten van omzetting daarvannbsp;gevonden 1); ook vonden we deze beide membranen (chorioïdea en retina) in hare structuur betrekkelijk weinignbsp;veranderd.

Zoo wij uit de resultaten van het pathologisch anatomisch onderzoek ons het ziektebeeld construeëren, dan schijnt hetnbsp;uitgangspunt van het proces in het voorste gedeelte van hetnbsp;oog te moeten worden gezocht; waarschijnlijk irido-ky-klitis en keratitis, waarop uitgebreide kerato-sphacelusnbsp;volgde; perforatie van de cornea gaf aanleiding totnbsp;prolapsus iridis, en te gelijker tijd tot verlies van de lens

1) Vergelijk de path.-anat. onderzoekingen over panophthalmitis door Dr. Schweigger (Archiv. f. Ophth. Bd. VI Th.II), Igt;r. Bitter {Ibidem Bd. VllI Abth. I,), Dr. Schicss-Gemu-eeus (Ibidem Bd Ib IX Abth. I) enz.

-ocr page 121-

89

en een groot deel van het glasvocht. Dit laatste is op zijne beurt de oorzaak geworden der intraocnlaire bloedingnbsp;(ex vacuo). Nu treedt vergroeiing der iris met hetnbsp;hoornvlies in: de irido-kyklitis neemt allengs een meernbsp;chronisch karakter aan, en in de chorioïdea ontwikkeltnbsp;zich een exsudatief proces met consecutieve en schier geheel passieve verandering van het netvlies; eindelijk, ontstaat metamorphose van het hloed-extravasaat, zondernbsp;prikkelende werking in de elementen.

Indien we nu deze voorstelling vergelijken met de anamnese, dan vindt men veel wat deze bevestigt, nietsnbsp;wat daarmede in strijd is: vooral de hevige, eenige urennbsp;aanhoudende pijn, onmiddellijk na de perforatie der cornea,nbsp;is wel niet anders verklaarbaar , dan doordien daarbij tevens de bloeduitstorting in de chorioïdea plaats greep.nbsp;De exophthalmus, die vooral het beeld van panophthalmitis deed simuleren, wordt gemakkelijk verklaard, indiennbsp;we bedenken, dat we tevens met een orhitaal-lijden tenbsp;doen hadden, zoodat de peri-ophthalmitis, die anders hetnbsp;kenmerkende gevolg van panophthalmitis is, hier aan denbsp;oogaandoening voorafgaat, als gevolg van hetorbitaal-proces.

Eene opmerking moge hier nog plaats vinden. In het oog vallend is, dat bij zoo uitgebreide weefsel-veranderingnbsp;zoo weinig pijn is ontstaan; behalve den hevigen aanvalnbsp;na de perforatio corneae, werd bijna geen pijn geaccuseerd.nbsp;Ongetwijfeld staat dit daarmede in verband, dat wij denbsp;ciliair-zenuwen tot aan hare voorste uitbreiding nietnbsp;van de binnenvlakte der sclerotica gescheiden vonden.nbsp;In een ander geval, hetgeen wij later wenschen medenbsp;te deelen, waren met de solutie chorioïdeae ook de ciliair-zenuwen afgeweken , en dadr werd dan ook langdurigenbsp;en hevige pijn de aanwijzing tot de exstirpatie.

-ocr page 122-

90

//. Fariolae, Verf oratio corneae ^ synechia anterior. Glaucoma secmidariuM. Conlusio. Bloed-exfravasaal. Trido chorioiditis , welligt reeds vóór de contusio aanwezig. Secundaire veranderingen. Iridectomie. JÓxstirpatio hulbi.

De lieer P. H. K. Hamer lieeft de goedlieid gehad mij dit oog af te staan, met de volgende ziektegeschiedenis:

Winkler, boereuarheider, 29 jaar oud, is den September 1865 in het gasthuis (te Veenhuizen) opgenomen , wegens pijn in het linker oog. Deze bestond reedsnbsp;vele jaren, doch werd van tijd tot tijd heviger. Het onderzoek van het oog leverde het volgende resultaat: conjunctivitis granulosa; macula corneae (cicatrix) in betnbsp;buitenste onderste gedeelte; ligte, gelijkmatige ectasieinnbsp;de voorste scleraal zona, aan de boven- en binnenzijde;nbsp;iris van cene vuile, groenachtige kleur; zeer sterkenbsp;troebelheid van het glasvocht; teusio -1- 1; gewaarwording van licht zeer gering.

Er werd eene antiphlogistische en sedeerende behandeling toegepast.

15 November. Voortdurend pijnen in het linker oog, met intermitterend karakter; tensio 2.

5 Januarij 1866. De pijnen in het linker oog worden van tijd tot tijd zeer hevig, met volkomen verlies vannbsp;het gezigtsvermogeu. Er wordt eene iridectomie naarnbsp;hoven gemaakt. Het blijkt, dat de iris zeer broos is;nbsp;er volgt sterke bloeding in de voorste oogkamer.

7 Januarij. De pijn in het linker oog duurt voort en is van sterke traanafzondering vergezeld.

20 Januarij. De hevige pijnen in het linker oog duren nog altijd voort, ’s Avonds worden zij bijna on verdragelijk;nbsp;de inwendige toediening van morphine heeft hierop geennbsp;merkbaren invloed. Gedurende deze aanvallen wordt het andere (geheel gezonde) oog rood en ontstaat er photophohie.

-ocr page 123-

91

22 Jamiarij. l)o pijnen in het linkeroog duren voort, en gaan vergezeld van irritatie van het regter oog, zichnbsp;kenschetsende door photophobie, injectie der conjunctivaalnbsp;en subconjunctivaal-vaten, en zeer sterke traanafzondering.nbsp;Doordien de irritatie van het regter (vroeger gezonde)nbsp;oog van sympathischen aard schijnt te zijn, wordt hetnbsp;linker oog den volgenden dag geëxstirpeerd. Den 24*'quot;**nbsp;Januarij is de irritatie van het regter oog geheel verdwenen.

31 Januarij. De patiënte verlaat het gasthuis, geheel vrij van pijn, en het regter oog volkomen gezond.

Bij het hier medegedeelde kan nog het volgende gevoegd worden, deels geput uit de woorden van dennbsp;patient, deels uit de te Veenhuizen aanwezige ziekenlijsten.nbsp;In 1853 heeft hij pokken gehad, gedurende welke zichnbsp;eene keratitis ontwikkelde, die de bovengenoemde maculanbsp;corneae achterliet. In April 1861 is patient in het ziekenhuisnbsp;(te Yeenhuizen) wegens conjunctivitis mucipara behandeld.nbsp;Den 16'^'*’* Julij van hetzelfde jaar bekwam hij in hetnbsp;gasthuis door onvoorzigtigheid een stoot in het linker oog,nbsp;met bloeduitstorting in de voorste oogkamer, die echter nanbsp;twee weken verdween. Gedurende de volgende jaren ontstondnbsp;telkens bloeding in de voorste oogkamer, wanneer patient gedurende eenigen tijd in voorovergebogen houding gewerkt had. De gezigtsscherpte, die reeds innbsp;1853 door genoemde macula corneae veel verminderdnbsp;was, nam vooral af na den in 1861 ontvangen stoot.nbsp;Hierbij meende hij ook te bemerken, dat zijn oog allengs grooter werd.

Anatomisch onderzoek. Het oog wordt onderzocht na verharding in Müller’s vloeistof. Het uitwendig onderzoek geeft niets afwijkends, behalve eene ondoorzigtige, rondachtige vlek met ruwe oppervlakte, van circa S'h m.m. mid-

-ocr page 124-

92

dellijn, die zich op het buitenste onderste gedeelte der cornea bevindt.

De afmetingen van het oog zijn de volgende: Voor-achterstenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;afmeting.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23V3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m.m.

Transversale nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Verticale nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Horizontale middellijn nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oorneanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ll'/anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Verticale nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n

De inwendige bouw wordt op dezelfde wyze onderzocht als in het boven beschreven oog.

Hierbij worden de volgende macroscopische veranderingen waargenomen;

1“. Bijna algemeene afwijking der chorioidea van de sclerotica; de tusschenruimte tusschen beide vliezen is hetnbsp;grootst in den horizontalen meridiaan en bedraagt aan denbsp;uitwendige zijde 9 mm., aan de inwendige 6 mm. De afwijking is het geringst in het onderste gedeelte vannbsp;den bulbus, alwaar de tusschenruimte niet veel meer dannbsp;1 mm. bedraagt. De normale verhouding dezer vliezen isnbsp;alleen behouden nabij de intrede vaq den n. opticus, bijnbsp;de uittrede van de vense verticosse en over eene kleinenbsp;uitgestrektheid in het voorste gedeelte van het oog. Denbsp;ruimte tusschen beide vliezen wordt slechts gedeeltelijk —nbsp;ongeveer voor één derde — door eene compacte massa ingenomen, die zich hoofdzakelijk in het onderste gedeelte bevindt; het overige gedeelte dezer ruimte was met vloeistof gevuld, die bij het insnijden weggevloeid is. Denbsp;ciliair-zenuwen loopen van het inwendig gedeelte dernbsp;sclerotica naar de chorioidea in de ruimte, die tusschennbsp;de beide vliezen bestaat.

2. Het netvlies is geplooid en over zijne geheele uitgestrektheid, behalve in de voorste zona, meei* of minder van de chorioidea afgeweken. De afwijking is ook

-ocr page 125-

93

hier het grootst in den horizontalen meridiaan, zoodat zelfs op eenige plaatsen in het midden van het oog hetnbsp;nit- en inwendige gedeelte van het netvlies zich tegennbsp;elkaar gelegd heeft, nog slechts gescheiden door eennbsp;dun vlies, hij microscopisch onderzoek herkend als raem-hrana hyaloidea, met sporen van pathologisch veranderd glasvooht. — De papilla nervi optici heeft eenenbsp;sterk glaucomateuse excavatie, waarvan de bodem zichnbsp;tot 0.2 tot 0.3 mm. achter de buitenste oppervlakte dernbsp;sclerotica nitstrekt. De ruimte tusschen de afgewekenenbsp;retina en chorioidea is gedeeltelijk met vloeistof, gedeeltelijk met graauwe vlokken gevuld.

3“. Het glasvocht is tot ongeveer een zesde van zijn normaal volumen verminderd; dit bevindt zich voornbsp;het grootste gedeelte achter de lens, als eene troebele,nbsp;goleiachtige massa, van weeke, maar zamenhangendenbsp;consistentie.

4®. De lens heeft eene normale ligging. Op doorsnede blijkt, dat zij uit twee scherp begrensde lagen bestaat:nbsp;eene bruine, doorschijnende kern, omringd door eene mat.nbsp;geele peripherischo laag, waarvan de dikte 1 mm. bedroeg.

5®. De iris vertoont coloboma naar boven (ex iridec-tomia) , waarvan de peripherische rand voor een gedeelte met de hoornvlieswond vergroeid is. Aan den rand dernbsp;pupilla naturalis, naast het coloboma, bevinden zich geringe synechim posteriores. Verder is de uitwendigenbsp;onderste rand der pupil met de achtorvlakte der cornea in den vorm van drie vrij sterke banden vergroeid,nbsp;beantwoordende aan de boven beschrevene oude troebelheid.

6®. De voorste oogkamer is minder diep dan normaal en gedeeltelijk met eene graauwa.chtige massa gevuld.

-ocr page 126-

94

Microsco2yhch mderzoek. 1“. De compacte massa tussclieii chorioidea en sclera bestaat uit bijna onveranderde bloed-ligchaampjes in een fijn vezelig stroina gelegen of tns-schen eene amorplie, troebele massa verspreid. Hoe digternbsp;die massa zich bij bet onderste gedeelte van den bul-bns bevindt, des te rijker is zp aan ligcbaampjes, ennbsp;omgekeerd. Op eenige plaatsen, vooral in het voorstenbsp;deel van bet oog, bevinden zich conglomeraten van rondenbsp;ligcbaampjes, van de grootte van etterbollen, die zichnbsp;in den toestand van korrelig-vettige degeneratie bevinden.

2“. De epitbelinm-laag der cborioidea is in bet achterste deel behouden, maar onderscheidt zich van de normale, doordat de omtrekken der cellen wegens de alge-meene troebelheid zich minder scherp vertoonen.

De epithelium-cellen hebben op eenige plaatsen haren polygonalen vorm en normale ligging verloren, en zijnnbsp;aldaar 2 a 3 maal kleiner dan normaal; op andere plaatsen, alwaar vorm en grootte bewaard zijn, zijn zijnbsp;echter zeer arm aan pigment-koireltjes. De laatstgenoemde verandering bevindt zich vooral in de voorste afdee-ling der chorioidea.

De chorio-capillaris is bijna overal met bloed gevuld. Ha wegname der epitheliumlaag met penseel kan mennbsp;ze onder het mikroskoop goed vervolgen, met uitzondering van eenige plaatsen in de voorste chorioidaalzone,nbsp;waar de vaat-netten spaarzaam of bijna in het geheelnbsp;niet te zien zijn. De groote vaten der chorioidea biedennbsp;nergens belangrijke verandering aan; alleen is hun stromanbsp;overal troebel en hier en daar ziet men daarin op zichnbsp;zelf staande ronde cellen, waarvan het grootste deel innbsp;korrelige vetontaarding is overgegaan.

In den musculus ciliaris kan men de algemeene ver-deeling der bundels nagaan; maar het weefsel hceit

-ocr page 127-

95

zooveel geleden, dat slechts op weinige plaatsen da vezelcellen normaal zijn gebleven; grootendeela zijn zenbsp;in vetmetainorphose overgegaan.

liet bindweefsel tusschen de fasciculi bevat een kleiner of giooter aantal rondacbtige cellen en vrije kernen; hiernbsp;en daar, vooral digt bij de oppervlakte der spier, isnbsp;bovengenoemde proliferatie zoover gegaan, dat zich daarnbsp;ware mikroskopische abscessen bevinden. De vrije oppervlakte der processus ciliares is op sommige plaatsen bedekt met eene amorpb-troebele massa, waarin zich enkele rondacbtige cellen bevinden. Dergelijke massanbsp;bevat voor een deel ook de overige vrije vlakte dernbsp;cborioidea. Een gedeelte van de haarvaten der processusnbsp;ciliares heeft eene ware sclerose-degeneratie ondergaan.nbsp;De achtervlakte der iris is ongelijkmatig gepigmenteerd.nbsp;Wanneer men de iris, na wegname van het pigment,nbsp;op dwarse doorsnede beziet, blijkt zij hoofdzakelijk tenbsp;bestaan uit vezelachtig bindweefsel. Laatstgenoemdenbsp;structuur hebben ook de boven genoemde bandvormigenbsp;synechiën aan de oude cicatrix corneae.

3°. Het netvlies heeft geheel en al zijne normale structuur verloren en ziet er op dwarse doorsnede uit als een detritus, bestaande uit kernen en zeer kleine korrels vannbsp;verschillende grootte, troebel en glinsterend, waartusschennbsp;zich zeer fijne vezeltjes onregelmatig verspreiden. Opnbsp;sommige plaatsen , digter bij de buitenste opperdakte ,nbsp;kan men ronde en ovale cellen, met groote kern ennbsp;troebelen inhoud vinden.

De vaten van het netvlies hebben eene sterke scle-rose-ontaarding ondergaan, met verdikking der wanden, die op sommige plaatsen tot geheele vernietiging vannbsp;het lumen heeft aanleiding gegeven.

4”. Het glasvocht verdeelt zich in vliesachtige stuk-

I

-ocr page 128-

96

jea, bestaande uit eene troebele stof met onduidelijk vezelachtig aanzien. In deze stof zijn hier en daar ronde en spoelvonnige cellen met troebelen inbond en duidelijkenbsp;kern aanwezig, alsmede vrije kernen in verschillendenbsp;stadiën van vetmetamorphose.

Zoogenaamde colloid-aardige ligcbaampjes bevinden zich in geringe hoeveelheid in het glasvocht.

5®. Op de vrije oppervlakte der voorste lenskapsel is eene geringe hoeveelheid pigment en exsudaat-massa afgezet.nbsp;Hare epithelium-laag is overal behouden gebleven, maarnbsp;onderscheidt zich van de normale (op gelijke wijze behandeld en vergeleken) daardoor, dat overal de kernen dernbsp;cellen gelijkmatig troebel zijn, soms zelfs de geheele inhoudnbsp;der cellen. De vezelen der peripherische lenslagen zijnnbsp;op eenige plaatsen tot eene homogene geelachtige massanbsp;versmolten, op andere plaatsen zijn ze verschrompeldnbsp;en zeer dun. Het centrale gedeelte der lens vertoontnbsp;geene bijzondere pathologische veranderingen.

6®. De compacte inhoud van de voorste oogkamer bestaat uit eene amorph-troebele massa, doormengdnbsp;met fijne pigment-kerntjes; ook bevinden zich daarinnbsp;nog rondaclitige cellen, waarvan het grootste deel veelnbsp;op etterligchaampjes gelijkt.

7”. De sclerotica is in haar geheele voorste gedeelte dunner dan normaal, vooral rondom de plaats vannbsp;intrede der arterim ciliares anteriores; doch hij mikros-kopisch onderzoek is geene bijzondere verandering in denbsp;elementen der sclera waar te nemen. Ook ip de corneanbsp;is geene bijzondere verandering te zien, behalve dienbsp;welke steeds na operatief ingnjpen of bij cicatrices ontstaan.

Het pathologisch-anatomisch onderzoek wijst aan : Irido-

-ocr page 129-

97

chorioiditis chronica (met overwegend sereus karakter) ; verdunning der voorste scleraal-zone, uitholling der papilla, ontsteking van het glasvocht (in verschrompelingnbsp;overgegaan) , loslating van netvlies en chorioidea, troebelheid der lens. De sclerose der netvliesvaten is hoogstnbsp;waarschijnlijk als resultaat der consecutieve ontsteking vannbsp;het netvlies, door voortplanting van de chorioidea, tenbsp;beschouv^n.

Nu is de vraag, hoe men zich de ontwikkeling van dezen toestand te denken heeft.

Uitgaande van bovengenoemde anatomische onderzoekingen, in verband met de vermelde historia morbi, ben ik geneigd de vergroeiingen van den pnpillair-randinet denbsp;oude cicatrix cornem als punt van uitgang aan te nemen. 1)

De uitwerking van dergelijke synechiën op den toestand van het oog is in de ophthalmologie te overbekend, om daaromtrent hier in uitvoerige beschouwingen tenbsp;treden. Alléén wil ik opmerken, dat zij eene der oorzaken uitmaken van het dusgenaamd secundair glaucoma,nbsp;waarbij zich dan verder ontstekingsverschijnselen voegennbsp;kunnen.

Uit de historia morbi is alléén met zekerheid bekend dat van het onderzochte oog, op den 30“^'“ Septembernbsp;1865, de intra-oculaire drukking was toegenomen; maarnbsp;de gelijkmatige uitzetting in de voorste scleraal-zone,nbsp;die in de laatste 3 a 4 jaren langzamerhand ontstond ,nbsp;zoowel als de door ons gevondene enorme glaucomateusenbsp;uitholling der papilla nervi optici, regtigen tot het aannemen, dat deze verhoogde intra-oculaire drukking reedsnbsp;vroeger aanwezig was.

1) Of synechiae posteriores hier al dan niet van invloed waren , durf ik niet beslissen, daar niet wel te bepalen is, in hoeverrenbsp;deze verouderd dan wel ala vcrsch ontstaau te beschouwen zijn.

-ocr page 130-

98

Uit het gezegde ziet men, dat ik den oorsprong van het proces niet zoek in den stoot, dien de ziekenbsp;tegen het linker oog ontving, gedurende zijn verblijfnbsp;in het hospitaal in 1861 , en die van bloeduitstorting in de oogkamer vergezeld ging. Ik hecht daaraan geen overwegend gewigt, ten eerste, omdat reedsnbsp;vóór dien stoot over pijn in het oog geklaagd werd,nbsp;zoo als uit de hospitaal-lijst van den zielm blijkt,nbsp;en het glaucomateuse proces dus zeker reeds was aan-gevangeii; ten tweede, omdat de. objectieve gevolgennbsp;van dezen stoot — bloeduitstorting in de voorste oogkamer — gemakkelijk moesten ontstaan bij reeds bestaande ziekelijke verandering der bloedvaten van irisnbsp;en processus ciliares, in verband met clironische ontsteking. Volgens eigene waarneming van den patientnbsp;blijkt, dat er niet alleen na den stoot tegen bet oog,nbsp;maar verder ook na het verrigten van werk gedurendenbsp;eenige uren, met voorovergebogen hoofd en tronk, bloeduitstorting in de voorste oogkamer ontstond. Dat bovengenoemde stoot invloed konde hebben op het volgendenbsp;verloop der oogaandoening en alzoo den definitieven afloop bespoedigen, — daaromtrent zal geen twijfel zijn.

Ik wil nu eenige woorden zeggen over de omstandigheden, die aanleiding gaven tot het wegnemen van het zieke oog. Het waren, de dreigende symptomen, welke,nbsp;bij exacerbatie der pijnen in bet zieke oog, zich in hetnbsp;gezonde oog begonnen te vertoonen: pbotophobie, injectienbsp;der conjunctivaal- en subconjunctivaalvaten, vermeerderde traanafscbeidiiig, enz., die als indicatie golden to^nbsp;de exstirpatie van dit oog, dewijl deze symptomenmog-ten beschouwd worden als begin der zoogenaamde sympathische onidehing. De gunstige gevolgen der exstirpatienbsp;hebben hier op schitterende wijze de juistheid dezer dia-

-ocr page 131-

99

guose geregtvaardigd. Langs welken weg im dreigde, in dit geval, de aandoening van het linker oog zichnbsp;voort te planten op het vroeger gezonde? De hypothese, volgens welke de aandoening hij sympathische oogontsteking door prikkeling der nervi ciliares van hetnbsp;eerst ziek geworden oog en door reflex op trophischenbsp;zenuwen van het gezonde oog in werken, vindt tegenwoordig meer en meer aanhangers 1), ofschoon aan dezenbsp;hypothese, evenals ook in het algemeen aan de leernbsp;over de zenuwen 2) , die de voedingsprocessen van hetnbsp;oog, in den uitgehreidsten zin des woords, regelen, totnbsp;nog toe eene voldoende experimenteele basis ontbreekt. —nbsp;Het onderzochte geval behoort tot de kategorie vannbsp;waarnemingen, welke voor de j uistheid dezer hypothesenbsp;schijnen te pleiten: ontstekingsverschijnselen in het reg-ter oog ontstonden steeds hij exacerhatie der pijn in hetnbsp;linker.

Ten aanzien van deze pijnen, zij ten slotte nog het volgende opgeraerkt. Het komt mij voor, dat een vannbsp;de hoofdoorzaken der pijnen in het onderzochte geval,nbsp;vooral in den laatsten tijd, in de omstandigheid te zoeken is,nbsp;dat de ciliair-zenuwen, hij loslating der chorioidea, tegelijknbsp;met deze van de sclera zijn afgeweken (zie anatomischnbsp;onderzoek), waardoor deze zich in een toestand van

1) Zie in het jaarlijksch verslag van het Hederlandsch Gasthuis voor Ooglijders (1865-1866): Over sympathische aandoeningen vannbsp;het oog, door Dr. J. J. Maats.

Schrijver dezes heeft ook beproefd op konijnen der^lijke sympathische ontsteking te voorschijn te roepen, doch met dezelfde negatieve resultaten, als Dr. J. J, Maats.

2; Met het oog hierop heb ik, in vereeniging met Dr. H. Snellen, in het physiologiseh laboratorium alhier een reeks vannbsp;proeven op konijnen genoinen cn tot hiertoe ook slechts negatievenbsp;resultaten verkregen.

-ocr page 132-

¦ 100

voorldurencle uitrekking en prikkeling bevonden, hetgeen — zooals nauwkeurige klinische onderzoekingen en waarnemingen der verwondingen in de ciliair-streek metnbsp;daaropvolgende grooteren of kleineren prolapsus van processus ciliares getoond hebben — het ligtst sympathischenbsp;oog-ontsteking te weeg brengt 1). Te meer hen ik geneigd, in ons geval deze rol aan den vermelden toestandnbsp;der ciliair-zennwen toe te schrijven, omdat in de eerstenbsp;door mij medegedeelde waarneming (zie hoven) , waarbij,nbsp;met loslating der chorioidea, de ciliair-zennwen tot aannbsp;hare voorste vertakkingen in den m. ciliaris op de binnenvlakte der sclera waren blijven liggen, gedurendenbsp;het geheele ziekte-verloop, slechts weinig pijn was voor-gëkomen. Alléén het ontstaan der bloeding, waarvannbsp;de genoemde loslating het gevolg was, ging in dat gevalnbsp;vergezeld van zeer hevige pijnen, die 3—4 uren duurden 2).nbsp;Sympathische irritatie van het andere oog bleef daarbijnbsp;dan ook geheel uit, en de exstirpatie werd ook eerst doornbsp;geheel bijzondere omstandigheden geïndiceerd.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie: ter aangetaalde plaatse.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Misschien kan men deze pijnen verklaren uit verscheuringnbsp;der kleine zenuwstammen, die van de nervi ciliares in de zelfstandigheid der chorioidea gaan.

-ocr page 133- -ocr page 134-

-ocr page 135-

HET BIHOCULAIRE ZIEN EN DE VOORSTELLING OER DERDE DIMENSIE.

DOOE

E. C. DONDEES.

Inleiding. Wanneer wij met één oog zien, ook slechts nit één punt, zoo oordeelen wij in het algemeen reedsnbsp;vrij naauwkeurig over de drie dimensies van eenig voorwerp,— over hoogte en breedte niet alleen, maar ook overnbsp;diepte of afstand. Geheel bedriegen kunnen wij ons innbsp;dit laatste opzigt alleen, wanneer men het er opzettelijknbsp;heeft toegelegd, bijv. door ons eene in een vlak getee-^nbsp;kende perspectivische projectie van eenig voorwerp voornbsp;te houden, die hetzelfde beeld geeft op het netvlies alsnbsp;het voorwerp zelf: het is duidelijk, dat bij gelijken indruk ook de voorsteEing zal gelijk zpn.

Vertoont echter een voorwerp zich slechts in zijne omtrekken, dan zal één oog, uit één punt ziende,noodzakelijk te kort schieten. Denken wij ons het eenvoudigste geval. Achter eene opening, vóór een gelijkma-tigen achtergi’ond, bevinden zich twee punten of tweenbsp;lijnen in de ruimte. De vraag is: welk punt of welkenbsp;lijn ligt nader bij het oog ? — Is het verschil in afstand

-ocr page 136-

102

klein, zoodat de vereischte accommodatie niets leeren kan, dan zien wij te vergeefs om naar eenigerlei aanwijzing.nbsp;Bij het zien met twee oogen daarentegen blijkt het afstands-verschil terstond. Hierin ligt het bijzondere vermogen,nbsp;aan het hinocnlaire zien eigen; om dit te leeren kennen,nbsp;moet men juist zulke gezigtsvoorwerpen kiezen, waarbijnbsp;de aanwijzingen voor één oog worden gemist. Wat wijnbsp;verder laten volgen, heeft slechts tot zoodanige betrekking.

Het voordeel van het hinocnlaire zien bestaat alléén, wanneer de afstand der voorwerpen niet te groot is innbsp;betrekking tot den onderlingen afstand der oogen. Dan,nbsp;namelijk, geeft verschil in afstand tot genoegzaam verschil der perspectivische beelden van het eene en hetnbsp;andere oog aanleiding, en uit dit verschil kan zich nunbsp;de voorstelling der derde dimensie ontwikkelen. Het wasnbsp;de herkenning der hier genoemde voorwaarde van hetnbsp;ligchamelijke zien, die Wheatstone tot de ontdekkingnbsp;voerde van den stereoscoop, waarin aan elk der oogen,nbsp;in eene platte figuur, de projectie wordt aangeboden, zoonbsp;als ieder oog die van het voorwerp zou hebben ontvangen.nbsp;De verhandeling van Wheatstone 1), die hiertoe betrekking heeft, draagt den dubbelen stempel van het klassieke ; zij is grondig en geniaal. In waarheid, ligt in dienbsp;verhandeling — zoo al niet de voleindigde kennis dernbsp;voorwaarden van het ligchamelijk zien — de kiem althansnbsp;van al wat in vele volgende schriften werd ontwikkeld.

In betrekking tot het hier genoemde onderwerp, is ééne vraag gewigtig boven alle anderen. Zijn wij innbsp;staat, bij het onver anderlijk fixeren van één punt, enkelnbsp;uit de twee perspectivische projectiën den ligchamelijkennbsp;vorm te herkennen, of is daarbij ook beweging noodig?

1) Philosophical Transactions for 1838, P. II. p. 371.

-ocr page 137-

103

Maken wij beweging, rigten wij de beide oogen van bet eene punt naar bet andere, dan wijzigt zich de convergentienbsp;naar den afstand der opvolgend gefixeerde punten, en middelerwijl veranderen ook eenigszins de perspectivische projecties. Het is dus zeer begrijpelijk, dat eene voorstellingnbsp;van den ligchamelijken vorm daaruit geboren wordt.

Maar fixeren wij blijvend hetzelfde punt, dan kunnen door twee verschillende vormen dezelfde projecties gegeven worden, en het is een raadsel, hoe te onderscheiden,nbsp;welke dier beide vormen aanwezig is.

Nemen wij een eenvoudig voorbeeld. Twee draden i en II zijn in de ruimte uitgespannen, digt naast elkander,nbsp;maar op ongelijken afstand van het oog. Fixeert mennbsp;met beide oogen een punt van i, dan vertoont ii zichnbsp;als dubbel-beeld, en omgekeerd i, bij ’t fixeren van ii.nbsp;In de beide gevallen kunnen de dubbelbeelden gelijknbsp;zijn. Die dubbelbeelden kunnen dan leeren, dat de beidenbsp;draden zeker niet in denzelfden horopter liggen. Maarnbsp;hoe daaruit af te leiden, welke van beide nader ligt;nbsp;de gefixeerde of de niet gefixeerde ? — Om dit te beslissen schijnt verschil der perspectivische beelden, in denbsp;beide gevallen, de conditio sine qua, non.

In één opzigt bestaat er werkelijk verschil. Ziet men naar den verder afgelegen draad, dan zijn de dubbelbeelden gekruist, naar den naasten, dan zijn ze gelijkzijdig:nbsp;in ’teerste geval behoort de regts gelegen lijn van hetnbsp;dubbelbeeld tot het linker, in het andere tot het regter oog.nbsp;Maar zal dit verschil eenige aanwijzing geven, zoo moetnbsp;ook de directe gezigtsindruk van een gelijk en gelijkvormignbsp;netvliesbeeld verschillen, naar mate het op het eene, of opnbsp;correspondeerende punten van bet andere netvlies gevormdnbsp;wordt. — Van zoodanig verschil nu is ons niets bekend.

Dezelfde proef kan men nemen met den stereoscoop.

-ocr page 138-

104

Men fixere eeuig punt van de lijnen 1 en 1' (fig. 1) Fig. 1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;respectivelijk met linker

en regter oog, dan vertoo-nen 2 en 2' zich als dubbelbeelden naast elkander. Nu brenge men den afstandnbsp;der lijnen van L op E over,nbsp;en omgekeerd. Zoo ver-krjigt men fig. 2. Fixeertnbsp;men nu weer dezelfde punten van 1 en 1', die onveranderd op hunne plaats gebleven zijn, dan ontstaan opnbsp;nieuw dubbelbeelden van 2 en 2'. Deze schijnen, bijnbsp;zekere helling, in allen deele gelijk aan de vorige. Hetnbsp;Fig. 2.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verschil is alléén, dat het

beeld van het linker oog heeft plaats gemaakt voornbsp;dat van het regter, en omgekeerd. De beelden zijnnbsp;dus dezelfde; ze hebbennbsp;slechts van oogen verwisseld. — En hoe zal datnbsp;worden onderscheiden?nbsp;Wanneer men van eennbsp;punt van 1 en 1' overgaat naar een punt van 2 en 2',nbsp;neemt de convergentie in de eerste proef af, in de tweedenbsp;toe, en ’t is begrijpelijk, dat de ware voorstelling van hetnbsp;verschil in afstand hieruit geboren wordt. Maar, zondernbsp;verandering van convergentie, schijnt alle aanwijzingnbsp;uitgesloten.

Mijne conclusie was deze: zonder beweging kan het mogelijk zijn, te herkennen, dat verschillende punten niet

-ocr page 139-

¦91

105

op gelijken afstand liggen, maar onmogelijk, te beslissen, welk het meest, welk het minst verwijderd is.

Deze conclusie was in strijd met het beweren van velen. In de feiten evenwel, die tot dusverre bekend waren,nbsp;vond ik geen grond, haar te mistrouwen. En toch —nbsp;nieuwe proeven hebben mij geleerd, dat ik dwaalde.nbsp;De waarheid is: dat de voorstelling van den betrekke-lijken afstand van lijnen en punten zeker en juist zijnnbsp;kan, — éénig en alleen krachtens de twee perspectivische projecties, zonder wijziging der convergentie, zondernbsp;eenigerlei ook voor één oog geldige aanwijzing.

Maar nu ook is het noodig, het bezwaar, dat dit resultaat medebrengt, in het volle licht te stellen, om het 6f uit den weg te ruimen, óf de consequentie er vannbsp;aan te nemen.

Er moet rekenschap worden gegeven, hoe het mogelijk is, dat uit de twee projecties, zonder meer, de juistenbsp;voorstelling van afstand geboren wordt.

Tweeërlei is hier denkbaar: öf er bestaan verschillen der directe gezigtsindrukken, die ons tot dusverre zijn ontsnapt , óf bij gelijkheid der directe gezigtsindrukken is’denbsp;resulterende voorstelling eene andere, zoodra de indrukken der heide oogen met elkander gewisseld hebben.

Uit dit dilemma zal gebleken zijn, dat de vraag voorde physiologie der hersenen misschien gewigtiger is dan voor die van het oog. Zou niet de belangrijke strijd,nbsp;omtrent de al of niet empirische ontwikkeling onzer voorstellingen hier te beslechten zijn?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

In de volgende bladzijden behandel ik, op beknopte wijze, het geheele vraagstuk, en plaats mij daarbij aanvankelijk op mijn oude standpunt, minder, om het tenbsp;regtvaardigen, dan om het vraagpunt, dat hier is op tenbsp;lossen, regt goed te doen uitkomen.

-ocr page 140-

106

I. De beide netvliezen hebben wederzijds correspondeerendepunten. Deze zijn zoodanige, die, bij afzonderlijke prikkeling gelijke indrukken geven, bij gelijktijdige prikkeling één enkelen indruk, niet onderscheiden van de beide afzonderlijke.

Verwijderde voorwerpen ziet men met het eene oog op dezelfde plaats onder gelijken vorm en in gelijke richtingnbsp;als met het andere, voorts ook met beide oogen op gelijke wijze 1). Hierin ligt opgesloten: dat zoodanige punten,nbsp;wier richtingslijnen boeken van gelijke grootte en overeenkomstige ligging met de gezichtslijn inslniten, correspondeerende punten zijn,

Een zwak prisma, met den brekenden kant naar boven of naar beneden voor het eene oog gehouden, doet onsnbsp;de voorwerpen dubbel zien, het eene beeld boven hetnbsp;andere, beide van gelijken vorm, van gelijke grootte, vannbsp;gelijke richting 2). De vergelijking tusschen de beeldennbsp;van regter en linker oog is hierbij gemakkelijker nognbsp;dan in de eerste proef.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Hasner. Ueber das Bmoeularsehon. S. 4. Prag. 1859.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Hierop is in zoo verre iets af te dingen, als slechts bij eenenbsp;bepaalde richting der gezichtslijnen, in verband met een bepaaldennbsp;stand van het hoofd, de meridianen van correspondeerende puntennbsp;volkomen evenwijdig zijn. Daarenboven ligt in het samenvallen vannbsp;twee meridianen nog geenszins het volkomen samenvallen opgesloten van andere meridianen, die met de samenvallende op beidenbsp;oogen gelijke hoeken maken (lleoklinghansen, Volkmann).nbsp;De verdubbeling nu der beelden met een zwak prisma geeft eenenbsp;uitnemende methode aan de hand, om het verschil in richting dernbsp;correspondeerende meridianen onmiddellijk te zien en — tevens tenbsp;meten: de hoek wordt gemeten door draaijing van het prisma omnbsp;eene as, loodrecht op het midden der basis, zoolang tot evenwijdigheid verkregen is. — Ik stel mij voor, deze methode nadernbsp;te beschrijven en ook toe te passen bij asymmetrisch gerigten blik,nbsp;waaromtrent, zoo ver ik weet, nog geene waarnemingen bestaan.

-ocr page 141-

107

Hering 1) heeft nog andere methoden aangegeven, om de ligging der correspondeerende punten te bepalen.nbsp;Pe eerste noemt hij: Methode der scheinbaren Vebertragungnbsp;eines Nachbildes aus einem Auge in ’s Andere. . Zij bestaatnbsp;in het projiciëeren van bet nabeeld van een bepaaldennbsp;vorm, met het eene oog a verkregen, op een gelijkennbsp;vorm, door het andere oog b gezien, terwijl a geslotennbsp;wordt. Deze methode leert hetzelfde als het zamensmelteunbsp;van twee gelijkvormige figuren in den stereoscoop. G-e-wigtiger is de tweede, die der gegenseitigen Substitutionnbsp;identiscJier Netzhautstellen. Hierbij worden twee gelijkenbsp;helften van een beeld (bijv. dat van een’ cirkel metnbsp;zijne stralen), — de regter helft tot het eene, de linkernbsp;helft tot het andere netvlies beboerende, — in den st^-reoscoop tot één symmetrisch geheel vereenigd 2). —nbsp;Correspondeerende punten zgn ook BecTcstelten genoemd;nbsp;zij bedekken elkander nagenoeg, wanneer de ideale netvliesvlakken der beide oogen in de gevorderde richtingnbsp;worden op elkander gelegd.

De gegevene bepalingen van de ligging der correspondeerende punten gelden alleen bij gelijkheid der oogen 3).

1) nbsp;nbsp;nbsp;In Archiv für Anat. etc. 1864. S. 29 u. f. bestempelde bijnbsp;de methoden met de hier gebruikte namen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Haar deze methode is door Volkmann de relatieve ligging

der correspondeerende meridianen bepaald.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Bij verschil in refractie der oogen zijn de netvliezen vannbsp;ongelijke grootte. Zij kunnen dus, op elkander gelegd, nietnbsp;punt voor punt aan elkander beantwoorden. Evenmin corres-pondeeren nu in den regel de punten, wier richtingslijnen hoekennbsp;van gelijke grootte en overeenkomstige ligging met de gezichts-lijn insluiten. Bij verdubbeling der beelden, door een zwak prismatisch glas, overtuigt men zich, in weêrwil der onvoldoendenbsp;scherpte van één der beelden, dat zij in grootte verschillen, en

-ocr page 142-

108

2. Correspondeerende punten zyn echter niet in allen deele identisch. Johannes Mueller, gelijk sommigen zijnernbsp;voorgangers, beschouwde ze als zoodanig. Hij achtte hetnbsp;onder alle omstandigheden onverschillig, of zekere puntennbsp;van het ééne dan wel de correspondeerende van hetnbsp;andere oog geprikkeld werden. Wel kende hij den doornbsp;Dufour het eerst waargenomen wedstrijd der beide oogennbsp;bij kleursverschil van het invallend licht; maar teregt zagnbsp;hij daarin geen bewijs tegen de volkomene identiteit:nbsp;immers, is in de percipiëerende deelen van het eene oognbsp;reeds eene werkzaamheid opgewekt, dan is het te wachten , dat licht van andere golflengte op deze niet meernbsp;dezelfde werking, hebben zal als op die van het andere oognbsp;Daarenboven geldt hier de vraag veeleer het plaatsgevoel,nbsp;en daarmede heeft die wedstrijd der kleuren niets gemeen 1). Het bewijs der niet-absolute identiteit windtnbsp;bij ongelijk astigmatisme, daarenboven, dat zij niet van gelijkennbsp;vorm zijn. Wie gelijke oogen heeft plaatse een zwak sphaerischnbsp;of cilindrisch glas (bijv. van gt;/«, d.i. van 40quot; brandpuntsafstand)nbsp;vóór het eene oog, en hij zal zonder moeite het verschil innbsp;grootte en in vorm der twee met een prisma verkregen beeldennbsp;herkennen. — Bij oogen met verschil in refractie blijft hier nognbsp;een ruim veld over voor onderzoek. Men heeft vooreerst na tenbsp;gaan, in hoever het dioptrisch stelsel en het netvlies (vooralnbsp;afstand van knooppunt en grootte van netvlies) elkander oompen-seeren. Voorts is de samenwerking van ongelijke oogen bij hetnbsp;stereoscopisch zien en de van ongelijkmatige uitrekking afhankelijke incongruentie te onderzoeken, en eindelijk heeft men nanbsp;te gaan, in hoeverre de invloed der bestaande verschillen doornbsp;gewoonte verdwijnt.

1) Omtrent den wedstrijd der kleuren veroorloof ik mij in ’t voorbijgaan eenige opmerkingen. Ik vond; 1°. dat de gemengde kleur des te gemakkelijker en te meer blijvend verkregen wordt, hoe kleiner de vlakken zijn en hoe vaster mennbsp;onveranderlijk hetzelfde punt fixeert; 2k dat in do complemen-

-ocr page 143-

109

men eerst ddariui, dat twee op nagenoeg correspondeerende plaatsen werkende indrukken, wanneer zij niet tot hetzelfde oog behooren, elkander storen en op hetzelfde oognbsp;daarentegen ongehinderd naast elkander voortbestaan.nbsp;Zoo ziet men een netwerk rustig met één oog; maarnbsp;verdeelt men, met behulp van den stereoscoop, de daartoenbsp;beboerende lijnen over twee oogen, zoo ontbreken afwisselend deze en gene op verschillende plaatsen van het •nbsp;veld. Belangrijk vooral is de samensmelting van tweenbsp;ongelijke figuren, fig. 3, A en B, tot eene derde C. Bixeert

Fig. 3.

A nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B

1 2 1quot; 2quot; 1'

men in den stereoscoop de lijnen 1 en 1', resp. met linker en regter oog, dan vallen 2 en 2' niet op correspondeerendenbsp;punten, en toch vereenigen zij zich tot 2quot; van C, in welknbsp;lijnenpaar de afstand de gemiddelde is der afstanden in Anbsp;taire nabeelden de wedstrijd voortduurt; 3°. dat elk oog, nanbsp;gelijktijdige inwerking van verschillend licht op correspondeerende plaatsen, bij projectie op een wit vlak, ongestoord hetnbsp;nabeeld in de complementaire kleur vertoont (de grond van afstomping voor een bepaald licht schijnt dus in het netvlies, nietnbsp;in het centrum te zoeken); 4°. dat men bij verlichting met éénnbsp;sterken inductie-vonk terstond de gemengde kleur ontvangt,nbsp;zonder eenigen wedstrijd, bij tamelijk snel op elkander volgendenbsp;vonken daarentegen den wedstrijd ziet ontstaan.

-ocr page 144-

110

en !B. Bij het fixeeren van 2 en 2' worde» eveneens 1 en 1' tot 1quot; vereenigd. Daarentegen, wanneer de beelden van Anbsp;en B op één zelfde netvlies gevormd worden, zoo als zenbsp;in fignnr 4, als op elkander liggende, geteekend zijn,nbsp;ï'ig- 4. zullen 2 2’ nooit vereenigd worden tot eene lijn,nbsp;, 2 2' maar on verander lijk ziet men het beeld als fig. 4.

Hetzelfde geldt van twee cirkels van ongelijke grootte, die, ieder op één netvlies afge-beeld, tot één cirkel van de gemiddelde grootte samensmelten, maar, beide op hetzelfde netvliesnbsp;afgebeeld, altijd als twee cirkels van verschillende grootte worden gezien.

Op grond van deze feiten verwierp Wheatstone de absolute identiteit der correspondeerende punten. Er was niet veel tegen in te brengen. Bruecke deednbsp;nog eene poging, om ze te redden, en wel door in denbsp;gezegde proeven het samensmelten der twee beelden vannbsp;snelle, onwillekeurige bewegingen af te leiden. Maar dézenbsp;verklaring kon op het samensmelten van twee cirkels vannbsp;ongelijke grootte alvast niet worden toegepast, zonder eenenbsp;meer dan gewaagde hypothese te hulp te roepen, en later hebben de meer samengestelde figuren van P anum en vooralnbsp;het samensmelten van eenvoudige figuren, zoo als fig. 1,nbsp;ook bij verlichting met den electrischen vonk (Panum ennbsp;Karsten),Wheatstone’s bevinding algeheel regt doennbsp;wedervaren. Om de hiergenoemde methode volle bewijskracht te verzekeren, zorgde ik, op het oogenblik van hetnbsp;overspringen van den vonk, op twee overeenstemmendenbsp;punten gefixeerd te zijn. Dit laat zich gemakkelijk verkrijgen,nbsp;door op overeenstemmende punten der figuren voor regternbsp;en linker oog één of twee paren kleine openingen te maken,nbsp;die men., bij het richten van den stereoscoop op een grijs

-ocr page 145-

Ill

vlak, voldoende ziet, om ze te doen samenvallen, vóór bij den overspringenden indnctie-vonk de lijnen zigtbaar worden.

3. Het staat dus vast^ dat twee indrukken ^ tot nagenoeg correspondeerende punten der heide netvliezen hehoorende, tot éénnbsp;indruk samensmelten. Bij wfelke afwpking of helling de grenzennbsp;liggen A^oor het samensmelten, heeft vooral Volkmann onderzocht 1). Genoeg zij het op te merken, dat te dien aanziennbsp;groote individueele verschillen voorkomen (Panum ennbsp;vooral Kar sten gaan daarin veel verder dan Heringnbsp;en dan ik zelf), en dat men door oefening nog dnbbel-beelden leert onderscheiden, die men aanvankelijk voorbijzag. Ik kan er bijvoegen, dat, om de samensmeltingnbsp;mogelijk te maken, de afwijking in verticale richting nietnbsp;zoo groot mag zijn als in horizontale. Daarom ook vloeitnbsp;een cirkel gemakkelijker samen met een ellips, waarvannbsp;de korte verticale as gelpk is aan de middellijn van dennbsp;cirkel, dan met een cirkel, die in alle richtingen eennbsp;grootere middellijn heeft. — Hering was omtrent dit puntnbsp;eenigszins sceptisch; hij meende, dat, bij horizontale afwijking, verandering der convergentie kon in ’t spel zijn.nbsp;Het zal hem daarom wel interesseeren, dat, ook ondernbsp;momentane verlichting, het samensmelten bij horizontalenbsp;afwijking gemakkelijker geschiedt dan bij verticale.

1) De zaak is niet zoo eenvoudig. Niet slechts het verschil in afstand der lijnen 2 en 2' resp. tot 1 en 1' ffig. 1), maar ook denbsp;absolute onderlinge afstand, alsmede de afstand, waarop de figuurnbsp;gezien wordt, moeten daarbij worden in aanmerking genomen.nbsp;Paren van lijnen, die met overkruiste assen, op eenigen afstandnbsp;van het oog gezien, gemakkelijk samensmelten, doen dit geenszins in den stereoscoop, waarbij de geheele figuur zich onder-grooteren gezigtshoek vertoont. De grenzen, waarbij samensmelting mogelijk is, moet men in elk geval tot de heelden op hetnbsp;netvlies, — niet tot de figuren terugbrengen. Verg. Abbott.nbsp;Sight and touch. London, 1864. p. 117.

-ocr page 146-

112

Tot nader bewijs van werkelijke samensmelting nog deze proef. Men neme twee paren lijnen als die vannbsp;fig. 1, maar van verschillende kleur, bijv. roode en groene,nbsp;het eene paar op 3, het andere op S'/ï m. afstand van elkander. Laat men hiervan 1 en 1' bij direct fixeren samenvallen, dan ligt het beeld van 2 geheel, naast de corres-pondeerende punten van dat van 2'. Toch vermengen zichnbsp;de kleuren, even goed als in de beelden van 1 en 1':nbsp;men ziet beide in grijs-witte tint, zonder wedstrijd vannbsp;kleuren. Goed fixeren is daarbij noodzakelijk: bij hetnbsp;afwijken der gezigtslijnen, komen de twee kleuren terstond voor den dag 1).

4. Het samensmelten geschiedt met wederzigdsehe opheffing der enJcelvoudige indrukken.

Panum bepaalt zich tot de formule: dat aan ieder punt van het eene netvlies een kleine cirkel (of liggendenbsp;ellips) van het andere correspondeert. Wederkeerig zounbsp;dan ook ieder punt in dien cirkel (of in die ellips) opnbsp;het andere netvlies zijn correspondeerenden cirkel of ellipsnbsp;hebben moeten, ’t Is nog al moeijelijk zich zoo iets voornbsp;te stellen. Men begrijpt trouwens, dat Panum met dezenbsp;gebrekkige omschrijving der feiten geen theoretische verklaring in den zin had. Iets nader tot den grond vannbsp;het verschijnsel brengt ons vrelligt de voorstelling: dat denbsp;effecten der indrukken elkander in het voorstellingsorgaannbsp;neutraliseeren , om eene derde voorstelling te doen

1) Ik mag hier in ’t voorbijgaan wel zeggen, dat fixeren mij geen moeite kost. Onder gunstige omstandigheden kan ik velenbsp;minuten lang den blik onveranderlijk op één punt gerigt houden,nbsp;zelfs zonder een enkelen maal te pinken; dit is bij deze proeven vannbsp;gewigt, omdat bij het pinken de oogen altijd iets van rigting 'nbsp;veranderen.

-ocr page 147- -ocr page 148-

-ocr page 149-

113

geboren worden, die, evenals een scheikundig compositum, verschillende is van hare componenten.

Van die wederzij dsche opheffing kan men zich op onderscheiden wijze overtuigen, a. Neemt men het verschil der distanties in A en B te groot (zooals in fig. 1), dan volgt hijnbsp;het fixeeren van 1 en 1' een wedstrijd, waarin 2 en 2'beurtelings verdwijnen, en die strijd wordt des te levendiger,nbsp;hoe minder het verschil der distanties te groot is. l. Laatnbsp;het verschil tusschen A en B nog samensmelting toe,nbsp;dan vertoont deze zich onmiddellijk bij het fixeeren, ooknbsp;bij het verlichten met een electrjschen vonk (onder voorwaarde van juiste fixatie, op de boven aangegeven wijzenbsp;te verkrijgen) ; maar bij lang fixeeren, komen dan op eensnbsp;de dubbelbeelden te voorschijn, om nu weêr afwisselend tenbsp;verdwijnen, — soms ook beide te gelijk, in welk laatste gevalnbsp;het versmoltene op eens weêr kenmerkend te voorschijn treedt.nbsp;c. Eecht overtuigend wordt de proef met roode en groenenbsp;lijnen, waarbij de niet gefixeerde lijn afwisselend, bijnbsp;versmelting van 2 en 2', zich vertoont als een witte lijn,

Fig. .gt;).

A nbsp;nbsp;nbsp;cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B

1quot; 2quot; 1' 2'

afwisselend in een roode en groene uiteenvalt 1). Voor

1) Zeer doelmatig is het, een stereoscoop-plaatje zoodanig in te richten, dat men van het eene paar Iqnen den ouderlingen afstand,nbsp;door verschuiving van één der lijnen, naar welgevallen kan wijzigen.

-ocr page 150-

114

zoo ver de lijnen van A en B in vorenstaande tig. 5 aanwezig zijn, smelten zij tot twee samen C; maar in het midden, waar een deel van A ontbreekt, schijnt 2quot; verdernbsp;van 1quot; 'dan de samengesmoltene lijn en wordt nabijnbsp;de plaats van samensmelting op eens afgebroken 1). e. Innbsp;onderstaande fig. 6 smelten, bij het fixeeren van 1 en 1',nbsp;de twee aan elkander gelijke zwarte lijnen 2 en 2'tot ééne

ï'ig- 6.

' ABC

2''

1quot;| nbsp;nbsp;nbsp;|3

lijn C 2'' samen, terwijl aan de rechterzijde eene roode lijn 3 (hier als gestippelde aanwezig) zichtbaar blijft.nbsp;Deze roode (resp. gestippelde) lijn 3 ligt intusschennbsp;even ver van 1' als 2 van 1: de beelden van 2 en 3nbsp;vallen dus, bij het fixeeren van 1 en 1', op correspon-deerende punten. En desniettegenstaande worden zij nietnbsp;op elkander gezien: de verklaring is deze, dat lijn 2,nbsp;als zijnde door 2' geneutraliseerd, hare kracht tegenovernbsp;3 verloren heeft, die daarom eene zekere zelfstandigheidnbsp;kan handhaven 2). Zij verliest deze, zoodra 2'ontbreekt

1) nbsp;nbsp;nbsp;Bij deze proef verzuime men niet, aan het plaatje de helling te geven, waarbij al de lijnen zieh evenwijdig vertoonen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Heeds Wheatstone, later ook Nagel en Wundt, hebben uit zekere proeven afgeleid, dat indrukken, tot correspon-deerende plaatsen der beide netvliezen behoorende, naast elkandernbsp;kunnen worden gezien. ïïering heeft die proeven aan eene

-ocr page 151-

115

en dus ophoudt de lijn 2 in zekeren zin van hare plaats te trekken: 3 valt nu samen met 2 en de heldere toonnbsp;der roode kleur heeft voor een donkere tint plaats gemaakt. Bij momentane verlichting is het verschijnselnbsp;even verrassend.

5. De directe gezichtsindruk^ uit samensmelting van twee indrukken op niet correspondeerende plaatsen geboren, schijntnbsp;dezelfde te zijn, het rechter beeld moge met het regter oog, hetnbsp;linker met het linker oog gezien worden, of omgekeerd. Fixeertnbsp;men van onder staande fig. 7, hetzij A 1 en 1', hetzij B

Fig. 7.

12 nbsp;nbsp;nbsp;Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2'

1' 2'

1 en 1', dan versmelten in beide gevallen 2 en 2'. In A ligt de met het linker oog geziene 2' dichter bij 1', dan denbsp;met het rechter oog geziene 2 bij 1'; in B is het omgekeerd 1).nbsp;Maar bij het vast fixeren van 1 1', ziet men geen ver-

Bcherpe analyse onderworpen en de gevolgtrekking bestreden. De hier medegedeelde proef zou al licht tot dezelfde uitdrukking verleiden. .luister is het evenwel te zeggen: dat op,hetnbsp;ééne oog het beeld in den wedstrijd der gezigtsvelden van zijnenbsp;plaats verdwijnt, terwijl de daarmede correspondeerende puntennbsp;op het andére oog hunne werking zelfstandig behouden.

1) Ik vooronderstel, dat de figuur met overkruiste assen gezien wordt.

-ocr page 152-

116

schil tusschen de versmoltene 2 2' vai^ A en Tan B; evenmin als men snel tusschen A en B af wisselt. Wat denbsp;hier geteekende lijnen bij vereeniging geven staat genoegzaam gelijk met het zien van draden in de ruimte 1).nbsp;Fixeert men een draad, dan wordt een tweede, die slechtsnbsp;een weinig óf verder af óf dichter bij gelegen is, in eennbsp;samengesmolten dubbelbeeld gezien, zonder merkbaar verschil in de beide gevallen.

Door een’ zekeren glans, afhankelijk van den wedstrijd, onderscheidt zich het van niet correspondeerende plaatsennbsp;zamengesmolten beeld van het andere. Dat het eenenbsp;andere voorstelling opwekt, en wel die van verschil innbsp;afstand, is daarom niet vreemd. Maar zal daarbij kunnen onderscheiden worden tusschen dichter bij en verder af?

Bij gelijkheid van den directen gezigtsindruk in de beide gevallen, schijnt dit a priori verwerpelijk.

6. Dubbelbeelden ooh, wier ligging niet meer voldoende correspondeert , om samen te smelten, zijn aan elkander gelijk, zoodot men niet onderscheiden kan, welk van beiden tot hetnbsp;rechter, welk tot het linker oog behoort.

Fig. 8.

l'l 12

2'

1) Er is eenig verschil, en dat bestaat in de onvolkomenheid van accommodatie voor den draad, die niet op denzelfdenafstand

-ocr page 153-

117

Men neme de proef met nevenstaande figuur 8, die van de vorige alleen verschilt door den grooteren afstandnbsp;A 1' en 2' B 1 en 2. Bij het fixeeren yan A 1 1'zijn 2nbsp;2' gelijkzijdige dubbelbeelden, hij het fixeeren van B 1 1-daarentegen gekruiste. Een kenmerkend verschil komtnbsp;ook onder snelle afwisseling daarbij niet aan den dag 1).

Fixeert men goed, dan brengt men de dubbelbeelden niet tot eene lijn terug. Geschiedt dit echter, zoo zalnbsp;zich de voorstelling ontwikkelen van ligging buiten Ijetnbsp;fixatie-vlak. Maar hoe zal uit de dubbelbeelden, als zoodanig, bet dilemma worden opgelost van verder af ofnbsp;digter bij ?

A priori schijnt ook hierop geen uitzicht. nbsp;nbsp;nbsp;•

7. In hei algemeen ook onderscheiden wig niet, met welk oog wig een gezichtsindruk ontvangen.

Zelfs ten opzichte van mouches volantes, die men j aren lang onveranderd gezien heeft, moet men zich door sluiting van één oog vergewissen, tot welk oog ze hehooren.nbsp;Eéne proef (uit velen) moge verder ten bewijze strekken.nbsp;Schuift men een zwak prisma (bijv. van 4°) met denbsp;basis naar boven voor het ééne oog, en een soortgelijknbsp;met de basis naar beneden voor het andere 2), dan verligt als de gefixeerde, — eene onvolkomenheid, onafscheidelijk vannbsp;het zien in den stereoscoop, maar, zooals men weet, al zeernbsp;weinig storende.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Met deze proef staat weder gelijk het fixeeren van eennbsp;draad in de ruimte, terwijl een tweede óf zooveel verder ófnbsp;zooveel nader is uitgespannen, dat daarvan dubbelbeelden ontstaan, die niet meer samensmelten. Ook hierbij geeft men zichnbsp;geen rekenschap van eenig verschil van gezichtsindruk in de beidenbsp;gevallen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Men moet dit voorschrift geheel volgen. Met een sterkernbsp;prisma voor één oog zijn de beelden minder gelijk en is ook

-ocr page 154-

118

toonen kleine voorwerpen, zooals platen aan den wand, zich dnbhel, het ééne beeld boven het andere. quot;Welknbsp;voorwerp het zij, en onder welke omstandigheden de proefnbsp;gedaan worde, men is niet in staat te beslissen, met welknbsp;oog men het hoogste, met welk het laagste ziet 1).

8. Bovendaande feiten voeren tot de conclude, dat hij onwankelbare fixatie het niet mogelijk kan zijn, te onderscheiden, of een punt verder af dan wél digter bij ligt dan hetnbsp;gefixeerde.

Tal van proeven pleiten bovendien voor deze conclusie. Zoo is het bekend, dat, bij onveranderlijk fixeeren vannbsp;hetzelfde punt van slechts uit lijnen en punten bestaandenbsp;figuren in den stereoscoop, de voorstelling van relief dikwijls lang uitblijft, en dat aan het oogenblik van haarnbsp;ontstaan eene beweging verbonden is, die veeleer oorzaak als gevolg schijnt te zijn. Tourtual 2) zag ooknbsp;een cubus van draden, bij vasten blik op één punt, plat.nbsp;In andere gevallen scheen bij vaste fixatie het relief zichnbsp;zelfs om te keeren. Met draden in de ruimte, gelukt het

slechts het ééne beeld verplaatst : de proef is dan minder onberispelijk. Wordt de basis naar binnen of buiten gekeerd,nbsp;dan is er meer neiging tot vereeniging der dnbbelheelden.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zooals ik bij Meissner, Bericht über die Fortschritte dernbsp;Physiologic im Jahre 1860 S. 577 vind, heeft Eogers (American Journal of Science and Arts. 1860. p. 404) een tal vannbsp;proeven medegedeeld, ten bewijze: „dass, wenn allein dem einennbsp;„Auge ein Bild dargeboten wird, in der Weise, dass das Urtheilnbsp;„darüher, welches Ange afBoirt sei, dnrch keinerlei Nebenumstiindenbsp;„unterstützt wird, das Bewusstsein von der AfScirung nur einesnbsp;„Anges nnd welches Anges durchans fehlt.” Meissner haaltnbsp;slechts ééne proef aan, die niet tot de gelukkigste behoort. Zienbsp;ook Abboth. 1. c. p. 78.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Die Dimension der Tiefe im freieu Sehen nnd im stereosco-pisohen Bilde. Münster 1843.

-ocr page 155-

119

mij doorgaans, eenigen tijd hetzelfde punt te fixeeren, zonder bepaalde voorstelling, of een tweede draad, met alnbsp;of niet versmoltene dubbelbeelden gezien, hetzij vóór,nbsp;hetzij achter bet fixeerpunt ligt. Kg. 7, afwisselendnbsp;All’ en B 1' 1' fixeer ende, herkent men ook nietnbsp;spoedig bet tegengestelde verschil in afstand, doornbsp;A 2 2' en B 2 2' vertegenwoordigd. Eindelijk leert de versmelting van in verticale richting disparate punten, dat dienbsp;gezichtsversmelting eene algemeens eigenschap is van hetnbsp;zenuw-apparaat en ook daar voorkomt, waar zij met voorstelling van diepte of afstand niet kan in betrekking staan.

9. Bij de verandering van convergentie^ die vereischt wordt, om het eene pmt na het andere met heide oogen te fixeeren,nbsp;Tcrijgen wij kennis omtrent hum relatieven afstand. Zelfs overnbsp;den absoluten afstand doet het bewustzijn der convergentie onsnbsp;vrij naauwkcurig oordeelen.

De invloed der beweging op de beoordeeling van lig-chamelijke voorwerpen was Wheatstone niet ontgaan 1). Maar het was hem slechts te doen, om te

1) „It may be suppoaed,” zegt bij 1. c. pag. 392, „tbat we sea „but one point of a field of view distinctly at tbe same instant,nbsp;„the one namely to which the optic axes are directed, while allnbsp;„other points are seen so indistinctly, that the mind does notnbsp;„recognise them to be either single or double, and that a figurenbsp;„is appreciated by directing the point of convergence of the opticnbsp;„axes succesively to a sufiicient number of its points to enable usnbsp;„to judge accurately of its form.” Verder: „and the perceptionnbsp;„of the object is not a consequence of a single glance, duringnbsp;„which only a small part of it is seen distinctly; but is formednbsp;„from a comparison of all the pictures successively seen whilenbsp;„the eyes were changing from one point of the object to another.

„All this,” zoo gaat hij voort, „is in some degree true, but were „it entirely so, no appearance of relief should present itself

-ocr page 156-

120

doen uitkomen, dat, óók bij onwankelbare fixatie van één punt, over den afstand van andere punten geoordeeldnbsp;wordt, — in verband met zijne bevinding, dat binocu-laire beelden, die op niet volkomen correspondeerendenbsp;punten vallen, tot één indruk kunnen zamensmelten;nbsp;en hierdoor moest de invloed van beweging der oogeninnbsp;zijne verhandeling op den achtergrond blijven. Teregt werdnbsp;daarom door Bruecke 1) op de beteekenis der conver-gentie-verandering nader aangedrongen, en al spoedig ziennbsp;wij Tourtual 2), Brewster 3) en Prévots4) zichnbsp;aan zijne zijde stellen.

De invloed der veranderde convergentie is gemakkelijk te bewijzen 5). Brengt men een zwak prisma, met denbsp;basis naar buiten voor het oog, dan convergeert mennbsp;sterker, om de voorwerpen enkel te zien, en te gelijknbsp;schijnen ze kleiner, omdat men zich den afstand kleiner voorstelt. Met plan-parallele glasplaten verkreeg Eollettnbsp;hetzelfde resultaat 6). Zeer verrassend is voorts hetnbsp;effect der verschuifbare stereoscoop-figuren van Halske,nbsp;waarmede men de oogen zelfs tot divergentie dwingennbsp;kan; en dat ook bij divergentie de algeraeene regel geldignbsp;blijft, is proefondervindelijk door Becker en Eollett 7)nbsp;„when the eyes remain intently fixed on one point of a binocularnbsp;„image in the stereoscope.” Dit laatste nu wil hij verder vooralnbsp;betoogen.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Arohiv f. Anat. u. Physiologic. 1841. S, 461—468.

2) nbsp;nbsp;nbsp;1. c.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Transactions of the Eoyal Society of Edinburgh, 1849, p. 349.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Essai sur la théorie de la vision binoculaire. Genève, 1842.nbsp;6) Verg. Meyer, Archiv f. phys. Heilk. B. I. S. 316, 1842,

en Poggendorff’s Annalen. B. 85. S. 198.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Wiener Sitzungsberichte. B. XLII. S. 488. 1861.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Ibid. B. XLIII S. 667, 1861.

-ocr page 157-

121

bewezen. Eindelijk Wundt 1) toonde aan, dat men zich kleine veranderingen van convergentie reeds bewust wordt.

Het bovenstaande geldt het oordeel over den betrekke-lijken afstand: bij het beschouwen van een voorwerp komt het hoofdzakelpk slechts daarop aan. Maar, innbsp;waarheid, geeft het bewustzijn der convergentie ook omtrent den absoluten afstand eene vrij bepaalde voorstelling. Laat men de figuren van een behangsel door convergentie over elkander schuiven, tot gelijken weder metnbsp;gelijken zamenvallen, zoo schijnt de wand naderbij, — en,nbsp;daaraan geëvenredigd, kleiner (Brewster). Werkelijk kannbsp;hij tot in het convergentie-punt tot ons naderen. Beter nognbsp;overtuigt men zich van het gezegde, door twee uit elkandernbsp;staande kleinere voorwerpen door convergentie liefst op een'nbsp;gelijkmatigen grond, te vereenigen, bijv. twee kaarsen. Alnbsp;spoedig is het, alsof er ééne kleine kaars in de nabijheidnbsp;staat. En dat men zich den afstand van het convergentiepunt juist voorstelt, blijkt daaruit; dat een staafje, snelnbsp;op de plaats van de kaars gebragt, zich enkel vertoont.nbsp;Wel behoeft men eenigen tijd, om geheel te abstraherennbsp;van al wat de voorstelling van een’ grooteren afstandnbsp;geven kon: bij de eerste proeven brengt men daarom hetnbsp;staafje gewoonlijk nog te ver en ziet het in gelijkzijdigenbsp;dubbelbeelden. Maar, ten slotte, wordt de voorstelling,nbsp;bij mij althans, volkomen nauwkeurig, en wat meer is,nbsp;ik gevoel dan, dat ze nauwkeurig is: ik weet, dat zenbsp;geheel gehoorzaamt aan de convergentie. Dat in de proeven van Wundt, die zonder eenig rigtsnoer in de ledigenbsp;ruimte staarde, het oordeel omtrent de convergentie veelnbsp;te wenschen overliet, is zeer begrijpelijk: het gebrek aannbsp;vastheid aan fixatie verklaart dit reeds voldoende. —

I) ZeitschrLft f. rationelle Medizin. 3e Serie B. XII S. 157.

-ocr page 158-

122

Men kan ziek verder ook met prismata van den invloed der convergentie op de voorstelling van aksoluten afstandnbsp;overtuigen. Daartoe plaatse men twee prismata van 5°nbsp;of 10°, in een krillenstel met de kasis naar kuiten, vóórnbsp;de te voren geslotene oogen, koude een staafje niet vernbsp;van de oogen, late ket een korten tijd met geopendenbsp;oogen fixeeren en nu plotseling met den vinger van ternbsp;zijde bereiken; de kand passeert dan telkens tusschen ketnbsp;staafje en het oog. Het omgekeerde heeft plaats, wanneer men de bases der prismata naar binnen keert, — innbsp;welk geval men het staafje wat digter bij het oog moetnbsp;houden 1).

1) Her in g schijnt tot zoodanig oordeel uit de conrergentie niet in staat. Met dit individueel bezwaar staat zijne fellenbsp;bestrijding der projectie naar de rigtingslijnen wel in naauwnbsp;verband. Hij meent alléén te kunnen zeggen, dat wij een puntnbsp;zien op de „Halbirungslinie der Convergenzwinkels der Ge-sichtslinien,” alzoo zonder bepaling van afstand, en hij voegt ernbsp;elders bepaaldelijk bij: die Sehferne ist nicht vom Durchschnitts-puncte der Gesichtslinien bedingt, sondern resultirt aus ander-weitigen Ursachen.” Wat mij betreft, wanneer die „anderweitigenbsp;Ursacken” uitgesloten worden, ga ik af op mijn bewustzijn dernbsp;convergentie, en dat bedriegt mij niet. Men versta mij wel. Iknbsp;beweer niet, dat bij alle proeven de convergentie alléén beslissennbsp;zal. De zaak is deze: dat, bij ’t gewone zien, de convergentie ennbsp;de „anderweitige Ursachen” geheel in overeenstemming zijn, ennbsp;gezamenlijk tot de juiste voorstelling meewerken. Maar men kannbsp;wel eene voorstelling hijbrengen, tegen welke de convergentie nietnbsp;meer absoluut beslissend is. Als ik bijv. door een kunstmatige inrig-ting er toe gebragt wordt, met evenwijdige gezigtslijnen te lezen,nbsp;zal ik mij niet voorstellen, dat het blad op oneindigen afstand vannbsp;mij verwijderd is, want zóó ver ben ik nu eenmaal niet gewoon lettersnbsp;te zien. Wat ik beweer is dit: dat de convergentie, op zichnbsp;zelve, met uitsluiting van andere factoren, voldoende aanwijzingnbsp;geeft, en dus zeker bij ’tgewone zien, waar ook andere omstan*

-ocr page 159-

123

10. Op grond van hei bovenstaande (Zie 8 en 9), mos het rationeel^ de convergentie-verandering als eene conditio sinenbsp;qua non te beschouwen voor iedere heoordeeling der ligging vannbsp;een niet gefixeerd punt, in betrekking tot het gefixeerde. Iknbsp;digheden in gelijken zin medewerken, voor de juiste voorstellingnbsp;van den afstand van groote beteekenis is. — Het gezegdenbsp;geldt meer bijzonder bet met beide oogen gefixeerde punt, datnbsp;zijne beelden in de gele vlekken beeft. Maar ook andere puntennbsp;van bet netvlies, die tot bet indirecte zien bebooren, projicierennbsp;wij, voor ieder oog in 't bijzonder, alvast in eene rigting (over dennbsp;afstand spreek ik bier niet), absoluut bepaald door de groottenbsp;en de ligging van den boek van bunne rigtingslijn en de gezigtslijn.

ii

Met aandaobt beb ik Bering’s bezwaren tegen de projectie volgens de gezigtslijnen gelezen (Beitrage zur Pbysiologie. H. II.nbsp;S. 132 u. f. und Arcbiv f. Anatomie u. Pbysiologie 1864.), zondernbsp;te begrijpen, dat in dit leerstuk eene gebeele reformatie noodignbsp;was. Ik meen, dat naar de boven gegeven omscbrijving der projectie-theorie — en de meesten hebben zich wel nooit eene anderenbsp;gedacht — al de proeven van Her in g bare verklaring vinden.nbsp;Immers de netvlies-punten en de rigtingslijnen zijn correlatief.nbsp;Zeer juist beeft de schrandere schrijver gevoeld, dat aan bet woordnbsp;rigtingslijnen een dubbele zin'was verbonden, eenmaal die vannbsp;„Licbtricbtungen,” een ander maal die van „Sebriobtungendaarnbsp;echter beide zamenvallen, bad dit zulk een groot bezwaar niet.—nbsp;He meening, zoo ze door iemand werd verdedigd, dat de indirectnbsp;geziene punten zich zouden vertoonen, waar de rigtingslijnennbsp;hunner beide netvliesbeelden zich overkruisen, scheen wel naau-welijks weerlegging te behoeven. — Het woord projectie moetnbsp;Bering ons laten. Wij projicieren, zoo als ik vroeger tegennbsp;Volkmann in bet midden bragt, die alle projectie wilde uit-sluiten, bet gebeele gezigtsveld in eene rigting, bepaald door denbsp;spierwerking, en voorts de punten van bet netvlies, in overeenstemming met bunne betrekkelijke ligging. Waarom zou dat niet pro-jicieren mogen beeten? Ook zie ik er geen bezwaar in, te sprekeunbsp;van bet projicieren van een beeld op een vlak, al zie ik betnbsp;vlak eerst tegelijk met bet beeld.

-ocr page 160-

124

Tiiéld die heschowoing staande tegenover de proeven van Dove en anderen, volgens welke die heoordeeling mogelijk zou zijn hijnbsp;het licht Van een electrischen vonk, welks korte duur de moge-lijkheid van convergentie-verandering uitsloot.

Het boven geleverde betoog moest mij sceptisch maken tegenover de proeven, bij momentane verlichting genomen.nbsp;Ik zal ze hier kortelijk in herinnering brengen, met vermelding der redenen, waarom ik haar geen bewijskrachtnbsp;toekende.

De verdienste, het eerst den electrischen vonk op ste-reoscopie te hebben toegepast komt toe aan Dove. Zijne eerste mededeeling 1) is zeer kort. Wij lezen hier alleennbsp;dat de stereoscopische verschijnselen, bij een’electrischennbsp;vonk, die minder dan het millioenste gedeelte eenernbsp;secunde duurt, plaats hebben. Later 2) geeft hij eenigenbsp;beschrijving der genomen proeven. Tot verlichting bijnbsp;den gewonen spiegel-stereoscoop bezigde hij eene Leidschenbsp;flesch, die zich met korte regelmatige tusschenpoozennbsp;ontlaadde. Daarbij zagen Dove, zoowel als anderen,nbsp;wien hij de proeven toonde, volkomen duidelijk het lig-chamelijke relief. Dove zegt niet, dat het bij den eerstennbsp;vonk werd herkend. Het was dus zeer wel mogelijk,nbsp;dat bij opvolgende vonken met verschil van convergentienbsp;werd gezien en dat de verschillende projecties in de voorstelling verbonden werden. — Met meer bewijzend schijntnbsp;mij de tweede proef van Dove, die in het waarnemen dernbsp;reflexie van een vonk in een kringswijs gepolijsten deksel bestond.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Bericht iiher die Verhandlungen der kön. preuss. Academienbsp;von Wissenschaften, zn Berlin, 1842. 8. 252.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Dove. Darstellung der Farbenlehre und Optische Stadion,nbsp;Berlin 1862, S. 163.

-ocr page 161-

125

In de proeven van Pannm en Karstenl) wordt evenmin gezegd, dat het relief zich bij den eersten vonk vertoonde. Dit scheen zelfs niet mogelijk, aangeziennbsp;naar de gevolgde methode eerst bij het licht van opvolgende vonken de vereischte fixatie kon ontstaan.

Recklinghausen begon met de uitkomsten van Dove te betwijfelen en ontving hierover eene scherpe teregtwij-zing. Met zijne amende honorable 2) bragt hij ons tweenbsp;nieuwe proeven, tot bevestiging der stelling yan Dove. Denbsp;eerste bestaat in het waarnemen der spiegelbeelden vannbsp;een electrischen vonk op eene bi-convexe lens, waarvannbsp;het eene vóór, het andere a'chter de lens komt te liggen.nbsp;„Bei der Betrachtung mit zwei Augen,” zegt hij, „istnbsp;„der körperliche Effect nahezu unverkürzt, sogar dann,nbsp;„wenn man, was allerdings bei hinreichender üebung dernbsp;„Fall ist, die Doppelbilder erkennt.” Hij voegt er bij,nbsp;dat „selbst für ganz Ungeübte ein electrischer Eunkenbsp;„genügt urn sich über die Tiefendistanz der Spiegelbildernbsp;„genau zu orientiren.” Tegen deze proef geldt dus nietnbsp;het bezwaar, tegen die van Dove en Panum in hetnbsp;midden gebracht. Maar overtuigend was ze mij niet.nbsp;Nergens toch is duidelijk gezegd, waar de moeielijkheidnbsp;zit. Het was alleszins aannemelijk, dat, wanneer, bij ’tnbsp;fixeeren van een punt, een tweede zich in al of nietnbsp;versmoltene dubbelbeelden vertoont, dit als niet in dennbsp;horopter liggende werd herkend. Onverklaarbaar wasnbsp;het alleen, dat men tevens weten zou, of het er binnennbsp;dan wel er buiten lag. Het kwam er dus op aan, tenbsp;weten, niet enkel, dat de beide reflexie-beelden niet in

-ocr page 162-

126

’tzelfde vlak lagen, maar bepaaldelijk, welk vóór, welk achter lag, en het blijkt niet, dat daarop gelet is. Daarenboven heeft men bij deze proeven voor een gelijkma-tigen achtergrond te zorgen, of, beter nog, ze in hetnbsp;duister te nemen. — In de tweede proef, door Recklinghausen vermeld, waarin slechts 2 paren openingennbsp;tot 2 beelden vereenigd worden, is deze laatste tegenwerping niet geldig, maar de uitdrukkelijke verklaring,nbsp;dat stereoscopisch en pseudoscopisch niet werden verward,nbsp;ontbreekt, — en hier heet het bovendien: „den Meistennbsp;(gelang es) erst nach mehreren Punken.”

Evenmin kon de proef van August 1) mij van mpn ongeloof terugbrengen, wijl ook deze de combinatie vannbsp;achtereenvolgens waargenomene projection toelaat.

Tot vervanging van den electrischen vonk, maakte Volkmann2) eene inrichting, die hij TachistosJcopnbsp;Hiermede zag hij een cirkel en ellips zamenvloeien, maarnbsp;zegt niet, onder welke helling de figuur zich vertoonde,nbsp;en evenmin bij andere figuren, of hij het relief stereoscopisch dan wel pseudoscopisch zag. Ook is de vereischtenbsp;duur van inwerking niet zoo bijzonder kort en had daaromnbsp;bij deze proeven moeten worden bepaald.

Reeds in zijne eerste klassieke verhandeling deelt Wheatstone een experiment mede, leverende de „beautiful proof’, zoo als hij zegt: „that the appearance ofnbsp;relief in binocular vision is an effect independent of thenbsp;motion of the eyes.” Hij vereenigt twee tot elkandernbsp;neigende roede lijnen op een groenen grond, bij ’t vastnbsp;fixeeren van een bepaald punt, en ziet nu in den wedstrijd

1) nbsp;nbsp;nbsp;Poggendorff’s Annalen. B. CX, S. 682.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Berichte über die Verhandl, der K. S. Gesellschaft dernbsp;¦Wissenschaften, zu Leipzig. B. XI, S. 90, 1859.

-ocr page 163-

127

afwisselend het nabeeld van het eene en van het andere oog, — echter soms ook wel beide te gelijk, en dan juistnbsp;vertoont zich een sterk relief. — Dat door twee projectiesnbsp;op de netvliezen, zonder beweging, ligchamelijk ziennbsp;mogelgk is, wordt hiermede bewezen; en in zooverre reedsnbsp;bij ’t beschouwen der beelden de richting der lijn werdnbsp;herkend, zal zij die ook in de nabeelden behouden. Maarnbsp;zou anders niet even goed de voorstelling der tegengesteldenbsp;rigting zich kunnen ontwikkeld hebben?

Wheatstone heeft ook den electrischen vonk bij stereoscopisch onderzoek gebruikt, maar, zoo ver ik weet,nbsp;zijne resultaten niet medegedeeld. Op mijne vraag, ofnbsp;hij daarbij lichamelijk had gezien, antwoordde hij bevestigend; maar toen ik verder vroeg, of hij stellig stereoscopisch en niet pseudoscopisoh combineerde, luiddenbsp;het antwoord: „dat durf ik niet beslissen.” Deze twijfel van Wheatstone, die de beteekenis der vraag onmiddellijk doorzag, scheen mijn scepticisme alleszins tenbsp;wettigen.

Kort daarna was ik te Leipzig en had Hering de goedheid, mij sommige zijner belangrijke experimenten tenbsp;toonen. Al spoedig kwam nu ook de vraag te berde, of mennbsp;uit twee perspectivische beelden, onafhankelijk van oogbeweging, in staat is het ware relief te herkennen. Metnbsp;het hem eigene talent verdedigde Hering die mogelijkheid , maar ik kon mij niet gewonnen geven. Hij gronddenbsp;zijne overtuiging, onder anderen, op eene proef, die eldersnbsp;reeds door hem werd medegedeeld 1).

Door een korten cylinder ziende, fixeert Hering de punt eener naald, en laat nu, door de hand van eennbsp;ander, een balletje van onbekende grootte vóór of achter

1) Archiv f. Anat., Physiologic und wiss, Medicin. 1865. S. 153.

-ocr page 164-

128

de naald voorbij vallen: nu vergist hij zich nooit omtrent de plaats en weet zelfs den afstand vóór of achter hetnbsp;fixatie-punt vrij naauwkeurig te schatten. „Eine Bewe-gung der Augen ist hierbei so gut wie ganz ausgeschlos-senschrijft Hering. Wanneer het balletje niet vannbsp;een zeer aanzienlijke hoogte valt, is datjuist de vraag. Ennbsp;zou ook niet de schijnbare snelheid van den val, die metnbsp;vermindering van den afstand van het oog toeneemt, eenenbsp;aanwijzing leveren? Daarenboven weet men, dat denbsp;doorloopene lijn verticaal is, en de helling der dubbelbeelden is voor deze niet dezelfde vóór en achter hetnbsp;fixatie-punt. Minder afdoende nog is eene andere proef,nbsp;door Hering te zelfder plaatse medegedeeld: „Blicktnbsp;„man durch den oben erwahnten kurzen Cylinder nachnbsp;„dem mittleren von drei nebeneinander in einer der Ant-„litzflSche parallelen Ebene gelegenen verticalen Drahten,nbsp;„und lasst dann von einem Gehülfen je nach dessen Be-„lieben bald den rechten bald den linken Draht, baldnbsp;„beide vor oder zurückschieben, wahrend man den mittle-„ren fest fixirt, so wird man die Bewegung der Drahtenbsp;„nie verkennen.” Ik zou er willen bijvoegen: en zelf»nbsp;niet bij het zien met één oog. Immers, heeft men slechtsnbsp;te onderscheiden tusschen naderen en verwijderen, dannbsp;is het grooter worden van den hoek bij het naderen, hetnbsp;kleiner worden bij ’t verwijderen alleszins beslissend. —nbsp;Zoo bleef hier nog ruimte genoeg voor twijfel.

De slotsom is, dat ik door geen der gedane proeven mijne meening weerlegd zag. Sedert lang echter wenschtenbsp;ik door rechtstreeksche proefneming ze nader te toetsen.nbsp;Het kwam mij voor, dat de proeven zich wel zoodanignbsp;lieten inrichten, dat ze stellig beslissend werden.

11. Mijne proeven Hu hehben mij overtuigend bewezen, dat

-ocr page 165-

129

ik in dwaling verkeerde. Er kan zich inderdaad eeno juiste voorstelling van afstand en van relief ontwikkelen,nbsp;zonder eenige aanwijzing buiten de twee perspectivischenbsp;projecties.

Het is een groot voorregt der natuurkundige wetenschappen , dat de juistheid eener gevolgtrekking door directe proefneming kan worden gecontroleerd. Zoolangnbsp;dit niet geschied is, moet ze, hoe logisch en onweerlegbaar ze schijnen moge, als hypothese worden behandeld.nbsp;Het vraagstuk, dat ons bezig houdt, stelt dit op nieuwnbsp;duidelijk in het licht.

De door mij gedane proeven laten zich tot vier reeksen terugbrengen: de eerste heeft betrelcking tot de voorstelling van den relatieven afstand van twee vonken, zondernbsp;bepaalde fixatie; de tweede betreft de voorstelling vannbsp;den afstand van één of van twee vonken, in betrekkingnbsp;tot een bepaald fixatie-punt; de derde geldt de verbindingnbsp;van stereoscopische figuren, al of niet met fixatie vannbsp;twee correspondeerende punten. Eindelijk werden eenigenbsp;proeven genomen met het zien van uitgespannen dradennbsp;en andere voorwerpen, bij momentane verlichting.

Eerste reeks. Om twee gemakkelijk te onderscheiden vonken te verkrijgen, wenschte ik mij te bedienen vannbsp;gekleurde lenzen, die aan de voorvlakte een ongekleurd, aan de achtervlakte een gekleurd beeld terugkaatsen : men kan dan van den waarnemer een antwoordnbsp;verlangen op de vraag, welk der beide beelden nadernbsp;bij gelegen is, het gekleurde of het ongekleurde. Bijnbsp;gebrek aan zoodanige lenzen, hechtte ik twee aan éénenbsp;zijde plane lenzen, tegenover elkander, met canada-balsem op een gekleurd plat glas, en verkreeg aldusnbsp;hetzelfde effect, als wanneer eene lens geheel uit gekleurd glas had bestaan. Door beide opgekleefde lenzen

-ocr page 166-

130

plan-convex of plan-concaaf te nemen, of wel eene plan-convexe met een plan-concave te verbinden, door voorts de krommingstralen naar goedvinden te kiezen en eindelijk nog de eene of de andere vlakte naar bet oog te keeren,nbsp;laat zich het gekleurde en het ongekleurde spiegelbeeldnbsp;juist brengen waar men wil.

In zoodanige lenzen nu liet ik een sterken inductie-vonk spiegelen 1), die zelf voor het oog bedekt was. De proeven geschiedden eerst in eene donkere kamer, waarnbsp;men voor een oogenblik zooveel licht toeliet als noodignbsp;was, om de reflecteerende lens even te zien, en zijn hoofdnbsp;te leunen tegen een dwarshout, onder hetwelk men doornbsp;twee openingen de beide oogen op de lens richten kon. —nbsp;Daarop werd de kamer volkomen donker gemaakt.

Het resultaat was, dat een ieder, zonder uitzondering, een tal van vonken noodig had, vóór hij over de relatieve

1) Door goedheid van mijn vriend Prof. van Eees stond de groote ïtuhmkorff’sohe indnctie-toestel mij ten dienste, dien iknbsp;in den regel met 6 Grove’sche cellen gebruikte. Moest de vonknbsp;tot verlichting van voorwerpen dienen, dan plaatste ik nog eenenbsp;Leydsehe flesch in den keten. Men moet den afstand der polennbsp;zoo regelen, dat er bij elke opening van den primairen stroomnbsp;maar één vonk overspringt. Zijn de polen te digt bij een, dannbsp;springt meer dan één vonk over: de spanning wordt dan, vóórnbsp;nog de grootste helft der eleotriciteit aan de polen is opgehoopt,nbsp;groot genoeg, en er springt een vonk over, die na ’/loo tot '/aoonbsp;seoiinde door een tweeden gevolgd wordt. Men kan het zien aannbsp;den dubbelen weg van den vonk en ook hooren aan den slag.—nbsp;Aan induotie-vonken heb ik de voorkeur gegeven boven gewonenbsp;electrische, omdat men er zoovele, en deze met alle gewenachtenbsp;(ook zeer korte) tusscbenpoozen, krijgen kan. als men goed vindt.nbsp;Met een draaienden spiegel vond ik den duur kort genoegnbsp;voor ons doel; op dezelfde wijze herkende ik de twee overspria-gende vonken bij, te kleinen afstand der polen.

-ocr page 167-

131

ligging der beelden kon oordeelen. Bij den tweeden of derden vonk gelukte het velen, een der beelden tefixee-ren, en nu verlangden zij er nog één soms twee, en aarzelden dan eindelijk niet te zeggen, welke vonk de naastenbsp;was, de gekleurde of de ongekleurde. Het deed daarbijnbsp;weinig af, of de niet-gefixeerde in afzonderlijke dan welnbsp;in versmoltene dubbelbeelden werd gezien; ook was eenenbsp;afwijking van eenige graden naar boven of beneden, naarnbsp;de linker of de rechter zijde, vrij onverschillig. Ver uiteenstaande dubbelbeelden werden echter door velen nietnbsp;vereenigd, zelfs na twintig en meer vonken niet, alléénnbsp;omdat de voorstelling zich niet ontwikkelde, dat beidenbsp;tot één beeld behooren. Zelfs na gegeven aanwijzing,nbsp;waren weinigen in staat, de dubbelbeelden, door willekeurige verandering der convergentie, tot vereeniging tenbsp;brengen. Zoodanigen zien dan telkens drie beelden, waarnbsp;anderen, zoodra een der beelden gefixeerd werd, ze terstondnbsp;tot twee verbinden, en (met enkele uitzonderingen) nunbsp;ook spoedig weten, of het gekleurde vóór dan wel achter ligt.

Was het van den aan vang af in de kamer geheel donker, en bepaalde men zich bij het ongeveer aangeven der richting, waarin men zien moest, zonder meer, zoo hadnbsp;bij de eerste vonken niemand eenige voorstelling van hetnbsp;verschijnsel. De meesten spreken dan van een gekleurdnbsp;licht, van een hellen straal, of iets dergelijks. Bijnanbsp;allen behoefden 6 en meer vonken, om te onderscheiden,nbsp;dat er twee beelden waren, een gekleurd en een ongekleurd. Zagen zij eindelijk twee beelden, dan waren zenbsp;na 2 of 3 vonken georiënteerd. Onder 7 personennbsp;waren er twee, die, ook na 20 en meer vonken, nooitnbsp;tot een resultaat schenen te zullen komen: men moest hunnbsp;zeggen, dat er 2 beelden waren, dat het gekleurde wat

-ocr page 168-

132

hooger of wat lager stond, enz. enz., en nu gelukte het hun ook eindelijk, zich ten aanzien van den afstand eenenbsp;voorstelling te vormen. Bij latere proeven hieven er enkelennbsp;over, die óf tot geen resultaat kwamen, óf zich blijvend vergisten. — Met één oog uit hetzelfde puntnbsp;ziende, verkrijgt men geene voorstelling, hoegenaamd,nbsp;van den relatieven afstand. De voorstelling berust bepaaldelijk op het binoculaire zien.

Wat mij zelven aangaat, teekende ik het volgende op;

1®. Ook onder de gunstigste omstandigheden was ik nooit in staat mij bij den eersten vonk met zekerheid tenbsp;oriënteeren;

2®. Bij het fixeeren van een der beelden, vooral bij symmetrische plaatsing, zag ik het andere dubbel, datnbsp;is, als twee beelden, één aan weerszijden van ’t gefixeerde , schijnbaar hiermede in 't zelfde vlak;

3®. Bij verkregen voorstelling, dat twee dubbelbeelden tot één beeld behoorden, was ik dikwijls nog in twijfel,nbsp;welk beeld het naaste was;

4®. Die twijfel week doorgaans bij den volgenden vonk, terwijl ik onwillekeurig de dubbelbeelden poogde te ver-eenigen. Ka twee vonken gelukte mij dit steeds nagenoeg, en door nu bij de volgende vonken afwisselendnbsp;het eene en het andere beeld te fixeeren, kreeg ik eenenbsp;zeer nauwkeurige voorstelling omtrent hunne relatievenbsp;ligging;

5». Ook dan was het mij echter nog mogelijk, te ab-straheeren van hetgeen ik wist, en mij drie beelden als zoovele lichtpunten in hetzelfde vlak voor te stellen.

Uit deze eerste reeks proeven bleek nu, wel is waar, dat, om over den relatieven afstand van twee punten tenbsp;oordeelen, het geen vereischte is, ze onder het veranderen

-ocr page 169-

133

der convergentie blijvend te zien 1). Maar zij bevestigden nog wat ik verwachtte: dat verschil van convergentie, zij het dan bij opvolgende vonken, niet kan gemist worden.

Tweede reelts. Het scheen van gewigt, proeven te nemen, terwijl de beide gezichtslijnen een zichtbaar punt blijvend en scherp fixeerden. Dit liet zich op de volgendenbsp;wijze verwezenlijken. Ik bezigde een kistje lang 0.29 meter, breed 0.136, hoog 0,074, boven met een deksel gesloten,nbsp;binnen met zwart fluweel bekleed, aan het eene eindenbsp;met twee openingen voorzien voor de oogen, ter zijde tweenbsp;geleiddraden doorlatende, die, midden tusschen de openingen voor de oogen, elkander bijna raken en zeer kleine,nbsp;nog even zichtbare inductie-vonkjes op 25 centim. van denbsp;oogen doen overspringen. Deze vormen aldus een schijnbaarnbsp;continueel lichtje. Terwpl de waarnemer dit scherp fixeert,nbsp;kan men een vonk doen overspringen van gewenschte sterktenbsp;en op ieder punt, dat men verlangt. De twee hiertoenbsp;dienende draden treden door den bodem van het kistje ennbsp;kunnen door in- en uitschuiven hooger en lager wordennbsp;gesteld; daarenboven kan de bodem naar voren en achterennbsp;geschoven en het centrale stuk nog links en rechts bewogen worden. Dit kistje kan men van onder met de handnbsp;bereiken, zoodat men den vonk, ten opzichte van ’t gefixeerde punt, voor of achter en tevens boven of ondernbsp;en links of rechts kon doen overspringen, alles afwisselende naar verkiezing, zonder dat de waarnemer hiervannbsp;eenige kennis draagt. De afstanden kan men van buitennbsp;aflezen.

Ziet men in het kistje, zoo vertoont zich het scherp

'D Ook bij ’t zien met één oog, is het tot orienteeren voldoen-de, de perspectivische projectie twee malen achtereenvolgens te zien, na inmiddels het hoofd bewogen te hebben

-ocr page 170-

134

te fixeeren lichtpunt als in een absolute duisternis. Ook bij een sterken overspringenden vonk, welks ligging innbsp;betrekking tot het gefixeerde punt te bepalen is, zietnbsp;men niets van geleiddraden, noch van den wand van hetnbsp;kistje. Een blijvend lichtpunt en, Op een gegeven teeken,nbsp;een sterk lichtende vonk, dat is alles. En toch, tegennbsp;mijn verwachting, wist bijna iedereen 1) terstond, bijnbsp;den eersten vonk, te zeggen, of deze verder af dan welnbsp;dichter bij ligt dan het gefixeerde punt, de vonk moge watnbsp;hooger of lager, links of rechts zijn afgeweken, of welnbsp;op eene lijn en op gelijke hoogte liggen met het fixatiepunt en de oogen. De meesten wisten ook zelfs dennbsp;afstand vrij nauwkeurig te bepalen. Dit resultaatnbsp;verraste mij. De conclusie was echter onverbiddelijk.nbsp;Te vergeefs trachtte ik in den vonk eenig direct merk-teeken te ontdekken, dat het verschil in voorstelling konnbsp;verklaren.

Met het oog op de proeven, als eerste reeks vermeld, onderzocht ik verder, of men, bij bepaalde fixatie, ooknbsp;van twee vonken te gelijk de ligging zou kunnen be-oordeelen. Ik plaatste te dien einde de beschrevene gekleurde lenzen, het monteersel geheel met zwart fluweelnbsp;bekleed, op den bodem van het kistje, hetzij achter, hetzpnbsp;ook vóór het gefixeerde punt, dat hiermede niets vannbsp;zijne duidelijkheid verloor, en bragt door den bodem vannbsp;het kistje, vooraan, twee goed geïsoleerde geleiddraden,nbsp;tusschen welke ik nu een sterken met den groetennbsp;Euhmkorff verkregen vonk liet overspringen. Hierbijnbsp;vertoonde zich, buiten het gefixeerde lichtje, niets meer

1) Van 16 toehoorders op mijne ophthalmologische lessen schreven 14 na den eersten vonk het juiste antwoord op; één slechts vergiste zich; één waagde zich niet aan een antwoord.

-ocr page 171-

135

dan de twee in de lens gereflecteerde sterke vonken van verschillende kleur, terwijl het licht van den directennbsp;vonk aan het gezicht onttrokken hleef. Niemand nu kreegnbsp;Mj den eersten vonk eene zekere voorstelling over dennbsp;betrekkelijken afstand der heide gereflecteerde vonken.nbsp;Hoe zij ook lagen, er ontstond een verwarring van licht,nbsp;waarbij men maar zelden ook van één van beide zeggennbsp;kon, hoe ver hij lag in betrekking tot het fixatie-punt.nbsp;Eerst door twee, drie of meer vonken ontwikkelde zich bijnbsp;velen eene bepaalde voorstelling, en wel doorgaans gemakkelijker, wanneer de beide beelden dicht bijeen, ennbsp;niet ver van het gefixeerde punt lagen. Wist men niet,nbsp;wat men te zien en te' onderscheiden had, dan was totnbsp;volkomen orienteeren een veel grooter aantal vonken noodig,nbsp;hoezeer niet zoovele als in de proeven der eerste reeks.nbsp;Evenals in deze vertoonde zich de neiging, door veranderingnbsp;der convergentie de vonken achtereenvolgens te fixeeren.

Derde reeh. Thans ging ik over tot het verbinden van stereoscopische figuren. In een gewoon stereoscoop,nbsp;bragt ik vóór het middenschot, op 3 centimeters van hetnbsp;plaatje, een dwars stuk bordpapier, breed 2.4 centimeters,nbsp;en liet aan de onderzijde goed geïsoleerde draden indringen,nbsp;tusschen welke men onmiddellijk vóór het bordpapier, opnbsp;een gegeven teekén, een sterken inductie-vonk liet overspringen. De vonk verlichtte het plaatje, maar was doornbsp;het bordpapier aan het oog onttrokken. Om juist gefixeerdnbsp;te zijn, werden op een of twee paren overeenkomstigenbsp;punten der twee figuren Ideine openingen gemaakt, dienbsp;bij het richten van den stereoscoop op een grijs vlak flauwnbsp;verlicht werden 1). Dikwijls nu had zich bij den eersten

1) Te laat, om in den tekst daarvan te spreken, ontdek ik, dat Aubert ook proeven bij momentane verlichting heeft ge-

-ocr page 172-

136

vonk reeds zeer bepaaldelijk de juiste voorstelling gevormd, zoowel wanneer twee paren punten of lijnen, op ongelljke afstanden van elkander geplaatst, als wanneernbsp;de projecties van meer zamengestelde figuren werden gebezigd, bijv. van veelhoekige, afgeknotte pyramiden, vannbsp;puddingvormen, enz. Sommigen behoefden twee of drienbsp;vonken, zeer enkelen kwamen niet tot eene bepaaldenbsp;voorstelling of vergisten zich. — Intussohen, en het isnbsp;gewichtig dit op te meïken, werd het relief altijd tenbsp;zwak gezien: vooral was dit het geval, wanneer hetnbsp;zeer aanzienlijk was, zoo als in de afgeknotte kegels ofnbsp;pyramiden der gewone stereoscoop-plaatjes. Hierbij w'asnbsp;meestal meer dan één vonk noodig, om van de rigtiugnbsp;van ’trelief zeker te zijn, dewijl men niet zoo aanstonds de ver uiteenstaande dubbelbeelden tot ééne lijnnbsp;teruggebragt — en eerst bij een grooter aantal vonken,nbsp;met afwisselend fixeeren van de verschillende punten dernbsp;figuur, ontwikkelde het zich in zijne volle diepte.

d. Tierde reehs. Zij heeft betrekking tot het zien van voorwerpen in de ruimte, bij het licht van een of meernbsp;sterke inductie-vonken. Het eenvoudigste en hier allesnbsp;afdoende voorwerp is een draad, welks helling moet worden herkend. Een wit geverwde metaaldraad bevondnbsp;zich voor een zwart fluweelen vlak, zijn boveneinde bedektnbsp;door een fluweelen voorhangsel, zijn ondereinde op gelijkenbsp;wijze. Achter dat onderste voorhangsel liet men den vonknbsp;o verspringen. De proef geschiedde in ’t volstrekte duister.

daan (Physiologie der Netzhaut. Breslau 1865. p. 316) en, in den stereoscoop ziende, voor geëigende fixatie heeft gezorgd.nbsp;„Die zum Sammelbilde zu voreinigende Projectionen sind inihremnbsp;Mittelpunkte oder dem zn fixirenden Puntte durehstochennbsp;und liegen auf einer von unten her sehr schwach beleuchteteunbsp;matten Glasplatte.

-ocr page 173-

137

Om den draad juist te fixeer en, was op het midden een kleine stukje phosphorus geplakt, dat geheel aanhotnbsp;doel beantwoordde. Het resultaat was, dat men hijnbsp;het zien met één oog zich geene voorstelling maakte vannbsp;de helling van den draad, die men met twee oogen hij dennbsp;eersten vonk herkende. Was er niet voor fixatie gezorgd,nbsp;dan waren, hij de eerste vonken, vergissingen zeer gewoon.

l)e verkregen uitkomst, dat de momentane indruk van twee perspectivische projecties tot eene juiste stereoscopische voorstelling voeren kan, is niet slechts zeer raadselachtig, maar schijnt ook kwalijk in overeenstemming tenbsp;brengen met onze bevinding, dat hij vaSte fixatie, metnbsp;blijvende verlichting, die voorstelling eenigen tijd kannbsp;uithlijven (verg. 11 hl. 320). Yennoedelijk is in de volkomen versmelting, aanhoudende als nabeeld, met uitsluiting van allen wedstrijd (zie 4°. in de noot op hlz.nbsp;311), eene omstandigheid ten voordeele der momentaneelenbsp;verlichting te zoeken.

12 Iedere gezicMsvoorstelling wordt door zekere factoren bepaald. Daartoe behooren de gewaarwordingen, die wij door heide oogen ontvangen. Het schijnt, dat, hij gelijkheid vannbsp;directe gewaarwording, de voorstelling verschillen kan.

Een gezichtsindruk wekt eene voorstelling op niet slechts van helheid en kleur, maar ook van vorm, grootte ennbsp;afstand. Die voorstelling ontstaat zonder kennis dernbsp;factoren, die haar bepalen. Van een besluit uit combinatie der factoren kan, waar het de dagelijksche waarneming geldt, geene sprake zijn. Met Panum zeggennbsp;wij: „Die Tiefe wird empfunden.” Velen, die met regtnbsp;vasthouden aan de juistheid hunner voorstelling, zoudennbsp;te vergeefs trachten zich rekenschap te geven, welke

-ocr page 174-

138

factoren daarbij in het spel treden. Uit de doeltreffende bewegingen van sommige vogels, schier onmiddellijk nanbsp;het vrij worden uit het ei, en evenzeer van sommigenbsp;zoogdieren (bijv. het kalf) terstond na de geboorte, blijktnbsp;overtuigend, dat er voorstellingen ontstaan,¦ die niet opnbsp;individueele ervaring, noch op oordeel berusten, en dusnbsp;het direct gevolg zijn der indrukken bij een gegevennbsp;toestand 1). Zoo achten wij ook bij den mensch hetnbsp;ontstaan van zekere voorstellingen uit bepaalde indrukkennbsp;reeds aangeboren en verder in de voorbeschikte ontwikkeling der organen opgesloten, terwijl individueele ervaringnbsp;ze slechts tot meerdere juistheid en rijpheid brengt.

Hetzelfde geldt ten aanzien van andere zintuigen. Een geluid brengt men terug tot een bepaalden oorsprong,nbsp;met aanwijzing van richting en afstand, zonder zich afnbsp;te vragen, waardoor die voorstelling wordt bepaald. Ennbsp;stelt men vraag, dan blijft vaak het antwoord uit of bevredigt ons niet: dat de eigen klank of timbre nietsnbsp;anders is dan de combinatie van den grondtoon metnbsp;enkelvoudige boventoonen, is men, nadat de analyse gemaakt is, nog geneigd te betwijfelen.

Zoo weinig intusschen als men zich van dezamenwer-kende factoren rekenschap geeft, zoo zeker is het, dat ze de voorstelling bepalen: de voorstelling kan immers nietnbsp;toevallig zijn. Op de wetenschap rust derhalve de taak,nbsp;de noodzakelijkheid van iedere voorstelling uit hare factoren af te leiden. I)ie voorstelling is verbonden aan

1) Men vergelijke hieromtrent vooral Abboth 1. c. p. I78seqq. die de waarnemingen van anderen heeft vereenigd en zijne eigenenbsp;daaraan toegevoegd. Sir Joseph Banks zag een kuiken naarnbsp;een vlieg snappen, terwijl de schaal nog aan zijn staart hing. Naarnbsp;Abboth vindt men zoodanige verschijnselen in het algemeen bijnbsp;vogels, die hunne nesten laag hij den grond maken.

-ocr page 175-

139

een bepaald, proces en de factoren van dit proces liggen voor een deel in ons zelven, voor een deel in de prikkels, die op ons inwerken.

Tot de eerste nu bekoort de toestand zoowel van ket voorstellingsprgaan als van ket zintuig, in verband metnbsp;de bewegingen, die wij vóór of by de waarneming uitvoerden. Het voorstellingsorgaan kan zijn in neutralennbsp;toestand: ket verwackt niets of alles, zooals men wil.nbsp;Men is dan onbevooroordeeld. Of wel, er is eene voorbereiding in bepaalden zin, die de door den volgendennbsp;indruk geëischte voorstelling, naarmate ze kieraan alnbsp;dan niet beantwoorde, bevordert of belemmert. Hoe zij dienbsp;bevorderen kan, bleek bijv. bij de medegedeelde proeven metnbsp;momentane verlickting, waarbij de kerkaling van denzelfdennbsp;indruk allengs meer en meer tot de adaequate voorstellingnbsp;leidde; zij kan ook uit oudere kerinnering ons voor een deelnbsp;zijn bijgebleven. Hoe zij kan belemmeren, blijkt telkens,nbsp;wanneer men eene minder juiste voorstelling beeft vannbsp;hetgeen gezien zal worden, of die aan anderen te vorennbsp;suppediteert. — Even als ket voorstellingsorgaan kannbsp;men zich het zintuig als neutraal voorstellen. Is ketnbsp;onder den invloed van voorafgegane licktsindruliken ofnbsp;door andere oorzaken van den neutralen toestand afgeweken, dan verschilt ook ket lonmiddellijke effect dernbsp;prikkels, en hiermede tevens de voorstelling , waarvan datnbsp;effect een der factoren is. — Eene groote rol spelen voortsnbsp;de bewegingen. Door wilsbepaling bewegen of bewogennbsp;ziek onze oogen, en in verband daarmede ontwikkeltnbsp;ziek de voorstelling der richting, waarin een voorwerpnbsp;¦ick in betrekking tot ons zelven bevindt. Wat verandering van convergentie vermag, hebben wij bovennbsp;onderzoekt. Die van accommodatie, hoezeer zwakker, blijkt,nbsp;onder anderen, uit de mikropie bij zwakke werking van

-ocr page 176-

140

belladoana, van macropie bij die van calabar. De lichaamsstand, dien wij willekeurig of alvast met bewustzijn innemen, bepaalt mede de voorstelling der richting,nbsp;waarin wij de voorwerpen zien. — Bij de bewegingennbsp;verhouden wij ons meer actief, en het is daarom nietnbsp;vreemd, dat wij ons van de daarmede zamenhangendenbsp;factoren eerder rekenschap geven. Toch ontwikkelt zichnbsp;de voorstelling ook uit deze spontaan, zonder iets, datnbsp;naar redeneering zweemt.

Wat, in de tweede plaats, de factoren betreft, uit de prikkels af te leiden, hebben wij, in betrekking tot denbsp;gezichtsvoorstellingen, te doen met den aard en de intensiteit der prikkels, en met de elementen der netvliezen,nbsp;die er door getroffen worden. Worden andere elementennbsp;of wel dezelfde elementen op andere wijze geprikkeld,nbsp;dan is het onmiddellijke effect een ander, en bij de wijzigingnbsp;van dezen factor kan ook de voorstelling niet dezelfde zijn.

Hier evenwel doet zich eene moeielijkheid op. Men kan den indruk, als zintuigelijke gewaarwording, isoleerennbsp;van de voorstelling, mede onder den invloed van anderenbsp;factoren opgewekt. Kleur, op zich zelve, is niets meernbsp;dan zintuigelijk. De klank van een woord, waaraan zichnbsp;een gedachte verbindt, het timbre eener stem, dat eennbsp;persoon voor onzen geest roept, zij kunnen als znivernbsp;zintuigelijke indruldren worden geïsoleerd. Deze zintuigelijke gewaarwording schijnt nu, in zich zelve, tenbsp;moeten verschillen, om als factor der voorstelling zichnbsp;op andere wijze te doen gelden. Met zoodanig verschilnbsp;wordt verschil in voorstelling zoo niet verklaard, althansnbsp;begrijpelijk; zonder dit verschil is het een volslagen raadsel.«nbsp;Ku zagen wij, dat de indrukken van het ééne oog, alsnbsp;zintnigelijke gewaarwording, niet te onderscheiden zijnnbsp;van die van het andere, voor zoo verre zij door gelijke

-ocr page 177-

141

dioptrische beelden op correspondeerende punten zijn voort-gebracbt. Hoe daarmede nu te rijmen, dat er verschil van voorstelling ontstaat door niets anders, dan door denbsp;indrukken tusschen de beide oogen te verwisselen? Hetnbsp;problema schijnt onoplosbaar 1). Of zou men mogen aannemen , dat door zamenwerking van twee indrukken,nbsp;hoezeer in de beide gevallen afzonderlijk niet te onderscheiden , eene andere voorstelling kan worden opgewekt ?nbsp;Zou men mogen aannemen, dat, terwijl de som van tweenbsp;gewaarwordingen gelijk is, hare verbinding tot eene anderenbsp;voorstelling voert? Ongerijmd is dit zeker niet, met hetnbsp;oog vooral op de spontaneïteit der voorstelling, die haarnbsp;doet verbinden aan eene resulteerende werking in hetnbsp;centraal-orgaan. Immers die resulteerende werking zou,nbsp;bij omkeering barer componenten , eene andere kunnennbsp;zijn, al blijkt, bij het onderzoek der componenten afzonderlijk , als gewaarwordingen, van die omkeering nietsnbsp;hoegenaamd; maar wij mogen tot zoodanige hypothesenbsp;onze toevlucht toch niet nemen , zoolang niet alle pogingen,nbsp;om in de gewaarwordingen zelve een verschil te ontdekken,nbsp;zijn uitgeput. Onderscheidene punten laten zich nognbsp;overwegen:

1°. De verstrooiingscirkels van een lichtpunt zijn vóór en achter de overkruising niet gelijk. Men kan zichnbsp;hiervan gemakkelijk overtuigen: wat mij zelven betreft,nbsp;ik heb, bij het onderzoek der entoptische verschijnselen,nbsp;ze beide voor ieder oog nauwkeurig leeren kennen ennbsp;onderscheiden. Zijn nu de beelden van een vóór en achternbsp;het fivatie-punt gelegen voorwerp niet volkomen gelijk,

1) Wanneer Bering aan de correspondeerende plaatsen der twee netvliezen een verschil in afstands-gevoel toeschrijft, dan schuiftnbsp;hij de moeielijkheid ter zijde. In zooverre die theorie juistnbsp;is, is zij slechts eene omschrijving der feiten, geone verklaring.

-ocr page 178-

142

dan is het a priori denkbaar, dat hieruit verschil van voorstelling voortvloeit. Intusschen, vfare dit zoo,nbsp;dan zou vooreerst de waarneming met één oog reedsnbsp;beslissend zijn, hetgeen in strijd is met de ervaring, ennbsp;er zou toch nog geen rekenschap gegeven zijn van denbsp;voorstelling hij het zien in den stereoscoop, waarbij denbsp;beelden geheel in hetzelfde vlak liggen. Bovendiennbsp;hebben wij ons, met vele anderen, overtuigd, dat men denbsp;plaats van een electrischen vonk, in betrekking tot hetnbsp;fixatie-punt, niet minder goed beoordeelt, wanneer mennbsp;door convexe of concave glazen de accommodatie heeftnbsp;verstoord en elke aanwijzing uit de verstrooiings-cirkelsnbsp;wel heeft buitengesloten.

2°. Uit het gemis aan parallellisme der meridianen van correspondeerende punten zou eene aanwijzing kunnennbsp;voortvloeien. Ten gevolge van dat gemis vertoont zich,nbsp;namelijk, een verticale draad binnen het fixatie-punt innbsp;naar beneden, buiten het fixatie-punt in naar boven con-vergeerende dubbelbeelden. Geeft men echter aan denbsp;lijnen zoodanige helling, dat de richtingen der dubbelbeelden zich omkeeren, dan vergist men zich, bij momentane verlichting, evenmin omtrent haren afstand ennbsp;men herkent tevens hare helling. Door talrijke proevennbsp;met eenen opzettelijk hiervoor vervaardigden toestel hebnbsp;ik mij hiervan overtuigd. Mogt intusschen de hellingnbsp;van de dubbelbeelden der gezamenlijke grenzen, eenernbsp;bekende meer zamengestelde figuur ook al niet zondernbsp;beteekenis zijn voor onze voorstelling, bij de beoordeelingnbsp;der ligging van een jimt geeft de stand der meridianennbsp;alvast geene aanwijzing hoegenaamd, en hieromtrent ontstaat toch ook bij een enkelen electrischen vonk veelalnbsp;reeds overtuigend eene juiste voorstelling.

3®. De dubbelbeelden kunnen van ongelijke grootte

-ocr page 179-

143

zijn. Ligt een voorwerp ter rechter zijde van het fixatiepunt , zoo is het rechter dubbelbeeld grooter dan het linker, ingeval het voorwerp verder af, kleiner, ingeval het dichter hij gelegen is. De aanwijzing, die hieruit moetnbsp;voortvloeien, valt echter weg hij symmetrische liggingnbsp;van het voorwerp, juist vóór of juist achter het fixatiepunt, en proefondervindelijk blijkt, dat de voorstellingnbsp;daarbij even juist zijn kan.

Het resultaat is, dat ik op geenerlei wijze mij van eenig verschil iu gewaarwording kan rekenschap geven,nbsp;waar toch kennelijk de indrukken tot eene andere voorstelling leiden.

13. Is het waar ^ dat^ lij ^elijkhieid van directe gewaarwording , verschil van voorstelling mogelijk is, dan kan de voorstelling niet uit de gewaarwordingen worden geboren, dannbsp;kan zij niet als een (bewust of „onbewust”) lesluit uitnbsp;de gewaarwordingen worden opgevat. Zij krijgt dan eene., reedsnbsp;door hare spontaneiteit geëiscMe, zelfstandigheid, en moet,nbsp;terwijl ze uit de gewaarwordingen zelven niet kan worden afgeleid, uit het proces, dat de gewaanoordingen vergezelt,nbsp;secundair (in een bijzonder voorstellingsorgaan ?) geborennbsp;worden.

Hiermede wordt het dan zeer aannemelijk, dat, ook daar, waar wij onze voorstelling tot hare factorennbsp;kunnen terugbrengen, toch evenzeer de voorstelling nietnbsp;uit de gewaarwordingen zelve, maar zelfstandig uit hetnbsp;daaraan gebonden proces ontstaat, en dus ook hier nochnbsp;bewust noch onbewust besluit aan de voorstelling tennbsp;gronde ligt. Al verder voert de ervaring, dat voorstellingen, die aanvankelijk door oordeel en redeneering nietnbsp;dan moeielijk uit de gewaarwordingen worden afgeleid,nbsp;bij herhaling ten slotte spontaan geboren worden, ons tot de

-ocr page 180-

144

stelling, dat ieder voorstellingsproces in het voorstellings-orgaan eene wijziging nalaat, die het in meer onmiddellijk verhand brengt met de processen der directe gewaarwor-wording. Zoo verklaart zich dan het effect van oefening.nbsp;Naar deze vooronderstelling arbeidt onze geest 1) hetnbsp;geheele leven door aan onze hersenen, door oordeel ennbsp;besluit, en gebruikt slechts de aldus gevormde hersenen,nbsp;waar voorstellingen zich spontaan nit de indrnkken vormen.

Eindelijk deze theorie, die aan het voorstellingsorgaan eene zekere zelfstandigheid toekent, vooronderstelt, datnbsp;het bij de geboorte reeds in een zeker verband staat metnbsp;de organen der onmiddellijke gewaarwording en is dusnbsp;in strijd met de empirische theorie, die alle voorstellingnbsp;uit individueele ervaring afleidt.

Ik onthoud mij hier van eene verdere ontwikkeling dezer stelling, wijl ik erkennen moet, dat mijn uitgangspunt: dat, namelijk verschil van voorstelling mogelijknbsp;is, bij gelijkheid van directe gewaarwording, nog nietnbsp;volkomen vast staat. De „Tragweite” dezer vraag zalnbsp;intusschen gebleken zijn, — en zoo moge zij anderen ternbsp;toetsing zijn aanbevolen.

14. Bij het gewone zien zijn de aanwijzingen uit de perspectivische heelden en die vit de convergentie-verandering niet te scheiden, omdat men daarbij nooit een punt onveranderlijh fixeert:nbsp;zij werken gelijktijdig en ondersteunen elkander. Geven perspectivische beelden der beide oogen, als zoodanig, reeds eenigenbsp;aanwijzing voor de derde dimensie, wij hebben gezien, datnbsp;die vrij onvolkomen is. Hering nogtans, hoewel verkla-

1) Deze periode laat zich gemakkelijk transformeeren in eene andere, die ook de tegenstanders ran alle dualisme zou bevredigen.

-ocr page 181-

145

rende aan verandering der convergentie voor liet ligchamelijk zien veel gewicht te hechten, gaat zoover te beweren, datnbsp;die bewegingen slechts het gevolg zijn der juiste voorstelling, reeds uit de perspectivische heelden geboren.

Ik moet daartegen eenige bedenking opperen.

Giaarne stem ik toe, dat bij den aanblik van voorwerpen, met hun licht en schaduw en hunne deels bekende hoeken, het oordeel uit de twee perspectivische beelden (immers reeds uit één beeld) nauwkeurig genoegnbsp;zou zijn, om de bewegingen der oogen te besturen:nbsp;althans', wij zouden den vorm voldoende herkennen, omnbsp;te weten , of wij, tot een ander punt overgaande, de convergentie moesten vermeerderen of verminderen. Maar innbsp;de werkelijkheid komt zoodanige wijze van zien niet voor.nbsp;Immors; de eerste blik werd onder beweging der oogennbsp;op de voorwerpen geworpen, en al fixeeren wij nu onmiddellijk een bepaald punt, bij die eerste beweging haddennbsp;wij reeds gelegenheid ons eenigermate te orienterep. Zoonbsp;vallen invloed van beweging en van perspectivische beeldennbsp;bij \gewone zien noodwendig zamen. Wordt nu, bij hetnbsp;verder monsteren van het voorwerp, iedere beweging doornbsp;de voorstelling bepaald, de schatting van denafstand wintnbsp;voortdurend in juistheid bij het bewust volvoeren der bewegingen , tot het samensmelten der direct geziene puntennbsp;vereischt.

En geldt het een ongewoon verschijnsel, dan vloeit uit de convergentie-verandering vaak eerst de aanwijzing voortnbsp;voor vorm en ligging. In een hollen spiegel ziende,nbsp;hebben de meeste menschen moeite zich voor te stellen,nbsp;dat het beeld vóór den spiegel ligt, en de dubbelbeelden,nbsp;al zijn ze dicht bij elkander, nopen hier niet tot de ver-eischte convergentie. Het sociale instinct der oogen, zooalsnbsp;Tourtual het noemt, laat hen in den steek. Zij zien

-ocr page 182-

146

het glas, en beginnen met achter het glas het spiegelbeeld te zoeken, en eerst, wanneer ze bemerken, dat de dubbelbeelden nu verder uiteenwijken, kunnen zij er toenbsp;komen, door sterker convergentie het beeld enkel te zien;nbsp;maar sommigen gelukt het nauwelijks, zelfs nadat hunnbsp;gezegd en beduid is, dat het beeld vóór de lens ligt. Innbsp;elk geval, eene onmiddellijke aanwijzing tot de vereischtenbsp;beweging geven hier de dubbelbeelden niet. Voorts,nbsp;wanneer eene figuur slechts is aangegeven door in verschillende richtingen uitgespannen draden of wanneer mennbsp;de perspectivische beelden daarvan in den stereoscoop ziet,nbsp;bemerkt men soms, mits men men een punt vast fixeeren,nbsp;bij zich zelven nog eenige weifeling. Duidelijk is hetnbsp;bovendien, dat de volle diepte eerst tot voorstelling komtnbsp;bij herhaalde afwisseling der convergentie voor het ziennbsp;der meest en minst verwijderde punten. Eindelijk bij hetnbsp;brengen van een zwak prisma voor het oog met den hoeknbsp;naar binnen of naar buiten, kan men, zich scherp obser-veerende, wel eens eenige weifeling bemerken, of men totnbsp;enkel zien zal convergeeren of divergeeren, en de gevorderde beweging schiet eerst met overtuiging toe, als denbsp;oogen bemerkt hebben, dat ze op den rechten weg zijn.

-ocr page 183- -ocr page 184-

ifil

;i( •'

'L i:?

'l-.H

Ui

II

Ir

! I

11

ii;

-ocr page 185-

AANEENGROEIINamp; VAN NIET CORRESPONDEERENDE ZENUWVEZELEN, NA INTERCRANIEELE DOORSNIJDING VAN HET VIJFDE PAAR.

door

Dr. B. EOSOW en Dr. H. SNELLEN.

Op het physiologisch laboratorium alhier werd door on£ een aanvang gemaakt met eene reeks van proevennbsp;over den invloed der zenuwen op de drukkingsverhoudin-gen van het oog. Wij hebben daarover tot hiertoe geenenbsp;positieve resultaten erlangd. Enkele waarnemingen, daarbijnbsp;gedaan, schenen ons intusschen niet geheel van belangnbsp;ontbloot, en als zoodanig meenen we hier te mogennbsp;mededeelen eene waarneming van een interessant regene-ratie-proces van den doorgesneden nervus trigeminus.

Wij deelen het volgende te eerder mede, omdat dit experiment — indien zulks ergens nog twijfelachtig moet geacht worden—zeer overtuigend staaft, dat de vroeger zoogenaamdenbsp;neuro-paralytische oogontsteking na trigeminus-doorsnijdingnbsp;uitsluitend als traumatische keratitis is op te vatten.

Bij een zwart bont volwassen konijn, werd den December 1.1. aan de rechterzijde de n. trigeminus op denbsp;gewone wijze volledig doorgesneden. Deze operatie levertnbsp;niets bijzonders op en alle verschijnselen, aan eene volledige doorsnijding verbonden, worden geconstateerd: denbsp;geheele rechter helft van het gezicht is gevoelloos, de mondnbsp;een weinig scheef, het oog iets verder geopend en geheelnbsp;gevoelloos, de pupil aanvankelijk zeer nauw.

-ocr page 186-

148

Er wordt zorg gedragen dat, bij het onderzoek, of de cornea geheel ongevoelig is, men deze niet laedeert. Voortsnbsp;wordt het oog, volgens het vroeger door een onzer aange-gevene denkbeeld, aan den noodzakehjken invloed der gevoelloosheid onttrokken, door het voelende oor er voor tenbsp;naaien, na de oogleden door eene naad gesloten te hebben.

Drie dagen lang blijft het oog aldus beschut. Het hoornvlies vertoont hoegenaamd geene verandering; de tensie schijnt, even als in de proeven van Prof. Donders ennbsp;Dr. Brondgeest 1), weldra iets verminderd: we meenen,nbsp;dat het oog bij drukking met de twee wijsvingers eennbsp;weinig weeker aanvoelt; dit is voor het gevoel intusschennbsp;moeielijk met zekerheid te zeggen, daar de bulbus duidelijk veel bewegelijker in de orbita is, dan aan de gezondenbsp;zijde. De ophthalmotonometer levert geen diüdelijk verschilnbsp;op de beide oogen; intusschen het instrument, waarovernbsp;wij toen konden beschikken, was nog zoo onvolkomen,nbsp;dat ten opzichte van kleine verschillen in de tensie aan denbsp;aanwijzing daarvan geen gewicht kon gehecht worden.

aan

Door den invloed van het toegebonden ooglid is een weinig conjunctivitis ontstaan. Ook vreezen we, dat denbsp;drukking van het ooglid, invloed mag hebben op de tensienbsp;van den oogbol: hier schijnt het daarom aangewezen hetnbsp;oog op eene andere wijze te beschutten: de hechtingennbsp;het oor worden los gemaakt, de oogleden geopend

gelaten en nu een pijpendop van ijzerdraad voor het oog geplaatst en met drie naden op de huid bevestigd.

Ook onder deze beschutting blijft het oog geheel gezond. Den 18^®“ Januari toonden we het dier in het Utrechtschnbsp;physiologisch gezelschap: er wordt daar geconstateerdnbsp;dat de geheele rechterzijde van het oog absoluut gevoelloos

1) Nedeii. Archief. 1864, D. 1. bl. 100.

-ocr page 187-

149

is. Het hoornvlies is normaal. De uitwendig waarneembare vaten van het oog zijn niet merkbaar verwijd. De fundus oculi, met den oogspiegel onderzocht, levertnbsp;niets bijzonders op; de netvlies-vaten onderscheiden zichnbsp;niet van die van het andere oog. De pupil is iets nauwernbsp;dan aan de andere zijde en reageert op sterk licht. Ernbsp;wordt gevonden, dat gelijke hoeveelheid atropine, op denbsp;oogen gebracht, gelijke mydriatische werking te weegnbsp;brengt.

Hadat deze weder genoegzaam opgeheven is (vier dagen later) wordt dezelfde proef met Calabar genomen: aannbsp;beide zijden wordt de pupil ad minimum vernauwd, terwijl geen verschil in afmeting aan beide zijden is op tenbsp;merken; ook de tijden vereischt tot het ontstaan en hetnbsp;weder verdwijnen van verwijding en vernauwing, hebbennbsp;geen verschil opgeleverd.

24 Januari: Gevoelloosheid gebleven, oog gezond, echter belangrijke ophooping van etter, subcutaan rondom denbsp;oogleden, ter plaatse waar de naden liggen, die den dopnbsp;ter beschutting van het oog bevestigen. Er wordt nunbsp;besloten den dop weg te laten. Den volgenden dag isnbsp;de conjunctiva rood , er bestaat slijmafscheiding; de corneanbsp;is ongelijk door afstooting van epithelium.

Den 26 Januari' is de ooglidsspleet geheel bedekt en gesloten door aangedroogd slijm. Met voorzichtigheid wordtnbsp;dit afgeweekt. Wij vinden nu de cornea troebel; hetnbsp;onderste derde gedeelte is geheel wit geïnfiltreerd ennbsp;oppervlakkig verweekt. Alléén aan de bovenzijde is hetnbsp;hoornvlies nog zoo doorschijnend, dat daar iris en randnbsp;der pupil kunnen gezien worden. De ettering der naad-wouden in de huid is intusschen genoegzaam geweken.

We hebben hier 33 dagen na trigeminus-doorsnijding, alléén door het oog niet langer voor trauma te beschutten,

-ocr page 188-

150

volkomen bet beeld verkregen van de nenro-paralytiscbe oogontsteking der vroegere wetenschap. We stellen onsnbsp;nu ten doel, door genezing dezer „neuroparalytische” oogontsteking onze opvatting nog nader te bewijzen. De dopnbsp;wordt weder voor het oog geplaatst en thans niet meernbsp;afgelaten. Herhaaldelijk wordt het oog goed gereinigd.nbsp;Eeeds den volgenden dag is de congestie verminderd ennbsp;heeft het hoornvlies een gunstiger voorkomen. Alleennbsp;onder nauwkeurige reiniging, zonder aanwending vannbsp;eenig geneesmiddel geneest de hoornvlies-aandoening volkomen. Den 15'*““ Februari is aan de onderzijde eennbsp;kleine macula overgebleven. De pupil blijft iets nauwer.nbsp;Half Maart wordt een klein stukje cornea uitgesneden,nbsp;ten einde ook onder deze omstandigheden het regeneratieproces na te gaan. Er ontstaat hierop hevige reactie,nbsp;keratitis met s erke vaatvorming, zoodat aan de onderzijde der cornea een volkomen pannus zich ontwikkeldnbsp;heeft. Den eersten April is de cornea weder doorschijnend,nbsp;en half April is alle irritatie geweken en de oogaandoe-ning met eene lichte macula genezen.

Gedurende deze waarnemingen werd herhaaldelijk een zeer nauwkeurig onderzoek ingesteld naar het voortdurennbsp;der ongevoeligheid van het oog en de omliggende deelen.nbsp;Dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Januari werd te dezen opzichte voor de eerste

maal een belangrijk verschijnsel waargenomen. Tot daartoe was de geheele rechter helft volkomen gevoelloos gebleven.nbsp;Cornea, conjunctiva, bovenooglid, en supraorbitaal-streeknbsp;zijn nog geheel ongevoelig. Bij sterke knijping van eennbsp;omschrevene plaats aan het onderooglid ontstaat nu welnbsp;niet de minste reactie van oog en oogleden, maar daarentegen, opmerkelijk genoeg, constant eene beweging vannbsp;den mond geheel als bij het kauwen. Aanvankelijk wordtnbsp;er aan gedacht, of dit verschijnsel toeval kon zijn; echter.

-ocr page 189-

151

eenige malen achter elkander dezelfde plaats prikkelende» ontstaan telkens volkomen dezelfde kauwbewegingen. Hetnbsp;dier blijft hierbij overigens geheel apathisch. Het beweegtnbsp;daarbij geen ander lid, en ook bij de sterkste knijpingnbsp;van die plaats trekt het den kop niet terug, zoodat hetnbsp;wel schijnt, dat de prikkeling van deze omschrevenenbsp;plaats, die zoo eigenaardig reageert, geene voor het diernbsp;onaangename gewaarwording te weeg brengt. Dit verschijnsel blijft voortbestaan en kan nog heden (3 maandennbsp;later) op de meest overtuigende wijze, vele malen achternbsp;elkander, getoond worden.

Den eersten Mei constateren we weder in ons physio-logisch gezelschap den toestand van het dier: behalve eene lichte macula corneae is het oog geheel gezond.nbsp;Ongevoelig is de geheele bulbus, het bovenooglid en denbsp;geheele bovenhelft van het rechter gezicht, met inbegripnbsp;van de neusholte. Bij het prikkelen van het onderooglidnbsp;ontstaan steeds de genoemde kauwbewegingen; deze vroeger omschrevene plaats heeft zich thans uitgebreid overnbsp;de geheele rechter onderhelft van het gezicht. In tegenoverstelling van vroeger schijnt die plaats thans hyper-aesthetisch: zeer zwakke prikkeling, zelfs licht trekkennbsp;aan de cilia van het ooglid geeft reeds de kauwbeweging, en sterkere prikkeling is thans aan het dier blijkbaar onaangenaam, zoodat het daarbij den kop haastignbsp;terugtrekt.

Vragen wij naar de verklaring van dit laatste verschijnsel , dan is wel geen ander antwoord denkbaar, dan dat de peripherische zenuwtakken aangegroeid zijn aannbsp;de centi'ale einden der zenuwvezelen, die vroeger metnbsp;de mondholte in verband stonden, zoodat nu bij prikkeling

-ocr page 190-

aan

het ooglid een gevoel in den mond ontstaat. Het mechanisme van de intercraniëele doorsnijding van dennbsp;nervus trigeminus maakt het zeer mogelijk, dat de tweenbsp;uiteinden daarbij eenigermate tegenover elkander zijn verschoven. Ook bij andere nearotomieën heeft men aaneen-groeiing van niet correspondeerende zenuw-vezelen ziennbsp;ontstaan.

Het is duidelijk, dat wij verlangend zijn door autopsie de juiste verhouding alhier na te gaan. Intusschen scheennbsp;het ons belangrijk, den gang van het proces eerst nognbsp;verder te observeeren.

Ongetwijfeld is dit geval, ten opzichte der kwestie van den voedenden invloed van den nervus trigeminus belangrijk te achten. De niet te betwijfelen aaneengroeiingnbsp;van niet correspondeerende zennwvezelen bewijst op zeernbsp;stellige wijze de volkomenheid der doorsnijding, en tochnbsp;bleef het oog, zoolang geene traumatische oorzaakinwerkte,nbsp;volkomen gezond. Ook de tweemaal te weeg gebrachtenbsp;traumatische keratitis genas geheel op dezelfde wijze, alsnbsp;wij zulks hij ongeschondene sensibiliteit plegen te zien.

Wij zien hierin op nieuw bevestigd, in zooverre zulks nog bevestiging mocht vereischen, liet resultaat van denbsp;proeven van één onzer (verg. H. Snellen, de invloednbsp;der zenuwen op de ontsteking, proefondervindelijk getoetst, Diss. inaug. 1857, blz. 27): dat zenuwdoorsnijdingnbsp;geene wezenlijke verandering in het proces der ontsteking teweeg brengt.

Allerminst vinden we in dit geval eenigerlei bevestiging van de opvatting van Meissner en Büttner 1) in de

1) (Zeitschrift für rationelle Medicin von Henle en Pfeufer Bd. XX, 1862, Seite 270): „dieser Zustand vermindeter Wider-siandsfiiliigkeit ist bedingt durcli die Lahmung besondcrer trophi-scker Nervenfagern.”

-ocr page 191-

153

volgende woorden, zoo regt dnitsch uitgedrukt. „Die Be-eeichnung verminderter WiderstandsfdJiiglceit gegen aussere Eeize ist sehr passend, und man kann sich derselbennbsp;bedienen ohne damit sohon darüber Etwas aussagen zunbsp;wollen, wodurcb diese verminderte Widerstandsfabigkeitnbsp;bedingt sei: man gebraucht den Ausdruck dann zur Be-zeichnung einer künftig zu lösenden Aufgabe.”

Omtrent den invloed van den nervus trigeminus op de drukkingsverhoudingen van bet oog hebben we in ditnbsp;geval geene genoegzaam positieve resultaten kunnen con-stateeren. In eén geval van trigeminus-paralyse van dennbsp;mensch (Dr. H. Snellen, de „neuroparalytiscbe” oogontsteking Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde jaargangnbsp;1864 blz. 177.) was door een onzer ontwijfelbaar verminderde tensie gevonden. In hoeverre dit hier intusschennbsp;wellicht aan den invloed van de ontwikkelde traumatischenbsp;keratitis moest worden toegeschreven, daaromtrent kannbsp;een stellige uitspraak nog niet gedaan worden. Omtrentnbsp;de uitkomsten hunner proeven zeggen Prof. Dondersnbsp;en Dr. Brondgeest 1. c.; „De spanning van den oogbolnbsp;blijft aanvankelijk gelijk, wordt somtijds zelfs iets grooter,nbsp;terwijl de pupil zeer nauw is en de iris nabij de corneanbsp;ligt. De spanning neemt echter na korten tijd regelmatignbsp;af, wel iir de hoogste mate, wanneer het oog door voldoende bescherming vrij blijft van irritatie.” Het zalnbsp;echter wenschelijk zijn, dat de konijnen nog veel langernbsp;geobserveerd worden, dan in deze proeven het geval was,nbsp;en dat de graad van vastheid met een deugdelijken tonometer telkens numeriek worde vastgesteld. Wij stellennbsp;ons voor, hierop later nog terug te komen.

-ocr page 192- -ocr page 193- -ocr page 194-


-ocr page 195-

TOETSLIJNEN TOT BEPALING VAN ASTIGMATISME,

TAN

Dr. JOHN GREEN,

uit Hostou l).

De hierbij gevoegde toetslijnen hebben ten doel, om de herkenning van astiginatisme te vergemakkelijken.

Bij het gebruik plaatse men ze op een afstand van 10 tot 20 pai ijsche voeten. Bij het zien op zoodanigen afstandnbsp;¦wordt het accommodatie-vermogen van het emmetropischenbsp;of myopische oog ontspannen, en daarbij wordt de pupilnbsp;belangrijk wijder, dan bij accommodatie voor kortennbsp;afstand: by wijde pupil nu wordt over een groot gedeeltenbsp;van de cornea de refractie bepaald.

Deze toetslijnen (Plaat I) bestaan uit een stel van 3 evenwijdige lijnen, geheel dezelfde, als reeds door Snellen in zijne letterproeven tot bepaling der gezichtsscherpte ondernbsp;Nquot;. XX waren gegeven. De dikte van elke lijn en de tusschen-ruiihte der lijnen vertoont zich op 20 voeten afstands onder

1) De Heer Dr. John Green volgde gedurende eenigen tijd de kliniek ran het Ned. Gasthuis voor ooglijders, en vondnbsp;gelegenheid, deze toetslijnen hier te vervaardigen en te doennbsp;lithographeren.

-ocr page 196-

een gezichtshoek van één minuut: het stel der drie lijnen dus onder een gezichtshoek van vijf minuten. 12 stelnbsp;van deze drievoudige lijnen zijn als de stralen van eeunbsp;cirkel om een middelpunt geplaatst, op gelijke hoekhreedtenbsp;van elkander, zoodat zij onderling hoeken van 30 gradennbsp;vormen. Elk stel lijnen is genummerd, van I tot XII,nbsp;op dezelfde wijze als de wijzerplaat eener klok. Dezenbsp;ster van 12 straalvormige lijnen kan men op bordpapiernbsp;opplakken, en draaien om een as, die door het middelpuntnbsp;gaat, zoodat men dus elk stel lijnen met den meridiaannbsp;van het meest duidelijke zien kan doen zamenvallen.

Bij de aanwending dezer inrichting tot het herkennen van astigmatisme is eenvoudig noodig, den patient af tenbsp;vragen, of hij op afstand van 10—20 voet de lijnen innbsp;ééne richting veel beter ziet dan in de overige. Somtijdsnbsp;is het daarbij noodig, aan een in het oog loopenden graadnbsp;van ametropie eerst door sphaerische glazen te gemoetnbsp;te komen, of misschien beter nog zoodanige glazen tenbsp;geven, dat een ligte graad van bijziendlieid wordt tenbsp;weeg gebragt. Indien nu de patient, op den grootstennbsp;afstand van duidelijk zien, de lijnen met verschillendennbsp;graad van scherpte ziet, dan is het bestaan van astigmatisme bewezen, en de richting van den meridiaan vannbsp;sterkste afwijking is tevens aangeduid.

Om nu den graad van astigmatisme te bepalen, is het voordeelig, de stervormige figuur te vervangen doornbsp;een enkelvoudig stel van 3 lijnen (Plaat II), omdat anders denbsp;opmerkzaamheid van den patient moeielijk tot eene richting bepaald blijft. Men plaatst dit enkelvoudig stelnbsp;lijnen in de richting, waarin het duidelijkst gezien wordtnbsp;en bepaalt dan met geAvone sphaerische glazen de refractie. Daarna wordt de kaart om haar as gedraaid, zoodatnbsp;de lijnen eene richting verkrijgen, juist loodregt op die

-ocr page 197-

157

van zoo even, en nu bepalen we op nieuw de refractie. De sterkste positieve glazen, waarbij de laatste nog duidelijk gezien worden, drukt dan den graad der hyperme-tropie uit, het zwakste negatieve glas, dat verkozennbsp;wordt, doet den graad der myopie kennen. Het verschilnbsp;van breking in de beide richtingen, loodregt op elkander,nbsp;is het verschil van refractie in de twee hoofd-meridianen,nbsp;d. i. de graad van astigmatisme Deze bepaling van hetnbsp;astigmatisme kan men controleren door de stervormigenbsp;figuur te laten zien door het cilinderglas, dat aannbsp;den gevonden graad van astigmatisme beantwoordt. Ditnbsp;laatste is vooral bij hypermetropie niet zonder gewicht,nbsp;omdat de hypermetropen veelal moeielijk, vooral bij hetnbsp;zien van eenvoudige lijnen, hunne accommodatie voldoende ontspannen. Het bezwaar vervalt, indien mennbsp;vóór de bepaling door indroppeling van atropine denbsp;accommodatie opheft.

Op eene andere kaart (Plaat III) is een stervormige figuur aangegeven, bestaande uit zestig enkelvoudige lijnen,nbsp;welke allen gelijke hoeken van elkander afwijken. Mennbsp;late met elk oog afzonderlijk het centrum dezer figuurnbsp;op afstand fixeeren. Deze figuur zal blijken doelmatig tenbsp;zijn tot het herkennen van onregelmatig astigmatisme,nbsp;terwijl dan sommige lijnen minder helder gezien worden.nbsp;Dikwijls zal men kunnen constateeren, dat de verschillende gedeelten, die aan de onderscheidene sectoren vannbsp;de lens beantwoorden, een merkbaar verschil of eennbsp;onregelmatigheid van breking voortbrengen.

Utrecht, Februari) 1866.

i '

-ocr page 198-

â– â– â– 


• nbsp;nbsp;nbsp;’ ■ ;f.



-ocr page 199- -ocr page 200- -ocr page 201- -ocr page 202- -ocr page 203- -ocr page 204- -ocr page 205- -ocr page 206- -ocr page 207- -ocr page 208- -ocr page 209- -ocr page 210-