-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

Its


HET

TIENJARIG BESTAAN

VAN HET

NEDEELANDSCII GASTHUIS

VOOE

0 O G L IJ D E E S.

VERSLAG,

TEB, VERGArEBING VAN STICHTERS EN AE GE V A A ED I G D E N, GEHOUDEN DEN 31 MBI. 1869,

UITGEBEACHT DOOR

F. C. Igt; O IV D E It S,

DIRECTEUR DER INSTELLING.

(GEVOLGD DOOR HET TIENDE JAARLIJKSCH VERSLAG.)

P. W. VAN DE WEIJER. 1869.

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

2242 7631

-ocr page 6- -ocr page 7-

INHOUD.

Verslag van het tienjarig bestaan, door F. C. Donders . . .

Statistiek der oogziekten.............

„ der behandelden en verpleegden .......

Inbond van de wetenschappelijke bijbladen.......

Dissertaties betrekking hebbende tot de ophthalmologie . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Overzicht van de gewone rekening..........

„ van de kapitaal-kas............

Alphabetische naamlijst van de sedert 1, Januari 1866 tot 1 Me

1869 bijgekomen Bestuurders en Stichters......

Tiende jaarlijksch verslag, door F. C. Donders......

Alphabetische naamlijst van de in 1868 bijgekomene Bestuurders, Stichters en Begunstigers.............

WETENSCHAPPELIJKE BIJBLADEN.

De ontsteking van den voorhoofdsboezem en de secundaire aandoening van het oog, door J. J. G. M. van Dieren ....

Tonometers en tonometrie, door A. J, W. Monnik.....

Invloed der accommodatie op de voorstelling van afstand, door

F. C. Donders.................

Verminderde accommodatie-breedte, oorzaak van strabismus con-

vergeus, door F. C. Donders............

Tijdsbepalingen ten aanziens der bewegingen van den oogappel,

door F. Aelt Jr., uit Weenen............

Periodieke veranderingen van de middellijn der pupillen, zonder wijziging van refractie of accommodatie, door F. C. Donders.nbsp;Afscheuring van het onderooglid; geheele genezing door hechting,nbsp;afzonderlijk van conjunctiva en van huid, door L. H. N. Vriesman.nbsp;Over den invloed van uitras argenti op de levende vaten en opnbsp;het doordringen van bloedlichaampjes, door N. J. A. C. Stemberg.nbsp;De richting der hoofdmeridianen van het astigmatische oog, doornbsp;H. Snei.een..................

Blz.

1

47

50

53

55

57

58

59 61

63

1

55

111

114

116

137

140

143

— -noA.VhV.vgt;

151

-ocr page 8-

•t--


i'/


. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.■■;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•••'‘-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-•

' nbsp;nbsp;nbsp;■■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. , ..', j-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' •.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.lt;i.

■ nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iij!gt;5;33fqirT sa üI’

â–  nbsp;nbsp;nbsp;â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ãti jc-f'9BflS;Jlt;i5il gri».quot;, n, .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.'

- nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«covi^j ï!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.•;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

■ nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.\%ar-}ï:wi-rs^.

i nbsp;nbsp;nbsp;--..â–  ( r'. :'r'^ j i-./

......lt;gt;'- i

■ nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'U . i ^Cofc ,;Wet^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ ']•'

A -IJ sfc ;ri.Ti Jaj(ia;',jrj

• nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-. ïi^sösacwiflnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:, ■.

'.rrr t. v.^-, -v i


•av-


I - .-i*? â– 


;:5vri;v,

n^h'iZ'i:'- is^n^i'^STFamp;S Z':

isLaax nbsp;nbsp;nbsp;jiirit;;!:^

^vaïmboJ nbsp;nbsp;nbsp;rsa--^gt;’J Ai'st

M .;i

f;A l.'J irbïEà nbsp;nbsp;nbsp;,ii '^ .

■ P-' nbsp;nbsp;nbsp;,C,ïl J*''*- -aai

â– --aJ nbsp;nbsp;nbsp;,

-ocr page 9-

Mijne Heeren, Stichters van het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders, Afgevaardigden dernbsp;vaste Commissiën en Correspondenten!

Den 2 Mei 1859 had ik de eer, van deze plaats voor het eerst het woord te richten tot de Bestuurders vannbsp;het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders. De instelling was gevestigd en sedert eenige maanden, aanvankelijk op kleine schaal, voor de behandeling en verplegingnbsp;van ooglijders geopend; met het onderwijs ook was eennbsp;aanvang gemaakt. Een tweeledige taak rustte op mijnenbsp;schouders. Ik had de geschiedenis te boek te stellennbsp;der vestiging en van hetgeen deze had voorbereid, ennbsp;mijnen dank te brengen aan zoovelen, die in het medewerken tot die vestiging mij een blijk hadden gegevennbsp;van hun vereerend vertrouwen. Sedert dien tijd werd,nbsp;ingevolge art. 11 der statuten, jaarlijks op een vergadering van Bestuurders verslag uitgebracht, zoowel omtrent de resultaten der verpleging en behandeling, alsnbsp;omtrent het aan de instelling gegeven onderwijs. Dienbsp;verslagen werden gedrukt en aan alle stichters en begunstigers ieder jaar regelmatig toegezonden.

Tien jaren zijn nu sedert de vestiging verloopen. Een tijdvak ligt hiermede achter ons, waarin men aanleidingnbsp;pleegt te vinden, om zich het geheele verleden eens wedernbsp;voor den geest te brengen.

Die gewoonte verdient navolging. Onmiskenbaar heeft

1

-ocr page 10-

het zijne nuttige zijde, na zekere tijdvakken zich rekenschap te geven van den ontwikkelingsgang eener instelling, ennbsp;te zien, of zij op hare grondslagen heeft voortgebouwd ennbsp;daarbij trouw het doel heeft voor oogen gehouden, waarmedenbsp;zij werd in het leven geroepen. Zoo kan het verleden leerzaam worden voor de toekomst. Ik wenschte daarom,nbsp;afgescheiden van het gewone jaarlijksch verslag, in eenenbsp;buitengewone bijeenkomst de geschiedenis onzer instelling , sedert hare vestiging, in korte trekken te schetsen.nbsp;Niet twijfelende aan de belangstelling der Stichters innbsp;hunne stichting, hebben Eegenten gemeend, hen allen tenbsp;mogen uitnoodigen tot deelneming aan deze buitengewonenbsp;bijeenkomst, waarin ik thans de eer heb, U, uit hunnennbsp;naam, welkom te heeten.

Het zal mijn streven zijn, U aanschouwelijk voor te stellen, wat onze instelling is geweest als inrichting vannbsp;liefdadigheid, wat zij vermocht als instelling van onderwijs, om, ten slotte, U, als Stichters, uit naam der Regenten bekend te maken met hare finantiëele krachten,nbsp;en te onderzoeken, in hoever ook van deze zijde harenbsp;toekomst is gewaarborgd.

Terwijl ik gereed sta, mij van die taak te kwijten, ben ik met groote erkentelijkheid vervuld: dankbaar bennbsp;ik bij de herinnering van al het goede, wat ik u omtrent onze instelling zal hebben mede te deelen, dankbaar, dat het mij vergund werd, alvast tien jaren langnbsp;getuige te zijn van haren bloei.

Schenkt mij welwillend uwe belangstellende aandacht!

Liefdadig hulpbetoon aan behoeftige en minvermogende ooglijders staat op den voorgrond. Zoo spreekt het verslag der vestiging, geheel in den geest der circulaire,nbsp;waarbij uwe medewerking werd ingeroepen, en in over-

-ocr page 11-

eenstemming met artikel 2 der statuten. Dit artikel onderscheidt twee klassen van lijders: zoodanigen, dienbsp;in het gasthuis worden opgenoinen, patiënten der stationaire kliniek, en zoodanigen, die, zonder verpleging innbsp;het gesticht, als patiënten der polikliniek, alléén behandeling genieten. In artikel 34 van het reglement is bepaald, dat de Directeur gerechtigd is, alle ooglijders,nbsp;die zich aanmelden op de polikliniek, zonder onderscheidnbsp;kosteloos te behandelen. Hieraan is op ruime schaalnbsp;gevolg gegeven. Polikliniek heteekent stadskliniek, ennbsp;wordt aldus genoemd, omdat in den regel de patiënten, de zoogenoemde ' ambulante (de out-patients dernbsp;Engelsche hospitalen), die daarvan gebruik maken, totnbsp;de stad zelve of tot haar naaste omgeving hehooren. Innbsp;onze Instelling werd de polikliniek echter ook bezocht doornbsp;ooglijders, uit afgelegen gewesten des Rijks herkomstig,nbsp;en zelfs door vreemdelingen. Onvoorwaardelijk werdennbsp;ze kosteloos behandeld en van geneesmiddelen voorzien. —nbsp;Ten aanzien der verpleegden onderscheidt het reglementnbsp;in de eerste plaats behoeftigen, en wel zoodanigen, dienbsp;voor rekening van gemeentebesturen, armbesturen, vannbsp;andere instellingen van liefdadigheid of van bijzonderenbsp;personen verpleegd worden, en zoodanigen, voor wie geennbsp;verpleegkosten worden vergoed. Het bepaalde verder, datnbsp;het bedrag voor eiken verpleegdag telken jare, op voorstel van Regenten, door Bestuurders zou worden vastgesteld. Het eerste jaar nu werd dit gebracht op 50 ets.,nbsp;en men heeft zich telken jare daaraan gehouden. Totnbsp;de verpleging hehooren huisvesting, voeding, hewas-sching en al wat verder met de behandeling in eenignbsp;verhand staat. Bij het groote aantal geopereerden, dienbsp;veel oppassing behoeven, stijgen nu de kosten werkelijk totnbsp;nagenoeg één gulden per dag. Blijkbaar is het berekende

-ocr page 12-

bedrag dus géén vergoeding, maar alléén een tegemoetkoming. Het werd, zooals trouwens het reglement uitdrukkelijk verlangt, zoo laag gesteld, als de finantiëele krachten der Instelling gedoogden. Met deze moest ooknbsp;vooral worden te rade gegaan bij de toepassing der geheel kostelooze verpleging, waaraan, zooals wij ziennbsp;zullen, nog geene groote uitgebreidheid kon worden gegeven. Eene tweede categorie van gewone lijders, doornbsp;het reglement onderscheiden, zijn minvermogenden, voornbsp;eigen rekening verpleegd. Zij zijn geen behoeftigen, innbsp;den gewonen zin des woords, maar aan hulp bij ooglijden hebben deze niet minder behoefte dan gene.nbsp;Keeds bij de vestiging werd er op gerekend, dat dezenbsp;minvermogenden een aanzienlijk deel der lijders zoudennbsp;uitmaken. En ook hierin heeft men zich niet bedrogen.nbsp;Hoe velen zijn er, die door eigen arbeid steeds in hunnenbsp;behoeften hadden voorzien, maar die, aangetast door eennbsp;ooglijden van langen duur, of herstelbaar alléén doornbsp;een kunstbewerking, de groote kosten, aan verblijf ennbsp;behandeling verbonden, niet uit eigen middelen zoudennbsp;hebben kunnen bestrijden ! Onze inrichting stelde hennbsp;daartoe in staat. De verpleegdag werd voor hen slechtsnbsp;10 ets. hooger gesteld dan voor de behoeftigen, namelijknbsp;op 60 ets., en ook hieraan heeft men vastgehouden. Zoonbsp;heeft onze instelling honderden van minvermogenden gevrijwaard van af te dalen tot den stand der behoeftigennbsp;en dat gevoel van eigenwaarde bij hen levendig gehouden,nbsp;dat den arbeid doet liefhebben, omdat hij onafhankelijknbsp;maakt. Het is waar, de bijdrage, die van hen wordtnbsp;gevorderd, voorziet niet geheel in hetgeen aan hunnenbsp;verpleging wordt ten koste gelegd Maar zij mogen hiervannbsp;onkundig blijven. Immers onze instelling verlangt geennbsp;dank voor hetgeen zij gaarne in ’t verborgene aanvult.

-ocr page 13-

en kent geen grootere volrloening dan bij ’t bieden van hulp tevens voor maatschappelijken ondergang te behoeden.

Gij weet nu, wat het beteekent, wanneer Gij zoo aanstonds hooren zult, hoevelen voor eigen rekening werden verpleegd. Inderdaad strekt de hand der liefdadigheidnbsp;zich over al onze verpleegden uit, zonder uitzondering.nbsp;Het Keglement spreekt, wel is waar, nog van buitengewone lijders, die, afgezonderd van de gewone, zoudennbsp;worden behandeld en verpleegd, en veroorlooft, dat voornbsp;dezen hoogere verpleegkosten berekend worden, met het voorbehoud alléén, dat ze het dubbele van de voor gewone lijders vastgestelde niet mogen overschrijden. Of de naar dezennbsp;maatstaf berekende verpleeggelden in de bijzondere kosten,nbsp;aan dezen vorm van verpleging verbonden, zouden voorzien , laat ik in het midden. Maar wij constateeren, datnbsp;die klasse van buitengewone lijders aanvankelijk slechtsnbsp;door weinige, in de laatste zes jaren door geen enkelennbsp;vertegenwoordigd werd. Men onderscheidde die klassenbsp;in de onderstelling, dat onder de minvermogenden sommige lijders, uit den meer beschaafden stand afkomstig,nbsp;afzonderlijke verpleging op een eenigszins anderen voetnbsp;zouden verlangen. Maar ziet, — de ondervinding heeftnbsp;geleerd, dat allen, zonder uitzondering, zich gaarne tevreden stellen met den gewonen vorm, en dat, bij watnbsp;hoogere beschaving, isolement waarlijk niet wordt verlangd.nbsp;Allen hebben behoefte aan de sympathie, die hun lijdennbsp;wederkeerig opwekt, en voor die behoefte wijkt meeren-deels verschil in stand en beschaving. Trouwens, iedernbsp;vindt gelegenheid zich aan enkelen meer in ’t bijzondernbsp;aan te sluiten. De omgang is slechts beperkt, in zoo vernbsp;de aard van het lijden dit vordert. In het gebouw zijnnbsp;mannen en vrouwen gescheiden; in den tuin is het verkeer gemeenschappelijk. Nooit geeft de omgang tot eenige

-ocr page 14-

moeielijkheid aanleiding. Allen ook zijn tevreden en nemen gaarne die terughouding in toon en manieren innbsp;acht, die de aard der instelling verlangt. En vraagt Gij,nbsp;wiens invloed zich hierop vooral doet gelden, dan is hetnbsp;mij een genoegen te mogen wijzen op den oeconoomnbsp;onzer Instelling, den Heer Schoonhoven, of liever opnbsp;den Vader onzer ooglijders, die, van den beginne totnbsp;op heden uitnemend bijgestaan door de Moeder, zijne bravenbsp;echtgenoote, van zijne veelomvattende taak zich op zoonbsp;waardige wijze weet te kwijten. Aan de vrouwen wordtnbsp;tot eenig handwerk gelegenheid gegeven, aan mannen ennbsp;kinderen tot gezellige spelen, aan sommigen tot oefeningnbsp;in het lezen op het gevoel der voor blinden gedruktenbsp;werken, en op gezette tijden verzamelen zij zich tot hetnbsp;aanhooren van onderhoudende en zedelijke lectuur. Iknbsp;zou U allen willen uitnoodigen, om ü eens te komennbsp;stichten aan de aandacht, waarmede zij daarbij gezamenlijk, jong en oud, om den vader geschaard zitten.

De oude Suerman zeide : een goede Vader en Moeder is een gave Gods. Welnu , God heeft ons dienbsp;geschonken!

Is het mij gelukt, door het gesprokene U eene voorstelling bij te brengen omtrent de behandeling en verpleging in het algemeen, dan wordt het tijd over te gaan tot de bijzonderheden. Ik heb voor mij liggen de uitvoerige statistieke tabellen, betreffende het aantal lijders,nbsp;verpleegden en behandelden, met opgave hunner herkomstnbsp;uit de verschillende provinciën, in ieder jaar van hetnbsp;verloopen tijdvak, — tabellen omtrent het aantal verpleeg-dagen , met opgaaf, tot welk cijfer, hetzij door de lijdersnbsp;zelven , hetzij door algemeene of bijzondere liefdadigheidnbsp;in de verpleegkosten werd bijgedragen,— tabellen, eindelijk,nbsp;die den aard der ziekten en de gedane kunstbewerkingen

-ocr page 15-

voor ieder jaar afzonderlijk aanwijzen. Met de voorlezing daarvan zal ik U evenwel niet vermoeien, ’t Zou Unbsp;eene inspanning zijn mij te volgen, en een ijdel pogen,nbsp;al die getallen U in ’t geheugen te prenten. Maar belangrijk is het, die tabellen te raadplegen, en ze zullennbsp;daarom als bijlagen aan dit verslag worden toegevoegd.nbsp;Alléén wat het geoefend oog daarbij al aanstonds zalnbsp;onderscheiden, wil ik trachten U ook hier voor oogennbsp;te stellen en met eenige woorden toe te lichten.

Behandeld zijn in het geheele tijdvak 12592 lijders, gemiddeld 1260 ’sjaars, De eerste vijf jaren wijzennbsp;eene regelmatige stijging aan: 873, 1044, 1052, 1067,nbsp;1418; in de daarop volgende blijft het getal tusschennbsp;1400 en 1500. Zoo verdeelt zich ons tienjarig tijdvaknbsp;in twee lustra, het eerste van stijging, het tweede vannbsp;standhouden op de bereikte hoogte. Eene uitzonderingnbsp;maakt alleen het jaar 1866, treuriger gedachtenis, toen,nbsp;vooral in de maanden, waarop overigens de toevloed vannbsp;ooglijders het grootst pleegt te zijn, Utrecht op de felstenbsp;wijze door de cholera werd geteisterd: van 1472, in 1865,nbsp;daalde het cijfer nu op 1317. In 1867 steeg het reedsnbsp;weder tot 1416, in 1868, het laatst verloopene, tot 1452.

Van de 12592 behandelde lijders zijn slechts 5700 uit de stad en de provincie Utrecht herkomstig. Gij zietnbsp;dus, H.H. Stichters, dat Gij eene Nederlandsche Inrichting hebt gevestigd. En overweegt men verder, dat denbsp;provincie Utrecht van het eerste jaar af het gemiddeldenbsp;contingent heeft opgeleverd, dat alle stijging dus afhankelijk is van de andere provinciën, dan blijkt, dat denbsp;stichting meer en meer eene Nederlandsche geworden is.

Sterker nog treedt dit karakter aan het licht, wanneer wij letten op de verpleging. In het geheele tijdvak zijnnbsp;3130 lijders verpleegd met 106346 verpleegdagen, dat is

-ocr page 16-

gemiddeld 34 verpleegdageu voor iederen lijder. Van deze 3130 lijders behoorden slechts 438, dat is mindernbsp;dan één zevende, tot de provincie Utrecht. Gelderlandnbsp;zond ons 596, Zuidholland 776 lijders ter verpleging,nbsp;en deze provinciën overtreffen dus verre de provincienbsp;Utrecht, waarvoor ook Noordholland en Noordbrabant,nbsp;met 867 en 342 verpleegden, slechts weinig onderdoen.

Ten aanzien der verpleegden wijst bet eerste en het tweede lustrum een kleiner verschil aan dan ten aanziennbsp;der behandelden. Van de 3130 lijders komen, namelijk,nbsp;1677 op het tweede, 1453 op het eerste, een verschilnbsp;van slechts 224. Het maximum werd bereikt in 1865,nbsp;toen het steeg tot 388, om in 1866, onder den invloednbsp;der cholera, op 303 te dalen. In de volgende jaren isnbsp;het weder toegenomen, zonder het voorafgegane maximumnbsp;te bereiken. De aandrang was niet minder groot dannbsp;ooit tevoren, maar opzettelijk werd hij eenigszins tegengehouden. De bevolking werd te groot, in betrekkingnbsp;tot de beschikbare ruimte. Enkele malen meenden wijnbsp;een nadeeligen invloed daarvan te bespeuren, en daartegen moest worden gewaakt. Voor enkele lijders is verpleging de eerste en laatste voorwaarde voor herstel;nbsp;andere behoeven slechts eene behandeling op de polikliniek:nbsp;tusschen deze beide categorieën ligt eene derde, waarbijnbsp;de indicatie minder scherp is, en deze geeft gelegenheid,nbsp;het aantal verpleegden naar goedvinden eenigszins te doennbsp;stijgen of dalen.

Hadden wij meerdere ruimte en ruimere fondsen, om geheel kostelooze behandeling menigvuldiger te kunnennbsp;toepassen, het getal verpleegden zou kunnen verdubbeldnbsp;worden. Maar, zooals ik reeds opmerkte: de geheelnbsp;vrije verpleging moet nog tot de uitzonderingen behooren.nbsp;Bijlage III kan het u leeren: van de 3130 lijders zijn

-ocr page 17-

geheel gratis slechts 267 verpleegd, van de 106346 ver-pleegdagen is slecJits voor 9245 geen tegemoetkoming verlangd, — ik laat daar, in hoeverre ze hovendien isnbsp;uitgebleven.

Dezelfde tabel wijst aan, dat door 1461 lijders met 38553 verpleegdagen voor eigen rekening is voorzien.nbsp;Zij onderscheidt verder de tusschenkomst van diaconieën,nbsp;armbesturen, gemeentebesturen, liefdegestichten, commis-siën en van particulieren, waarbij dus liefdadigheid innbsp;de verpleeggelden voorzag, en wijst gezamenlijk daarvoornbsp;1402 lijders aan, met 58548 verpleegdagen. Gij zietnbsp;hieruit, dat het aantal lijders, in wier verpleging doornbsp;eigen middelen en door liefdadige tusschenkomst wordtnbsp;voorzien, ongeveer gelijk is, maar dat het aantal verpleegdagen der laatste dat der eerste met 20000 overtreft,nbsp;met andere woorden, dat de verplegingsduur der eerstenbsp;tot die der laatste staat in de verhouding van 2 tht 3.nbsp;Wat mag hiervan de reden zijn? Zij ligt voor de hand:nbsp;zij is eenvoudig deze, dat de liefdadigheid jegens anderennbsp;doorgaans trager is dan de zorg voor zich zelven. Hetnbsp;gevolg hiervan is, dat de kwaal dieper inwoekert, totnbsp;herstel meer tijd vordert, of, dubbel treurig, in eennbsp;groeier deel der gevallen niet meer voor herstel vatbaarnbsp;is. Moge deze wenk voor hen, die op het ter verplegingnbsp;zenden van behoeftige lijders invloed oefenen, niet verloren gaan !

Ik wil er nog op wijzen, dat de verhouding tusschen de verpleging door eigen middelen en door liefdadigenbsp;tusschenkomst ieder jaar schier onveranderd dezelfde isnbsp;gebleven.

Door welke oogziekten zijn de lijders aangetast, die in onze instelling hulp zoeken ? Gij verlangt zeker niet,nbsp;dat ik de statistieke lijst der 12592 lijders, die bij de

-ocr page 18-

10

talrijke combinatiën meer dan 20000 gevallen van bepaalde ooggebreken vertegenwoordigen, voorleze , waaronder vele, waarvan zelfs de namen U geheel vreemd zijn. Eenig begrip zal het U geven, wanneer ik zeg, datnbsp;daaronder 1213 gevallen van cataract, 667 van grannlensenbsp;oogziekte, 2343 van hoornvlieslijden, 1238 van ontsteking van het regenboogvlies of uitgangen dier ontsteking,nbsp;864 gevallen van lijden der oogzenuw, 161 van glaucomanbsp;of groene staar, 3179 van refractie-gebreken, 538 vannbsp;scheelzien, 549 van traanzaklijden voorkomen. Vraagtnbsp;men niet naar den aard, maar naar den graad der ziekte,nbsp;die meer nog de beteekenis van het lijden bepaalt, dannbsp;luidt het antwoord, dat men niet licht elders een betrekkelijk zoo groot aantal der hevigste vormen zal aan-treffen. Van de 12592 lijders, in het verloopen tijdvaknbsp;behandeld, waren 9054 van buiten de stad, 6892 vannbsp;buiten de Provincie Utrecht herkomstig. De regel nu is:nbsp;hoe grooter de afstand, des te belangrijker, des te hardnekkiger moet het lijden zijn, om tot het zoeken van hulpnbsp;in onze Instelling te nopen. Daarin ligt de verklaring dernbsp;hevigheid. Alléén de gemeente Utrecht levert ons de gewonenbsp;dagelijksche gevallen; de overige zijn als uitgezóchte tenbsp;beschouwen, waarvan elders de genezing vaak reeds tenbsp;vergeefs werd beproefd. En wanneer nu de statistieknbsp;ons leert, dat allengs een betrekkelijk grooter aantalnbsp;uit verwijderde plaatsen ons wordt toegezonden, dan ligtnbsp;daarin opgesloten, dat de hier voorkomende gevallen opnbsp;den duur in belangrijkheid nog winnen. Hierdoor onderscheidt onze inrichting zich zeer wezenlijk van zoodanige,nbsp;die geroepen zijn, in eene meer locale behoefte te voorzien.

Ten sterkste komt dit verschil uit in het aantal verrichte operatiën, die eenigermate als maatstaf voor het gewicht en de beteekenis der gevallen kunnen gelden.

-ocr page 19-

11

Op de 3130 verpleegden zi]n niet minder dan 2885 ope-ratiën verricht, afgezien van een tal van kleine kunstbewerkingen, als het verwijderen van gezwellen der oogleden , het openen der traanwegen, enz., die, zonder verpleging, op de polikliniek worden verricht. Die ver*nbsp;houding is inderdaad veelheteekenend. Onder die operatiënnbsp;tellen wij 551 extracties van grauwe staar of cataract,nbsp;362 puncties van cataract, 938 iridectomieën (vormingnbsp;van kunstmatigen oogappel), 344 operaties van scheelzien,nbsp;280 van binnenwaarts gekeerde oogleden, 119 van vernauwde oogspleet, 69 van exstirpatie van den oogbol, 43nbsp;van staphyloma, enz. — Deze operaties geven aanleidingnbsp;tot enkele opmerkingen. Vooreerst het getal extractiesnbsp;van cataract bedraagt in de laatste 7 jaren ruim 60’s jaars.nbsp;Dat in 1868 het aantal niet meer dan 43 bedroeg, hangtnbsp;samen met de omstandigheid, dat het een tijdlang mindernbsp;geraden scheen, vele geopereerden te accumuleeren. Opnbsp;dit oogenhlik bevinden zich gelijktijdig 12 gevallen vannbsp;extractie onder de verpleegden, en het laat zich aan zien,nbsp;dat dit jaar het deficit van het vorige geheel zal compen-seeren. Vroeger rekende men, dat op 15 duizend men-schen jaarlijks eene extractie van cataract voorkomt.nbsp;Naar dezen maatstaf zouden alléén in onze stichting denbsp;cataracten van 900.000 behoeftigen en minvermogendennbsp;worden geopereerd, hetgeen, met bijvoeging der overigenbsp;verrichte extracties, eene bevolking van anderhalf millioennbsp;menschen zou vertegenwoordigen. Wellicht is deze maatstaf niet juist. Maar wij meenen ons toch aan geenenbsp;overdrijving schuldig te maken, wanneer wij aannemen,nbsp;dat de bij één millioen menschen voorkomende extractiesnbsp;te Utrecht worden verricht. In tien jaren tijds stijgt hetnbsp;aantal tot 1000, en wanneer onze nieuwsbladen voornbsp;eenigen tijd met ophef gewaagden van een buitenlandsch

-ocr page 20-

12

oogarts, die „het feest vierde” zijner duizendste extractie van cataract, zoo moge dit niet als zoo voorheeldeloosnbsp;worden aangezien. Het hoogste cijfer bereiken de operatiesnbsp;van kunstmatigen oogappel, of liever van uitsnijding vannbsp;een gedeelte der iris, In de laatste zeven jaren leverdenbsp;onze instelling alléén daarvan gemiddeld 100 per jaar.nbsp;Vóór 15 jaren behoorde deze operatie nog tot de zeldzame:nbsp;hare menigvuldige toepassing bij verschillende ooggebreken is de afspiegeling van den schitterenden vooruitgangnbsp;onzer kunst, waaraan de naam van von Graefe onafscheidelijk is verbonden. Betrekkelijk zeldzaam warennbsp;aanvankelijk ook de operaties tegen scheelzien, welker aantal ia de laatste zes jaren tot 50’s jaars is gestegen. Nognbsp;altijd evenwel schijnt het vooroordeel tegen deze kunstbewerking, door eene bij de eerste proeve toegepaste onvol-komene methode opgewekt, niet geheel geweken. Indiennbsp;algemeen de overtuiging ware doorgedrongen, dat deze operatie, bij de thans gebruikelijke methode, schier onfeilbaarnbsp;de beste uitkomsten waarborgt, zonder aan eenig ongevalnbsp;bloot te stellen, hoegenaamd, de onaangename difformiteit,nbsp;dikwijls storend ook voor de functie van het orgaan, zounbsp;zeker zeldzamer ons schoonheidsgevoel beleedigen.

Alléén in het aantal operaties van binnenwaarts gekeerde oogleden is kennelijk vermindering waar te nemen. In het eerste vijftal jaren steeg het tot 181, in het laatstenbsp;vijftal daalde het tot 79. In I860 werd die kunstbewerking 65, in 1868 slechts 14 malen in onze instellingnbsp;verricht. Hieraan moet een bijzondere oorzaak ten grondenbsp;liggen. En waarlijk die oorzaak is niet ver te zoeken.nbsp;Bij herhaling was in de jaarlijksche verslagen sprake vannbsp;de granuleuse oogontsteking, waardoor de Kijksgestichtennbsp;te Veenhuizen en Ommerschans waren bezocht. In dienbsp;granuleuse oogziekte ligt de grond tot de misvorming der

-ocr page 21-

13

oogleden, die, onder blijvende kwellende pijnen, de oogen zelven met ondergang bedreigt en door de gezegde operatienbsp;kan worden bestreden. Dat die operatie zooveel zeldzamer geworden is, moet nu daaraan worden toegeschreven,nbsp;dat door betere zorg voor tijdige behandeling de misvormingnbsp;in den regel wordt voorkomen, en, waar zij zich ontwikkeldnbsp;heeft, in de gestichten zelven door de gevorderde kunstbewerking wordt hersteld of verbeterd. Intusschen wordennbsp;sedert 1861 lijders met misvormde oogleden wel niet meernbsp;uit de gestichten ontslagen: en zien wij ook na dien tijdnbsp;het aantal operaties van entropion in ons gesticht nognbsp;aanzienlijk afiiemen, dan komen wij tot de verblijdendenbsp;uitkomst, dat de maatregelen, inde Eijksgestichten totnbsp;beteugeling der ziekte genomen, haren voortgang ooknbsp;onder de bevolking in ’t algemeen hebben gestuit. Denbsp;aanstoot tot die maatregelen ging van onze stichting uit,nbsp;en de uitvoering er van is door haar mogelijk gemaakt.nbsp;In hare geschiedenis mag de herinnering hieraan nietnbsp;ontbreken, en bij een terugblik op een tienjarig tijdvaknbsp;schijnt het gepast, met aanvulling van het in de laatstenbsp;jaren voorgevallene, in ’tkort samen te vatten, wat hieromtrent in de jaarlijksche verslagen staat geboekt.

Het betrekkelijk groot aantal gevallen van misvormde oogleden, dat al aanstonds na de opening in ons gasthuis voorkwam, moest tot een onderzoek leiden naarnbsp;hunnen oorsprong. Daarbij kwam aan het licht, dat denbsp;meeste daaraan lijdenden uit een der Eijksgestichten waren ontslagen. Het besluit, dat de granuleuse oogziekte,nbsp;waaruit die misvorming haren oorsprong neemt, in dienbsp;gestichten heerschende was, lag voor de hand. Op mijnnbsp;voorstel droeg de Minister van Binnenlandsche Zakennbsp;Dr. Snellen op, hieromtrent in loco ‘onderzoek te doen.nbsp;Z. E. verlangde „eene juiste kennis te hebben van de

-ocr page 22-

14

„uitgebreidheid en den aard der in de gestichten Yeen-„huizen en Ommerschans heerschende oogziekte, van hare „oorzaken en van de geneeskundige en hygiënische maat-„regelen, welke tot hare herstelling dienden te wordennbsp;„genomen.” Overeenkomstig het ministeriëele mandaat,nbsp;trad Dr. Snellen over een en ander met mij in overleg.nbsp;Dr. Gunning assisteerde hem bij het onderzoek. Bijnbsp;al de verpleegden, ten getale van 5000, werden de viernbsp;oogleden omgekeerd en onderzocht. Het bleek, dat nietnbsp;minder dan 900 verpleegden waren aangetast, 15% vannbsp;de bedelaren, 34°/o van de weezen, die onder de ongunstigste omstandigheden verkeerden, slechts 3°/o onder denbsp;leden der afzonderlijke huisgezinnen. Tevens werd denbsp;geheele wijze van verpleging, voeding, woning, arbeidnbsp;enz., nauwlettend gadegeslagen. De oorzaak der epidemie werd gevonden in besmetting, bij bedorven lucht,nbsp;het gevolg van bovenmatige ophooping van verpleegdennbsp;in niet geventileerde zalen. De voorgestelde maatregelennbsp;hadden in de eerste plaats ten doel, daarin verbeteringnbsp;te brengen. Met den meesten spoed werd aan het dringendstenbsp;voldaan. Geen wonder ! Want aan het hoofd der medischenbsp;politie stond Dr. Eoëll, een rechtschapen en kundignbsp;man, en, in weêrwil zijner zwakke gezondheid, een wakker en belangstellend ambtenaar, gesteund door het vertrouwen des Ministers. Maar in de tweede plaats moestnbsp;in de behandeling dier 900 lijders worden voorzien. Wijnbsp;stelden den Minister voor, om gedurende eenige maanden voortdurend een dertigtal dier ooglijders in onzenbsp;instelling te doen verplegen, en drie jeugdige heelkundigen aan te wijzen, die, na zich onder onze leiding innbsp;de behandeling der oogziekten, in het bijzonder der granu-leuse, geoefend te hebben, met de behandeling der ooglijders in de gestichten zouden worden belast. Ook hier-

-ocr page 23-

15

aan werd door den Minister gevolg gegeven. Hieruit verklaart ziek het grootte aantal onzer verpleegden, op kosten des Rijks, uit de provincie Drenthe, in 1860, en het getalnbsp;van 65 operaties tegen omgekeerde oogleden, in hetzelfdenbsp;jaar in ons gasthuis verricht. De heeren Hamer, Salomons en Hoffmann werden de oogheelkundigen der Gestichten, Dr. Snellen kort daarna de Inspecteur. Aannbsp;den besten wil paarde zich de heste verwachting. Maarnbsp;de heer van Heemstra moest zijn zetel verlaten, alsnbsp;slachtoffer eener oppositie, door de partij gen ooten zelvennbsp;reeds gewraakt, en zijn opvolger, hoezeer overigens alsnbsp;staatsman met groote eigenschappen toegerust, scheen, zoovernbsp;mijne ondervinding reikt, noch onbevangen , noch gelukkignbsp;in zijn oordeel over menschen, zelfs geen vertrouwen stellendenbsp;in zijn voortreffelijken ambténaar Dr. Roëll, die, om karakternbsp;en bekwaamheid, zich met ieders vertrouwen vereerd zag.nbsp;Het gevolg was , dat de voorgestelde maatregelen nietnbsp;verder werden uitgevoerd, dat zonder raadpleging met,nbsp;ja zonder kennisgeving aan den Inspecteur, ministeriëelenbsp;besluiten werden genomen, in strijd met de voorgesteldenbsp;maatregelen en ingrijpende in de oogheelkundige dienst,nbsp;en dat Dr. Snellen, overtuigd, onder de gegeven omstandigheden, geen nut meer te kunnen stichten, reeds bijnbsp;het einde van 1863 zich genoopt zag, zijn ontslag alsnbsp;Inspecteur der oogheelkundige dienst aan te bieden. Intus-schen was er reeds veel geschied. „Wel was” zooals Dr.nbsp;Snellen reeds het vorige jaar had gerapporteerd „niet elkenbsp;wenschelijke verbetering „tot stand gebracht; maar in allenbsp;„opzichten toch leverde de toestand reeds een gelukkigenbsp;„tegenstelling op met de vroegere bevinding. En wat denbsp;„verkregen uitkomsten betreft: vele lijders waren hersteld,nbsp;„in betrekking tot de bevolking was het aantal verpleegdennbsp;«niet onaanzienlijk afgenomen, en wat van groote betee-

-ocr page 24-

16

„kenis is, de intensiteit der ziekte -was gebroken.” Bij het nederleggen zijner betrekking meende Dr. Snellen nog eensnbsp;ernstig te mogen wijzen op het hooge belang van de te Veen-liuizen heerschende oogziekte: „Zij is,” zoo schreef hijnbsp;aan den Minister Thorbecke, „een ramp voor Nederlandnbsp;„door de groote uitgebreidheid, waarin zij zich over hetnbsp;„geheele land voortgeplant heeft. Uit verkeerde adinini-„stratieve maatregelen geboren,” zoo ging hij voort, „ennbsp;„door onware rapporten in de hand gewerkt en onder-„houden, zal zij ter algeheele uitroeiing nog lang bui-„tengewono en krachtige maatregelen vereischen. Vergunnbsp;„mij, Excellentie,” zoo eindigde hij zijn schrijven, „te pro-„testeren tegen de voorstelling van sommigen, als zoudenbsp;„de oogziekte te Veenhuizen reeds voldoende te niet ge-„daan zijn: zoodanige voorstelling kan slechts leiden, omnbsp;„den toestand weder tot dien van vóór 1859 te doennbsp;„terugkeeren.” Die ernstige taal was noodig tegenovernbsp;’s Ministers verklaring, in de zitting van de tweede kamernbsp;van 7 December 1863 afgelegd. Hier lezen wij (Bijlagen,nbsp;Idpte t)lad, bl. 560): „Ofschoon de oogziekte te Veen-„huizen niet als geheel geweken kan worden beschouwd,nbsp;„is zij echter in die mate verminderd, dat ter verderenbsp;„bestrijding thans één oogarts toereikend wordt geacht.nbsp;„Volgens zijne meening zou de ziekte niet geheel zijn uitnbsp;„te roeijen, daar zich telkens uit de nieuw aankomendennbsp;„uit de gewone maatschappij ooglijders opdoen ; intusschennbsp;„hield hij het er voor, dat de besmettelijkheid der ziektenbsp;„geheel was overwonnen.”

Gij ziet, de Inspecteur werd volkomeu geïgnoreerd, Zijne‘ positie was onhoudbaar geworden. Onze officiëelenbsp;betrekking tot de gestichten had hiermede opgehouden.nbsp;De discipelen onzer school bleven er intusschen werkzaam , en met belangstelling vernamen wij, dat, werden

-ocr page 25-

17

er ook geene verdere hervormingen ingevoerd, het uitgestrooide zaad vruchten bleef dragen. De hevigste vormen waren zeldzamer geworden, en het aantal lijders was reedsnbsp;op een vierde teruggebraoht, toen de heer Hamer, na inmiddels een paar jaren als interne aan ons gasthuis te zijn verbonden geweest. met ruimer mandaat de oogheelkundigenbsp;dienst in de gestichten in haar geheelen omvang op zichnbsp;nam. Dit geschiedde in 1865. „Zoo iemand in staat is”nbsp;zoo schreef ik in het zevende verslag onzer instelling,nbsp;„de ziekte aldaar met wortel en tak uit te roeien, dannbsp;„is het de oud-in terne onzer inrichting, de heer Hamer,nbsp;„wiens bekwaamheid en onvermoeide ijver gelijkelijk be-„proefd zijn. Wij hebben ons daarom verheugd, dat denbsp;„geneeskundige dienst in het gesticht Veenhuizen aan ge-„ noemden heer Hamer werd opgedragen en durven de bestenbsp;„uitkomsten daarvan voorspellen, wanneer èxQVt?, pogingennbsp;„door Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zaken gewaar -„deerd en ondersteund worden, zooals zij het verdienen.”

Voorwaardelijh dus was mijne voorspelling. En lag in het uitspreken dier voorwaarde, schier onbewust, eenigenbsp;twijfel omtrent hare vervulling opgesloten, — die twijfel isnbsp;niet ongegrond bevonden. Aan de betrekking van oogartsnbsp;in de gestichten zijn groote bezwaren verknocht. Het een-toonigste w'erk,watmen zich denken kan, dezelfde lijders,nbsp;dezelfde ziekten, dezelfde behandeling, dag in dag uit, geennbsp;wetenschappelijke prikkel, geen opwekking hoegenaamd,nbsp;bij iedere poging tot verbetering tegenwerking van de zijdenbsp;der administratie, die van den aanvang af de beteekenisnbsp;der oogziekte stelselmatig had ontkend: alle eerbied voornbsp;den man, wiens zedelijke kracht tegen zoo verlammendennbsp;invloed bestand is. De heer Hamer had aanspraak opnbsp;het erkennen zijner groote diensten en op het inwiHigennbsp;zijner bescheiden wenschen. In plaats daarvan stond hij

2*

-ocr page 26-

18

bloot aan bekrompen argwaan. Na drie jaren zag hij zich gedrongen zijn ontslag te vragen. Dat ontslag heeftnbsp;hij verkregen, — zonder officiëele dankbetuiging voor bewezen diensten. De heer Hamer moge zich deze miskenning niet aantrekken. Mijnen dank voor de wijze,nbsp;waarop hij aan de door mij uitgesproken verwachtingnbsp;beantwoordde, breng ik hem gaarne. Maar ook dezennbsp;behoeft hij niet. Hij nam het bewustzijn mede, hetnbsp;zijne in ruime mate te hebben bijgedragen, om de noodlottige ziekte te keer te gaan, en den dank van velen, dienbsp;aan zijne bekwame hand verbetering of herstel van hunnbsp;treurig lijden verschuldigd zijn. Die dank zal als denbsp;schoonste voldoening zijn leven lang hem bijblijven. Elknbsp;streven wekt weêrstand, en wie overwinnen wil moetnbsp;strijden. Strekt de weerstand slechts, om onzen ijver tenbsp;prikkelen, dan is de zege beslist. Zij het langzaam,nbsp;onfeilbaar naderen wij tot het doel. Alweder is in denbsp;laatste jaren , in weerwil van den ongunstigen toestandnbsp;der localiteiten, het aantal lijders eer af- dan toegenomennbsp;en de hevigheid der aandoening werd meer en meernbsp;getemperd. Daarenboven schijnt de tegenwoordige Minister,nbsp;al meende hij den heer Hamer tegenover zijn tegenstandersnbsp;niet te moeten handhaven, met den besten wil bezield, ennbsp;gereed, om tot meer afdoende maatregelen de hand te lee-nen. Weder werd de oogheelkundige dienst in het gestichtnbsp;Veenhuizen opgedragen aan een geneesheer, in onzenbsp;instelling tot oogarts gevormd, den Heer v. Doremale,nbsp;die, met frissohen moed bezield, de taak op zich nam. Ennbsp;tegelijker tijd werd Dr. Snellen uitgenoodigd, op nieuwnbsp;zich omtrent den toestand te vergewissen en Zijne Excellentie te dienen van advies. Wij begroeten die opdrachtnbsp;als een veelbelovend voorteeken. Het doet ons vertrouwen,nbsp;dat op den grondslag van het eerste rapport zal worden

-ocr page 27-

19

ToortgBbouwd. De ziekte werd in bedwang gehouden, maar is niet ten onder gebracht. Wie haar gering mocht,nbsp;achten zou zich bedrogen vinden. Besmettelijk van aard,nbsp;is zij als een woekerplant, die, aan zich zelve overgelaten, snel om zich heengrijpt, nog altijd dreigende, zichnbsp;te ontwikkelen tot een nationale ramp. Zij moet niet slechtsnbsp;bestreden, zij moet in het hart aangetast, de voorwaardennbsp;van haar ontstaan moeten opgeheven worden. Dit werdnbsp;in het eerste rapport reeds met klem betoogd. Hieropnbsp;is door Dr. Snellen op nieuw aangedrongen.

Heeft het wellicht den schijn, dat in een verslag omtrent onze instelling aan hare betrekking tot de oogziekte in de Kijksgestichten eene te groote plaats werd ingeruimd, — dan moge het gewicht der zaak tot verontschuldiging strekken. De Minister, onder wiens bestuurnbsp;de eerste maatregelen ler beteugeling werden genomen,nbsp;had, naa» mijne overtuiging, recht, toen hij, dank zeggende voor de verpleging der lijders uit de gestichten ennbsp;voor de daaraan verbonden opleiding van oogartsen, zijnnbsp;schrijven aan Eegenten besloot met de woorden; „datnbsp;„de bewezen diensten eene schoone bladzijde in denbsp;„geschiedenis onzer Instelling zouden beslaan.”

Wij hebben in de tweede plaats te onderzoeken, in hoeverre onze stichting gehouden heeft, wat zij beloofdenbsp;te zullen zijn als Inrichting van onderwijs. Haar aannbsp;de verbreiding der oogheelkunde dienstbaar te maken,nbsp;lag al aanstonds in het plan. Uitdrukkelijk wijst daaropnbsp;de circulaire, die in December 1857 van de centralenbsp;Commissie uitging. En in het Verslag der vestiging,nbsp;uitgebracht in Mei 1859, meende ik, in verband metnbsp;Art. 2 der Statuten, het tweeledig doel der Instellingnbsp;aldus te kunnen omschrijven:

-ocr page 28-

¦n:


20

„Staat liefdadigheid op den voorgrond, onze Instelling „kent nog een ander doel: zij wordt dienstbaar gemaaktnbsp;„aan het onderwijs in de oogheelkunde, zij is een oefen-„school voor toekomstige G-eneeskundigen. In waarheid”nbsp;zoo ging ik voort „ik hecht aan dit tweede doel onzernbsp;„Instelling niet minder waarde dan aan het eerste. Onzenbsp;„stichting is gewijd aan het verleenen van hulp, uitslui-„tend aan behoeftige en minvermogende ooglijders. Maarnbsp;„springt het niet in het oog, dat zij door verspreidingnbsp;„van kennis haar weldadige werking over al de klassennbsp;„der Maatschappij zal uithreiden?”

Het tienjarig tijdvak, dat achter ons ligt, heeft op de hiermee uitgesproken verwachting zijn zegel gedrukt.

Van den aanvang af werd onderwijs gegeven in theoretische ophthalmologic, oogheelkundige kliniek, oph-thalmoskopie en operatieve heelkunde, deels door Dr. Snellen, deels door mij zelven. De meeste internesnbsp;stonden ons ter zijde bij de oefeningen in het gebruiknbsp;van den oogspiegel en in het onderzoek der verrichtingen van het oog.

Bereids in het eerste jaarlijksch verslag, nauwelijks anderhalf jaar na de vestiging, mocht ik getuigen, datnbsp;het onderwijs met belangstelling gevolgd werd, niet alleen door de studenten onzer hoogeschool, maar ook doornbsp;doctoren en heelkundigen, hier gevestigd, en door eennbsp;tal van militaire geneeskundigen, — waaronder eenigen,nbsp;die, voor de dienst in Neêrlandsch Indië bestemd, vannbsp;den Minister van Koloniën een verlof hadden bekomen,nbsp;uitsluitend met het doel, om hunne kennis in de oogheelkunde aan onze inrichting uit te breiden. Toen reeds mochtnbsp;ik er op wijzen, dat zich een eigenaardig ophthalmolo-gisch leven openbaarde, in kleinere en grootere geschriften , in verdedigde dissertation, in stellingen, schier

-ocr page 29-

¦li.T


21

achter ieder proefschrift te vinden, waarvan de grond in onze nog jeugdige Instelling te zoeken was. En innbsp;het volgende verslag werd cpgemerkt, dat onder onzenbsp;studenten eenigen reeds blijk gaven, zich meer bijzondernbsp;aan de oogheelkunde te willen toewijden, en waagde ik, opnbsp;grond daarvan, te voorspellen, dat in betrekkelijk kortennbsp;tijd op verschillende punten van het vaderland zich kwee-kelingen onzer Instelling als oogartsen zouden hebbennbsp;gevestigd.

Het is bekend, dat, bij mijn optreden als oogheelkundige in 1853, in de behoefte aan oogheelkundige hulp in ons vaderland niet naar behooren was voorzien.nbsp;Als specialiteit werd de bedoelde tak door niemandnbsp;vertegenwoordigd. De oogpraktijk was dus in handennbsp;der heelkundigen, die haar als bijzaak moesten beschouwen en hare ontwikkeling op den nieuw ingeslagen wegnbsp;moeielijk konden volgen.

De verdienstelijke Hoogleeraar Andries Mulder was in de kracht des levens bezweken; de Heer Hoyack hadnbsp;nog niet getoond wat hij worden zou.

Het moet worden erkend, want het is een waarheid: wie er toe in staat was zocht hulp in het buitenland,nbsp;en — wie er niet toe in staat waren bleven al te vaaknbsp;van hulp verstoken. De Instelling, door U gegrondvest,nbsp;was geroepen, daaraan een einde te maken, en zij heeftnbsp;aan die roeping beantwoord. Onze verwachting is doornbsp;de uitkomst zelfs overtroffen. Merkwaardig is het, binnen hoe betrekkelijk korten tijd de gelegenheid tot hetnbsp;verkrijgen van oogheelkundige hulp zich van dit centrumnbsp;uit heeft verbreid. Inderdaad kunnen wij constateeren, datnbsp;de behandeling der oogziekten, als specialiteit, in geheelnbsp;Nederland thans reeds uitsluitend in de handen is van denbsp;leerlingen der Utrechtsche school. Wg kunnen wijzen op

-ocr page 30-

22

onze vrienden Dr. Moll te ’s Hage en Dr. Gunning, Lector der Oogheelkunde aan het Athenaeum illustre te Amsterdam, naast wien zich later Dr. van der Laan vestigde, op Dr. Snellen, U allen wél bekend, op Dr.nbsp;Haffmans te Roermond, op de Heeren Middelburgh ennbsp;Hamer te Franeker, op den heer Fles, docent in de Oogheelkunde aan de kweekschool voor militaire geneeskundigen, zoolang deze te Utrecht gevestigd bleef, op dennbsp;heer de Haas te Rotterdam, den heer Yerschoor tenbsp;Arnhem, den heer Juda te Deventer, den heer vannbsp;Doremale, Officier van Gezondheid der 2e klasse bij denbsp;Kon. Marine, tijdelijk alvast als oogarts verbonden aan hetnbsp;Rijksgesticht te Veenhuizen, en op verscheidene anderen,nbsp;de meesten onze oud-assistenten of internes der Instelling. En wat geldt voor ons Vaderland, is niet mindernbsp;van toepassing op Oost-Indië, vanwaar Dr. Doijer vóórnbsp;weinige dagen in het Vaderland terugkeerde, en waarnbsp;de heeren van Hoogenstraten, van der Burg, Onnen,nbsp;Greve en anderen bij voorkeur de oogheelkunde uitoefenen, — op West-Indië, waar de heer Gutteling werkzaam is, — op Japan, waar wij den heer van Mansveltnbsp;onder onze leerlingen tellen. Wij mogen er bij voegen,nbsp;dat de meesten, zoo niet allen, een belangrijken werkkring gevonden hebben.

Is dan nu, zoo mogen wij vragen, in de behoefte der Nederlandsche ooglijders naar eisch voorzien'? Heeft onzenbsp;Instelling te dien opzichte hare taak geheel volbracht, ennbsp;bliifthaar voor het verspreiden van oogheelkundige kennisnbsp;weinig of niets te doen over? Allicht zou men geneigdnbsp;zijn, hierop een bevestigend antwoord te geven. Aan oogheelkundigen ex professo is immers geen gebrek, en mochtnbsp;in dé eene of andere provincie nog een leemte bestaan, ondernbsp;onze leerlingen zullen er bereid gevonden worden, die

-ocr page 31-

'¦fC

23

leemte aan te vullen. Het getal oogheelkundigen mag ove* rigens niet te groot zijn, willen zij, ten nadeele der lijders ,nbsp;niet ophouden, goede specialisten te wezen. Maar aannbsp;een anderen eisoh is moeielijker te voldoen, leder artsnbsp;behoort oogarts te zijn. Van lederen arts heeft men recht tenbsp;verwachten, dat hij in staat zij , gewone oogziekten te herkennen en naar de regelen der kunst te behandelen, buitengewone, die de tusschenkomst eischen van den eigenlijkennbsp;oogarts, tijdig als zoodanig te onderscheiden. Zoolangnbsp;aan dezen eisch niet is voldaan, gaat nog menig oognbsp;onherstelbaar verloren. Mogen wij hopen, dat de vervullingnbsp;van dien eisch niet lang meer tot de pia vota zal behooren?nbsp;Onze Instelling heeft nog die goede zijde gehad, dat mennbsp;ook elders de behoefte aan bijzonder oogheelkundig onderwijs op ruimer schaal begint in te zien. Te Amsterdamnbsp;is, zooals wij zagen, Dr. Gunning als Lector der oogheelkunde aan het Athenaeum verbonden, en zijn wij wélnbsp;onderricht, dan zal ook te Leiden het oogheelkundig;nbsp;onderwijs weldra aan een bijzonderen Docent worden opgedragen, waartoe, ook terwijl Dr. Snellen verklaarde,nbsp;zich daartoe niet te kunnen beschikbaar stellen, de geschiktenbsp;persoon onder de kweekelingen onzer inrichting wél zal tenbsp;vinden zijn. En naarmate het onderwijs beter en alge-meener wordt, zal men bij het staatsexamen de eischennbsp;aan oogheelkundige kennis ook hooger opvoeren, daargelaten, of het niet reeds plichtmatig ware, door voldoendenbsp;eischen het streven der candidaten naar voldoende kennisnbsp;aan te wakkeren. Langs den aangewezen weg nu is het tenbsp;verwezenlijken, dat ieder arts oogarts zij , in den bedoelden zin. Dan ookj zal in iedere betrekkelijk kleine stadnbsp;al spoedig een der geneeskundigen, zonder specialist tenbsp;zijn, zich door zijne belangstelling in het behandelen vannbsp;ooglijders onderscheiden en door zijne kunstgeuooten ondBr-

-ocr page 32-

24

scheiden worden. Met weinig naiddelen zal hij in staat zijn, daar een polikliniek voor behoeftige ooglijders in hetnbsp;leven te roepen. Hieraan bestaat altijd en overal behoefte.nbsp;Wordt in de nabijheid de gelegenheid gemist voor regelmatige kostelooze behandeling, dan blijven vele behoeftigennbsp;nog altijd van hnlp verstoken. Wil men het bewijs ? Iederenbsp;proeve leidde tot concentratie van ooglijders op een nieuwnbsp;punt, en in de reeds bestaande Inrichtingen bleef hetnbsp;aantal patiënten even groot. Naast onze polikliniek heeftnbsp;Dr. Pies in dezelfde stad, vóór eenige jaren, ten behoevenbsp;van het onderwijs der kweekelingen, een polikliniek geopend , die uit de om ’s Eijks Hospitaal gelegen buurtennbsp;de meeste patiënten tot zich trok, en nauwelijks was eennbsp;voorbijgaande invloed op het aantal onzer lijders hiervannbsp;te bespeuren. Onze Instelling zij bovenal eene Instellingnbsp;voor verpleging. Hoe meer gelegenheid tot poliklinischenbsp;behandeling elders gegeven wordt, des te minder is zijnbsp;geroepen, in de behoeften van gewone loopende patiëntennbsp;te voorzien. Maar des te grooter zal het aantal buitengewone worden en des te hooger het aantal verpleegden stijgen. Voor deze is zij en behoort zij te blijvennbsp;een centrale Inrichting. Dat vordert het belang dernbsp;wetenschap, het belang van het onderwijs, en niet hetnbsp;minst dat der lijders, ’t Is er verre van daan, dat ooknbsp;niet elders de gelegenheid tot verpleging zou moeten worden opengesteld. Iedere poging daartoe juichen wij vannbsp;harte toe, en wij trachten tot het welslagen daarvan hetnbsp;onze bij te dragen. Maar wij veroordeelen den kweeke-ling onzer instelling, die, bij dat streven, haren naamnbsp;opzettelijk verzwijgt, en, — vragende alléén naar rechten , niet naar plichten, — zelfs waar onzerzijds hetnbsp;verlangen daartoe wordt kenbaar gemaakt, elke betrekking tot onze instelling van de hand wijst. Wie alleen

-ocr page 33-

26

het welzijn der lijders op het oog heeft, moet zoodanige betrekking op prijs stellen. Wat wij verlangen, is: vannbsp;de eene zijde gelegenheid te hebben, zoo dikwijls hetnbsp;belang der lijders dit medebrengt, hen tot de speciëelenbsp;inrichting te kunnen verwijzen, — van de andere zijde,nbsp;enkele malen vreemde of duistere, voor het onderwijsnbsp;bijzonder gewichtige gevallen, hetzij alléén tot observatienbsp;en advies, hetzij in volle behandeling ons te zien toevertrouwd. Zoo worden de belangen ook der instellingennbsp;wederkeerig bevorderd. Een groot aantal lijders behoevennbsp;wij langs dezen weg niet te ontvangen. Hoeveel gelegenheid tot verpleging er elders geopend worde, altijdnbsp;zullen er tal van plaatsen o verblijven, waaruit de lijdersnbsp;naar het in het centrum des Rijks gelegen Utrecht gemakkelijk hunnen weg zullen vinden, en onze Instellingnbsp;zou bloeien, al werd zij door al hare zonen verloochend.nbsp;Gelukkigerwijze heeft zij slechts één ondankbaren aannbsp;te wijzen.

Het medegedeelde geeft U een voorstelling van hetgeen onze stichting voor de verspreiding der Oogheelkunde innbsp;Nederland heeft gedaan. Gij zult het opmerkelijk vinden, dat zij in hetrekkelijk zoo korten tijd hierin zóóveelnbsp;vermocht.

Verschillende oorzaken hebben daartoe samengewerkt.

Vooreerst, de gelegenheid, die uwe liberaliteit hier in het leven riep, liet van de materiëele zijde niets te wen-schen over. Alle hulpmiddelen, hetzij tot onderzoek dernbsp;lijders, hetzij tot wetenschappelijke nasporing gevorderd,nbsp;werden, overeenkomstig den wensch en den wil dernbsp;Regenten, hier vereenigd , en onze Instelling mocht weldranbsp;hogen op het bezit eener collectie van werktuigen ennbsp;hulpmiddelen, als wellicht geene zuster-inrichting, ergensnbsp;ter wereld, had aan te wijzen. En wat voor praktisch

-ocr page 34-

onderwijs de boofdzaak is, concentratie van belangrijke oog-lijders, daaraan werd al aanstonds ruimschoots voldaan,

Bovendien heeft de oogheelkunde meer dan één aanlokkelijke zijde. Het belangrijke orgaan, waarmee zij zich bezig houdt, zoo nauwkeurig bekend in al zijn deelennbsp;en functies, de zekerheid der diagnose van iedere afwijking , de bevredigende verklaring van alle verschijnselen,nbsp;en aan al die kennis de kroon opgezet door het vermogen der kunst, door de macht van hare therapie, — kon hetnbsp;anders, dan dat de belangstelling opgewekt en geboeid werd?

Inderdaad is de Oogheelkunde de schoonste zegepraal der geneeskunst. Hetzij ze, tot bestrijding der kwaal,nbsp;zich van geneesmiddelen bedient, hetzij zij met fijne werktuigen ingrijpt in het edele orgaan, slechts zelden mistnbsp;zij haar doel. En zij mag zich beroemen, dat het resultaat niet afhankelijk is van het blinde toeval, maar doornbsp;haar gewrocht. Want juist in de oogheelkunde „ge-„wahrt das künstlerische Wirken die höchste Erende”,nbsp;door Henle als het ideaal voorgesteld, „dass sie durchnbsp;die Einsicht in die Gründe des Verfahrens geleitetnbsp;ist.” Nergens is de band tusschen wetenschap en praktijknbsp;zóó innig gesloten. Aan hare volmaaktheid spiegeltnbsp;zich de geheele geneeskunde, en tot haar richt zij denbsp;vraag, langs welken weg zich met al haar takken tot hoogernbsp;standpunt te verheffen.

Dit is nu, indien gij wilt, de dichterlijke zijde Er is nog een andere, van meer praktische beteekenis, die ook hetnbsp;hare bijdroeg, om de vruchten van het onderwijs spoedig tenbsp;doen rijpen. Ik bedoel de behoefte der Maatschappij. Ennbsp;die behoefte werd gevoeld en erkend. Men hoorde nietnbsp;langer het Oatziaansche distichon:

„Hebt gbij een quaet, of vlerigh oogh,

Verbint het met den elleboogk”

-ocr page 35-

27

Maar men verlangde hulp, omdat de natuur ze weigerde en de ondervinding had bewezen, dat zij in de macht lagnbsp;der kunst. Menigeen kon dus verwachten, als oogartsnbsp;in de maatschappij een werkkring te vinden, weldadignbsp;en dankbaar tevens.

Van alle zijden dus, prikkel genoeg, niet waar? om de belangstelling te verklaren, die, reeds bij haar vestiging , onzer instelling van de zijde der Geneeskundigennbsp;ten deel viel!

En toch werkte, naar mijne overtuiging, eene andere omstandigheid, krachtiger schier dan al de genoemde.

Ik bedoel het frissche leven, waarmee de ophthalmolo-gie bezield was, de nieuwe phase, die zij onder den invloed van gewichtige ontdekkingen was ingetreden. Naar het tooneel van wording en ontwikkeling wenden als vannbsp;zelf zich onze blikken. Iedere beweging is als een stroom,nbsp;die ons onwederstaanbaar medesleept. Tot voorstandersnbsp;van vooruitgang heeft de natuur ons gestempeld!

Het jaar 1851 zal, zooals Stellwag von Carion terecht gezegd heeft, altijd een der gedenkwaardigste blijven innbsp;de geschiedrollen der ophthalmologie. Twee ontdekkingen staan elkander hier waardig ter zijde: die van dennbsp;grond der accommodatie en die van den oogspiegel.

Het jeugdig oog bezit het vermogen, zich in te richten voor het scherp zien op afstand en in de nabijheid. Dienbsp;inrichting, het accommodatie-vermogen van het oog,nbsp;moet berusten op een physische verandering van het oognbsp;zelf, van zijn lichtbrekend stelsel. Waarin bestaat dienbsp;verandering? Te vergeefs hadden physici en physiolo-gen twee eeuwen lang naar het antwoord gezocht: hetnbsp;Was onzen landgenoot Dr. Cramer, geneesheer te Groningen , voorbehouden , die vraag voldingend op te lossen.

Het uitwendig oog lag voor den beschouwer bloot.

-ocr page 36-

28

Ziekelijke veranderingen konden hier onmiddellijk worden gezien. Met de verschijnselen waren tevens de processennbsp;bekend. Maar in het inwendige oog vermocht de bliknbsp;niet door te dringen. De verschijnselen, wijzende opnbsp;stoornis in het zenuwleven van het oog, bleven onverklaard , of werden althans niet tot een bepaald procesnbsp;teruggebracht. Zeer uiteenloopende toestanden werdennbsp;met elkander verward. En daar treedt Helmholtz op ennbsp;legt door de uitvinding van den oogspiegel ook hetnbsp;inwendige van het oog voor onze blikken bloot.

Van deze ontdekkingen was noch de eene, noch de andere een geschenk van het toeval. Die van den grondnbsp;der accommodatie was het resultaat van een stelselmatig onderzoek, waartoe ik zelf mee den aanstootnbsp;gaf. En de oogspiegel was de schoonste prijs vannbsp;buitengewone combinatie-gaven. „Ik wenschte,” zegtnbsp;Helmholtz in allen eenvoud, „het inwendige oog tijdensnbsp;het leven te onderzoeken, en daartoe heb ik een kleinnbsp;werktuig saamgesteld, dat oogspiegelheeten kan.” Helmholtz is geen oogheelkundige, zooals sommigen uwernbsp;wellicht vermoeden. Helmholtz is physioloog en opnbsp;het gebied der natuurkundige wetenschappen misschiennbsp;de meest omvattende geest van onzen tijd. Aan denbsp;physiologie wordt zijn bezit door physici en mathematici als om strijd betwist. Maar hij is trouw geblevennbsp;aan de wetenschap van het leven, en als physioloog hadnbsp;ik het voorrecht hem te kennen. Zoo kwam zijn werktuig al aanstonds in mijne handen. Juist hadden denbsp;omstandigheden mij genoopt, het algemeen physiologischnbsp;terrein, waarop de leerstoel stond van den hooggeschattennbsp;Schroeder van der Kolk, een tijdlang te verlaten, omnbsp;in ’t bijzonder mij aan de oogheelkunde toe te wijden.nbsp;Het was een heerlijke tijd. Iedere blik, met den oog-

-ocr page 37-

29

spiegel in het oog geslagen, was een verrassing. En iedere bepaling van refractie of accommodatie, aan denbsp;hand der physiologie , was een bijdrage tot het stelsel dernbsp;refractie- en accommodatie-anomaliën, waarvan de omtrekken mij al spoedig vrij scherp geteekend voor dennbsp;geest stonden. Langs die beide wegen ijlde de oogheelnbsp;kunde hare volmaking te gemoet. Zij gevoelde, watnbsp;krachtigen hefboom tot ontwikkeling haar met den oogspiegel was in handen gegeven. En bovendien gold het hiernbsp;een uitvinding, die de belangstelling van het algemeen in hooge mate tot zich moest trekken. Moeie-lijk kan ik den indruk teruggeven, die mij aangreep, toen ik voor het eerst die wonderbare zenuwnbsp;van het oog, in haar volle levenswerkdadigheid, gevoednbsp;door het stroomende bloed, in helderen glans vóór mijnbsp;zag. Zóó diep in de werkplaats des levens was het dennbsp;menschelijken blik nog niet vergund geweest door tenbsp;dringen. Dit was de indruk op allen , die het prachtignbsp;verschijnsel aanschouwden, en, onder den prikkel dernbsp;nieuwheid, wenschte ieder dit te zien. En het lag zoonbsp;voor de hand, te besluiten, dat hiermee een nieuw veldnbsp;van kennis op het oogheelkundig gebied was geopend.nbsp;Wie zieke oogen had wilde met den oogspiegel onderzocht zijn. Zonder oogspiegel achtte men herkenningnbsp;eener oogziekte ondenkbaar. Zóó oordeelde de leek. Ennbsp;de ingewijden erkenden de ware zijde van dat oordeel,nbsp;al gispten zij de overdrijving, met een rechtmatig scepticisme tegen al te sanguinische verwachtingen. Zij zelden zonden mij trouwens hunne lijders en verlangdennbsp;van mij de diagnose der inwendige gebreken. Dat moestnbsp;mij veler vertrouwen doen deelachtig worden. Ik hebnbsp;bet elders gezegd en herhaal het als een waarheid: „denbsp;Nederlandsche geneeskundigen hebben mij tot oogarts ge-

-ocr page 38-

maakt.” De oogspiegel was het vooral, die tal van lijders onder mijne behandeling had vereenigd. Ook denbsp;behoeftigen stroomden van vele zijden naar mij toe; maarnbsp;de gelegenheid om hen te helpen was gebrekkig of ontbrak ten eenemale. De gedachte aan het tot stand brengennbsp;van een inrichting, in den trant der Engelsche ziekenhuizen , met het „supported by voluntary contributions”nbsp;op den gevel, rees bij mij op. Van de overtuiging, datnbsp;aan dergelijke inrichting behoefte was , was ik diep doordrongen. Zou mijn woord ingang vinden? Ik sprak ernbsp;van, en zie, ik vond den grond geheel voorbereid, — opgewektheid, geestdrift zelfs bij velen, om er toe mede te werken. Hoe een centrale commissie zich vormde, hoe zij totnbsp;medewerking opwekte, hoe onze geëerbiedigde Vorst ennbsp;verschillende leden van het Koninklijke huis tot de oprichting bijdroegen, hoe de stem der Commissie weêrklanknbsp;vond door het geheele vaderland, ik heb het te boek gesteld in mijn verslag over de vestiging der Instelling,nbsp;vóór 10 jaren te dezer plaatse uitgebracht.

Merkwaardig is altijd het verband tusschen oorzaak en gevolgen, waar de geschiedenis dit voor onzen bliknbsp;ontsluijert. Het lichten der oogen in het duister wasnbsp;een bekend feit. In het kattenoog was het door duizenden gezien. Het eerste denkbeeld moest zijn , dat hetnbsp;licht in het oog ontstond en hier van zijn bron uitstraalde. Maar dit denkbeeld was weêrlegd, en bewezennbsp;was het, dat het uitstralende licht van buiten was in gedrongen , om in het oog alleen gereflecteerd te worden:nbsp;in het volslagen duister ontbrak het geheel. Het wasnbsp;ook gezien in het zieke, lijdende, onder zekere voorwaarden in hot gezonde oog van den mensch. De methode,nbsp;om ieder oog lichtend te zien, was door Brücke aangegeven. Helmholtz analyseerde de voorwaarden , bracht

I

-ocr page 39-

31

de theorie tot klaarheid en kwam tot het besluit, dat, als men het in zijn macht had, uit de diepte van eennbsp;oog terugstralend licht in zijn eigen oog op te vangen,nbsp;ook de middelen gegeven waren, om, wat er in dennbsp;bodem van dat oog verborgen lag, scherp te zien en tenbsp;onderscheiden. En hiermede was de oogspiegel gevonden:nbsp;hij behoefde alléén nog te worden geconstrueerd. Ik hebnbsp;de overtuiging, dat zonder die vinding het Nederlandschnbsp;Gasthuis voor Ooglijders niet zou zijn verrezen. Het genienbsp;van Helmholtz is een der schakels in dien keten vannbsp;oorzaken en gevolgen. Kort na de vestiging onzer Instelling werd Helmholtz door onzen Koning begiftigd metnbsp;de orde van den Nederlandschen leeuw. Het was de eerstenbsp;onderscheiding van dien aard, die den grooten natuuronderzoeker ten deel viel. Een andere onderscheidingnbsp;was voorafgegaan, door hem zelven met eenigen nadruknbsp;„die Decoration von Seite der Sachverstandigen” genoemd.nbsp;Het was in 1858. Ten derde male kwam het kongresnbsp;voor oogheelkundigen, samengeroepen door Albrecht vonnbsp;Graefe, te Heidelberg bijeen. Niet lang te voren hadnbsp;Helmholtz de universiteit van Bonn voor die van Heidelberg vaarwel gezegd, waar hij met Bunsen en Kirchhoffnbsp;een driemanschap vormt, waarvan men niet licht elders denbsp;weerga vinden zal. Helmholtz vereerde onze bijeenkomsten met zijne tegenwoordigheid. Wij , ophthalmologen,nbsp;noodigden den physioloog, wien wij zoo dure verplichtingnbsp;hadden, aan onzen disch. Helmholtz verscheen, nietnbsp;voorbereid op de verrassing, die wij hem hadden toegedacht. Vóór hem werd een zilveren bokaal geplaatst. Vonnbsp;Graefe nam den bokaal in de hand , schilderde in bezieldenbsp;taal, hoe in de laatste jaren de oogheelkunde zich opnbsp;vaste grondslagen ontwikkelde, hoe overal kennis voornbsp;twijfel, wetenschap voor hypothese in de plaats trad,

3

-ocr page 40-

32

zich wendende tot ons en ons a],s tot getuigen oproe' pende, en — antwoordende op de vraag : aan wien heeftnbsp;onze kunst die zegepraal te danken ? richtte hij zichnbsp;tot Helmholtz en overreikte hem den bokaal, met denbsp;daarop gegraveerde schoone woorden;

Hem Sohöpfer neuer Wissenschaft, dem Wohlthater der Menschheit, in dankharer Erinnerung an der Erfin-dung des Augenspiegels,

gewidmet von.........

{Hier volgde een lange rij der beste namen uit de oogheelkunde.')

Het was een plechtig oogenblik. Helmholtz, zichtbaar getroffen, stond op en sprak: „Gij, Mijne Heeren ! hebtnbsp;„aanspraak op mijnen dank. Aan U is mijne vindingnbsp;„hare waarde verschuldigd. Gij hebt haar vruchtbaarnbsp;„gemaakt voor de wetenschap en voor de menschheid.nbsp;„Dat de oogspiegel, als zoo menige vinding van den men-„schelijken geest, niet ontelbare jaren ongebruikt, vergetennbsp;„bleef, het is uw werk. Aan U de eere!”

Die woorden welden Helmholtz uit het hart. Zij waren de ongeveinsde uitdrukking van zijn geluk overnbsp;de geestdrift, waarmede de ophthalmologen zijne uitvinding hadden begroet, en over de groote praktische resultaten, die zij al aanstonds in hunne handen had opgeleverd. Zoo had onze dankbaarheid zich kunnen toonen innbsp;daden: de zijne kon zich slechts uiten in woorden, maarnbsp;werd te dieper gevoeld, naarmate hij minder zóó groote uitkomsten had kunnen te gemoet zien. Bij de constructie vannbsp;den oogspiegel was Helmholtz er verre van verwijderd tenbsp;vermoeden, dat dit eenvoudige werktuig een nieuw tijdperknbsp;der oogheelkunde zou openen, leerstoelen zou doen verrijzen, gasthuizen stichten. En in hoe korten tijd wasnbsp;dit alles waarheid geworden! Er is geen twijfel: wie denbsp;vestiging onzer Instelling, wie haren bloei en hare ont-

-ocr page 41-

33

wikkeling wil verklaren, moet opklimmen tot de uitvinding van den oogspiegel. En wanneer ik mij geroepen zag, U de geschiedenis der stichting te schetsen , dannbsp;hadt Gij recht iets meer van mij te verlangen dan eennbsp;naakte opsomming der directe feiten.

De nieuwe phase dan der kunst, waaraan onze stichting is gewijd, was de prikkel hij uitnemendheid voor de belangstelling der geneeskundigen. Ons was daarbijnbsp;de plicht opgelegd, met de voortreffelijke hulpmiddelen, dienbsp;te onzer beschikking stonden, niet slechts de verkregennbsp;kennis te helpen verspreiden, maar, naar vermogen, totnbsp;den opbouw der wetenschap mede te werken. Wij hebbennbsp;getracht, hierin niet geheel achterlijk te blijven. Eennbsp;der eerste werken over den oogspiegel, toegepast opnbsp;physiologisch en pathologisch gebied, ging uit van dezenbsp;school, wel is waar vóór, maar als het sein tot de oprichting van het gasthuis; het was de dissertatie vannbsp;den verdienstelijken van Trigt, „de Speculo Oouli,”die,nbsp;oorspronkelijk in het Latijn geschreven, in de Neder-landsche en Hoogduitsohe talen werd overgebracht en innbsp;Duitschland moest herdrukt worden. Later werden, ach-tei-eenvolgens, al de vraagstukken onderzocht, die metnbsp;de refractie en accommodatie van het oog in verbandnbsp;staan, bij welk onderzoek het gebruik van den oogspiegel ook niet kon worden ontbeerd. Als bijlage V vannbsp;dit verslag vindt gij de titels van 24 alhier verdedigde dissertaties, waarvan de meeste tot dit onderwerp betrekkingnbsp;hebben, en, als bijlage IV, een opgave van den inbond dernbsp;wetenschappelijke bijbladen van onze verslagen, die achtnbsp;octavo deelen vormen, waarvan, bij een afgesloten tienjarig tijdvak, die opgaaf als algemeene inhoud strekkennbsp;kan. Het laatste jaar werden door Dr. Snellen, doornbsp;Dr. Monnik, door Dr. Arit, den zoon van onzen hoogge-

3*

-ocr page 42-

34

schatten vriend en ambtgenoot uit Weenen, nog bijdragen geleverd, die aan het jaarlijkscb verslag over 1868 zijnnbsp;toe te voegen, voorts kleine aanteekeningen van den Heernbsp;Vriesman en van mij zelven. De resultaten van onderzoekingen, die zich over meer dan vijf jaren uitstrekken, werden in 1865 neêrgelegd in een uitvoerig werk,nbsp;oorspronkelijk in de Engelsche taal door de Sydenhamnbsp;Society uitgegeven, getiteld: „On the Anomalies of Refraction and Accommodation,” maar bovendien, vertaald,nbsp;in het Hoogduitsch en in het Fransen uitgegeven, en vonden weerklank in een tal van kleinere werken over hetzelfde onderwerp, waartoe het den voornaamsten grondslagnbsp;leverde, in Duitschland, Zwitserland, Frankrijk, Engeland, Rusland, Italië en in Amerika verschenen. Ondernbsp;hetgeen door Dr. Snellen op wetenschappelijk gebiednbsp;werd verricht, moet vooral worden gewezen op zijn stelselnbsp;van prcefletters en proefteekens, met een inleidend woordnbsp;in vele talen uitgegeven en de heele wereld door in gebruik gekomen , zoodat de gezichtsscherpte algemeen naarnbsp;deze proeven wordt bepaald, die in Engeland zelfs ofEciëelnbsp;bij de keuringen zijn ingevoerd. De uitgaaf geschieddenbsp;ten voordeele onzer stichting, die hiervan niet onbelangrijke vruchten plukken mocht.

Het streven, om onze Instelling ook aan den ophouw der wetenschap dienstbaar te maken, had ten gevolge, dat haarnbsp;bestaan niet onopgemerkt bleef, en dat zij achtereenvolgensnbsp;door een groot aantal vreemde geleerden en kunstgenootennbsp;werd bezocht. Uit verschillende oogpunten is dat bezoeknbsp;ons altijd aangenaam geweest en de artikels van Laurence, „On the Utrecht Ophthalmic School”, in de Medicalnbsp;Times, en die van Giraud-Teulon, „sur 1’EcoleOphthalmiquenbsp;d’Utrecht’’, in de Gazette médicale de Paris, konden ooknbsp;voor den bloei onzer instelling ons niet onverschillig zijn.

-ocr page 43-

35

„Daarenboven,” zooals wij reeds in ons eerste verslag opmerkten, „zijn onze bezoekers in het algemeen uitstekende „jongemannen, door langdurig verblijf aan verscheidene bui-„tenlandsche Instellingen veelzijdig ontwikkeld. Zij bren-„gen nieuwe elementen aan, geven heilzame wrijving en vrij-„waren ons voor eenzijdigheid. Met ijver en belangstellingnbsp;„bezield, leveren zij door omgangen gedachtenwisseling eennbsp;„heilzamen prikkel, van onschatbare waarde voor onzenbsp;„studenten. Vervullen wij alzoo den plicht van gast-„vrijheid,” zoo ging ik voort, „door met onbekrompennbsp;„liberaliteit aan jeugdige buitenlandsche geleerden dennbsp;„toegang tot onze inrichting open te stellen, die plichts-„vervulling brengt hare belooning ruimschoots mede.”nbsp;Thans, negen jaren later, kan ik deze woorden, van hetnbsp;eerste tot het laatste, onderschrijven. In de Annalen onzer stichting moge het geboekt staan, dat denbsp;Utrechtsche school het voorrecht had, bij te dragennbsp;tot de vorming van mannen als Dr. Knapp, vele jarennbsp;Hoogleeraar in de oogheelkunde te Heidelberg, thans tenbsp;New-York aan het hoofd eener groote instelling, van Dr.nbsp;Liebreich, die in Hrankrijks hoofdstad als practicus ennbsp;als docent de eerste plaats onder de oogheelkundigennbsp;inneemt, van Dr. Dor, Hoogleeraar te Bern, van Dr.nbsp;Hagel, Hoogleeraar te Tübingen, van Dr. Monoyer,nbsp;Hoogleeraar te Straatsburg, van Dr. Laurence en Lawrence, beiden te Londen aan de oogheelkundige hospitalen verbonden, van Dr. Mannhardt, thans te Elorence,nbsp;van Dr. Kaymond, Leeraar te Turin en van zoovelenbsp;anderen, wier namen in de oogheelkunde met eere wordennbsp;genoemd.

Van het nieuwe tijdperk der oogheelkunde ligt de eerste phase reeds achter ons. Op de snelle ontwikkeling is een zekere remissie gevolgd. Jaren lang was het,

-ocr page 44-

36

alsof er belangstelling alléén bestond voor de resultaten van het ophthalmoscopisch onderzoek, zooals men hetnbsp;onderzoek met den oogspiegel noemde. Daarop volgdenbsp;eene schier nóg grootere belangstelling in al hetgeen totnbsp;de refractie- en accommodatie-anomaliën van het oog betrekking had. Die belangstelling, het natuurlijke resultaat van vooruitgang, scherpte ook het onderzoek. Zoonbsp;•werd, op dit gebied, onze kennis al spoedig tamelijk afgerond. Yeel arbeid is er thans noodig, om hier of daarnbsp;nog een hoekje of kantje af te slijpen. En terwijl hetnbsp;onderzoek dientengevolge hier insluimert, ontwaakt op harenbsp;beurt weer de belangstelling op zuiver praktisch gebied,nbsp;en komen vragen van onmiddellijke toepassing aan de orde.nbsp;Thans geldt het vooral de operatieve methoden In Amerika,nbsp;zoo verhaalde ons Prof. Knapp, is de eerste vraag; „hoenbsp;„opereert gij cataract?” In Europa: „welke methode geeftnbsp;u de beste resultaten?” Gij ziet, men is in deze nognbsp;zoekende, en het oordeel is niet eenstemmig. In het algemeen vindt de lineaire methode, zooals ze uit de handennbsp;van von Graefe gekomen is, de meeste voorstanders. Ooknbsp;hier wordt zij bij voorkeur aangewend. Zij heeft het grootenbsp;voordeel, dat hoogst zelden een oog door haar volkomennbsp;wordt te gronde gericht. Men moet de vroegere methodenbsp;der lapsnede zóó lang en zóó dikwijls hehhen aangewendnbsp;als wij, om te weten, wat zorg, wat leed en kommernbsp;de gevallen pleegden te baren, onvermijdelijk tot dusverre,nbsp;van geheele verettering, met opvolgende atrophie van dennbsp;oogbol, om goed te beseffen, hoe groote weldaad denbsp;Graefe’sohe methode is, — voor den oogarts misschien méérnbsp;nog dan voor den lijder. Wanneer ook naast tien normalenbsp;gevallen in één enkel slechts het noodlottig proces wasnbsp;ingetreden, dan was al onze vreugde vergald en bedorven, en terwijl van de gelukkige gevallen ons slechts de

-ocr page 45-

37

herinnering was bij gebleven, hadden wij nog dagelijks met loome schreden ons bezoek te brengen aan den ongelukkige,nbsp;— wien wij, aan het einde van zijn lijden, geen ander uitzicht konden openen als blindheid en misvorming van hetnbsp;geopereerde oog. — Maar tóch vraag ik mij telkens af,nbsp;of wij met de operatie van von Graefe ons bevredigd kunnen verklaren. Ongetwijfeld is zij veiliger, enhareresul»nbsp;taten zijn in ’t algemeen voldoende. Maar moeten zijnbsp;niet te vaak nog onderdoen voor hetgeen in gunstige gevallen door de lapsnede werd bereikt ? Dat ongeschondennbsp;oog, die kleine ronde, bewegelijke pupil, zwart en doorschijnend als in den normalen toestand, die uitnemende ge-zichtsscherpte: het kost moeite daarvan afstand te doen.nbsp;Hem, wien het gelukken mocht de gevaren dezer methodenbsp;te bezweren, zouden wij gaarne de kroon opzetten. Daarheen moet, dunkt mij, nog altijd ons streven zijn gericht.nbsp;Dr. Snellen stelt bijzonder belang in al hetgeen tot hetnbsp;operatieve betrekking heeft. De lapsnede is bij ons dannbsp;ook nog niet verbannen. Is het ééne oog door de lineairenbsp;methode van von Graefe gered, dan is men, althans bijnbsp;gezonde, betrekkelijk jeugdige personen, waarbij het gevaar tot zijn minimum is teruggebracht, gerechtigd, misschien verplicht, naar het hoogst bereikbare te streven.

Zoo gaan wij voort, met het „excelsior” steeds voor oogen, hoezeer ons wel bewust, dat alléén bij het lichtnbsp;eener gewichtige ontdekking of door de kracht van eennbsp;nieuw middel van onderzoek weder het frissche levennbsp;eener nieuwe periode van ontwikkeling op het gebied dernbsp;oogheelkunde kan ontluiken. Ons kapitaal van kennis werdnbsp;aanzienlijk vergroot, en zonder buitengewone inspanningnbsp;genieten wij daarvan de kostelijke renten. Maar de voldoening, om door eigen kracht het kapitaal nog in gelijke redenbsp;te doen stijgen, schijnt, in de phase, waarin wp thans ver-

-ocr page 46-

3S

keeren, ook den ijverigste ontzegd. Zal men nu ontrouw worden aan het vak zijner keuze, alléén omdat op eennbsp;ander veld de arbeid een ruimeren oogst belooft ? Er wasnbsp;een andere oorzaak, die mij voor een deel aan mijne oph-thalmologische bemoeiingen onttrok. Sedert eenige jaren,nbsp;sedert den dood van mijnen hooggeschatten Ambtgenootnbsp;Schroeder v. d, Kolk, is het onderwijs in physiologicnbsp;aan de Utrechtsche Hoogeschool mij opgedragen. Ik mochtnbsp;mij na dien tijd niet meer zoo onverdeeld aan de oogheelkunde toewijden. De tweede geneesheer onzer Inrichting , Dr. Snellen, werd daarom de gewone geneesheer, ennbsp;wanneer hij niet afwezig was, bepaalde ik mij tot denbsp;rol van consulent. Wij opereerden intusschen gezamenlijk en wisselden elkander daarbij af. Ook het opereeren hebnbsp;ik allengs voor een grooter deel aan Dr. Snellen overgedragen. Maar mijne belangstelling is onverflaauwd;nbsp;mijn onderwijs in de oogheelkunde gaat mij altijd evenzeernbsp;ter harte, en mijne betrekking tot de Instelling, waarvannbsp;ik de eer heb Directeur te zijn, hoop ik slechts te ziennbsp;eindigen met mijn leven.

Mijne taak is voor het grootste deel volbracht. Ik heb gepoogd U een voorstelling te geven, van hetgeen onzenbsp;Instelling heeft gedaan voor onze behoeftige en minvermogende ooglijders, voor het onderwijs en de verspreiding vannbsp;kennis, en voor de wetenschap. Het komt mij voor, dat zijnbsp;gehouden heeft wat zij beloofde. Opmerkelijk is de stabiliteit,nbsp;die zij in alle opzichten vertoont. Wat ondersteld werd heeftnbsp;zich bewaarheid, wat bepaald werd is onveranderd gebleven.nbsp;De oorspronkelijke statuten zijn nóg hare statuten, de reglementen hare reglementen, en Regenten hebben geen grondnbsp;gevonden, U eenigerlei wijziging voor te stellen. Als in dennbsp;beginne bepaalt zich de behandeling tot ooglijders ^ uitdruk-

-ocr page 47-

39

kelijktot behoeftige en min-vermogendeooglijders, en wel uitsluitend tot deze. Alles heeft hetzelfde aanzien behouden. Dezelfde portier opent IJ de deur, de bedienden zijn de oude bedienden, gekozen uit de verpleegden, —nbsp;genoegzaam hersteld, om hier goede diensten te bewijzen,nbsp;maar niet voldoende, om in de maatschappij aan dennbsp;groeten wedstrijd met goed gevolg deel te nemen. Dezelfdenbsp;zorg wordt aan allen besteed door denzelfden vader ennbsp;dezelfde moeder. De dood alléén schijnt de banden aannbsp;de instelling te kunnen slaken, en deze was ons genadig.nbsp;Dr. Snellen en ook de verslaggever zijn op hunne plaatsnbsp;gebleven Wisseling was er alleen ten aanzien der internen. En zoo behoorde het, want deze waren bestemd, omnbsp;de hier verkregen kennis elders ten nutte der Maatschappijnbsp;aan te wenden.

Waaraan is die groote stabiliteit der Instelling toe te schrijven? Overal toch, zoowel in de raenschenwereld alsnbsp;inde natuur in ’t algemeen, zien wij ontwikkeling handnbsp;aan hand gaan met verandering; alles accommodeert zichnbsp;naar de omstandigheden, om aldus met die omstandighedennbsp;in harmonie te blijven. De reden ligt voor de hand. Hetnbsp;is, omdat wij de omstandigheden juist gekend en beoordeeld hebben en de geheele instelling daarnaar ingericht.nbsp;Een zekere ervaring lag reeds achter ons , in mijne eerste proeven. De instelling is voortgesproten uit behoefte,nbsp;en voorziet in behoeften, die in de maatschappij welnbsp;altijd zullen voortbestaan. Van deze zijde wordt dusnbsp;zeker hare toekomst niet bedreigd.

Het verband tusschen de beide doeleinden, waaraan zij tracht te beantwoorden, laat zich in een enkel woordnbsp;samenvatten; de instelling van, onderwijs is haar bestaan verschuldigd aan die van liefdadigheid. Liefdadigheid is de grondslag van het geheel. Eonder haar geen

-ocr page 48-

40

concentratie van ooglijders, en zonder deze concentratie geen onderwijs. Liefdadigheid moet ook op den duur denbsp;grond zijn van beiden. Wij wezen op de stabiliteitnbsp;der Inrichting en verklaarden haar. In één opzicht zouden wij wel verandering hebben gewenscht: de koste-looze verpleging hadden wij gaarne zien uitgebreid. Regenten achtten zich daartoe echter niet bevoegd. Denbsp;finantiëele krachten der Instelling veroorloofden die niet.nbsp;Er is geen achteruitgang. Integendeel, het kapitaalfondsnbsp;neemt elk iaar toe, en de rekening betreffende de verpleging wijst geene tekorten aan. Maar die vermeerderingnbsp;van het kapitaalfonds is ook een voorwaarde, volstrektnbsp;noodig, om in stand te blijven. De ondervinding heeft tenbsp;allen tijde geleerd, dat, ook bij de grootste inspanning,nbsp;jaarlijksche bijdragen bezwaarlijk op de verkregen hoogtenbsp;te houden zijn. Ook in betrekking tot onze Instellingnbsp;is het gebleken. Onze begunstigers zijn sterfelijk alsnbsp;andere menschen, en, om onze inkomsten op gelijkenbsp;hoogte te honden, moeten de afgestorvenen door eennbsp;gelijk aantal nieuwe begunstigers vervangen worden.nbsp;Zeer moeielijk is het, die op den duur aan te winnen.nbsp;In hetgeen hierin wordt te kort geschoten moet dan doornbsp;de renten van het kapitaalfonds worden voorzien. Dezenbsp;moeten stijgen, naarmate de jaarlijksche bijdragen afnemen. Regenten hebben gemeend, ü den geheelen standnbsp;van zaken te moeten blootleggen: het zij mij vergund,nbsp;dit te doen uit hunnen naam. liet kapitaal, in 1858nbsp;tot de eerste vestiging door de stichters hijééngehiacht,nbsp;was toereikend tot aankoop, verbouwing en volslagennbsp;inrichting van het gesticht. Er bleef zelfs een zekernbsp;bedrag over, waarmede in de kosten der verpleging aan-vankeljik kon worden voorzien. Toen Regenten in 1860nbsp;op „verkregen nitkomsten” konden wijzen, werd gevolg ge

-ocr page 49-

41

was.

geven aan het in de oorspronkelijke circulaire reeds uitgedrukte plan, om, namelijk, een poging te doen, door jaarlijksche bijdragen in de behoeften der verpleegden tenbsp;voorzien. Die poging gelukte naar wensch: in 1860 werdnbsp;reeds f 3215 aan bijdragen ontvangen, die, regelmatignbsp;stijgende, in 1865 haar maximum bereikten van ƒ5560,nbsp;om van nu een weinig te dalen (bijlage YI). In de eerstenbsp;twee jaren werden alle bijdragen beschouwd als tot hetnbsp;verplegingsfonds te behooren. Een ernstig woord, op denbsp;vergadering van 1861 door den heer van der Kooijnbsp;gesproken, droeg er veel toe bij, om een afzonderlijk kapitaalfonds aan te leggen, met de bepaling, dat,nbsp;terwijl de jaarlijksche bijdragen tot verpleging werden aangewend, alle bijdragen voor ééns in dat fonds zouden wordennbsp;gestort (bijlage VII). Hiertoe waren vooral de bijdragen tenbsp;rekenen van nieuwe stichters en bestuurders: deze kondennbsp;dan ook, al was de vestiging voorafgegaan , in den warennbsp;zin des woords als stichters worden aangemerkt, omdatnbsp;zonder kapitaalfonds de stichting niet voltooid en hare toekomst niet gewaarborgd is. Het kapitaalfonds begon metnbsp;een nadeelig saldo. De verpleging der eerste jaren hadnbsp;dit tekort opgeleverd, waarin door het leenen van geldennbsp;had moeten worden voorzien. In 1861 zien wij die geleendenbsp;gelden voor het laatst op de rekening vermeld. In 1862nbsp;hebben zij plaats gemaakt voor een inkomst aan renten,nbsp;ten bedrage van / 42. De eerste steen van het kapitaalfonds was gelegd. Het steeg in 1863 en zou vooral innbsp;1864 aanzienlijk zijn toegenomen, zoo het niet tot eennbsp;bijzonder doeleinde had moeten worden besteed. Belendende aan het gebouw onzer Instelling, werd een huisnbsp;in publieke veiling gebracht, zóó gelegen, dat hetnbsp;Zonder moeite daarmede te verbinden en voor woningnbsp;van beambten of voor verpleging in te richten

-ocr page 50-

43

Wel is waar, kon men niet verwachten, dat het weldra hiertoe zou kunnen in aanmerking komen. Maar eennbsp;vooruitziende blik moest het in de toekomst daarvoornbsp;bestemmen. Zooveel stond vast, dat, wanneer, bij verbetering der fondsen, kostelooze verpleging eenmaal opnbsp;ruimer schaal mocht kunnen worden toegepast, de behoefte aan uitbreiding zich onmiddellijk zou doen gevoelen.nbsp;Het was dus voor onze Instelling zeer gewenscht, eigenaresnbsp;te worden van dat perceel. Zij heeft daarvoor de aanzienlijke som van /quot; 10.325 besteed, maar heeft nu ook op harenbsp;rekening een vasten post van ontvangsten aan te wijzen, voornbsp;verhuur van gebouwen, ten bedrage van /ISO. Dat zijnnbsp;inkomsten van ons kapitaal-fonds, en daarnaast zien wij hetnbsp;bedrag aan certificaten langzaam, wel is waar, maarnbsp;regelmatig weder aangroeien en thans gestegen tot f 6700nbsp;4% en f 1100 2'l-i °/o Nationale werkelijke schuld, vertegenwoordigende een jaarlijksche rente van f 300. Bovendien viel der Instelling een legaat ten deel van f 1000nbsp;2'l^ °lo, op het grootboek ingeschreven. Het gezamenlijkenbsp;inkomen bedraagt dus f 775.

Een overzicht der rekeningen betreffende de jaarlijksche inkomsten en de verpleging over elk der 10 jaren vindt men als bijlage tot dit verslag. Raadplegen wijnbsp;deze, dan blijkt ons, dat het batig saldo, telken jarenbsp;op de rekening van het volgende jaar overgebraoht, sedert 1862 vrij regelmatig stijgt en thans tot f 2034 isnbsp;geklommen. Overigens kan men de uitkomsten dier rekeningen , wat de laatste 5 jaren betreft, zich in rondenbsp;cijfers gemakkelijk in het geheugen prenten: 12000 ver-pleegdagen kosten f 12.000, die voor de helft door ver-pleeggelden, voor de helft door de jaarlijksche bijdragennbsp;en de renten van het kapitaalfonds worden gedekt. Denbsp;verpleegdag zou, naar deze berekening, op / 1 komen.

-ocr page 51-

43

In de f 12000 zijn echter ook al de uitgaven voor dè polikliniek en het onderwijs, die daarvan niet wel tascheiden zijn, begrepen. Stellen wij daarvoor 10 °/o, zoo kostnbsp;de verpleegdag ƒ 0,90; dit cijfer is zeer nabij de waarheid.

Aan de hulpcommissiën, deels voor geheele gewesten of streken, deels voor bepaalde steden, heeft onze Instelling de grootste verplichting. Aan hare onverflauwde belangstelling is het te danken, dat de jaarlijksche bijdragen tot dusverre slechts weinig onder het in 1865 bereiktenbsp;maximum zijn gedaald. Hoeveel door iedere commissie werdnbsp;bijeenbracht, meenen wij niet nader te moeten vermelden,nbsp;evenmin wat ons door volijverige correspondenten werdnbsp;toegezonden. Allen zijn wij harteUjk dankbaar, voor hetnbsp;weinige als voor het vele. Elke commissie moge zichnbsp;beijveren, hare inkomsten niet te zien dalen onder hetnbsp;eenmaal bereikte maximum, — zoo mogelijk, dat maximumnbsp;te overschrijden, om te compenseeren, wat anderen mochten te kort schieten.

Onzen dank hebben wij verder te brengen aan zoo velen , die, sedert de vestiging, zich als stichters of bestuurdersnbsp;aan onze Instelling verbonden en zoodoende het kapitaal-fonds stijfden, waarop de toekomst onzer Instelling berust.nbsp;De namen der nieuw toegetreden Stichters en Bestuurdersnbsp;vindt men, als gewoonlijk, achter het verslag vermeldnbsp;(bijlage VII). Vóór vier jaren werd het Album der Stichtingnbsp;in zijn geheelU medegedeeld: wij strekken daarom de opgaafnbsp;der namen thans slechts over de laatste vier jaren uit.nbsp;Onder de nieuwe Stichters en Bestuurders tellen wij ernbsp;weder verscheidene, die, als leerlingen, zich aan de instelling verplicht gevoelden: den heer Dr. Greeve tenbsp;Soerabaija, Dr. Maes te Amsterdam, den heer Bernsnbsp;te Utrecht, den heer James, offic. van Gez. bij ’t Indische leger , den heer Dr. Prahl uit Noorwegen, die aan

-ocr page 52-

44

deze hoogesohool zijn studiën volbraclit, — en bovendien op nieuw verscheidene mijner kunstgenooten, bij wier blijkennbsp;van belangstelling ik mij gaarne Helmholtz’s uitdrukking: „die Decoration von Seite der Sachverstandigen”nbsp;voor den geest breng. Maar boven alle bewijzen vannbsp;sympathie stel ik de koninklijke gift van f 1000, dienbsp;het Utrechtsche Studenten-corps vóór eenige maandennbsp;besloot, aan onze Instelling te schenken. Die som wasnbsp;het batig saldo van met wijs beleid bestuurde feestennbsp;bij gelegenheid der viering van hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lustrum der

Utrechtsche Hoogeschool. Eere en dank zij het corps gebracht voor zijn edel besluit! Het Utrechtsche Studenten-corps onder de stichters en bestuurders onzer Instelling te zien ingeschreven, zal mij een sohoone voldoening blijven, mijn leven lang!

Ik heb U, Heeren Stichters I zooveel ik weet, nu alles gezegd, waarin gij belang kunt stellen. De conclusienbsp;maakt gij zelven op. De Stichting is geworden, wat zijnbsp;beloofde, en hare finantiëele hulpbronnen schijnen eer toe-dan af te nemen. Vergunt mij toch, U te doen opmerken,nbsp;dat, wat het laatste betreft, wij niet mogen stilzitten. Iknbsp;wees U op de bezwaren, om de jaarlijkschebijdragen ooknbsp;slechts te houden op de eenmaal bereikte hoogte. Zoolangnbsp;de meeste Stichters in leven zijn, zal dit met eenigenbsp;inspanning nog wel gelukken: de hand, die de Instelling in het aanzijn riep, zal ook willig worden bevonden, haar te schragen. Maar in latere jaren zullen denbsp;beste pogingen te kort schieten, en de Stichting zal kwijnen of te gronde gaan, zoo zij niet op den vasten grondslag van eigen kapitaal gevestigd is. Verdient zij in uwnbsp;oog in stand te blijven, wekt dan anderen op, om langsnbsp;dien weg haren bloei te verzekeren, en onthoudt haar ooknbsp;niet uwen verderen steun. Geeft van uwen overvloed!

-ocr page 53-

45

Of gevoelt gij TI geroepen, om eerst na uwen dood, wanneer gij van deze wereld niets meer te wachtennbsp;hebt, van uwen weldadigen zin te doen blijken, vergeet in uwe beschikkingen dan onze Instelling niet.nbsp;Hier zal uw naam in gezegend aandenken blijven, ennbsp;uwe weldaden zullen ook voor de volgende geslachtennbsp;niet verloren zijn.

-ocr page 54-

aawij r..T nbsp;nbsp;nbsp;fnö ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fja: t.howj

n.s3iiwiw «! team sisiif igt;iE.a9\Y nbsp;nbsp;nbsp;üw: tig rwiüww

-iamp;v , .iOiljjW H6of) fv} c^fs a : ¦ ïbt-.H-iW m^-nn r.iiv .lrf-ïrf .ioifinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9snonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:c H:'.biiiiiKgt;?.9d ¦-¦ -0 üi ¦

rt'i ,jjov-jild nösfdaii.'uui buej^asa^; -fii uy iv.-. nbsp;nbsp;nbsp;v.0 iio; t^iU

asjiloclsaj^ (jjjoajilov ab xoov gt;ioo u^nii:' naijiif-Iyw .:itis

-ocr page 55-

1.

STATISTIEK der oogziekten, vóórgekomen in het NEDBRLANDSCH fxASTHUIS VOORnbsp;00GLIJDER8, van den 6 November 1858 totnbsp;den 1 Jannarij 1869.

18ÖS

en

ISj!)

1860

1861

I8ÖS

1863

1861

186!

1866

186/

1868

24.1

133

192

103

174

209

1

164132

107

103

74

47

37

30

29

26 i 28

36

35

4

6

8

2

7

3

2

1 3

2

4

6

6

6

6

4

1

7

4

»

ff

1

2

ff

1

2

ff

2

f)

1

1

1

2

41

16!

'25

50

56

67

45

25

32

31

133

161

83

78

105

148

106

140

130

123

1

2

2

2

6

2

3

4

1

85

31

65

62

59

36

19

41

11

11

. 6

6

13

!8

25

12

7

16

10

7

12

4

6

5

5

2

2

6

11

11

12

8

7

8

89

156

200

51

70

102

133

103

97

60

6

ff

21

34

37

48

35

42

30

ff

3

ft

ir'

29

40

66

32

71

50

44

25

24

26

21

27

47

23

30

18

10

10

n

9

9

3

3

6

6

2

j.

..

1

9

6

6

5

3

2

5

4

3

4

3

2

2

1

1

6

5

2

1

6

1

3

1

10

9

9

. 3

8

5

6

11

39

27

12

8

6

7

2

4

41

6

13

4

2

7

6

3

4

•j!

U

1

3

7

1

2

« '

ï

1

ff

3

1

ff

ff

1

1

1

ff

ff

5

6

Ö

1

3

2

22

65

37

26

21

18

27

26

32

21

41

68

66

48

85

49

48

61

11

29

u

3

4

3

1

46

80

112

90

103

80

133

82

100

86

9

9

25

15

20

1 6

15

14

13

19

ff

ff

ff

1

4

3

7

4

6

3

6

ft

quot;

ft

7

1

6

3

4

3;

i

Tol aal

ZIEKTEGEVALLEJM.

^pEthalmia catarrhalis ....

„ nbsp;nbsp;nbsp;granulosa ....

„ nbsp;nbsp;nbsp;blennorrhoica .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

„ nbsp;nbsp;nbsp;purulenta neonatorum

T, nbsp;nbsp;nbsp;diphtherina ....

folypus conjunctirae. ....

i^'achoma.........

pPnthalmia scrophulosa . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

^^Dtplithalmia

^‘cus corneae ^keratit^B) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

“rato-malacia

diffusa

itnus cum hypopyo.....

Y aculae corneae ... nbsp;nbsp;nbsp;....

^«ucoma...........

g'stillag corneae........

gynecliia anterior........

quot;aplayloina corneae et soleroticae

g anterius...........

j ®*’otitis anterior et episcleritis . nbsp;nbsp;nbsp;.

p arustaiio corneae ......

^^«'¦ygium........_ . .

^yblE nbsp;nbsp;nbsp;(staphyloma pellucidum)

p^do-keraiitis.........

• .......

Iri,i' nbsp;nbsp;nbsp;iridis congenita.....

lriJ°denosis..........

Iruio ^tï'nsia pupillae) .

lt;-ta senilia . nbsp;nbsp;nbsp;.

” nbsp;nbsp;nbsp;congenitanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

” nbsp;nbsp;nbsp;Pyramidalis

” nbsp;nbsp;nbsp;siliquata

t)gj,°^0''ioiditis (synechiae poste-

-ocr page 56-

48

ZIEKTEamp;EVALLEN.

1838

en

1839

186(1

1861

1862

1863

1861

186,

1866

1867

186

8 Totaal

Cataracta diabetica.......

1

3

1

1

1

1

1

2

1

1

12

„ nbsp;nbsp;nbsp;secundaria.......

10

45

5

16

4

10

10

8

12

120

„ nbsp;nbsp;nbsp;mollis........

D

3

6

8

7

6

9

1 5

49

„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica.......

4

8

5

12

10

39

AphaMa...........

13

22

12

22

28

27

35

27

27

2)

238

Luxatio lentis.........

2

1

3

3

2

2

1

2

16

Obscuratio corpori vitrei.....

4

31

34

15

18

12

13

18

12

ii

157

Syncbisia...........

3

ii

3

ii

6

Retinitis (apopiectica, luëtica) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

8

7

16

7

8

10

5

10

7

3

81

Retinitis e morbo Brightii ....

4

1

3

8

3

1

4

24

Retinitis pigmentosa (hemeralopia) .

8

12

6

4

5

10

6

7

6

8

72

Neuritis optica........

ii

if

ii

ii

5

6

6

5

6

27

Mergvlammen van bet netvlies . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

)i

if

1

1

ii

ii

it

ii

2

Embolia retinae........

if

it

2

1

it

3

Solutio retinae .........

10

12

18

21

13

16

11

12

17

1.30

Chorioiditis..........

8

11

37

30

16

23

13

13

13

•»

164

Glaucoma...........

15

20

20

13

27

19

¦-0

9

18

20

181

Amblyopia congestiva......

26

24

21

2j

30

25

31

17

18

17

232

Amblyopia et amaurosis cum papilla

alba............

19

32

27

35

40

24

23

32

33

265

Amblyopia gravidarum......

?gt;

tgt;

if

ii

1

2

1

4

Buphthalmos.........

if

1

3

2

3

4

5

18

Microphthalmos........

a

3

it

ii

3

Atrophia bulbi.........

21

26

33

22

43

47

45

41

55

37

370

Polvpus sinus ethmoidalis.....

ii

it

1

1

Bulbi delectus.........

ii

12

7

11

13

14

21

78

Traumata...........

45

42

17

34

39

77

41

58

51

26

430

Corpora aliena.........

»

18

25

38

34

34

21

45

28

29

272

Paralysis musculorum acuta (strabis-i

mus paralyticus, ptosis paralyiica^^

6

12

8

6

17

8

15

12

6

9

99

et mydriasis paralytica)

Strabismus.........•

38

84

20

67

81

47

84

62

65

58

596

Nystagmos.........•

10

15

11

8

16

15

14

12

15

11

127

Ptosis...........•

»gt;

if

1

1

3

6

1

6

18

Protrusio bulbi........•

ii

3

1

ii

4

Entropion en dystiehiasis .....

29

45

48

8

43

12

14

10

15

12

236

Ectropion.........•

9

13

16

9

11

It)

33

16

11

16

150

»

ii

j.

if

s*

ii

4

JJ

ii

4

»gt;

3

2

1

3

4

5

l8

Abscessus palpebrae.......

in

19

24

9

7

10

8

12

7

8

ll4

Blepharadenitis........•

39

48

48

21

45

29

47

52

29

28

380

Pityriasis palpebrae.......

a

ii

1

»

it

ii

it

ii

X

Tumores palpebrae.......

»

if

1

1

ti

5

1

7

ii

Molluscum oontagiosum.....

6

6

2

1

V

ii

1

a

Si

10

-ocr page 57-

49

1858

ZIEKTEGEVALLEN.

en

1859

1860

1861

1862

1863

lS6i

1865

1866

1867

1868

Totaal

Dacryocystitis (obstructie ductus la-

56

47

crymalis)..........

41

43

48

73

75

47

31

40

501

Lupus......*.....

J*

ff

ff

»

3

gt;?

1

4

l^coplasmata..........

1

3

3

1

6

1

2

1

5

23

Abscessus sinus frontalis.....

ff

ff

1

i

1

3

Dypertropbia glandulae laorymalis .

ff

ff

1

1

1

ff

ft

ff

ff

3

Aneurysma orbitae.......

ff

ff

1

ff

ff

ff

ff

ff

1

Caries et periostitis orbitae ....

ff

ff

£4

ff

2

Dxantbema faciei et palpebrae . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

,,

3

3

3

6

7

1

3

26

Dolor oculi..........

3

2

1

1

2

9

Morbus Basedovii.......

ff

1

1

ff

1

1

4

•A-sthenopia accommodativa . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

ff

75

145

158

115

197

179

2'6

1075

Myopia ^ . ..........

¦Hypermetropia.........

Astiiimatismus.........

ff

144

45

238

^7

85

119

107

114

939

)f

226

80

314

138

234

103

173

136

1404

ff

ff

ff

22

72

24

80

70

63

43

374

Lag^ophthalmos.........

fgt;

ff

ff

2

ff

ff

2

Albinismus..........

Haemophthalmos anterior e morbo

ff

ff

ff

ff

ff

ff

1

ff

ff

1

Werlhofii...........

ff

ff

2

1

3

Sinaulatio...........

ff

2

2

ff

1

ff

2

7

Opebatiks.

Extractie van cataract......

19

39

49

57

80

55

80

53

76

43

551

Idem van nastaar........

ff

ff

3

19

14

,,

2

38

Vuuotie van cataract......

8

26

16

46

72

40

36

34

39

45

362

J dem van nastaar.....• nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

1

2

124

5

4

6

18

^ridectomie..........

?9

86

84

98

111

113

111

90

82

938

;J^^idesis...........

3

1

3

4

4

1

15

:^enotomie..........

8

5

10

28

56

32

58

49

46

52

344

^orlagerung.........

Ectropion..........

ff

1

4

3

1

gt;»

4

13

1

4

1

)?

ff

f,

1

7

^utropion en dystiebiasis.....

18

65

34

29

45

33

20

23

18

22

19

14

298

quot;lepharo-phymosis.......

^ymblepbaron.........

i^tosis............

2

ff

17

23

22

4

11

121

4

4

1

))

ff

2

ff

ff

ff

ff

1

3

ft

f f

2

»»

4

ft

13

9

^‘epliaroplastiek........

staphyloma..........

Jteryjrium..........

JXatirpatio bulbi........

^^stirpatio tumoris.......

E^stirpatio fistulae corneae ....

ff

3

ff

ff

4

5 2

3

9

1

3

13

1

1

2

1

3

5

f*

6

4

6

3

ff

29

41

6

*f

‘i

4

13

5

4

12

11

9

9

69

1

•f

ff

ff

ff

1

fy

1

ff

3

ff

ff

ff

1

1

1

1

ff

1

5

4*

-ocr page 58-

A-ANTAL Lijdbes.

Aantal Vebpleegden.

PEOVINCiëN.

183!)

1800

1861

1832

1803

1801

1863

1866

1807

1868

Tot»

i839

I860

1861

1862

1863

1801

1863

1866

1867

1868

Totaal

Friesland.....

6

7

20

42

43

32

37

29

36

49

31

5

3

16

26

25

20

26

15

22

27

184

Groningen ....

4

3

5

3

2

5

7

11

9

2

3

1

»

3

2

2

13

Drenthe......

6

48

34

9

6

6

5

14

10

12

V

1

12

31

2

2

1

4

2

4

59

Overijssel.....

14

31

17

17

25

33

54

29

35

41

2l

16

11

8

13

12

29

17

18

18

163

Gelderland ....

74

121

125

134

159

177

162

112

181

220

u-

42

67

66

62

78

67

ee

53

51

64

596

Utrecht......

608

658

625

485

610

660

591

575

570

518

32

67

41

39

65

45

52

61

38

30

438

Noordholland. . ,

42

84

64

72

110

107

143

162

169

161

IB

10

68

19

26

41

24

40

45

60

44

367

Zuidholland . .

74

118

181

204

276

309

299

244

239

239

21!'

68

53

80

86

76

11 i

108

66

70

66

776

Zeeland.....

7

10

15

23

18

53

32

33

53

i'!

1

4

4

8

10

10

32

22

14

20

131

Noord Braband .

25

39

51

68

104

98

83

53

90

lOU

5

23

21

31

59

49

41

22

41

60

342

l.jimburg.....

2

2

1

2

6

9

5

6

6

3

1

2

1

1

1

2

1

2

2

1

’3

Buitenland ....

18

14

21

24

23

31

35

24

36

39

5

2

7

4

1 nbsp;nbsp;nbsp;5

2

3

8

7

48

Totaal . .

873

1044

1052

10671

1418]

1482,

1472

1317

1416

1451

IP

301

291

•498

371

337

388

303

326

323

3130

Gegeyen consultenj 10000 1479315822 16182(196571190291'20260 17896

17827

17150

168öI'


Vbeplbegd op

KOSTEN VAN :

Ei?en.......

Particulieren . . .

Diaconiën.....

Armbesturen . . . Gemeen t ebesturennbsp;Min. Binl. Zakennbsp;Commissiën. . .nbsp;Liefdegesticliten

Gratis.....

het Eijk .... Totaal .

Gemiddeld getal verpleegdagen.


Aantal Lijdess.

1839

1860

1861

1802

1863

1801

1863

1860

1867

1868

To

84

128

124

153

205

168

182

138

143

136

1

13

16

16

15

20

25

33

18

22

25

22

27

30

18

39

28

22

34

17

29

19

17

22

45

37

49

70

52

71

46

33

48

44

40

39

37

47

23

35

36

»gt;

40

28

M

ft

ff

j.

»

}f

ft

M

ft

4

6

6

6

ft

27

21

25

27

27

31

30

30

27

31

18

1

1G2

301

291

298

371

337

388

303

326

323

3

39

38

37

30.6

t

1

29

31

31

36

36

36



Aantal Veeplebodagen.

1860

1861

1862

1863

1864

1863

1866

1867

1886

Totaal

4792

4801

2738

4595

3605

4198

3590

3565

3397

38563

687

534

47n

680

1177

1077

934

P268

868

8208

1019

1032

652

1309

849

665

1648

711

956

9699

667

836

2518

1)78

2525

3051

2690

3471

3070

20727

1469

1250

1669

1699

1144

1791

1250

1487

1791

14834

2130

1052

ff

ft

tt

241

175

tt

176

215

3182

807

10-58

1058

595

1389

1042

1453

1207

992

622

913

239

9245

33

¦¦

33

11349

103,94

9095

10914

10507

12015

10899

11624

11594

106346


-ocr page 59-

A.ANTAL LuDEBS.


Friesland . . Groningen .nbsp;Drenthe. . .nbsp;Overijssel . .nbsp;Gelderland .nbsp;Utrecht . . .nbsp;Noordholland.nbsp;Zuidhollandnbsp;Zeeland , . .nbsp;Noord Brabandnbsp;Idmburg . .nbsp;Buitenland .

Totaal


Gegeven consulten j 10000


PEOVINCiëN.

1859

1860

1861

6

7

20

4

3

6

4S

34

14

31

17

74

121

125

60S

658

625

42

84

64

74

118

181

7

15

10

25

39

51

2

2

1

16

14

21

873

1044

1052

10000

14793

15822

18S2

1067( 1418

16182119657


1863


18Si


1803


1866


I482i 14721 13171 1416| 1451


19029120260 17896


17827


17160


12?


Aantal Vbbpleegden.

1867 nbsp;nbsp;nbsp;1868 Tot*

'859

1800

1861

1862

1863

1804

1805

1806

1867

1868

Totaal

3

15

26

25

20

26

15

22

27

184

2

3

1

IJ

3

2

2

13

12

2

2

»

1

4

2

4

59

16

n

8

13

12

29

17

18

18

163

67

66

62

78

57

56

53

61

64

596

67

41

39

65

45

62

51

36

30

438

58

19

26

41

24

40

45

60

44

367

63

80

86

76

111

108

66

70

56

776

4

4

8

10

10

32

22

14

20

131

23

21

31

59

49

41

22

41

60

342

1

1

1

2

1

i 3

2

1

’3

5

2

7

4

1 nbsp;nbsp;nbsp;5

2

i 3

8

7

48

301

291

298

371

337

388

303

326

323

3130


Aantal Lijdbss.

1859

1860

1801

1862

1865

1864

ISO,’)

1866

1867

1868

84

128

124

153

205

168

182

138

143

136

13

16

16

15

20

25

33

18

22

25

22

27

30

18

39

28

22

34

17

29

19

17

22

45

37

49

70

52

71

46

33

48

44

40

39

37

47

23

35

36

»J

40

28

JJ

JJ

JJ

JJ

IJ

JJ

JJ

4

6

6

6

gt;J

27

21

25

27

27

31

30

30

27

31

1

18

192

301

291

298

371

337

388

303

326

323

39

38

37

30.5

1

1

29

31

31

36

36

36

Tot*

Vbbplbegd op

KOSTEN van:

Eigen.......

Particulieren . . .

Diaooniën.....

Armbesturen . . . Gemeentebesturennbsp;Min. Binl, Zakennbsp;Commissiën. . .nbsp;Liefdegestichten

Gratis.....

het Bijk .... Totaal .

Gemiddeld getal verpleegdagen.

Aantal Veepleegdagen.

18o9

8272

517

858

721

1294

1860

1861

1862

1863

1S64

1863

1866

1867

1886

Totaal

4792

4801

2738

4595

3605

4198

3590

3565

3397

38553

687

534

47ri

680

1177

1077

924

1268

868

8208

1019

1032

652

1309

849

665

1648

711

956

9699

667

836

2518

1)78

2525

3051

2690

3471

3070

20727

1459

1260

1669

1699

1144

1791

1250

1487

1791

14834

2130

1052

JJ

JJ

JJ

3182

JJ

241

175

176

215

807

1058

1058

595

1389

1042

1453

1207

992

622

913

239

9245

33

JJ

33

11349 “

iOfc94

9095

10914

10507

12015

10899

11624

11594

106346

-ocr page 60-

IV.

INHOUD Tan de wetenschappelijke bijbladen tot de Jaarlijksche verslagen Tan bet Nederlandscbnbsp;Gasthuis voor Ooglijders.

BHz.

D. I. A. H, Kuijper. Onderzoekingen betrekkelijk de

knnstmalige verwijding van den oogappel... nbsp;nbsp;nbsp;1

F. C. Donders. Ametropie en hare gevolgen . . 63

C. Gutteling. De behandeling van de binnen-waartskeering der oogleden........206

H. Snellen. Praktische wenken betrekkelijk de behandeling der aandoeningen van bindvlies en hoornvlies.............. . 253

D. II. F. C. Donders. Paraesis, vooral van de inwendige oogspieren en van het verhemelte, na diphtheritis

faucium...............1

Dezelfde. Eet lichtbrekend stelsel van het men-schelijk oog, in gezonden en ziekelijken toestand. 25 H. de Brieder. De stoornissen der accomodatie

van het oog...............69

H. G. Maes. Over torpor retinae......143

A. J. P. de Wilde. Eenige gevallen van iritis en

irido-chorioiditis............277

J. A. H. Haffmans. Bijdrage tot de kennis van het glaucoma.............. 333

D. III. F. C. Donders. Astigmatismus en cilindrische glazen 1

J. H. de Eaas. Geschiedkundig onderzoek omtrent

de hypermetropie en hare gevolgen.....137

F. C. Donders en D. Doijer. De ligging van het draaipunt van het oog..........209

J. Vroesom de Haan. Onderzoekingen naar den invloed van den leeftijd op de gezigtsscherpte . 229

H. Snellen. Iriddesis...........280

Dezelfde. Entropion-naad.........284

Dezelfde. Test-Types for the determination of the acuteness of vision..........288

-ocr page 61-

53

Bldz.

D. IV. F. C. Donders. Eefractie-anomaliën, oorzaltenvan

strabismus..............1

Dezelfde. Kort begrip dar refractic anomaliën en van hare gevolgen...........53

Dezelfde. Bepaling van den brandpuntsafstand

van lensen..............99

Dezelfde. De formule der acoommodatie breedte, getoetst aan de inwendige veranderingen van

bet oog...............105

H. Snellen. Over bet IMieuwa Eeglement op bet geneeskundig onderzoek omtrent de gescbiktbeidnbsp;voor de krijgsdienst te land en te water .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 119

J. F. X. Hamer. Over de anti-mydriatiscbe werking

van Calabar-Bean............135

H. A. Middelburg. De zitplaats van bet astigmatisme 146

H. Snellen. De „neuroparalytische” oogontsteking, welke zicb bij trigeminus-paralyse ontwikkelt . 191nbsp;D. V. J. Bloemert Schuurman. Vergelijkend onderzoeknbsp;der bewegingen van bet oog bij emmetropie en

ametropie...............1

H. Snellen. Bijdrage tot de geschiedenis der oogziekten beersebende in de Èijksgestiobten Veenbuizen en Ommerscbans.........67

F. C. Donders. Het zien bij verschil van refractie der beide oogen, en de hulpmiddelen daarbij

aan te wenden.............167

Dezelfde. De werking der mydriatica en der myotica nbsp;nbsp;nbsp;187

J. J. C. van Woerden. Bijdrage tot de kennis der uitwendig zigtbare vaten van het oog, ingezonden en in zieken toestand........231

F. C. Donders. Omtrent de uitwendige vaten van het oog en den daarin waarneembaren bloedsomloop. Naschrift...........260

D. VI. W. Ko.ster. Twee gevallen van tumor cerebri, opmerkingen over den zamenhang tusscben ber-sengezwcllen en aandoeningen der retina ennbsp;van den nervus opticus.........1

J. J. Maats. De sympathische aandoeningen van

bet oog . ..............25

F. C. Donders. Een woord daaraan nbsp;nbsp;nbsp;vooraf.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27

J. W. Verschoor. Optometers nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;optometrienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;97

P. A. van der Laan. Over gezigtsstoornis bij albuminurie..............161

F. C. Donders. 11 eflexie-beweging der beide pupillen bij bet invallen van licht aan ééne zijde. 233

Dezelfde. Pupil-beweging bij accommodatie. . nbsp;nbsp;nbsp;. 239

-ocr page 62-

54

Bid*.

D. VII. H. Grere. Over gezwellen in het oog.....1

le stuk.B. Eosow, nit Petersbvirg. Pathologisoli-anatomisoli

onderzoek van geëxstiipeerde oogen nbsp;nbsp;nbsp;77

F. C. Donders. Het binoculair zien en de voorstelling der derde dimensie.........101

B. Eosow en H. Snellen. Aaneengroeijing van niet correspondeerende zenuw vezelen, na inter-cranieële doorsnijding van het vijfde paar. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 156

Dr. John Green, uit Boston Toetslijnen tot bepaling van astigmatisme..........

2e stuk. F C. Donders. Myopie en hare behandeling. 1 D. VJII. J. J. G. M. van Dieren De ontsteking van dennbsp;voorhoofdsboezem en de secundaire aandoeningnbsp;van het oog..............1

A. J. W. Monnik. Tonometers eiï tonometrie, . nbsp;nbsp;nbsp;66

F. 0. Donders. Invloed der accommodatie op de voorstelling van afstand ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 111

Dezelfde. Verminderde accommodatie breedte, oorzaak van strabismus convergens.......114

F. Arlt Jr., uit Weenen. Tijdsbepalingen ten aanzien der bewegingen van den oogappel.... 116 F. C. Donders. Periodieke veranderingen van denbsp;middellijn der pupillen, zonder wijziging van

refractie of accommodatie.........137

L. H. H. Vriesman. Afscheuring van het on-derooglid; geheele genezing door hechting, afzonderlijk van conjunctiva en van huid . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 140

J. A. 0. Stemberg. Over den invloed van uitras argenti op de levende vaten en op het doordringen van bloedlichaampjes.......143

H. Snellen De richting der hoofdmeridianen van het astigmatische oog..........151

-ocr page 63-

DISSERTATIES, betrekking hebbende tot de ophthalmologie, tot bet verkrijgennbsp;van den graad van Doctor in de geneeskunde, verdedigd aan de Utrecbtschenbsp;Hoogescbool.

1. nbsp;nbsp;nbsp;A. C. van Trigt. De speculo oouli. Cum tabulis. 1853. Hol-landscbe uitgaaf in ederlandsob Lancet; Hoogduitscbenbsp;uitgaaf van Dr. Sehauenburg.

2. nbsp;nbsp;nbsp;G. C. F- de kuiter. De vi Atropae BeJladonnae in iridem.nbsp;1854. Hollandsche uitgaaf in JN ederlandsob Lancet.

3. nbsp;nbsp;nbsp;A. Doncan. De bouw van het glaeachtig ligchaam. Met platen.nbsp;1854. Als dissertatie, en uitgegeven in het JVed. Lancet.

4. nbsp;nbsp;nbsp;H. van Wijngaarden. Over stenopaeische brillen ter verbetering van ’t gezigtsvermogen, bij verduistering van ’t hoornvlies. Met platen. 1864. Als dissertatie en uitgegeven innbsp;het Nederlandsch Lancet In het Hoogduitsch uitgegevennbsp;in Archiv f. Ophthalmologie B. I.

5. nbsp;nbsp;nbsp;C. G. von Beeken. Ontleedkundig onderzoek van den toestelnbsp;voor accommodatie van het oog, met platen. 1856. Alsnbsp;dissertatie, en bovendien overgedrukt in Wed. Lancet.

6. nbsp;nbsp;nbsp;J. A. Moll. Bijdrage tot de anatomie en physiologie dernbsp;oogleden. Met platen 1857. Hoogduitsch medegedeeld innbsp;Archiv f Ophthalmologie. B. II.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Th. H. Mac Gillavry. Onderzoekingen over de hoegrootheidnbsp;der accommodatie. Met platen. 1858.

8. nbsp;nbsp;nbsp;A. H. Kuijper. Over de kunstmatige verwijding van dennbsp;oogappel. 1859. Overgedrukt in de wetenschappelijke bijbladen van het Wed. Gasthuis voor Ooglijders D. I

9. nbsp;nbsp;nbsp;C. Gutteling. Over de behandeling van het entropiumnbsp;(onder medewerking van Dr. Snellen) Met platen 1860.nbsp;Uvergedrukt in de bijbladen, N. G. v. O. D. I.

10. H. de Brieder. Over de stoornissen der accommodatie innbsp;het oog. 1861. Overgedrukt in de bijbladen van het W. G.nbsp;V. O. D. n.

-ocr page 64-

11.


12.


13.


14.


15.


16.


17.


18.


19.


20.


21.


22.


23.


24.


56


H. G. Maes. Oyer torpor retinae. 1861. Overgedrukt in de bijbladen van bet iS. G. v. O. D. 11.

J. H. A. Haffmans. Bijdrage tot de kennis van bet glaucoma. Met platen. 1861. Overgedrukt in de bijbladen van bet jN. G. V. O D. II. Hoogduitsob uitgegeven in Arcbivnbsp;f. Opbthalmologie B. IV.

A. J. P. de Wilde. Gevallen van iritis en irido-chcrioidi tis. 1861. Overgedrukt in de bijbladen van bet JN. G. v

O. nbsp;nbsp;nbsp;D. 11.

J. H. de Haas. Geschiedkundig onderzoek omtrent de bypermetropie en bare gevolgen. 1862. Overgedrukt in denbsp;bijbl. van bet JN. G. v. O. D. III.

J. Vroesom de Haan. Onderzoekingen naar den invloed van den leeftijd op de gezigtsscberpte. Met platen 1862.nbsp;Overgedrukt in de bijbl. van bet JN, G. v. O. I). IH.

H. A. Middelburg. De zitplaats van bet astigmatisme. 1863. Overgdrukt in de bijbl. van bet JN. G. v. O. D. IV.

J. Bloemert Schuurman. Vergelijkend onderzoek der bewegingen van het oog bij emmetropie en ametropie. 1863. Overgedrukt in de bijbl. van bet JN. G. v. O D. V.

J. J. C. van Woerden. Bijdrage tot de kennis der uitwendig zigtbare vaten van het ong, in gezonden en zieken toestand. Met platen. I86li. Overgedrukt in de bijbl. vannbsp;bet fl. G. V. O. D. V, en opgenomen in bet JNederlandscbnbsp;Archief voor Genees- en Natuurkunde.

J. W. Verschoor. Optometers en optometrie. 1865. Opgenomen in de bijbl. van bet N. G. v. O. D, VI.

P. nbsp;nbsp;nbsp;A. van der Laan. Over gezigtsstoornis in albuminurie'nbsp;Opgenomen in de bijbl. van het JN. G. v. O. D. VI.

J. J. Maats. De sympathische aandoeningen van bet oog. Met plaat. 1865. Opgenomen in de bijbl. van bet JN. G.nbsp;V. O. D. VI. en opgenomen in bet Med. Arch, voor Gen. ennbsp;JNatuurkunde. D. II.

H Greve. Over de gezwellen in het oog. 1866. Opgenomen in de bijbl. van bet JN. G. v. O D. Vil.

J. J. G. M. van Dieren. De ontsteking van den voor-boofdsboezem en de secundaire aandoening van bet oog. Opgenomen in de bijbladen van bet JN. G. v. O D. VllI.nbsp;A. J. W. Monnik. Over tonometers en tonometrie. 1868.nbsp;Opgenomen in de bijbl. van bet JN. G. v. O. D. VIII.


-ocr page 65-

VI.

GJBWOIVJE JKJEKTJEIVEVG^.

ON TVANGSTEN.

1859

1860

1861

1862

1863

1864

1865

1866

1867

1868

I. Saldo van vori^ jaar . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3796

ii

)gt;

»»

215

68’

246

86

861

36’

226 64’

460

82’

1632

74’

II. Verplegingskosten ....

69’

5590

21)

5066

06

4350

47

6229

35

5148

72

6857

01

5815

66

6157

29

6329

11’

III. JaarJijtsche Biidragen. . .

227

20

3214

70

4632

39’

5160

38’

5177

05

6279

35

5560

80

6311

60

6160

21

5337

65’

V. Geleende Gelden ....

3873

51

2025

63

679

04’

gt;i

if

ft

if

V. B enten........

gt;gt;

42

07

208

39

156

76’

70

88

158

14’

211

36

300

46

VI. Huur van gebouwen . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

! gt;

9i

»gt;

»»

»

gt;»

225

450

450

450

ft

7897

40’

1C830j 43

10267

49

9652

92’

1083(1

37’

10amp;30j69’

12575 j05’

11962|05

12439

68’

14C49

97*

UITGAAF.

1859

1860

1861

1862

1863

1864

1865

1866

1867

1868

1. Onderhoud gebouwen .

106

35

708 13’

984!10’

639

44’

1184

76

487

94

1642

42’

1212

C6’

820

90’

1671

16’

11. Grond- en andere lasten .

230

53

314 20

204 17

238

83

234

80’

325

42’

279

38’

2i3

51’

293

41’

293

32’

III. Tractementen.....

1211

94

1183 67

1263

60

1249

1425

91

1460

1552

1608

75

1609

1609

IV. Voeding, verwarming, enz.

4947

40’

6188'89’

5904'40

4940

68

4938

67

5( 30

61’

5712

76

5663

15’

5744,

43’

6929

29

V. Kkeding en meubilair . .

4£6

81’

848

42’

590 37’

726

90

909

22’

1037

31’

1151

02

970

09

1144

61’

1105

60

VI. Kosten van beheer . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

75

24

452

46’

327

49

497

42

403

88

643

65

657

24’

6b4

96

289

80’

377

27

Vil. Chemicaliën enz.....

830

12’

1134

56

993

45

1045

06’

I486

26’

1084

48’

1453

67’

1168

70

904

86’

1129

78

VllI. Voordeelig saldo ....

fi

fi

if

if

215

68’

246

86

861

36’

226

64’

460

82’

1632

74’

2034

64

7897

40’

10830

43

10267

49

9552 j 92’

10830

37’

10830

69’

12575

05’

11962

05

12439j68’

14049j97‘

-ocr page 66-

VIL

KAP»ITA AL KAS.

. ONTVANGSTEN.

Fihil.


1 Mei 1860, geopend met......

Voor inschrijvingen van Bestuurders . . Idemnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van Stichters .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .

Diversen voor ééns.........

Bijdrage uit Jndië.........

' de Heer Dr. JN. Beets . nbsp;nbsp;nbsp;...

„ Venning . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. _ .

„ J. J. Cremer in 1863 ƒ 612.65nbsp;in 1867 „ 4U8.70


87

37

42


5416

4565

3128

1747


93 70 6410


Opbrengst der lezingennbsp;van:


1021 35

488.75

323.75


Prof.


Oosterzee

Opzoomer


1980


65


Dr. E. OudenhofF......

Mejufvr. A H. Meijer ....

Dr. .1. J. Hetterschy.....

Legaten j de Heer Hottebohm, te Botterdam van: 1 Freule Lijcklama a Nijeholt .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

/Mevr de Wed. Soeters, geb. van

[ Herwerden........

M. L. Pincofï’s, te Botterdam. .


344 59 1000 —nbsp;600.—nbsp;500.—nbsp;600.—

401.38

300.-


97

125

545

96

91


3545

60

236

39


Van de Studenten, harddraverij op schaatsen . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Uit de bus in ’t gasthuis gelicht........

Verkochte verslagen, met wetenschappelijke bijbladen


20720


UITGAVEN.

Aan Drukloonen..............

Overgeschreven op de gewone rekening . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Voor het portret van Prof Suerman (cadeau aan de

dienstboden)...............

Voor aankoop van certificaten Kat. werkl. Schuld „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ een huis..........

Saldo in Kas . . nbsp;nbsp;nbsp;.

435

94

2601

575

25

68

7308

_

10325

716

21

71

2072C

91

-ocr page 67-

VUL


Iphabetische Naamiijst


SEDERT 1 JANUARI 1866 TOT 1 MEI 1869 BIJGEKOMENE


Bestuurders en Stichters. ‘)


Bestuurders.


Mr. J. M. Baron Huijsseu van Kattendijke. Prof. Mr. 0. VV. Opzoomer.

Dr. 11. Greve.

Het Utrechtsche Studentenkorpi


Arnhem. Utrecht.

Officier van Gezondheid Soerabaija.


M, T. Alewijn.

J). H. Aüdreae,

W. E. Herns.

Ur. Haeke van Mijnden. Br. G, F. James.


Sltlcliters«

Beek.

Kollnm.

Spankeren.

Amsterdam.

Officier van Gezondheid Indische Leger.


J. de Keinpenaer nbsp;nbsp;nbsp;van Poppenhuijzen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Leeuwarden.

J. il. F. Prabl. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

A. Baron van Rhemen van den Gelderschen Toren. nbsp;nbsp;nbsp;bij Velp.

J* M. '1'iedemau. nbsp;nbsp;nbsp;'s lia^ie.

Be heide Weeshuizen Ie nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nijmegen.

stichters uit vroearere Jaren, verzuimd in het i%.Lbuiu op te iiemeit.


Be Wit Boers.

Chrisiotfelée.

S. A. van Lunteren.

J. P. Meijen.

Alevr Boinela Nieuwenhuis, geb. M. A. Meijer. N. van der Mraal.


Neerlangbroek.

Eüspeijk.

Utrecht.

Muldelbnrg.

Auisterdain,

Koiterdain.


1) Zie het jaarlijksch verslag van 1866, waarin het album der Bestuurders , Stichters en Beguiisligers, tot 1 Jauuari 1866, in Zijn geheel is opgeuojuftu.


-ocr page 68-

Jianvankelijk waren er gewestelijke en plaatse-lijke Commissiën gevestigd, te:

Iiater zijn soortgelijke Commissiën opgericht te;

Amersfoort.

Breukelen.

Zeist.

Meppel (roor Drenthe). Haarlem.

Vianeu.

Goes.

Middelburg.

’s Herlogenbosch. Zuidholland (Btielslaud).nbsp;Del ft.

Nijmegen.

Wijk bij Duurstede.

Amerougen en Leersum. Baarn.

De Bilt.

Baambrugge.

Juipfiaas.

lioeneu.

Maarssen.

Mijdrecht.

Ebeneii.

Vreeland.

I.lsselsteiu.

Leeuwarden (voor Friesland) Kollum.

Groningen.

Coevordeu.

Zwolle.

Deventer.

Zulphen.

Haarlem.

De Zaan c. a.

Medeuildik c. a, Hilleuersberg.

Alpheu en Acbttieuhoven. Alkeinade.

Pijnacker.

Hardinsveld.

Brielle.

Dr. J. H. Coolhaas.

D. Voortlinijsen.

Dr. C. L. J. Backer.

J. M. Zembsch.

Dr. G. Teljer,

Dr. J. H. van der Meer Mohv.

A. B. de Joncheere van Oostwaard (overleden). Dr. D. de Bruijn,

Dr. P. Hoodt.

A, G. de Bruin.

Dr. C. Hagedoorn.

Dr. Jao. Biart de la Faille,

D. H. Andre'ae.

J. P. Israels.

Dr. O. M. B. Heijmans.

Dr. G A Ramaer.

Dr. C. J. Themraen.

Dr. van Audel.

3 W. M. van de Poll.

S. Leopold,

J. Volp.

C J. Alers.

Dr. J. Al. Richelle.

G. van der Vlagt.

A. G. Ogterop,

Dr. II. J. Lulofs.

Dr, S. van der Leg.

-ocr page 69-

TIENDE JAARLIJKSCH VERSLAG, betrekkelijk de verpleging en het onderwijs in het Nederlandsch Gasthuis voornbsp;Ooglijders, van den 1 Januari 1868nbsp;tot den 1 Januari 1869, ter vergadering van Bestuurders en Afgevaardigden,nbsp;gehouden den 31 Mei 1869, uitgebracht door F. C. Dondees, Directeurnbsp;der Instelling.

Met verwijzing op het verslag van het eerste tienjarig tijdvak, loopende tot 1 Januari 1869, ineen ik het jaarlijksch verslag over 1868 te mogen bepalen tot hetgeen doornbsp;de statuten uitdrukkelijk wordt voorgesohreven.

Gedurende het jaar 1868 zijn 17150 Gonsulteu gegeven

aan 1451 ooglijders.

Deze waren herkomstig uit:

Daarvan zijn

Stad Utrecht.....

276

... nbsp;nbsp;nbsp;7

Provincie

Utrecht. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

242

... 23

Priesland . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

49

... 27

7)

Gi’oningen . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

9

... 2

Drenthe.

12

. . . nbsp;nbsp;nbsp;4

Overijssel . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

44

... 18

Gelderland.

220

... nbsp;nbsp;nbsp;64

Noord-Holland .

164

... 44

Zuid-Holland . nbsp;nbsp;nbsp;.

239

... 56

Zeeland . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

53

... 20

Noordbrabant. .

101

... 50

17

Limburg . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3

... 1

Buitenland

39

. . . nbsp;nbsp;nbsp;7

14oi

323

-ocr page 70-

62

Van deze waren:

Verpleegdagen,

136

voor

eigen rekening, met.......

3397

25

n

rekening

van

particulieren, met. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

868

29

V

7?

77

diaconiën, met....

956

46

75

55

armbesturen, met . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3070

36

»

75

77

gemeentebesturen, met .

1791

6

77

77

commissiën, met .

215

27

75

77

77

liefdegestichten, met . nbsp;nbsp;nbsp;.

1058

18 gratis, met.

239

323

11594

De volgende operaties werden verricht:

Extractie van cataract . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

. 43

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ iiastaar .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

. 2

Punctie van cataract ....

. 45

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ nastaar ....

. 6

Iridectomie.......

. 82

Tenotomie.......

. 52

Entropion........

. 14

Ectropion........

1

Phymosis........

. 11

Staphyloma.......

. nbsp;nbsp;nbsp;3

Symblepharon......

. nbsp;nbsp;nbsp;4

Plastische operatie.....

. nbsp;nbsp;nbsp;5

Exstirpatio bulbi.....

. nbsp;nbsp;nbsp;9

Exstirpatio fistulae ....

1

Voornaaien.....

. nbsp;nbsp;nbsp;4

282

Het onderwijs werd door Dr. Snellen en door mij zelven op de gewone wijze voortgezet, met die wijziging,nbsp;dat de gewone klinische lessen, vroeger door mij alléénnbsp;gegeven, voor de helft door Dr. Snellen werden waargenomen.

-ocr page 71-

A lphabetieche JS^aamlijst

VAN DE

IN 1868 BIJGEKOMEWB

Bestuurders, Stichters en Begunstigers.

Bestuurders, — Geene. Stichters. — Geene.

Begunstigers.

F. C. Andreae. nbsp;nbsp;nbsp;Leeuwarden.

Mevr. de Wed. L. F. de Bruin nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zuijlen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

„ nbsp;nbsp;nbsp;Bonebakker Nater.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

R. D. Branden. nbsp;nbsp;nbsp;,,

A. C. Blanche Koelesmid. nbsp;nbsp;nbsp;«

Jhr, M. A. A. Beelaerts van Blokland.

Ds. H. C. Bervoets. nbsp;nbsp;nbsp;„

P, Baron Bentiuck tot Schoonbeten. nbsp;nbsp;nbsp;Zwolle.

P. Brouwer. nbsp;nbsp;nbsp;Zutphen.

C. Boeren. nbsp;nbsp;nbsp;Aarlanderveen.

Mevr. de Wed. A. G, Cardinaal nbsp;nbsp;nbsp;Selleger.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

H. van Dijk. nbsp;nbsp;nbsp;„

W. Baron van der Duijn van Maasdam. nbsp;nbsp;nbsp;’s Hage.

J. G. Geelkerken. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

F. van der Goes. nbsp;nbsp;nbsp;Beek.

Mr. F. A. van Hall. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

W. H. Hubrecht. nbsp;nbsp;nbsp;„

A. de Haan. nbsp;nbsp;nbsp;,,

C. Hardijn Beekhuis. nbsp;nbsp;nbsp;Buitenpost.

Ür. A. de Jongh. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

C. Koning. nbsp;nbsp;nbsp;Amersfoort.

A. A T. Ledeboer. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Dr. J. R. E. van Laer. nbsp;nbsp;nbsp;„

Jonkvr. A. Lauta van Aijsma. nbsp;nbsp;nbsp;„

Wed. G. J. van Mansveit. nbsp;nbsp;nbsp;»

Wed. A. Meudes de Leon. Mendes • nbsp;nbsp;nbsp;»

Dr. E. Mulder. nbsp;nbsp;nbsp;„

A. F. Mackenstein nbsp;nbsp;nbsp;Mijdrecht.

Mevr. Nahuijs tjeb. Wildschut. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

J. Nobel geb. Sandberg, nbsp;nbsp;nbsp;Zwolle,

-ocr page 72- -ocr page 73-

DE ONTSTEKING

VAU DEN

YOORHOOFDSBOEZEM

EN BE

SECÏÏNDAIEE AANDOENING VAN HET OOG,

BOOR

J. J. G. M. VAN DIEREN.

-ocr page 74-

sa

^K'ijsr:^ H'


.¦':'!;.(jii‘r /;/; V u r's j, ¦,

-ocr page 75-

INLEIDING.

De pathologie Tan den sinus frontalis heeft in den laatsten tijd weinig de aandacht getrokken. In denbsp;chirurgische handhoeken althans vindt men ze ternbsp;nauwemood behandeld, en in de ophthalmologische isnbsp;daarvan niet of slechts in het voorbijgaan meldingnbsp;gemaakt. Geheel vergeten is zij echter niet. Van tijdnbsp;tot tijd zijn er namelijk enkele gevallen medegedeeldnbsp;van abscesvorming, waarvan de uitslag zeer verschillend was; meermalen hadden zij zelfs den dood tennbsp;gevolge. Doch ook het gezichtsvermogen werd nietnbsp;zelden vernietigd, —dus genoegzaam redenen, waaromnbsp;de sinus frontalis hooge aandacht verdient van oph-thalmologen en chirurgen.

Beer was de eerste, die amaurose waarnam na

etterhooping in de voorhoofdsboezems, en met groote

nauwkeurigheid beschrijft hij het ziekteverloop, zoo-

dat hij ten slotte een bepaald verband tusschen beide

1

-ocr page 76-

aanneemt. Na hem traden meerdere verdedigers van zijn gevoelen op, doch langzamerhand is deze amau-rose uit de handhoeken verdwenen; zelfs H u 1 k e , \iie innbsp;den laatsten tijd nog gevallen van abscessen in de sinusnbsp;frontales mededeelt en daaraan eenige practische opmerkingen toevoegt, spreekt volstrekt niet van amaurose.

Bestaat er dus een verband, zooals Beer beweert, of bestaat dit niet? — De beantwoording van die vraagnbsp;hebben wij ons, bij, de behandeling van dit proefschrift, voor oogen gesteld. Wij vonden daartoe aanleiding in twee ziektegevallen, die voorkwamen op hetnbsp;Nederlandscb gasthuis voor Ooglijders. Door de gewonenbsp;welwillendheid van Dr. Snellen werd mij het onderzoek gemakkelijk gemaakt en de beschrijving daarvannbsp;toegestaan. Het zij mij vergund, hem hiervoor danknbsp;te zeggen.

Het kwam ons het geschiktst voor, onze verhandeling in drie deelen te splitsen. In het eerste hoofdstuk behandelen wij de pathogenie der ontsteking van de voorhoofdsboezems, voorafgegaan door een anatomisch overzicht, voornamelijk in betrekking tot denbsp;ligging der sinus ethmoidales; het tweede hoofdstuknbsp;bevat de wijze van ontstaan der oogaandoening tennbsp;gevolge van die ontsteking; en in het derde houdennbsp;wij ons onledig met den aard der oogaandoening,nbsp;waaraan wij de ziektegevallen toevoegen.

-ocr page 77-

Hiermede voldoen we aan den eisch, die aan den student in de geneeskunde nog steed's gedaan wordt.nbsp;Wanneer men echter rekenen kan op zulke welwillendheid, als wij van Prof. Donders en van Dr.nbsp;Snellen mogten erlangen, dan wordt zoodanigenbsp;opgelegde taak gemakkelijk en aangenaam.

-ocr page 78-

HOOFDSTUK I.

De pathogenie der ontsteking van sinus frontalis en etkmoïdalis.

De sinus frontalis ligt bij den menseb boven den neuswortel en de orbita, zoodat de onderwand van dennbsp;boezem den bovenwand der orbita helpt vormen. Geenenbsp;holte van het menschelijke lichaam is aan zoovelenbsp;verscheidenheden onderhevig, dan juist die voorhoofds-boezem. Opmerkelijk is het, dat, terwijl zij in dennbsp;vroegsten leeftijd niet bestaan en zich eerst van af hetnbsp;2'*'^ levensjaar tot aan het 14'^® of 15*“^ ontwikkelen,nbsp;men bijna als regel stellen kan, dat zij bij onderscheiden personen aanzienlijk verschillen in grootte en innbsp;vorm.

Zij ontstaan door het uiteenwijken der beide beenige platen van het voorhoofdsbeen. Men zou aan de eenmaal gevormde holte vier wanden kunnen onderscheiden: de boven- en achterwand gaan zonder scherpe

-ocr page 79-

grenzen in elkaar over en worden gevormd door de cerebrale plaat of wel lamina vitrea; de voorwand,nbsp;die den arcus superciliaris vertoont, door de beenigenbsp;plaat van het voorhoofdsbeen; de onderwand, die vannbsp;den voorwand door de margo orbitalis gescheiden is,nbsp;vormt den boven-orbitaalwand.

Achter de incisurae nasales blijven de heide platen van. elkander gescheiden, zoodat zij eene opening vormen, die aan het losse voorhoofdsbeen tamelijk grootnbsp;is en waardoor men dus gemakkelijk met het stiletnbsp;in de holte kan dringen. Meestal zijn beide boezemsnbsp;door een beenig tusschenschot gescheiden, dat echternbsp;ook ontbreken kan of onvolkomen ontwikkeld zijn.nbsp;Dit septum staat zelden in het sagittale vlak, maarnbsp;wijkt öf naar de eene, öf naar de andere zijde heennbsp;en zendt ook meestal een verlengsel uit tusschen denbsp;beide openingen, dat in de spina nasalis superiornbsp;overgaat.

Plaatst men nu het zeefbeen in de incisura ethmoï-dalis, dan ziet men de genoemde openingen bedekt worden door het labyrinth van het zeefbeen en welnbsp;zoo, dat zij communiceeren met geopende cellen daarvan. Voert men een stilet uit den sinus frontalisnbsp;(waarvan men dan natuurlijk den voorsten wand geopendnbsp;heeft) door deze openingen heen, dan ziet men hetnbsp;onder de concha media te voorschijn komen. Het is

-ocr page 80-

dus langs deze kanalen, dat de neusholte gemeenschap heeft met de voorhoofdshoezems. Bij een- praeparaatnbsp;vonden wij in de boezems zelve, boven de openingen,nbsp;nog meer afgesloten holten, die door een aantalnbsp;kleinere openingen met den eigenlijken sinus in verbinding stonden; de sinus waren hierbij ook zeernbsp;sterk ontwikkeld.

Wij zagen de communicatie der neusholte met de voorhoofdshoezems ook zeer overtuigend bij honden, toennbsp;wij de sinus hadden getrepaneerd, met het doel, dat wijnbsp;later vermelden zullen. Hielden wij namelijk den neusnbsp;van den hond toe, dan borrelde bij elke exspiratienbsp;lucht tusschen het bloed uit de holte op. Hyrtl ‘)nbsp;verhaalt een geval van een stalknecht, die, nanbsp;verwonding van den arcus superciliaris, door eennbsp;overblijvende fistel, zoodra hij den neus toehield, eennbsp;kaarslicht kon uitblazen.

De communicatie, die zich op het skelet vrij ruim voordoet, wordt echter door het slijmvlies beperkt.nbsp;Van uit den neus breidt dit zich eerst in de voorstenbsp;zeefbeencellen en vervolgens in de voorhoofdshoezemsnbsp;uit. Het is de eigenlijke membrana Schneideri vannbsp;Todd-Bowman, die hier echter uiterst dun is,nbsp;geen of bijna geen klieren bezit (Luschka vond

’) Handhv.ch der topoffrafhischen Anatomie, B. I, 4e Aufl. 1860. p. 66.

-ocr page 81-

er enkele in de sinus etlinioidales) en van het periosteum niet als een zelfstandige laag kan gescheiden worden. De uitgebreidheid regelt zich naar de grootte der boezems.

Het slijmvlies nu kan catarrhaal worden aangedaan of in ontsteking overgaan. Bij beide vormen is denbsp;afscheiding vermeerderd, die uit slijm of etter kannbsp;bestaan. Blijft de communicatie naar den neus vrij,nbsp;dan worden deze stoffen gemakkelijk afgevoerd: wordtnbsp;zij echter opgeheven door zwelling van het slijmvliesnbsp;of andere mechanische momenten, dan kunnen zichnbsp;slijm en etter in de holte ophoopen en zich langs eennbsp;anderen weg naar buiten ontlasten. Over de ophoo-ping van slijm schijnen het allen niet eens te zijn.nbsp;Althans Boyer spreekt aldus: „Baccumulation etnbsp;„l’épaississement du mucus dans ces sinus, doiventnbsp;„produire qnelqnes-uns des symptómes de leur inflam-„mation ou de leur suppuration; mais je ne sache pas,nbsp;„qu’on en ait jamais observe un seul cas”. Zoo ooknbsp;Bérard') „11 est possible que I’inflammation aug-„mente la secretion du mucus et que celui-ci, nenbsp;„pouvant plus s’échapper par les narines, s’accumulenbsp;„dans les sinus et détermine un état morbide semhlablenbsp;„a celui qu’on observe dans Ie sinus maxillaire, mais

') Diet, de médecine 2e edition, T. XXVIII 1814.

-ocr page 82-

„on n’a encore pnblié aucun fait de cette nature.’

Anderen hebben die ophooping erkend, zooals D e m a r q u a y ’), die nog onlangs een geval mededeelde, waarbij hij niet onduidelijk de mogelijkheidnbsp;daarvan uitspreekt.

De sinus zetten zich gewoonlijk door de etterop-hooping uit en wel naar de orbita, waarin een zwelling ontstaat, die dikwijls zoo volkomen gelijkt op eene aandoening, in de orbita zelve ontwikkeld, datnbsp;een spontaan openbreken, of een proef-incisie alleennbsp;de ware natuur kan doen ontdekken, (vergelijk hierover J. W. Hulke ^).

De verschijnselen, waaronder ontsteking optreedt, zijn door Tiedemann in eene bepaalde orde gerangschikt. Hij noemt hevige hoofdpijn in de streek dernbsp;wenkbrauwen het eerste en meest bestendige verschijnsel: deze zou meestal aanhoudend zijn en zeldennbsp;door korte tusschenpoozen worden afgebroken. Hulkenbsp;zegt, dat de pijn heviger wordt, bij versnelling dernbsp;circulatie of bij drukking op de voorvlakte van dennbsp;sinus. Volgens Schroeder van der Kolk waren

1) Gazette des Hdpitmx 1866 n”. 24. — Centralblatt für die medicinischen Wissenschaften ] 866. n”. 16.

Ophthalmic Hospitals Reports. 1862. p. 147.

Verg. H. Tobbe, Be ontsteking der voorhoofdsioezems. Diss. inaug. 1860,

-ocr page 83-

deze pijnen soms de oorzaak van neiging tot zelfmoord, delirium en krankzinnigheid.

Ten tweede: veranderde secretie van het slijmvlies van den neus, die tot de symptomen der coryza terugnbsp;te brengen zijn.

Eindelijk: irradiatie- en reflexie-verschijnselen door prikkeling van de zenuwtakken van het par quintum.

Het verloop kan zijn acuut of chronisch.

Heeft zich eenmaal een absces gevormd, dan bemerkt men een gespannen, elastischen tumor aan de binnenzijde van den orbitaalrand, tusschen de wenkbrauw en den oogbol, gepaard met zwelling en roodheid van het bovenste ooglid, dat niet geheel kannbsp;worden opgeligt. Het oog is in zijne beweging naarnbsp;boven belemmerd, en er ontstaat diplopie bij het naarnbsp;boven zien. 'Wanneer men het absces niet opent,nbsp;neemt het in grootte toe, duwt het oog naar benedennbsp;en buiten en meestal naar voren. Eindelijk breektnbsp;het door het bovenste ooglid door; de zwelling ennbsp;roodheid verdwijnen, maar er blijft een fistel over,nbsp;die in den sinus frontalis voert. De sinus kan innbsp;sommige gevallen enorme afmetingen verkrijgen, vóórnbsp;dat de wanden geperforeerd worden. De cerebralenbsp;en orbitale wand wijken het meest voor de uitzetting,nbsp;hoezeer deze sterker is in de orbita, dan in danbsp;schedelholte. De vastheid van den voorsten wand be-


-ocr page 84-

10

let de uitzettiilg naar voren; op eene gevorderde periode is zij evenwel bij nauwkeurig onderzoeknbsp;ook hier te constateeren (vergelijk Hulke 1. c.).

Niet alleen echter door het bovenste ooglid, maar ook in de orbita en in de schedelholte kan de etternbsp;zich een weg banen, na caries van het been te hebben veroorzaakt; soms ook ontlast zij zich door dennbsp;neus. Het ligt niet in ons plan, de verschillende secundaire gevolgen, die door perforatie van deze ab-scessen ontstaan kunnen, na te gaan: het is voldoendenbsp;in het algemeen hiervan te hebben melding gemaakt,nbsp;omdat wij ons meer in het bijzonder zullen bezignbsp;houden met den invloed, dien zij op het oog kunnennbsp;hebben.

Br rest ons nog iets over de aetiologie te zeggen. Het eerst van al dient vermeld te worden: de verwonding, van welken aard ook ').

') Een belangrijk punt in de geschiedenis der wonden in de superciliairstreek is de opvolgende blindheid na beleediging vannbsp;den tak van het 5® paar. Beer en Sabatier waren denbsp;voorstanders van deze ineening, op grond van pathologische waarnemingen, en verklaarden ze als sympathische amaurose, die volgensnbsp;hen slechts ontstond in de periode van cioatrisatie, waardoor denbsp;zenuw is blootgesteld aan voortdurende trekking. Hiertegenovernbsp;staan echter de waarnemingen van Gnthri e {Lectures on the Operative Surgery of the LSye 1833) en van Hennen {Observations on somenbsp;importants Points in military Surgery 1818), alsook de physiologischenbsp;proeven van Valentin {Lehrb. der Phys. des Menschen. Bd. II).

-ocr page 85-

11

Ten tweede het aanwezig zijn van vreemde lichamen, vooral van insecten, waarvan men merkwaardige voorbeelden vermeld vindt bij Tiedemann') en vannbsp;Wessem ^).

Ten derde uitbreiding van de ontsteking van het neusslijmvlies.

Ten vierde eindelijk onbekende oorzaken, wanneer men althans zich niet tevreden stelt met aan een’nbsp;Noorden of Noord-Oosten wind de schuld te geven.

Syphilis en scrofulosis worden gezegd aanleidende oorzaken te zijn.

Zij vooronderstellen, dat in die gevallen, waar men opvolgende stoornissen in het gezichtsvermogen waarnam, mogelijkerwijze ook andere deelen gekwetst en beleedigd waren. Deze meening werd ook geschraagd door Canstatt (Annales d'Ocu-lisüque, 1840). Eene zeer belangrijke waarneming van een student,nbsp;wien door een rapier de n. supra-orbitalis werd afgesneden, waardoor gevoelloosheid van het voorhoofd, maar geene stoornis vannbsp;het gezicht ontstond, wordt door Ruete medegedeeld. Voortsnbsp;is in de laatste jaren bij de menigvuldige doorsnijdingen vannbsp;den n. frontalis tegen reflex-krampen, voldoende gebleken, datnbsp;van die zijde voor het gezicht geen gevaar te vreezen is.

') Fr. Tiedemann F'ok telenden Wnrmern und Insekten in den Geruchsorganen des Menschen, Mannheim 1844.

*) V a n W e s s e m, iVerfer/ajzamp;cA nbsp;nbsp;nbsp;1847—48. 3e Serie, p. 335,

-ocr page 86-

HOOFDSTUK II.

Wpe van ontstaan der oogaandoening bg ettervorming in de voorboofdsboezems.

G. Joseph Beer ’) is de eerste, die melding maakt dem vicariirenden schwarzem Staare des unter-„drückten Schnupfens mit Schleim-und Eiteransamm-„Inng in den Stirnhöhlen.” Hij zegt die zwarte staarnbsp;drie maal in behandeling te hebben gehad, en rekent zenbsp;dan ook tot de zeldzaam voorkomende. „Jedesmal,”nbsp;zoo zegt hij (p. 566) „gab er sich mir durch folgendenbsp;„charakteristische Phanomene zu erkennen, obwohl ichnbsp;„gern gestehe, dass ich in dem ersten Falie diesernbsp;„Art in der Diagnose noch sehr unsicher war. Dernbsp;„Kranke empfindet gleich nach plötzlicher Unterdrüc-„kung eines heftigen Schnupfens einen drückendennbsp;„stumpfen, immer heftiger werdenden anf die Nasen-

*) lehre von den Augenhranlc'heiten , Bd, II, 1817. p. 566,

-ocr page 87-

13

„wurzel und Stirnliölilengeg'end begranzten Schmerz, „mit dem sich zu gleicher Zeit eine sehr bedeutendenbsp;„amaurotiscbe Gesicbtsschwacbe entweder bloss innbsp;„einem oder in beiden Augen zugleicb einstellt, welchenbsp;„mit Terschiedenen Licbterscheinungen, mit verenger-„ter und völlig gerundeter, aber sehr bleichschwarzernbsp;„Pupille, mit völliger Unbeweglichkeit der Iris, mitnbsp;„Verstellung des einen Auges, wenn nur eines leidet,nbsp;„mit Verstellung beider Augen von derSehachse, wennnbsp;„beide zugleicb ergriffen sind, und mit einer ebennbsp;„daher rührenden Doppelsichtigkeit, wenn der Krankenbsp;„beide Augen effen bat, mit einer Atonie des oberennbsp;„Augenlides, mit völliger Trockenbeit der Nase undnbsp;„einem bestandigen Q-efüble von eindringendem Staubenbsp;„in derselben, und einem öfters sich wiederboblendennbsp;„Niessen, bei dem sich fürcbtbare Lichtgestalten plötz-„lich und schnell vorübergebend in den Augen ent-„wickeln, verbunden ist. Wird die Krankheit nichtnbsp;„erkannt, oder vemachlassigt, so scheint es in dernbsp;„Regel zu sein, dass der Augapfel endlich aus dernbsp;,, Augengrube nach unten und aussen gestellt vortritt,nbsp;„wobei der Schmerz in der Stirnhöhle unstetig wird,nbsp;„aber immer zunimmt, das Gresicht jedoch immernbsp;„auffallender abnimmt, und von diesem Augenblickenbsp;„an sieht der Kranke alle Gregenstande nicht blossnbsp;„ausserst schwach, sondeim auch durchgehends ver-

-ocr page 88-

14

„krüppelt, missgestaltet, bis es dann endlich so weit „komint, dass die vordere Wand der Stirnhöble siohnbsp;„nicht nur ausdehnt, sondern auch einem elastischennbsp;„Knorpel iihnlich wird, da denn nicht bloss das Sehver-„mögen, zondern selbst jede Spnr von Lichtempfindungnbsp;„erloschen ist.”

Benedict’) nam ook één geval waar, maar, zooals hij zegt: „so deutlich ausgesprochen, dass ichwohlesnbsp;„unternehmen darf, eine genauere Darstellung diesernbsp;„merkwürdigen Amaurose zu geben”. Zijne beschrijvingnbsp;komt tamelijk wel met die van Beer overeen. Wijnbsp;kunnen ze daarom hier achterwege laten. Syphilis wasnbsp;ook in zijn geval niet aanwezig. Het onderscheidtnbsp;zich daardoor, dat er zonder etteruitvloeijing uitnbsp;den neus, op verschillende tijden eenige beenstukjesnbsp;naar buiten kwamen bij het snuiten, die, naar dennbsp;vorm te oordeelen, tot de conchae schenen behoord tenbsp;hebben. Voorts, dat het abces naar binnen openbrak ennbsp;de patient dien ten gevolge bezweek. Ook bij C. H.nbsp;Weller') vindt men de amaurose na ontsteking dernbsp;sinus frontalis besproken, doch in werkelijkheid nietsnbsp;anders dan hetgeen Beer reeds gezegd had.

In de werken over oogheelkunde van den jongsten

’) Handbuch der praMischen. Augenheiïkunde , B. 5. p. 92. 1825. Die KranTcheiten des menschUchen Auges, 4e Auflage 1830.

-ocr page 89-

15

tijd wordt er over de aandoeningen van den sinus frontalis niet meer gehandeld dan alleen bij Mackenzie '). Hij vindt het zeer natuurlijk, dat hetnbsp;geziclitsvermogen verwoest wordt, wanneer de sinusnbsp;frontalis, door welke ziekte ook, wordt uitgezet: „Sinbsp;„l’on considére, que, quand Ie sinus frontal est déve-„loppé, indépendamment de toute affection morbide,nbsp;„il détermine la séparation de la voute orbitaire dunbsp;„frontal en deux lames, ainsi qu’on peut Ie voir surnbsp;„des cranes de vieillards, et même sur quelques cranesnbsp;„de jeunes gens, on comprendra sans peine que cenbsp;„sinus, dilate par une maladie, puisse déformer l’orbite,nbsp;„déplacer l’oeil, détruire la vision et finalement des-„organiser les os, sur lesquels la pression s’exerce.”

Voor zooverre wij hebben kunnen nasporen, worden er in de literatuur nog de volgende gevallen medegedeeld, die amaurose ten gevolge hadden.

V a t e r vermeldt een geval van amaurose, ontstaan na onderdrukking van de normale secretie der men-brana Schneideri of van de vermeerderde secretienbsp;door een ziekelijke aandoening.

In de Journal der Chirurgie und Augenheilkunde

•) Traité prat. des maladies de Voeïl, traduit par Testelin et Warloinont, 1856 Tom. 1.

2) Philosophical Transactions vol. XXXIII p. 147, London 1726.

-ocr page 90-

16

V. Graefe und v. Walters1 2) komt eene mede-deeling voor van Dr. 0. A. Tott^).

In Schmidt’s Jahrhücher B. XY eenen „merk-wiirdigen Fall von Necrose des Stirnheins, mitgetheilt von Dr. Petréqnin” ®).

In Schmidt’s Jahrhücher Bd. XXVII: Beobach-tung einer durch nnzweckmassige Behandlung ent-standenen, gliicklich geheilten, betrachtlichen Necrose des rechten Stirnheins etc. von Dr. v. Kascher innbsp;Chur ‘).

Hiertegenover staan echter die gevallen, waarbij geene aandoening der oogen is voorgekomen. E u n g enbsp;maakt in zijne dissertatie: de niorhis praecipuis sinmmnbsp;ossis frordis etc. ®) van geene oogaandoening melding.nbsp;Anderen, zooals Eichter®) Eiberi’) en Tobbe2)nbsp;evenmin. Ook J. W. Hulke, die in de Ophthalmicnbsp;Hospital Reports (Yol. II, 1862), praktische opmerkingen maakt over eenige ziekten van den sinus

1

*) Bd. XI, 1828. p. 662.

Entzündung der Siirnhöhlen mit gleichzeitiger Taubheit und 'mUgopie.

*) Gas. mêd. de Paris n®. 41, 1836.

2

Schweiz. Zeitschr. Bd. 1, 1839.

‘) Bisputat. Chirnrgicae van Haller, T. 1, p. 212.

®) Chirurg. Bibliotheh, Bd. III.

’) Schmidt’s dahrbücher, Bd. XXIV, 1838, p. 167. Bissertatio de infiammatiom sinuum frontdtium , I860.

-ocr page 91-

17

frontalis en in het 4e deel nog een absces vermeldt, spreekt in geen der gevallen van stoornis in hetnbsp;gezichtsvermogen. Zoo ook Demar.qpay in de Gaz.nbsp;des Hó^itaux 1866 *).

Bestaat er dus een verband tusschen eene ophoo-ping van etter in de sinus frontales en amaurosis, zoo moet men het niet als onmiddellijk, maar alsnbsp;middellijk beschouwen. Ontstaat er, namelijk, caries vannbsp;den bovenwand der orhita en langs dien weg perforatie,nbsp;dan zal de ontsteking zich ook in de orhita uitbreidennbsp;en alzoo aanleiding geven tot een orhitaalabsces. Dat,nbsp;ten gevolge van dien, amaurose ontstaan kan, wordtnbsp;nog al dikwijls waargenomen. Maar hoe eene eenvoudige ophooping van etter in den sinus frontalis,nbsp;zonder perforatie in de orhita, het gezichtsvermogeiinbsp;zou doen verloren gaan, is moeielijk te verklaren.

Wij brengen dus de gezichtsstoornis op het orhitaalabsces terug, dat hier secundair is ontstaan uit de aandoening van den sinus frontalis, — zooals ook reedsnbsp;door Desmarres en door Wecker is aangegeven.

Karakteristiek toch voor het orhitaalabsces is een

CentrSylhlatt für die inedidnischen Wissenschaften. 11°. 16. 1866. Traité des maladies des yeux, T. I, 2“ edition. 1854. p. 179-Traité des maladies des yenx, T. I. 1864. p. 691.

O

-ocr page 92-

18

onder ontstekingsverschijnselen tot stand komende exophthalmos. Is het proces acuut, dan gaat hetnbsp;meestal gepaard met hevige pijn en koorts; isnbsp;het chronisch, dan kunnen pijn en koorts ontbreken. De exophthalmos staat meestal in verhoudingnbsp;tot de uitgestrektheid van den ontstekingshaard, maarnbsp;niet altijd *), daar die zich tot de voorste streek dernbsp;orbita, ter zijde van den bulbus, kan bepalen. De pro-trusio bulbi is meermalen slechts gering; in anderenbsp;gevallen zoo sterk, dat de oogleden niet meer gesloten kunnen worden.

De cornea is in den beginne volkomen helder, de pupil meestal gecontraheerd, onbewegelijk en glinsterend zwart.

De meerdere afwijking naar ééne rigting is, volgens von Graefe^), een cidterium voor periostitis suppurativa. Bij de genuine ontsteking, namelijk, vannbsp;het vetweefsel, omgeeft het gezwel in ’t algemeennbsp;tamelijk gelijkmatig de achterste helft van dennbsp;oogbol, zoodat het oog meestal in de richting dernbsp;oogas naar voren gedreven wordt. Bij periostitisnbsp;suppurativa daarentegen concentreert zich de secun-

') V ergelijk Stellwag yon Car ion, Lehrbuch der praktischen Angenheilknnde. 2® Auflage. 1864. p. 520.

Klinische MonatsUdUer fur Angenheühunde , lierausgegeben von Dr. Zehender, 1863. p. 61.

-ocr page 93-

1

19

(laire ontsteking van het bindweefsel voortdurend op de nabijheid der aangedane plaats, omgeeft denbsp;achterste helft van den oogbol ongelijkmatig ennbsp;dringt den bulbus dan ook dikwijls meer naarnbsp;ééne zijde heen. Ook de beperking der beweging isnbsp;naar zekere richtingen sterker, naar andere geringer.nbsp;De protrusio geschiedt bij periostitis langzamer, bijnbsp;de genuine ontsteking sneller. Tot de differentiëelenbsp;diagnostiek van beide diene nog, dat bij de periostitis drukking tegen den orbitaalwand met den vingernbsp;pijn veroorzaakt, terwijl dit niet het geval is bij denbsp;genuine ontsteking, maar wel, wanneer men den oogbol naar achteren drukt ’). Ook de huid en hetnbsp;subcutane bindweefsel deelt bij periostitis langzamernbsp;dan bij de genuine ontsteking. Hier pleegt de huidnbsp;van het bovenste lid sterk, zelfs donker rood tenbsp;worden, terwijl zij bij periostitis langer intact blijft.nbsp;Von Graefe schijnt echter op de beweging bijnbsp;exophthalmos bijzonder gewigt te leggen, als hij zegt:nbsp;„Ein rasch auftretender Exophthalmos mit Unbeweg-„lichkeit nach einer oder mehreren Richtungen ergiebtnbsp;„überhaupt als haüfigste Ursache Abscedirungen innbsp;„Folge von Periorbitis, welche schnell zu Caries der

') Vergelijk von Graefe, 1. c.

*) Archiv für Ophthalmologie, B. I j p. 432.

-ocr page 94-

20

„80 zarten Orbitaldecke fiihren, und soil man sich „selbst durcb den Wechsel, oder das ganzliche Pehlennbsp;„ausserer Entznndnngssymptome von dieser Annabmenbsp;„nicht unbedingt abhalten lassen.”

Men denke evenwel niet, dat men in elk geval zulke scherpe grenzen voor diagnose zal aantreffen, want meermalen is de herkenning onmogelijk. Ja zelfs zalnbsp;verwarring kunnen ontstaan met de eene of anderenbsp;nieuwvorming. Ten bewijze hiervan strekke nog hetnbsp;geval van den generaal Radetzky, dat de uitste-kendste practici misleid heeft, met Frederik Jaeger aan het hoofd, waarvan laatsgenoemde verslagnbsp;geeft in het 23® deel der Annales d’Oculistique. Voornbsp;het onderzoek van den ophthalmoloog deed het zichnbsp;voor als een scirrheuse ontaarding van de weeke dee-len der orbita, terwijl het onder de handen van eennbsp;homoeopath zich openbaarde als absces, dat na perforatie in volkomen genezing overging.

Niet altijd, men kan wel zeggen hoogst zelden, loopt het proces, zonder ingrijpen der kunst, op gunstige wijze ten einde. Het oog wordt dikwijls ergnbsp;beschadigd. Soms biedt het buitengewoon lang weerstand. Er zijn gevallen bekend, waarin het ver buiten de ooglidsspleet uitstak en weken lang zoo bleef,nbsp;zonder dat het, na teruggang der ontstekingachtige verschijnselen, in iets van zijne functionele

-ocr page 95-

21

yermogens gestoord was. Von Graefe zegt: ') „Die Beeintrachtigung der Sehkraft bei derartigennbsp;„Exophtbalmiën hangt weniger von dem Grade dernbsp;„Protusion ab, als von den Ausgangen der Entzün-„dung und von uns unbekannten Specifitats-differenzennbsp;„derselben.” Doch met recht kan men deze tot denbsp;exceptionele gevallen rekenen. Doorgaans toch plantnbsp;zich het proces op den bulbus voort, die dan ondernbsp;alle verschijnselen eener panophthalmitis ten grondenbsp;gaat. Bij groote intensiteit van het proces, en diennbsp;ten gevolge hoogeren graad van exophthalmus, ontwikkelen er zich abscessen of zweren in de cornea,nbsp;waardoor perforatie en ten slotte phthisis bulbi ontstaat.nbsp;In andere gevallen blijft de bulbus schijnbaar onveranderd, doch het gezichtsvermogen is hierbij verloren gegaan.

Wat de beweging betreft, deze wordt ook niet altijd volkomen hersteld, hetzij dat de eene of andere spier of wel een zenuw dier spier óf direct geledennbsp;heeft, door ontsteking en partiële supperatie, óf indirect ten gevolge van lidteekenvorming in het bindweefsel der oogholte. Ook ten gevolge van inschrom-peling der conjunctiva en der oogleden, blijft niet

*) Klinische MonatsllaUer für Auyenheïllcunde. 1863. p. 57.

-ocr page 96-

zelden de bnlbns in zijne beweging belemmerd of in een valsche rigting verplaatst.

Het spreekt van zelf, dat men, om meer zekerheid in zijne diagnose te kunnen krijgen, tot het onderzoek met de sonde zal overgaan óf door de^ reedsnbsp;gevormde fistels, óf door eene daartoe opzettelijk gemaakte incisie. Dat het ruwe aanvoelen der been-vlakte karakteristiek is voor caries en necrose, behoeftnbsp;hier nauwelijks vermeld te worden.

-ocr page 97-

HOOFDSTUK III.

Aard der oogaandoening.

Wij zagen reeds in het vorige hoofdstuk, dat het oog bij orbitaalabscessen ten gronde kan gaan doornbsp;panophthalmitis, sphacelus corneae, secundair glaucoom en phthisis bulbi. Zoo worden er ook gevallennbsp;beschreven van amaurosis, zonder dat de juiste aardnbsp;van het proces vermeld is. Het is de oogspiegel,nbsp;die ons daaromtrent opheldering moet geven, die denbsp;veelomvattende beteekenis van Amaurosis zal ontleden, om ook hier, geruggesteund door het anatomischenbsp;en microscopische onderzoek, dit woord ten slotte totnbsp;het verleden te doen behooren.

Wij hebben reeds gezegd, dat Mackenzie het zeer natuurlijk vindt, dat het gezichtsvermogen na ontsteking en etterophooping in den sinus frontalis verloren

-ocr page 98-

24

gaat, maar op welke wijze het geschiedt, daarover blijft hij het antwoord schirldig.

Raadplegen wij von Graefe in zijn Uinischert Vortrag ’), dan vinden wij, dat het. bindweefsel vannbsp;den n. opticus geïnfiltreerd wordt en door drukking opnbsp;de gezichtszenuw de circulatie van het netvlies gestoord, waardoor hyperaemie en sereuse zwelling dernbsp;papilla ontstaan. Wij hebben hier dus het eerstenbsp;stadium van neuritis optica, dat Gr r a e f e eigen noemtnbsp;aan de orbitaal-abscessen.

Hor ner deelt in hetzelfde tijdschrift een geval van periostitis orbitae mede, waarbij volkomen amaurosenbsp;bestond, en het oogspiegel-onderzoek het volgendenbsp;opleverde: de papilla witachtig troebel, niet scherpnbsp;begrensd; arteries smal; venae uitgezet; fijne vatennbsp;maken aan den rand der papilla een ligte bewegingnbsp;naar voren. Dit is volkomen het beeld, dat Schweig-ger in zijne Vorleswngen iiber den Gehrauch desnbsp;Augenspiegels ons geeft van het verdere verloop dernbsp;neuro-retinitis, als hij zegt pag. 137: „lm weiterennbsp;„Verlaufe geht die Sehnerven-Schwellung zurück, auohnbsp;„die Röthung verliert sich, doch bleibt die Papillenbsp;„getrübt und weisslich verfarht, in geringerem Gradenbsp;„auch die angrenzende Retina. Nicht selten sah ich

') Klinische MonatsUUUer fitr AugenheilJcunde. 1863. p. 49.

-ocr page 99-

25

„in diesem Stadium eine auffallende Schlangelung feiner „Netzhautvenen in der nnmittelbaren Nahe der Papillenbsp;„sicli entwickeln.” Neuro-retinitis met daarop volgende atropliie der papilla wordt dus in de meestenbsp;gevallen als oorzaak der amaurosis gevonden ’).

Von Q-raefe is ook weer de eerste, die een afwijking van dit gewone verloop mededeelt. Innbsp;het geval, namelijk, dat hij in de Klinische Mo-natsblatter (1863 pag. 49) vermeldt, komt solutionbsp;retinae voor, die, omschreven, vlak aan de papillanbsp;begint met een naar boven gerigte punt en zich naarnbsp;beneden meer en meer uitstrekt. De propulsie vannbsp;het netvlies is niet gering, daar reeds niet ver vannbsp;de papilla de verschuiving der afdalende, herhaaldelijknbsp;naar voren en achteren geknikte hoofdvaten tegennbsp;den fundus zeer in het oog vallend zijn. Het netvliesnbsp;is aan het losgelaten deel in het algemeen doorschijnend,nbsp;naar den rand toe 'hier en daar iets grijsachtig troebelnbsp;met een groenachtige schijn. Dezelfde troebelheid strektnbsp;zich ook op eenige plaatsen van het aanliggende netvlies uit, echter slechts in geringen omvang. Bijnbsp;sterke vergrooting zijn noch abnormale strepen, nochnbsp;punten op de troebele plaats te zien, zoodat het troe-

*) Vergelijk von Stellwag von Carion, Lehrhuch der praMischen^AugenheilTcunde 2e Anflage, 1864 p. 521.

-ocr page 100-

26

bele mogelijkerwijze slechts eene sereuse infiltratie is. De papilla nervi optici en de geheele fundus is andersnbsp;volkomen vrij; op de eerste is niet eens een abnormalenbsp;toestand der vaten te constateeren.

Zoo ongewoon, zegt v. G r a e f e, eene solutio retinae empirisch onder de hier gegevene omstandigheden is,nbsp;zoo kan die ons theoretisch toch niet bevreemden.nbsp;Door strangulatie, namelijk, der uittredende chorioidaal-venae wordt er mechanische bloedsovervulling ennbsp;sereus exsudaat veroorzaakt. Met betrekking tot denbsp;prognose, moeten wij, bij gelijke verhouding in denbsp;functies, de solutio retinae nog meer ongunstig rekenen, dan eene secundaire stoornis der circulatie innbsp;het netvlies, zelfs meer dan eene ontstekingachtigenbsp;zwelling der papilla, daar wij op een herstel der functies nog minder te rekenen hebben. De uitslag bevestigde hier echter de prognose niet. Nadat namelijknbsp;het absces was geopend en zich een massa etter ont-ledigd had, verminderde langzamerhand de exophthalmos , en de gezichtsscherpte verbeterde van dag totnbsp;dag, totdat zij eindelijk tot de helft was teruggekeerdnbsp;en na verloop van eenigen tijd wel weer als normaalnbsp;te beschouwen zal zijn. Het ophthalmoscopisch onderzoek beantwoordde ook volkomen aan de verkregen resultaten, want het losgelaten deel was wedernbsp;geheel gaan aanliggen; de plaatselijke infiltratie

-ocr page 101-

27

spoorloos verdwenen, en daarenboven was er niets abnormaals meer aan het netvlies te bespeuren.

Een dergelijk geval deelt Dr. Berlin mede ‘), waarbij ook de solutie retinae door een orbitaalabscesnbsp;was ontstaan en volkomen genezing volgde na opening van het absces. De oogspiegel vertoonde eenenbsp;normale papilla, naar binnen-onder blaauwachtigenbsp;sterk fluctueerende solutie retinae, die ongeveer op viernbsp;papillen diameter van den nervus opticus begon. Denbsp;loslating strekte zich in de richting naar binnen, naarnbsp;binnen-onder en naar onder peripherisch zoo ver uit,nbsp;als met den oogspiegel kon gezien worden. Het losgelaten deel was naar de vlakte-uitbreiding op circa ‘/enbsp;tot y, der geheele retina te schatten.

Zijn dus deze gevallen merkwaardig door den vorm der oogaandoening, niet minder zijn zij het met betrekking tot den afloop. In ’t algemeen toch wordtnbsp;de loslating van het netvlies als een ongeneesbarenbsp;ziekte beschouwd, waarmede niet gezegd wordt, datnbsp;het eens losgelaten deel zich niet weder zou kunnen aanleggen en ook ten naastebij volkomen aan zijne functiesnbsp;voldoen, maar toch zooveel, dat dit zeldzaam verkregen en dat het netvlies toch niet meer in staat is,nbsp;in zijn geheel weder normaal te worden.

*) Klinische Monatsbldtter für AugenheilTcunde. p. 77. 1866,

-ocr page 102-

Ook wij namen twee gevallen van orbitaalabscessen waar, waarvan de oorsprong ongetwijfeld lag in denbsp;ontsteking der voorhoofdsboezems. De invloed, diennbsp;zij op het oog hebben gehad, is in beide gevallennbsp;verschillend. Ter vergehjking laten wij ze hier elk innbsp;het bijzonder beschreven volgen.

-ocr page 103-

ZIEKTEGEVAL N“. 1.

Abscesstts orhitae; fistel van den sinus ethmoïdalis; necrose, secundaire oogaandoening; infiMratie en losla-ting van het netvlies, later atrophie van den nervusnbsp;opticus.

Willem W., oud 58 jaar, arbeider te nbsp;nbsp;nbsp;, ver

toont zich den 4‘*“ Jan. 1866 voor'het eerst in het Gasthuis voor Ooglijders. De oogleden zijn sterk gezwollen, welke zwelling zich tot boven de wenkbrauw uitstrekt.nbsp;Langs de ooglidsranden vertoont zich etter en hetnbsp;geheel doet bij oppervlakkige beschouwing onmiddellijk aan eene panophthalmie denken. Met moeitenbsp;worden de zeer gezwollen oogleden een weinig van-ééngetrokken en tegen verwachting wordt een geheelnbsp;heldere cornea, een gezonde iris en een zwart pupil-vlak gevonden. De pus blijkt dan ook niet van hetnbsp;oog afkomstig te zijn, maar uit het weefsel der oog-

-ocr page 104-

leden door verschillende openingen naar buiten te komen. Een groote opening vinden wij aan de buitenvlakte van het bovenooglid, recht boven de carun-cula. Het stilet dringtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Par. duim recht naar

achteren, bereikt echter aanvankelijk den orhitaal-wand niet, maar blijft in de gezwollen weeke deelen der orhita. Het onderooglid vertoont duidelijk fluctuatie; hij drukking komt uit twee plaatsen pus tenbsp;voorschijn, nl. door eene opening aan de buitenvlaktenbsp;onder den binnenooghoek en aan de binnenvlakte,nbsp;meer aan de buitenzijde, waar de conjunctiva eenuit-jebreide zwerende wond vertoont.

I'luctuatie wordt verder duidelijk waargenomen boven de wenkbrauw, waar een zachte weeke zwelling zich hij het aanvoelen voordoet, als omgevennbsp;door een harden rand.

Het oog protubereert sterk, zoodat de cornea stellig 1 Par. duim meer naar voren staat, dan die van het rechter oog. De pupil is van normale grootte,nbsp;bij helder licht iets grooter, dan aan de andere zijde,nbsp;vernauwt niet door inwerking van sterk licht, maarnbsp;blijkt door atropine te verwijden. Er bestaat geennbsp;lichtperceptie hoegenaamd.

Alle beweging van den bulbus is geheel opgeheven. De bulbus blijkt week: bij drukking met een stiletnbsp;op de cornea, wordt deze gemakkelijk ingedrukt en

-ocr page 105-

31

ziet men bij sterker doordrukken tevens de iris eenig-zins naar achteren wijken; de drukkings-verhouding in het achterste gedeelte van het oog moet dus zeernbsp;verminderd zijn. De cornea is zeer ongevoelig.

Dij het onderzoek met den oogspiegel blijken de brekende middenstoffen geheel doorzichtig te zijn;nbsp;cornea, lens en glasvocht vertoonen geene afwijking. Denbsp;papilla nervi optici is diffuus, niet begrensd; de venaenbsp;ongelijkmatig gevuld; de arteriën naauwelijks te herkennen. De retina rondom de papilla heeft een grauwgele weerschijn met radiaire plooijen, die nabij denbsp;papilla beginnen en zich vrij peripherisch uitstrekken.nbsp;De aderen van het netvlies zijn overal duidelijk te zien;nbsp;van de chorioidea kan niets worden waargenomen; denbsp;retina is op vele plaatsen naar voren gedrongen. Ernbsp;wordt voorondersteld, dat etterachtig eisudaat tusschennbsp;retina en chorioidea zich heeft opgehoopt; er schijntnbsp;ook oedemateuse zwelling der retina te bestaan ennbsp;gestoorde bloedsomloop, door de sterke uitrekking vannbsp;den nervus opticus, als gevolg van de belangrijke .nbsp;protrusio bulbi.

Hoe is deze toestand ontstaan? — Sedert den 26 Dec. 11., dus sedert negen dagen, had zich de zwellingnbsp;der oogleden snel ontwikkeld, zonder veel pijn. Hetnbsp;ontstaan der zwelling ging gepaard met hevige koorts,nbsp;den eersten nacht met delirium, overigens geen ah-

-ocr page 106-

normale hersenverschijnselen. Het oog was tot vóór dien tijd normaal geweest. Door de zwelling der oogleden heeft patient niet kunnen opmerken, wanneernbsp;de blindheid het eerst ontstond. Hij is overigens altijdnbsp;gezond geweest, heeft zes gezonde kinderen gehad,nbsp;waarvan de twee oudsten jong zijn gestorven. Yan lues isnbsp;geen sprake; er hebben nooit angina, exantheem, nochnbsp;primaire aandoening bestaan. Eeeds twee jaren langnbsp;is uit den neus aan de linkerzijde van tijd tot tijdnbsp;eenige stinkende etter ontlast; de huid onder den neusnbsp;is rood gezwollen en bedekt door een eczemateusenbsp;korst.

Als eerste indicatie wordt gesteld, onmiddellijk aan den opgehoopten etter den reeds te lang verzuimdennbsp;vrijen afvoer te verschaffen. De drie fistelopeningennbsp;worden dus met een bistouri tot ver in de dieptenbsp;verwijd. Er komt eene groote massa etter naar buiten.nbsp;Bij de sterke zwelling is aanvankelijk geen los beenstuk aan te wijzen: het stilet, dat door de bovenstenbsp;fistel na verwijding tot aan den orbitaalwand doordringt,nbsp;vindt het been aldaar normaal. Na het afvloeijennbsp;van een groote hoeveelheid pus is de vroeger fluctu-ërende superciliaii’streek meer ingezonken en wordtnbsp;nu de reeds vermelde harde rand nog duidelijkernbsp;waargenomen en schijnt zelfs beenachtig bij het aanvoelen. Er wordt gedacht aan uitzetting van den

-ocr page 107-

33

sinus frontalis en perforatie naar voren. Tot nader onderzoek wordt de bistouri hier diep ingezet, zoodatnbsp;zij door bet periosteum heen tot op het been dringt.nbsp;Ook daar komt pus te voorschijn; het been wordtnbsp;echter gezond gevonden met gladde oppervlakte ennbsp;niet naar voren gedrongen. De schijnbaar beenigenbsp;rand bleek niets anders te zijn, dan eene vaste infiltratie der weeke deelen rondom het absces.

Aanvankelijk blijft er zich eene ruime hoeveelheid etter door de verwijde openingen ontlasten, waardoornbsp;de zwelling allengs afneemt. De gemaakte incisnurnbsp;in de supraciliairstreek heeft zich per primam inten-sionem gesloten. De geërodeerde wonden aan de biunen-en buitenvlakte van het onderooglid krijgen spoedignbsp;een beter aanzien en genezen langzamerhand. Alleennbsp;de fistel aan het bovenooglid, boven den binnenoog-hoek, blijft open. Het voorste gedeelte van het oognbsp;houdt een normaal aanzien; de media blijven doorschijnend. De reeds beschreven plooijen in de retinanbsp;treden nog meer op den voorgrond en het exsudaatnbsp;schijnt te vermeerderen. De oogbol blijft onbewegelijk.

Patient is gezond gebleven, doch klaagt herhaaldelijk over duizeligheid. Nu de zwelling belangrijk is afgenomen, dringt de sonde in de thans nog alleennbsp;opengebleven fistel aan den boven- en binnenooghoek

gemakkelijker tot in de diepte door. Meer aan de bin-

3


-ocr page 108-

34

nenzijde dan vroeger wel gezocht was, wordt met de sonde duidelijk een los beenstuk gevoeld. Den 16'^™nbsp;Jan. wordt patient tot nader onderzoek gechloroformi-seerd. In de richting naar binnen en boven dringtnbsp;het stilet 1 '/j Par. duim door in de diepte en stuitnbsp;dan tegen een bewegelijk beenstuk. Met een pincetnbsp;wordt nu ingegaan, het beenstuk aangevat en gemakkelijk naar buiten gebragt, zonder dat het noodig is,nbsp;de fistel verder te' verwijden. Het stilet dringt nu innbsp;den sinus frontalis en wel ter plaatse, waar deze innbsp;den sinus ethmoïdalis overgaat. Bij . eene bewegingnbsp;van het stilet in de richting meer naar binnen voeltnbsp;men de fijne beenstukken van het zeef been; lossenbsp;beenstukjes echter worden niet meer gevonden. Bijnbsp;het verder verloop worden er evenwel herhaaldelijknbsp;necrotische stukken van het zeefbeen afgestooten ennbsp;komen van zelf naar buiten, of worden met de sondenbsp;ontdekt en dan door het pincet verwijderd. Het losworden van dergelijk beenstuk wordt telkens aange-kondigd door vermeerderde etterafscheiding en verschijnselen van irritatie. Naar het aantal naar buitennbsp;gekomen beenstukjes gerekend, mogen wij aannemen,nbsp;dat een groot deel van het zeefbeen vernietigd is.

Drie maanden later is de zwelling genoegzaam geheel geweken, het ooglid kan ten halve geopend worden;nbsp;uit de fistel komt steeds een weinig etter; het stilet

-ocr page 109-

85

voert in den zeer verwijden sinus ethmoïdalis. De fistel communiceert met den neus: bij inspuiting vloeit hetnbsp;water onmiddellijk door. Het voorste gedeelte van hetnbsp;oog heeft zich al dien tijd normaal gehouden. Hetnbsp;ophthalmoscopisch onderzoek van den fundus oculi blijftnbsp;even gemakkelijk; het exsudaat achter de retina ziennbsp;wij allengs verminderen; de plooien verdwijnen langzamerhand ; thans ligt de retina weder volkomen aan,nbsp;zoodat nergens eenige afwijking van het normale tennbsp;opzigte der ligging is op te merken. De netvlies-vaten,nbsp;inzonderheid de arteriës, zijn sterk vernauwd; in denbsp;Peripherie zijn de arteries zelfs niet meer te herkennen.nbsp;De papil is geheel wit en sterk omschreven; in denbsp;macula lutea ziet men een aantal kleine ronde geelachtige vlekken, die in het niveau der retina liggen.nbsp;Het oog is thans nog een weinig te week, mindernbsp;week dan vroeger. De protrusio bulbi is genoegzaamnbsp;geheel geweken.

De patient heeft reeds sedert eenigen tijd het gasthuis verlaten, doch vertoont zich — hij woont op weinige uren afstand van hier — in den regel eenmaal ’s weeks.

Bij ons laatste onderzoek van 9 Junij, constateren wij ’tvolgende: de zwelling is geheel geweken; metnbsp;het stilet kan men nog in den verwijden sinus ethmoi-dalis dringen, niet meer in den sinus frontalis. Er


-ocr page 110-

36

komt nog steeds etter uit de fistel en uit den neus, naar het beweren van patient soms zeer foetide; hetnbsp;eczeem onder de neus is dan ook niet geweken. Hetnbsp;bovenooglid kan tot halverwege de cornea opgeligtnbsp;worden. De bulbus heeft volkomen beweging naarnbsp;binnen en buiten; naar beneden en boven bestaalnbsp;beperking.

Tensie = T—2. De cornea is weinig gevoelig en de pupil contraheert alleen bij invallend licht in hetnbsp;ander oog en door calabar. De media zijn steedsnbsp;doorzichtig; de cornea vertoont bij opvallend lichtnbsp;overlangsche plooien. Er bestaat geen lichtperceptie.nbsp;Bij het oogspiegelonderzoek vinden wij; een wittenbsp;papilla; de arteriës niet te zien; de venae op de papilnbsp;sterk geslingerd, de retina ligt volkomen aan. Patientnbsp;is overigens wel, heeft zelden hoofdpijn, goed geheugen; klaagt alleen over slaperigheid.

-ocr page 111-

ZIEKTEGEVAL 2.

Aandoening van den sintts frontalis; intercraniële op-hooping van etter; spontane perforatie van den orbi-taal-wand: orhitaal-absees; degeneratie van het oog {perf oratio corneae; loslating van netvlies en chorioi-dea); extirpatie van hel oog ; drainage van intercraniëel-absces.

Philippus V., arbeider te Oolfjensplaat, had in Mei 1864 zwelling gekregen van de supraorbitaal-streek boven het linker oog. Deze zwelling namnbsp;allengs toe en werd ten laatste hevig pijnlijk, totdat,nbsp;ongeveer één maand na het eerste ontstaan, er eennbsp;absces openbrak vlak onder den linker wenkbrauw.nbsp;Er ontlastte zich aanhoudend veel pus door deze opening, die daardoor eene blijvende fistel vormde.nbsp;Patient heeft nooit bemerkt, dat er necrotische been-stukjes te voorschijn zouden gekomen zijn. Vóór de

-ocr page 112-

38

doorbreking van het absces was hij dof en slaperig en had sonas hoofdpijn, nooit echter hcTig. Overigensnbsp;accuseert hij in ’t geheel geen cerebraalverschijnselen;nbsp;zijn geheugen en oordeel zijn zooals vroeger; hij slaaptnbsp;altijd goed.

Voor het ontstaan van het absces is geen oorzaak aan te wijzen; traumata hebben niet ingewerkt; constitutioneel is er evenmin iets op te merken; hij ontkent alle mogelijkheid van syphilis acquisita: volgensnbsp;zijn verhaal hebben er bij hem nooit symptomen vannbsp;primaire of secundaire luës bestaan. Hij is nooit belangrijk ziek geweest; vóór 30 jaren had hij alleennbsp;een acute angina, die vrij hevig was, maar spoedignbsp;verliep. Hij heeft 15 kinderen gehad, waarvan 12nbsp;jong gestorven.

Reeds eenigen tijd vóór het ontstaan van het absces had hij last van stinkende uitvloeijing aan de linkernbsp;zijde uit den neus en dientengevolge was een irritatienbsp;onder den neus ontstaan, welke zich later allengsnbsp;tot mentagra heeft uitgebreid. Deze uitvloeijing uitnbsp;den neus had stellig reeds twee maanden vóór de zwelling bestaan, en verminderde toen het absces naarnbsp;buiten was opengebroken.

Het oog had zich in den beginne goed gehouden, doch was van tijd tot tijd na het ontstaan der fistelnbsp;ontstoken, Wanneer het gezichtsvermogen eigentlijk

-ocr page 113-

39

begon te yerminderen, weet patient niet met juistheid aan te geven, omdat het oog door zwelling van hetnbsp;ooglid meestal gesloten was. Hij beweert, dat hetnbsp;oog den 28®*®“ September 1865 blind is geworden ennbsp;wel eensklaps. Terwijl hij des middag’S aan het werknbsp;was, voelde hij op eens veel vocht uit het oog komen,nbsp;gepaard met een hevige pijn, die den avond en dennbsp;geheelen nacht in een zeer belangrijke mate aanhield.

Vier dagen later, den 2**®“ October 1865, wordt hij opgenomen in het N. G. V. O., waarbij wij het volgende constateerden: de oogleden van het linker oognbsp;zijn gezwollen; er bestaat chemosis conjunctivae; denbsp;cornea is in het midden geperforeerd en over de geheels oppervlakte verweekt; de iris prolabeert doornbsp;de perforatie; de bulbus protubereert merkelijk. Hetnbsp;oog biedt volkomen het beeld van panophthalmia.

De prolapsus iridis wordt onmiddellijk afgeknipt en cataplasmata op de gezwollen deelen aangewend. Sterkenbsp;slijmafscheiding van de conjunctiva wordt bestredennbsp;door aanwending eener solutie van uitras argenti opnbsp;de binnenvlakte der oogleden.

19 Oct. Zwelling en irritatie zijn belangrijk verminderd. De cornea begint te cicatriseren; het oog heeft den normalen vorm behouden. Er is geen spoornbsp;van lichtperceptie. Thans wordt een nauwkeurignbsp;onderzoek voorgenomen naar den toestand van den

-ocr page 114-

40

orbitaalwand. Aan het bovenooglid onder den wenkbrauw , ongeveer op de hoogte der trochlea, bestaat een fistel, die zeer nauw is en waardoor voortdurendnbsp;kleine hoeveelheden pus te voorschijn komen. Metnbsp;de sonde wordt de orbitaalwand gevoeld, zonder echter ergens tegen onbedekt been te stuiten. Tot nadernbsp;onderzoek wordt nu met een geknopte bistouri de fistelnbsp;verwijd. Hierbij komt er onmiddellijk eene grootenbsp;hoeveelheid ondragelijk stinkend pus te voorschijn;nbsp;de stank is zoo hevig, dat alle aanwezenden onwillekeurig terugtreden. Deze eigenaardig stinkende etternbsp;doet necrose van den orbitaalwand verwachten; bijnbsp;een uitvoerig onderzoek met den vinger, zoowel alsnbsp;met de sonde, wordt nergens een los beenstuk gevonden. Daarentegen ontmoet de sonde in de richting , van waar vooral de etter uitvloeit, eene openingnbsp;in den orbitaalwand, waardoor het stilet onmiddellijknbsp;indringt. Het stilet is ongetwijfeld in den sinus frontalis ; tot onze niet geringe verbazing intusschen dringtnbsp;de sonde zonder eenigen weerstand te ontmoeten verontrustend diep door. Met groote voorzichtigheid wordt denbsp;sonde voortbewogen en stuit ten slotte tegen een zachtennbsp;elastischen wand. In de richting recht van voren naarnbsp;achteren was de sonde 2 Par. duim diep achter dennbsp;orbitaalwand ingegaan, schuins naar achteren ennbsp;boven Par. duim; de holte blijkt naar alle rich-

-ocr page 115-

41

tingen belangrijke afmetingen te hebben. Telkens bij het hoesten komt de pus met vermeerderde snelheid naar buiten.

Als waarschijnlijk wordt geacht, dat de achter-bo-venwand van den sinus frontalis geheel is vernietigd en dat de niet harde vlakte, die de holte begrenst,nbsp;moet bestaan uit de verdikte en naar achteren gedrongen hersenvliezen. De voorste hersenkwab moet daarbijnbsp;belangrijk geatrophieerd zijn.

In elk geval is de eerste indicatie ontegenzeggelijk, thans den ruimst mogelijken afvoer te onderhouden vannbsp;den reeds te lang afgesloten, gansch niet goedaardigennbsp;etter. Met het oog hierop wordt onmiddellijk — gedurende dezelfde sessie — de bulhus geëxstirpeerd ennbsp;nü eene dunne gutta-percha draineerbuis zoodanignbsp;aangelegd, dat deze ingaande door de fistel langs denbsp;opening in den orbitaalwand heengaat en verder uitkomt in het midden van den conjunctiva-zak, doornbsp;de opening, welke door de exstirpatie van den bulbusnbsp;is gevormd.

Des middags zien wij den patient weder; hij heeft hevige hoofdpijn gehad; de conjunctiva-zak is sterknbsp;uitgezet door een belangrijk bloedextravasaat. Denbsp;pols is langzaam. Het hoofd wordt met koude com-pressen afgekoeld; voor plaatselijke aanwending opnbsp;de oogholte worden cataplasmata voorgeschreven tpu

-ocr page 116-

42

einde de uitvloeijing van den etter te vergemakkelijken en aan de spanning van den zeer uitgezetten conjunc-tiva-zak te gemoet te komen.

De toestand van patient blijft zeer gunstig, de lioofdpijn is na twee dagen geheel verdwenen; de al-gemeene gesteldheid laat niets te wenschen over. Denbsp;zwelling van den conjnnctiva-zak vermindert allengs.nbsp;Door de draineerbnis, die dagelijks vertrokken ennbsp;met lauw water doorgespoten wordt, vloeit de etternbsp;gemakkelijk af., .

Den 9'^™ Dec. wordt patient, uit het gasthuis ontslagen met aanbeveling de draineerbnis te laten liggen en genoemde behandeling voort te zetten, om dan nanbsp;een paar maanden terug te keeren.

Het geëxstirpeerde oog is dadelijk na de operatie in de Müllersche vloeistof gelegd, ten einde de verharding der weefsels voor nauwkeurig pathologisch-ana-tomisch onderzoek voor te bereiden. Onze vriendnbsp;Dr. Eosow heeft het onderzoek op zich genomen ennbsp;de resultaten, daarvan reeds beschreven in het Neder-landsch Archief voor Natuur- en Geneeskunde bl. 259nbsp;D. II. Van dit onderzoek nemen wij het volgendenbsp;over: Het netvlies is geheel losgelaten: van de ruimte,nbsp;die door het netvlies begrensd wordt, is zeer weinignbsp;overgebleven; zelfs is voor een deel de binnenvlaktenbsp;dér retina aaneengegroeid, zoodat men op doorsnede

-ocr page 117-

43

bij microscopisch onderzoek eene dubbele retina vindt, die één geheel schijnt te vormen. De structuur isnbsp;op vele'plaatsen betrekkelijk goed bewaard gebleven;nbsp;het bindweefsel tussclien de netvlieselementen is belangrijk vermeerderd. De ruimte tussclien netvlies ennbsp;chorioidea is gering, doordien ook de chorioidea vannbsp;de sclerotica is gescheiden en daarvan over eene ruime

oppervlakte belangrijk is verwijderd. Tusschen chori-

gt;

oidea en sclerotica vindt men een reeds eenigzins gedegenereerd bloed-extravasaat, waarvan een omsphre-ven gedeelte uitsluitend bestaat uit door verzakkingnbsp;opeengehoopte bloedligchaampjes. De musc. ciliarisnbsp;is hier niet, zooals gewoonlijk voorkomt, mede van denbsp;sclerotica afgeweken, maar daarentegen in normalenbsp;verhouding tot deze gebleven; maar musc. ciliarisnbsp;^ chorioidea zijn van elkander gescheiden. De chorioidea is belangrijk verdikt. Van de lens is geennbsp;spoor te vinden. De iris ligt tegen de cornea aan ennbsp;is in het midden, waar deze geperforeerd was met denbsp;cornea vergroeid. De afmetingen van het oog komennbsp;ongeveer overeen met die van een normaal oog, behalve dat het voorste gedeelte geatrophiëerd en denbsp;cornea afgeplat schijnt.

Gredurende het leven had het oog alle teekenen van ware panophthalmitis aangeboden, terwijl deze laternbsp;in phtisis bulbi scheen over te gaan, het pathologisch-

-ocr page 118-

44

anatomisch onderzoek leverde een geheel ander beeld. Noch in de chorioidea, noch in de retina, noch in denbsp;retinaholte werd’ophooping van etter of producten vannbsp;omzetting daarvan gevonden; ook waren deze heidenbsp;membranen in hare structuur betrekkelijk weinig veranderd. De protrusio bulbi en de schijnbare vergroo-ting van den bulbus, die gedurende het leven werdnbsp;waargenomen en die vooral het beeld van panophthalmitis deed voorkomen, waren hier niet de secundairenbsp;gevolgen der oogontsteking, maar integendeel moetennbsp;wij ze bij nadere beschouwing als de oorzaak daarvannbsp;noemen, terwijl zij het noodzakelijk gevolg zijn vannbsp;het orbitaalabsces, dat uit de aandoening van dennbsp;sinus frontalis was voortgekomen.

Den 13'’®quot; Febr. 1866 (dus ruim drie maanden na de exstirpatie van het oog) komt patient in het gasthuis terug. Er hebben zich in dien tusschentijd geennbsp;bijzonderheden voorgedaan; patient is welvarend gebleven en heeft zelfs niet over hoofdpijn geklaagd.nbsp;De draineerbuis is blijven liggen en in den laatstennbsp;tijd is er slechts weinig pus naar buiten gekomen.nbsp;De uitwendige zwelling is geheel afgenomen. Denbsp;draineerbuis wordt thans weggenomen; de fistelope-ning wordt wel allengs kleiner maar sluit zich nietnbsp;geheel. Een klein kunstoog kan met moeite tusschennbsp;de oogleden geplaatst worden, doch wordt niet wel

-ocr page 119-

45

verdragen, doordat de conjunctiva-zak ten gevolge van de aangroeijing van het bovenooglid ó,an den orbitaal-rand, rondom de fistel plaatselijk vernauwd is.

Den Mei wordt op nieuw onder chloroforme-narcose een nauwkeurig onderzoek gedaan, ten einde, indien de toestand gunstig bevonden wordt, dan tevensnbsp;de aangroeijing van het bovenooglid los te maken.nbsp;Met een bistouri werd de fistel naar rechts en naarnbsp;links verwijd; bij de intnijding naar links komt opnbsp;nieuw dezelfde hevig stinkende etter in ruime hoeveelheid naar buiten. De punt van bet mes dringt nunbsp;gemakkelijk tusscben periosteum en been van dennbsp;bovenwand der. orbita. Bij het onderzoek met dennbsp;vinger vindt men bet periosteum zeer weinig met betnbsp;been verbonden, zoodat de vinger over een aanmerkelijke oppervlakte van ontbloot been heenglijdt; eennbsp;los beenstuk is er echter niet aanwezig. Intusschennbsp;is rondom de fistelopening de oppervlakte ruw ennbsp;ongelijk bij het aanvoelen en blijkt ook de gebeelenbsp;bovenwand der orbita naar beneden gebombeerd. Ternbsp;plaatse van de fistel bestaat een kleine opening in hetnbsp;been. Het stilet dringt hierdoor in de holte, die wijnbsp;van vroeger kenden en die nog dezelfde afmetingennbsp;vertoont, zoodat het stilet in alle richtingen ongeveernbsp;2 Par. duim indi’ingt. Met een stevig pincet wordtnbsp;de rand der opening aangevat; op nieuw blijkt dat

-ocr page 120-

46

het been nergens los zit, maar de plaat is dnn. Ten einde de afvloeijing van den stinkenden etter nog ruimernbsp;te maken, wordt nu het tusschen het pincet gevattenbsp;beenstuk met een krachtsinspanning nitgebroken, ennbsp;na een duidelijk krakend geluid wordt een stuk vannbsp;ongeveer een kwart gulden naar buiten gebragt. Denbsp;draineerbuis wordt op nieuw ingelegd. Op dit ingrijpend onderzoek volgen geene merkbare verschijnselen; de toestand bleef geheel dezelfde.

Den 6'*®quot; Junij constateren wij nog, dat de fistel thans niet met den neus communiceert; het eczemanbsp;onder den neus is genezen.

Bij het inspuiten in de fistel met lauw-warm water, komt het vocht niet in den neus, maar stroomt terug;nbsp;daarbij komt weder zeer foetide pus te voorschijn. Hetnbsp;inspuiten veroorzaakt pijn, en nog eenigen tijd daarnanbsp;blijft telkens hoofdpijn bestaan.

-ocr page 121-

EPIGEISIS.

Een vergelijkend overzicht te nemen van deze beide gevallen schijnt ons niet onbelangrijk toe; beide hebben vele punten van overeenkomst, maar bieden tevensnbsp;belangrijk onderscheid aan in het verloop, zoodat wijnbsp;ze mogen beschouwen, als de twee wijzen van uitgangnbsp;van een zelfde proces. Wij twijfelen niet, of in beidenbsp;gevallen was bet uitgangspunt de sinus frontalis:nbsp;daarvoor pleit de uitvloeijing uit den neus in beidenbsp;gevallen gedurende geruimen tijd vóór de verderenbsp;ontwikkeling van het proces; dan het eigenaardigenbsp;eczema, dat bij beide patiënten volkomen van den-zelfden aard als gevolg der uitvloeijing onder den neusnbsp;was ontstaan. In beide gevallen is orbitaalabsces ontstaan met fistelvorming aan den bovenwand van denbsp;orbita. Hier ontmoeten wij intusscben, waarschijnlijk ten gevolge van bijkomende omstandigheden, ofnbsp;van verschil in anatomische dispositie, reeds een

-ocr page 122-

48

belangrijk verschil van verloop. Bij nquot;. 1 zien wij een perforatie van den orbitaalwand, welke onmiddel-lijk in den sinus ethmoidalis voert; het proces is daarnbsp;acuut en hevig.; in korten tijd is er een groot deelnbsp;van het zeefbeen naar buiten gekomen en is de plaatsnbsp;van aandoening van stonde aan in communicatie metnbsp;den neus. — Bij nquot;. 2 is de fistel meer aan de buitenzijde; de communicatie met den sinus ethmoidalis ennbsp;de neusholte blijkt gesloten te zijn; reeds langen tijdnbsp;vóór dat patient onder onze observatie kwam, moet hetnbsp;proces hebben bestaan: de vorming van de groote in-tercraniële holte noopt ons een langzaam verloop aannbsp;te nemen. Indien wij ons een voorstelling omtrent denbsp;ontwikkeling van dit proces trachten te scheppen, dannbsp;ligt het voor de hand, het volgende aan te geven.nbsp;Na de sluiting van de communicatie met de neusholtenbsp;ontstond etterophooping in den sinus; de orbitaalwandnbsp;heeft tegen spontane perforatie lang weerstand geboden.nbsp;Wij vinden dien dan ook hier uit een stevige beenplaatnbsp;bestaande, thans naar beneden eenigzins gebombeerdnbsp;en aanvankelijk slechts geperforeerd door een zeernbsp;kleine opening. De toenemende etter in den sinus,nbsp;die geen uitweg naar den neus of orbita konde vinden,nbsp;deed de cerebraalplaat allengs naar achteren wijken.nbsp;Aanvankelijk meenden wij dan ook in een sterk uit-gezetten sinus te zijn; nader onderzoek echter deed

-ocr page 123-

49

ons aannemen, dat de achterwand geheel geabsorbeerd is. De afmetingen der holte, niet alleen naar binnen-achteren, maar ook naar boven en naar bniten, over-sclirijden de mogelijke grenzen eener uitzetting vannbsp;den sinus; verder werd berbaaldelijk met voldoendenbsp;zekerheid geconstateerd, dat de sonde niet tegen een’nbsp;beenigen, maar tegen een’ zachten elastiscben wandnbsp;aanvoelde; daarenboven nog doet de hoofdpijn, dienbsp;telkens na het eenigzins krachtig inspuiten der holtenbsp;ontstaat voor eene onmiddellijke begrenzing der holtenbsp;door de hier zeer verdikte hersenvliezen pleiten. Hetnbsp;is zeker belangrijk, hoe hier in elk geval een grootnbsp;gedeelte van de voorste hersenkwab gecomprimeerdnbsp;moet zijn, zonder dat hierbij merkbare ') functiestoornissen zijn waar te nemen.

') Wij meenen hier te moeten opmerken, dat het niet zoo gemakkelijk te constateren is, of inderdaad de psychische functiën door het verlies van een gedeelte hersenen hebben geleden. Wijnbsp;missen hier een juisten maatstaf voor het gelieugen, voor hetnbsp;oordeel en het voorstellingsvermogen. Belangrijke funotie-stoornisnbsp;was hier stellig niet. Patient is ontwikkeld genoeg, indien tennbsp;dien opzichte een belangrijk verschil met vroeger was ingetreden,nbsp;het zelf op te merken en het ons mee te deelen. Dat het gemisnbsp;van de voorste kwabben op zich zeh geen voor het leven gevaarlijk moment is, hebben niet alleen proeven op verscbillendenbsp;diersoorten getoond, maar ook behalve het hier door ons waargenomen geval, vinden wij in de litteratuur vele belangrijkenbsp;Waarnemingen. Ben zeer merkwaardig geval wordt o. a. mede-

4.

-ocr page 124-

50

In beide gevallen heeft de perforatie van den orbi-taalwand aanleiding gegeven tot een orbitaalabsces en heeft dit weder op zijne beurt op het oog ingewerkt en het gezichtsvermogen ten gronde doen gaan.nbsp;In geval I zagen wij het acuut ontwikkeld absces,nbsp;terwijl dit uitsluitend in het achterste gedeelte van hetnbsp;oog een ziekteproces deed ontstaan. Hoornvlies, lens,nbsp;glasvocht bleven normaal en geheel doorschijnend,nbsp;zoodat wij gelegenheid hadden de belangrijke veranderingen in den fundus geheel te volgen. Wij zagennbsp;de retina in plooijen naar voren gedi’ongen, terwijlnbsp;daar achter eene gele ondoorschijnende massa de cho-rioidea bedekte. Opmerkelijk was het, deze stofnbsp;(waarschijnlijk was het wel pus) allengs weer te ziennbsp;absorberen, zoodat de solutio retinae zich geheel herstelde en zijne doorzichtigheid genoegzaam overalnbsp;herkreeg ’). De papilla nervi optici is echter geheelnbsp;atrophisch en de bloedsomloop belangrijk gestremd,nbsp;wel in verband met den hoogen graad van protrusionbsp;bulbi door het absces te weeg gebragt.

gedeeld in het Nederlandsch Lancet 3e Serie 2e Jaargang bl. 69 en in kroriep’s TagsbericMe 1851. n“. 291.

Wij zagen reeds vroeger, dat Prof. von Gracfe en Dr. Perlin ook solutio retinae bij orbitaal-abscesseu hebben waargenomen. In de beide door hen medegedeelde gevallen legdenbsp;zich de retina ook weer volkomen aan en werd zelfs het gezichtsvermogen hersteld.

-ocr page 125-

51

De pupil is geheel ongevoelig voor licht, vernauwt echter bij het invallen van licht in het andere oog;nbsp;de cornea is weinig gevoelig. De nervi ciliares hebbennbsp;dus ook hier geleden. Is dit toe te schrijven aan denbsp;uitrekking ten gevolge van de protrusio bulbi, of aannbsp;het effect van de etterhooping, hetzij aan de cho-rioidea, hetzij bij hun verloop vóór het intreden innbsp;den bulbus? De pupil verwijdt zich nog door atropine en wordt door calabar vernauwd.

Terwijl in geval nquot;. 1 de achterste deelen van het oog eene belangrijke aandoening vertoonden, waarbijnbsp;nogthans het voorste gedeelte geheel intact bleef, ziennbsp;wij in geval n“. 2 het oog ten gronde gaan door eenenbsp;aandoening, die zich inzonderheid over de voorstenbsp;deelen van het oog uitstrekt. Wel hadden wij daarnbsp;geene gelegenheid de eerste verschijnselen der oog-aandoening zelf waar te nemen, maar daarentegennbsp;deed hier de autopsie, van het geëxstirpeerde oog ons

I

een blik slaan in den loop van het proces. Wij meenen grond te hebben dit te beschouwen als begonnen metnbsp;kerato-kyklitis, sphacelus van de cornea, prolapsusnbsp;iridis met uitgebreide lidteekenvorming, ontstekingnbsp;van den musculus ciliaris, loslating van het netvliesnbsp;en chorioidea door bloeduitstortingen.

Deze beide gevallen leveren ons de twee beelden, die ook elders beschreven worden als de uitgang van

-ocr page 126-

het orhitaalahsces: ophthalmitis posterior en ophthalmitis anterior ').

De invloed der aandoening van den sinus frontalis op het oog is wel geene andere, dan die van elk orhitaal-absces ®). Uit den aard der zaak echter is hier eennbsp;kwaadaardig verloop te verwachten.

De communicatie immers met de neusholte stelt den etter aan bijkomende buitenlucht bloot, hetgeennbsp;waarschijnlijk de kwaadaardige natuur van den etternbsp;bevordert. Verder geeft de aandoening van dennbsp;sinus frontalis aanleiding tot het necrotiseren van dennbsp;beenwand, hetgeen ook de ettering heviger maakt.nbsp;Onze beide gevallen zijn sprekende bewijzen voor denbsp;kwaadaardige natuur van het orhitaalahsces bij aandoening van den sinus frontalis.

V De indicatie is hier voorzeker in de eerste plaats tijdige opening van het absces, verwijdering van ne-crotische beenstukken en zorg voor gemakkelijke af-

•) Vergelijk hierover von Graefe in do Klinische Monats-blatter 1863 on Stelwag von Carion in zijn Ilmidhuch der Augenheilkunde, 1864.

Ten einde dit punt nader na te gaan, hebben wij getracht bij honden orhitaalahsces te weeg te brengen, zoo mogolijk ooknbsp;communicerend met den sinus frontalis. Zoowel chemische alsnbsp;mechanische prikkels werden aangewend, doch telkens met negatiefnbsp;resultaat. Het is ons niet gelukt, bij deze dieren een orbitaal-absces kunstmatig te voorschijn te roepen.

-ocr page 127-

vloeijing van den etter. Wij zijn stellig overtuigd, dat bij onze beide patiënten de oogen gespaard zoudennbsp;gebleven zijn, indien zij tijdig de vereiscMe chirurgi-Bche hulp hadden ingeroepen of erlangd.

Het bovenstaande geeft ons het recht, om ook de aandoening van den sinus frontalis als een in de oogheelkunde belangrijk klinisch ziektebeeld te beschouwen, en wij'achten het geheel ten onrechte, dat denbsp;nieuwere handboeken over oogheelkunde, in tegenspraak met die der oudere school, dit punt onaangeroerd laten.

-ocr page 128- -ocr page 129- -ocr page 130- -ocr page 131-

TONOMETERS EN TONOMETRIE

Dr A J W. MONNIK

Bij het kiezen van een onderwerp voor mijn academisch proefschrift, heb ik mij bepaald tot dat gedeelte der medische wetenschap — de ophthalmologie — datnbsp;mij steeds de meeste belangstelling had ingeboezemd.nbsp;De groote verscheidenheid van stof maakte eene keusnbsp;eerst moeielijk, tot Prof. dondbes mij voorsteldc, dennbsp;ophthalmo-tonometer ter hand te nemen en na te gaan ,nbsp;wat dit instrument in staat was te leveren. Wel wasnbsp;het veld van onderzoek groot en zoude zich voorzekernbsp;menige moeielijkheid opdoen, doch de uitstekende gelegenheid tot proefneming, onder leiding van Z. H. G.,nbsp;zoowel in het Nederl. gasthuis voor ooglijders — waarnbsp;ik eenigen tijd later tot interne werd benoemd — alsnbsp;op het physiologisch laboratorium, deed mij, met vertrouwen op een goeden uitslag, besluiten, aan dit onderwerp mijne krachten te wijden. Dr. n. landeé gaf toennbsp;zijn verlangen te kennen, om, gedurende den korten tijd ,nbsp;dien hij nog hier vertoefde , aan dit onderzoek deel tenbsp;nemen, waarin ik gaarne bewdlligde. Wij begonnen toen,nbsp;met den door Prof. doe gewijzigden tonometer eenigenbsp;bepalingen te doen, bevonden spoedig, dat dit instru-

5

-ocr page 132-

56

ment tot het verkrijgen van nauwkeurige getallen niet geschikt was, en trachtten daarom langs verschillendenbsp;wegen verbetering aan te brengen. Zoo verliep er eenigenbsp;tijd: het eene denkbeeld had het andere voortgebracht,nbsp;en in September van 1867 bood ik eindelijk aan Prof.nbsp;DONDERS een door mij vervaardigd houten model aan,nbsp;dat zijne goedkeuring mocht wegdragen. Spoedig wasnbsp;nu een horologiemaker gevonden, die de uitvoering opnbsp;zich nam, maar niet even spoedig volbracht. Een drietalnbsp;maanden later toch verklaarde hij het werktuig niet tenbsp;kunnen vervaardigen. Nu werd aan een kundig mechanicus de bewerking opgedragen, die, begrijpende watnbsp;het werktuig moest praesteeren, nog kleine wijzigingennbsp;in de constructie voorstelde en eindelijk een instrumentnbsp;leverde, waarmede zich vrij nauwkeurige bepalingen lietennbsp;doen.

De waarnemingen met dit werktuig zijn niet zeer talrijk; want al spoedig bleek het ons, dat wij betere resultatennbsp;zouden verkrijgen, wanneer wij, in plaats van het, bijnbsp;dit werktuig gevolgde beginsel eener constante drukking,nbsp;dat eener constante diepte van indrukking aannamen.nbsp;Hiertoe was wijziging van dit werktuig noodig, hetgeennbsp;thans door denzelfden mechanicus geschiedt. Spoedignbsp;zullen wij met zulk een verbeterden tonometer kunnennbsp;experimenteeren. Inmiddels deelen wij het verkregenenbsp;in de volgende hoofdstukken mede:

I. nbsp;nbsp;nbsp;Beschrijving der bekende tonometers.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Besclu'ijving van een nieuwen tonometer.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Beginsel der tonometriei.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Waarnemingen.

-ocr page 133-

I.

Beschrijving der bekende tonometers.

Het oog heeft eene zekere spanning, af hankelijk vooral van de drukking, onder welke het glas- en waterachtignbsp;vocht staan, en van den elasticiteits-coëfficient der vliezen. Vermeerdering of vermindering van genoemde drukking kan verlies van het oog ten gevolge hebben. Tijdignbsp;herkend, is de oogarts dikwijls in staat, het gevaar af tenbsp;weren.

Maar hoe de spanning in het oog te leeren kennen? Hoe het abnormale naar waarde te schatten, terwijl hetnbsp;normale niet scherp bepaald was? De vinger, voor dennbsp;chirurg van zoo groot diagnostisch gewicht, kwam hiernbsp;ook den oogarts te hulp en stelde hem in staat, over dienbsp;spanning tot in zekere mate te oordeelen.

De methode was eenvoudig: de toppen der beide wijsvingers werden zacht op het naar beneden gerichte oog geplaatst, waarna met deze afwisselend zoo sterk werdnbsp;gedrukt, dat zij eene kleine indrukking maakten; denbsp;meerdere of mindere kracht, hiertoe vereischt, was dannbsp;lt;fe maatstaf, volgens welken bepaald werd, of de tensie

5*

-ocr page 134-

58

van het oog normaal was of niet. Op voorstel van bowman, werd de spanning van het normale oog uitgedrukt door het teeken Tn, die van het harde door T 1,nbsp;T -I- 2, T -p 3 en die van het weeke door T — 1,nbsp;T — 2, T — 3.

Deze bepalingen kunnen intusschen niet zeer nauwkeurig zijn, want men schat alleen, hoe sterk men ongeveer drukt; zij zijn subjectief, moeten bij iederen waarnemer verschillen, kunnen dus niet vergeleken worden met die van andere waarnemers en hebben daarom bijnanbsp;alleen waarde voor dengene die onderzoekt. Om nauwkeurig over de spanning van het oog te kunnen oordeelennbsp;moet zoowel de aangewende kracht als de diepte dernbsp;indrukking in cijfers worden uitgedrukt, en deze kunnennbsp;alleen door een werktuig geleverd worden.

Dit bracht Prof. dondees op het denkbeeld, een werktuig te laten vervaardigen waarmede onderzocht kon worden, hoe diepe indrukking eene stift in de scleroticanbsp;maakt bij eene constante drukking. Toen hij zijn plannbsp;mededeelde bleek, dat de heer hamee — destijds inteimenbsp;in het Nederl. gasthuis voor ooglijders alhier — daarovernbsp;reeds met Dr. snellen had gesproken, en weinige wekennbsp;later schreef ook Prof. von geaeee aan Pi-of. dondees ,nbsp;dat hy sinds eenigen tijd zich met de samenstelling vannbsp;een werktuig met gelijk doel bezig hield. In overleg metnbsp;Prof. DONDEES, was nu reeds door den heer hamee voornbsp;de uitvoering zorg gedragen, en weldra verschafte denbsp;horologiemaker bunte alhier een instrument, dat Prof.nbsp;DONDEES in 1863 als ophthalnio-tonometer aan de „Hei-delberger ophthalmologischen Gesellschaft” toonde. Hetnbsp;bestaat uit een langwerpig koperen kastje met kleinennbsp;tubus, buiten welken eene stift uitsteekt, die op de sclerotica moet geplaatst worden. Deze stift is verbonden

-ocr page 135-

59

met eene kleine getande stang, die in de tanden van een rad grijpt, dat op zijne beurt een kleiner rad in beweging brengt, op welks as aan het eene einde eene ho-rologiespiraal en aan het andere einde eene naald bevestigd is, die de hoeveelheid van inschuiving der stiftnbsp;op eene wijzerplaat in graden aangeeft, uit welke dannbsp;berekend moet worden, hoe diep de stift in de scleroticanbsp;is ingedrukt bij de bekende spanning der spiraal. Verdernbsp;is nog een pal aangebracht, om den wijzer in iederennbsp;verkregen stand te houden, en eene inrichting, om denbsp;spiraal grootere spanning te kunnen geven.

Het werktuig was echter niet nauwkeurig genoeg bewerkt, om juiste aanwijzing te geven; vooral was de wrijving te groot, zooals uit de stootsgewijze beweging bij, door gewichten verkregen, toenemende drukking op denbsp;stift gebleken was.

Een tweede tonometer werd, na overleg met de Heeren DONDEBS en HAMEB, door een anderen borologiemakernbsp;alhier vervaardigd. Over het geheel van dezelfde constructie als de beschrevene, heeft hij echter boven dennbsp;eerste het voordeel, iets beter bewerkt en met een doelmatiger mechanisme, om den wijzer vast te zetten, voorzien te zijn. De poging echter, om de wrijving te verminderen, bestaande in het aanbrengen van smalle koperennbsp;strookjes, waarover de getande stang schuift, heeft groo-tendeels haar doel gemist.

Professor dondbes gaf de hoop niet op. Hij liet, volgens hetzelfde beginsel als de beide voorgaande, dennbsp;mechanicus olland een derde instrument vervaardigen,nbsp;waarin het raderwerk vervangen werd door kleine hef-hoomen, die eenen zeer langen wijzer langs een graadboog in beweging brengen. Rondom een gedeelte dernbsp;koperen stang, die de drukking op de sclerotica moet

-ocr page 136-

60

overbrengen en, om gelijkmatig te bewegen, tusschen twee paren rolletjes loopt, ligt eene cylinder-spiraal, die bijnbsp;inschuiving der stang zamengedrukt wordt. Ter zijdenbsp;van het langwerpig vierkante kastje is eene schuif aangebracht, door welke de windingen der spiraal dichternbsp;bijeen gebracht en aan deze dus grooter spanning gegeven kan worden; doch, even als bij den eersten tonometer, — de tweede mist eene dergelijke inrichting —nbsp;moet dan telkens de halans gebruikt worden, om tenbsp;weten, door welk gewicht nu de spanning kan wordennbsp;uitgedrukt. Eindelijk bezit de tubus een verschuifbaarnbsp;gedeelte, dat dienen moet, om het moment te kennen,nbsp;waarop de tubus de sclerotica niet meer alleen aanraakt,nbsp;maar haar begint in te drukken. Was dit doel bereikt, dan had men eene groote verbetering verkregen;nbsp;want voor de berekening van de diepte der indrukkingnbsp;is het volstrekt noodig, het oogenblik te kennen, waaropnbsp;de tubus de sclerotica aanraakt. Maar de weerstand,nbsp;die bij de inschuiving overwonnen moest worden, bleeknbsp;veel te groot te zijn.

Deze tonometer beantwoordt evenmin als de twee voorgaande aan het voorop gestelde beginsel, want de drukking neemt toe met de meerdere inschuiving der stift. Bovendien kan deze toenemende drukking niet op hetnbsp;instrument afgelezen worden, en er moet dus eene tabelnbsp;vervaardigd worden, die voor iederen graad van de wijzerplaat aangeeft in millimeters de diepte der indrukking,nbsp;in grammen de drukking, die hierbij wordt uitgeoefend.

Intusschen had ook VON gbabfe zijn plan verwezenlijkt. Zijn werktuig bestaat uit een gedeelte, dat in horizontale richting op den bulbus moet aangewend worden, zijnde een koperen buisje, waarin een rond stalen pennetje heen en weêr kan schuiven. Dit buisje gaat door

-ocr page 137-

61

het midden van een koperen beugel, die in verticale richting daarop bevestigd en tevens verschuifbaar is doornbsp;eene schroef; het eene einde van dezen beugel draagtnbsp;een plaatje, dat tegen het voorhoofdsbeen, het anderenbsp;een dergelijk, dat tegen het bovenkaaksbeen moet drukken ; beide dienen, om het werktuig zooveel mogelijk eennbsp;onbewegelijken stand te verzekeren. Op het van hetnbsp;oog afgekeerde einde van het horizontale buisje bevindtnbsp;zich een hefboom, wiens draaipunt eenige strepen bovennbsp;het verlengde van het buisje ligt, terwijl de hefbooms-arm naar beneden is gericht en wel zoo, dat het vroeger vermelde stalen pennetje tegen den hefboomsarmnbsp;en zeer nabij zijn draaipunt kan werken. Als machtnbsp;voor den hefboomsarm is een langwerpig vierkante steennbsp;aangebracht, die, naar mate men meer of minder krachtnbsp;wil uitoefenen, langs den hefboomsarm kan verschovennbsp;worden; het vrije, naar beneden gerichte einde van dennbsp;hefboom kan zich langs een graadboog bewegen, dienbsp;indeelingen heeft. Aan het einde van het stalen pennetje, dat naar den bulbus gericht is, kan een knopjenbsp;van Berlijnsch zilver geschroefd worden, dat grooter ofnbsp;kleiner, hol of plat van oppervlakte is; de platte bezitten op hun midden een scherp puntje, dat tot bevestiging op de sclerotica schijnt te dienen.

Misschien is hetgeen wij over dit instrument gezegd hebben niet geheel en al juist; doch daar het doornbsp;zijnen uitvinder, voor zoover wij weten, nergens beschreven is , blijven wij hierover evenzeer in het onzekerenbsp;als omtrent den maatstaf ter bepaling van de drukkingnbsp;en het berekenen van deze; wij gaan echter voorzekernbsp;niet te ver, door te beweren dat het instrument niet welnbsp;geschikt is, om op het oog aangewend te worden.

Inmiddels richtte Prof. dondeks zich tot Dr. non met

-ocr page 138-

62

het verzoek, onder de horologiemakers in Genève een man te zoeken, bereid en in staat de vervaardiging vannbsp;een tonometer te beproeven. In overleg met den Heernbsp;THUEY, directeur van het atelier d’instruments de physique a Genève, werd door Dr. dor een nieuw plannbsp;ontworpen, en in eene mededeeling, te Heidelberg innbsp;1865 gedaan en daarna in het licht verschenen, i) berichtnbsp;Dr. DOR, dat dit werktuig door een der beste horologiemakers te Genève, den Heer lbcoültrb, is vervaardigd.

Het beginsel waarnaar dit instrument is samengesteld , verschilt daarin van het vorige, dat de drukking hier niet constant is, maar toeneemt met de meerderenbsp;inschuiving der stang, die op de sclerotica wordt geplaatst.

Een exemplaar hiervan stond ons ten dienste, waaraan het volgende ontleend is. Eene ronde metalen stang is aan het eene einde, dat op het oog moet drukken,nbsp;van een ivoren gedeelte voorzien; op het andere eindenbsp;drukt eene veer. Rondom deze stang bevindt zich eennbsp;kokertje, dat door het omdraaien eener schroef naarnbsp;beneden verplaatst kan worden, waardoor de stang meernbsp;of minder buiten het kokertje uitsteekt. Staan beidenbsp;op een zelfde plat vlak, het nulpunt voor iedere waarneming, dan brengen twee omdraaiingen der schroefnbsp;het kokertje 2 mm. naar boven en doen de stang dusnbsp;2 mm. uitsteken. Door indrukking van de stang wordtnbsp;de veer gespannen, en terzelfder tijd eene naald in beweging gebracht, die op een graadboog de spanningnbsp;der veer in grammen aangeeft; eene index-naald, dienbsp;door de eerste wordt medegevoerd, wijst aan, tot hoevernbsp;die naald werd voortbewogen. De graadboog heeft 50nbsp;indeelingen met de cijfers 10 tot 60: eerst bij eene belasting der veer met 10 gram begint de naald zich te

1) Kliü. Mouatsbl. f. Angenheilk. 1865, S. 351.

-ocr page 139-

63

verplaatsen. Het ivoren gedeelte der stang, dat op den bulbus moet drukken, heeft een diameter van ± 4 mm.;nbsp;de doorsnede van den tubus is 71/3 mm. en die van eennbsp;tweeden wijderen tubus, die in de plaats van den eerstennbsp;geschroefd kan worden, is lO^/g mm.

Bij aanwending van het instrument brengt men eerst bet ivoren einde van tubus en stang in één plat vlak,nbsp;door draaiing met de schroef, die den tubus verplaatst,nbsp;beft de werking der veer op met behulp eener excentrische schijf eu plaatst nu het einde van het instrumentnbsp;in horizontale richting op den bulbus: de kromming vannbsp;dezen doet de stift een zeker aantal tonometer-graden,nbsp;bijv. 10, terugwijken. Vervolgens draait men de schroefnbsp;tweemaal om, zoodat de stang 2 mm. uitsteekt, laat denbsp;veer weder op het andere einde der stang rusten ennbsp;drukt het werktuig op het oog, totdat ook de tubus denbsp;oppervlakte aanraakt. Wijst de naald dan bijv. 20 aan,nbsp;zoo is de drukking, op het oog uitgeoefend, = 20 gram;nbsp;de diepte der indrukking is = 2 mm., verminderd metnbsp;de inschuiving, die de stang ondergaat door het spannennbsp;van de veer, en vermeerderd met die, welke zij ondergaat ten gevolge der kromming van den bulbus: beidenbsp;uit te drukken in millimeters of deelen van deze. Omnbsp;hieraan te kunnen voldoen, moet onderzocht worden,nbsp;hoeveel graden de naald aanwijst, wanneer de stangnbsp;één millimeter wordt ingeschoven. Men vindt hiervoornbsp;bijna 32°, dat zijn, daar de graadboog met het cijfernbsp;10 begint, 32°—10° = 22°, die de naald verplaatstnbsp;wordt: twee tonometer-graden zijn dus gelijk aan i/ji mm.nbsp;Bij twee millimeters uitschuiving wijst de naald 56 ° aan,nbsp;dus eene verplaatsing van 46°, dat is 2 graden meer,nbsp;dan zij zoude behooi'en te doen; ieder paar graden isnbsp;dus hier gelijk aan mm.

-ocr page 140-

64

Wanneer wij dezen tonometer met de vorige vergelijken, valt terstond zijne meerdere volkomenheid in het oog; bij nader onderzoek evenwel blijkt, dat ook deze gebreken heeft, die het verkrijgen van nauwkeurige resultaten in den weg staan. Vooreerst leerde ons de chemischenbsp;balans, dat de aanwijzingen der naald niet juist zijn.nbsp;Het instrument werd in verticale richting door eene klemnbsp;juist boven het midden van eene der schalen van denbsp;balans bevestigd; op de andere schaal werden behoedzaam gewichten gelegd en bij iedere belasting werd evennbsp;met den nagel zacht tegen de klem getikt; de tweede ofnbsp;index-naald was in rust gesteld. De uitkomsten van ditnbsp;onderzoek vindt men in de volgende tabel.

Belasting

in

grammen.

Tonom.-

graden.

Belasting

in

grammen.

Touom.-

graden.

Belasting

in

grammen.

Tonom.-

graden.

10

10

28

25

46

44

11

10

29

26

47

45

12

10

30

27

48

46

13

10

31

28

49

47

14

10

32

29

50

48

15

11

33

301/3

51

491/3

16

12

34

311/3

52

501/3

ir

13

35

321/3

53

511/s

18

14

36

331/3

54

521/3

19

151/3

37

341/3

55

531/3

20

16

38

351/3

56

5^1/a

21

171/3

39

361/3

57

551/3

22

I8V3

40

371/2

58

563/3

23

191/3

41

39

59

58

24

201/3

42

40

60

59

25

^IVa

43

41

61

60

26

221/3

44

42

27

232/3

45

43

-ocr page 141-

65

Vervolgens onderzochten wij, van welken invloed de index-naald is. Wij vonden het volgende:

Belasting

in

grammen.

Touom.-

gradeu.

Belasting

in

grammen.

Tonom.-

gradeu.

Belasting

in

grammen.

Tonom.-

graden.

15

10

33

241/3

51

441/2

16

10

34

251/3

52

45

17

10

35

26

53

461/2

IS

10

i 36

27

54

48

19

1 37

272/3

55

49

20

1 38

282/3

56

50

21

13

I 39

30

57

51

22

! 40

32

58

511/3

23

14

: 41

33

59

52

24

151/3

42

331/2

60

521/2

25

16

43

34

61

531/3

26

171/3

44

351/2

62

55

27

19

45

361/3

63

56

28

20

46

371/3

64

57

29

21

1 47

38

65

58

30

22

48

41

66

59

31

221/3

! nbsp;nbsp;nbsp;49

412/3

67

60

32

23

! nbsp;nbsp;nbsp;50

43

Uit de eerste tabel blijkt, dat de cijfers van den graadboog de spanning der veer doorloopend te laag aangeven; dat de verschillen afnemen, naarmate de veer meer gespannen wordt en dus de bewegingen der naald telkensnbsp;kleiner worden en niet geëvenredigd zijn aan het toenemen der spanning.

De tweede tabel toont daarenboven aan, dat het gebruiken der index-naald eene aanzienlijke vermeerderingnbsp;van weerstand geeft. — Ook de wrijving van het werktuig is vrij groot. Zij werd zeer merkbaar, door de veernbsp;voorzichtig met gewichten te belasten, zonder daarbij

-ocr page 142-

66

met den vingertop op de klem te tikken, zooals bij de vorige proeven. Zoo bleef bij belasting met 15, 16 en

17 nbsp;nbsp;nbsp;gram de naald onbewegelijk 10 ° aanwijzen (de in-dexnaald werd hierbij niet gebruikt); bij belasting met

18 nbsp;nbsp;nbsp;gram was de aanwijzing lO^/g °, bij die met lii gramnbsp;111/3° en bij die met 20 gram eveneens lli/s”- Werdnbsp;eerst 10 gram op de balans geplaatst en vervolgens nognbsp;10 gram, dan was de aanwijzing 13°, werd echter innbsp;eens 20 gram opgezet, dan wees de naald 131/2°. Bijnbsp;20 gram 10 gram voegende, wees de naald 241/2°; metnbsp;31, 32, 33, 34 en 35 gram belast, bleef ze op 241/2°nbsp;staan en gaf eerst bij 36 gram 251/2° aan. Plaatstennbsp;wij echter, na wegneming van dit gewicht, 30 gram opnbsp;de schaal, en voegden er dan nog 10 gram bij, zoonbsp;was de aanwijzing 37°. Vermeerderden wij deze 40nbsp;gram tot 50, dan wees de naald 47 ° aan, en brachtennbsp;wij dit gewicht, door bijvoeging van 10 gram, op 60,nbsp;zoo bleef de naald op 561/2° staan. Hieruit blijkt, datnbsp;de aanwijzingen der naald voor dezelfde gewichten verschillen, wanneer deze afwisselend bij gedeelten en innbsp;eens op de schaal geplaatst worden.

Toen wij bij deze laatste methode van onderzoek ook de index-naald gebruikten, werden de uitkomsten belangrijk gewijzigd. Wij vonden de aanwijzing der naald,nbsp;wanneer het gewicht van:

10

gram

met

10

gram

vermeerderd werd, 12°

20

10

11

11

„ nbsp;nbsp;nbsp;14°

30

10

11

11

„ nbsp;nbsp;nbsp;25°

40

11

10

11

11

„ nbsp;nbsp;nbsp;40°

50

11

11

10

11

11

„ nbsp;nbsp;nbsp;491/2°

60

IJ

11

10

11

11

„ nbsp;nbsp;nbsp;501/2°

Uit vergelijking van de eerste en tweede tabel met de derde en vierde blijkt, dat eene geringe trilling van

-ocr page 143-

67

het instrument noodig is, om de spanning van de veer juist te kunnen bepalen, en daar bij het aanwenden vannbsp;den tonometer op den bulbus eene kleine heen en weêrnbsp;gaande beweging van de stang niet te vermijden is,nbsp;meenden wij zijne werking beter te kunnen beoordeelen,nbsp;door bij deze proeven ook eene geringe trilling aan hetnbsp;werktuig te geven. Bij dit onderzoek was de tonometernbsp;verticaal bevestigd; op het oog wordt hij echter ongeveer in horizontale richting gebruikt: derhalve moest,nbsp;van ieder der boven gevonden waarden der tonometer-graden, 5.4 gram afgetrokken worden voor het gewichtnbsp;van de stang, wanneer niet de weerstand aanmerkelijknbsp;vermeerderd werd door de wrijving der stang langs denbsp;haar omgevende buis, met welke zij bijna over hare ge-heele lengte in aanraking is. Ten einde het gewicht tenbsp;leeren kennen, waardoor deze wrijving kon worden uitgedrukt, werd de tonometer horizontaal geplaatst, denbsp;veer door de excentrische schijf opgelicht, en met dennbsp;hieronder te beschrijven nieuwen tonometer in grammennbsp;de drukking bepaald, die noodig was om de stang innbsp;te schuiven; hiervoor werd 6 gram gevonden. Daarnbsp;echter 7 gram vereischt wordt, om de stang bij vei’ti-caleii stand, en zonder dat er de veer op drukt, in tenbsp;schuiven en het gewicht der stang 5.4 gram bedraagt,nbsp;moet ongeveer i) 1.6 gram voor de wrijving van de naaldnbsp;en het raderwerk in rekening gebracht en afgetrokkennbsp;worden van de gevonden 6 gram, zoodat wij de vermeerdering der wrijving bij horizontale richting van hetnbsp;werktuig op (6 — 1.6 =) 4.4 gram mogen schatten, ennbsp;iedere van de boven gevondene waarden der tonometer-graden hiermede moeten verminderen.

1) ongeveer: want ook in verticalen stand zal de stang wel eenige, al is liet ook zeer geringe, wrijving in de buis ondergaan.


-ocr page 144-

68

Van meer gewicht dan het voorgaande zijn de volgende bezwaren, die wij tegen dit werktuig moeten aanvoerennbsp;en die ook grootendeels gelden voor de boven beschrevene tonometers. Zij betreffen de stang, den ivoren tubus en de methode van aanwending.

1°, Wanneer de stang bijv. 2 mm. wordt uitgeschoven en dan op den bulbus of eenig veerkrachtig bolvormignbsp;lichaam wordt gedrukt, totdat ook de ivoren tubus metnbsp;de oppervlakte in aanraking komt, dan wordt niet alleennbsp;de plaats, op welke de stang rust, ingedrukt, maar ooknbsp;hare naaste omgeving deelt hierin, met andere woorden,nbsp;de indrukking breidt zich over eene oppervlakte uit, dienbsp;grooter is dan de dikte van de stang. Wil men nu meten, hoe diep de stang is ingedrukt, dan ishetnoodig,nbsp;aan den tubns zulk eene wijdte te geven, dat deze denbsp;oppervlakte aanraakt op eene plaats, die niet van vormnbsp;veranderd is. Dit is bij dit werktuig niet het geval: denbsp;stang heeft een diameter van 4 mm., de kleine tubusnbsp;een van 71/3 mm.: de verhouding is hier dus ongunstig.nbsp;Om die te verbeteren, zou men genoodzaakt zijn steedsnbsp;den grooteren tubus te gebruiken, die een diameter heeftnbsp;van 101/2 mm.; doch ook deze voldoet niet volkomen ennbsp;heeft bovendien het nadeel, dat zijn groote omvang hetnbsp;gebruik moeielijker maakt en het maken van fouten gemakkelijker, zooals sub 3°. kan blijken. Beter zoudenbsp;het daarom zijn, eene dunnere stang te gebruiken.

2°. De zwaarte en wrijving der stang maken het werktuig ongeschikt, om de kromming van den bulbus nauwkeurig te meten. Zooals wij boven gezien hebben, is het gewicht van de stang 5.4 gram. Wordt de tonometer verticaal geplaatst en de veer opgeheven, dan is ernbsp;7 gram noodig, om de stang op te heffen, in horizontale richting daarentegen 6 gram, zoodat bij het meten

-ocr page 145-

69

der kromming steeds eene aanmerkelijke drukking op den bulbus uitgeoefend wordt, die, al naar de meerderenbsp;of mindere vastheid van het oog, eene kleinere of groo-tere indrukking moet ten gevolge hebben. Men kan dezenbsp;indrukking zeer duidelijk waarnemen, door den ivorennbsp;tubus af te schroeven, de veer met de excentrische schijfnbsp;op te heffen en daarna de stang zacht op den bulbusnbsp;te drukken, totdat de naald zich begint te bewegen.

3°. De methode ter bepaling van de diepte der indrukking en de spanning van den oogbol, door het instrument op den bulbus te drukken, totdat de ivoren tubus de oppervlakte der sclerotica aanraakt, is onnauwkeurig. Vooreerst toch kan men bij het experiment slechtsnbsp;een gedeelte van den tubus, die op de conjunctiva bulbinbsp;rust, waarnemen, en is geenszins verzekerd, dat ook hetnbsp;andere gedeelte haar aanraakt: er is overhelling naarnbsp;de eene of andere zijde mogelijk. Ten tweede heeft hetnbsp;oog in verschillende meridianen eene verschillende kromming; raakt de tubus de sclerotica, bijv. in twee puntennbsp;van een meridiaan, dan kunnen twee punten van eennbsp;parallel-cirkel ingedrukt worden, en omgekeerd. Tennbsp;derde eindelijk is men niet in staat te constateeren, ofnbsp;men de conjunctiva slechts even met den tubus aanraakt,nbsp;dan wel of men haar een weinig indrukt, tenzij dienbsp;drukking zoo groot wordt dat zij zichtbaar is. —

Ten einde later niet weder op dezen tonometer te behoeven terug te komen, laten wij hier een overzicht volgen, van het onlangs verschenen opstel van Prof.nbsp;DOE te Bern, über Ophthalmo-tonometrie, i) waarin hij,nbsp;na gedurende twee jaar geëxperimenteerd te hebben, denbsp;verkregen resultaten mededeelt. De tonometer, die hierbij

1) Archiv für Ophthalm. Band XIV. Abth. I, S. 13.

-ocr page 146-

70

gebruikt is, is een dergelijke, als zoo even beschreven is, doch met eene meer gevoelige veer, zoodat iedernbsp;streepje van den graadboog , in plaats van 1 gram,nbsp;representeert. Bovendien zijn drie wijzigingen aan betnbsp;instrument aangebracht. Vooreerst werd een gewicht vannbsp;15 gram bij het werktuig gevoegd, ten einde de spanning der veer altijd te kunnen controleeren. doe keertnbsp;daartoe het instrument om en schroeft dit gewicht opnbsp;de plaats van het ivoren einde der stang: de naald moetnbsp;dan 20°, d. i. 20 gram, aanwijzen, daar de stang zelfnbsp;5 gram weegt. Ten tweede is een nieuwe tubus vervaardigd , die de sclerotica slechts op twee plaatsen kannbsp;aanraken, om in staat te zijn de kromming van dennbsp;bulbus in verschillende meridianen te bepalen, en tennbsp;derde is door het bovenste einde van den graadboog eennbsp;gaatje geboord, ten einde het instrument aan een koordjenbsp;te kunnen ophangen en zoo op het oog te laten rusten.nbsp;DOE vermeent, namelijk, dat men nauwkeuriger resultaten zal verkrijgen, wanneer men het werktuig alléénnbsp;door zijne eigene zwaarte op het oog laat drukken.nbsp;Waarschijnlijk is deze opvatting hem bijgebracht doornbsp;AD. WEBEE, 1) die beweert, dat, om onderling vergelijkbare getallen te verkrijgen, het noodig is, de kracht,nbsp;met welke het instrument op den bulbus wordt gedrukt, steeds even groot te nemen, waartoe hij den tonometer op den bulbus laat rusten. Men wil dus metnbsp;constante drukking experimenteeren, terwijl het werktuig alleen kan aangeven, hoeveel drukking er noodignbsp;was, om eene zekere diepte van indrukking te verkrijgen, die vóór de proef niet te bepalen was. Webbenbsp;heeft dat zelf wel ingezien; „Nur mit diesen Cautelen” —-

1) Arcliiv für Ophthalm. Baud XIII, Abtli. I, S. 202.

-ocr page 147-

71

zegt hij — „können einigermassen vergleichbare Werthe „erlangt werden. Ich erlaube mir zu sagen; einigermassen,nbsp;„da ich noch nicht einsehen kann, wie die Tiefe des Ein-„drucks, mit der sich zugleich der intraoculare Drucknbsp;„steigert, berechnet werden soil, da sie ja durch Nichtsnbsp;„am Instrnmente angezeigt wird.” — De zaak wordtnbsp;vooral raadselachtig door hetgeen doe, aan het eindenbsp;zijner verhandeling mededeelt. Het instrument geeft zijnenbsp;aanwijzing, door zoo sterk te drukken, tot het ivorennbsp;hulsel met de sclerotica in aanraking komt, deels doornbsp;het stijgen der stift, deels door het wijken van het oog.nbsp;Nu evenwel zegt doe: „Handelt es sich nur darum, fiirnbsp;„einen und denselben Operateur vergleichbare Werthenbsp;„zu bekommen, so entspricht das Instrument allen An-„forderungen, selbst wenn man den einfachen Handdrucknbsp;„benutzt, der ziemlich leicht approximativ zu schatzennbsp;„ist, und der nur wenig von einer gewissen Norm ab-„weichen kann.” Alsof men niet telkens met verschillendenbsp;kracht te drukken had, afhankelijk van de spanning,nbsp;tot, namelijk, het hulsel de sclerotica raakt! Nog vreemder is het, wanneer doe nu laat volgen; „Ich, z. B.,nbsp;„schatze auf ungefahr 100 Grammen den Druck, den ichnbsp;„gewöhnlich anwende”; want het instrument laat niet eensnbsp;zoodanige drukking toe: het maximum is 60 grammen.nbsp;Er is hier een misverstand. Prof. doe moet iets andersnbsp;bedoeld hebben, als wij uit zijne mededeeling kunnennbsp;verstaan, ’t Is immers klaar, dat de wijzer altijd de drukking aangeeft, die wij uitoefenen, onverschillig of denbsp;stift op een zacht of een hard oog rust.

Alvorens deze tonometer uit Genève ontvangen was, vroeg Prof. doxdees te Londen van den beroemden wheat-stone eenige aanwijzing omtrent den man, tot wien hijnbsp;zich wenden moest, om een bruikbaren tonometer, zon-

-ocr page 148-

72

der schadelijke wrijving, te verkrijgen. Deze wees Mr. A. STEOH, een te Londen woonachtig Duitsch mechanicusnbsp;als zoodanig aan, den „artificer” van Wheatstone zelf.nbsp;Het werktuig, dat bij constante drukking moest aangeven, hoe diep eene stift in de sclerotica werd gedrukt,nbsp;was weldra gereed en overtrof in keurigheid van bewerking alle andere. Het heeft de grootte en den vormnbsp;van een cylinder-horologie (door Prof. bowman gewenscht);nbsp;het kastje is van aluminium gemaakt en met een glasnbsp;gedekt. Op den rand van dit kastje is een tubus bevestigd, waarin zich een dun stangetje bevindt, dat beweegbaar is en, even als bij de vorige tonometers, dienennbsp;moet, om op den bulbus geplaatst te worden. Wordtnbsp;dit stangetje ingeschoven, dan brengt het door middelnbsp;van geaequilibreerde hefboomen en fijn raderwerk eenenbsp;naald in beweging, die, evenals bij een horologie, overnbsp;eene wijzerplaat loopt. De geheele inschuiving van denbsp;kleine stang bedraagt Eng. duim; de naald looptnbsp;dan juist éénmaal de wijzerplaat rond; deze laatste heeftnbsp;lOÜ iiideelingen en even zoovele onderverdeelingen, zoo-dat ieder der eerste gelijk is aan X ^/2ooonbsp;Eng. duim. De veer, die op de kleine stang rust, behoudt, bij inschuiving der laatste, dezelfde spanning,nbsp;zoodat met dit instrument steeds dezelfde drukking opnbsp;het oog woidt uitgeoefend; de diepte der indrukkingnbsp;wisselt dan alleen bij verschillende oogen af en kan innbsp;gedeelten van Eng. duimen worden afgelezen.

Bij onderzoek met de chemische balans bleek, dat de spanning der veer overwonnen wordt door eene belasting met 9 gram; de wijzer wil zich dan verplaatsen ennbsp;loopt bij zeer zacht tikken tegen de klem, in welke denbsp;tonometer voor het onderzoek bevestigd was, van 0 totnbsp;20, waar hij stilhoudt. Toevoeging van 0.2 gram en

-ocr page 149-

73

zacht tikken tegen de klem brengt den wijzer op 30, wordt nu nog 0.2 gram bij het gewicht op de schaalnbsp;geplaatst, zoo loopt de naald door tot 100, en blijftnbsp;hier staan, ook wanneer de vier decigrammen wedernbsp;worden afgenomen.

Bij dit onderzoek was het arrêt, dat den wijzer in eiken stand houden moet, waarin hij gebracht wordt,nbsp;buiten werking gesteld. Geschiedt dit niet, dan is ernbsp;aanmerkelijk meer gewicht noodig om den wijzer te doennbsp;rondkopen en wel 38 gram met, en 45 gram zondernbsp;zacht tegen de klem te tikken. Het arrêt is dus ongeveer 4 maal sterker dan de veer, die de drukking opnbsp;het oog moet uitoefenen; dit is aldus ingericht, opdatnbsp;het arrêt ook bruikbaar zou blijven, wanneer die veernbsp;sterker gespannen wordt door eene stelschroef, die ternbsp;zijde van het kastje is aangebracht.

Hoe voortreffelijk deze tonometer ook bewerkt zij, hij voldoet toch niet aan al de vereischten. Vooreerst heeftnbsp;de tubus, waarin het verschuifbare stangetje ligt, eennbsp;ondoelmatigen vorm: hij is namelijk aan zijn onderstnbsp;einde uitgehold, om op den bulbus te passen, dochnbsp;daar niet alle oogen gelijke kromming hebben, kan ditnbsp;alleen onnauwkeurigheid bij de waarneming veroorzaken.nbsp;De tubus is ook te lang, daar de kleine stang, die opnbsp;het oog moet gedrukt worden, slechts ongeveer Eng.nbsp;duim buiten dezen uitsteekt, zoodat, om het stangetjenbsp;geheel in te schuiven, de sclerotica in den tubus moetnbsp;gedrukt worden. Een tweede bezwaar levert het arrêt,nbsp;dat bij iedere aanwending door drukking op een knopjenbsp;moet opgeheven en, bij het einde der waarneming,nbsp;weder moet losgelaten worden. Met hoeveel zorg ditnbsp;loslaten ook geschiede, telkens verspringt de wijzer eennbsp;weinig, dewijl het niet mogelijk is, tijdens dit opheffen

6*


-ocr page 150-

74

van den vinger de drukking volkomen onveranderd te houden. Een derde bezwaar is, dat, zoodra men eenenbsp;andere drukking wil bezigen en daartoe de spanning dernbsp;veer met de ter zijde van het werktuig aangebrachtenbsp;stelscbroef verandert, telkens weder de chemische balansnbsp;moet gebruikt worden, om te bepalen, door welk gewichtnbsp;dan de spanning der veer wordt gerepresenteerd.

Terwijl wij ons met de samenstelling van het straks te beschrijven nieuwe werktuig bezig hielden, waarmedenbsp;verscheidene maanden verliepen, verscheen in het Archivnbsp;für Ophthalmologie i) eene mededeeling van Dr. adolphnbsp;WEBBE, te Darmstadt, over een nieuwen tonometer. Wijnbsp;laten hier de beschrijving van dit instrument volgen,nbsp;zoo als die aldaar voorkomt. „Mein Instrument bestehtnbsp;„aus einer stahlernen Kammer, in deren eine Wand einenbsp;„glaserne Steigröhre drehbar eingefügt ist, durch derennbsp;„andere ein elfenbeinener Stempel in das Innere dernbsp;„Kammer hineinragt, welcher heim Vorrücken auf einennbsp;„mit Quecksilber gefüllten und von den Wanden der stah-„lernen Kammer dicht eingeschlossnen, unausdehnbarennbsp;„Sack drückt. Durch das hierdurch hervorgebrachtenbsp;„Steigen des Quecksilbers in der graduirten Glasröhrenbsp;„wachst der Druck proportional auf die Sackwand undnbsp;„auf den dieselbe verschiebenden Stempel. Es ist alsonbsp;„hier der wachsende Widerstand der Feder durch einenbsp;„steigende Quecksilbersaüle ersetzt, bei deren Steigennbsp;„der Reibnngswiderstand so gut wie ganz vermiedennbsp;„ist. — Mit dem Stempel und denselben als Hülse um-„fassend, verrückt sich gleichzeitig ein Maassstab, aufnbsp;„dem in Grammen der Druck angegeben ist, der je nachnbsp;„dem tiefern Eindrucke resp. dem Steigen der Queck-

1) Band XIII. Abth. I, S. 203 u. f.

-ocr page 151-

75

„silbersaule auf dem Stempel ruht. — Die Vorrichtung, „um ganz genau den Moment anzuzeigen, wo der durchnbsp;„den Stempel übertragene Quecksilberdruck den Wider-„ stand der Hülle überwindet, ist folgende: der hül-„senförmige Maassstab tragt an seinem vordern Endenbsp;„einen Querbalken, auf dessen Mitte ein kleiner Stiftnbsp;„aufgesetzt ist. Der in seinem grössten Theile der Langenbsp;„nach gespaltene Stempel wird nun so in die Hülsenbsp;„gesteckt, dass der Querbalken letzterer in den Spaltnbsp;„ohne Reibung zu liegen kommt, und aus dem vordernnbsp;„(unteren?) Ende des Stempels, welches durch einenbsp;„conische, in der Mitte durchbohrte Schraube geschlos-„sen ist, jener dem Querbalken der Hülse aufsitzendenbsp;„Stift bervorragt. Ein am vordern Ende der seitlichnbsp;„offnen Hülse angebrachter Zeiger wird auf eine, annbsp;„der effenen Stelle hervorsehende Marke des Stempels dannnbsp;„eingestellt, wenn eben die Spitze des Stiffs in dernbsp;„Ebene der Abstutzung des conischen Stempelknopfsnbsp;„liegt. Denken wir uns nun diese kaum 2 Mm. imnbsp;„Durchmesser baltende, abgestutzte und nach innen ver-„tiefte Flache dem Bulbus sachte aufgesetzt, so wird dernbsp;„Stift theils durch die hier ringförmig abgesperrte Con-„junctiva, theils durch dieWölbung der zu messenden Stellenbsp;„zurückgedrückt, und hierdurcb der an der Hülse be-„findliche Indicator um ein Weniges von der Marke desnbsp;„Stempels geschoben; sobald aber nun beim weiternnbsp;„Vorrücken des Stempels der Moment gekommen ist,nbsp;„WO der auf dem Stempel lastende Druck die unterlie-„genden Gewebe nicht blos comprimirt, sondern dienbsp;„Resistenz der Bulbushülle wirklich überwindet und dienbsp;„Wölbung der gedrückten Stelle ebnet, in demselben Au-„genblick wird sich die auf dem Stempel befindlichenbsp;„Marke wieder unter den Indicator der Hülse schieben,

-ocr page 152-

76

„da diese in dem gleicheii Moment ausser Berührung „mit der Bulbuswand kommt und so in Euhe verharrt.nbsp;„Diess ist dann auch das Zeichen, dass die Messungnbsp;„vollendet ist, und die Ablesung an der bis zu einernbsp;„gewissen Tiefe in die Quecksüberkammer eingedrücktennbsp;„Messinghülse zu geschehen bat. — Erwahnen wil ichnbsp;„noch, dass der Durchmesser des runden Stempelknop-„fes kaum 5 Mm. betragt, also bei gewöhnlicher Grossenbsp;„der Lidspalte bequem zu beiden Seiten auf der Sclero-„tica Platz findet. Bis jetzt ist es wegen Kleinheit dernbsp;„Eintheilung des Maassstabs nicht möglich auf mehr alsnbsp;„4 Grammen genau zu messen; ich hofFe aber durchnbsp;„ein besseres Verhaltniss zwischen der Dicke des Stem-„pels und dem Lumen der Steigröhre bis 1/2 Grammnbsp;„kommen zu können, da es, wenn auch der physiologi-„sche Druck sehr weite Grenzen hat, immerhin möglichnbsp;„ist, dass kleine Schwankungen hierin, ahnlich wie beimnbsp;„Puls, uns über das Fortschreiten oder den Stillstandnbsp;„einer Krankheit Aufschluss geben können.”

De schrijver deelt ook mede, door vele metingen gevonden te hebben, dat de spanning van den bulbus aanmerkelijk toeneemt bij het sterk zijdelings draaien van dezen. Onderzoekingen waren met dit instrument nog niet gedaan,nbsp;daar zijne aflevering vertraagd was, daarentegen wel metnbsp;den door dok gewijzigden tonometer, dien hij ook op denbsp;cornea appliceerde, waar hij de spanning geringer vond.

Dewijl dit werktuig ons niet ten dienste stond, kunnen wij daarover weinig zeggen. Wij hebben echter, zooals in het derde hoofdstuk blijken zal, bezwaar tegen het daarbij aangenomen beginsel, dat het begin vannbsp;het wijken der vliezen voor de aangewende drukking alsnbsp;maatstaf aanneemt voor de bestaande spanning.

-ocr page 153-

II.

Beschrijving van een nieuwen tonometer.

Wanneer wij de hier boven beschreven ophthalmotonometers onderling vergelijken, lijdt het geen twijfel, dat de door Prof. doe gewijzigde de meest bruikbarenbsp;is voor de bepaling van de drukking in het oog, hoewelnbsp;het in Engeland vervaardigde instrument, na eenige kleinenbsp;wijzigingen, vooral aan den tubus, wegens zijne grooterenbsp;gevoeligheid en geringere wrijving de voorkeur zoudenbsp;verdienen. Wij kunnen ons daarom, bij het resumeerennbsp;van het voorgaande, hoofdzakelijk tot het door dor gewijzigde werktuig bepalen en constateeren, dat;

1°. De wrijving van het instrument te groot is, waardoor het vooral tot het meten der kromming minder geschikt schijnt.

2°. De ivoren stang, die de drukking op den bulbus overbrengt, te dik is en door eene dunnere moetnbsp;vervangen worden, opdat de indrukking zich nietnbsp;over eene te groote oppervlakte uitbreide en zoonbsp;het meten moeielijk of onmogelijk make.

3°. De tubus, die zooveel aanleiding tot onnauwkeu-

-ocr page 154-

78

righeid kan geven, door eene meer doelmatige inrichting moet vervangen worden.

Deze overwegingen hebben ons tot de samenstelling van een nieuwen ophthalmo-tonometer geleid, waarbijnbsp;van het beginsel is uitgegaan, om uit het verschil innbsp;stand van eene stift, die in den bulbus wordt gedrukt,nbsp;met twee andere stiftjes, die terzijde van de gemaaktenbsp;indrukking, op eene niet van voi’m veranderde plaats,nbsp;blijven staan, de diepte der indrukking af te leiden-Dit werktuig, door den verdienstelijken mechanicusnbsp;w. VBELAAN alhier vervaardigd, komt in vorm met hetnbsp;in Engeland vervaardigde overeen. Het bestaat uit eennbsp;plat rond koperen kastje, galvardsch verzilverd, ternbsp;grootte van een cylinder-horologie en is met een cylin-derglas gedekt. Na verwijdering van glas, wijzers ennbsp;wijzerplaat vertoont het inwendige zich zooals in fig. 1, a,nbsp;tweemaal vergroot, is afgebeeld.

De geelkoperen stang a h, eindigende hij h in een ivoren stift, die ongeveer 2| mm. in middellijn heeft,nbsp;is bewegelijk verbonden aan twee stalen armpjes z ennbsp;y, die hunne vaste draaipunten hebben in 1 en 2, ennbsp;wordt naar beneden gedrukt door de veer m , die meernbsp;of minder gespannen kan worden door de schroef o.nbsp;Van e af loopt een paardenhaar, eVenwijdig aan dennbsp;langen arm van a b, naar hoven, slaat zich om hetnbsp;schijfje V heen en eindigt aan het deel b, dat door denbsp;omdraaiing eener conische schroef naar boven verschoven kan worden en zoo het paardenhaar spant.

Het schijfje v, draaibaar om de door zijn midden gaande as, draagt op deze as eene naald a (fig. 1, b).nbsp;Aan het stalen armpje y is onbewegelijk verbonden hetnbsp;sikkelvormig gebogen stuk n j, welks convexe rand j bijnbsp;iedere beweging van a b langs den concaven rand van

-ocr page 155-

79

y wordt bewogen. Het stuk p, evenals n j van staal vervaardigd, draaibaar om de as 3 en op j gedrukt doornbsp;de stei’ke veer l, dient om j of liever om den wijzer anbsp;(fig. 1, 6) in iederen stand te houden, waarin deze gebracht wordt; door drukking op het knopje Tc, of hetnbsp;eenmaal omdraaien der schroef q, wordt p van j verwijderd , en kan de veer m het staafje a b weder naar beneden brengen.

De geel koperen stang c d is, evenals a b, bewegelijk bevestigd; zij eindigt in twee ivoren stiftjes ƒ en g, welkernbsp;dunne, afgeronde, nauwelijks ^ mm. in diameter hebbendenbsp;uiteinden ongeveer 8 mm. van elkander verwijderd zijn.nbsp;Het arrêt bestaat uit het gebogen stangetje r, dat door hetnbsp;lichte veertje s wordt aangedrukt tegen het op de achterzijde van het armpje x bevestigde plaatje t. Is hetnbsp;stuk c d naar boven geschoven, zoo daalt het door zijnenbsp;eigene zwaarte weder naar beneden, wanneer het instrument verticaal gehouden, en het arrêt r, door eene lichtenbsp;drukking op het knopje i, van t verwijderd wordt.

Op de wijzerplaat (fig. 1, b, in natuurlijke grootte afgebeeld) is ter linkerzijde langs den buitenrand eenenbsp;verdeeling in streepjes aangebracht, beginnende met 5 ennbsp;eindigende met 55. Ieder cijfer geeft in grammen denbsp;drukking aan, die door de veer m wordt uitgeoefend,nbsp;als de naald dat cijfer aanwijst; de juiste plaats dezernbsp;cijfers is gevonden, door met de chemische balansnbsp;nauwkeurig te bepalen, waar de wijzer a stilstaat,nbsp;wanneer de veer achtereenvolgens met 5, 10 enz. tot 55nbsp;gram belast wordt. De afstand der cijfers van elkandernbsp;neemt, wegens de lengte van de veer m, bij hare meerdere spanning slechts weinig af. Iedere tusschenruimtenbsp;is in 5 gelijke deelen verdeeld: ieder streepje beantwoordtnbsp;dus met vrij groote nauwkeurigheid aan één gram.

-ocr page 156-

80

De lengte, over welke de stiftjes ƒ en g op en neêr kunnen schuiven, d. i. de afstand van hun hoogsten totnbsp;hun laagsten stand, is 5 mm. Deze afstand wordt doornbsp;het schijfje u en de naald h (fig. 1, h) vergroot op denbsp;rechterhelft van de wijzerplaat overgehracht en aangegeven door de puntjes, die aldaar langs den binnenrandnbsp;met de cijfers 1 tot 5 zijn geplaatst. De afstand tus-schen ieder cijferpaar is in 10 gelijke deelen verdeeld;nbsp;ieder puntje is dus gelijk aan i/^q mm.

Ten einde het aflezen gemakkelijker te maken en het instrument ook als krommingsineter te kunnen gebruiken,nbsp;is de verdeeling in millimeters links langs den binnenrand, evenzoo die in grammen rechts langs den buitenrand overgebracht, waarbij, echter, om verwarring tenbsp;voorkomen, de cijfers zijn weggelaten; alléén zijn de puntennbsp;links langs den binnenrand, die met de punten 1 tot 5nbsp;rechts correspondeeren, ter onderscheiding roodgekleurd.nbsp;Alzoo behooren de cijfers op de linkerhelft van de wijzerplaat bij de grammen-verdeeling langs den buitenrand, en die op de rechterhelft bij de millimeter-verdee-ling langs den binnenrand.

De beide wijzers bewegen zich volkomen gelijk, wanneer de tonometer met de stiftjes J, g h loodregt op een plat vlak gedrukt wordt; geheel anders is het, alsnbsp;het vlak gebogen is. Bij een knikker b. v. raakt alleennbsp;de stift h den omtrek aan, en er is eene zachte drukking noodig, om h zooveel in te schuiven, dat ook ƒ ennbsp;g den omtrek aanraken. Hoeveel deze inschuiving bedraagt, wordt gemakkelijk gevonden door gebruik tenbsp;maken van de verdeeling links langs den binnenrandnbsp;van de wijzerplaat en te zien, bij welk punt de wijzernbsp;a stilstaat. Is dit bijv. het 5''“ puntje van 0 af, dannbsp;bedraagt de inschuiHng van h natuurlijk 1/3 mm. Hier-

-ocr page 157-

81

uit blijkt, dat de tonometer ook gebezigd kan worden, om den radius van een bolvormig ligchaam te meten;nbsp;de afstand tusschen de uiteinden van / en p' is 8 mm.nbsp;en representeert eene koorde, wier hoogte rechtstreeksnbsp;gemeten wordt en in het boven gestelde geval 1/3 mm.nbsp;was. Door eenvoudige berekening kan hieruit de radiusnbsp;gevonden worden. Is het bolvormig ligchaam hard, zoo-als de knikker, dan kan op deze wijs de meting geschieden; is het daarentegen zacht, zooals een dunnbsp;caoutchouc-bolletje, dan brengt het stiftje h eene meernbsp;of minder diepe indrukking te weeg, en het is dus noo-dig, hier op eene andere wijs te werk te gaan. Mennbsp;drukt daartoe met den vinger de stift h zoo ver in, totnbsp;de wijzer a eene inschuiving aangeeft, van bijv. 1 mm.,nbsp;en behoudt haar in dezen stand, door gebruik te makennbsp;van het arrêt p. Door zachte drukking op het knopjenbsp;i heft men vervolgens het arrêt r op, opdat het staafjenbsp;c d zich zoo vrij mogelijk kunne bewegen, en plaatstnbsp;den tonometer nu in horizontale richting op het caoutchouc-bolletje: de zachtste drukking is dan toereikend,nbsp;om de zeer lichte stiftjes ƒ en g in te schuiven. Zoo-dra ook met den omtrek in aanraking komt, verwijdert men den tonometer een weinig van het bolletje, laat daarop het knopje i los, waardoor de wijzernbsp;h stil blijft staan op het punt, dat hij aanwijst, ennbsp;kan nu den stand des wijzers aflezen; vindt mennbsp;hiervoor bijv. 0.8 mm., dan is de hoogte der koordenbsp;(1—0.8) = 0.2 mm.

Streng genomen, moeten / en 5» ook eene kleine indrukking maken, doch, daar het instrument horizontaal wordt aangewend, komt niet het gewicht van het gedeeltenbsp;c d, maar alleen de wrijving in zijne draaipunten innbsp;rekening, en deze is zoo gering en de bewegelijkheid

-ocr page 158-

82

zoo groot bij oplieffirig van het arrêt r, dat die indruk-king aan de waarneming ontsnapt.

Bij aanwending van het instrument op den bulbus oculi moeten de wijzers hun laagsten stand innemen,nbsp;d. i. resp. 0 en 5 aanwijzen, waarbij dan de uiteindennbsp;van f,gmh op een zelfde plat vlak staan, en moetnbsp;het arrêt p buiten werking gesteld worden, dewijl denbsp;drukking anders meer dan het dubbele zou bedragennbsp;van hetgeen de cijfers aangeven, en ook de bewegingnbsp;zeer onregelmatig zou zijn door de wrijving van hetnbsp;stuk j langs p. Dit opheffen van p kan geschieden doornbsp;drukking op het knopje k of door het éénmaal ronddraaien van de schroef q; het laatste is te verkiezennbsp;boven het eerste. Bij drukking namelijk op het knopjenbsp;k, moet men vrij veel kracht aanwenden, om de sterkenbsp;veer l te overwinnen; en het is uiterst moeielijk, ja onmogelijk, om eensklaps bij de verlangde spanning vannbsp;de veer het knopje k los te laten, zonder het instrument te bewegen. Steeds ziet men, ook na veel oefening,nbsp;den wijzer, al is het slefchts weinig, van plaats veranderen; men kan dus op zijne aanwijzing niet vertrouwen,nbsp;en het beoogde doel, om den wijzer a vast te zettennbsp;bij iedere drukking, die men gebruikt heeft, wordt nietnbsp;bereikt. Dit bezwaar heeft er ons toe gebracht, steedsnbsp;de schroef q te gebruiken, het cijfer, dat door den wijzernbsp;a wordt aangegeven, tijdens de aanwending van het instrument af te lezen, en daarna te zien, welken standnbsp;de wijzer b heeft aangenomen, dien men bij het afnemennbsp;van het werktuig vastzet met het arrêt r. Gesteld, mennbsp;wil onderzoeken, hoeveel de sclerotica bij eene drukking van 20 gram wordt ingedrukt, dan wordt juist opnbsp;het oogenblik, dat de wijzer a 20 gram aanwijst, het instrument verwijderd en daarna de stand van den wijzer

-ocr page 159-

83

h, bijv. op 2.2 mm., afgelezen. Was het stiftje h niet van plaats veranderd, dan was het, om de indrukkingnbsp;in de sclerotica te kennen, voldoende, alléén het cijfernbsp;af te lezen, waarbij de wijzer h stil staat, dewijl denbsp;stiftjes f en g zich op de oppervlakte der scleroticanbsp;bevinden, zonder waarneembare indrukking te veroorzaken. Doch om de drukking van 20 gram te verkrijgen, moest de veer m een weinig samengedrukt en daartoe de stift Ji ingeschoven worden, en bij gevolg moetnbsp;van het cijfer, dat de wijzer h aangeeft, zooveel wordennbsp;afgetrokken, als de inschuiving van de stift h bedraagt.nbsp;Men leest dus op de linkerhelft van de wijzerplaat langsnbsp;den binnenrand het aantal millimeters af, dat de stiftnbsp;h werd ingeschoven, toen de wijzer a 20 gram aanweesnbsp;en vindt daarvoor 1.6 mm. Derhalve wordt in het bovengestelde geval bij eene drukking van 20 gram op denbsp;sclerotica deze (2.2—1.6) = 0.6 mm. ingedrukt.

Bij deze bepaling van de diepte der indrukking moet nog in rekening gebracht worden de kromming der sclerotica op de plaats van bepaling. Het is duidelijk, dat,nbsp;zoodra het stiftje A den oogbol aanraakt, de stiftjes ƒnbsp;en g dit nog niet kunnen doen, daar zij hiertoe tekortnbsp;zijn, en wel zooveel als de hoogte bedraagt van denbsp;koorde, begrepen tusschen de uiteinden van f en g.nbsp;Daarom bepalen wij deze hoogte, zooals boven is aangegeven, en tellen hare waarde op bij het cijfer, datnbsp;het verschil in stand der beide wijzers aangeeft, of, watnbsp;hetzelfde is, trekken haar af van het cijfer, dat de naaldnbsp;a aanwijst. Werd in het bovengekozen geval die hoogtenbsp;gevonden = 0.2 m., dan is de indrukking der sclerotica (0.6 4- 0.2) = 0.8 mm.

Niet overal valt de verdeeling van den binnenrand der wijzerplaat met die van den buitenrand samen, doch

-ocr page 160-

84

steeds is het mogelijk, de indrukking tot op mm. nauwkeurig te bepalen.

Het behoeft nauwelijks vermelding, dat bet van groot belang is, bij het gebruiken van den tonometer te zorgen, dat de uiteinden der drie stiftjes met de scleroticanbsp;in aanraking Wijven, daar eene overhelling naar rechtsnbsp;of links van het instrument de wijzer h te veel rijzennbsp;en dus onjuiste cijfers aangeven doet. Wenschelijk isnbsp;het ook, het hoofd van den patient zulk een stand tenbsp;geven, dat het verlengde van de stift h in horizontalenbsp;richting ongeveer midden door het oog gaat.

De waarnemingen, met dit werktuig gedaan, zullen wij in het laatste hoofdstuk vermelden. Eén resultaat echter moeten wij reeds nu mededeelen, namelijk dit, dat hetnbsp;gebruik van dit instrument ons op het denkbeeld heeftnbsp;gebracht het zoodanig te laten wijzigen, dat het mogelijk wordt, steeds dezelfde diepte van indrukking op betnbsp;oog voort te brengen en dan af te lezen, hoeveel drukking daartoe bij verschillende oogen wordt vereischt. Bijnbsp;het zoo even beschreven instrument moet men eene zekere constante drukking als norm Idezen en dan telkensnbsp;berekenen, hoe diep de indrukking is, die gemaakt wordt;nbsp;hij het door noa gewijzigde is én de drukking én denbsp;diepte der indrukking inconstant; bij geen werktuig isnbsp;tot nog toe, het reeds vroeger door Prof. donders uitgesproken denkbeeld verwezenlijkt, om te bepalen welkenbsp;drukking noodig is, om telkens eene gelijke indrukkingnbsp;te verkrijgen. Kunnen de eigenaardige bezwaren, dienbsp;aan deze laatste methode verbonden zijn, genoegzaamnbsp;worden overwonnen, zooals wij alle reden hebben vannbsp;aan te nemen, dan zullen wij eene zeer belangrijke verbetering verkregen hebben, daar deze methode het grootenbsp;voordeel boven die met constante drukking heeft, dat

-ocr page 161-

85

zij veel grooter cijfers aangeeft en dus kleine verschillen gemakkelijker en nauwkeuriger doet waarnemen.

De Heer vbblaan heeft bij de vervaardiging van dit werktuig weder bewijzen van zijne technische bekwaamheid gegeven, vooral door de belangrijke verbetering in de wijs, op welke de wijzers den standnbsp;moeten behouden, dien zij verkregen hebben bij denbsp;waarneming, zooals nader uit de volgende beschrijvingnbsp;kan blijken.

Het werktuig heeft volkomen denzelfden vorm als het vorige en gelijke grootte; het inwendige, in fig. 2 a tweemaal vergroot afgebeeld, bestaat uit twee afdeelingen,nbsp;die boven elkander liggen. Ter betere onderscheidingnbsp;is, in de afbeelding, alles wat tot de onderste (achterste)nbsp;afdeeling behoort, donkerder gekleurd. Op den bodemnbsp;van het verzilverde kastje ligt de kleine uit dun staaldraad vervaardigde stang a, naar beneden wordt zij gedeeltelijk bedekt door de, vóór haar liggende, stang hfnbsp;en verdeelt zich buiten het kastje in de twee stiftjes lgt;nbsp;en c. Ongeveer op de helft barer lengte heeft zij eennbsp;zijarm d, in de figuur gedeeltelijk bedekt door den voornbsp;hem liggenden arm g h; deze zijarm werkt met zijnnbsp;einde d tegen het geaequilibreerde quadrant n m. Bijnbsp;n is dit quadrant van kleine tanden voorzien, die denbsp;naald h (fig. 2, h) in beweging brengen.

In de voorste afdeeling ligt de even dunne stang e f, op welke bij h de veer p werkt; ook deze stang heeftnbsp;een zijarm g h, die het eveneens geaequilibreerde quadrant k i verplaatsen kan; de tanden van dit quadrantnbsp;brengen de beweging over op den wijzer a. — Als hetnbsp;werktuig gebruikt zal worden, zorgt men, dat de stiftjesnbsp;h c en ƒ op één plat vlak staan, dat de quadranten opnbsp;de einden van d en g rusten en de wijzers op de wij-

-ocr page 162-

86

zerplaat resp. 5 en O aanwijzen. Worden de stiftjes nu op het oog gedrukt, zoo verplaatsen zich de quadranten,nbsp;en bijgevolg ook de wijzers; daar echter de quadrantennbsp;niet aan den zijarm verbonden zijn, blijven deze metnbsp;de wijzers in den hun gegeven stand, wanneer de zijarmen, bijv. bij het verticaal houden van het werktuig, wedernbsp;naar beneden schuiven. Door het ter zijde aangebrachtenbsp;schuifje t kan men vervolgens de quadranten weder innbsp;hun eersten stand terug brengen. De veer p kan doornbsp;den hefboom r s van h verwijderd worden, wanneer mennbsp;het werktuig gebruiken wil, om de kromming te bepalen,nbsp;hetgeen, zooals duidelijk is, op dezelfde wijs kan geschieden als bij het vorige instrument. De spanning van denbsp;veer p kan door eene ter zijde aangebrachte schroefnbsp;geregeld worden. — De wijzers hebben, evenals op eennbsp;horologie, hetzelfde middelpunt, loopen over elkandernbsp;heen en zijn geaequilibreerd. De bovenste wijzer h wijstnbsp;langs den buitenrand der wijzerplaat millimeters aan.nbsp;De onderste wijzer a, die de drukking der veer in grammen langs den binnenrand der wijzerplaat aangeeft,nbsp;draagt een smal strookje bladzilver c, dat twee schel-rood gekleurde indeelingen heeft, die een halven millimeter van elkander verwijderd zijn. Staat dus de wijzernbsp;h juist boven de eerste indeeling van c (fig. 2, h), dannbsp;verheft het uiteinde der stiftjes amp; en c (fig. 2, a) zich 1/2nbsp;mm. boven dat van ƒ. Wil men nu eene indrukkingnbsp;van 1/2 mm op het oog te weeg brengen, dan druktnbsp;men de stiftjes h, c en / zoo sterk op denbulbus, datnbsp;de wijzer h juist boven het eerste streepje van c staat,nbsp;neemt het werktuig weg en leest dan den stand van dennbsp;wijzer a af. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden,nbsp;dat dit instrument ook geheel op dezelfde wijze kan gebruikt worden als het vorige, zoodat men in staat is.

-ocr page 163-

87

de spanning van het oog volgens twee methoden met hetzelfde werktuig te bepalen.

Het bovenstaande is voldoende, om de werking van dezen tonometer duidelijk te maken. Daar hij nog nietnbsp;geheel afgewerkt is, hebben wij er geene proeven medenbsp;genomen, maar hopen spoedig daarmede aan te vangen,nbsp;om later onze resultaten te kunnen mededeelen.

-ocr page 164-

Beginsel der tonometrie.

Wat wij hoofdzakelijk verlangen te kennen is de hydrostatische drukking der vochten van het oog. Hiermede staat de voeding der samenstellende deelen van het oog, en in het bijzonder die van het netvhes en denbsp;gezichtszenuw, in het nauwste verband. Bij het glaucoma simplex bestaat de ziekelijke verandering oorspronkelijk alléén in verhoogde drukking der vochten van hetnbsp;oog, en zonder dat in het oogloopende verschijnselen innbsp;het spel treden, wordt de gezichtszenuw onder uithollingnbsp;geatrophiëerd en is onherstelbare blindheid ontstaan.nbsp;Men mag aannemen, dat die hooge-drukking de circulatie belemmert, en bovendien de drenking der weefselsnbsp;met voedingsvocht modificeert. Die drukking kunnen wijnbsp;nu gedurende het leven moeielijk rechtstreeks bepalen,nbsp;en bij den mensch is ons dit volstrekt ontzegd. Wijnbsp;weten intusschen, dat die drukking, achter het veerkrachtig middelschot, gevormd door de kristallens en denbsp;zonula Zinnii, grooter is dan vóór dit middelschot (waterachtig vocht): het verschil is gelijk aan de spanningnbsp;van dit middelschot, en caeteris paribus, daarom des

-ocr page 165-

¦r


89

te grooter, hoe verder dit middelschot, met de bedekkende en steunende iris, naar voren gedrongen is. Prof. DONDEES 1) heeft hierop voor vele jaren reeds oplettendnbsp;gemaakt, en een merkwaardig geval medegedeeld, waarinnbsp;— het gold een oog met zeer sterke myopie — vannbsp;tijd tot tijd de drukking vóór het tusschenschot grooternbsp;werd dan daarachter, zooals ten duidelijkste bleek,nbsp;doordien de sterk convexe vlakte voor eene sterk concavenbsp;plaats maakte.

Wat wij werkelijk meten kunnen is de spanning van het oog, dat is de kracht, die er noodig is, om eenenbsp;zekere indrukking te verkrijgen. Bij de verschillendenbsp;tonometers lag het meten dier kracht met meer of minder juistheid en consequentie ten gronde. De bepalingnbsp;der spanning door drukking met de vingers stelt zichnbsp;hetzelfde ten doel.

Het is nu de vraag, of de spanning, in den hier beschreven zin, uitsluitend afhangt van de inwendige drukking der vochten en hiertoe in zekere evenredigheid staat.

Deze vraag moeten wij ontkennend beantwoorden, in zoover ook andere factoren, buiten de inwendige drukkingnbsp;der vochten, de spanning mede bepalen.

Stellen wij ons eene volkomen sphaerische blaas voor, gevormd door een veerkrachtigen wand en gevuld metnbsp;een onsamendrukhaar vocht, dan zal, bij lagere ennbsp;hoogere inwendige drukking, binnen de grenzen der vol-komene elasticiteit van den wand, door drukking metnbsp;gelijke kracht altijd eene gelijke, of liever eene aan denbsp;grootte van de blaas geëvenredigde, indrukking verkre-

1) Zie HAFïMANS, Bijdrage tot de kennis van het glaucoma, iu het tweede jaarlijksch verslag van het Nederl. gasthuis voor ooglijders, metnbsp;wetenschappelijke bijbladen. Vergelijk ook WEBEB, Arehiv. f. Ophthahn.nbsp;B. XIII, Ahth. I, S. 206.

7*

-ocr page 166-

90

gen worden. Binnen de grenzen der volkomene elasticiteit, d. i. zoolang gelijke vermeerdering der spanning gelijke uitrekking voortbrengt, zal dus de inwendige drukking geen invloed hebben hoegenaamd op de spanning,nbsp;met den vinger of met den tonometer te constateeren.

Van eene zoodanige ideale blaas wijken de oogen echter aanzienlijk af.

Om den invloed der verschillende factoren goed te waardeeren, moeten wij ons duidelijk voorstellen, watnbsp;er bij de bepaling der spanning geschiedt. Wij makennbsp;daarbij eene indrukking en verminderen dus op eenenbsp;bepaalde plaats de inwendige ruimte van den oogbol.nbsp;Voor de hoeveelheid vocht, die hierbij verdrongen wordt,nbsp;moet elders plaats gevonden worden. Het is de vraag,nbsp;welken weerstand het oog daaraan biedt en door welkenbsp;factoren die weerstand wordt bepaald.

Vooreerst komt hierbij in aanmerking de elasticiteits-modulus der vliezen van den oogbol. Dr. dob heeft dus zeer wijselijk gehandeld met de oogen, welker spanning hij bij verschillende inwendige drukking met dennbsp;tonometer bepaalde, zoo spoedig mogelijk na den dood,nbsp;vóór de vliezen zich wezenlijk veranderd hadden, tenbsp;onderzoeken. Hoe grooter de elasticiteits-modulus is,nbsp;des te sterker zal men moeten drukken, om de vliezennbsp;voldoende uit te rekken. Nu is het zeer mogelijk, datnbsp;in verschillende oogen die elasticiteits-modulus niet dezelfde is. Zijn de vliezen ziekelijk verdund, zooals bijnbsp;hooge graden van staphyloma, dan is de uitzetbaarheidnbsp;welligt grooter geworden. Bovendien blijft zeker bij toenemende spanning de elasticiteits-modulus niet onveranderd. Vooral voor dierlijke vliezen is die modülus fictief en neemt bij stijgende spanning aanzienlijk toe.nbsp;In betrekking tot de spanning heeft dus de inwendige

-ocr page 167-

91

drukking, door vermeerdering van den elasticiteits-modu-lus, reeds invloed, en wordt bij hooge inwendige drukking de spanning grooter.

In de tweede plaats komen grootte en vorm van den oogbol in aanmerking. Caeteris paribus, zal bij gelijkenbsp;inwendige drukking de spanning van een groeten oogbolnbsp;kleiner gevonden worden dan die van een kleinen. Hetnbsp;is immers duidelijk, dat er minder spanningsverboogingnbsp;zal noodig zijn om eene absolute waarde van uitzettingnbsp;te verkrijgen door uitrekking van een groot, dan doornbsp;uitrekking van een klein vlies.

Van meer beteekenis nog is de vorm. Helmholtz heeft doen opmerken, dat door toenemende inwendigenbsp;drukking de vorm van eene sphaeroïdische blaas, alsnbsp;het oog, meer en meer tot den zuiver sphaerischennbsp;vorm moet naderen. Is dit door schelske niet geheelnbsp;en al van toepassing gevonden op de veranderingen vannbsp;den radius der cornea, waarin een zeker keerpunt werdnbsp;waargenomen, zoo is dit waarschijnlijk vooral toe tenbsp;schrijven aan het veerkrachtig tusschenschot van kristallens en zonula Zinnii, dat de regelmatige overplantingnbsp;der drukking van het glasvocht op de binnenvlakte dernbsp;cornea belemmerde. Voor de aanwendbaarheid op denbsp;sclerotica pleiten de resultaten, door doe omtrent denbsp;kromming der sclerotica op verschillende plaatsen dernbsp;oogen van runderen gevonden. Hoe hooger nu de inwendige drukking is, des te meer zal het achterste segment van het oog reeds tot den sphaerischen vormnbsp;zijn genaderd, en des te minder zal dus bij verdere ver-hooging der spanning, ten gevolge van indrukking metnbsp;vinger of tonometer, door vormverandering plaats tenbsp;vinden zijn voor het verdrongen vocht. Bijgevolg speelt,nbsp;ook in betrekking tot den invloed van den vorm op de

-ocr page 168-

spanning, de inwendige drukking eene belangrijke rol. Is zij aanzienlijk, dan is de voordeeligste vorm, omnbsp;veel vocht te bevatten, de sphaerische namelijk, reedsnbsp;nagenoeg bereikt en de indrukking moet op andere wijsnbsp;gecompenseerd worden. Is daarentegen de inwendigenbsp;drukking gering, dan wijkt het oog, reeds ten gev^genbsp;der matige spanning van de uitwendige spieren, veelnbsp;van den sphaerischen vorm af, en bij drukking metnbsp;vinger of tonometer wordt nu terstond plaats gevondennbsp;doqr eene gunstige vormverandering, die bijna geen weêr-stand aantreft. Dor vond de spanning van een weeknbsp;oog gedurende het leven veel geringer dan die van eennbsp;oog, na den dood in situ onder O mm. drukking gevuld:nbsp;de verklaring hiervan is eenvoudig daé,rin te zoeken, datnbsp;gedurende het leven het oog veel meer van den sphaerischen vorm was afgeweken dan bij de gezegde vulling na den dood.

Niet zonder invloed is verder op de spanning het bloed, in het oog bevat. De vochten in het oog kunnennbsp;beschouwd worden als niet samendrukbaar; maar éénnbsp;der vochten, namelijk het bloed, wordt bij uitwendigenbsp;drukking voor een deel uit het oog verwijderd en maaktnbsp;dus plaats voor de indrukking. Bij verhoogde drukkingnbsp;der vochten neemt het bloed in de inwendige deelen vannbsp;het oog af. Bij glaucoma kan slagader-pols ontstaan,nbsp;waarbij gedurende de diastole van het hart de slagaderen van het netvlies ledig zijn; door drukking opnbsp;het uitwendige oog kan men, zooals von gbabre aantoonde, ook in het normale oog den slagader-pols kunstmatig voortbrengen, en in albino-oogen wordt daarbijnbsp;verbleeking der chorioïdea gezien. Zijn nu onder hoogenbsp;drukking van het glasvocht de vaten betrekkelijk bloedenbsp;ledig, dan zal door uitwendige drukking op den oogbol

-ocr page 169-

93

weinig bloed uit het oog kunnen gedreven worden, en zoo is hier hooge drukking van het glasvocht alwéérnbsp;middellijk de oorzaak eener hoogere spanning. Naar denbsp;proeven, door Dr. m. gunning in het physiologisch la-horatorium alhier genomen i), wordt namelijk eene voornbsp;iederen millimeter kwikzilver-drukking telkens meer stijgende hoeveelheid vocht in de grootere bloedvaten (innbsp;de slagaderen althans, die de aderen moeten voeden, ennbsp;bij geringe drukkingen ook in de aderen) opgenomen,nbsp;en passen wij deze uitkomst toe op de inwendige vatennbsp;van het oog, dan zal bij uitzetting der vaten eene geringe vermeerdering der uitwendige drukking (gelijk staande met verminderde inwendige) meer bloed uitdrijven, dannbsp;waar die uitzetting ontbreekt. — Wij moeten nog opmerken , dat, tijdens de drukking tot bepaling der spanning al spoedig ook eenig vocht in het oog wordt geabsorbeerd, zooals de aanzienlijke uitzetting der vaten vannbsp;het netvlies, na eenigszins voortgezette drukking op hetnbsp;oog, door GUDDEN reeds uit de sterkte van de vaatfiguurnbsp;van PUEKINJB afgeleid, en verder direct met den oogspiegel gezien, ten duidelijkste bewijst. Zelfs mag bijnbsp;herhaling der proef de elastische nawerking der vliezennbsp;niet geheel uit het oog verloren worden.

Uit het medegedeelde blijkt, dat, zoo al niet direct, de spanning van het oog voor een goed deel indirectnbsp;van de inwendige drukking afhangt. Terwijl men intus-schen omtrent de betrekking tusschen de waarden vannbsp;beiden in het onzekere is, bepaalde Prof. dondess bijnbsp;den eersten tonometer, door hem op het Congres te Heidelberg vertoond, welke graden de tonometer aanwees

1) quot;Vergelijk: dondebs. Physiol, des Menschen, Leipzig 1859, Band 1, S. 111 u. f.


-ocr page 170-

94

bij applicatie op een oog, dat, uit het ligchaam verwijderd, onder verschillende inwendige drukking gevuld werd. De proef geschiedde door persing van water in eenenbsp;huis, waarvan de eene arm door een aanbangend stuknbsp;van den nervus opticus tot in het glasvocht reikte, denbsp;andere met een manometer was verbonden. Langzamenbsp;en gelijkmatige drukkingsvermeerdering werd verkregennbsp;door het gebruik der spuit van den pulverisateur, waaruit door omdraaiing der schroef het vocht in de buis geperst werd. Het kastje van het instrument werd doornbsp;hem bestemd, om eene reductie-tabel van de tonometer-graden in waarden van hydrostatische drukking te bevatten. Bij eene vulling van het oog onder eene drukkingnbsp;van 40 mm. kwikzilver, vond hij nagenoeg de normalenbsp;spanning en bij vulling onder 200 mm. was nog nauwelijks het maximum der spanning bereikt, die bij glaucoma somtijds wordt waargenomen. Het is klaar, datnbsp;bij deze proeven op het doode oog afwijking bestondnbsp;van de omstandigheden, die gelden voor het leven. Denbsp;elasticiteits-modulus der vliezen zal onder den invloednbsp;van het water zijn veranderd; bloed kon uit het oognbsp;niet meer worden uitgedrukt en het oog was uit de or-bita genomen, zoodat het niet gelijke afplatting aan denbsp;tegengestelde zijde zal hebben ondergaan, als bij de ligging in de orbita. Aan de gevonden cijfers is daaromnbsp;geene volstrekte waarde toe te kennen; maar het zounbsp;niet moeielijk zijn toch te bewijzen, dat de afwijkingennbsp;genoegzaam binnen de grenzen der waarnemings-foutennbsp;blijven. Toch ontkennen wij niet, dat doe hierin eenenbsp;wezenlijke verbetering bracht, door de menschenoogennbsp;in situ te onderzoeken, en oogen van dieren zoo spoedignbsp;mogelijk na den dood met waarnemingen gedurende hetnbsp;leven te vergelijken. Wij hebben alléén bedenking tegen

-ocr page 171-

95

het bepalen der spanning op het hoornvlies, waar ze eene geheel andere beteekenis heeft en voor ons vannbsp;weinig waarde is, en gelooven, dat dob bij zijne laterenbsp;proeven te recht het inblazen van lucht geheel heeft nagelaten, die, om hare samendrukbaarheid, een geheelnbsp;nieuwen factor van grooten invloed invoerde. De proeven van DOE op oogen van menschen verdienen in hoogenbsp;mate onze opmerkzaamheid.

Bij ons onderzoek der tonometers hebben wij de voorkeur gegeven aan zoodanige, waarbij de diepte der ingedrukte groeve, onder eene bepaalde drukking, werd gemeten (eerste model) en aan die, waarbij de drukkingnbsp;werd gemeten, die tot het verkrijgen eener groeve vannbsp;bepaalde diepte wordt gevorderd. De reden hiervoornbsp;ligt daarin, dat alléén op deze wijs eene juiste vergelijking der gevonden tonometer-waarden mogelijk wordt,nbsp;terwijl daarenboven, bij het aannemen van dit beginsel,nbsp;eene juiste betrekking van de tonometer-graden tot denbsp;inwendige drukking te verwachten is. In den door dobnbsp;gewijzigden tonometer zijn, zooals wij zagen, die beginselen niet toegepast. Hier vinden wij het uitsteken dernbsp;stift noch door de aangewende drukking, noch door denbsp;verkregen groeve, maar door de som van beiden vertegenwoordigd, en de groeve is dus gelijk aan 2 mm. verminderd met het stijgen der stift, dat in graden wordtnbsp;afgelezen. Bij gevolg zijn wij hierbij nooit in staat, eennbsp;tal van waarnemingen bij gelijke drukking of bij gelijkenbsp;diepte der groeve te verkrijgen. Voorts merkten wij op, datnbsp;de wijze van waarneming om meer dan ééne reden geenenbsp;nauwkeurige bepaling toelaat. Wij gelooven daarom, datnbsp;de door ons beschreven tonometer het voorgestelde doelnbsp;heter zal doen bereiken. Overigens laten zich voor dennbsp;tonometer van dob even goed als voor den onzen empi-

-ocr page 172-

risch de inwendige drukkingen bepalen, die aan de tono-meter-graden beantwoorden, zooals trouwens reeds door DOE is gedaan. Van deze zijde dus is er geen bezwaarnbsp;te maken tegen de meer toevallige waarde zijner graden.

Wat den tonometer van webeb betreft, het schijnt niet, dat het beginsel, waarop hij berust, met het biernbsp;ontwikkelde is in overeenstemming te brengen. Het isnbsp;waar, dat, bij bet aanwenden van onzen tonometer, doornbsp;de indrukking zelve de inwendige drukking wordt verhoogd , en dit schijnt webbe te hebben willen vermijden.nbsp;Maar op zich zelf is daaraan geen nadeel verbonden: wijnbsp;zoeken juist, hoe sterk wij moeten drukken, dat is, hoenbsp;groot die drukkingsverhooging moet zijn, om eene zekerenbsp;groeve voort te brengen. Daarentegen schijnt het werktuignbsp;van WEBBE eerstens geen juisten grondslag te hebben, ennbsp;ten anderen geen nauwkeurige bepaling toe te laten. Denbsp;grondslag, namelijk, dat het begin van het wijken dernbsp;vliezen voor de drukking zou moeten worden herkend,nbsp;onderstelt, dat dit wijken bij eene zekere drukking begint; en het staat immers vast, dat met de geringstenbsp;drukking het begin van dit wijken reeds gegeven is,nbsp;om bij eene meer toevallige grens, bepaald alvast voornbsp;een goed deel door de kromming van het oog, die we-BEE juist niet wil meten, eerst zichtbaar te worden. Ennbsp;de wijze, om deze reeds toevallige grens vastte stellen,nbsp;schijnt om de fijnheid der verschillen onvoldoende tenbsp;moeten blijven. Het is ons dan ook nog niet gebleken,nbsp;dat WEBEE eenige waarneming met zijn werktuig heeftnbsp;verricht. — Wellicht hadden wij beter gedaan over eennbsp;werktuig te zwijgen, waarvan wij geen exemplaar innbsp;handen hadden. Volledigheidshalve meenden wij echternbsp;ons oordeel niet te mogen terughouden.

-ocr page 173-

IV.

Waarnemingen.

Bij de waarnemingen, met den nieuwen tonometer gedaan, werd het werktuig steeds in horizontale richting en met zijne drie ivoren uiteinden in den horizontalennbsp;meridiaan van het oog aangewend. Het onderzoek geschiedde, in bijna alle gevallen, op twee plaatsen aannbsp;de buitenzijde van ieder oog, en wel met de middel-stift op ongeveer 2 mm. en 10 mm. afstand van dennbsp;rand der cornea. De patiënt richtte zijn oog daarbijnbsp;steeds naar de zijde van den neus.

In het eerste gedeelte onzer waarnemingen, hebben wij bij normale oogen, met verschil van drukking, denbsp;diepte der indrukking in millimeters bepaald. Dezenbsp;laatste is gevonden uit het verschil in stand der beidenbsp;wijzers van het werktuig. Wil men de ware diepte dernbsp;indrukking kennen, dan moet men, zooals boven isnbsp;uiteengezet, dit cijfer nog vermeerderen met het bedragnbsp;van de hoogte der koorde.

-ocr page 174-

98

I. Normale oogen, bij verschil van drukking. (Gemiddelden uit drie waarnemingen).

Op 2 mm. afstand van de cornea.

Drukking

ill

Hoogte der koorde. Oog Ne.

Diepte der indmkkiug. Oog N®.

grarameu.

1.

2.

3.

4.

1.

2.

3.

4.

10

0.1

0.1

0.1

0.1

0.35

0.35

0.45

0.35

15

0.50

0.50

0.60

0.50

20

0.80

0.90

0.80

0.70

25

0.65

0.75

0.75

0.75

30

0.85

1.05

0.95

0.75

35

1.10

1.10

1.10

1.10

Drukking

in

grammen.

Op 10

mm. afstand van de cornea.

Hoogte der koorde.

Oog NO.

Diepte der indnikking.

Oog NO.

1.

2.

3.

4.

1.

2.

3.

4.

10

0.2

0.2

0.2

0.2

0.75

0.75

0.65

0.55

15

0.80

0.70

0.80

0.70

20

1.00

1.00

1.00

1.00

25

1.05

1.05

1.05

1.05

30

1.05

1.25

1.15

1.05

35

1.30

1.30

1.60

1.70

-ocr page 175-

99

Nadat aldus het effect bij verschil van drukking gebleken was, hebben wij bij een grooter getal oogen van normale en abnormale spanning de hoeveelheid der in-drukking nagegaan, inzonderheid bij eene drukking vannbsp;15 en 20 gram. Het aantal dezer waarnemingen isnbsp;142, die allen drie, meestal vier, somtijds meermalennbsp;zijn herhaald. Het verschil, bij iedere herhaling gevonden, beliep gewoonlijk 0.05 mm. en werd veroorzaaktnbsp;door kleine bewegingen, die de patiënt met zijn oog ofnbsp;de waarnemer met zijn hand maakte; slechts bij enkele personen, die hunne oogen onbewegelijk hielden,nbsp;gaf het instrument verscheidene malen achtereen hetzelfde getal aan.

De tweede kolom der volgende tabellen bevat, behalve het nummer van den patiënt uit het register van hetnbsp;Nederl. gasthuis voor ooglijders, zijn leeftijd en geslacht,nbsp;met enkele aanteekeningen omtrent den toestand dernbsp;oogen. Waar niet het tegendeel is gezegd, zijn de oogennbsp;normaal.

In de vijfde en zevende kolom is de diepte der in-drukking in millimeters op dezelfde wijs opgegeven als boven.


-ocr page 176-

loa

II. Bepalingen bij 15 gram drukking. a. Normale oogen.

(O. D. = Oculus dexter; O. S. = Oculus sinister; E. = Em-metropia; Hm. = Hypermetropia manifesta; M. = Myopia).

d

agt;

o

O

1 868.

60 § ¦a a

iS 9 Ë ^

^ a

2 mm. van. de Comea.

10 mm. van de Comea.

Hoogte

der

koorde.

Indruk-

king.

Hoogte

der

koorde.

Indruk-

king.

1

De Heer BI., 0. D.—B.

15

0.2

0.40

0.3

0.60

0.35

0.55

0.40

0.50

0.35

0.60

%

Dezelfde, 0. S.—E.

15

0.2

0.40

0.3

0.60

0.35

0.55

0.35

0.55

0.40

0.60

3

DeHeerHn.,O.D.—M.i/i3

15

0.1

0.40

0.2

0.50

0.45

0.60

0.40

0.55

4

Dezelfde, 0. S.—

15

0.1

0.40

0.2

0.55

0.45

0.60

0.40

0.50

5

De Heer v. Dl., 0. D.

15

0.15

0.40

0.2

0.50

0.40

0.55

0.45

0.55

6

Dezelfde, 0. S.

15

0.15

0.50

0.2

0.55

0.45

0.55

0.45

0.55

7

N°208vr.28j.O.D.—Tn.

15

0.15

0.30

0.3

0.50

0.35

0.55

0.30

0.ö5

8

Dezelfde, 0. S. Kyklitis. Tn.

15

0.15

0.35

0.3

0.60

0.40

0.55

0.40

0.60

-ocr page 177- -ocr page 178-

102

6C i

•n a

2 mm. ran

1 10 mm. Tan

a

1 868.

de Cornea.

de Cornea.

S)

3 a

o

H ?rn

Hoogte

Indruk-

Hoogte

Indruk-

der

der

.a

koorde.

king.

koorde.

king.

19

N° 384 m. 56 j.

0. D.

15

0.1

0.50

0.2

0.60

Synechia anterior; ky-

0.45

0.70

klitis.

0.50

0.65

20a

N® 521 vr. 19 i

0. D.

15

0.1

0.50

0.3

0.60

Synechia anterior margi-

0.55

0.60

nalis.

0.50

0.65

0.55

0.65

b

Hetzelfde oog.

25

0.1

0.65

0.3

0.75

0.70

0.85

0.65

0.85

21a

N° 508 m. 10 j.

0. S.

15

0.2

0.40

0.3

0.50

0.35

0.55

0.40

0.50

b

Hetzelfde oog.

25

0.2

0.55

0.3

0.75

0.65

0.85

0.65

0.70

0.60

0.85

b.

Weeke

oogen.

22

]M° 404 m. 41 j

. 0. S.

15

0.2

0.60

0.3

0.65

Chorioiditis.

0.55

0.70

0.60

0.60

0.60

0.65

0.55

0.60

23

N° 446 m. 35 j Chorioiditis ;

. 0. D.

15

0.1

0.60

0.3

0.60

phthisis

0.55

0.65

bnlbi.

0.60

0.60

24

355 m. 26 j.

0. S.

15

0.2

0.60

0.3

1.10

0.65

1.20

0.70

1.10

25

W 259 vr. 21

j. 0. S.

15

0.15

0.50

0.2

0.90

Keratitis.

0.55

1.00

0.60

0.95

-ocr page 179-

103

a

OQ

O

O

1 8 68,

bo S

.3 a ^ i

Ö s

p ^ .3

2 mm. van de Cornea.

10 mm. van de Cornea.

Hoogte

der

koorde.

Indruk-

king.

Hoogte

der

koorde.

Indruk-

king.

26

N° 440 tn. 34j. 0. S. Iritis;

15

0.35

0.90

0.55

1.10

obscuratio lentis. T — 1.

1.00

1.15

0.90

1.10

27

N° 384 m. 56 j. 0. S.

15

0.15

0.60

0.2

0.65

Synechia anterior.

0.60

0.70

0.55

0.65

c. Harde

oogen.

28a

]Sr° 521 vr. 19 j. 0. S.

15

0.1

0.10

0.3

0.20

Cataracta pyramidalis; ec-

0.10

0.20

tasia. T4-3.

0.10

0.25

0.20

0.20

0.10

0.20

b

Hetzelfde oog.

25

0.1

0.45

0.3

0.45

0.45

0.45

0.45

0.45

c

Hetzelfde oog, 14 dagen

15

0.1

0.40

0.3

0.60

na de eerste iridectomie.

0.40

0.60

{weeker geworden).

0.40

0.60

0.40

0.60

«7

Hetzelfde oog, id. id.

20

0.1

0.50

0.3

0.70

0.50

0.75

0.55

0.75

0.50

0.70

0.55

0.70

e

Hetzelfde oog, id. id.

25

0.1

0.65

0.3

0.55

0.65

0.60

0.75

0.65

0.75

0.55

ƒ

Hetzelfde oog, 5 dagen na

20

0.1

1.30

0.2

1.55

de tweede iridectomie.

1.30

1.60

T—3. {week).

1.30

1.60

1.30

1.60

-ocr page 180- -ocr page 181-

105

2 mm. van

10 mm. van

amp;£ § d d

de Cornea.

de Cornea.

1 8 68.

^ q

Hoogte

der

koorde.

Indruk-

king.

o

o

n ^

Hoogte

der

koorde.

Indruk-

king.

34

336 vr. 22 j. 0. D.

20

0.25

0.60

0.3

0.80

0.65

0.80

0.65

0.80

35

Dezelfde, 0. S., Keratitis.

20

0.2

0.60

0.3

ü.75

0.55

0.80

0.60

0.75

36

N° 413 vr. 18 j. 0. D.

20

0.1

0.80

0.2

0.60

0.85

0.60

0.80

0.65

37

Dezelfde, 0. 8.

20

0.1

0.80

0.2

0.70

0.90

0.60

0.80

0.65

38

N° 551 vr. 21 j. 0. D.

20

0.1

0.60

0.2

0.90

Synechia posterior.

0.65

0.85

0.60

0.85

0.60

0.90

39

Dezelfde, 0. 8. Hm. i/gg

20

0.2

0.60

0.3

0.80

0.60

0.80

0.55

0.80

0.55

0.75

40

N° 25 m. 54 j. 0. D.; vóór 11 maanden iridectomie

20

0.3

0.40

0.4

0.60

0.45

0.60

wegens glancoom.

0.40

0.40

0.60

0.60

41

Dezelfde, 0.8.; voor 5 maan-

20

0.3

0.80

0.4

0.60

den iridectomie wegens glancoom.

0.80

0.90

0.85

0.60

0.55

0.50

42

N° 217 vr. 46 j. 0. D.

20

0.1

0.80

Niet

Keratitis.

0.85

te

0.80

0.85

bepalen.

43

N° 498 m. 19 j. 0. D.

20

0.2

0.40

0.1

0.60

0.45

0.60

0.45

0.65

0.40

0.60

-ocr page 182-

106

44

45

46

47

48

49

50

¦si

2 mm. van

10 mm. van

186 8.

de Cornea.

de Cornea.

s

? Ê

Hooste

Indruk-

Hooste

Indruk-

0 ^

der

der

.g

koorde.

king.

Isoorde.

king.

Dezelfde, 0. S.

20

0.2

0.50

0.1

0.70

0.50

0.80

0.40

0.70

0.50

0.70

N° 289 vr. 34 j. 0. D.

20

0.3

0.60

0.35

0.90

Obscuratio corporis vitrei

0.60

0.90

inferior.

0.60

0.80

0.60

0.90

Dezelfde, 0. S. Obscur. corp.

20

0.2

0.60

0.3

0.80

vitrei; solutio retinae.

0.65

0.80

0.60

0.90

0.60

0.80

N° 582 m. 16 j. 0. D.

20

0.2

0.60

0.3

0.80

Aphakia.

0.65

0.80

0.60

0.80

0.60

0.85

Dezelfde, 0. S. Cataracta

20

0.2

0.60

0.3

0.95

zonularis.

0.70

1.00

0.65

1.05

0.65

1.00

]Sf° 573 vr. 40 j. 0. D.

20

0.1

0.50

0.2

0.70

Hm. 1/30

0.40

0.70

0.50

0.65

0.50

0.70

Dezelfde, 0. S. Hm. 1/30

20

0.1

0.60

0.2

0.70

0.55

0.70

0.60

0.75

0.60

0.70

N° 609 m. 70 j. 0. S. Cataracta completa Tn.

20

0.1

0.60

Niet

0.60

0.65

0.60

bepalen.

N° 621 vr. 59 j. 0. D.

20

0.1

0.65

0.2

0.70

Obscuratio lentis incipi-

0.70

0.80

ens.

0.70

0.70

0.70

0.70

51

-ocr page 183- -ocr page 184-

108

^ s

M d S

p ^

20

20

20

2 mm. van

10 mm. van

de Comea.

de Cornea.

Hoogte

Indruk-

Hoogte

Indruk-

der

[ der

koorde.

king.

koorde.

king.

0.2

0.60

0.3

0.70

0.60

0.70

0.55

0.70

0.55

0.70

0.2

0.20

0.2

0.60

0.20

0.70

0.25

0.60

0.20

0.60

0.3

0.20

0.10

N

iet

0.15

0.20

te

bepalen.


1 8 68.


Hetzelfde oog 7 dagen na de iridectomie.

{weeker geworden).

N° 283 vr. 34 j. O. D. Kerato-iritis.


60


N° 609 m. 70 j. O. D. Glaucoma. T 3.


61


Een enkel woord laten wij nog tot toelichting van deze met onzen eersten tonometer gedane waarnemingennbsp;volgen.

Vooreerst zien wij uit de eerste tabel (bl. 44), dat de hoogten der koorde nabij de cornea en naby den ae-quator van het oog verschillen, meer bepaaldelijk, datnbsp;zij op een afstand van 2 mm. van de cornea kleiner zijnnbsp;dan op dien van 10 mm. Hieruit volgt, dat de kromming nabij de cornea geringer en de radius hier dusnbsp;grooter is dan nabij den aequator bulbi.

Ten tweede blijkt overtuigend, dat de diepte der in-drukking nabij de cornea kleiner en bij gevolg de weêr-stand hier grooter is dan op 10 mm. afstand van deze, een verschil, dat bij toenemende drukking afneemt. Reeds

-ocr page 185-

109

vroeger heeft Prof. donders op dit verschil in spanning der sclerotica opmerkzaam gemaakt, en het was naarnbsp;aanleiding hiervan, dat wij zoo veel mogelijk bij iedernbsp;oog dit nauwkeurig hebben onderzocht. Hoogere drukking dan 35 gram hebben wij niet aangewend, omdatnbsp;het ons ter voorkoming van mogelijk nadeelige gevolgennbsp;wenschelijk scheen, geene diepere groeve dan van ruimnbsp;1 mm. te maken. Bij deze drukking verklaarde een dernbsp;onderzochte personen, dat de aanwending van het instrument onaangenaam werd, hoezeer niet pijnlijk, ennbsp;gaf tevens te kennen, dat hij schemerend begon te ziennbsp;(pulsus arteriosus?), wanneer wij die drukking drie a viernbsp;secunden lieten voortduren.

Bij vergelijking van deze tabel met de tweede en derde, valt in het oog, dat de cijfers van de eerste bij gelijkenbsp;drukking doorgaans hooger zijn dan die van de beidenbsp;laatsten. Wij meenen dit te mogen verklaren uit het tenbsp;spoedig op elkander volgen der waarnemingen, die denbsp;sclerotica belette haar vorm geheel te hernemen.

Omtrent de en 3‘ie tabel behoeven wij weinig te zeggen. Zij toonen aan, dat eene drukking van 15 of 20nbsp;gram voldoende is, om goede verschillen te verkrijgen.nbsp;Slechts in enkele gevallen hebben wij eene drukking vannbsp;25 gram aangewend, en éénmaal (N° 57) moesten wijnbsp;ons tot eene mindere drukking bepalen, uit vrees, datnbsp;de middelstift anders eene te diepe groeve zoude maken.nbsp;Nooit klaagden de patiënten over eenig onaangenaam gevoel , veel minder over pijn bij de aanwending van het instrument , hetgeen verscheidene malen het geval was, wanneer wij het door dor gewijzigde werktuig appliceerden.

Ook in deze tabellen vinden wij de indrukking nabij den aequator van het oog grooter dan nabij de cornea;nbsp;doch daarop komen enkele uitzonderingen voor. Zoo

-ocr page 186-

110

zien wij, dat de indrukking op oog N° 9, N° 11 en N° 28amp; op beide plaatsen genoegzaam gelijk is, bij N° 28e,nbsp;N° 36, N° 37, N‘' 41 en N° 58 nabij de cornea zelfsnbsp;het grootst.

Ten opzichte van de kromming vinden wij hetzelfde als in de eerste tabel, doch met enkele uitzonderingen.nbsp;Bij N° 17, N° 43 en N° 44, namelijk, is de hoogte dernbsp;koorde op 2 mm. afstand van de cornea grooter dannbsp;nabij den aequator en bij 60 op beide plaatsen gelijk.

Omtrent N° 11 moeten wij opmerken, dat dit oog eigenlijk tot de harde behoort, hoewel de met den vinger bepaalde tensie het onder de normale deed opnemen.

Belangrijk eindelijk zijn de uitkomsten, bij glaucoma na iridectomie verkregen: de hiertoe hetrekkelijke waarnemingen op hetzelfde oog hebben wij, om de vergelijking gemakkelijk te maken, allen onder elkander geplaatst.

Voorloopig zullen wij nu materiaal verzamelen en daartoe van onzen nieuwsten tonometer, van welken wijnbsp;nauwkeurige resultaten verwachten, gebruik maken. Behalve de pathologische zullen dan ook physiologischenbsp;vraagstukken ter sprake komen, zooals de invloed dernbsp;accommodatie, van atropine-indruppeling, van voorafgaande drukking en van oogbewegingen, vooral van denbsp;convergentie.

•~WAlW. V ——

-ocr page 187- -ocr page 188- -ocr page 189- -ocr page 190- -ocr page 191-

K’


INVLOED DER ACCOIVIMODATIE OP DE VOORSTELLING VAN AFSTAND,

r. C. DONDERS.

De beteekenis van het bewustzijn der accommodatie voor het beoordeelen van afstand wordt door velen zeernbsp;laag aangeschreven, door Wheatstone zelfs geheel ontkend. Onder eigenaardige omstandigheden nam ik dienbsp;echter vóór eenigen tijd zeer duidelijk waar. Ik had tenbsp;Leipzig eene kamer betrokken, waarvan het behangselnbsp;een net van breede helder gele strepen vertoonde op eennbsp;hjn zwart gestreepten blauwen grond. Terwijl ik nu opnbsp;een afstand van 10 tot 12 voet naar den wand zag,nbsp;plaatste zich op eens het net van gele strepen vóór dennbsp;blauwen muur, en kreeg het voorkomen van een traliewerk, dat meer dan 20 centimeters er van verwijderdnbsp;was. De illusie was zoo volkomen, dat ik onwillekeurignbsp;naar den muur ging, waarbij het traliewerk meer ennbsp;meer tot den blauwen grond naderde en eindelijk daarmêenbsp;zoo goed als samenviel. Een tweede bewijs van de vol-

9

-ocr page 192-

112

komenheid der illusie ligt daarin, dat bij beweging van het hoofd, heen en weêr, het traliewerk voor den wandnbsp;scheen te bewegen, — klaarblijkelijk, omdat het daarbijnbsp;in betrekking tot den wand werkelijk stilstond, metnbsp;andere woorden, omdat de parallactische beweging ontbrak, die een wezenlijk traliewerk vóór den muur bijnbsp;beweging van het hoofd zou vertoond hebben. Bij Ludwig,nbsp;die het net ook als een traliewerk zag, verdween echternbsp;de illusie bij beweging van het hoofd, juist wegens hetnbsp;uitblijven der gevorderde parallactische beweging. Opnbsp;Z ö 11 n e r werkte de illusie niet sterk.

liet verschijnsel verklaart zich uit de sterkere accommodatie, die er noodig is, om het gele netwerk scherp te zien, dan om de zwarte streepjes op den blauwennbsp;grond juist te onderscheiden. Dit verschil heeft natuurlijk zijn grond in gebrek aan achromasie van het oog,nbsp;waardoor blauwe stralen spoediger tot vereeniging worden gebracht dan gele. Een rood netwerk op een’ paar-sen grond zou de illusie nog sterker doen te voorschijnnbsp;treden. Om het vereischte verschil in accommodatie goednbsp;te bemerken, is het wenschelijk, dat men emmetroop, of —nbsp;althans in staat zij, op zekeren afstand over de scherptenbsp;zijner accommodatie nauwkeurig te oordeelen. Dat voornbsp;mijne beide genoemde vrienden de illusie minder sterknbsp;was, moge aan het ontbreken van emmetropie wordennbsp;toegeschreven.

Ik hecht aan deze waarneming eenige beteekenis, omdat zij met de beide oogen plaats heeft, en, bij het slechts schijnbaar verschil in afstand, verandering van convergentie te eenenmale buiten spel is. In andere gevallen,nbsp;zelfs bij de waarneming met één oog, kan de vergezellende verandering in convergentie, die een zoo gewigtignbsp;moment is in de beoordeeling van den afstand, het oor-

-ocr page 193-

113

deel bepalen, en is dus de invloed van het bewustzijn der accommodatie niet stellig bewezen. — Uit het bovenstaande volgt voorts, dat een behangsel met paarse strepennbsp;op donkeren grond de kamer grooter moet doen schijnennbsp;dan een soortgelijk met gele strepen.

Wat de schijnbare beweging betreft, die, bij onjuiste voorstelling van den afstand, uit beweging van het hoofdnbsp;voortvloeit, kan ik nog op andere oms tandigheden wijzennbsp;die hetzelfde gevolg hebben. Men weet, dat het nietnbsp;moeijelijk is, de figuren van een regelmatig patroon, bijv.nbsp;van een behangselpapier, door convergentie der gezigts-lijnen te doen verschuiven, zoodat men met beide oogennbsp;wel een gelijk, maar niet hetzelfde figuur ziet. Weldranbsp;schijnt de wand dan tot ons te naderen, om zich in hetnbsp;convergentie-punt der gezigtslijnen te plaatsen. Hierbijnbsp;nu ontstaat eene positieve parallaxe, zoodra wij het hoofdnbsp;links of rechts, naar boven of naar beneden bewegen;nbsp;nadert men tot den wand, zoo schijnt hij voor ons terugnbsp;te wijken, — verwijdert men zich, zoo schijnt hij ons tenbsp;volgen.

9*

-ocr page 194-

VERMINDERDE ACCOMMODATIE-BREEDTE, OORZAAK VAN STRABISMUS CGNVERGENS,

F. C. DONDERS.

Sedert het verband tusschen strabismus eonvergens en hypermetropie is aangetoond, doet men in elk geval vannbsp;scheelzien onderzoek naar den refractie-toestand. Meestalnbsp;vindt men nu hypermetropie, zelfs reeds zonder atropine-paralyse, en waar ze hij uitzondering wordt gemist,nbsp;neemt men aan, dat de afwijking óf secundair, door paralyse, door kramp, door ontsteking, is ontstaan ófwelnbsp;aangeboren is. Intusschen vond ik onder deze gevallennbsp;ook enkele (in het laatst verloopen jaar weder twee ofnbsp;drie), waar, wel is waar, geen hypermetropie, maar tochnbsp;een toestand voorhanden was, die op overeenkomstigenbsp;wijze de wording van strabismus verklaart; ik bedoelnbsp;parese der accommodatie, algemeener gezegd, ziekelijknbsp;verminderde accommodatie-breedte.

De gewone presbyopie berust op vermindering der accommodatie, maar brengt nimmer strabisme voort. Dit

-ocr page 195-

115

kan niet bevreemden. Vooreerst is op eenigszins gevorderden leeftijd de spierwerking te vast en onwankelbaar geworden, wat zij is, — immers ook uit bypermetropienbsp;ontwikkelt zich nu geen strabisme meer, — en, tennbsp;anderen, heeft, bij gewijzigde relatieve accommodatie-breedte, vermeerderde convergentie weinig invloed meernbsp;op het dichtste punt.

Iets anders is het bij een matigen graad van paralyse der accommodatie in de jeugd. Dan vermag vermeerderdenbsp;convergentie nog veel op het duidelijk zien, en ze wordtnbsp;nu ook, blijkens de waargenomene gevallen van strabisme,nbsp;onbewust te baat genomen.

Het beeld van het op deze wijze ontstane strabisme komt geheel overeen met dat bij bypermetropie. De voornbsp;den leeftijd te groote afstand van het dichtste punt doetnbsp;hier ook latente bypermetropie vermoeden, en eerst denbsp;atropine-paralyse leert, dat ze ontbreekt.

De gezegde wijze van ontstaan van strabisme valt samen met de gewone door bypermetropie: in beide gevallen ligtnbsp;het streven, om in de nabijheid scherp te zien, aan denbsp;afwijking ten gronde. Door indruppeling eener zwakkenbsp;solutie van atropine kan men een lichten graad van paraesenbsp;der accommodatie voortbrengen, en ook onder den invloednbsp;dezer kunstmatige paraese komt bij jonge voorwerpen,nbsp;even als bij kunstmatige bypermetropie door een concaafnbsp;glas, de afwijking enkele malen tot stand.

Wanneer na angina diphtherina met paraese der accommodatie strabismus convergens wordt gezien, is het de vraag, of ook deze niet zijnen grond heeft in die paraesenbsp;en dus veeleer van krampachtigen dan van paralytischennbsp;aard is.

-ocr page 196-

TIJDSBEPALINGEN TEN AANZIEN DER BEWEGINGEN VAN DEN ODGAPPEL,

r. ARLT Jk.

nit Weenen,

De bewegingen der pupil staan onder den invloed van het ganglion ciliare, met zijne drie wortels; de radixnbsp;brevis van den n. oculomotorius, de radix longa van dennbsp;n. ciliaris en de radix sympathica, uit den n. sympathicusnbsp;cervicalis ontspringende. Bovendien kunnen met de bloedvaten nog sympathische draden de iris bereiken.

Nu is het een merkwaardig feit, dat bij volkomen paralyse van den n. oculomotorius, terwijl de pupil matig verwijd is, iedere beweging, zoowel de reflectorische alsnbsp;de accommodatieve, volkomen is opgeheven, niettegenstaande de n. trigeminus en n. sympathicus ongedeerdnbsp;gebleven zijn. Hierin ligt opgesloten dat de werkingnbsp;van den n. oculomotorius eene conditio sine qua nonnbsp;is voor de gewone physiologische bewegingen der pupil.

Onder welke omstandigheden en in verband met welke functies de andere zenuwen haren invloed op de bewegingen der iris doen gelden, is tot dusverre een raadselnbsp;gebleven. En toch mag een zoodanige invloed worden

-ocr page 197-

117

vermoed, naardien het bekend is , dat zoowel doorsnijding van den n. sympathicus als van den n. trigeminus totnbsp;pupilvernauwing aanleiding geeft.

Bij al hetgeen vooral ook in den laatsten tijd omtrent de beweging der iris is onderzocht, werd één punt totnbsp;dusverre weinig in aanmerking genomen: ik bedoel dennbsp;tijd, binnen welken de bewegingen der pupil, na op denbsp;zenuwen aangebrachten prikkel, verloopen. Hieromtrentnbsp;nu heb ik, voor een deel in gemeenschap met de Heerennbsp;Dr. Strawbridge uit Philadelphia en Dr. Christinsonnbsp;uit Kopenhagen, onder de leiding van Professor Donders,nbsp;eenige proeven gedaan, welker resultaten voor sommigenbsp;vragen misschien van eenige beteekenis zijn.

I. Eejlexie-leweging,

Na inwerking van licht op een gezond netvlies ontstaat door reflexie vernauwing der beide pupillen. Wij willen de vernauwing aan dezelfde zijde als directe, dienbsp;aan de andere als consensuëele onderscheiden. Het isnbsp;nu de vraag of beide gelijktijdig ontstaan. Professornbsp;Donders bewees, dat men bij zich zelven geen verschilnbsp;in tijd kan opmerken. Hij zag naar een verwijderd lichtpunt, terwijl een bril met sterke convexe glazen eenigzinsnbsp;scheef voor de oogen geplaatst was. Zoo vertoonde zichnbsp;dit lichtpunt als twee groote verstrooiingscirkels, de eenenbsp;een weinig boven den anderen geplaatst. Liet hij nu innbsp;het eene oog plotseling licht invallen, dan verkleindennbsp;zich de beide verstrooiingsciikels gelijktijdig, waaruitnbsp;volgt, dat de beide pupillen zich ronder merkbaar tijdsverschil contraheeren, aan welke zijde het licht moge zijnnbsp;ingevallen. Bij mij zelven en bij vele anderen werdnbsp;dezelfde uitkomst verkregen. Niet slechts het begin dernbsp;contractie, maar het geheele verloop is op beide oogen gelijk.

-ocr page 198-

118

Zouden wij in staat geweest zijn, een klein verschil van tijd op te merken ?

Om te onderzoeken, tot welke grootte een tijdsverschil zich aan onze waarneming kan onttrekken, deden wijnbsp;eenige proeven naar eene methode, door Prof. Dondersnbsp;reeds voor andere doeleinden gebruikt. Eene vele metersnbsp;lange caoutchouc-buis werd met water gevuld. Ongeveer opnbsp;het midden der buis werden twee verschuifbare hefboompjesnbsp;geplaatst, die door elke golf in beweging kwamen. Denbsp;beide eir den der buis lagen bij elkander, en door drukking op het eene of andere einde kon men naar verkiezing het eene of het andere hefboompje het eerst in beweging brengen. De buis was midden tusschen de beidenbsp;hefboompjes omgebogen, zoodat deze juist boven elkandernbsp;kwamen te staan, Daarbij droeg ieder hefboompje een kleinen witten ouwel, welke ouwels zich nu aan den waarnemernbsp;vertoonden als de entoptische beelden der beide pupillen innbsp;de boven beschreven proef. Bij een afstand van 40 ctm.nbsp;op de buis, lag voor mij de grens voor het onderscheiden, welk hefboompje het eerst in beweging kwam. Bijnbsp;Dr. Engelmann lag die grens op 36 ctm. Wij lietennbsp;nu bij deze afstanden de hefboompjes hunne bewegingen,nbsp;te gelijk met de trillingen eener stemvork, op een draaien-tlen cilinder registreeren, en vonden voor 40 ctm. buisnbsp;een tijdsverschil van '/.w secunde voor 36 ctm. '/m secunde.

Uit deze proeven volgt, dat het tijdsverschil tusschen directe en consensueele contractie der pupil althans kleinernbsp;dan Vm secunde is.

Wij wenschten nu ook den absoluten tijd te kennen, verloopende tusschen prikkel op het netvlies en reflexie-beweging. Daartoe bezigden wij de volgende methode.nbsp;Een elastische buis, die zich opent in den cardiograafnbsp;(zooals bekend is, een kleine lage cüinder, welks boven-

-ocr page 199-

119

ste met caoutchouc overspannen vlakte een hefboompje draagt) verdeelt zich naar de andere zijde in twee buizen,nbsp;beide aan bet einde met een luchtkussen voorzien. Eennbsp;lichte slag op een dezer kussens plant zich door de buisnbsp;voort en brengt het hefboompje van den cardiograaf innbsp;beweging. De cardiograaf werd zoo bevestigd, dat hetnbsp;hefboompje tegelijk met een stemvork van 15 trillingennbsp;in de secunde zijne bewegingen op een langzaam draaien-den cilinder registreerde. Nu nam diegene van ons, opnbsp;wiens oog wij de contractie wilden waarnemen, een dernbsp;luchtkus.«ens in de linker hand, en drukte hierop met denbsp;rechterhand een scherm, waardoor het hefboompje eenigs-zins opgeheven werd. Trok hij nu het scherm plotselingnbsp;weg, zoo daalde het hefboompje genoegzaam in hetzelfdenbsp;moment, waarop licht in het oog viel. De waarnemernbsp;zag niets dan het andere geopende oog, en moest, zoodranbsp;hij hierop een begin van contractie herkende, zoo snelnbsp;mogelijk op het tweede luchtkussen drukken, waardoornbsp;het hefboompje weder genoegzaam in hetzelfde momentnbsp;(en althans met gelijk retard als bij het dalen) werdnbsp;opgeheven, liet getal trillingen tusschen dalen en rijzennbsp;van het hefboompje leerde den verloopen tijd kennen.nbsp;Van dezen tijd P' moet echter, om den gezochten tijdnbsp;P te vinden, de physiologische tijd p', noodig, om opnbsp;een lichtsindruk in ’t algemeen te reageeren, afgetrokkennbsp;worden. Hij werd bij deze proeven ook terstond bepaald,nbsp;door niet op de contractie der pupil, maar regtstreeksnbsp;op de beweging van het scherm te reageeren. Wij verkregen de volgende waarden:

-ocr page 200- -ocr page 201-

121

nog de volgende proef. Ik plaatste mij in eene donkere kamer, zóó, dat sterk licht van buiten in mijn linkernbsp;oog viel, en nam een luchtkussen in de hand. Doornbsp;een sterk convexglas ( Vi) voor het rechter oog zagnbsp;ik naar een vervyijderd lichtpunt en verkreeg zoo eennbsp;beeld van mijne rechter pupil. Een helper stelde zichnbsp;aan mijne rechter zijde en hield een scherm voor mijnnbsp;linker oog, daarmee tevens op het andere luchtkussennbsp;drukkende, op gelijke bij de vorige proef. Nam wijze alsnbsp;hij plotseling het scherm weg, zoo bemerkte ik, hoe denbsp;pupil van mijn rechter oog zich samentrok en gaf hetnbsp;teeken op het moment van het maximum der contractie.nbsp;Het is, zooals reeds werd opgemerkt, niet wel mogelijk,nbsp;het begin der contractie scherp aan te geven. Na eenigenbsp;proeven gelukte het echter, zich den gang der bewegingnbsp;in te prenten en zoodoende te drukken op het moment,nbsp;dat juist het maximum der contractie zal worden bereikt.nbsp;Ik verkreeg de volgende getallen: 8.6, 9, 9.6, 9.5, 8.5,nbsp;10, 8.4, 9.5, 8.8, 9.2, 9.2, 8.8, 8.8, 8.1, 8.3, 8, 7.5, 9nbsp;trillingen, gemiddeld 8.8 ~ 0.58 sec. Trekt men denbsp;gevondene P hiervan af, zoo verkrijgt men 0.58 — 0.49nbsp;0.09 sec. voor den tijd tusschen begin en maximumnbsp;der contractie. Deze tijd is te kort: zeker wordt hetnbsp;begin der contractie iets te laat geregistreerd.

II. Accommodatieve beweging. Professor Donders overtuigde zich, dat de accommodatie voor een naderbijnbsp;gelegen punt reeds bereikt is, vóór de pupil zich nognbsp;volkomen heeft vernairwd, en dat men het oog reeds voornbsp;afstand heeft ingericht, vóórdat de pupil zich nog volkomen verwijd heeft. Dit geschiedde door beschouwingnbsp;van een witte stip tegelijk met den verstrooiingscirkelnbsp;van het reflexieheeldje in een op het brilglas gelegen

-ocr page 202-

122

kwikzilverkogeltje. Wij trachtten nu de absolute tijden te nieten tusschen den impuls tot accommodatie en hetnbsp;begin zoowel als het einde der contractie. Wij gingennbsp;op de volgende wijze te werk.

Professor Donders, die door vroegere proeven zich overtuigd heeft, in staat te zijn, twee bepaalde bewegingen gelijktijdig te beginnen, plaatste zich zoo, datnbsp;de waarnemer, nu eens Dr. I wan off, dan ik zelf, denbsp;pupil van zijn rechter oog duidelijk en scherp zien kon.nbsp;Donders zag nu op afstand, en op hetzelfde oogenblik,nbsp;waarop hij de inspanning deed tot accommodatie, druktenbsp;hij op een in de hand gehouden luchtkussen. Alleennbsp;het andere met de hand bedekte oog veranderde hierbijnbsp;van richting. De waarnemer gaf nu zijn teeken, bij hetnbsp;constateeren van een begin van contractie. Om te con-troleeren of alleen op de contractie gereageerd werd,nbsp;stelde Donders ons bij herhaling op de proef, doornbsp;zonder te accoinmodeeren, eene zeer lichte oogbeweging,nbsp;zooals enkele malen de accommodatie vergezelde, na tenbsp;bootsen. Wij onthielden ons daarbij telkens van hetnbsp;geven van een signaal 1).

Wij verkregen de volgende waarden:

Iwanoff 7, 7.2, 9, 7.5, 9, 9.5, 11.5, 11.5, 6.5, 10.5, 7, 8.6, 8.6, 10, 8, gemiddeld 8.7 trillingen = 0.58 sec,

Arlt 10, 8 5, 7.8, 9, 8,5, gemiddeld 8.7 trillingen = 0.58 sec.

1) Eene vroegere reeks van proeven waarbij de zicb vernauwende pupil, om ze bij sterker vergrooting te zien, met bet cornea-microscoop of bet pbaooidoscoop werd waargenomen, gafnbsp;minder bevredigende resultaten. De onmiddellijke beschouwingnbsp;der pupil, voor myopen zelfs zonder glas, verdient bepaald denbsp;voorkeur.

-ocr page 203-

gt;«.


«SI


123


Tegelijk bepaalden wij afzonderlijk den pkysiologischen tijd op gezichtsindrukken in het algemeen en vonden:

Iwanoff 2.9 trillingen = 0.19 sec.

A rit 3.07 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= 0.20 „

Na aftrek hiervan vonden wij;

Iwanoff 0.58 — 0.19 = 0.39 sec.

Arlt 0.58 — 0.20 = 0.38 „ als ahsoluten tijd van de inspanning tot accommodatienbsp;tot aan de geconstateerde vernauwing der pupil.

Bij dezelfde proeven bepaalde ik ook het maximum van contractie en vond, dat het wordt geregistreerd nanbsp;21, 19, 23.8, 19, 17, gemiddeld] na 19.9 trillingen =nbsp;1.33 secunden.

Trekt men hiervan weder den physiologischen tijd 0.2 af, zoo verkrijgt men 1.13 sec. als ahsoluten tijdnbsp;van de impulsie tot accommodatie tot het maximum vannbsp;pupil vern au win g.

Vergelijkt men nu de door mij verkregene absolute tijden bij reflexie- en bij accommodatieve beweging, zoonbsp;vindt men:

Van het hegin tot aan het maximum*

0.09


Beweging,

Beflexie


Begin.

0.49 sec.


Maximum.

0..58 sec.


sec.


Accommodatieve 0.385


0.745


Het begin wordt dus bij de accommodatie vroeger waargenomen, het einde veel later. De trage beweging der pupil bij accommodatie is in overeenstemming met denbsp;boven medegedeelde bevinding, dat de accommodatie reedsnbsp;bereikt wordt, vóór nog de pupil het maximum van contractie heeft verkregen.

TII. Nervus trigeminus. Het is ons gebleken, dat, bij het doorsnijden van den n. trigeminus bij konijnen,


-ocr page 204-

«s


124

naar de methode van Bernard, de pupil derzelfde zijde zich onder het doorsnijden verwijdt, om reeds na eenigenbsp;secunden zich sterk te vernauwen, zelfs in veel hoogerennbsp;graad dan bij doorsnijding van den n. sympathicus. Ditnbsp;werd vooral duidelijk door vergelijkende proeven op hetzelfde dier, waarop aan de ééne zijde de n. sympathicus,nbsp;aan de andere zijde de n. trigeminus werd doorgesneden.

Intusschen gaat de vernauwing, zooals wij bij konijnen zagen, weldra weder voorbij, somtijds reeds binnen eennbsp;half uur. Dit geldt niet voor kikvorschen. Uit een grootnbsp;aantal proeven is ons gebleken, dat bij deze dieren denbsp;vernauwing veel langer stand houdt. Ua vier wekennbsp;was zij nog zoo goed als onveranderd, maar na zes wekennbsp;vonden wij de pupillen aan beide zijden weder bijna gelijk,nbsp;het hoornvlies aan de doorgesneden zijde echter nog volstrekt ongevoelig. Hoewel voortdurend onbeschut gebleven , vertoonde het hoornvlies der kikvorschen geenenbsp;voedingsstoornis hoegenaamd.

lY. Nervus sympalkicus. Na doorsnijding van den n. sympathicus aan den hals vindt men een belangrijkenbsp;uitzetting der vaten van het hoofd, het best zichtbaarnbsp;aan het oor van witte konijnen, voorts vernauwing der pupilnbsp;en eene lichte verwijding van de vaten der iris en dernbsp;conjunctiva, — alles aan dezelfde zijde. Door irritatienbsp;van het bovenste stuk der doorgesneden zenuw contra-heeren zich weder de vaten van het oor en verwijdt zichnbsp;de pupil zeer aanzienlijk.

Het mechanisme dezer verschijnselen aan de pupil, zoowel na doorsnijding als bij irritatie, is niet geheelnbsp;opgehelderd. Drie hypothesen verdienen te worde overwogen :

1°. Er bestaat een m. dilatator, door den n, sympa-

-ocr page 205-

125

thicus beheerscht. Deze hypothese zou alleszins bevredigen , wanneer het bestaan eener zoodanige spier door velen niet als problematisch werd beschouwd.

2°. De n. sympathicus werkt op de iris als onderdrukkende of strem-zenuw (Hemmungsnerv) van den n. ocu-lomotorius.

3°. De n. sympathicus werkt op de pupil als vaso-motorische zenuw. De analogie met de werking op het oor spreekt voor deze hypothese.

In betrekking tot het genoemde mechanisme scheen het niet onbelangrijk, de verhouding der pupil en vannbsp;het oor bij prikkeling met verschillende stroomsterktennbsp;en verschillenden duur, ten aanzien van begin, maximumnbsp;en einde der elfecten van den prikkel, te onderzoeken.

In de eerste plaats wenschten wij de werking van een enkelen inductie-slag als éénheid van werking op de pupilnbsp;en op het oor vast te stellen, zooals Prof. Donders tennbsp;aanzien der vertragende werking van den n. vagus op denbsp;hartsperioden was gelukt. Het bleek hierbij echter, dat zelfsnbsp;een zeer sterke inductie-slag (Schlitten-apparaat van dunbsp;BoisReymond met geheel over elkander geschoven rollen,nbsp;bij 2 cellen van Grove) noch op de pupil, noch op de oorva-ten een duidelijken invloed uitoefent; eerst bij 2 of 3 snelnbsp;op elkander volgende slagen volgde verwijding der pupil.

Vervolgens werd bij verschillende stroomsterkte gete-taniseerd, en door twee waarnemers afwisselend oor en pupil waargenomen. Het konijn was op den houder vannbsp;Czermak gefixeerd, en de n. sympathicus werd kortnbsp;vóór het begin der prikkeling doorgesneden. In de eerstenbsp;reeksen van proeven, A. en B, werd de tijd alleen doornbsp;het tellen der slagen van den metronoom (met 3 slagennbsp;in de secunde) gemeten. Later gebruikte ik de graphi-sche methode.

-ocr page 206-

126

een prikkelingsduur stroom sterkte.

A. Proeven over irritatiliteit, bij van 15 secnnden, met verschillende

Effect op _

Fnpil

Oor

snel.

geen effect, id.nbsp;id.nbsp;id.nbsp;id.nbsp;id.nbsp;id.

na 6 secnnden?

geen effect, id.

na 4 secnnden.

.) 3'/2 nbsp;nbsp;nbsp;„

geen effect.

Hol-afstand in centimeters.

snel

geen effect id.nbsp;id.nbsp;id.nbsp;id.

sterke verwijding na sec. twijfelachtig.

geringe verwijding na 3 sec,

20 nbsp;nbsp;nbsp;verwijding na 1 sec,

22 nbsp;nbsp;nbsp;„ „ „

25 nbsp;nbsp;nbsp;geen verwijding

27 nbsp;nbsp;nbsp;een spoor van verwijding

23 nbsp;nbsp;nbsp;duidelijke verwijdingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

23 nbsp;nbsp;nbsp;twijfelachtige. „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

22 nbsp;nbsp;nbsp;matigenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

Uit deze proeven volgt, dat de pupil zich, eerstens, hij zwakkere prikkels, en, tweedens, reeds vroeger verwijdt, dan de vaten van het oor zich. vernauwen. Nooitnbsp;werd aan de vaten van het oor contractie opgemerkt,nbsp;zonder dat verwijding der pupil was voorafgegaan.

B. Proeven over den invloed van het tetaniseeren hij 9 centimeters rol-afstand en veranderlijken duur dernbsp;prikkeling.

a. Begin van het maximum der pupil verwijding, h. ,, 4, 44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44 vaatcontractie.

-ocr page 207-

gt;gt;


«®l


ng a.

127

Aanmerkingen.

in secanden.

in secunden.

4

13

3.5

21.5

6

21

5.5

15

5.5

11.5

5.5

12

5

10 Geen maximum van dilatatie.

6

11 Onvolkomen dilatatie.

4

7.5 nbsp;nbsp;nbsp;id.

4

8.5 Vernauwing onvolkomen.

?

11


in secundeu.

1 3nbsp;5nbsp;7nbsp;9nbsp;7nbsp;5nbsp;3nbsp;2nbsp;1

20

De volgende proeven was het dier meer naar het licht gericht.


1

2

3

6


3

4

4

5


7.5

6

12

9


Geringe dilatatie.


Vernauwing volgt volkomen. Geringe dilatatie. Goede

vernauwing.

8 nbsp;nbsp;nbsp;4.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id. id.

10 nbsp;nbsp;nbsp;?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8 Pupil onveranderd.

Uit deze proeven volgt:

1°. De pupil bereikt het maximum der verwijding lang vóórdat de slagaderen van het oor het maximumnbsp;der vernauwing bereiken.

2°. Wanneer ook slechts gedurende ééne secunde wordt geprikkeld, volgt het maximum toch bijna even snel alsnbsp;bij lange prikkeling.

Verder bleek ons, dat na lang, tot één minuut, voortgezette prikkeling de pupil nog geruimen tijd eenigszins verwijd blijft.


C.


Bij de hieronder volgende proeven werd de tijd met

10


-ocr page 208-

:«s


128

behulp eener stemvork van 15 trillingen in de secunde gemeten, terwgl de waarnemer door twee teekens metnbsp;den cardiograaf het begin der dilatatie a en bet maximumnbsp;der dilatatie h registreerde : c —i — a is de tijd , verloo-pende tusschen het begin en het maximum der verwijding.

Duur der prikkeling in secunden

a

Secnnden

ï

e

1.06

0.76

3.16

2.40

1.20

0.53

3.33

2.80

1.46

0.80

3.36

2.56

1.55

1.20

3.36

2.16

1.56

1.06

4.17

3.11

1.63

1.03

3.16

2.13

1.73

1.36

3.36

2.00

1.81

1.30

3.32

2 02

1.92

1.40

5.10

3.70

2.83

1.43

3.70

2.27

2.20

1.13

3.63

2.50

De gemiddelden zijn: a ¦= 1.09 sec.nbsp;h = 3.60 „

Trekken wij hiervan den physiologischen tijd = 0.2 see. af, zoo verkrijgen wij als absoluten tijd:

Voor het begin der dilatatie 0.89 sec.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ maximum „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.40 „

üit de tabel blijkt, dat in deze reeks van proeven de prikkeling altijd nog wat werd aangehouden, wanneernbsp;de verwijding reeds begonnen was. De stroom werdnbsp;namelijk door een helper eerst afgebroken op het teekennbsp;des waarnemers, dat de dilatatie was begonnen.

D. In de volgende reeks werden de proeven zoodanig ingericht, dat met het teeken van begonnen dilatatie denbsp;stroom ook van zelf was afgebroken. Dit werd verkre-

-ocr page 209-

129

gen door bifurcatie der buis, aan welker édne einde een cardiograaf met hefboom was aangebracht, die, zoolangnbsp;hij niet was opgeheven, door twee metaalspitsen dernbsp;stroom gesloten hield, terwijl het andere uiteinde metnbsp;een soortgelijken cardiograaf het teeken van begonnennbsp;dilatatie noteerde.

In onderstaande tabel beteekent dus a niet alleen het begin der dilatatie, maar ook den duur der prikkeling,nbsp;h het maximum der dilatatie, een en ander in trillingennbsp;van 15 in 1quot;

N

^ nbsp;nbsp;nbsp;a

b

N°.

a

b

a

b

1

14.8

66.6

8

14.5

39.7

15

17.0

50.1

2

16.2

54.8

9

16.0

60

16

17.4

47.9

3

11,8

74,8

10

18.2

62.5

17

17.5

58.5

4

16.6

61.3

11

22.0

47.5

18

17

64,0

5

18.8

55

12

19.7

47

19

20

60.5

6

14.7

45.3

13

20.5

51.2

20

19.5

51.5

7

19.4

46.8

14

17.8

63.9

21

18.0

63,0

Hieruit

is het gemiddelde

voor a =

17.5

tr. =

1.17 sec

voor h —

54.3

» —

3.62 „

Na aftrekking van den physiologischen tijd:

voor a — 0.97 sec. voor ^ = 3.42 „

Deze uitkomsten stemmen voldoende overeen met de in de vorige tabel verkregene. De daar iets langer voortgezette prikkeling had alzoo bij de aangewende stroom-sterkte weinig of geen invloed. Dit bleek ook reeds uitnbsp;de tabel van C, waarin wij de proeven naar den duurnbsp;der prikkeling hadden gerangschikt.

E. Pupil en vaten van het oor.

De vergelijkende proeven over het tijdsverloop der verschijnselen aan oog en oor werden door twee waarnemers afwisselend verricht, waarvan ieder een luchtkussennbsp;in de hand had. Zij gaven een teeken bij het begin,

10*

-ocr page 210-

130

B, bij het maximum M, bij het einde van het maximum E, en bij het terugkeeren tot de norma N.

Al de proeven werden met over elkander geschoven rollen, maar bij verschil van prikkelingsduur genomen.nbsp;In het geheel werden 20 waarnemingen gedaan, maarnbsp;bij de eerste 6 was het registreeren der verschijnselennbsp;aan het oor minder goed gelukt, waarom deze wordennbsp;weggelaten. Er blijven dus 14 proeven over, die in denbsp;volgende tabel, gerangschikt naar den duur der prikkeling, met haar nummer vermeld zijn.

N*.

Prikkelings*

duor,

in secunden

Pupil

B 1 M 1 E [ N

in trillingen van 16 in 1”

Vaten van het oor.

B 1 M I E nbsp;nbsp;nbsp;N

in trillingen van 16 in V'

XX

0.90

13.5

62

97

188

71.2

239

303

453

XVIII

0.98

22.5

52

107

176

91.3

217

271

465

XI

1.06

10.0

53

70.5

188

65

154

264

325

XIT

1.06

17.8

54.8

88.8

220

niet genoteerd

XVII

1.16

15.0

52.3

105.3

205

100.7

228

293

431

XIX

1.23

12.0

62.3

117

213

69.8

236

304

443

X

1.46

15.0

51

71.5

156

82

135

254

331

XIII

1.63

13.0

57

97.3

198

96

230

266

385

XIV

1.70

13.0

54.5

94.5

186

91.5

182

239

419

VIII

2.00

19.5

48.0

80.5

190

71.5

134

243

370

VII

2.06

15.5

52

66

198

54

120.5

238

371

IX

2.06

21

58

87

235

70

107

261

350

XV

2.23

16

67.5

93.5

174

107

220

266

394

XVI

2.66

13.5

71

93.5

211

98.5

263

306

438

Het gemiddelde uit deze 13 volkomen proeven is:

B nbsp;nbsp;nbsp;Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N

Voor het'oog 15.5 nbsp;nbsp;nbsp;56.8 90.6 195

Voor het oor 82.2 189 273 nbsp;nbsp;nbsp;398.

Het aldus gevonden verloop wordt in de volgende figuur voorgesteld, voor de pupil in eene gestippelde,nbsp;voor het oor in eene doorloopende lijn. Onder de abscissenbsp;staat de tijd in secunden.

-ocr page 211-

Pl/f' I I io4^

2 nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6: ^6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lei 18'J20 22 :' 24- 26quot;':2S

Uit de vergelijking der waarden in de tabel van E volgt:

1°. De pupil is altijd reeds tot haar maximum verwijd, alvorens aan bet oor de geringste verandering in de vatennbsp;wordt waargenomen. Deze verandering volgt eerst, wanneer de pupil reeds weder op het punt is zich te vernauwen.

2°. Wanneer de pupil reeds weder tot de norma is teruggekeerd, zijn de vaten van het oor nog ad maximumnbsp;vernauwd, en de tijd vddr deze tot de norma terugkeeren,nbsp;duurt van nu af aan nog langer dan het geheele procesnbsp;aan de pupil.

Wij gelooven bovendien gevonden te hebben, dat bij zeer lang voortgezette prikkeling de vaten van het oornbsp;geruimen tijd tot het maximum kunnen vernauwd blijven,nbsp;terwijl de pupil reeds lang weder ongeveer de normalenbsp;middellijn herkregen heeft.

Wij komen thans terug op de hypothesen, die wij boven kort aanstipten.

De laatste hypothese beschouwde den n. sympathicus uitsluitend als vasomotorische zenuw der iris en verklaardenbsp;de vernauwing bij doorsnijding, de verwijding bij prikkeling dier zenuw alléén uit haren invloed op de vaten.

In onze proeven vindt die hypothese zeker geen steun. Het moest reeds twijfelachtig schijnen, of de spaarzaamnbsp;Voorkomende overlangsche vezelen der iris-vaten wel innbsp;staat zijn de werking van den sphincter geheel te over-¦winnen, te meer, wijl in het algemeen de vaten bij

-ocr page 212-

132

hunne samentrekking zich veeleer vernauwen dan verkorten. Onze proeven leeren nu echter bovendien, dat de werking van den n. sympathicus op de iris nietnbsp;isochroon is met zijne werking op de vaten. Vooreerstnbsp;vinden wij hij zekere stroomsterkte een duidelijke verwijding der pupil zonder eenige wijziging in het lumennbsp;der oorvaten te kunnen waarnemen, en bij grootere stroomsterkte gaat de verwijding der pupil aan de contractienbsp;der vaten altijd belangrijk vooraf. En vinden wij verder,nbsp;dat de pupil reeds geheel tot hare norma is teruggekeerd,nbsp;terwijl zelfs de kleinste vaten van het oor nog het maximum hunner contractie toonen, zoo schijnt de hypothese,nbsp;dat de pupilverwijding van vaatcontractie afhankelijknbsp;zou zijn, wel geheel en al buitengesloten. Immers bestaannbsp;er geene gronden, om aan te nemen , dat het verloopnbsp;der vaatcontractie in de iris van dat in de overige doornbsp;den n. sympathicus beheerschte vaten zou verschillen.

Eene tweede hypothese zou den n. sympathicus als stremmende zenuw van den n. oculomotorius kunnennbsp;beschouwen.

Wel is waar, vindt men bij paralyse van den n. oculomotorius de pupil slechts matig verwijd, en was men wel geneigd, tot verklaring der door mydriatica toenemendenbsp;verwijding, een actieve werking op radiaire spiervezelennbsp;aan te nemen. Hiertoe bestaat echter geene noodzakelijkheid. Het is zelfs in hoogen graad waarschijnlijk, datnbsp;de n. oculomotorius, in de gewone vormen van paralysisnbsp;completa, d. i. bij volstrekt opgehevene accommodatievenbsp;en reflectorische beweging, nog een belangrijken graad vannbsp;tonus heeft behouden, die, uitgaande van het ganglionnbsp;ciliare en van intra-oculaire gangliëncellen, zijnen invloednbsp;op de circulaire vezelen der iris nog daadwerkelijk doetnbsp;gelden. Hieruit liet zich dan zoowel de ook nu nog

-ocr page 213-

133

niet opgehevene myotische werking van calabar als de verdere dilatatie der pupil door atropine bevredigend verklaren; en men vermeed, zoodoende, zelfs dé eenigszinsnbsp;paradoxe stelling, die zonder hulphypothese niet houdbaar is: dat atropine in hetzelfde orgaan op deze spier-vezelen. verlammend, op gene prikkelend zou werken.

In denzelfden zin nu, waarin atropine enkel door verdere locale verlamming der spiervezelen de dilatatie ad maximum der reeds onbewegelijke pupil voortbrengt, zounbsp;den. sympathicus, als strem zenuw, den overgebleven tonusnbsp;van den n. sphincter kunnen vernietigen. Algemeennbsp;neemt men aan, dat de n. vagus zijne stremmende werkingnbsp;op de hartscontractie uitoefent daar, waar zijne vezelennbsp;in de ganglia van het hart met de inciteerende en automatische hartzenuwen samentreffen. Zoo kon ook hetnbsp;ganglion ciliare het orgaan zijn, waarin de n, sympathicusnbsp;zijnen stremmenden invloed op den n. oculomotorius doetnbsp;gelden. Deze hypothese mocht dus zonder twijfel innbsp;aanmerking komen. Tegenover andere welbewezen feitennbsp;is zij echter niet houdbaar. Eerstens wijst de grootenbsp;kracht, waarmede bij kunstmatige mydriasis de verwijding tot stand komt, reeds op een actieve werking.nbsp;Zonder deze laat zich niet verklaren, dat half georganiseerde, tamelijk vaste exsudaten bij eene iritis, die 8nbsp;dagen en langer geduurd heeft, in weinige uren, ondernbsp;blijkbare verschijnselen van spanning, nog verscheurdnbsp;worden. Merkwaardig is uit hetzelfde oogpunt een geval,nbsp;dat wij hier bij Dr. Snellen zagen, waarin, onder dennbsp;invloed van kunstmatige mydriasis bij eene synechia anterior, die vele jaren had bestaan, zonder verdere stoornisnbsp;in het oog voort te brengen, eene zoo sterke spanning dernbsp;iris ontstond, dat zich blijkbaar glaucomateuse verschijnselen ontwikkelden. Dergelijke spanning nu onderstelt


-ocr page 214-

134

naar het schijnt, eene actieve verwijding als noodzakelijk. Men ziet ook verder in, dat, zooals ook reeds StelIwagnbsp;von Oarion 1) deed opmerken, wanneer eene bloot elastische, niet van contractiele organen afhankelijke werkingnbsp;bij volkomen paralyse van den m. sphincter eene dilatatienbsp;ad maximum te weeg bracht, altijd, onmiddellijk na dennbsp;dood, waarbij eene elastische werking onveranderd blijft,nbsp;maar alle contractie wordt opgeheven, het maximum vannbsp;dilatatie zou moeten volgen. En wij weten toch, dat ditnbsp;geenszins het geval is. Eindelijk heeft A. H. Knijper 2)nbsp;proefondervindelijk bewezen, dat, na de sterkste kunstmatige mydriasis, door prikkeling van den n. sympathicusnbsp;altijd nog een verdere dilatatie kan verkregen worden,nbsp;hetgeen zich uit de stremtheorie zeker niet verklaren laat,nbsp;in zoover wij bij deze mydriasis reeds volkomen verlamming van den sphincter durven aannemen. Wordt hetnbsp;feit, door Adamuk 3) bij katten verkregen, bevestigd,nbsp;en ook bij konijnen wedergevonden, dat, namelijk, nanbsp;exstirpatie van het ganglion ciliare, de pupilver wij dingnbsp;door prikkeling van den n. sympathicus nog even goednbsp;tot stand komt, dan kan er van eene stremmende werking,nbsp;althans in het ganglion ciliare, volstrekt geen sprake zijn.

Er blijft dus, voor zoover wij inzien, alleen de eerste hypothese over, dat er, namelijk, bijzondere elementennbsp;bestaan, die door actieve contractie eene verwijding dernbsp;pupil kunnen voortbrengen, en wel elementen, buiten denbsp;vaten gelegen. De physiologie postuleert dus een m. dilatator

1) nbsp;nbsp;nbsp;Üer intra-oculare Druck und die Innervationsverhaltnissenbsp;der Iris, S. 92. ’Wien. 1868.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Jaarlijkach. verslag van het Ned. Gasthuis voor Ooglijdersnbsp;Jaarg. I, biz. 15.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Centralblatt für dio medicinischen Wissenschaften 1867. iN”. 28.

-ocr page 215-

185

pupillae. Oï zou men zich bij de hypothese van Grün-hagen durven aansluiten, volgens welke het niet-spier-achtig weefsel der iris de eigenschap van contractiliteit zou bezitten? — Op het strijdperk der anatomen wagennbsp;wij ons niet te begeven, omdat dit terrein door ons nietnbsp;zelfstandig is onderzocht. Wij meenen alleen in herinnering te mogen brengen, dat in elk geval de vergelijkendenbsp;anatomie voor het bestaan van een m. dilatator pleit,nbsp;naardien bij vogels, zooveel ons bekend is, het bestaannbsp;eener zoodanige spier door niemand wordt in twijfel getrokken.

Ten slotte hebben wij nog de aandacht te vestigen op het feit, dat de verwijding bij prikkeling van den n. sym-pathicus heel wat langer uitblijft dan de' vernauwing bijnbsp;die van den n. oculomotorius. Wat de laatste betreftnbsp;vonden wij den aanvang bij willekeurige accommodatievenbsp;contractie iets vroeger dan bij reflexie. Waarschijnlijknbsp;is het verschil nog iets grooter dan het door ons gevonden werd, aangezien het langzaam ontwikkelen en voortschrijden der contractie bij het accommodeeren de waarneming van het eerste moment iets moet vertragen. Datnbsp;overigens het tijdverschil voor het begin van willekeurigenbsp;en reflectorische contractie niet groot is, kan ons nietnbsp;bevreemden: immers zijn wij wel gerechtigd de vertraging hoofdzakelijk in het ganglion ciliare en in de spier-vezelen zelf te zoeken, en deze beide zijn zoowel bi| denbsp;reflectorische als bij de accommodatieve contractie betrokken. Voor de voortplanting van den wil, en ook voornbsp;de refiexie tot aan het ganglion ciliare kunnen wij, innbsp;zoover de physiologie hieromtrent eenige aanwijzing geeft,nbsp;slechts weinig tijd in rekening brengen.

Zou nu bij sympathicus-prikkeling de vertraging zooveel

-ocr page 216-

136

langer duren ? Wij durven dit nog niet beslissen. Wij mogen, namelijk, niet onopgemerkt laten, dat de contractie —nbsp;bij den mensch, de dilatatie bij het konijn werd bestudeerd,nbsp;en kunnen ons niet verbeelen, dat, ten aan zien van dennbsp;duur der latente periode bij verschillende diersoorten ver •nbsp;schillen kunnen voorkomen. Dit bezwaar liet zich nietnbsp;uit den weg nemen. Wij zijn niet in staat, den n. sym-pathicus bij den mensch te prikkelen, en het gelukte onsnbsp;evenmin bij honden of konijnen den latenten tijd voornbsp;reflectorische contractie te bepalen: bij den hond is denbsp;pupil voortdurend onrustig; bij het konijn blijft de con-sensueele contractie uit, en bij de directe verkrijgt mennbsp;ook geene goede getallen; bij proeven eindelijk, overnbsp;den latenten tijd bij accommodatie , is men beperkt totnbsp;den mensch.

-ocr page 217-

PERIODIEKE VERANDERINGEN VAN DE MIDDELLIJN DER PUPILLEN, ZONDER WIJZIGING VANnbsp;REFRACTIE OF ACCOMMODATIE,

F. C. DOJSfDEES.

J. K., een jongeling van 18 jaren, leed voor eenige weken aan exanthema op de linker aangezichtshelft ennbsp;een soort van furunculus onder den nens. Onder het genezen dezer aandoening zag patiënt nevelachtig en werdnbsp;mydriasis eerst op het linker, daarna op het rechter oognbsp;en na eenige dagen een buitengewone veranderlijkheid innbsp;de middellijn der pupillen opgemerkt. Aanvankelijk verliep dit proces geregeld in 24 uren, waarbij des morgensnbsp;te half acht de pupil bij matig licht bijna ad maximumnbsp;gedilateerd, en tegen 12 uren tot de grootte van eennbsp;speldeknop gereduceerd was: achtereenvolgens dus ontwikkelden zich in 24 uren spontaan een hooge graad vannbsp;myosis en van mydriasis.

Zoo verhaalden mij de patiënt en de hem vergezellende broeder. Zij voegden er bij, dat sedert eenige dagen donbsp;veranderingen minder regelmatig verliepen , en ook veel

-ocr page 218-

r I**


138

minder sterk waren. Aldus constateerde ik werkelijk het proces. In 16 uren werd de pupil dikwijls twee malennbsp;wijd en nauw. Stoornis werd daarbij volstrekt niet meernbsp;waargenomen: de patiënt moest in den spiegel zien, omnbsp;zich van den toestand zijner pupillen te vergewissen. —nbsp;De oogspiegel vertoonde alleen sterke capillaire injectienbsp;der papillae n. optici, hetgeen trouwens bij jeugdige personen in normalen toestand niet zeldzaam is. De pupilnbsp;had in vernauwden en in verwijden toestand eene relatiefnbsp;gelijke bewegelijkheid, zoowel door reflexie, direct ennbsp;consensuëel, bij invallend licht, als bij accommodatienbsp;voor de nabijheid. Meestal was de linker pupil iets groo-.nbsp;ter dan de rechter, enkele malen omgekeerd: in beidenbsp;gevallen was het verschil grooter bij matig dan bij sterknbsp;invallend licht, grooter ook bij accommodatie voor afstandnbsp;dan bij die voor de nabijheid. Terwijl dus de sphincternbsp;pupillae in allen deele normaal scheen te reageeren, wasnbsp;ook in de baan van den n. oculo-motorius geen stoornisnbsp;te ontdekken. Ook bleek niets hoegenaamd van gestoorde innervatie in het gebied van den n. trigeminus.nbsp;Per exclusionem was de grond dus te zoeken in den n.nbsp;sympathicus: bij verwijding mochten wij aannemen, datnbsp;de ramus sympathicus, die op de radiaire vezelen der irisnbsp;werkt, geprikkeld, hij vernauwing, dat hij in werkzaamheid verminderd was.

Nu was het de vraag, of het verschil in werking der radiaire vezelen invloed had hetzij op de refractie, hetzijnbsp;op de accommodatie. Deze vraag interesseerde mij bijzonder, omdat ze langs experimenteelen weg niet wel is opnbsp;te lossen. Een nauwkeurig onderzoek nu leerde, dat, bijnbsp;iedere middellijn der pupil, de refractie zoowel als denbsp;accommodatie onveranderd dezelfde was: de myopie bedroeg V?) 611 niöf glazen van — ‘/g lag het dichtste punt

-ocr page 219-

139

op 3.8 duim van het voorste knooppunt. Zonder vermoeidheid werd ook bij iedere middellijn der pupil met — i/g geruimen tijd gelezen,

•Met het oog op den n. sympathicus, als vaso-motorische zenuw, werd nog gelet op de kleur en de temperatuurnbsp;van het aangezicht en van de ooren. Het bleek intus-schen, dat deze weinig verandering ondergingen, —alvastnbsp;geene de minste j in verband met de veranderingen innbsp;middellijn der pupil. »

Het‘ bewijs van de aanwezigheid van wormen, die men wel eens met mydriasis in verband brengt, ontbrak.

-ocr page 220-

AFSCHEURING VAN HET ONDEROOGLID; GEHEELE GENEZING DOOR HECHTING, AFZONDERLIJKnbsp;VAN CONJUNCTIVA EN VAN HUID.

MEDEGEDEELD

L. H. N. VEIESMAN,

Off. ?. Gez. 2e kl. N. 1. L., tgdelyk adBistenNinteroe van het GaBtbais voor Ooglgders.

Johannes T., oud 5 jaar. werd 1 December 1868 ’s avonds te 9 uur in ’t Nederlandsch Gasthuis voor Oog-lijders gebracht. Twee uren te voren was hij slapendenbsp;voorover van een stoel gevallen. Bij den val was hij metnbsp;het linker ooglid gekomen tegen den knop der kacheldeur ;nbsp;het onderooglid moet daarbij tegen genoemden knop gestuit zijn, en is daardoor van de binnenzijde af langs denbsp;geheele lengte losgescheurd.

Na het oog van bloed gereinigd te hebben, blijkt ter plaatse van het onderooglid eene breede wondvlakte tenbsp;bestaan, en naar buiten ziet men het onderooglid totnbsp;eene korte dikke massa gecontraheerd. De samentrekking

-ocr page 221-

141

is zoodanig, dat aanvankelijk gedacht wordt aan verlies van zelfstandigheid. Bij nader onderzoek blijkt echternbsp;het tegendeel. Zelfs is het mede afgescheurde traanpuntnbsp;duidelijk te herkennen. De wond vlakte is 8quot;' lang ennbsp;de hoogte van het afgescheurd ooglid bedraagt IV/'.

De hechting wordt dadelijk bewerkstelligd door Dr. Snellen, bij lamplicht, met behulp van zijdelingschenbsp;verlichting door een groote lens.

Ten einde eene regelmatige aanhechting te verkrijgen, wordt besloten, slijmvlies en huid afzonderlijk te hechten.nbsp;Tot dit doel worden twee fijne draden gelegd door denbsp;conjunctiva aan het losgescheurde ooglid en door die aannbsp;den rand van de wondvlakte, op overeenkomstigen af'nbsp;stand; deze worden echter wegens de verkorting van hetnbsp;ooglid aanvankelijk niet dichtgeknoopt. Nu wordt eennbsp;zijden draad gelegd door de geheele dikte van het afgescheurde ooglid en door den binnenhoek der wondvlakte.nbsp;Door het digtbinden van dezen naad wordt het verkortenbsp;ooglid weder gerekt en geheel op zijne plaats teruggebracht. De coniunctiva-naden worden nu gesloten en denbsp;uitwendige huidwond door twee bloedige hechtingen ver-eenigd; daarna een goed sluitend drukverband aangelegd.

Den volgenden dag blijkt de wond per primam inten-tionem te zijn genezen. De huidnaden worden weggenomen.

Na twee dagen nemen wij den naad aan den binnenhoek weg en eenige dagen later de coniunctiva-naden. Na achtnbsp;dagen is de genezing zoo volkomen, dat van de vroegerenbsp;verwonding nagenoeg niets meer waar te nemen is ; ernbsp;is hoegenaamd geen misstand van het ooglid of van denbsp;oogharen. Aan de buiten- en de binnen-zijde is nauwelijks een spoor van lidteeken te zien. Het onderste traan-kanaaltje is natuurlijk gesloten; daar echter het bovenstenbsp;normaal is, bestaat er geen tranenvloed.

-ocr page 222-

142

Uit dit geval blijkt:

1°. Dat een losgescheurd ooglid ook bij een basis van slechts lt/2 mm. breedte, zelfs twee uren na de verwonding kan vereenigd worden, en

2°. Dat de methode, om bij doordringende verwonding der oogleden coniunctiva en huid afzonderlijk te hechten,nbsp;aanbeveling verdient.

-ocr page 223-

OVER DEN INVLOED VAN NITRAS ARGENT! OP DE LEVENDE VATEN EN OP HET DOORDRINGENnbsp;VAN BLOEDLICHAAMPJES,

DOOE

N. J. A. G. S T E M B E E G, med. cand.

Bij prikkeling der cornea ziet men spoedig een tal van cellen in de cornea, overeenkomstig met ongekleurde bloedlichaampjes. Algemeen werd ondersteld, dat deze door cel ver meerdering in de cornea ontstaan, Onafhankelijk van elkander vonden nu onlangsnbsp;Cohnheim en Eecklinghausen met Hoffman,nbsp;dat cellen uit de lymphatische vaten haren weg vindennbsp;tot in de geprikkelde cornea. Bij injectie, namelijk, vannbsp;fijne cinnaber (Recklinghausen) of aniline (Cohnheim) in lymphatische zakken van den kikvorschpootnbsp;treden deze moleculen, zoo als bekend is, in de lympha-cellen, en in de cornea werden, na prikkeling, nu weldra

11

-ocr page 224-

144

cellen gezien, met kleurstof kogeltjes bedeeld. Cohn-heim vond, dat ze langs den weg der bloedvaten derwaarts worden gevoerd. Dit bracht hem tot de onderstelling, dat zij door de wanden der bloedvaten naar buiten treden En werkelijk bleek, dat, wanneer hetnbsp;mesenterium van den kikvorsoh een tijd lang aan denbsp;lucht wordt blootgesteld, ongekleurde lichaampjes zichnbsp;in de peripherische vaten ophoopen en al spoedig doornbsp;de wanden der venae en zelfs van die der capillaria naarnbsp;buiten treden. Later volgen gewoonlijk gekleurde lichaampjes. Het geheele proces is door Cohnheim nauwkeurig beschreven en hoogst geinakkelijk te constateeren.nbsp;Het werd ons, even als de overgang der kleurstofdeeltjesnbsp;houdende cellen uit den lympha-zak in de geprikkeldenbsp;cornea, terstond na het bekend worden der resultatennbsp;van Cohnheim, door Dr. Engelmann getoond.

Cohnheim is van meening, dat al de in het hoornvlies gevonden ettercellen uitgetreden bloedlichaampjes zijn; Recklinghausen zegt evenwel ook eene vermeerdering in loco, namelijk in de uitgesneden cornea, geziennbsp;te hebben.

Professor Donders vond het nu van gewicht, na te gaan, of de ettercellen bij syndesmitis mucipara eveneens direct uit de vaten afkomstig zijn, hetgeen hem a priorinbsp;niet onwaarschijnlijk voorkwam. De merkwaardige invloednbsp;van nitras argenti, die eene gewone syndesmitis mucipara met slijmvermeerdering meestal spoedig bedwingt,nbsp;en, op een gezond bindvlies aangewend, tijdelijke productie van etter-slijm ten gevolge heeft, wenschte hijnbsp;daarbij tevens onderzocht te zien.

In de eerste plaats werd de inwerking van uitras argenti op de vaten van het mesenterium van den kik-vorsch nagegaan. Dit werd daartoe behandeld met op-

-ocr page 225-

145

lossingen van één deel nitras argenti in 4800,—2400,—480, 48 en 12 deelen water. Wij merkten op, dat al de genoemdenbsp;soluties, te beginnen met die van de sterkte van 'Umnbsp;(1 op 2400) contractie van den vaatwand voortbrengen. Hetnbsp;eerste effect, vooral waar te nemen bij behandeling metnbsp;zwakke soluties, was verwijding van het vat, die slechtsnbsp;eenige oogenblikken aanhield, om opgevolgd te wordennbsp;door eene sterke samentrekking. Langzamerhand, vaaknbsp;eerst na eenige uren, maakte deze dan weder plaats voornbsp;verwijding, zoodat ten slotte het oorspronkelijk lumennbsp;doorgaans werd overschreden. De veranderingen goldennbsp;inzonderheid de slagaderen j de aderen werden meestalnbsp;slechts weinig aangedaan.

Bij slappe soluties werd de geringe contractie spoedig door verwijding opgevolgd. Over het algemeen waren denbsp;contracties, door sterke soluties verkregen, niet veelnbsp;grooter; maar de vernauwing hield langer aan. Zeernbsp;sterke soluties, b. v. van ‘/12, gaven bijzonder zwakkenbsp;vernauwing, hetgeen waarschijnlijk is toe te schrijvennbsp;aan den destrueerenden invloed van het zilverzout, opnbsp;den vaatwand uitgeoefend. Hierbij werden de grenzennbsp;der epithelia op de bekende wijze zichtbaar.

Behalve den invloed, dien nitras argenti op het lumen der vaten uitoefent, zagen wij, als onmiddellijk gevolgnbsp;der contractie, een verminderd, zoo al niet geheel belemmerd uittreden der bloedlichaampjes: soluties van Vw ennbsp;’/i92 beletten het nog niet geheel en al, maar beperktennbsp;het toch tot slechts enkele, terwijl eene oplossing vannbsp;V120 het geheel en al opheft.

Wij laten hier de uitkomsten van eenige proeven volgen. Het lumen werd bij 150-malige vergrootingnbsp;a double vue gemeten.

-ocr page 226-

146


I. Mesenterium van den kikvorsch. Applicatie van nitras argenti: bij 1 deel op 4800 is de werking twijfelachtig.


Tijd.

uur. nbsp;nbsp;nbsp;min.

2 — 30

45

2 — 32

45

2 — 35

45

2 — 38

45

2 — 40

45

2 — 45

47

2 — 48

49

2 — 50

50

2 — 52

50

3 —

48

3 — 7

47

3 — 13

48

3 — 25

50

3 — 45

50

Ook bij 1 op

2400

Tijd.

3 — 49'


Lumen der arterie.


Lumen der arterie.

mill.: 150.


3

3

3

4 4nbsp;4


51

54

57

2

15

20


50

50

48

45

45

45

45

40


Den volg. morgen 10 — 40

III. De werking van 1 op 2400 is duidelijker bij de volgende proef.

Lumen der arterie.


Tijd.


Lumen der vena.


10

10

10

10

10

10

10

10

10


5

10

15

20

25

30

32

33 36


70 mm. 70 „


40 mm.: 150. 40 „


73

80

83

81

81

78

73


38

40

43

45

45

50

55


-ocr page 227-

147

Lumen der vena.

55 mm.; 150. 55 ,,

46 „

45 „

40 nbsp;nbsp;nbsp;„

41

42 nbsp;nbsp;nbsp;„

42 nbsp;nbsp;nbsp;.,

43 nbsp;nbsp;nbsp;„

44 nbsp;nbsp;nbsp;„

49 nbsp;nbsp;nbsp;„

52 „

55 „

50 nbsp;nbsp;nbsp;„

50 „

Tijd. nbsp;nbsp;nbsp;Lumen der arterie.

uur. min*

'lO —• nbsp;nbsp;nbsp;38nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;63nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mm.

10 —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

10 — nbsp;nbsp;nbsp;43nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

10 — nbsp;nbsp;nbsp;44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

10 — nbsp;nbsp;nbsp;46nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

10 — nbsp;nbsp;nbsp;48nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

10 — nbsp;nbsp;nbsp;49nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

10 — nbsp;nbsp;nbsp;51nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

10 — nbsp;nbsp;nbsp;54nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

10 nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;56nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

11 nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;70nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

11 nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;71nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

11 — nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;88nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

12 nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;85nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

2 — nbsp;nbsp;nbsp;40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;88nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

IV. Spoediger volgde contractie bij 1 op 1440, onmiddellijk na de eerste waarneming geappliceerd.

Tijd.

Lumen der arterie.

2 —

2

33

mm,

2 —

15

33

n

2 —

16

35

w

2 —

18

35

J)

2 —

19

36

71

2 —

20

34

7i

2 —

21

32

tl

2 —

22

30

n

2 —

23

28

77

2 —

24

24

71

2 --

25

20

71

2 —

27

18

}t

2 —

29

16

71

2 —

33

16

71

2 —

40

16

11

2 —

45

18

V

2 —

55

20

11

3

22

71

4 —

30

24

71

-ocr page 228-

148

V. Applicatie Tijd.

van 1 op 480. Lumen van

het vat.

uur. nbsp;nbsp;nbsp;min.

11 — 20

32 ]

mm.: 150.

11 — 30

45

11 — 35

35

)1

11 — 40

20

11

11 — 45

10

»

11 — 50

10

1)

12

13

)5

12 — 5

15

1)

12 — 15

19

gt;1

12 — 20

22

11

12 — 25

25

1)

12 — 30

27

11

12 — 40

30

11

1

32

11

1 — 10

33

11

1 — 25

34

11

1 — 35

35

11

1 — 50

35

11

2 — 5

35

11


VI. Applicatie van 1 op 48, onmiddellijk na de eerste meting. Tijd. Arterie I. Arterie II. Arterie III. Arterie IV.

uur. min.

11 — 20 nbsp;nbsp;nbsp;32 mm. 22 mm.

30 „ nbsp;nbsp;nbsp;18 „


22 mm. 20 mm.: 150.


11 — 25 11 — 30nbsp;11 - 35

11 nbsp;nbsp;nbsp;— 40nbsp;11—45

12

12 — 15 12 — 30nbsp;120


25

23 16nbsp;13nbsp;12nbsp;12

24 30


14

13

10

9

8

8

12

18


17 13nbsp;11nbsp;11nbsp;10

9

9

11

18


15

12

10

8

7

7

8

14

17


VII. Applicatie van 1 deel nitras argenti op 12 deelen water. Tijd. Lumen der Arterie. Lnmen der vena.


uur. min.

2

— 45

35 mm.

28

mm.; 150.

2

— 50

30 „

20

11

2

— 51

25 „

20

11

3

— 10

25 „

20

n

3

— 18

25 „

25

11

4

— 25

25 „

25

n


-ocr page 229-

149

Een tweede punt van onderzoek gold den oorsprong der slijmboUen bij ontsteking der conjunctiva. Daartoenbsp;gebruikten wij bet eerst de membrana nictitans van dennbsp;kikvorsch, die wij plaatselijk met eene sterke solutie vannbsp;nitras argenti behandelden. Hierdoor ontstonden echternbsp;geene duidelijke verschijnselen van ontsteking, waarschijnlijk omdat de laag epithelium cellen, waardoor de nitrasnbsp;argenti zich een weg moest banen, het slijmvlies beschermde.nbsp;Daarop stipten wij de membrana nictitans met nitrasnbsp;argenti in substantie aan, en vonden nu na een paarnbsp;uren tusschen cornea en membrana nictitans reeds velenbsp;ettercellen verzameld. De membrana nictitans, afgekniptnbsp;en onder het mikroskoop gebracht, vertoonde nu eenenbsp;massa ongekleurde bloedlichaampjes en daarenboven eenigenbsp;roode, in het weefsel verspreid, voornamelijk echter langsnbsp;de vaten. Hier en daar zag men de bloedlichaampjes ooknbsp;tusschen de epithelium-cellen in gelegen. Op de plaats, waarnbsp;gecauteriseerd was, was geen enkel lichaampje uitgetreden.

Wij hebben vervolgens bij konijnen eene oplossing inge-druppeld van één deel nitras argenti op 480 deelen water en vonden nu na verloop van een half uur gewoonlijknbsp;reeds vele ongekleurde lichaampjes in de plica conjunc-tivae. Bij het onderzoek, of ook reeds zonder voorafgeganenbsp;prikkeling zoodanige lichaampjes op de conjunctiva voorkomen, kregen wij eene positieve uitkomst: bij het konijnnbsp;en vooral bij den mensch ontbreken zij niet geheel, ennbsp;het is dus niet onwaarschijnlijk, dat ook in normalennbsp;toestand ongekleurde bloedlichaampjes tot op dit slijmvliesnbsp;doordringen. Onlangs lazen wij, dat ook Hering hetnbsp;uittreden van ongekleurde lichaampjes in normalen toestand heeft aangenomen, die volgens hem in de lympha-zakken zouden te recht komen. Het is echter altijd slechtsnbsp;eene enkele cel, die men door aanraking met een zeer

-ocr page 230-

150

klein dekglaasje van de gezonde conjunctiva verkrijgt, terwijl er na voorafgegane prikkeling honderden wordennbsp;gezien. Snijdt men in dezen toestand een stuk der conjunctiva uit, dan vindt men ook weder ontelbare lichaampjesnbsp;in het weefsel der conjunctiva verspreid, vooral rondomnbsp;de vaten, daarbij veel minder gekleurde dan hij dennbsp;kikvorsch, — en ook eenige tusschen de epithelium-cellen.

-ocr page 231-

DE RICHTING DER HOOFDMERIDIANEN VAN HET ASTIGMATISCHE COG,

door Dr. tl. Snellen.

Met plaat I en II.

De moeielijkheid bij het bepalen van astigmatisme ligt wel daarin, dat twee vragen gelijktijdig te beantwoorden zijn. Men heeft toch te bepalen, welke richting denbsp;as van het cilinderglas moet hebben en tevens, van welkenbsp;sterkte dit glas zal zijn. In de praktijk zal zeker dienbsp;methode van onderzoek de voorkeur verdienen, waarbijnbsp;deze twee vragen geheel gescheiden worden. Hierbij ligtnbsp;voor de hand, dat men eerst bepalen moet, welke de richting is van de as van het cilinderglas, dat het astigmatismenbsp;zal neutraliseeren, met andere woorden, welke de richting is van den meridiaan van zwakste of van sterkstenbsp;kromming, terwijl deze bij het regelmatig astigmatismenbsp;loodrecht op elkander gevonden worden.

De richting dezer hoofdmeridianen wordt het gemakkelijkst gevonden door na te gaan, in welke richting rechte lijnen het duidelijkst worden gezien: deze richting,nbsp;namelijk, valt samen met een der hoofdmeridianen van hetnbsp;oog. Tot dit doel hadden wij in de eerste uitgave onzernbsp;letterproeven 1) een stel van drie evenwijdige lijnennbsp;gegeven, die, bij het onderzoek, achtereenvolgens in denbsp;verschillende richtingen gedraaid werden.

1) Letterproeven tot bepaling der gezichtssoherpte, Utrecht 1863.

12


-ocr page 232-

152

¦Het verdient echter ontegenzeglijk de voorkeur, gelijktijdig de lijnen van de verschillende richtingen te toonen, omdat door meerdere of mindere accommodatie bij hyper-metropisch astigmatisme achtereenvolgens in de verschillende richtingen scherp gezien kan voorden. Tot dit doelnbsp;heeft Green 1) dergelijke lijnen tot een ster samengevoegd. Om nu de lijnen gemakkelijk te kunnen aanduiden, heeft hij daarbij geplaatst de cijfers I—XII, innbsp;de volgorde, als die op de wijzerplaat der uurwerkennbsp;voorkomen. Deze wijze van noteering had hij overgenomen van Ja val 2), die in zijn optometer, tot bepalingnbsp;van het astigmatisme, een stel stervormig gerangschiktenbsp;dunne lijnen op dezelfde wijze had aangebracht.

In denzelfden zin heeft Becker 3) onlangs vier platen gegeven , waarop lijnen in verschillende richtingen zijn aangegeven, terwijl bij elke lijn telkens door twee cijfersnbsp;aangeduid wordt, onder welken hoek zij van de horizontale en van de verticale afwijken.

Zoowel in de dagelijksche praktijk, als vooral, wanneer een groot aantal waarnemingen, ter onderlinge vergelijking, samengebracht zal worden, is het dringend wenschelijk, in de omschrijving en de benaming zoonbsp;eenvoudig mogelijk te zijn. Te dezen einde hebben wenbsp;in de laatste uitgave onzer letterproeven 4) eene eenigs-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Dit tijdschrift, 1865, blad 373. Toetslijnen tot bepaling vannbsp;astigmatisme, van Dr. John Green, uit Bosion.

American Journal of the Medical Sciences for January 1867. On the detection and measurement of astigmatism bij John Green.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Javal, Astigmatisme. Cbapitre VIII du Traité pratiquenbsp;des maladies des yeux, par L. W e c k e r. Paris 1867.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Becker. Vier Tafeln zur Bestimmung des Astigmatismus.nbsp;Wien 1868.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Testtypes, for the determination of the acuteness of vision.nbsp;Utrecht 1868.

-ocr page 233-

153

zins andere figuur gegeven en hier overgenomen (Plaat I). In plaats van de ster nemen wij daarvan de helft, omdatnbsp;daarin alle denkbare richtingen reeds zijn vervat. De loodrechte noemen wij de normale en duiden, daarvan af rekenende, de afwijkingen van 0“ tot 90“ naar rechts van dennbsp;waarnemer met het teeken -p en naar links met het teeken —nbsp;aan. Bij het registreeren onzer waarnemingen van astigma-tisme hehhen we als regel aangenomen, den meridiaan vannbsp;sterkste breking op te teekenen. Met deze richting valtnbsp;dus samen de as van het vereischte cilinderglas, zoo ditnbsp;positief is, terwijl negatieve glazen loodrecht daaropnbsp;worden gesteld. De dikte der lijnen is zoodanig, dat hetnbsp;dikste uiteinde op afstand van twintig voet zich ondernbsp;een hoek van 1 minuut voordoet, zoodat een scherpziendnbsp;oog op twintig voet afstand ze gemakkelijk kan onderscheiden.

De bepaling der hoofdmeridianen van het astigmatische oog geschiedt met behulp onzer lijnen op de volgendenbsp;wijze: één oog afsluitende, ziet men naar de op afstandnbsp;opgehangen figuur en treedt allengs nader, totdat minstens een der lijnen onderscheiden wordt. Hierbij gevenbsp;men nauwkeurig acht, dat het hoofd rechtstandig gehouden wordt. Wij hehhen opgemerkt, dat de meestenbsp;personen neiging hebben, wanneer zij een oog met denbsp;hand sluiten, het hoofd naar die zijde te neigen; hetnbsp;is regel, dat de patiënten niet alleen de hand naar hetnbsp;hoofd, maar tevens ook het hoofd naar de hand brengen.nbsp;Verder is noodig, dat het waarnemend oog goed geopend zij,nbsp;omdat de weinig geopende ooglidspleet als stenopaeïschenbsp;spleet zoude werken. Loodrecht op de richting van de lijnnbsp;die het best gezien wordt, is de lijn die het minst duidelijk is. Evenwijdig aan deze laatste moet gericht worden de as van het cilinderglas, dat het astigmatisme

18*


-ocr page 234-

r SB?


154

corrigeert. Moet die cilinder positief of negatief zijn? Dit is spoedig beantwoord door de proef, of een willekeurig gekozen cilinderglas het verschil in duidelijkheid doetnbsp;af- dan wel toenemen. Wordt een negatief glas vereischt,nbsp;dan ligt de lijn, die aanvankelijk het scherpst geziennbsp;werd, in den meridiaan van sterkste breking, terwijl bijnbsp;de keuze van een positief glas de as van dat glas samenvalt met den meridiaan van sterkste breking. Wanneernbsp;het astigmatisme een belangrijken graad bedraagt, dannbsp;wordt slechts ééne lijn scherp onderscheiden, terwijl bijnbsp;zwakkere graden ook de naburige lijnen, die in richting daarvan niet belangrijk verschillen, nog zwart worden gezien.nbsp;Hierin vindt men reeds dadelijk eene aanwijzing omtrent dennbsp;meer of minder belangrijken graad van het astigmatisme.nbsp;Wanneer twee naast elkander liggende lijnen, b. y. denbsp;verticale en die daarvan 10° afwijkt, even duidelijk worden gezien, dan ligt de richting van het duidelijkst zien innbsp;het midden daarvan. Men kan dus met een stel lijnen,nbsp;die onderling telkens 10= verschillen, de richting metnbsp;eene speelruimte van 5° aantonnen, hetgeen voor de praktijk voldoende mag heeten.

Het behoeft wel geene vermelding, dat, waar het astigmatisme gepaard gaat met sphaerische afwijking (myopie of hypermetropic) in belangrijken graad, het noodig is, hieraan door de vereischte sphaerische glazen te gemoet te komen.

Welke richting heeft in den regel, bij het regelmatig astigmatisme, de meridiaan van sterkste kromming?

Op deze vraag heeft de statistiek met vast staande cijfers nagniet geantwoord. Wat wij hieromtrent weten ontleenennbsp;wij aan Donders 1), „In het algemeen leeren de ver-

1) Astigmatisme en cilindrische glazen, 1862 bid. 25. Verg. verder: On the anomalies of accommodation and refraction ofnbsp;the eye. pg. 490.

-ocr page 235-

155

kregene uitkomsten, dat het krommingsmaximum veel zeldzamer in den horizontalen dan in den verticalennbsp;meridiaan wordt gevonden.”

Uitspraken, die op onbevooroordeelde waarneming steunen , worden door de uitkomsten van voortgezet onderzoek zelden weersproken; maar zoolang die uitspraken algemeennbsp;zijn, en de statistische cijfers nog niet onomstootelijknbsp;zijn vastgesteld, staan zij bloot aan aanvallen en pogingen , om ze in twijfel te doen trekken.

Verwonderlijk mag het heeten, op hoe losse gronden die pogingen somtijds worden gewaagd.

Dr. A. Nagel in Tübingen schrijft 1); „Dies widerstreitet der übrigens auch sonst bestrittenen Angabe von Donders, der am starksten gekrümmte Meridian der Corneanbsp;babe gewöhnlicb eine von der verticalen nur wenig abwei-cbende Eichtung. Vielleicbt batte V. meist kurzsichtigenbsp;Augen geprüft. Ich babe namlich in einer grosseren Anzablnbsp;von Fallen gefunden, dass bei myopischem astigmatismusnbsp;der am starksten brechende Meridian gewöhnlicb eine un-gefabr horizontale Lage bat, wabrend es sicb bei hyperopi-scben astigmatismus meistens grade umgekehrt verhalt.”

M. Emile Javal schrijft: 2) „Même sur nos tableaux complets, nous ne pouvons formuler aucuiie régie surnbsp;la direction du défaut, sinon que le méridien Ie plusnbsp;réfringent se rapprocbe plus souvent de la verticale et denbsp;la horizontale que de la direction intermédiaire.’’ Thans,nbsp;nu wij over de statistiek van enkele jaren kunnen beschikken , moge het geen onnut werk geacht worden,nbsp;om een aanvang te maken met het bijeenbrengen vannbsp;cijfers. Indien wij gebruik maakten van alle opgaven,

1) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv für Ophthalinologie. XII 1 S. 29.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Traité théorique et pratique des maladies des yeux, parnbsp;L. Wecker II p. 829.

-ocr page 236-

156

die in de aanteekeningen zoo van de kliniek van het gasthuis voor ooglijders als van onze privaat-praktijknbsp;voorkomen, zouden wij over een zeer belangrijk aantalnbsp;kunnen beschikken. Meer van gewicht dan het grootenbsp;aantal, is in dit geval de zekerheid, dat de opgaven dennbsp;vereischten waarborg van nauwkeurigheid bezitten. Omnbsp;alle onzekere opgaven buiten te sluiten, hebben we denbsp;statistiek beperkt tot die gevallen, waarin^ ten gevolge vannbsp;het onderzoek, cilindrische glazen zijn voorgesehreven^ en waarvan geileken is, dat met de aldus bepaalde glazen de patiëntnbsp;hij voortduring gebaat was. Met zorg hebben wij verdernbsp;vermeden, dat op de lijsten der verschillende jarennbsp;dezelfde personen op nieuw zouden voorkomen. Ondernbsp;deze voorzorgen loopt onze statistiek over 472 astig-matische oogen bij 278 personen, aan wie in de 4 jarennbsp;van 1864 tot 1868 cilindrische brillen zijn voorgeschreven. Ten einde een duidelijk overzicht te verkrijgen,nbsp;hebben wij in eene schematische figuur elk oog aangeduid op de lijn, die de richting aan geeft van den meridiaan van sterkste breking. (Plaat II).

Ons onderzoek leidde tot de volgende uitkomsten:

1° In de 472 astigmatische oogen was de richting van den meridiaan van sterkste kromming (behoudens eenenbsp;speelruimte van 5 graden):

Verticaal nbsp;nbsp;nbsp;238nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;malennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50.5‘’/o

Horizontaal nbsp;nbsp;nbsp;43nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9°/o

in nbsp;nbsp;nbsp;verdere richtingennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;191nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40.5°/o

In de gevallen, waarin de meridiaan van sterkste kromming niet verticaal of horizontaal is, komt hij innbsp;elke andere richting ongeveer even dikwijls voor.

3° De richting is op de beide oogen in het meerendeel der gevallen symmetrisch, zoodat, indien men ze op éénnbsp;oog verticaal of horizontaal vindt, men op het tweede

-ocr page 237-

157

oog hetzelfde kan wachten, en indien ze op een oog h. V. naar boven of buiten afwijkt, d. i. met positievenbsp;afwijking, dit op het andere oog ook plaats vindt, alsnbsp;dan bijgevolg met negatieve afwijking. Terwijl de afwijking van de verticale op de heide oogen in den regelnbsp;in symmetrisohen zin is, vindt men in vele gevallen dennbsp;hoek van afwijking niet volkomen gelijk.

4° Wanneer wij de statistiek voor de rechter- en linker oogen afzonderlijk opmaken, verkrijgen wij geheel overeenkomstige cijfers als die der heide oogen gezamenlijk. Van de 237 linkeroogen is de richting van dennbsp;meridiaan van sterkste kromming:

49“/o = 9°/o

= 427o

Verticaal 116 malen Horizontaalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Hegatief nbsp;nbsp;nbsp;50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Positief nbsp;nbsp;nbsp;50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Van de 235 rechteroogen:

Verticaal nbsp;nbsp;nbsp;123nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;malennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= 51%

Horizontaal nbsp;nbsp;nbsp;23nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9%

Negatief nbsp;nbsp;nbsp;44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ 40%

Positief nbsp;nbsp;nbsp;47nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

5“ Van de onderzochte oogen hadden 366 myopisch astigmatisme. Wij vinden hier den meridiaan van sterkstenbsp;kromming:

Verticaal 135 malen = 517o Horizontaalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= 10 /o

Negatief nbsp;nbsp;nbsp;51nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= 39%

Positief nbsp;nbsp;nbsp;53nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Bij myopisch en hypermetropisch astigmatisme bestaat dus geen wezenlijk verschil in de verhouding ten opzichtenbsp;van de richting van den meridiaan van sterkste kromming.

-ocr page 238-

158

6°. Bij verdeeling der waargenomen gevallen naar den graad van het astigmatisme, wordt geen in het oogloo-pend verschil waargenomen ten opzichte der richting vannbsp;de meridianen.

7°. Bij astigmatisme wordt door cilindrische glazen belangrijke verbetering der gezichtsscherpte verkregen; intusschen slechts in een bepaald aantal (wellicht in de helft der gevallen) kan volkomene gezichtsscherpte verkregen worden.

8°. Yan de 278 personen, aan wie cilindrische brillen zijn voorgeschreven, zijn 87 vrouwen en 191 mannen.

9°. Yan 252 dezer personen hebben we den leeftijd opgeteekend en vinden wij ze verdeeld als volgt:

Yan

1—10

jaren

4

personen

»

10-20

7?

87

77

20—30

75

70

77

30—40

77

43

77

n

40—50

77

24

77

50—60

7?

17

77

Boven

60

77

7

71

In de eerste plaats trekt wel de aandacht het veelvuldig voorkomen van de verticale richting van den meridiaan van sterkste kromming. Het ligt voor de hand hier te denken aan den invloed van de drukking vannbsp;het ooglid. Immers toch bij geringe vermeerdering vannbsp;de drukking der oogleden, door de ooglidsspleet aan dennbsp;huitensten ooghoek met den vinger te spannen, ontstaatnbsp;tijdelijk eene duidelijk aan te toonen astigmatische kromming van het hoornvlies. Yoor deze hypothese pleit ook,nbsp;dat wij bij aangehorene ptosis van het hovenooglid, waarnbsp;de drukking van het ooglid moet vergroot zijn, herhaaldelijk duidelijke vervorming van het hoornvlies kondennbsp;constateeren.

-ocr page 239-

159

Voor het overige mag ter verklaring van het onstaan van het astigmatisme, voor zooverre dit berust op asym-metrischen houw van het hoornvlies, gedacht worden aannbsp;de werking der oogspieren. Wanneer de M. recti superiores en inferiores hetrekkelijk minder ontwikkeld zijn dannbsp;de M. recti interni en externi, zal dan niet, bij de ontwikkeling van het oog eene vermeerderde kromming vannbsp;den horizontalen meridiaan mogen verwacht worden ?

Met het oog hierop achten wij het een belangrijk feit, waarop Mannhardt uit Hamburg opmerkzaamnbsp;maakte, dat bij astigmatische oogen veelvuldig insufScientienbsp;van de convergentie voorkomt. Het is niet wel mogelijknbsp;het ontstaan der insufficientie te verklaren als gevolg vannbsp;bestaand astigmatisme. Meer aannemelijk schijnt ons denbsp;voorstelling, dat de betrekkelijk sterkere spierwerking innbsp;een der vlakken, bij de ontwikkeling van het oog, innbsp;datzelfde vlak vermeerderde kromming heeft doen ontstaan.

Wij zijn thans begonnen in de gevallen van astigmatisme de grootte der beweging in de verschillende meridianen te bepalen, en hopen de uitkomsten van dit onderzoek later mede te deelen.

-ocr page 240-

160

1864. Privaat praktijk.

Initiaal

en

N°.

1

O

ö

lt;U

09

0.

Richtiüg

vaa

maxim.

Kefractiën.

V

met

glazen.

Voorgeschreven

bril.

Verdere

anomaliëü.

M.

185

M.

s.

— 40°

Ash I/l8

Reduceerend

D.

— 10°

Ash V,5

idem

M.

309

M.

19

S.

— 15°

Ash V20 C Hm Vac

H '/20

D.

20°

idem

2“/40

idem

K.

420

M.

32

S.

vert.

Asm Vas

“/20

C-'/36

D.

id.

idem

id.

idem

S.

445

M.

30

S.

vert.

Asm 1/30

Keduceerend

D.

id.

idem

_

idem

K.

493

M.

52

S.

horiz.

Asm ^/24

C V24 Cl ® ‘/se

D.

id.

Ash Vsi

idem

K.

678

M.

31

S.

vert.

Asm gt;/i8

^73-.

C-‘/20

D.

M 41/2

®/40

S-'/«

Strab. div.

C.

938

M.

17

S.

vert.

Asm 1/20 C M Vw

'740

Redaceerend

D.

M 1/,

'720

M Vs

K.

1010

V.

40

S.

vert.

Ash 1/20 C Hm i/ae

‘730

C ‘/20 C S ’/20

D.

id.

Ash V42 3 Hm V20

‘730

c ‘/42 3 S '/lO

S.

1070

V.

38

S.

25°

Ash '/•24 C Hm '/28

C ‘/24 U 8 ‘/24

D.

— 25°

idem

_

idem

M.

1172

V.

40

S.

vert.

Ash V20

'720

Reduceerend

D.

id.

idem

id.

idem

B.

1219

M.

18

S.

vert.

Asm'/38 3 M 1/30

‘720

C-'/30

Strah. div.

1).

id.

idem

“/20

idem

H.

1260

M.

19

s.

vert.

Asm 1/9 3 M '/42

“/30

C-'/o

D.

id.

Asm V36 C M '/t

S-‘/8

F.

1450

M,

56

S.

vert.

Ash V.-io

'730

0 V30 C S V20

D.

— 30°

Ash ’/so C Hm V45

id

idem

S.

1502

M.

11

S.

— 10°

Reduceerend

D,

vert.

idem.

idem

B.

1511

V.

24

S.

— 20°

Asm V.21,

‘720

c - ‘/24

D.

20°

Asm 1/24

id.

idem

1864. Gasthuis voor Ooglijders.

L.

1231

M.

14

S.

vert.

Asm

‘/24

‘720

Redaceerend

D.

id.

Asm

‘/20

id.

idem

K.

1237

M.

21

S.

vert.

Asm

‘/is

'7.30

Reduceerend

D.

id.

Asm

‘/l2

'720

idem

E.

1322

V.

52

S.

vert.

^/¦ioo

platglas

D.

id.

Asm

‘Vso

C-'/s

¦w.

364

M.

27

S.

-1- 15°

Hm '/20 3 H V40

^ ^/20

D.

vert.

idem.

idem

E.

584

M.

12

S.

vert.

Asm

‘/.3S

‘720

Reduceerend

D.

id.

idem.

id.

idem

W.

730

V.

33

S.

40°

Ash

‘/se

‘720

C Vse

D.

— 40°

Ash

‘/ss

1

id.

idem

w.

751

M.

39

S.

— 5°

Asm Vis CM 31/2

'Vso

Reduceerend

D.

— 6°

Asm Vi4

CMi/as

'“/40

idem

z.

1082

M.

12

S.

vert.

Ash

‘/30

‘720

Reduceerend

D.

id.

Ash

‘/24

id.

idem

Cornea ooni-ca etiridesis idem.

Catai. incip. idem.

-ocr page 241-

161

1865. Privaat praktijk.

Tnitiaal

en

NO.

S

u

ei

m

O

O

IV

4)

0.

Richting

van

maxim

Refractiën.

V,

met

glazen.

Voorgeschreven

bril.

Verdere

anomaliën.

W.

36

M.

13

S.

80°

Asm V48 C M '/i4

1

C-V48CS-V24

D.

— 80°

Asm '/42 ^ At ‘/i6

1

C-V42CS-1/24

M.

44

M.

30

S,

vert.

Ash V-20 C Hm Vss

B/2B

G '/20C S -l-'/ao

D.

vert.

Ash V.^4 O Bm t/.28

id.

Gicatrix

corneae.

J.

69

M.

17

S.

— 20°

Ash t/48

G 4quot; '/48

Grauulati-

ones.

D.

20°

id.

idem.

id.

idem.

M,

94

V.

36

S.

vert.

Asm */ii

‘quot;/w

C - - Vii

Gongestio

papillae.

D.

vert.

Asm Vsfi

”,'40

G '/gs

S.

103

V.

51

S.

— 30°

Ash Vi4 C M ’/42

B/iO

G ‘/l4 nbsp;nbsp;nbsp;5 4- */l4

D.

vert.

Ash V30 w Bm 1/42

'V40

G4-‘/ao^^^4-'/i4

S.

209

M.

13

S.

her.

Asm t/24

'^/20

Bed.

Maculae cor-

ueae.

D.

vert.

Asm 1/42

idem.

idem

idem.

V.

213

V.

31

S.

Asm '/42

'V20

zwart

D.

— 20°

Asm VioC M 1/12

“/lOO

G - Vie

B.

290

M.

S.

E

1

plat glas

D,

20°

Ash gt;/24

1

G 4quot; ‘/M

H.

312

V.

33

S.

vert.

Ash */3g

1

C4-V36CS4-V»6

D.

vert.

id.

1

idem

H.

431

M.

12

S.

vert.

Asm 1/42

Bed.

D.

vert.

id.

idem

C.

483

M.

9

S.

vert.

Ash t/20

Bed.

D.

vert.

Ash '/ae

idem

B.

491

V.

35

S.

— 15°

Ash t/sB 3 Bm '/as

Red.

D.

15°

Ash t/is C Bm 1/26

idem

G.

529

M.

26

S.

vert.

Asm '/ae

‘''/20

G — ’/30

D.

MVs

”^/-20

S - '/g

D.

549

M,

15

S.

vert.

Ash '/24

“/20

G 4quot; V24

D.

vert.

Asm'/ioOBt '/20

“'/20

G 4quot; V20 G - V20

(gekruiste assen)

B.

563

M.

19

S.

vert.

Asm '/24

'V20

G — V24

D.

vert.

Asm ’/24 w Al '/ge

idem.

idem

W.

601

M.

20

S.

— 20°

Ash 1/20

G 4- V20

D.

_

M gravior

plat glas

B.

606

V.

35

S.

_

Hm t/24

zwart

D.

veit.

Ash ’/,4 Bm '/30

G 4- Vi4

D.

671

M.

52

S.

vert.

Ash'/u Hm '/20

%o

Bed.

D.

~

plat glas

-ocr page 242- -ocr page 243-

168

1865. Privaat praktijk.

Initiaal

en

NO,

S

O

C3

quot;öa

0)

O)

0.

Richting

van

maxim.

Refractiën.

V.

met

glazen.

Voorgeschreven

bril.

Verdere

anomaliën.

T. 1541

M.

37

S.

vert.

V20 C M V30

^0/40

0 - 'ho

Amblyopia.

D.

E

idem.

® 'Ito

idem.

I. 1558

M.

34

S.

vert.

Asm l/au

Reduceerend

1)

id.

id.

1

idem

L. 1560

M.

29

s

vert.

Asm 1/36

Redu(-eerend

il

id.

Asm '^0

1

idem

H. 1575

V,

17

s.

O ’/ao S 'hi

Amblyopia.

ü.

vert.

Ash '/50 3 nbsp;nbsp;nbsp;'1-24

idem

1865. Gasthuis voor Ooglijders.

E. 834

V.

45

s.

vert.

Ash 'In

'V20

C 'hi

D.

___

_

0

Synechia ant.

Sol.Retinae,

M. 877

M.

--

s.

20=

Asm 1/38

’'/¦20

c 'I00

D,

_

VlOOO

Cat.traumat

W. 894

M.

25

s.

60=

Asm Vn

''•1-20

Reduceerend

D.

- 75=

Asm 1/12

idem.

idem

P. 916

M.

16

s.

M'/o

'‘ho

s - 'hl

Maculae.

D,

vert.

Asm Vii

quot;ho

C - 'hl

idem.

W. 72

M.

21

s.

id.

Ash V12 C M V50

'‘ho

C - Vis

U.

id.

Asm. 'Ill

-‘quot;ho

idem

Contusio.

V. 205

V.

34

s.

horiz.

IJ 'Is

'quot;hoo

Reduceerend

Aphakia,

ü.

id.

Ash 'hi ^ Hm i/g

quot;'ho

idem

idem.

W. 330

M.

16

s.

70°

Asm '/id ^ Al 'h

¦^quot;ho

C - 'hi

D.

— 70=

Asm 1/20 C M '/e

'^quot;no

c - Vso

S, 483

M.

16

S.

— 12°

Asm l/is

'V00

Reduceerend

D.

12°

Asm '/lo

quot;hoo

idem

K. 1093

V.

29

s.

15°

Ash i/is C li'» V20

^quot;ho

Reduceerend

U.

30°

Ash 'hr, C IBti Vii

idem.

idem

0. 1182

M.

16

s.

vert.

Ash gt;/i3 C Hm '/36

quot;quot;ho

O 'hsOS 'hi

D.

id.

id.

idem.

idem.

R. 1259

V.

23

s.

12°

Asm nbsp;nbsp;nbsp;M 3'/»

'V00

c - 'In C S - Vi

Sol. Retin.

u.

_

_

'h-ioo

idem.

0. 1286

M.

25

s.

45°

Asm V30

'‘ho

Reduceerend

D.

vert.

Asm 'In

idem.

idem

S. 1347

V.

15

s.

id.

Ash 1/13 C nbsp;nbsp;nbsp;'1-29

quot;ho

c '/,8

D.

id.

Ash I/18 3 Hm 'h„

'‘ho

idem

Strab. conv.

B. 1405

M.

28

s.

horiz.

Ash 1/40

quot;quot;ho

Reduceerend

1).

id.

Ash'/ia

quot;quot;liO

idem

D. 727

V.

30

s.

— 70°

Ash '/.JO

'quot;ho

Reduceerend

Trachoma.

D.

vert.

Ash'In

'quot;ho

idem.

I- 763

M.

45

s.

— 15°

Ash 'ho

C 'ho

ü.

15°

id.

idem.

B- 766

M.

21

s.

15°

Asm Vii r*^ M. Va

quot;quot;ho

Reduceerend

D.

20°

Asm 'he, C '/s

idem.

idem

-ocr page 244-

164

1866. Privaat Praktijk.

Initiaal

,

Richting

V.

en

U

ce

0.

van

Kefractiën.

met

Voorgeschreven

Verdere

ca

glazen.

bril.

anomaliën»

IN'’.

O

maxim.

H.

94

M.

13

S.

hor.

Asm Vae C M gt;,'io

1

^ — V30CS—1/18

1

1

D.

vert.

Asm i/ae C M I/14

1

idem

!

H.

173

iM.

22

S.

— 20°

Asm i/jg

Reduceerend

D.

vert.

Asm 1/30

'V20

idem

B.

176

V.

39

S,

— 60°

Asm i/i8

1

C V18

B.

85°

Aaml/.24 0 •lmV4o

1

C 24

S.

182

M.

17

S.

vert.

Asm'/tjC M d'/e

G-ViaCS-i/e

D.

id.

Asm i/i3 0 M 1/4

idem

c.

251

M.

S.

— 10°

Ash

“/40

Reduceerend

M.

D.

Ash '/lo

“/30

idem

Strab. conv.

M.

315

16

S.

H. lev.

'lïOO

S V.S

M.

D.

vert.

Asm i/jn

'V20

C 'U

A.

322

S.

vert.

Asm '/30 C M. 1/16

Reduceerend

D.

jvi Vs

idem

B.

325

M.

20

S.

vert.

Asm Vj8

Reduceerend

D.

vert.

Asm I/31;

idem

P.

384

V.

35

S.

20°

Asm 1/36 C Al V14

1

G — 'Ibs

Obscuratio

D.

— 20°

Asml/48 C M. 1/16

1

C — 'lis

lentis lev.

1

idem.

H.

407

M.

33

S.

MSi/a

”/20

zwart

M.

19

D.

45°

Ash '/i4

C '/i4

Y.

409

s.

E

plat glas

M.

D.

vert.

Asm 1/20

- V2O

V.

21

21

S.

Ash 1/14

’V30

Reduceerend

V.

D.

- 5°

Ash '/j3

'V30

idem

B.

502

36

S.

vert.

Asm 1/30 C M Vso

c - ’/30

M

D.

vert.

Asm '/30C AI Vt

idem

W.

556

S.

10°

Asm 1/18 C Al V24

’V20

C - V18

V.

D.

vert.

Asm V24

idem.

c - 'hi

B.

622

60

S.

vert.

Asm V48

'Vvo

G ’/48 ® V18

D.

16°

Asm '/20

idem

G V20 C ® V18

B.

650

V.

9

S.

vert.

Ash '/30

»/vo

G ’/so

Strab. div.

D.

ld.

Ash 1/30

idem.

idem

Atrophia

Chorioïdeae.

M,

687

M.

50

S.

ld.

Asm i'jo id.

c 36

D.

id.

idem

W.

688

M.

22

S.

id.

Asm i/so

1

c - ’/,6

D.

id.

id.

1

idem

0.

754

M.

25

S.,

65°

Aam 1/10

^0/40

c - '/,2

IJ.

— 65°

Asm 1/42 C Al V38

'“'/40

idem

P.

895

M.

22

s.

D.

vert.

id.

Asm '/42 id.

1

1

C _— ï/42 idem

K.

442

M.

42

S.

ld.

Asm ViO C M 'Ie,

'Vao

Reduceerend

D.

id.

Asm 'lid C AI 'Is

’«/20

idem

-ocr page 245- -ocr page 246-

166

1866. Gasthuis voor Ooglijders.

Initiaal

eu

NO.

ü

sa

(U

C?

agt;

O)

hJ

O.

Richting

van

maxim.

Refractiën.

V.

met

glazen.

Voorgesehreven

bril.

Verdere

anomaliën.

T.

157

M.

13

s.

vert.

Ash ViB C Hm Veo

“/ao

C ’/16

D.

vert.

Aoh'/i6 C Hm '/48

idem.

idem

K.

195

V.

24

s.

15°

Asm 1/38

quot;/¦20

Reduceerend

D.

- 15°

Asm 1/38

idem.

idem

N.

240

M.

29

S.

Anophthal-

mos.

D.

vert.

Ash Var, C Hm 1/4(1

Reduceerend

G.

30)

V.

20

S.

vert.

Ash 1/24

^7ao

Reduceerend

Strabismus

conv. alt.

D.

vert.

Ash 1/24

idem

D.

318

M.

15

s.

vert.

Ash 1/36

“/20

Reduceerend

D.

vert.

Ash

Idem.

idem

B.

416

M.

41

S.

E.

^l-m

S ’/24

Macula.

Igt;.

vert.

Ash 1/.24

^'V-20

C 'l-li

R.

515

V.

25

8.

vert.

Asm 1/.24 ^ M 1/14

C - 1/24

U,

vert.

id.

idem

S.

527

M.

16

s.

vert.

Asm Vao C M 'hs

’720

C - ’/ao

ü.

vert.

id.

idem.

idem

K.

709

M.

61

s.

horiz.

Asm 1/40

'=/20

G ’/40

I).

ill.

Asm i/ao

idem.

c ’/ao

H.

821

M.

23

s.

70°

Asm ^/ji

“/•iO

Reduceerend

D

_ 75°

id.

idem.

idem

C.

891

V.

50

S.

— 32°

Asm 1/2.,

1

G ’/24

D.

32°

Asm l/aj

1

“h V36

Catar.incip.

D.

898

V.

40

S.

vert.

Asm '/20

’7ao

C '/20

D.

vert.

Asmi/.2o

’740

idem

idem.

L.

969

M.

18

S.

— 40°

Asm 1/3J

Reduceerend

1).

40°

id.

idem

S.

1157

M

30

s

horiz.

Ash '/40

1

Reduceerend

1).

id.

id.

1

idem

G.

1181

V.

33

s.

30°

Asm '/.20

1

Rednceerend

D.

— 40°

Asm 1/24

1

idem

M.

1 258

M,

24

is.

25°

Ash. 1/16 C Gm 1/18

“/40

C VroCS ’/o

D.

- 15°

id.

idem.

idem

-ocr page 247-

167

1867, Privaat praktijk.

Initiaal

en

N«.

3

O

K

'w

o

V

Qi

0.

Richting

van

maxim.

Refr actiën.

V.

met

glazen.

Voorgeschreven

bril.

Verdere

anomaliën

K.

1234

M.

S.

vert.

Ash i/ii

’V40

Rednceerend

D.

id.

id.

idem.

idem

K.

1306

M,

39

S.

35°

Asm 1/48

'‘/20

, S '/«

D.

— 20°

Ash Vie

quot;•In

Vie ' s V20

Amblyopia.

K.

1113

V.

S.

75°

Ash Vso 3 lAm 1/18

Reduceerend

D.

— 75°

id.

idem

K.

1598

M.

22

S.

vert.

Asm V10CMV16

quot;/20

G Vio3 — ® V28

D.

id.

Asm V12CMV18

idem.

“ ’/12CS — V28

K.

71

V.

39

s.

— 5°

Asm V42

Reduceerend

ü.

10°

Asm 1/30 C ‘'•’/so

C - Vao

K.

383

M.

20

s.

E.

1

zwart

D.

vert.

Ash 1/1» C M i/ee

c V16

L.

306

V.

30

8.

id.

Ash nbsp;nbsp;nbsp;M. lev.

Vao

u.

— 5°

id.

idem

L.

525

V.

S.

0.

Cicatrix

scleroticae.

D.

vert.

AsmVisCMVaa

•Vzo

C - Vis

L.

922

M.

12

S.

Hor.

Asm V18 C M V18

C - '/18

D.

M Vs

“/200

idem

M.

710

V.

43

Ö.

vert.

Ash Vse

Reduceerend

D.

id.

id.

idem

M.

11

V.

_

S.

id.

AshVu

’«/20

Reduceerend

u.

id.

id

idem.

idem

M.

889

M.

36

s.

11°

Ash 1/16

Cquot;lquot; VioC S Vae

ü.

vert.

id.

idem

M.

61

M.

16

s.

— 76°

Asm

“/40

Reduceerend

ü.

— 76°

id.

idem.

idem

M.

80

M.

22

s

38°

Asm Vs6

’V50

Reduceerend

D.

vert.

Asm Vac C At V24

1

idem

R.

869

M.

28

s.

id.

Ash '/i4

Reduceerend

D.

Ash Vio

¦^“/4C

idem

K.

934

V.

30

S.

vert.

Ash vis

Reduceerend

r».

id.

Ash 'lu

“/40

idem

R.

1328

M.

s.

20°

Ash V20 C Hm V20

C V24CS V24

u.

— 20°

Ash Vae

tt Var, CS V24

R.

172

M.

19

s.

Hor.

Asm Vao 3 him V24

Reduceerend

1).

id.

id.

1

idem

s.

1258

M.

s.

vert.

Ash Vae C Hm V7

C VaeCS Vo

D.

Hm V24

^“/20

'/20

A.

1291

M.

44

s.

— 20°

A8hV24

^quot;/40

Reduceerend

D.

20°

id.

idem.

idem

ÉÉ

-ocr page 248-

168

1867, Privaat praktijk.

Initiaal

en

NO.

U

03

cS

tu

03

¦

0.

Richting

van

maxim,

Refractiën.

V.

met

glazen,

Voorgesqhreven

bril.

Verdere

anomallën.

B,

141

M.

24

s.

S*!

.

'Vaoo

Amblyopia

e strab.

conv.

D.

-1-34°

Ash ~ H. lev.

G ‘/24 3 4-'/aj

B,

158

V

31

S.

-1-55°

Ash 1/^4

ill

Reduceerend

11.

plat glas

B.

846

M.

s

vert.

Asm 1/35 3 Ml/12

1

Reduceerend

D

M Va

1

idem

B.

877

M.

38

8.

M l/i4

Reduceerend

ü.

-f 45°

i'sm 14a 3 M l/ij

idem

B,

1510

M.

32

s.

vert.

Reduceerend

1).

Ash (F)

’%oo

Sclerotitis,

B.

179

23

vert.

Asm Vi,i 3 M 1/9

c-y,6 3s-'/,„

ii.

— 14P

ld

idem.

idem

C.

797

30

8.

vert.

Ash 1/16

Reduceerend

D.

ïd.

id.

idem

C.

1333

M.

_

S.

-|-22°

Ash 1/10

'=/40

Reduceerend

D.

— 45°

Ash 1/a 3 M 1/30

idem.

idem

C.

1639

V.

45

s.

-1-20°

Aun 1 Ja 3 M i/ij

G 4- Va,

D,

— 20°

Asm '/so 3 M 1/30

idem.

idem

E,

1297

V,

55

S.

vert.

Asm 1/39

15/ ^

/30

C Vse

i)

id.

Asm 1/39

idem.

G -i- Vso

Cat. sen. et

F.

469

V.

s.

:-

zwart gias

strab. div.

I).

-1-45°

Am 1/35

G-f-Vso C s-i-yi8

Catarac.

C -1- 36 3 s-y y,3

incip.

G.

1487

M.

51

s.

horiz.

Ash 1/38

1

1).

id.

id.

idem.

idem

G.

1262

M.

35

s.

vert.

Ash y,8

Reduceerend

11.

4-25°

A-hi/24

idem

G.

458

M.

24

s.

— 5°

Ash 1/4,

l

Reduceerend

11.

id.

idem.

idem

H.

906

V.

28

•8.

hor.

Asm 1/20 3 M1/24

0 - V20

Atrophia

4.1.

bulbi.

H.

106

M.

18'

8.

-1-15°

Asm i/..gt; M 1/.U

quot;/•20

Reduceerend

D.

— 62°

Asm 1/.24 3 M 1/ia

idem.

idem

Amblyopia

H.

226

V.

28

S.

H. grdvior.

“/lOO

. ^

ex Hyper-

metropia.

D,

hor.

Ash 1/24 C Hfn l/jj4

Reduceerend

-ocr page 249- -ocr page 250-

170

1867. Gasthuis voor Ooglijders.

Initiaal

en

NO.

ü

03

S

«

n3

O)

O.

Richting

van

maxim.

Eefractiën.

V.

met

glazen.

Voorgescbreven

bril.

Verdere

anomaliën.

D.

580

M,

39

S.

vert.

Asm'/jj

”/ioo

C - Vao

Maculae.

u.

— 36“

Asm 1/36 C

'V40

idem

idem.

K.

418

M.

21

s.

4-10“

Ash 1/35 ^ Hm '/¦24

“/30

c 4- '/bg

D.

vert.

Asbi/io ^ llm I/.34

idem.

H '/la

G.

163

M.

16

s.

4-25“

Asm 1/33

*»/20

Reducerend

D.

vert.

Asm 1/35

idem.

idem

B.

1388

V.

23

S.

— 40°

Ash 1/20 C Hm 1/36

quot;Vo

C4-'/2oCS4-V24

D.

-t-30“

Ash 1/36 nbsp;nbsp;nbsp;Htn '/3„

quot;/20

G-tquot; Vse^S 4- '/24

R.

1241

M.

9

S,

— 40“

Asm 1/30 C M i/s

“'Vo

C-VseCS - 1/10

D.

vert.

Asm V24 3 Vs

'“/lO

idem

1868. Privaat praktijk.

M.

20

S.

Ml/o

“/30

plat glas

Ü.

vert.

M V24 C Asm '/40

quot;/20

c _ 1/40''S-1/40

M.

53

s.

vert.

Asm 1/30

'V20

0 Vao w S -j-'/bg

D.

id.

id.

'V30

idem

M.

S.

— 70°

Asb 1/20

C-j-'Vo C S-j- V20

1).

4-25“

id.

idem

M.

19

s..

vert.

Asm i/ig

®gt;/40

C - V20

D.

4-10“

Asm i/i4 3 M l/go

'V20

U nbsp;nbsp;nbsp;'/16

M,

38

S.

— 10“

Asm 1/13

_

C — Vl3

M.

D.

vert.

Asm i/ig

C - '/is

S.

Hm 1/14

1

® quot;1“ '/14

D.

— 25“

Hm 1/12 C Ash 1/36

'V40

S '/12 2^4-1/33

M.

47

S.

_

_

S quot;1- '/40

D.

vert.

Ash 1/24

c 4- '/24

M.

20

S.

— 10“

Asm i/jj

C - V16

D,

4-10“

id.

idem

M.

22

S.

— 70“

M’/oC Asm l/i„

_

S-'/i2CC-Vl2

Ü.

4-75°

At Vo C Asm 1/12

idem

V.

32

s.

-i-75“

Asm 1/30 C ^ 'hi

Reduceereud

u.

— 30“

Asm 1/3J C M '/20

idem

V.

19

s.

4-15“

Hm 1/30 3 Ash '/i4

Reduceerend

D.

— 15°

id.

idem

M.

18

s.

E

’V20

zwart

u.

-f-10°

Asm ^/24

^ko

C - V28

M.

24

•s.

vert.

Ash 1/30 C Hm '/20

Reduceerend

D.

id.

id.

idem

M.

23

s.

4-15“

Ash Vio

C Vio

D.

vert.

Ash i/s

idem

Strab. div.

Mystagmos.

idem.

Catar. lev. idem.

Strab. conv.

itot oefening

H. 145 T. 153

-ocr page 251-

171

1868. Privaat praktijk.

Initiaal

en

NO.

O

03

s

'O

Oi

hA

0.

Richting

van

maxim.

Refraetiën.

V.

met

glazen.

Voorgeschreven

bril.

Verdere

anomaliën.

B.

559

V.

32

s.

rert.

Asm

Reduceerend

Dacryocystitis

D.

vert.

Asm '/i4

idem

D.

676

M.

13

S.

vert.

Asm '/j„

Reduceerend

D.

_

M'/ie

idem

P.

701

V.

14

S.

vert.

Aam '/i5

'V40

4quot; '/l6

D.

M'U

'Vso

s - Vs

B.

750

V.

41

S.

vert,

Asm 724

c 4- '/24

D.

vert.

id.

idem

R.

896

M.

14

S.

4-30°

Ash l.'.M n Hm 7i4

'Vioo

c 4- ’/is

D.

vert.

Ash 7i8 _ Hm 7i2

'Vso

idem

R.

900

M.

36

s.

— 4°

Asm Vae

1

D.

vert

Asm 7,„

1

B.

940

V.

40

S.

-4-20°

M Vs C Asm Vs6

Reduc. (lorgnet)

D.

— 25°

M 6V2 C Asm Vis

_

idem

V.

944

M.

22

s.

horiz.

M V12 C Asm V48

Reduceerend

D.

— 80°

M Vis C Asm V.0

idem

B.

987

V.

20

S.

vert.

Asm Vso

“/20

C - '/so

D.

“V200

plat glas

Maculoe com.

C.

1007

M.

S.

— 15°

Ash 1/10 3 Hm V14

Reduceerend

D.

vert.

Ash 7io C Hm Vs

idem

V.

1047

M.

32

S.

vert.

Asm V24 C M Vis

'V20

C-V242S-V24

K.

D.

id.

Asm Vso 2 M Vio

idem.

C-VsoCS-Vlo

1048

M.

13

S.

Ü).

D.

vert.

Asm Vi4 - Hm 'I24

c — '/i4 (lorgnon)

P.

1060

M.

49

S.

Hm V30

“/iO

4- ‘/lo

K.

D.

vert.

Asm V.o C AI Vs

“Vio

C-'/soCS-'/io

1093

M.

15

S.

vert.

Asm Vo

'V20

^ — Vo

u.

vert.

id.

idem.

idem

K.

1104

M.

59

s.

horiz.

Asm Vso C AI V2S

C 4- Vso

W.

D.

id.

id.

idem

1122

M.

11

s.

vert.

Ash Vie C Hm V.o

_

II-H Vio’JS4-‘/24

D.

id.

id.

idem

1160

V.

28

8.

vert.

Asm Vis C M Vso

'V20

II - '/is

e.

D.

id.

id.

idem.

idem

1165

M.

52

8.

horiz.

Ash 1/48 C Hm Vio

C4-'/48CS Vio

Catar.levior

U

id.

id.

idem

idem.

V.

1182

V.

28

8.

horiz.

Ash Vso C Hm '/o

Reduceerend

D.

id.

id.

idem

V.

1201

M.

20

8.

15°

Asm V20 C AI Vso

C - •/20

D.

4-20°

Asm Vl4 C AI V»6

C - '/l4

L.

1342

M.

25

8.

vert.

Ash Vo C Hm V2S

_

Reduceerend

D.

vert.

id.

idem

A.

1349

M.

27

8.

vert.

Ash Vlo

_

c 4- Vlo

D.

id.

id.

idem

-ocr page 252-

m

1868. Privaat praktijk.

Initiaal

en

NO.

5

Ü

CO

m

lt;u

o

a;gt;

Ol

O.

Richting

7an

maxim.

Refractiën.

V.

met

glazen

Voorgeschreven

bril.

Verdere

anomaliën.

H. I36S

M.

17

8.

vert.

Asm 1/48 CM ’/i8

C-'/48CS-‘'/24

D

Asm 1/48

e — 'lm

K. 1382

14

8.

— 10°

Asm 1/36 _ M i/e

7) —1/ 2

Nebula cor-

neae.

D.

-1-20°

Asm i/i-, C M Vs

G-'/i2CS-'/„

idem.

K. 1389

M.

17

8.

horiz

Asm 1/36 C M Vr

G-'/ooCS-i/o

D.

id.

Asm 1/33 C M i/a

idem

N. 1467

M.

16

S,

— 15°

Asti 736

c 1/30

D.

-1-15°

id.

idem

B. 1524

V.

20

S.

vert.

Ash

Reduceerend

D.

id.

Ash 1/33

quot;“/20

idem

V. 1544

V.

11

8.

vert.

Asm 1/35

'^ho

G - '/30

D.

id.

id.

idem.

idem

J. 1599

M.

44

8.

vert.

Asm '/•24CM1/,(,

“/so

0 - 1/24

D.

Ml/.,4

plat glas

Maculae cor-

neae.

B. 1604

M.

51

s.

vert.

Asmi/ieCMi/jo

C - '/,o

1).

id.

id.

idem

1. 1682

M.

9

8.

vert.

Ashi/,8

“/so

Reduceerend

U.

— 20°

Ash i/|4

idem.

idem

K. 1684

M.

13

8.

vert.

Asm i/,2

'V20

c - '/„

Strah. div.

D.

id.

id.

idem.

idem

1, 1697

V.

23

S

— 15°

Asm 1/34 3 Hm i/.^q

c - 1/24

D.

-1-20°

id.

idem

V. 1698

V.

28

8.

4-20°

A8hl/i4C Hmi/,2

__

Reduceerend

ü.

vert.

Ash l/ie nbsp;nbsp;nbsp;Hm ‘/12

idem

H. 1715

M.

23

s.

vert.

Asm 1/40 C M 1/18

“/¦20

Reduceerend

ü.

id.

Asm 1/33 '7 M 1/18

idem

idem

H, 1621

V.

52

8

vert.

Ash 1/18

C-f'/m-S '/m

Nebula oor-

neae.

D.

horiz.

Ash 1/48

G-1-'/48 w tl-l-'/lS

idem.

P. 1626

V.

58

8.

-1-40°

Asm 1/33

C -f- '/3a quot;, S -1- 1/24

ü.

— 30°

id.

idem

M. 1571

V.

53

8.

^/co

l-gt;.

vert.

Ash 1/43

'“/so

G -l-’/4S w lü '/lO

M.1688

V.

50

8.

vert.

Ash l/,4

“/o

G-f- '/-M-—' 1° 4quot; '/30

vroegeroper

' *.S. wegens

strah. conv.

n.

— 80°

id.

1

idem

K. 1633

M.

23

8.

-1-9°

Ash l/io

c -f '/lo

1).

— 12°

id

idem

L. 1618

M.

20

s.

horiz.

Asm 1/49 :: M i/,8

'“/20

Reduceerend

ü.

id.

id.

idem.

idem

-ocr page 253-

173

1868. Gasthuis voor Ooglijders.

Initiaal

en

NO.

c4

©

O

0)

U

O.

Richting

van

maxim.

Refractiën.

V.

met

glazen.

Voorgeschreven

bril*

Verdere

anomaliën.

s.

775

V.

40

s.

horiz.

Aam'/se

’“/50

c '/,a

Strab. div.

JNebula Cor-

neae.

D.

IT Va nbsp;nbsp;nbsp;,

“/lOO

zwart

Aphakia.

B.

983

V.

23

S.

30“

Ash V24 C H” Vae

““/,0

c '/24

D.

_

E.

'^/20

zwart

Nebula (’or-

neae margin.

J.

406

M.

25

s.

vert.

Asm V36

'Vso

c '/aa

Amblyopia.

D.

ld.

Vas _ AI V28

’quot;/so

idem

idem.

S.

488

M.

33

S.

vert.

Aam V16 C M Vio

'^40

Reduceerend

D.

id.

Asm V,6

'V20

idem

z.

116

M.

43

S.

— 20°

Ash Vae

'“’/20

H ‘/aa

D.

ve rt.

Ash '/gg

'“/lOO

idem

V.

1133

M.

14

s.

40°

Asm Vie JVr Via

‘Vao

C-'/iaCS-Vi6

D.

vert.

Asm Via C M Va

'V20

C-'/iaCS - ’/o

s.

1136

V.

14

S.

10°

Asm V19 C M Vaa

'Vao

Reduceerend

D.

vert.

Asm '/18 S M Vaa

'V20

idem

w.

1338

M.

15

S.

vert.

Ash Via 3 M Vaa

'V50

H ‘/l4

D.

vert.

Ash Vi4 C M Vaa

idem.

idem.

s.

1345

M.

13

8.

— 5°

Asm Via

V20

Reduceerend

D.

15°

Asm Via

Vao

idem

t).

242

M.

17

8.

vert.

Asm VigC Hm i/ae

'Vao

c - ’/18

D.

id.

Asm Vio w Hm 'U

'V40

0 - '/lo

H.

837

M.

18

8.

vert.

Asm Vjo C M V12

“Vso

C - '/lo

11.

quot;/lOOO

Cat. traum.

J.

1008

V.

50

s.

Asm Va C M V12

“Vso

C - '/a

Cat. levior.

D.

Asm Va CM %

idem.

idem

idem.

L.

1144

M.

19

vert.

Ash Vao C Hm

'“/20

C '/aoCS '/ri

D.

id.

Ash i;,5 C Hm '/i8

“Vso

H '/laC ^7 '/18

B.

1201

M.

21

s.

30°

Ash Vu C M Via

'Vao

H '/ii

D

30°

ld.

idem.

idem

B.

1296

V.

14

8,

vert.

Asm V'aa C^ 6V2

'Vao

S - '/lo

D.

20°

Asm Via C M V40

‘Vao

C - '/la

D.

416

V.

12

8.

20°

Ash Vi4

“V20

C '/l4

D.

'Vioo

Strab. conr.

N.

436

M.

45

8.

horiz.

Asm V24 C AI V20

'V40

C - '/24

D.

id.

Asm V24 C M V'24

'Vao

idem

D

484

M.

15

s.

40°

Ash VVa

'Vao

e '/aa

D.

40°

id.

idem.

idem

S.

614

M.

18

s.

vert.

Ash Vjg

“V20

c '/aa

U.

id.

id.

idem.

idem

T.

516

M.

26

8.

40°

Ash Vis C Ht Vi4

'V200

H '/i8C; ‘^ '/is

Geoper, we-

gens strab.

conv., thans

insafficient.

D.

— 20°

Ash Vis C Ht Vi4

'V20

idem

E.

655

M.

18

8.

— 12°

Asm Vio

•—

H - */io

D.

12°

id.

idem

K_

664

M.

18

S.

vert.

Asm Vi8 C AI Vio

’“/ao

C-'/20C-S'/io

1

1). 1

ld.

Asm V20 C M Vio

'“/40

idem

-ocr page 254- -ocr page 255-

1

// /


-ocr page 256- -ocr page 257-


Tl II.


Linker Oog-en.

üecliter Oogen.


Schema, voorstellende de richting van den meridiaan van sterkste kromming van nbsp;nbsp;nbsp;237 linker en van 235 rechter oogen, bepaald te Utrecht, in de jaren 1864—1868.

De teekens • nbsp;nbsp;nbsp;duiden aan de oogen met hypermetropischnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ast.io-mat.i.sme. de teekens-»- de oogen met mvnnisch astigmatisme.

-ocr page 258- -ocr page 259-





-ocr page 260-

-ocr page 261- -ocr page 262-

1.


2.


3.


UITEEISEL UIT DE STATUTEN.

Stichters zijn allen, die 50 gulden of meer tot stichting, inrigting of instandhouding der instelling bijdragen ofnbsp;bijgedragen hebben. Zij worden onder dien naam in hetnbsp;album der stichting vermeld.

Onder den naam van Bestuurders worden in het album opge-teekend, al diegenen, welke 250 gulden of meer tot stichting, inrigting of instandhouding bijdragen of bijgedragen hebben.nbsp;Als begunstigers worden aan gemerkt al diegenen, welkenbsp;zich tot eene jaarlijksche bijdrage van minstens f 2.50nbsp;verbinden.


Bewijs van inschrijving worde verzonden aan den Directeur of aan den Heer Mr, VlhKLOREN VAN THEMAAT, Secretaris. der Instelling, bij verkiezingnbsp;•ook aan den Secretaris van een der l’laatselijke Commissiën (verg. Album, bl. 10).

AANWIJZING VOOE OOGLIJDEES.

Alle behoeftige en minvermogende ooglijders, die geneeskundige hulp verlangen, kunnen zich el ken dag, tusschen 10 en 12 ure, aan het Gasthuis voor Ooglijders aanmelden. Daartoe wordt noch aanbeveling, noch bewijs van onvermogen gevorderd. Zij ontvangen het geneeskundig advies, zoow'el als de uoodige géneesmiddelen^^/^^i?/ kosteloos.nbsp;Er w'ordt gezorgd, dat brillen ea dergelijke beiiocften tegeu fabrieksprijs kunnennbsp;verkregen worden.

De verpleegkosten zijn vastgesteld op 50 cents per dag voor gemeente- of armbesturen; 60 cents per dag voor particulieren. Daaronder zijn alle verplegings-behoeften begrepen tverzorging, voeding, huisvesting, bêwasschen enz.)

De opname kan intusschen alléén wbrden toegestaan, indien de ooglijders voorzien zijn van:

a. Zindelijke kleeding en het noodige ondergoed ter verschooning,

A. Het beuoodigde reisgeld voor de terugreize naar de woonplaats.

c. Het bedrag der verpleegkosten, of eene verklaring, welk gemeente- of armbe-siuiir, of wie anders, de verplceggelden zal bttalen.

Op bijzondere aanbeveling van Commissiën en van, Bestuurders der Instelling wordt ^ voor zooverre de fondsen ioelatén, kostelooze verpleging ingewiUigd.

Alle brieven moeten franco ingezonden worden,

MODEL VAN VERKLARING,

De ooglijder

kan ii het Gasthuis voor Ooglijders worden opgenome^ voor rekening van

De rekening van verpleegkosten en kleine 'oorschotten, voor brillen of dergelijke behoeften, wordt ingewacht aan het adres van

V-