Dertiende Jaarverslag, door F. C. Donders......Blz. 1
Statistiek...................... 12
Cijgekomen Bestuurders, Sticliters en Begunstigers. ... nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15
WETENSCHAPPELIJKE BIJBLADEN.
Over Cataracta senilis................ • nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55
Statistisch overzicht der operatien van senile cataract, volgens von Graefe’s methode............. „
Pi-actische opmerkingen over den invloed van hiilplensen
op de Gezichtsscherpte, door F. C. Donders..... ,i, 12-'5
Over het verband tusschen liclit en Licht-perceptie, door F. C. Donders.................. „ 145
-ocr page 8- -ocr page 9-DERTIENDE JAARLIJKSCH VERSLAG, betrekkelijk de verpleging en het onderwijs in het Nederlandsck Gasthuis voornbsp;Ooglijders, van den 1 Januarij 1871, totnbsp;den 1“ Januarij 1872, ter vergaderingnbsp;van Bestuurders en Afgevaardigden, gehouden den 15™ Junij 1872, uitgebracht door F, C. Donders, Directeur dernbsp;Instelling.
Wederom zie ik mij geroepen, om verslag uit te brengen aangaande ons Gasthuis voor Ooglijders. Het is reeds de dertiende maal, dat ik mij mag kwijten vannbsp;dien plicht, den Directeur bij de statuten opgelegd.
Mijne verslagen, het kan U niet ontgaan zijn, lijden aan zekere eentoonigheid. Telkens verzoek ik U, metnbsp;mij te willen constateeren, dat de instelling aan haarnbsp;tweeledig doel, het verplegen van behoeftige en minvermogende ooglijders en het bevorderen van oogheelkundige kennis, beantwoordt, dat zij zich geleidelijknbsp;ontwikkelde, en, voorziende in eene wezenlijke behoefte , met kleine schommelingen stand houdt op denbsp;alras bereikte hoogte. Veroorlooft mij echter op te merken, dat mijne verslagen slechts daarom eentoonig zijn,nbsp;omdat van de lotgevallen der instelling hetzelfde magnbsp;worden gezegd. En wij beklagen ons daarover waarlijknbsp;niet. Integendeel, wij zijn er dankbaar voor; want — innbsp;die eentoonige geschiedenis zien wij het bewijs van dennbsp;gezonden toestand der inrichting en den besten waarborgnbsp;voor haar duurzaam bestaan.
Den aard en het doel der instelling, aangewezen in
-ocr page 10-de statuten , vindt men in mijne verslagen over de vroegere jaren van alle zijden toegelicht: ik heb er niets aan toe te voegen.
Eveneens zou ik slechts in herhalingen vervallen, wanneer ik U ging opmerkzaam maken op de heteekenisnbsp;der feiten, die ik zal hebben mede te deelen. Verguntnbsp;mij daarom , dat ik mij ditmaal bepale tot een eenvoudigenbsp;opsomming der verkregen uitkomsten. Op zich zelven zijnnbsp;deze trouwens welsprekend genoeg.
Gedurende het jaar 1871 werden in ons gasthuis 17367 consulten gegeven aan 1563 ooglijders. Dezenbsp;waren herkomstig uit al de Provinciën des Eijks.
Uit de Provincie Utrecht 792 , verpleegden 34
D |
D |
Friesland |
U |
„ nbsp;nbsp;nbsp;7 |
» |
if |
Groningen |
9 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;5 |
5) |
1) |
Drenthe |
5 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;4 |
1? nbsp;nbsp;nbsp;ri |
11 |
Overijssel |
46 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;34 |
» |
ff |
Gelderland |
221 |
„ 82 |
V nbsp;nbsp;nbsp;» |
/9 |
Noordholl. |
109 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;36 |
ï? |
11 |
Zuidholl. |
222 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;65 |
» nbsp;nbsp;nbsp;17 |
11 |
Zeeland |
21 | |
15 nbsp;nbsp;nbsp;11 |
11 |
Noordhrab. |
120 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;92 |
11 11 |
11 |
Limburg |
2 |
„ 2 |
Buitenland |
. 2 |
„ 2 | ||
1563 |
374 |
Nog altijd is het niet algemeen genoeg bekend, — en het sta hier dus op nieuw, — dat aan een ieder, die opnbsp;de vastgestelde uren zich in ons gasthuis aanmeldt,nbsp;behandeling met de daarbij vereischte medicamenten en verdere hulpmiddelen kosteloos worden verstrekt. Stilzwijgendnbsp;wordt ondersteld, dat de zich aanmeldenden tot de minver-
-ocr page 11-mogende beliooren, als hoedanig de geheele dienstbare stand wordt aangemerkt; maar geenerlei bewijs wordt hiervannbsp;gevorderd. Alléén wanneer verpleging met voeding ennbsp;huisvesting noodig is, wordt een tegemoetkoming verlangd.nbsp;Tot dusverre was deze voor gemeente- en armbesturennbsp;op vijftig cents, voor particulieren op zestig cents dennbsp;verpleegdag gesteld. Regenten zijn echter te rade geworden , ü ia overweging te geven, om, ingaande met 1nbsp;Januari 1873, voor alle lijders, zonder onderscheid, dennbsp;verpleegdag op zestig cents te brengen. De verpleegdag,nbsp;met inbegrip der polikliniek, kost aan de inrichting nagenoegnbsp;een gulden daags, zoodat, bij die vergoeding, de verplegingnbsp;nog altijd het karakter behoudt van liefdadigheid, en mennbsp;mag wel zeggen, dat de verpleging k ƒ 0.50 beeft opgehouden een cynosuur te zijn in Nederland. Inderdaad wordtnbsp;ook alles wat bij de verpleging noodig is, langzamerhandnbsp;duurder. Ons verplegingsfonds sluit, zooals IJ blijkennbsp;zal, met een nadeelig saldo. Moest hierin door verhoogingnbsp;der verpleeggelden worden voorzien, dan meenden Regentennbsp;de verhooging zeker niet te moeten toepassen op hen,nbsp;die uit eigen middelen de kosten bestrijden: te dikwijlsnbsp;hebben we ons overtuigd, hoevelen zich daartoe de grootstenbsp;opofferingen getroostten, liever dan de liefdadigheid vannbsp;kerk of gemeente in te roepen, en dit gevoel van eigenwaarde verdient zeker veeleer te worden aangekweektnbsp;dan tegengewerkt. Dat de vroeger geprojecteerde verpleging in een hoogere klasse geen doel getroffen heeft,nbsp;zult gij U herinneren; die wat meer bemiddeld warennbsp;stelden zich toch tevreden met de verpleging in de gewonenbsp;klasse en de hoogere bleef onbezet 1).
Van de in 1871 verpleegden kwamen
1) Op de Vergadering werd het voorstel van Regenten met alge-meene stemmen aangenomen.
-ocr page 12-4
185 lijders, met 3785 verpleegdagen, voor eigen rekening. 29nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;756nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voor rekening van
particulieren.
33 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1235nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;diaconiën.
53 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3265nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;armbesturen.
32 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1025nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemeentebesturen.
7 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;240nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;commissiën.
23 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;840nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;liefdegestichten.
12 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;302nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;werden gratis op-
“^4“^ nbsp;nbsp;nbsp;11438nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;genomen.
Voor iederen lijder, gemiddeld, 30^/4 dag.
Van de waargenomen ziektevormen vindt men de statistieke opgave als eerste bijlage van dit verslag.
De volgende operaties werden verricht.
Extractie van cataract.......71 nbsp;nbsp;nbsp;malen
Punctie „ nbsp;nbsp;nbsp;„.......51 nbsp;nbsp;nbsp;i?
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ nastaar.......8 nbsp;nbsp;nbsp;..
Iridectomie (kunstmatige oogappel, enz.) 90 nbsp;nbsp;nbsp;„
Tegen scheelzien (achterwaartsche verplaatsing) 33 nbsp;nbsp;nbsp;„
„ binnenwaarts gekeerde oogleden ... 22 nbsp;nbsp;nbsp;„
„ Blepharoptosis.........7 nbsp;nbsp;nbsp;„
Samengesteldeplastische operaties, bij misvorming 5 nbsp;nbsp;nbsp;„
Exstirpatie van den oogbol......15 nbsp;nbsp;nbsp;„
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gezwellen......1
xiblatie van druifgezwel........8 nbsp;nbsp;nbsp;„
Doorklieving van netvlies.......5 nbsp;nbsp;nbsp;ü
Sclerotomie............2 nbsp;nbsp;nbsp;„
Extractie van vreemd ligchaam uit het inwendig oog.............1 nbsp;nbsp;nbsp;«
-ocr page 13-Onder de operaties vinden wij voor het eerst de scle-rotomie vermeld. Er werd beweerd, dat ze bij glaucoma de iridectomie zou kunnen vervangen. lu twee gevallen, waarin deze laatste niet dringend was aangewezen , pastten wij de sclerotomie toe en konden metnbsp;den uitslag tevreden zijn. Een belangrijk terrein blijftnbsp;hier nog te verkennen over. Het zal met de noodigenbsp;omzichtigheid geschieden.
In het jaar 1870 bedroeg het aantal behandelde lijders slechts 1358, dat der verpleegden 310, met 8781 ver-pleegdagen, en het getal groote operaties bepaalde zichnbsp;tot 247. Al deze cijfers waren beneden die der voorafgegane jaren. Ik schreef die vermindering toe aan denbsp;pokken-epidemie, waardoor Utrecht was geteisterd geworden , en meende te mogen voorspellen, dat het deficitnbsp;van 1870 door 1871 zou worden gedekt.
Behandelden nbsp;nbsp;nbsp;1451nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1358nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1563
Verpleegden nbsp;nbsp;nbsp;355nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;310nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;374
Verpleegdagen nbsp;nbsp;nbsp;8985nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8781nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11438
Groote operaties nbsp;nbsp;nbsp;350nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;270nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;327
Men ziet, de uitkomst heeft mij niet bedrogen. De verwachte compensatie is gevolgd: v/at de cijfers dernbsp;behandelden en verpleegden in 1870 lager waren dan innbsp;1869, zijn ze in 1871 hooger. Alléén voor de operatiënnbsp;vindt men een uitzondering, maar zij geldt toch niet voornbsp;de belangrijkste, de extractie van cataract, waarvan er,nbsp;65 in 1869, 53 in 1870 en in 1871 niet minder dan 71nbsp;werden verricht.
Het thans ingetreden jaar belooft uitkomsten, zooals de instelling ze nog niet gekend heeft.
4S
Menigeen zal zich verwonderen, dat, terwijl de gelegenheid tot oogheelkundige hulp ook elders meer en meer geopend werd, het aantal patiënten, dat zich bij ons ternbsp;behandeling of verpleging aanbiedt, eer toe- dan afneemt.nbsp;Zij zijn geneigd te vragen, of het aantal oogzieken in denbsp;laatste jaren niet sterk is toegenomen, niet bedenkende, hoeveel ooglijders in ons vaderland nog altijd van hulpnbsp;verstoken blijven en hoe iedere nieuwe gelegenheid hetnbsp;aantal dier ongelukkigen vermindert. Wij hebben daaromnbsp;ook het plan toegejuicht van onzen vriend Dr. Gunning,nbsp;Lector der Oogheelkunde aan het Athenaeum Illustre tenbsp;Amsterdam, die, wijzende op het groote nut, door onze centrale instelling gesticht, een soortgelijk gasthuis, hoofdzakelijk althans voor behoeftigen en minvermogenden, tennbsp;behoeve der hoofdstad trachtte tot stand te brengen, ennbsp;ons van harte verheugd, dat hij daartoe aanvankelijknbsp;de noodige ondersteuning heeft mogen vinden. Hoezeernbsp;Amsterdam aan een soortgelijke instelling behoefte had , zalnbsp;nu spoedig blijken. En Gij zult het weder aanschouwen,nbsp;dat de nieuwe instelling aan onze centrale inrichting geennbsp;afbreuk doen zal, dat deze zich bij voortduring zal geroepen zien, dezelfde diensten te bewijzen, op niet mindernbsp;groote schaal dan vroeger. Wat meer is, de tijd schijntnbsp;te naderen, dat de bij ons beschikbare bedden zullen tenbsp;kort schieten, en dat wij op uitbreiding onzer instellingnbsp;zullen moeten bedacht zijn.
Het onderwijs, op den ouden voet gegeven, werd met belangstelling gevolgd. Van de uitnemende schaar can-didaten, waarop wij het vorige jaar mochten roemen,nbsp;bleven de meeste ook dit jaar der Hoogeschool, en dannbsp;ook onzer inrichting, getrouw. Is het niet alles watnbsp;men verlangen kan , wanneer onze gewone medici niet
-ocr page 15-minder dan twee jaren de ophthalmologisohe lessen bij wonen ? Bovendien bezochten de meesten voor kortoren of langoren tijd de gewone polikliniek. Eene dissertatienbsp;verscheen ook weder, die betrekking heeft tot oogheelkunde, onder de leiding van Dr. Snellen bewerkt: iknbsp;bedoel die van onze ouden interne, Dr. W e stho ff, over denbsp;operatie der senile cataract, met een statistisch overzichtnbsp;der operatiën , volgens von Giraefe’s methode in hetnbsp;Nederlandsch gasthuis voor ooglijders van 1866 tot 1871nbsp;verricht. Die statistiek kan zich meten met de gunstigste, die ooit verkregen werd. Met eenige belangrijkenbsp;praktische aanteekeningen van Dr. Snellen, voortsmetnbsp;een door mij uitgegeven verhandeling over de projectienbsp;der gezichtsverschijnselen naar de richtingslijnen, en eennbsp;reeks van stellingen betrekkelijk licht en lichtperceptie,nbsp;zal zij de wetenschappelijke bladen vormen, die dit verslag zullen vergezellen.
De financiëele krachten waren altijd de zwakkere zijde onzer instelling. Zij zijn het gebleven. Een kort overzicht onzer inkomsten en uitgaven, dat ik uit naam dernbsp;Kegenten overleg, zal U dit bewijzen.
Wat het verplegingsfonds betreft, bedroegen de ontvangsten :
Aan verpleeggelden............../ nbsp;nbsp;nbsp;5848.68
„ jaarlijkscho bijdragen...........- nbsp;nbsp;nbsp;5287.90
„ renten.................- nbsp;nbsp;nbsp;726.29^
„ lunir van gebouwen............- nbsp;nbsp;nbsp;450.
/12312.87*
-ocr page 16-8
De uitgaven :
Aan nbsp;nbsp;nbsp;onderlioud van gebouwen........./ nbsp;nbsp;nbsp;1074.19*
„ nbsp;nbsp;nbsp;Grond- en andere lasten...... - nbsp;nbsp;nbsp;231.70*
„ Tractementen............... lg]3 —
„ nbsp;nbsp;nbsp;Voeding, verwarming, enz.........- nbsp;nbsp;nbsp;6798.70*
„ nbsp;nbsp;nbsp;Kleeding en meubilair..........- nbsp;nbsp;nbsp;979.54*
„ nbsp;nbsp;nbsp;Kosten van beheer............- nbsp;nbsp;nbsp;334 07^
„ nbsp;nbsp;nbsp;Chemicaliën enz.............- nbsp;nbsp;nbsp;1302 60
I nbsp;nbsp;nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12533 82*
zoodat -wij een nadeelig saldo te constateeren hebten, en wel tot een bedrag van ƒ 220,95. Ik zon hieraan een meernbsp;ongunstige beteekenis hechten, wanneer in onze uitgavennbsp;niet de buitengewone bosten van gas-aanleg waren opgenomen, die, in ’t voorbijgaan gezegd, in allen deele voldoet.
Gunstiger moet uit den aard der zaak de uitkomst zijn voor het kapitaalfonds. Daarin worden alle giften in eens,nbsp;voorts legaten en erfmakingen en allerlei toevallige batennbsp;gestort, om in obligatiën van werkelijke schuld belegd tenbsp;worden. Het kapitaal blijft onaangeroerd; alléén de renten strekken tot verpleging. Ze zijn thans, zooals uitnbsp;de opgaaf der inkomsten van het verplegingsfonds blijkt,nbsp;tot / 710 gestegen, — zeker nog een gering bedrag, innbsp;betrekking tot de jaarlijksche behoefte onzer instelling.
Dankbaar vermelden wij de volgende giften, in 1871 ontvangen van:
Mevr. de Wed. Sillem, Amsterdam . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/' 100.—
Alexander Baron van Ehemen van den
Gelderschen toren........„ nbsp;nbsp;nbsp;90.—
Mejufvr. Türr, Utrecht (de helft der opbrengst eener loterij).......„ nbsp;nbsp;nbsp;37.—
Mejufvr. Weddik, Arnhem.......„ nbsp;nbsp;nbsp;20.—
Den Heer II. Nanninga, Old Ambt. Groningen, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40.—
Mr. H. C. Dubois, Velp.......„ nbsp;nbsp;nbsp;25.—
-ocr page 17-8.—
6.—
5.—
4.75
4.95
6.00
3.00
16.50
G. te ’s Hage........
Predikant Snellen, Neede ....
Mejufvr. de Wed. de Haart, Utrecht Den Heer J. Made, Utrecht. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Anonymus Amsterdam......
Mejufvr. Bruins , Arnhem ....
Jonkvr. van Ghesel, Utrecht . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
G. Vroman, Utrecht, en diversen uit Arnhem.
De buitengewone haten bedroegen f 46.64, waarvan /' 27,2.2 voor buitenlandschen verkoop onzer verslagen,nbsp;met bijlagen.
Aan legaten ontving het kapitaalfonds van:
Mevr. de Wed. Bicker........f 500
Mevr. Voerman, geb. Moll......... 500
Mevr. Wed. Bieruma Oosting, geb. Oats . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;100
zoodat, na aftrek van eenige kosten, het kapitaalfonds met f 1535.83 verrijkt werd.
Gedurende het loopende jaar zijn reeds weder onderscheidene giften ontvangen, die in het volgende verslag zullen worden geboekt. Van eene gift van /'60 —, mijnbsp;op de meest gracieuse wijze van Anonymus te P. geworden , wensch ik hier reeds voorloopig melding te maken.
De namen der nieuwe stichters en begunstigers vindt men in de tweede bijlage van dit verslag vereenigd.
Uit dit overzicht moge gebleken zijn, dat de liefda-digen in den lande ons niet vergeten. Dank den ijver onzer plaatselijke com missiën , werd ook weder eene kleinenbsp;vermeerdering der jaarlijksche bijdragen verkregen. Wijnbsp;hebben dus reden dankbaar te zijn en op de toekomstnbsp;te vertrouwen. Dat er nog veel moet gedaan worden,nbsp;om het bestaan onzer instelling onafhankelijk te makennbsp;van het wisselvallige der jaarlijksche bijdragen, en om
-ocr page 18-10
ons in staat te stellen, de kostelooze verpleging op ruimer schaal toe te passen, zal U niet ontgaan zijn. Gij allen, die weet, hoe nuttig en weldadig onze instellingnbsp;werkt, zegt en herhaalt het, zoo dikwijls de gelegenheidnbsp;zich daartoe aanbiedt! En gij, die het niet weet, komt ennbsp;ziet! — Kennis en billijke waardering zijn zeker voldoende, om den stroom der liefdadigheid naar onze instelling te leiden.
Naast al het goede, dat ik te vermelden vond, moet ik. U met weemoed wijzen op een ledige plaats in hetnbsp;college der Regenten. Vóór weinige weken stierf de Heernbsp;Mr. 0. W. J. Baron van Boetzelaer van Dubbeldam.nbsp;Over den voortreffelijken man behoef ik hier niet uit tenbsp;weiden. Hem is op waardige wijze hulde gebracht doornbsp;waardige mannen. Wij weten, dat zijn naam verbonden isnbsp;aan iedere liefdadigheids-zaak in deze stad en aan vele daarbuiten. Wij weten, dat hij niet slechts ondersteunde doornbsp;materiëele middelen, maar dat hij zijn beste krachten,nbsp;zijn tijd, zijn leven veil had voor het bevorderen van hetnbsp;geluk zijner medemenschen. Van Boetzelaer was nietnbsp;slechts een der Stichters-bestuurders onzer instelling, hijnbsp;behoorde tot het vijftal, dat ten behoeve der vestiging denbsp;teugels in handen nam en zoodoende voor de verwezenlijkingnbsp;van het plan met zijnen naam borg stond. Van de oprichting af was hij ook Regent van ons gasthuis. Hij vertoondenbsp;zich hier, als overal, minzaam en zacht, maar warmnbsp;belangstellend en altijd bereid te helpen door raad ennbsp;daad. Toen zijne geschokte gezondheid hem vóór eenigennbsp;tijd deed verlangen, zijn plaats als Regent door een andernbsp;te zien ingenomen, gaf hij toe aan onzen aandrang en bleef.
-ocr page 19-11
Mannen als van Boetzelaer zijn overal en te allen tijde zeldzaam. Opmerkelijk is het, dat ik nooit iemandnbsp;hij zijn gebreken hoorde stilstaan. Ik ken overigens innbsp;mijne omgeving geen mensch, ten opzichte van wien zelfsnbsp;zijne vrienden niet soms met zeker welgevallen daaraannbsp;toegeven.
Dat de zeldzame soort, waarvan van Boetzelaer een zoo waardig vertegenwoordiger was, niet uit onze maatschappij verdwijne, is een onzer warme wenschen, dienbsp;tevens onze dankbare hulde in zich sluit. Met mannennbsp;als van Boetzelaer is de toekomst van instellingen als denbsp;onze verzekerd!
-ocr page 20-STATISTIEK der oogziekten, voorgekomen in het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders vannbsp;den 1 Januari 1871 tot den 1 Januari 1872,nbsp;hij 1563 lijders.
ZIEKTEGEVALLEN.
Ophthalmia catarrhalis..........151.
„ nbsp;nbsp;nbsp;granulosa.......... 18.
„ nbsp;nbsp;nbsp;hlennorrhoïca......... 6.
„ nbsp;nbsp;nbsp;purulenta neonatorum...... 7.
„ nbsp;nbsp;nbsp;diphtherina.......... 3.
Ophthalmia sorophulosa..........180.
Kerato-malacia............. 1.
Sphacelus corneae. ........... 2.
Ulcus cum hypopyo...........29.
Ulcus corneae (keratitis)......... 38.
Irido-keratitis............. L
Prolapsus iridis............ 2.
Synechia anterior............ 18.
Keratitis diffusa............ 14.
Maculae corneae............ 58.
Fistula corneae............. 1.
-ocr page 21-13
Synechia posterior........... 13.
Atresia pupillae en irido-chorioiditis.....27.
Sclerotitis anterior en nbsp;nbsp;nbsp;episcleritis....... 5.
Cataracta senilis............78.
„ nbsp;nbsp;nbsp;congenita...........18.
„ nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalis.......... 5.
„ nbsp;nbsp;nbsp;siliquata........... 1.
„ nbsp;nbsp;nbsp;diabetica........... 1-
„ nbsp;nbsp;nbsp;secundaria........... 8.
„ nbsp;nbsp;nbsp;mollis............ 11.
„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica........... 8.
Luxatio lentis............. 2.
Obscuratio corporis vitrei ......... 6.
Eetinitis (apoplectica, nbsp;nbsp;nbsp;luëtica) .......nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.
„ nbsp;nbsp;nbsp;e morho Biightii......... 4.
„ nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(hemeralopia)......10.
Neuritis optica............. 5-
Solutio retinae.............19.
Mergvlammen.............
Amblyopia congestiva.......... 7.
„ nbsp;nbsp;nbsp;et amaurosis cumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;papilla alba ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7.
„ nbsp;nbsp;nbsp;gravidarum.......... 1.
„ nbsp;nbsp;nbsp;e causa ignota......... 2.
Buphthalmos..............
Atrophia hulhi.............26.
Microphthalmos............. 1.
Spasmus clonicus palpebrarum...... . nbsp;nbsp;nbsp;1.
Ankyloblepharon............
-ocr page 22-14
Corpora aliena............. 23.
Paresis muscularis (strabismus paralyticus, ptosis
paralytica et mydriasis paralytica)..... 6.
Entropion en dystichiasis......... 8.
Abscessus palpebrae.....:..... 3.
Blepharadenitis.............31,
Dacryocystitis (obstructie ductus lacrymalis). . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40,
Abscessus sinus frontalis . ......... i.
Exanthema faciei et palpebrarum ...... nbsp;nbsp;nbsp;5-
Asthenopia accommodativa.........20.
Hypermetropia.............124.
Astigmatism us.............26.
Tumor glandulae lacrymalis........ 1.
Herper zoster trigemini.......... 1.
-ocr page 23-üeeu
IN 1871 BIJGEKOMEN
J. liunge.
Star Nauta. Mevrouw Sillem.
Mr. R. de Beaufort.
Dr. T. Breesnee.
Mejufvrouw H, Blijdenstein.
W. Baron van Brakell.
A. Carp.
Jhr. H. A. C de la Bassecour Caan.
J. N. Dusseldorp.
Dr. J. C. van üooremaal.
Mevr. de Wed Escher, Pit.
Dr. J. W. C. Ermerins.
Dr. I. J. van Effen.
Mevr. de Wed. J. van de Graft.
Wed. C. Gerdenier^ geb. Pont.
W. C. Holm.
I. nbsp;nbsp;nbsp;D. Hattink.
J. nbsp;nbsp;nbsp;L. van Hasselt.
Mr. van der Houven van Anckeren.
A. W. Jorissen
Wed. Kemink. geb. Meijster.
A. J. Loran.
Mevr. de Wed. Lups.
Mr. F. A. 3. van Lanscliot.
Dr. C. Maats
Olir. Mr. J. L. B. de Muralt.
F. D. A C. van Moll.
Mevr. de Wed. J. C. van der Muelen.
Amsterdam.
Sappemeer.
Amsterdam.
Utrecht.
Sommelsdijk.
Enschede.
Arnhem.
’s Gravenhage. Usquert.nbsp;Veenhuizen.nbsp;Utrecht.
Zeist.
Nieuwediep.
Middelburg.
Breda.
Zeist.
W. b. Duurst. Dieren.
’s Hertogenb.
Arnhem.
Utrecht.
ff
Gemert.
’s Hertogenb Utrecht.
Zeist.
Jhr. C. A. 11. Mollei’us. |
Arnliem. |
Mejufvrouw C. W. Maats. |
Beemster. |
,Dr. J. Maats. |
Middenbeemste |
Jlir. A. A. Martini Buijs. |
Baambrugge. |
A. 3. Kijland. |
Utrecht. |
Burgemeester Bairae |
Barneveld. |
Mr. H. C. Paijen. |
’s Hertogenb. |
Jonkvr. S. C. J. van Rappard. |
Utrecht. |
Mejufvr. Roos. |
Botterdam. |
Mr. G. W Graaf van Reohteren van Appel tern. |
Appel tern. |
lieer en Mevrouw Star Nauta, Wijckerheld Bisdom. |
Sappemeer. |
C. W. Graaf van Limburg Stirum. |
Arnhem. |
A. Baron Scbimmelpenninck van der Oije. |
ft |
A. Stoop J. Az. |
Dordrecht. |
Mr. R. K. Baron van Tuijll van Serooskerken. |
Utrecht. |
Jonkvr. van Weede. |
n |
Mr. 3. A. Willinge Brantsma. |
Leeuwarden. |
H. Wijbelingh. |
Rottevalle. |
In miine bijdrage tot het hinocnlaire zien en de voorstelling der derde dimensie 1) werd, onder zeker voorbehoud, de projectie-theorie naar de richtinglijnen tegen ewald hering innbsp;bescherming genomen.
Ik sprak daar de onderstelling uit, dat HERInc/s bestrijding der genoemde theorie hoofdzakelijk daaraan was toe te schrijven, datnbsp;hem het vermogen ontbreekt, uit de convergentie der gezichtslijnennbsp;over den afstand van het gefixeerde punt te oordeelen. Aan dit geheel individueel gemis meende ik het te mogen wijten, dat kering,nbsp;in plaats van zich te bepalen tot zekere //Einschrankung dernbsp;Theorie,” elders in het voorbijgaan door hem aangeroerd f),nbsp;eene algeheele reformatie in de leer der richting van het ziennbsp;had noodig geacht.
Hering §) is tegen die onderstelling opgetreden. Hij beweert zeer bepaald //die Befahigung zur Beurtheilung der Entfernungnbsp;//aus der Convergenz in demselhen Grade, wie jeder Andere”
Archief voor natuur en geneeslcunde, D. 11. 1865.
t) Seitrage zur Physiologic. 2tes Heft. Von den identischen NetzhautsteUen. Leipzig 1862. p. 142.
§i Archiv f. Ophlhalmologie, herausgegeben von aklt, donders und von öRaefb. B. XIV. I AMh. S. 1. — 1869.
-ocr page 26-te bezitten; en tot staving hiervan haalt hij een plaats aan uit het tweede stuk zijner Beitröge 1), die inderdaad bewijst, dat,nbsp;bij stereoscopische proeven met bewegelijke beelden, de verandering van convergentie invloed heeft op zijne voorstelling vannbsp;afstand. Het zij verre van mij, daaraan te twijfelen. Maarnbsp;volgt daaruit, dat hering even goed in staat zou zijn als iedernbsp;ander, om uit de convergentie — ik bedoel niet uit veranderingnbsp;der convergentie, maar uit de absolute — over afstand te oor-deelen ? — Bovendien, in het eerste stuk zijner bijdragen, waarinnbsp;de projectie-theofie reeds voor die der // identische Sehrichtungen”nbsp;zwichten moest, zoekt men te vergeefs'naar eenig bewijs, datnbsp;de schrijver zich dit zijn vermogen, zoover het dan aanwezignbsp;zij, bewust was. Van het tegendeel vinden wij er bewijzennbsp;te over. Zoo verklaart hering in § 12, dat twee gelijke vlekken, eenige centimeters van elkander gelegen, met of zondernbsp;overkruising der gezichtslijnen in beide oogen tot vereenigingnbsp;gebracht, zich in beide gevallen op denzelfden afstand vertonnen,nbsp;en wel op gelijken afstand, alsof men een en dezelfde vleknbsp;met beide oogen fixeerde. En mocht nien, zoo gaat de schrij-voort, de bij overkruising geziene vlek nog // etwas heranziehen”nbsp;kunnen, — van twee' op een tafel liggende gelijke geldstukkennbsp;bhjft het afwisselend met en zonder overkruising vereenigdenbsp;beel(} onveranderd op den afstand, waarop men met beide oogennbsp;een en hetzelfde geldstuk ziet.
Nu ken ik weinig proeven, die zoo overtuigend leeren als deze, dat de bewuste aanstoot tot convergentie de voorstelling van dennbsp;afstand beheerscht. Herhaalt men de proef eenige malen snelnbsp;achter elkander, daarbij het gewone zien met het fixeeren bij gekruiste gezichtslijnen afwisselende, zonder tijdens de veranderingnbsp;van convergentie op de voorwerpen bijzonder acht te slaan, dannbsp;is het alsof bij iedere convergentie de twee geldstukken van denbsp;tafel opspringen en in de lucht zich tot een kleiner vereenigen,nbsp;om dan bij den overgaug tot het gewone zien weer als tweenbsp;grootere geldstukken op de tafel terug te vallen. Ook bij hetnbsp;onder verminderde convergentie samenbrengen der stukken tot een
S. 140.
-ocr page 27-beeld, behoeft men de tafel maar wi,g te denken, om schijnbaar een grooter geldstuk op grooteren afstand te zien. En blijft dit alles voor herinö verborgen, had ik dan geen rechtnbsp;aan te nemen, dat bij het oordeel over afstand de convergentie hem in den steek laat? In overeenstemming hiermede isnbsp;dan ook zijn besluit *): u Die Entfernung, in welcher dienbsp;// Bilder auf der Medianlinie erscheinen, d. h. ihre Sehferne,nbsp;//ist nicht vom Durchschnittspunkte der Gesichtslinien bedingt,nbsp;// sonder resultirt au» anderweiten Ursachen.”
Anderen hebben uit hering^s geschriften hetzelfde gelezen. //Bei Hernn kering” zegt helmholtz fj //scheint die Beur-// theilung der Enfernung aach der Convergenz der Gesichts-//liniën besonders nnvollkommen zu sein, da er sie nach seinennbsp;//eigenen Beobachtungen ganz zu laugnen geneigt ist.”
Ik sta dus niet alleen met mijn oordeel. Trouwens kering §) zelf, wanneer hij zegt; // Was midi selbst hetrifft, so tiitt der Eintiuss dernbsp;// Augenbewegung hinter der überwiegenden Macht der im Netz-// hautbilde selbst gelegenen Momente vöUig zurück”, schijnt aannbsp;zijn gt;/in demselben Gradenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Awciere” getwijfeld te hebben.
In zijn repliek op mijn bedenkingen schrijft kering de onjuiste oppreciatie zijner zienswijze in de eerste plaats daaraan toe, dat hij het bestaan van het spiergevoel, // die Existenznbsp;der Muskelgefühle”, had geloochend. Indien er van zulk eennbsp;misverstand kan sprake zijn, ik mag aannemeii, dat keringnbsp;het althans niet van toepassing maakt op mij, die wel hetnbsp;eerst 1 2 3 4), vroeger althans dan von graefe en nagel, de val-sche localisatie bij paraese der spieren herkend en uit het juistenbsp;gezichtspunt verklaard heb. Trouwens, reeds de onderzoekingennbsp;van VOLKMANN ff) van 1839 hadden beslissend genoeg aangetoond, dat niet het spiergevoel, maar alléén de impulsie tot beweging onze voorstelling bepaalt.
1*
1864 nbsp;nbsp;nbsp;Physiologie^yon keichbbï und du eois-reymond.
) Handtuch der physiologischen Optik. S. 657.
1. e. 2tes Heft, S. 140.
Nederlandsch lancet. Verlamming van den n. ocula-motoWus. 1850. D. VI. bl 427.
tt) MuisLlEiis Archiv. 183'!,
-ocr page 28-Ik heb het van groot gewicht geacht, duidelijk te doen uit-komen, dat hering, toen hij de projectie-theorie verwierp, om er een andere voor in de plaats te stellen, in den waan verkeerde, dat voor de beoordeeling van den afstand van het gefixeerde de aanstoot tot convergentie van zeer ondergeschiktenbsp;beteekenis is. Want hierin ligt de cardo qnaestionis. Wie, hijnbsp;eene juiste schatting van alle andere oogbewegingen, geen voorstelling erlangt van het innerveeren zijner convergentie, hij zalnbsp;zich moeten vergenoegen met de gezichtsriehtiug op de halvee-ringshjn der convergentie aan te wijzen, zonder bepaling vannbsp;afstand, en hieruit nu verder geleidelijk - de theorie van beringnbsp;zich zien ontwikkelen. Maar wie, krachtens den aanstoot totnbsp;convergentie, het gefixeerde voorwerp in het kruispunt dernbsp;richtingslijnen weet te plaatsen, hem zal het niet ontgaan, datnbsp;deze voor het directe zien zoo gewichtige uitkomst ook bijnbsp;het indirecte zien de voorstelling beheerscht, en hij zal hiermede den grondslag gevonden hebben, waarop hij zijn theorienbsp;te bouwen heeft.
Hering koestert de hoop, dat ik mij tot zijne leer nog zal bekeeren 1), en wel op grond, dat vele voortreflelijke waarnemers haar als ,/ thatsachlich zutreflend” hebben erkend. Henbsp;juistheid van Bering’s leer heb ik niet bestreden: in zooverre was zijn hoop dus reeds vervuld, vóór ze nog was uitgesproken. Het is een feit, dat wij met elk onzer beide oogen afzonderlijk in een richting zien, als hadden wij slechts één
»Die Hoffnung, dass er (donders) hier seine Meinung ebeuso audern wird, »-wie in Betreff der Tiefenwahrnehmung,” — zoo drukt de schrijver zich uit,nbsp;als wilde hij te kennen geven, dat men aan de gemaakte bedenkingen, bij zoonbsp;wankelbare overtuiging als de mijne, niet veel waarde heeft te hechten. lietnbsp;karakter van HEsiNG is mij een waarborg, dat zoodanige insinuatie niet in zijnnbsp;bedoeling lag. Maar tegen het argument zelf moetjik nog meer beslissend opkomennbsp;dan tegen de argumentatie. Men doet aan de waarheid te kort, wanneer mennbsp;zegt, dat ik ten aanzien der beoordeeling van de derde dimensie van meeniugnbsp;veranderd ben. Ik heb gedwaald en mijne dwaling erkend. Maar waarin heb iknbsp;gedwaald? Slechts daarin, dat ik van de beslissende proef, door mij zelven genomen, een andere uitkomst had verwacht als zij opleverde. De verdienste, vannbsp;door niet beslissende proeven overtuigd te zijn geworden, laat ik gaarne aan anderen over.
-ocr page 29-mediaan cyclopenoog 1). Helmholtz ook, een dergenen, die door HERiNG van hunne dwaling zouden zijn overtuigd geworden, noemtnbsp;dit // elnen richügen Ausdruch der Tliatsachen.’' Maar veelbetee-kenend laat hij er op volgen; //wenn ich es auch nicht, wie dernbsp;//genannte Beobachter (Herr hering) als ursprüngliches Fundamentnbsp;'/fur die Erklarung der Gesichtserscheinungen benutzen möchte.”nbsp;Inderdaad zondigt hering’s theorie niet door hetgeen zij affirmeert,nbsp;maar door hetgeen zij ignoreert. Ze is niet onwaar, ze isnbsp;slechts onvolmaakt. Maar door dat onvolmaakte gaat het hoogste verloren, waarnaar wij streven, het inzicht in den grondnbsp;en in het genetisch verband der verschijnselen. Hering geeftnbsp;ons, zooals hij zelf zegt, lijnen, die de richtingen van het bino-culaire zien //mathematisch versinnlichen.” Maar wij verlangennbsp;meer. Wij wiUen begrijpen, langs welken weg onze voorstellingen zich vormen. En wanneer nu de ervaring leert, datnbsp;wij bij het binoculaire zien gelijktijdig over richting en afstandnbsp;oordeelen en in den bewusten aanstoot tot beweging voornbsp;beide een gelijksoortigen grondslag vinden, dan geven wij eennbsp;zoo bevredigend resultaat niet gaarne prijs voor eene theorie,nbsp;die, wel beschouwd, toch slechts een abstracte formule is voornbsp;verschijnselen, wier eigenlijken grond zij veeleer verbergt dannbsp;openbaart.
Zoo scheen het mij dan belangrijk genoeg, de zoogenaamde projectie-theorie te verdedigen, wanneer ook niet volkomen die,nbsp;waartegen hering bij voorkeur zijn aanval richtte. Ik ben.
Hiermede zij met gezegd, dat deze stelling onvoorwaardelijk geldig is. Wanneer, bij op een verwijderd punt gerichte gezichtslijnen, van ter zijde eennbsp;smal voorwerp voor het eene, bijv. voor het rechter oog geschoven wordt, dannbsp;plaats ik het voor het rechter oog en bereik het daar met de hand. Met moeitenbsp;gelukt het mij van mijne bij ’t voorschuiven verkregen kennis te abstraheeren, ennbsp;het te zien, alsof het midden voor mij lag. Helmholtz (1, c. S. 612) verborgnbsp;zijne armen achter een blad papier en bracht den vinger er boven uit, om opnbsp;een verwijderd voorwerp als het ware te wijzen. Hij wees nu meestal zoo,nbsp;dat, wanneer nu ook het andere oog geopend werd, het voorwerp tnsschen denbsp;dubbelbeelden van deu vinger stond, — dus in overeenstemming met de bedoeldenbsp;stelling. Maar — zegt hij — „wenn ich meine Anfraerksamheit auf den Urn-stand concentrire, dass ich nur mit dem rechten Auge sehe und lebhaft an dennbsp;Ort des rechten Auges im Kopfe denke und daim den Finger (van achter hetnbsp;papier) vorschiebe, nm das fixirte Object zu verdecken, so schiebe ich ihn wirklichnbsp;in der richtigen Richtung vor.”
-ocr page 30-namelijk, ook stellig voorstander van de leer der correspondee-rende punten, die kering met de projectie-theorie onvereenig-baar schijnt te achten. In mijne studiën over oogbewegingen 1 2 3 4) heb ik de projectie-leer reeds in dat verband doen optreden.nbsp;Er was twijfel geopperd omtrent het recht, om uit de richtingnbsp;der nabeelden tot die der meridianen te besluiten. Die twijfelnbsp;berustte kennelijk op een confuse voorstelling van de grondslagen der projectie. Op den voorgrond nu stelde ik, dat mennbsp;te onderscheiden had tusschen de projectie van het gezichtsveld, in zijn geheel, en die der afzonderlijke punten, in betrekking tot elkander. De eerste, die door ’t directe zien isnbsp;vertegenwoordigd, maakte ik afhankelijk van den bewusten aanstoot tot beweging, de tweede van de betrekkelijke ligging dernbsp;getroffen netvliespunten. In mijn kort begrip der refractie-ano-maliën t) werd, bij het onderzoek van de wijziging der projectienbsp;onder abnormale toestanden, aan deze essentiëele onderscheidingnbsp;streng vastgehouden. Van dit standpunt nu is het niet moeielijk,nbsp;de correspondeerende punten met de projectie naar de gezichts-lijnen te verzoenen. Ik wil trachten, hier daarvan een proevenbsp;te leveren. Door een zelfstandige bewerking kan het veld dernbsp;polemiek vermeden worden, waarop ik mij niet gaarne beweegnbsp;en vooral niet gaarne mannen ontmoet, zoo hoog door mijnbsp;gewaardeerd als de schrandere ewald kering. In die bewerking zullen dan de voornaamste proeven, tegen de pro -jectie-theorie aangeveerd, van zelf hare plaats vinden en óf metnbsp;die leer worden in verband gebracht, óf als optische illusiën,nbsp;onder abnormale voorwaarden van zien, verklaard worden. Ik zalnbsp;trachten door eenvoudigheid duidelijk te zijn voor een ieder.
Om alle misverstand te voorkomen, zij hier al aanstonds gezegd, dat de projectie naar buiten door mij niet als eennbsp;werking wordt opgevat, die rechtstreeks van het netvlies zounbsp;uitgaan. Reeds in 1846 §) heb ik tegen dergelijke beschou-
Hollandische Beitrage zu den anatomischen nud physiologischen Wissen-schaften. 1847.
f) Po3GEKDOBn'’s Annalen en Archiv für die Hollandische Beitrage uur
Natun und Heilkunde. B. III. S. 356 u. f.
Zie mijne bewerking van rubte’s leerboek der Opbtbalmologie. 1846. bl. 73.
-ocr page 31-wing gewaarschuwd, met het oog op de theorie, die de richting van projectie afleidt van de richting, waarin de lichtstralen hetnbsp;netvlies doordringen, eene theorie, die destijds nog bij een phy-sioloog van naam weerklank gevonden had. Ik merkte op, datnbsp;bij volkomen verlamming van het netvlies ook de subjectievenbsp;beelden in een bepaalde richting worden geprojiciëerd, die denbsp;blinden ons met den vinger aanwijzen. En is in ’t algemeennbsp;bewezen, dat onze voorstellingen haren naasten grond en harenbsp;zitplaats hebben in de hersenen, dan is daaronder ook de voorstelling begrepen der richting, waarin wij zien. Maar terwijlnbsp;de werking van het centraalorgaan, waarop die voorstelling berust, bepaald wordt door een werking van het netvlies, dienbsp;daarop in zekeren zin haren stempel zet, zoo kunnen de vannbsp;dé hersenwerking uitgaande projecties ook zeer wel beantwoordennbsp;aan de richtingslijnen van het netvlies. Dat zij daaraan zelfsnbsp;noodzakelijk moeten beantwoorden, leert eene nadere analyse dernbsp;voorwaarden, waaronder onze voorstellingen zich vormen ennbsp;wijzigen.
Overigens, het zij hier ook reeds vermeld, moet de uitdrukking: projectie naar ie richting dijnen cum grano salis worden opgevat. Het schijnbare gezichtsveld beantwoordt, namelijk,nbsp;niet volkomen aan het geometrische, en ook het schijnbarenbsp;blikveld is met het geometrische niet in volmaakte overeenstemming. In den loop van mijn betoog zal, zooveel noodig, daaropnbsp;nog gewezen worden. Hier zij het voldoende op te merken,nbsp;dat alleen nabij de grenzen van ’t gezichtsveld de bedoeldenbsp;afwijkingen zeer merkbaar worden en — bovendien in geen betrekking staan tot de bezwaren, door kering tegen de projectie-theorie in het midden gebracht.
Ik begin met het directe zien.
I. Een nabijgelegen binoculair gefixeerd voorwerp wordt gezien ter plaatse., waar het zich werkelijk bevindt: wij hebbennbsp;een juiste voorstelling van zijn ligging, in betrekking tot onsnbsp;zelven, dat is, in betrekking tot de plaats, door ons lichaam
1/-----------
wij ons ieder
Van de juistheid dezer stelling overtuigen
-ocr page 32-oogenblik. Zonder overleg grijpen wij naar elk voorwerp in onze nabijheid en bereiken het met de hand. Met den vingertop zelfs weten wij het bedoelde punt te treffen. Onnoodig isnbsp;het, de beweging der hand daarbij met de oogen te volgen;nbsp;na het voorwerp even gezien te hebben, kunnen wij de oogennbsp;sluiten, zonder gevaar van mis te tasten.
Deze proef alléén is voldoende, om te bewijzen, dat én de ligging, in betrekking tot ons zelven, én de plaats, waarheennbsp;een willekeurige impulsie onze handen voert, inzoover in hetnbsp;verband tusschen deze beiden juiste schatting van ieder afzonderlijk ligt opgesloten, ons naar waarheid voor den geest staat.nbsp;Zelfs buiten het bereik onzer handen oordeelen wij met zooveelnbsp;juistheid over richting en afstand en weten den aanstoot totnbsp;beweging daaraan zoo te doen beantwoorden, dat wij met eennbsp;geworpen bal het bedoelde voorwerp treffen, of zelfs springendenbsp;met den voet de bedoelde plek bereiken.
Wij constateeren hier, dat alvast bij beweging onzer ledematen het effect eener willekeurige impulsie juist wordt bestemd en vooruitgezien.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Of) de plaats, waar het gefixeerde pwit zich werkelijknbsp;bevindt, kruisen zich de gezichtslijnen.
Het gefixeerde punt vormt, zooals de oogspiegel mij onmiddel-lijk leerde, zijn beeld in ieder der foveae centrales. De lijn, die van de foveae centrales naar het gefixeerde punt gaat, is denbsp;gezichtslijn van het respectieve oog, de richtingslijn van hetnbsp;direct geziene punt.
In het gefixeerde punt kruisen zich ook de kliklijnen, die zich door de draaipunten der beide oogen naar dat punt uitstrekken. Wegens het verband dier bliklijnen tot de beweging, dienbsp;hare overkruising in een bepaald punt voortbrengt, zou hetnbsp;nauwkeuriger kunnen schijnen, de projectie naar de kruisingnbsp;der bliklijnen en niet naar die der richtingslijnen te bepalen.nbsp;In betrekking tot het indirecte zien kan echter alleen sprakenbsp;zijn van richtingslijnen. Daarom passen wij dit begrip ooknbsp;toe op het directe zien, waarvoor de gezichtslijnen de richtingslijnen zijn.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Onze voorsielling plaatst dus het gefixeerde punt in hetnbsp;kruispunt der richtingstjnen.
-ocr page 33-Deze stelling volgt uit de beide vorige. De syllogismus is daze. Wij zien het gefixeerde punt op zijn plaats; op dienbsp;plaats kruisen zich de gezichtslijnen: wij zien het dus in hetnbsp;kruispunt des gezichtslijnen.
4. Onze voorstelling der ligging van het gefixeerde punt berust op het bewustzijn der bewegings-innervatie, die de richtingslijnen daar tot overkruising bracht.
Die innervatie betreft niet slechts de bewegingen van het oog, maar bovendien die van het hoofd en van het lichaam innbsp;het algemeen. Wanneer wij de oogen naar de eene zijde richten, dan wordt ook het hoofd en zelfs de tronk onwillekeurignbsp;naar dezelfde zijde gekeerd. Yan de som dier bewegingen nunbsp;staat het effect ons naar waarheid voor den geest. Dat hetnbsp;verband tusschen die bewegingen organisch is, blijkt uit denbsp;proeven van adamük 1), die bij prikkeling van een der heuvelsnbsp;van de corpora quadrigemina, bij honden, de beide oogen zichnbsp;naar de tegengestelde zijde zag draaien, en bij sterker prikkelingnbsp;ook den kop naar dezelfde zijde. Maar dit verband sluit geenszins vrije zelfstandige bewegingen uit. Zij kunnen elkandernbsp;daarbh zelfs compenseeren. Merkwaardig zijn de snelheid ennbsp;de zekerheid, waarmede dit geschiedt. Onder het draaien vannbsp;het hoofd heen en weer om de verticale as, zelfs met aanzienlijke snelheid, zijn wij in staat, een gegeven punt blijvend tenbsp;fixeeren, en dat de impulsie voor de hierbij vereischte oogbewegingen tegen die tot draaiing van het hoofd volkomen op-weegt, volgt daaruit, dat wij het gefixeerde punt in rust zien.
Opmerkelijk is het, met hoeveel juistheid wij een bepaalden stand telkens op nieuw weten aan te nemen. Proefondervindelijk kan men zich daarvan overtuigen met behulp van een kleinen en daarbij zeer lichten toestel, dien men in de te vorennbsp;gemaakte moule onbewegehjk tusschen de tanden geklemd houdt.nbsp;Hij bestaat uit een dun onbuigzaam plankje, dat twee slingersnbsp;(lange draden met een in water hangend gewicht) en een magneetnaald draagt. Yan de slingers, die zich voor graadbogen bewegen, wijst de eene de zijdelingsche overhelling van het me-
Onderzoekingen, gedaan in het phgsiologüch laboratorium der ütrechtsche Hoogeschool. Tweede reeks. III. p. I4I. Utrecht 1870.
-ocr page 34-( 10 )
diaanvlak (draaiing om de sagittale as), de andere de beweging in het mediaanvlak (draaiing om de transversale as) aan, terwijlnbsp;de magneetnaald iedere draaiing om de verticale as constateert.nbsp;Plaatst men zich no tegenover een verticalen wand, met betnbsp;doel om bij loodrchten stand van het hoofd het mediaanvlaknbsp;ook loodrecht op den wand te richten, dan neemt men na iederenbsp;vrije lichaamsbeweging telkens op nieuw met groote nauwkeurigheid denzelfden stand aan. In vijf reeksen ieder van 10 totnbsp;28 proeven, door Dr. ernst pflügbr uit Bern alhier op mijnnbsp;verzoek genomen, werd gemiddeld minder dan één graad afwijking van den middenstand gevonden:nbsp;a. voor draaiing om de verticale as,nbsp;h. voor zijdelingsche overhelling van het mediaanvlak;nbsp;c. voor draaiing in het mediaanvlak
I. |
II. |
III. |
IV. |
V. | |
a. |
0.7 |
0.72 |
0,82 |
0.69 |
0.87 |
L |
1.3 |
0.47 |
0.94 |
0.85 |
0.66 |
c. |
0.8 |
0.78. |
De reeksen IV en V werden bij gesloten oogen genomen. Opmerkelijk is het, dat zij geene grootere afwijking vertoonennbsp;dan de andere. 1)
Zoo hebben wij, naar Bering’s uitdrukking, uit het bewustzijn der bewegingsinnervatie een beeld van ons lichaam in onze voorstelling, in betrekking waartoe de innervatie der oogspierennbsp;aan het waargenomene zijne plaats aanwijst.
Dat niet het spiergevoel, maar de willekeurige bewegingsinnervatie ons de aanwijzing geeft, werd reeds door de boven aangehaalde proeven van volkmann in het licht gesteld, en isnbsp;uit de valsche localisatie (naar de impulsie) bij paraese vannbsp;sommige oogspieren nader gebleken.
5. Wij onderscheiden, met BERING, eene innervatie voor het
De toestel is tevens bestemd, om, bij open en bij gesloten oogen, zoowel in normalen als in abnormalen toestand, de uitgebreidheid te bepalen der lichaams-schommelingen, terwijl men zich zoo onbewegelijk houdt als mogelijk is. Wellicht zal deze methode tot vroegtijdige herkenning van ruggemergsziekten kunnennbsp;dienstig zijn Ik hoop hierover nadere waarnemingen en onderzoekingen medenbsp;te deelen.
-ocr page 35-ridden van het dubheloog, d. i. gelijkelijk van heide oogen, naar boven, naar beneden, linke en rechts, voorts die voor adductienbsp;en obductie. T)e vier eerste vereenigen wij onder den naam vannbsp;richtings-innervatie, de beide laatste onder dien van afstands-innervatie.
Op zich zelve reeds aannemelijk, is hering^s leer der bewegingen van het dubheloog door adamük’s 1) proeven in beginsel voor goed gevestigd. Adamük toonde aan, dat, alvast bij den hond en de kat, de beide oogen een gemeenschappelijke innervatie hebben, uitgaande van de voorste tubera dernbsp;corpora quadrigemina. De rechter heuvel beheerscht de bewegingen der beide oogen naar de linker zijde, de linker die dernbsp;beide oogen naar de rechter zijde. Door prikkeling van verschillende punten van iederen heuvel kan men alle richtingennbsp;van beweging te voorschijn roepen; maar altijd bewegen denbsp;beide oogen zich gelijktijdig en in een bepaald verband totnbsp;elkander. Sterke convergentie wordt verkregen door prikkelingnbsp;van het achterste gedeelte, hetzij van den rechter, hetzij vannbsp;den linker heuvel, en wel met benedenwaarts gerichte gezichts-lijnen en vernauwing der pupil.
Een enkele impulsie van den wil kan dus geacht worden, lederen bewegingsvorm van het dubbeloog te beheerschen.
Met BERING moge men nu verder de zes genoemde vormen onderscheiden, al laat zich de juistheid van dit schema nietnbsp;streng bewijzen. Het spreekt van zelf, dat er geen reden bestaat, om iederen vorm aan één bepaalde-spier te verbinden.nbsp;Dit mo^e gelden voor de bewegingen naar de rechter of linkernbsp;.'?ijde, maar even goed kan een enkelvoudige innervatie zich overnbsp;meer spieren op ieder oog en zelfs nog verder uitstrekken.nbsp;Welke vormen men overigens onderscheide, zal toch schier iederenbsp;beweging uit een dubbele richtings-innervatie en uit een afstands-innervatie, hetzij van adductie hetzij van abductie, bestaan. Zoo-als van vele samengestelde bewegingsvormen, worden wij onsnbsp;van de daartoe strekkende wilsimpulsie ais van een geheel be-
Onderzoekingen, gedaan in het Physiol. Laboratorium der Utreehtsche Hoo-geschool, 2de Serie, D. III, 1870, bl. 140.
-ocr page 36-wust. Maar haar elementen beheerschen toch onze vooorstelling. Blijkbaar geldt dit voor de richtings-innervatie. Het voor dennbsp;afstands-innervatie te willen loochenen, schijnt ^ priori bijnanbsp;even ongerijmd, als de contractie der schuinsche oogspierennbsp;voor onwillekeurig, die der rechte aUeen voor willekeurig tenbsp;verklaren, waartoe men zich, ten gevalle eener geliefkoosdenbsp;theorie, eenmaal liet verleiden.
6. Met groote natmlceurigheid schatten wij de richtings-innervatie.
Dit blijkt, wanneer wij, bij gesloten oogen, met den vinger op een verwijderd voorwerp wijzen, dat wij te voren hebbennbsp;aanschouwd. Bij het openen der oogen staan de dubbelbeeldennbsp;van den vinger (ook wanneer wij het voorwerp te voren slechtsnbsp;met één oog aanschouwden) dan gewoonlijk aan weerszijdennbsp;van het voorwerp. Slechts bij enkele personen wordt het voorwerp in den regel door een der half beelden, meestal door datnbsp;van het rechter oog, bedekt. Doet men de proef met open oogen,nbsp;daarbij het voorwerp fixeerende, zonder aanvankelijk op den vinger te letten, dan is het resultaat gelijk. Zij, die langen tijdnbsp;van het gebruik van één der oogen of althans van het binocu-laire zien (scheelzienden) verstoken zijn, brengen den vingernbsp;regelmatig tusschen het ziende oog en het voorwerp.
Wanneer een voorwerp zich zeer langzaam verplaatst in betrekking tot een ander, dan kan ons oordeel falen bij de beslissing, welk van beide zich beweegt. Worden aan den vrijen hemel wolken met snelheid voorbij de maan gezweept, dan isnbsp;het, als bewoog zich de maan in vlugge vaart over de wolken.nbsp;De illusie is zoo volkomen, dat huizen en hoornen, ifidirect,nbsp;onder de maan gezien, in de beweging worden meegesleept.nbsp;In den regel ontslaat overigens de voorstelling, dat het kleinerenbsp;voorwerp in beweging, het grootere in rust is. Vóór eenigennbsp;tijd werd alhier een n tooverhand” vertoond, die met een stiftnbsp;ieder opgegeven woord op een tafel schreef. Te vergeefs zochtnbsp;men naar de oplossing van dit raadsel. Zij was, zooals Dr.nbsp;SNELLEN ontdekte, eenvoudig deze, dat niet de vrije hand,nbsp;maar de tafel door een mechanisme onder den vloer bewogennbsp;werd. Het gezichtsbedrog was volkomen.
Het is, alsof dergelijke langzame bewegingen zich aan de
-ocr page 37-( 31 )
kleine onwillekeurige schommelingen der oogen aansluiten, om het voorwerp te volgen. Zeker althans ontbreekt een bepaaldenbsp;impulsie van den wil, — en hiermede ook de voorstelling dernbsp;veranderde ligging.
7. Ooit de schatting der afstands-innervatie laat voor nabij gelegen voorwerpen weinig te wenschen over.
In mijne verhandeling over het binocnlaire zien zijn reeds vreemde en eigene proeven ten bewijze hiervan bijeengebracht.
De proeven laten zich tot twee kategoriën terugbrengen;
a. In verband met de gevorderde convergentie heoordeelen wij den afstand.
Aldus geschiedt het bij ’t gewone zien. Ieder punt, dat ook maar een oogenblik gefixeerd werd, weten wij bij geslotennbsp;oogen met den vingertop te treffen. Buiten de beivuste inner-vatie werken hiertoe ook andere factoren mede; maar wij kunnen die uitsluiten, en het resultaat blijft voldoende. Wanneernbsp;Helmholtz 1), onmiddeUijk na het openen der oogen, een draadnbsp;met een potlood zocht te treffen, terwijl een blad papier in hetnbsp;mediaanvlak het links van den draad gelegene voor het rechternbsp;oog, en, omgekeerd, het rechts gelegene voor het linker oognbsp;verborg, (Jan bereikte hij telkens nagenoeg zijn doel. Ik hebnbsp;die proeven met gelijk gevolg herhaald, Zien wij met beidenbsp;oogen door een korten platten koker naar kleine voorwerpen,nbsp;hangende voor een gelijkmatigen wand, dan treffen wij dienbsp;nagenoeg met den vinger, ook bij weder gesloten oogen. Hetnbsp;aangeven van den afstand op een maatsok, dien men in denbsp;hand heeft, zooals wundt ) beproefde, moest veel grooterenbsp;afwijkingen opleveren.
De éénige zuivere proef bestaat in het aanwijzen van den afstand van een lichtpunt (bestaande in een reeks zeer kleine snel op elkander volgende inductie-vonken) in een volstrekt donkere kamer.nbsp;Bn ook dan nog moet het hoofd leunen; want — zijdelingsche be-wegingen eischen, om hetzelfde punt te blijven fixeeren, des te meernbsp;beweging van de oogen, hoe nader men bij dat punt geplaatst is,nbsp;en daaruit zou, zelfs onbewust, eenige aanwijzing omtrent den
.1862.
1. c. p. 650. t) Beitriige znr Theorie der
-ocr page 38-( 14 )
afstand kunnen voortvloeien. Buiten convergentie en accoineda-tie zijn daarbij alle factoren uitgesloten 1), en ook de laatste kan door kunstmatige mydriasis of door een bril, die grootenbsp;verstrooijingscirkels geeft, nog worden geëlimineerd. Toch bedroeg de afwijking bij die proeven, binnen het bereik der hand,nbsp;gemiddeld (zie bijlage A) slechts een centimeter.
Ook bij het vereenigen, door convergentie, der beelden van twee gelijke naast elkander gelegen voorwerpen, ontwikkelt zichnbsp;al spoedig een juiste voorstelling van den afstand, zoodat de opnbsp;den onderstelden afstand gebrachte vinger zich genoegzaam enkelnbsp;vertoont. En, opmerkelijk genoeg, ik word er mij van bewust,nbsp;wanneer het moment intreedt, dat de voorstelling geheel doornbsp;de convergentie is beheerscht. Ik heb dan slechts de oogeiinbsp;te sluiten, den vinger op den voorgestelden afstand te brengen,nbsp;en meestal blijkt dan, bij het openen der oogen, de vingernbsp;voor ieder oog het respectieve beeld te bedekken. Bij het zien innbsp;het stereoscoop, welks afmetingen reeds een zekere voorstellingnbsp;van afstand medebrengen, is de schatting minder nauwkeurig.
VoLKMANN t), die met den ouden ernst en liefde zijner wetenschap getrouw blijft, wijst op een feit, dat wel in staatnbsp;is, ons een oogenblik in verlegenheid te brengen. Hij doet opmerken, dat men ook met divergeerende gezichtslijnen enkelnbsp;ziet, wanneer slechts gelijke beelden, bijv. van twee naalden,nbsp;op de gele vlekken vallen. Naar de projectie-theorie, zoo meentnbsp;hij, zouden de naalden dubbel moeten gezien worden. Maarnbsp;blijkbaar toch is deze eisch niet rechtmatig. Zijn de beeldennbsp;der beide gele vlekken gelijk, dan staat het reeds vast, dat hetnbsp;voorwerp direct en binoculair enkel wordt gezien: ’t is dannbsp;maar de vraag, op welken afstand. Bij convergentie nu is dienbsp;afstand eindig, bij parallelismus kan hij oneindig zijn, en bijnbsp;divergentie,..... verder dan oneindig is het absoluut ondenk
bare en daarvan kan de voorstelling zieh aan ons niet opdringen.
Ook de aanwijzing uit de helling der meridianen (zoogenaamde raddraaiing), die eerst onlangs doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;{Kon. Sachs. Gesellsch, der 6Mai 1871),
naar eisch gewaardeerd werd.
f) Physiologische Vuntersuchungen im Gebiete der Optik. 2tes Heft. S, 185.
-ocr page 39-Men vergete niet, dat wij het oordeel alleen middellijk tot de richting der gezichtslijnen, oniuiddellijk tot de afstandsinnervatienbsp;terugbrengen: aan deze is de projectie naar de gezichtslijnennbsp;ondergeschikt. Ontbreekt nu de adductie volkomen, dan is denbsp;voor waarde gegeven voor het projiciëeren op de uiterste grens, —nbsp;den oneindigen afstand. Op kunstmatige divergentie zijn onzenbsp;voorstellingen niet aangelegd, omdat ze er bij het gewone ziennbsp;nooit mee te rekenen hadden. Maar onder haren invloed wordtnbsp;al spoedig een toestand geboren, die het bij evenwijdige gezichtslijnen gefixeerde, vergelijkenderwijze, op eindigen afstandnbsp;doet plaatsen: wij ondervinden dit, wanneer zwakke prismata,nbsp;met den hoek naar buiten voor het oog geplaatst, ons, tennbsp;behoeve van het enkelzien, dwingen tot divergentie. Hieraannbsp;beantwoordt dan weldra de oneindige afstand, en de impulsienbsp;tot adductie, die er noodig is, om de gezichtslijnen evenwijdignbsp;te stellen, moet de voorstelling van eindigen afstand te voorschijn roepen. Wij zullen later zien, hoe gemakkelijk ook bijnbsp;het zien in de nabijheid onze voorstelling zich naar de doornbsp;prismata veranderde convergentie accommodeert.
b. Nüar het oordeel van den afstand regelen wij, omgekeerd, de bewegings-innervatie. Wanneer ik een voorwerp een oogen-blik, al is het slechts indirect, gezien heb, en daarna de oogennbsp;sluit, dan ben ik in staat, ze bij of vóór het openen zoo tenbsp;richten, dat ik het voorwerp onmiddellijk zoo goed als enkelnbsp;zie. Zoowel de afstands- als de ricütings-innervatie beantwoordtnbsp;aan de voorstelling. Hoogstens neem ik een kleine schommelingnbsp;waar van het voorwerp, wat ook bij het snelle oogknippen ondernbsp;bhjvende fixatie van hetzelfde punt niet uitblijft en gedeeltelijknbsp;aan eene door de oogleden medegedeelde beweging is toe te schrijven. Helmholtz beproefde zijn bij reeds gesloten oogen opgestokennbsp;¦'''wijsvinger binoculair te treilen, hetgeen hem alleen gelukte, wanneer hij dien vinger met den duim wreef of een uitwendig voorwerp er mede aanraakte. Bij mij wordt de voorstelling van denbsp;plaats ook buitendien doorgaans levendig genoeg. Maar de proefnbsp;IS even bewijzend, als men den vinger of het bedoelde voorwerpnbsp;eerst gezien heeft, nu de oogen sluit, ze heen en weer draaitnbsp;en eindelijk opent, om bij het openen het primitief geziene tenbsp;fixeer en. Op deze wijze kan men zich gereedelijk overtuigen,
-ocr page 40-dat men naar het oordeel over richting en afstand de bewe-gings-innervatie nauwkeurig weet te regelen.
Zoo leeren ons de beide kategoriën van proeven, dat er een verband bestaat tusschen de willekeurige innervatie en de absolutenbsp;voorstelling van de plaats, waar de voorwerpen binoculair worden gezien. Opmerkelijk nu is het, hoe snel die voorstellingnbsp;zich accommodeert, wanneer het verband op kunstmatige wijzenbsp;wordt verbroken. Plaatst men in een brillenstel twee prismatische glazen, met de brekende kanten naar dezelfde, stellen wijnbsp;naar de rechter zijde, dan vertonnen zich al de voorwerpennbsp;naar die zijde afgeweken. Opent men nu de te voren geslotennbsp;oogen, om een oogenblik een voor zich geplaatst voorwerp tenbsp;beschouwen, en sluit men de oogen op nieuw, dan zal, zooalsnbsp;te voorzien was, de vinger, die recht naar het voorwerp wordtnbsp;uitgestoken aan de linkerzijde van het voorwerp voorbijgaan.nbsp;Men kan die proef eenige keeren herhalen, telkens met hetzelfde gevolg. Maar betast men nu de voorwerpen, die in hetnbsp;bereik der handen liggen, een tijd lang met open oogen, dannbsp;leert men zeer spoedig ook bij gesloten oogen een te voren gezien punt te treffen, en, na eenigen tijd de prismatische glazennbsp;afleggende, zal, bij herhaling der proef, de vinger het voorwerpnbsp;niet zoo zeker treffen, maar soms aan de tegengestelde zijdenbsp;voorbijgaan. Nog veel spoediger dan bij het opzetten der glazennbsp;zal men nu bij het afzetten zijne handen weder georiënteerdnbsp;vinden. Czerm.^ck *) heeft zoodanige proeven het eerst verricht, en hel.mholtz f), die ze herhaalde en met andere verschijnselen in verband bracht, eindigt met de opmerking ;nbsp;// Alle diese Erscheinungen lassen deutlich erkennen, dass einenbsp;gt;r fortdauerende Controlle der für die Augenstellungen undnbsp;//Augenbewegungen nothwendigen Innervationsstarke durch dienbsp;rr Beobachtung ihres Erfolgs an den Gesichtsbildern stattfindennbsp;// muss, wenn richtige Urtheile über die Richtung der Gesichts-//linie und der fixirten Gegenstande gefallt werden sollen.^’
Een gelijk resultaat verkrijgt men, wanneer zeer zwakke
*' Sitznngsberichte. XVTT. 575. Wieti. f) l. c. p. 605,
-ocr page 41-prismata beide met den boek naar binnen of naar buiten voor de oogen worden geplaatst. In het eerste geval moet, om hetnbsp;voorwerp binoculair te fixeeren, de convergentie zwakker, in hetnbsp;tweede geval sterker zijn. Opent men de oogen achter zoodanige prismata, dan gaat men, van ter zijde met den vingernbsp;naderende, in het eerste geval vóór, in het laatste geval achternbsp;het voorgehouden voorwerp, een potlood bijv., voorbij. Nanbsp;eenig gebruik der handen met geopende oogen wijkt ook hiernbsp;de onjuiste schatting, om, na het wegnemen der prismata, somsnbsp;voor een korten tijd in tegengestelden zin terug te keeren.
Ten onrechte zou men uit deze accommodatie naar de kunstmatig gewijzigde impulsies afleiden, dat bij het gewone zien de schatting der impulsies geen absolute zijn kan. Met eennbsp;absolute schatting, onder normale voorwaarden, is eene betrek-kelijk snelle accommodatie, onder abnormale, geenszins in strijd.nbsp;Andere spiergroepen leeren ons het zelfde. Een blind pianistnbsp;vindt zich in weinige minuten terecht op een klavier metnbsp;toetsen, breeder of smaller dan die, waaraan hij gewoon is, ennbsp;een geoefend violist, die op zijn instrument met zekerheidnbsp;iedere positie weet te grijpen, heeft nauwelijks een altviool innbsp;de hand en de toonen gehoord bij het zetten zijner vingers,nbsp;of bij accommodeert onwillekeurig zijn grepen naar het grooterenbsp;instrument. De bijziende, voor het eerst met neutraliseerendenbsp;glazen schrijvende, schrijft, zonder het zelf te weten, al spoedignbsp;zoo groot, dat de letters hem niet veel kleiner schijnen dannbsp;te voren zonder bril, en zet hij den bril af, dan accommodeerennbsp;zich sneller nog alweer de bewegingen zijner hand naar denbsp;grootte zijner netvliesbeelden. Zoo is het met het zuiver into-neeren bij het zingen op ongewone toonshoogte, met de doornbsp;dagelijkschen arbeid bekende impulsie, om steenen tot eennbsp;zekere hoogte te werpen, enz. En in al deze gevallen is tochnbsp;de absolute schating der innervatie niet te twijfelen. Denbsp;gemakkehjkheid der hier bedoelde accommodatie berust welnbsp;daarop, dat, bij vermoeidheid, om hetzelfde doel te bereiken,nbsp;een sterker impulsie moet worden gegeven, en dat wij dus,nbsp;alvast in verband daarmede, het geheele leven door hebbennbsp;moeten en dus hebben leeren accommodeeren.
Evenmin ligt in de veranderlijkheid van het verband eenig
-ocr page 42-bewijs, dat zoodanig verband niet in algemeene zin zon zijn aangeboren. Ieder verband toch, dat als gewrocht van oefeningnbsp;in den ruimsten zin ons erfdeel geworden is, blijft vatbaarnbsp;voor wijziging door individuele oefening, en zal ongetwijfeldnbsp;aan haren invloed des te minder weerstand bieden, bij hoenbsp;grooter speelruimte het zich in de voorgeslachten ontwikkelde,nbsp;en hoe minder de bestaande aanleg bij de geboorte reeds totnbsp;zijn volle recht gekomen is.
8, Op de vooramp;lelling van afstand hebben de eigemcJuippen, der voorwerpen {licht en schaduw, grootte, perspectivische vorm^nbsp;enz.) mede invloed. Bij het gewone zien beantwoorden dezenbsp;aan den werhelijken afstand en werken dus in gelijken zin alsnbsp;de afstands-innervatie. Kunstmatig kunnen zij echter met dezenbsp;worden in strijd gebracht, en waar dit geschiedt, kan de in-nervatie de voorstelling niet uitsluitend beheerschen.
Het hier gezegde komt nergens duidelijker aan den dag, dan bij het beschouwen een er schilderij, die het juiste perspectiefnbsp;en de kleur der voorwerpen, met licht en schaduw, naar eischnbsp;weergeeft. Al de punten der schilderij liggen in één vlak, ennbsp;letten wij op het doek of op de kleur, als zoodanig, dan ziennbsp;wij ze in een vlak. Maar zoodra wij ons de afgebeelde voorwerpen voorstellen, plaatsen zij zich als op verschillende afstanden voor onze oogen, niettegenstaande zij bij onveranderde convergentie worden gezien. Zelfs op den voorgrond treedt denbsp;illusie in, ten aanzien van voorwerpen, die, lichamelijk aanwezig, genoegzaam verschil van convergentie zouden vorderen,nbsp;om aan de impulsie van den wil een w^erkzaam aandeel te verzekeren. Intusschen is bij het zien met één oog de illusienbsp;volkomener. En waaraan is,dit toe te schrijven? Bij het ziennbsp;met twee oogen, zoo redeneert men, zouden de perspectivischenbsp;beelden van rechter en linker oog moeten verschillen, en denbsp;schilderij geeft voor beide dezelfde: de illusie moet daarondernbsp;lijden. Maar zal zij dan volkomener zijn bij het zien met éénnbsp;oog, dat toch zeker geen twee verschillende projecties waarneemt? Ik zie daarvoor geen reden, hoegenaamd, want — hetnbsp;zien met één oog kent zich zelf niet en doet gelijke eischennbsp;als het binooulaire. Ik geloof dan ook, dat de reden een anderenbsp;is, en wel deze: dat men, is het eene oog gesloten, de conver-
-ocr page 43-gentie kan veranderen naar de voorstelling van den afstand. Men plaatse zich voor een schilderij, zie naar eenig voorwerp op dennbsp;voorgrond, bedekke daarop het eene oog met een klein scherm ennbsp;richte vervolgens den blik op eenig voorwerp, dat men zich opnbsp;grooteren afstand heeft voor te stellen, dan zal men, bij het wegnemen van het scherm, dat voorwerp in gekruiste dubbelbeeldennbsp;zien, die nu spoedig tot elkander naderen, waarmede — denbsp;illusie voor een deel verloren gaat. Ook een ander kan waarnemen, dat het oog achter het scherm een beweging naar buitennbsp;maakt, — wanneer men, onmiddellijk onder de eerst beschouwdenbsp;grens van een nabijgelegen voorwerp, de aandacht op een afgelegen richt. Zoo blijft dus de afstands-innervatie werkzaam bijnbsp;het uni-oculair beschouwen eener schilderij en maakt de iUusienbsp;zoo veel votkomener dan bij het binoculaire. Ik geloof, datnbsp;hiermede de éénige grond van het verschil is aan gegeven. Hetnbsp;is dan de uitsluiting der afstands-innervatie, die bij het binoculaire zien aan de iUusie afbreuk doet.
In andere gevallen weten wij, dat het voorwerp zich niet daar bevinden kan, waar, onder kunstmatigen drang, de ge-zichtslijnen tot overkruising kwamen. Hier heeft zich dus,nbsp;onafhankelijk van de bewegings-innervatie, reeds een voorstellingnbsp;gevormd. Dat ook deze niet on voor waardelijk wijkt voor denbsp;eischen der innervatie, kan ons niet bevreemden. Lettersnbsp;plaatsen wij niet op oneindigen afstand, al zien wij ze, ondernbsp;den invloed van prismata, met evenwijdige gezichtslijnen, ennbsp;evenmin zullen de wanden der kamer, waarin wij ons bevinden,nbsp;hierbij tot op het oneindige terugwijken. Ook stereoscopischenbsp;figuren, al zou de graad van convergentie het vorderen, zien wijnbsp;niet op een onbestaanbaren afstand; hoe groot de dwang dernbsp;convergentie zijn moge, hij noodzaakt ons niet, aan het ongerijmdenbsp;te gelooven. ’t Is voorts natuurlijk, dat men nabeelden bij voorkeurnbsp;op een scherm of een ander vlak projiciëert. //Ich erzeugenbsp;// mir, zegt hering // auf den Netzhautmitten von einer far-/•/bigen auf complementaren Grimde liegende Oblate ein Nach-»bild, halte dann eine feine Nadel nahe vor’s Gesicht undnbsp;quot;fixire ihre Spitze, wahrend ich ein Blatt 'Papier von der Parbe
*) Archiv. f. Anal, u, Phys, 1864. S. 37»
-ocr page 44-//der Oblate 6—10 Zoll dahinter halte. Nadel und Nachbild //erscheinen einfach; aber das Nachbild erscheint hinter dernbsp;//Nadel auf dem Papiere.”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;
Ik wil dit gaarne aannemen. Tegenover het vreemde, dat een ouwel zou stil staan in de lucht, zal de aanwijzing uit denbsp;convergentie bij sommigen reeds niet bestand zijn. Maar hierbijnbsp;komt, dat de indruk van het op een scherm geprojiciëerdenbsp;nabeeld, al gaat het van beide oogen uit, door zijn altijd diflusenbsp;vlakte en twijfelachtige begrenzing zich in geenen deele onderscheidt van dien van een halfbeeld, waarvan de weerga verborgennbsp;is of aan de aandacht ontsnapt, zooals bij het gewone zien onsnbsp;telkens en telkens onder het oog komt. Er is dus niets,nbsp;wat ons beletten zou, het nabeeld van den ouwel met zulk eennbsp;halfbeeld gelijk te stellen. Maar zijn de nabeelden scherp,nbsp;dan gelukt het wel degelijk, zoo zegt ook helmholtz, zenbsp;in het convergentie-punt te zien, al ligt dit in de lucht:nbsp;het nabeeld eener vlam bijv. plaats ik gaarne op een nietnbsp;brandende bougie en zie het schijnbaar grooter worden, als iknbsp;mij van de bougie verwijder, kleiner, wanneer ik er toe nader.
De conclusie, waartoe wij komen, is: dat bij het gewone zien tot het beoordeelen van den afstand de netvliesbeelden met denbsp;convergentie harmonisch samenwerken; maar dat, bij een kunstmatig conflict met deze, de aanstoot tot convergentie onze voorstelling niet tegen beter weten in dwingen kan, en, voert hijnbsp;tot het ongerijmde, zich gewonnnen geeft.
De grond nu, waarom de afstands-innervatie in absolute aanwijzing voor de richtings-innervatie onderdoet, meen ik tenbsp;moeten zoeken in het volslagen gemis aan zelfstandige oefening.nbsp;Wie altijd geholpen wordt gaat op die hulp steunen, ¦’t Isnbsp;hem genoeg, dat hij met haar zijn doel treft. Waar ze hemnbsp;nu begeeft, bereikt hij het onvolkomen, en waar ze, na langnbsp;beproefde trouw, zich vijandig tegen hem keert, wordt hetnbsp;geheel gemist. Door zelfstandige oefening, met uitsluiting vannbsp;aUe andere aanwijzing, zou de convergentie iedere hulp spoedignbsp;leeren ontberen. — Of ook de vermoeienis, waaraan het langnbsp;voortgezette convergeeren, in tegenstelling met de steeds afwisselende richtings-innervatie, blootstelt, zooals hel.mhoi,tz vermoedt, daarbij in ’t spel is, waag ik niet te beslissen.
-ocr page 45-De middelen overigens, die in het oordeel over afstand de convergentie ondersteunen, de perspectivische projecties, met lichtnbsp;en schaduw, de correspondeerende hellingen der meridianen ennbsp;de parallaxen ga ik met stilzwijgen voorbij. Alleen wil iknbsp;kortelijk wijzen op de accommodatie, die de convergentienbsp;regelmatig vergezelt en behoudens zekere speelruimte daaraannbsp;gebonden is. Op zich zelve, bij proeven met één oog, laatnbsp;de accommodatie, zooals de proeven van wundt leerden, bijnbsp;de meeste personen zoo goed als geen oordeel toe. Verandering van afstand van den draad, die als voorwerp diende,nbsp;werd daarentegen vrij wel herkend. Met twee oogen gevoeldenbsp;HELMHOLTZ duidelijk, dat hij sterker moest accommodeeren voornbsp;een roode dan voor een blauwe lichtspleet; maar zeer moeielijknbsp;ontwikkelde zich daaruit de illusie van verschil in afstand en zenbsp;ging ook licht weer verloren. Onder twee omstandigheden nu was,nbsp;bij ’t binoculaire zien, geheel afgescheiden van de convergentie,nbsp;de invloed der accommodatie op de voorstelling van afstand, mijnbsp;reeds gebleken. Op een blauw vlak met zwarte strepen, tee-kene men een rood traliewerk en plaatse zich op eenigen afstand.nbsp;OnmiddeUijk treedt nu het traliewerk sterk naar voren, en zoonbsp;absoluut is de illusie, dat bij zijdelingsche bewegingen van hetnbsp;hoofd het heen en weer schijnt te gaan, omdat de parallaxenbsp;ontbreekt, die bij het naderbij liggen van het traliewerk zounbsp;hebben moeten aanwezig zijn *). De tweede omstandigheidnbsp;is die eener door een zwak mydriaticum verzwakte accommodatie. Daarbij zag ik mikropsie ontstaan, die zich eenvoudignbsp;daardoor verklaarde, dat men, om de voorwerpen scherp tenbsp;zien, sterker accommodeeren moet, en ze zich nu dichter bijnbsp;voorstelt. Terwijl de gezichtshoek evenwel aan den waren afstand beantwoordt, schijnen ze kleiner f)- Torster §) heeft,nbsp;onafhankelijk van mij, hetzelfde waargenomen en uitvoerig beschreven en zich ook aan dezelfde verklaring gehouden. Wat mijnbsp;hierbij bijzonder getroffen heeft, en uit een psychisch oogpunt
*) Archief voor natuur- en geneeskunde'. 1865. D. II. bl. 212. ) Nederl. Lancet. 1851. D. VI. bl. 607.
§) Ophthalmol. Beitrdge. Berlin 1862.
-ocr page 46-inderdaad merkwaardig is, is dit: dat uit het kleiner zien van bekende voorwerpen, bijv. bekende personen, ten gevolgenbsp;van de accommodatie voor een kleineren afstand, nn onmiddellijk zich weer de voorstelling ontwikkelt, dat ze zich op eennbsp;grooteren afstand bevinden. Hierin ligt stof genoeg, om na tenbsp;denken over de wijze, waarop onze voorsteUlingen ontstaan.nbsp;He eerste is die van kleiner zien, en, met verloochening vannbsp;den onbewusten grond voor die voorstelling, ontwikkelt zichnbsp;uit haar, op meer bewuste wijze (uit den kleiner gedachten vorm)»nbsp;die van grooteren afstand. Ligt in de accommodatie, zooalsnbsp;uit het bovenstaande blijkt, een middel tot beoordeeling van dennbsp;afstand, — waar zij, zooals gewoonlijk, tegelijk met de convergentie werkzaam is, treedt zij, als zoodanig, op den achtergrond.nbsp;Sprekend is ze slechts, waar ze, als relatieve accommodatie, zichnbsp;moet losmaken van de convergentie, zooals in de boven aangehaalde proeven, wat haar niet zonder betrekkelijk groote inspanning mogelijk is.
Het algemeen resultaat blijkt aldus: een binoculair en direct gezien punt vertoont zich daar, waar de willekeurige bewegings-innervatie de gezichtslijnen doet kruisen.
Wij hebben thans in de tweede plaats te handelen over projectie bij het indirecte zien. Daarbij is te onderscheidennbsp;tusschen hetgeen binoculair enkel wordt gezien en wat zichnbsp;onder dubbelbeelden vertoont.
9. Wat indirect., binoculair, enkel wordt gezien, vertoont zich in het kruispunt der richtingslijnen.
Hier geldt dezelfde syllogismus als bij het directe zien. Wij zien de voorwerpen op de plaats, waar zij zich werkelijk bevinden (zooals blijkt uit het blindelings betasten van ieder voorwerpnbsp;in onze nabijheid, en uit het richten der gesloten oogen op iedernbsp;voorwerp, dat we alleen indirect hebben gezien); in het voorwerp kruisen zich de richtingslijnen: bij gevolg, zien wij ze innbsp;het kruispunt der richtingslijnen.
In het algemeen zijn deze praemissen en de daaruit gemaakte conclusie juist. Vooral mag dit gezegd worden in betrekking
-ocr page 47-( 23 )
tot de middelste gedeelten van ’t gezichtsveld, die bij het zien vooral in aanmerking komen. Maar wij moeten erkennen, datnbsp;er afwijkingen voorkomen.
Tooreerst, in strijd met de eerste praemisse, zien wij de verschillende pimten niet volkomen in de richting, waarin zijnbsp;zich werkelijk bevinden, in betrekking tot ons lichaam. Wijnbsp;hebben het boven reeds gezegd: het schijnbare gezichtsveldnbsp;beantwoordt niet in allen deele aan het geometrische. Ditbhjktnbsp;bij het zoogenoemde uitmeten van het gezichtsveld. Alle bijzonderheden hieromtrent heeft helmholtz in § 28 van zijnnbsp;klassiek werk vereenigd. Dit uitmeten betreft alleen de richtingnbsp;der projectie, niet den af stand, en wij kunnen ons dus bij dezenbsp;beschouwing tot één oog bepalen. Vooreerst dan in verticalenbsp;richting schijnen de gezichtshoeken iets grooter dan in horizontale. Bijna iedereen, zooals adoi.!? fick bewees, ziet de ver-tikale afmeting van een zuiver vierkant grooter dan de horizontale, zoowel hij het onbewegelijk fixeeren van een punt alsnbsp;bij beweging der oogen. — Voorts heeft helmholtz doen zien,nbsp;dat wij in het kogelvormig gezichtsveld, zoowel de groote cirkels, die niet door het fixatiepunt, als de parallel cirkels vannbsp;een door ’t fixatie-punt gaanden groolen cirkel gekromd zien,nbsp;— de eersten hol, de laatsten bol naar de zijde van ’tnbsp;fixatie-punt, en hij de proef vond hij nu zijne onderstellingnbsp;kevestigd, dat bij het fixeeren van het hoofdhlikpunt de doornbsp;hem aldus genoemde directie-lijnen 1) zich als rechte, dus alsnbsp;de kortste lijnen tusschen twee punten vertonnen zouden, hetgeen van de evengenoemde afwijkingen rekenschap geeft. Hiermede staat in verband, dat de in de geheel zijdelingsche deelennbsp;van ’t gezichtsveld de voorwerpen hooger schijnen, dan wanneernbsp;men ze fixeert, — wat ik bewaarheid vinde, hoezeer niet innbsp;die mate, als het zien der directie-lijnen als rechte lijnen zounbsp;vorderen. Ook aan de door Recklinghausen ontdekte schijnbare kromming van rechte lijnen in de peripherische deelennbsp;van het gezichtsveld mag.hier herinnerd worden. In deze nunbsp;en vele andere afwijkingen, die ik hier met stilzwijgen voorbijnbsp;ga, ligt opgesloten, dat wij zelfs in het kogelvormig gedacht
1. c. p.
-ocr page 48-( 24 )
gezichtsveld bij het indirecte zien niet volkomen juist projiciëeren. Maar wij constateeren tevens, dat, althans in het tamelijk bruikbare gedeelte van het gezichtsveld die afwijkingen zoo gering zijn,nbsp;dat men ze mag verwaarloozen, en dus gerechtigd is de stelling vastnbsp;te houden; dat, op ieder oog, de indirect geziene voorwerpen innbsp;betrekking tot het fixatie-punt, gezien worden in een richting,nbsp;waarin ze zich werkelijk bevinden. Binoculair gezien, vertoonennbsp;zij zich dan op de plaats, waar ze zich werkelijk bevinden. Iknbsp;zou nog kunnen vragen, of het zoogenoemde uitmeten van hetnbsp;gezichtsveld wel in allen deele is gelijk te stellen met de onmiddellijke spontane projectie. Op vele verschijnselen zou iknbsp;kunnen wijzen, die hier eenig recht tot twijfel geven. Zooveelnbsp;is zeker, dat wij het indirect geziene met den vinger weten tenbsp;treilen en de gesloten oogen er op weten te richten. En datnbsp;is voldoende, om in het algemeen onze stelling te handhaven.
Op eene afwijking zij hier nog in het bijzonder oplettend gemaakt. Ik bedoel die, welke door Recklinghausen tusschennbsp;den schijnbaren en den waren verticalen meridiaan werd aangetoond, eene afwijking, die bij velen zich naar de horizontalenbsp;meridianen allengs verliest. Die afwijking behoort, namelijk,nbsp;tot een geheel andere kategorie, als de vroeger genoemde, omdatnbsp;ze op beide oogen in tegengestelden zin werkt, en daarom bijnbsp;het binoculaire zien kan ivorden opgeheven. Bij, mij is de compensatie echter onvolkomen (verg. bijlage C). ’t Zal te beziennbsp;staan, of ze zich bij éénoogigen handhaaft.
Op zich zelve hebben al deze afwijkingen geen groote betee-kenis; maar in den grond en de voorwaarden van haar ontstaan, en van haar verdwijnen, tot welker navorsching zij uitlokken,nbsp;vertoonen ze ons eene zeer belangrijke zijde.
De tweede onze praemissen is deze, dat het indirect waarge-nomene zich in het kruispunt der richtingslijnen bevindt. Ook deze stelling is niet algemeen bewezen. Vooreerst mag hetnbsp;reeds twijfelachtig heeten, of men, zich bepalende tot één oog,nbsp;gericht op oneindigen afstand, zeggen kan, dat ieder indirectnbsp;gezien punt op de richtingslijn ligt, wanneer dat althans dennbsp;zin hebben zal, dat de lijnen, die, bij juiste accommodatie, vannbsp;ieder netvliesbeeld naar het correspondeerend voorwerp getrokkennbsp;worden, voor de peripherie van het gezichtsveld zoowel als voor
-ocr page 49-het centrum, door een en hetzelfde (vereenigde) knooppunt gaan. Want deze onderstelling wacht nog op haar bewijs en is zelfsnbsp;zeer problematisch. Zeer wel denkbaar is het intusschen, datnbsp;voor de zijdelingsche gedeelten van het gezichtsveld het dioptrischnbsp;stelsel andere knooppunten heeft, en dat eene daaraan beantwoordende projectie, naar richtingslijnen, door die knooppuntennbsp;gelegd, de afwijkende ligging dier netvliesbeelden compenseert.nbsp;Er ligt alléén in opgesloten, dat de netvliesbeelden dan geennbsp;zuivere reductie zijn van het kogelvormig gezichtsveld, — Vannbsp;een kruispunt der richtingslijnen kan voorts slechts sprake zijn,nbsp;in betrekking tot voorwerpen, die in het binoculaire gezichtsveld gelegen zijn. Maar in zoover een punt op ieder oog zichnbsp;in de richtingslijn vertoont, kan het zich dan ook in het kruispunt der richtingslijnen bevinden.
De slotsom is: er bestaan afwijkingen, en zeer belangrijk is het, zooals ik opmerkte, haren grond na te gaan. Maar alsnbsp;feiten spreken ze niet sterk genoeg, om voor de bruikbarenbsp;gedeelten van het gezichtsbeeld de algemeene stelling in gevaarte brengen: dat alles wat indirect, binoculair enkel wordt geziennbsp;zich vertoont in het kruispunt der richtingslijnen.
Wij komen hier, evenals bij het directe zien, tot de vraag, waaróm wij indirect de voorwerpen in het kruispunt zien. Wedernbsp;hebben wij hier voorloopig slechts aan één oog en de richtingnbsp;der projectie zijner netvliespnnten, in betrekking tot het directnbsp;geziene punt, te denken.
VoLKMANN'1) leidde de richtingsvoorsteUing af uit de spierwer-^^^g) die noodig is, om op het indirect geziene punt den directen Wik te vestigen. De daartoe vereischte impulsie, die wij doornbsp;ervaring hebben leeren kennen, zou de richting bepalen, waarinnbsp;het buiten de gezichtslijnen gelegen punt zien. Ook helm-Holtz f) is (ieze meening toegedaan. Eeeds bij herbarï ennbsp;ï-otze vindt hij daartoe den weg gebaand, die op physiologiscbnbsp;gebied door meissner en czermak, in betrekking tot de ge-zichtsvoorstellingen meer bijzonder door wündt betreden is.nbsp;Zij strookt volkomen met zijne theorie der uitsluitend langs
Wagnbk’s Bandwörieriuch. Art. Sehen. B. III. S. 340 u. f. t} 1. c. 5 28; het historische is op p 593 e. v. te vinden.
-ocr page 50-f 26 }
empirischen weg ontstaande voorstellingen. Ik kan mij hiermede niet vereenigen. Zooals die theorie in het algemeen, schijnt mij ook de toepassing, waarvan hier sprake is, nietnbsp;van eenzijdigheid vrij te pleiten. Is die beschouwing juist,nbsp;dan zou, evenals de projectie van het gezichtsveld als geheel, die zijner afzonderlijke punten, middellijk althans, opnbsp;impnlsie tot spierwerking berusten. Wat wij constateeren, is, datnbsp;er een innig verband bestaat tusschen de richting, waarin wijnbsp;indirect een voorwerp zien, en de impnlsie, die er noodig is,nbsp;om den blik direct er op te richten. Dat verband is zeernbsp;volkomen; want bij de beweging, die aan die impnlsie beantwoordt, schijnen de voorwerpen stil te staan, en wordt dusnbsp;de verschuiving der beelden over het netvlies door de bewuste impnlsie nauwkeurig gecompenseerd. De grond ook vannbsp;dit innig verband zien wij gereedelijk in; want iedere bewegingnbsp;van den blik naar een indirect gezien punt is als een oefeningnbsp;op te vatten, die de harmonie volmaakt. En wat aldus doornbsp;oefening in het individu is onstaan, plant zich voort opnbsp;het nageslacht, en treedt bij bestendige vernieuwing als vastenbsp;typus op. Bij het erfelijke nu onderscheiden wij tusschennbsp;hetgeen reëel en virtueel wordt aangeboren. Het eerste is bijnbsp;de geboorte te constateeren. Het laatste ontwikkelt zich eerstnbsp;na de geboorte, en wel met voortdurende wijziging, onder dennbsp;invloed der medewerkende individuëele oefening, zoodat in hetnbsp;product de ervaring van voorgeslacht en individu tot een geheel samensmelt. In deze weinige woorden ligt de kern mijnernbsp;zienswijze, waaraan ik sedert 1848, toen ik mijne inaugureelenbsp;rede uitsprak, ben getrouw gebleven. 1 2 3 4) Tot eene breederenbsp;ontvouwing en staving is het hier niet de plaats, maar vind iknbsp;elders wellicht aanleiding. Op gelijke wijze hebben zich OPZOOMERf)nbsp;en DU BOis-REVMOND §) geuit, met merkwaardige overeenkomstnbsp;in den vorm der uitdrukking. Ik zal nu niet beslissen, wat bij
Verg. Naschrift op de onderzoekingen van adamük, in Archief voor natuur
en geneeskunde. 1870. D. V. bl. 247.
t) De wetenschap, haar vrucht, haar gang en haar regt, Amsterdam 1867. bl. 31 e. V.
Leibnizische Geiariken, in der neueren Naturwissenschaft Berlin 1870. p. 847. e. V.
-ocr page 51-de geboorte reeds meer reëel geworden is, óf de projectie-rich-ting der onderscheiden netvliespunten, in betrekking tot de fovea centralis, óf de schatting der wilsimpulsie, noch, waarnbsp;zich bij de verdere ontwikkeling deze meer naar gene, gene meernbsp;naar deze heeft te richten; ik wel slechts opmerken, dat beide,nbsp;reeds bij de geboorte, in de verschijnselen zich onmiskenbaarnbsp;openbaren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Weinige minuten na de geboorte, bij een eerste
experiment, zag ik een kind een voorgehouden woorwerp zeer bepaald binoculair iixeeren, en niet slechts bij zijdelingsche bewegingen volgen, maar de convergentie vermeerderen, bij het naderen,nbsp;verminderen bij het verwijderen van het voorwerp. Zonder twijfelnbsp;indiceerden de ontstaande dubbelbeelden het vereischte convergee-ren en divergeeren. En bestond dit verband onmiskenbaar, dannbsp;laat zich niet loochenen, dat én de projectie én de impulsie, zijnbsp;het dan in half bewusten toestand, werkzaam waren. Eenigenbsp;voorstelling, hoe duister ook, moest nu hieraan verbonden zijn.nbsp;Of zou die de tweede maal, de tiende maal, de w-de maal ontstaan .P Het willekeurige eener dergelijke onderstelling springtnbsp;in het oog. Wij besluiten: de aanvang was daar, zondernbsp;voorafgaande ervaring, en dat is voor hetgeen wij hier wilden betoogen voldoende. Om mijne onderscheiding van reëelnbsp;en virtuëel aangeboren wel te verstaan, moet men in het oognbsp;bonden, dat het moment der geboorte, het moment dus, waaropnbsp;individuëele ervaring begint in te grijpen, in zekeren zinnbsp;toevallig is. Bleef de geboorte langer uit, het reëele zou voortgaannbsp;zich uit het virtuëele te ontwikkelen. Zijn ontwikkeling is zekernbsp;lainder gevorderd bij een kind, dat te vroeg dan bij een kind, datnbsp;tijdig geboren wordt. En bij den mensch. bepaaldelijk ten aan-zien der werkzaamheden van den geest, staat zij op het oogen-blik der geboorte bij die der dieren betrekkelijk ten achter.
verband met de lange kindschheid, verkrijgt daardoor bij den ï^ensch de individuëele ervaring het overwicht. Maar wanneernbsp;de geboorte ook alle onmiddelhjke voorstelling uit indruk-ben nog ontbrak, men zou geen recht hebben, het virtueelnbsp;3'^iigeborene, het erfelijke in dezen te ontkennen. Aan eene na-tivistische theorie, in dezen zin opgevat, zal helmholtz zeker nietnbsp;ten laste leggen, dat zij het onderzoek naar het ontstaan onzernbsp;voorstellingen uit de gezichtsverschijnselen zou buitensluiten.
-ocr page 52-Het is klaar, dat zij alles wat de voorstander eeiier exclusief empiristische theorie aan het licht hrengt, gretig opneemt. Maarnbsp;zij draagt de factoren, door dezen aangewezen, ook op het ver-ledene over. Wat gene tot het individu beperkt, strekt zij uitnbsp;over het geheele pliylon. Wanneer delmholtz // die Wahr-// scheilichkeitquot; erkent, //dass das Wachsthum der Muskeln undnbsp;//vielleicht selbst die //Leitungsfahigkeit der Nervenbahnen sichnbsp;n den Forderungen, die an sie gemacht werden, in Laufe jedesnbsp;//individuellen Lebens und vielleicht selbst durch Vererbungnbsp;»im Lavfe des Lebens der Gatiung so anpasst, dass die ge-n forderten zwechmiissigsten Bewegungen auch die leichtestennbsp;// werden,” dan bestaat er geen principieel verschil en licht ernbsp;geen onoverkomelijke kloof tusschen zijne beschouwingswijze ennbsp;de mijne. Dat onze voorstelling van ruimte geworden is in verband met de voorwaarden, waaronder wij leven, en onder anderenbsp;voorwaarden eene andere had kunnen zijn, is door rie.manji ennbsp;HELMHOLTZ in het licht gesteld. Dat die voorstelling het resultaat is van ervaring, zich in verband met de ervaring heeft ontwikkeld, — welk voorstander der afstammingsleer zal het betwij felen ?nbsp;Maar daarin kan toch niet opgesloten liggen, dat ieder individunbsp;ze geheel nieuw zou moeten ophouwen, als ware hij zondernbsp;voorouders in het aanzijn getreden. Om op het bijzonderenbsp;terug te komen, voor mij is het een ervaringsfeit, dat onmiddellijk na de geboorte de projectie in de ruimte en de wils-impulsie tot beweging der oogen reeds in verband met elkandernbsp;werkzaam zijn. Het ligt niet op mijn weg, de verdere ontwikkeling van dat verband nu schrede voor schrede te volgen, omnbsp;te zien, hoever langs dien weg ook rekenschap kan gegevennbsp;worden van de verschillen tusschen het schijnbare en het geometrische gezichtsveld. Het onderzoek zou ons ook niet bevredigen. Maar ik wil er toch op wijzen, dat, zooals helmholtznbsp;bewees, de wetten, die de oogbewegingen beheerschen, hierinnbsp;kennelijk» een rol spelen. In die wetten schijnt de grond tenbsp;liggen, waarom in den primairen stand alle directie-lijnen zichnbsp;als rechte lijnen vertoonen. Dat bij de beweging zelve de directie-lijn, ontstaande door draaiing om een vaste as, zich in de voornbsp;stelling als een rechte lijn vertoonen zal, schijnt a priori noodzakelijk. Wel is waar, zijn wij niet in staat, het oog om een
-ocr page 53-( 29 )
vaste as te draaiien. Men tixeere in een donkeren nacht de vlam van een helderen straatlantaarn, en trachte nu rechtstreeks,nbsp;langs den kortsten weg, den blik op een ander punt te richten;nbsp;men ziet dan het positive nabeeld der vlam als een veelszinsnbsp;gebogen lijn, en — twee zoodanige lijnen, als bij de proefnbsp;de heide oogen open waren. Draaiing om een vaste as bleek dusnbsp;niet mogehjk te zijn. Maar van al die gebogen lijnen zal denbsp;rechte toch de gemiddelde wezen. Daarom kan de doorloopendenbsp;directie-ljin voor ons toch de rechte lijn worden. En nu zijnnbsp;wij veelal gewoon, na verschillende bewegingen in den primairennbsp;stand terug te keeren. Hieruit zou dan kunnen volgen, datnbsp;de directie-lijn, die bij het fixeeren als rechte lijn gezien werd,nbsp;nu ook, indirect gezien, nog voor een rechte lijn gehouden wordt,nbsp;en dat de directie-lijnen in ’t algemeen de beteekenis krijgennbsp;van rechte lijnen. Intusschen valt op de juistheid van een ennbsp;ander af te dingen, en, afgezien hiervan, laten zich uit datnbsp;gezichtspunt toch nog slechts een deel der afwijkingen tusschennbsp;het schijnbare en het geometrische gezichtsveld verklaren.
Moet de individuëele ervaring des te minder ingrijpen, hoe meer de overgeërfde eigenschappen reeds een reëelen vormnbsp;hebben aangenomen, zij bhjft toch het geheele leven door werkzaam. Bijzonder belangrijk zijn die gevallen, waarin ondernbsp;haren invloed een verbroken verband zich herstelt, of liever bijnbsp;iedere allengs ontstaande wijziging het verband zich handhaaft.nbsp;De voorwaarden hiervan sporen wij na, en in die voorwaarden,nbsp;ook in de voorgeslachten werkzaam waren, vinden wij dennbsp;sleutel tot verklaring der harmonie, die ons erfdeel gewordennbsp;1®' Door uitrekking der vliezen bij progressieve myopie verandert ongetwijfeld voor sommige netvliespunten de hoek hunnernbsp;richtingslijnen met de gezichtslijn. Maar gaandeweg wijzigtnbsp;*rch ook de projectie dier punten, in dier voege, dat de voor-door wier beelden zij getrotfen worden, in het kruispunt der richtingslijnen worden gezien en even zeker als tenbsp;Voren met de hand worden bereikt. Ook de aanstoot tot spiercontractie is daarmede in harmonie gebleven, zoodat bij hetnbsp;lichten van den blik op een te voren indirect gezien punt allenbsp;schijnbare bewe ging uitblijft. Maar het is nog niet gebleken,nbsp;dat de bij paraese gevorderde sterkere impulsie de voorstelling
-ocr page 54-omtrent de ligging van indirect geziene punten zou hebben gewijzigd. Trouwens de beweging der handen voor het grijpennbsp;en die van het hoofd en den tronk voor het fixeeren, dienbsp;zich daarbij onveranderd doen gelden, moesten aan zoodanigenbsp;wijziging der voorstelling in den weg staan.
De slotsom kan wel geen andere wezen, dan dat de projectie van het indirect geziene en de impulsie tot beweging in de voorgeslachten zich in harmonie met elkander hebben ontwikkeld, zooals zij in het individu elkander wederkeerig mo-dificeeren, dat het verband tot in zekere mate is aangeboren,nbsp;en dat het even eenzijdig is, de projectie uit de wilsimpulsienbsp;als deze uit gene af te leiden.
10. Waar dubbelbeelden gegeven zijn, maar in de voorstelling tot één beeld samensmelten, wordt het voorwerp insgelijks in hetnbsp;kruispunt der richtingslijnen gezien.
Dubbelbeelden zijn gegeven, wanneer de netvliesbeelden van eenig voorwerp niet op correspondeerende plaatsen vallen, —nbsp;in het algemeen dus, wanneer het voorwerp niet op denzelfdennbsp;afstand van de oogen gelegen is als het gefixeerde punt. Bijnbsp;’t gewone zien worden de dubbelbeelden echter zelden opgemerkt. Liggen ze ver van elkander, dan wordt óf geen vannbsp;van beide gezien, — óf hoogstens één, bijaldien het niet vernbsp;buiten de richting ligt van een der gezichtslijnen. Liggen zenbsp;digt bijeen, dan zijn ze niet te onderscheiden, of vloeien, waarnbsp;ze te onderscheiden zijn, in de voorstelling tot één beeld samen.nbsp;In deze beide laatstgenoemde gevallen wordt het voorwerp gezien — in het kruispunt der richtingslijnen. Immers mennbsp;ziet het op de plaats, waar het zich werkelijk bevindt, en dienbsp;plaats is het genoemde kruispunt.
Een paar proeven mogen vooreerst bewijzen, dat men het op zijn plaats ziet.
In het physiologisch laboratorium heb ik, op het voorbeeld van Prof. heynsius, een groote kast ingericht voor spectraal-onderzoekingen. Op een vaste tafel staan de toestellen, op
*) Een geval is mij voorgekomen van Machten over de normale dubbelbeelden, die de betroffene. een geestelijke, voor een abnormaal verschijnsel hield, en metnbsp;een nauwkeurigheid, een physioloog waardig, had bestudeerd.
-ocr page 55-eenige planken aan den muur zijn alle benoodigdheden geborgen, en voor de tafel kan men een paar krukjes zetten. Bij gewone onderzoekingen laat men de deur half open; voor scherpenbsp;bepaling sluit men ze af, — en nu dringt geen lichtstraal vannbsp;buiten door. In die donkere ruimte nu late men een ongeoefende, die twee goede oogen heeft, het hoofd geleund, een uit eennbsp;reeks der allerkleinste inductie-vonken bestaande lichtpunt binoculair fixeeren, en vervolgens op verschillende afstanden, ennbsp;tevens ter zijde, boven of onder, een vonk overspringen, dienbsp;goed onderscheidbare dubbelbeelden geeft. Yan die dubbelbeelden heeft onze waarnemer niets gezien: hij zag een vonk. Maarnbsp;met den vinger weet hij zoowel den vonk als het lichtpuntnbsp;te treffen. De plaats van het lichtpunt herkent hij uit denbsp;innervatie der oogspieren, die van iederen vonk in betrekkingnbsp;tot het lichtpunt uit de samengesmolten dubbelbeelden. Alleennbsp;bij sterke zijdelingsche ligging van den vonk, of bij grootennbsp;afstand van het fixeerpunt, zoodat de dubbelbeelden wel nietnbsp;samensmelten, wordt de miswijzing soms grooter (verg. bijlage B).—nbsp;Het lichtpunt en de vonk moeten zoo zwak zijn, dat in denbsp;donkere ruimte verder absoluut niets wordt gezien.
Minder scherp, maar toch afdoende is de volgende proef. Men fixeere binoculair, het hoofd weder geleund, door een kortennbsp;koker voor een gelijkmatig verlichte vlakte, het een of andernbsp;punt, en stelle zich daarbij de ligging voor van een indirectnbsp;gezien klein voorwerp, zonder op zijne overigens zeer wel waarneembare dubbelbeelden te letten. Sluit men nu de oogen,nbsp;dan weet de hand het alléén indirect gezien voorwerp nauwkeurig genoeg te treffen. Ook de gesloten oogen, zooals wijnbsp;reeds vroeger zagen, weten er zich, hetzij met, hetzij zondernbsp;beweging van het hoofd, op te richten. De plaats, die hetnbsp;voorwerp inneemt, afstand zoowel als richting, zijn bekend.
Nu is het klaar, dat op de plaats, waar het voorwerp zich bevindt, de richtingslijnen zich kruisen; immers strekken de richtingslijnen zich uit tusschen het netvlies en het voorwerp. Het besluit is dus gerechtvaardigd; wij zien een voorwerp, welks dubbelbeelden samensmelten, ongeveer in het kruispunt der richtingslijnen.
Wederom vragen wij, waaróm het zich in het kruispunt der richtingslijnen vertoont.
-ocr page 56-{ 32 )
Beide oogen, S en U (fig. 1) zijn gerieht op het punt F, dat zijn
beelden 15* en in de foveae centrales heeft, en zij zien dus beide F op dezelfde plaats, — de plaats waar de gezichtslijnennbsp;zich kruisen. Een ander punt p, verderaf gelegen dan F,nbsp;ligt voor S blijkbaar links, voor I) rechts van F, en wel,nbsp;terwijl P en p beide in het mediaanvlak M liggen, voor iS evenveel rechts als voor I) links: de gezichtshoeken P h p enP k pnbsp;zijn, namelijk, aan beide zijden gelijk. Bij’ gevolg ligt hetnbsp;midden tusschen de dubhelheelden in het mediaanvlak, en in datnbsp;midden plaatst zich natuurlijk het voorwerp, wanneer zijn dubbelbeelden tot één beeld samensmelten. In dat mediaanvlak ligtnbsp;het nu werkelijk, en terwijl uit de samensmeltende dubbelbeeldennbsp;bij het binoculaire zien tevens een juiste voorstelling van dennbsp;afstand, in betrekking tot het gefixeerde punt, geboren wordt,nbsp;zoo is het verklaard, dat wij het voorwerp op zijn plaats zien,nbsp;dat is daar, waar de richtingslijnen V p en Ir p zich kruisen.
Denken wij ons de oogen op p gericht, dan liggen de gezichtshoeken, waaronder P indirect gezien wordt, aan de binnenzijde der respectieve gezichtslijnen: voor ’t linker oog S is F dan rechts, voor 't rechter oog D links van het gefixeerde
-ocr page 57-I 33 )
punt gelegen, en de dubbelbeelden zijn dus gekruist. Maar ze liggen weder symmetrisch tot het mediaanvlak, en wij ziennbsp;dus, bij het samensmelten der dubbelbeelden, het voorwerp innbsp;dat vlak, daarbij, wegens ^t gekruist zijn, naderbij dan p, ennbsp;wel op de juiste plaats, waar de richtingslijnen zich kruisen.
Ligt, eindelijk, terwijl wij P fixeeren, een ander punt p' ter zijde van het mediaanvlak (en daarbij ook al of niet buitennbsp;het fixatievlak, d. i. het vlak, waarop de figuur gedrukt is), dannbsp;zijn de gezichtshoeken aan beide zijden niet even groot en kunnen voor beide oogen ook aan dezelfde zijde van de gezichtslijnnbsp;liggen; maar op gelijke wijze als boven ontleent onze voorstellingnbsp;richting en afstand uit de samensmeltende dubbelbeelden.
Hiermede is rekenschap gegeven, waarom een indirect gezien punt, w'elks dubbelbeelden óf niet te onderscheiden zijn, ófnbsp;althans in onze voorstelling zich tot het beeld van één voorwerpnbsp;vereenigen, zich in het kruispunt der richtingslijnen vertoont.
11. Waar de dubbelbeelden zich niet tot het beeld van een voorwerp verbinden, geven ze den indruh van twee voorwerpen.nbsp;De richting, in betrekiing tot het gefixeerde punt, waarin dezenbsp;zich vertoonen, is, voor ieder afzonderlijk, gegeven door den hoek,nbsp;dien op het respectieve oog de richtingslijn van het netvliesbeeldnbsp;'Vlet de gezichtslijn vormt. Den afstand stellen wij ons voornbsp;Qelijk aan dien van het gefixeerde punt, wanneer alle anderenbsp;cianwijzingen zijn uitgesloten. Bij het gewone zien dragen wijnbsp;echter gewoonlijk kennis van den afstand, en dan blijft de liier-viede gegeven voorstelling allicht beslissend.
Zien wij in de beschreven donkere ruimte naar P (lig. 1), dan smelten de dubbelbeelden van een in p overspringendennbsp;Vonk tot één beeld samen, Maar is in p niet een voorbijgaandenbsp;Vonk, maar een blijvend lichtpunt, evenals in P, opgesteld, dannbsp;^4)ven zijn dubbelbeelden veel lichter gescheiden. Dit verschil isnbsp;opmerkelijk. Zou niet het gelijktijdig ontstaan, stijgen, afnemennbsp;oo Verdwijnen der indrukken van een lichtvonk op de beide oogennbsp;het samensmelten bevorderen? Van een blijvend lichtpunt door-loopen de indrukken op beide oogen hunne bijzondere phasen *),
*' Tb-
gt; ¦‘¦K Ineen hier nog eens te mogen wijzen op mijne bevinding, dat, onder mo-fflentone verlichting, de wedstrijd van Wenren is uitgesloten, en de verbinding ®r ludrukken volkomen is (zie binoculair zien).
-ocr page 58-en schijnen dus eer hun zelfstandigheid te zullen doen gelden. Wij weten, hoe ook alléén de door een en hetzelfde mechanisme aangeblazen toonen der mixturen van het orgel zich totnbsp;een klank verbinden.
De gescheiden beelden van het lichtpunt p zien wij nu, bij het onbewegelijk fixeeren van F, als twee lichtpunten naastnbsp;elkander (in dit geval aan weerszijde van het gefixeerde punt),nbsp;en het wordt ons, alsof er drie lichtpunten waren, allen binoculair gezien. Zeer doelmatig voor deze proef zijn de tweenbsp;reflexie-beelden eener gekleurde lens, waarvan het eene zich gekleurd, het andere niet gekleurd vertoont; ook van ongeoefendennbsp;verkrijgt men bij het aanwenden van deze een zeer juist bescheid.nbsp;Dat ieder half beeld slechts met één oog gezien wordt, daarvannbsp;heeft men, ook bij het vrije zien in de ruimte, geen voorstelling. Men herinnert zich, hoe VON graefe voorgewende blindheid van het eene oog ontmaskerde, door een prisma met dennbsp;hoek naar boven voor het andere oog te houden ; de bedriegster,nbsp;bedrogen, meende de twee beelden, die zich aan haar vertoonden,nbsp;met hetzelfde oog te zien. Ik heb die methode bij eigen ervaring als zeer doeltreffend leeren kennen. Trouwens ook bijnbsp;het gewone zien zijn wij ons niet bewust, wat we slechts metnbsp;één, wat wij met beide oogen zien.
Wanneer men de dubbelbeelden nu voor twee naast elkander gelegene voorwerpen aanziet, dan is het wel zeker, dat men zenbsp;geen van beide op de plaats zien kan, waar het voorwerp zichnbsp;werkelijk bevindt. De vraag is dus: waar ziet men ze? Denbsp;richting is voor alle gevallen beslissend aangegeven door denbsp;richtingslijn; bij T fixeeren van F ligt het halfbeeld van pnbsp;op het linker oog rechts, op het rechter links van het fixeer-punt, — en alles omgekeerd, bij T fixeeren van p. De gezichtshoeken zijn op de figuur af te lezen. Maar op welken afstandnbsp;liggen ze op die richtingsbjnen? Als alle verdere aanwijzing ontbreekt (zooals in de donkere ruimte), dan liggen zij, bij onbewegelijk fixeeren, met het gefixeerde punt absoluut in denzelfdennbsp;horopter. De voorstelling, dat wij met drie op een rij gelegennbsp;voorwerpen te doen hebben, is zoo vast, dat zij bij het achtereenvolgens fixeeren volkomen onbewegelijk blijven. Men verkeertnbsp;geheel in den waan, dat men ook de beide half beelden werke-
-ocr page 59-( 35 )
lijk ziet in het hniupunt der richtingslijnen van het getroffene en van het correspondeerende (schoon niet getroffen) netvliespunt.nbsp;De proef gelukt even goed, wanneer de lichtpunten niet in het me-diaanvlak liggen en het gefixeerde punt naast de twee halfbeeldennbsp;gezien wordt.
De illusie van binoculair zien der halfbeelden is bij deze proef zoo volkomen, omdat, terwijl aan het lichtpunt voor hetnbsp;eene oog een volstrekt duister voor het andere beantwoordt, denbsp;wedstrijd der gezichtsvelden voldoende is uitgesloten.
Doet men dezelfde proef bij ’t vrije zien, daarbij in plaats van vonken kleine voorwerpen gebruikende, dan blijft, zooalsnbsp;wij reeds zeiden, de richtingslijn van ieder netvliesbeeld beslissend voor de richting van het zien. Maar de kennis, die mennbsp;van het voorwerp heeft, is van invloed op de voorstelling vannbsp;den afstand. Wat mij betreft, ik kan mij alle dubbelbeeldennbsp;zonder moeite voorstellen, als in den horopter gelegen, -en denbsp;drie beelden achtereenvolgens fixeeren, zonder dat ze zich schijnennbsp;te bewegen. Aan vele anderen zal de proef beter gelukken,nbsp;wanneer de halfbeelden door vorm en ligging zich aan het gefixeerde voorwerp aansluiten. Men plaatse bijv. een ijzerennbsp;staafje op kleinen afstand in het mediaanvlak, terwijl mennbsp;een in hetzelfde vlak op grooteren afstand gelegen kachelpijpnbsp;ziet. Nadert men nu zooveel tot het staafje, dat zijn dubbelbeelden zich even breed als de kachelpijp vertonnen, dan zalnbsp;een ieder zich gemakkelijk voorstellen, drie gelijke kachelpijpennbsp;naast elkander te zien en ze bij afwisselend fixeeren in rustnbsp;zien blijven: hij plaatst ze dus in één vlak naast elkander. Bijnbsp;deze proef moet het hoofd leunen, om paraUactische bewegingnbsp;te voorkomen, ^t Is daarenboven goed, dat de achtergrondnbsp;donker en effen zij, en dat een paar kleine schermen denbsp;uiteinden der voorwerpen verbergen.
Intusschen is het waar, dat, bij het gewone zien, waarbij inen doorgaans met bekende voorwerpen te doen heeft en denbsp;bewegingen van het hoofd ze naar hun verschil van afstandnbsp;parallactisch doen bewegen, de dubbelbeelden, inzoover men ernbsp;op let, op de ware distantie worden geplaatst van het voorwerp,nbsp;waartoe ze behooren, zoodat, wanneer men van het gefixeerde puntnbsp;tot een naderbij gelegen wil overgaan, onmiddellijk vrij
3’
-ocr page 60-( 36 )
nauwkeurig den vereischten aanstoot tot beweging wéét te geven, om het binoculair te fixeeren. Ziet men daarbij nauwlettend toe, dan bemerkt men, dat de dubbelbeelden van beidenbsp;zijden tot elkander naderen. Het duidelijkst blijkt die beweging der dubbelbeelden, wanneer men twee kleine voorwerpen, bijv. twee potlooden, in het mediaanvlak houdt en afwisselend het meer en minder verwijderde fixeert. Hierbij komtnbsp;het gefixeerde, zooals men weet, altijd tusschen de dubbelbeelden van het niet gefixeerde te staan. Men kan nu ook hetnbsp;naderbij gelegen potlood, buiten het mediaanvlak, juist tusschennbsp;een der oogen en het meer verwijderde inschuiven: dan valtnbsp;het eene dubbelbeeld altijd op het gefixeerde voorwerp, terwijlnbsp;het andere er respectievelijk rechts en links naast staat.
Het afwisselend tot elkander naderen en uiteengaan der dubbelbeelden van de afwisselend gefixeerde voorwerpen geeft nu, wanneer het eene oog gesloten blijft, tot een merkwaardig gezichtsbedrog aanleiding. Men zie afwisselend naar een viziernbsp;en naar een verwijderd voorwerp, in de richting van het viziernbsp;gelegen. Bij het zien naar ’t vizier, schijnen dan beide, viziernbsp;en voorwerp, zich naar de zijde van het geopende oog, bij hetnbsp;zien naar het voorwerp, beide zich naar de tegengestelde zijdenbsp;te verplaatsen. De verklaring is deze. Een direct gezien puntnbsp;vertoont zich op zijn plaats, in het kruispunt der gezichtslijneu,nbsp;onverschillig of het met één of met beide oogen wordt geziennbsp;(verg. bl. 34). Ziet men nu met één oog naar ’t vizier,nbsp;welks afstand men kent, dan richt zich daarop ook het geslotene,nbsp;en men ziet het vizier op zijn plaats, maar het voorwerp is verschoven. Ziet men naar het voorwerp, dan ook richt zich daarop het geslotene en is het voorwerp op zijn plaats, maar het viziernbsp;verschoven. Bij iedere afwisseling verschuiven dus beide: hetnbsp;eene, omdat het op zijn plaats komt, het andere, omdat het dienbsp;verlaat. Houdt men nu bij deze proef ook het andere oognbsp;open, dan wordt ons duidehjk wat er gebeurt. Het vizier, namelijk, vertoont zich in dubbelbeelden, als men naar het voorwerp ziet, het voorwerp, als men naar ’t vizier ziet, en bij hetnbsp;afwisselend fixeeren ziet men de dubbelbeelden van het eene'nbsp;respectievelijk van rechter en linker zijde tot elkander komen,nbsp;terwijl die van het andere naar de rechter en linker zijde uit
-ocr page 61-elkander gaan. Die verschuivingen naar tegenovergestelde zijden kunnen in onze voorstelling elkander dan opheffen, zoodat viziernbsp;zoowel als voorwerp op hunne plaats blijven. Maar doet mennbsp;de proef met één oog, dan ziet men telkens slechts een dernbsp;dubbelbeelden, en zijne nu niet gecompenseerde schijnbewegingnbsp;maakt den indruk van een ware.
Nagenoeg op deze wijze is de proef door helmholtz *) gedaan en beschreven. Zij is mij reeds voor meer dan 10 jaren getoond geworden door giraüd-teülon, die ons hier met eennbsp;bezoek vereerde, en ik gaf er toen de verklaring van, die mennbsp;hier gelezen heeft. Een zeer geschikte wijze is, zich voor eennbsp;vensterglas te plaatsen en afwisselend een vlekje op het glasnbsp;en een verwijderd voorwerp te fixeeren.
Helmholtz merkt op, dat bij het gebruik van het rechter oog de verschuiving kleiner schijnt dan bij ’t gebruik van het linker.nbsp;Zoo is het ook bij mij en bij de meesten. Bijzonder treffend isnbsp;dit verschil, wanneer men door een zeer kleine opening, achtereenvolgens dicht voor het rechter en voor het linker oog gehouden (als bij entoptisch onderzoek), naar de verwijderde voorwerpen ziet en afwisselend de opening zelve tracht te zien, ofnbsp;Wanneer men een klein reflexie-beeld in het voorste brandpuntnbsp;houdt en, onder aanhoudende fixatie met het eene oog, zijn convergentie verandert. Ook bij het uiteenwijken en tot elkandernbsp;naderen der dubbelbeelden, wanneer beide oogen geopend zijn,nbsp;irijg ik licht de voorstelling, dat de bewegingen van het metnbsp;bet rechter oog geziene half beeld kleiner zijn. Scherpschut-die gewoon ^ijn te viseeren met het rechter oog en daarbijnbsp;afwisselend naar het vizier en naar het voorwerp zien, merkennbsp;niets van de schijnbare versplaatsing, en hun, die langen tijdnbsp;het gezicht van een oog hebben gemist, is de voorstelling daarvannbsp;op geenerlei wijze bij te brengen.
Soortgelijke proeven nu zijn door Kering verricht, en hij heeft daarop grooten nadruk gelegd, om te betoogen, dat wij de voorwerpen niet noodzakelijk op de gezichtslijnen projiciëeren. Ennbsp;quot;Werkelijk, terwijl alleen het geslotene oog zich rechts en linksnbsp;beweegt, schijnen de door het andere oog onbewegelijk gefixeerde
*1 1.
p. 607
-ocr page 62- -ocr page 63-i-
• nbsp;nbsp;nbsp;,-,Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
b!:;:
¦ h'
Ja
P
J «
voorwerpen zich te verplaatsen. Bij onveranderde gezichtslijn dus veranderde projectie!
De verklaring hiervan ligt in het bovenstaande reeds opgesloten. Wij hebben, namelijk, gezien, dat de binoculair gefixeerde voorwerpen zich vertoonen in het kruispunt der ge-zichtslijnen. Welnu, dan moet de voorstelling der ligging, bij onveranderde richting der eene gezichtslijn, door veranderdenbsp;richting der andere gewijzigd worden. Zij, in fig. 2, lp denbsp;onveranderde richting der gezichtslijn van het linker oog S; k pnbsp;k p' en k pquot; drie richtingen der gezichtsHjn van het rechter oog
2), dan ligt het voorwerp, bij deze drie richtingen, eenmaal, in rechts van het mediaanvlak M, bij p' juist in het mediaanvlak,nbsp;en bij pquot; links van dat vlak. Nu is het onverschillig voornbsp;de beoordeeling, of bij het fixeeren een der oogen bedekt wordt.nbsp;Men fixeere een voorwerp scherp, binoculair, en schuive voornbsp;een der oogen een scherm: het voorwerp behoudt onveranderdnbsp;zijne plaats. Of men houde een scherm in het mediaanvlak:nbsp;zoo blijft alles op zijn plaats, en men weet zelfs niet, dat mennbsp;nu bijna alle voorwerpen slechts met een oog ziet. Bij de proef,nbsp;behoorende bij fig. 2, kan dus het rechter oog gesloten blijven:
-ocr page 65-mits het achtereenvolgens op p, p' en p’‘ gericht worde, zal het in de gezichtslijn van S gelegen punt even goed van de rechternbsp;zijde, door het mediaanvlak, naar de linker zijde verschuiven.nbsp;Eigenlijk zou, indien er slechts één voorwerp op de rechter gezichtslijn ligt, bijv. p, wijl de dubbelbeelden uitblijven, dat voorwerp hierbij tevens tot het oog moeten naderen. Maar datnbsp;doet het niet, of -althans onvolkomen, omdat de gezichtshoek,nbsp;waaronder het zich vertoont, genoegzaam dezelfde blijft. Mennbsp;zou dus tevens zich moeten voorstellen, dat het voorwerp innbsp;dezelfde evenredigheid kleiner wordt, als men het zich nadernbsp;denkt, en tegenover dergelijken eisch geeft de afstandsinner-vatie zich gewonnen.
Dit ten aanzien der gezichtslijnen. Wat de overige richtingslijnen betreft, men houde daaraan vast, dat die op ieder oog de gezichtslijn volgen. Zij projiciëeren onveranderlijk onder den-zelfden hoek met de gezichtslijn. In de boven beschreven proefnbsp;is die hoek = o; daarom wordt bij het fixeeren van het viziernbsp;het voorwerp in dezelfde richting gezien, en omgekeerd hetnbsp;vizier bij het fixeeren van het voorwerp *). Maar wat daarnbsp;naast ligt, maakt bij de bewegingen van het gesloten oog dezelfde zijdelingsche verplaatsing mede.
Men zal nu nog duidelijker inzien, waarom wij niet zeggen kunnen, dat de dubbelbeelden zich in absoluten zin op de richtingslijnen vertoonen. Immers hare projecties volgen op ieder oognbsp;die der gezichtslijn, en ook deze is voor ieder oog niet absoluut, maar integendeel, zooals wij zagen, afhankelijk van denbsp;richting der gezichtslijn van het andere oog.
Willen wij de ligging der dubbelbeelden graphisch voorstellen, dan moeten wij de richtingslijnen verlengen tot op den afstand,nbsp;waar het kruispunt der gezichtlijnen ligt. Daar eerst hebbennbsp;de gezichtslijnen een gemeenschappelijk punt in de ruimte, ennbsp;— nemen dus ook de punten, op de richtingslijnen onverschillig van het eene of van het andere oog gelegen, in betrekkingnbsp;lot elkander en tot het gefixeerde punt de plaats in, die denbsp;richting vertegenwoordigt, waarin ze worden gezien. Die gra-
Van het verschil tusschen gezichtslijn en viseerlijn raag ik hier wei ab-®lrahcorcn.
-ocr page 66-phische voorstelling op den afstand van het kruispunt der ge-zichtslijnen, is dus noodig, althans bij gekruiste dubbelbeelden (verg. fig. 2), voor de appreciatie der betrekkelijke richtingnbsp;en prejudiciëert niets omtrent den afstand.
Aan het einde dezer uitvoerige beschouwing zien wij ons teruggevoerd tot onze oude stelling; dat wij de voorwerpen direct zien, daar, waar de lewegingsinnenatie de gezichtslijnen totnbsp;overiruising irengt, en indirect op ieder oog onder een hoek metnbsp;de gezicMslijn, die door de richtingslijn van het getroffen net-vliespunt bepaald wordt.
Dit is het, wat wij wenscliten te betoogen. Het resultaat is gemakkelijk te vatten en zijn grond van bestaan even lichtnbsp;te herkennen. Ik durf daarom hopen, dat de gegeven voorstelling ingang vinden zal.
Aan het slot moet ik nog eens terugkomen op hering^s Cyclopenoog.
Dat het feitelijk juist is, te zeggen: wij zien een gefixeerd ' punt, én met ieder oog afzonderlijk, én met beide oogen tenbsp;gelijk, in een richting, waarin een op dat punt gericht oog,nbsp;in het midden tusschen de beide geplaatst, het zien zou, —nbsp;ligt in mijn betoog opgesloten. Immers wanneer, zooals iknbsp;beweer, wij het gefixeerde punt zien in het kruispunt der richtingslijnen, dan ligt het ook zeker op de lijn, die den hoek, waaronder zij elkander snijden, halveert. Maar om van een kruispunt te kunnen spreken, dat niet slechts de richting, maarnbsp;ook den afstand bepaalt, zijn twee oogen noodig. De reductienbsp;tot een cyclopen-oog doet daarvan afstand. Het denkbeeldigenbsp;cyclopenoog geeft dus niet, wat het zou moeten geven; hetnbsp;is onvoldoende.
Van het cyclopenoog is intusschen nog verder gebruik gemaakt. //Ich habe gefunden” zegt helmholtz1), //dass auch für //die scheinbare Lage des IVetzhauthorizonts eine ahnliche Ab-//hangigkeit von den Eaddrehungen beider Augen besteht, wienbsp;//fur die sclieinbare Eichtung der Gesichtslinie.” Heb ik
1. c. p. p. 608—612.
-ocr page 67-HELMHOLTZ gocd verstaan, dan zou ik meenen, hierop iets te moeten afdingen (verg. bijlage C). Het is volkomen juist, dat ooknbsp;ten aanzien der raddraaiing de twee oogen zich tot eene gemiddeldenbsp;voorstelling combineeren. Zoodanige combinatie tot een gemiddeldenbsp;komt onder alle omstandigheden voor. Fixeeren wij bijv. metnbsp;sterke symmetrische convergentie een uitgespannen draaad of beternbsp;nog een horizontale lichtspleet, dan zien we deze werkebjk horizontaal ; maar wij kunnen ons toch gemakkelijk overtuigen, datnbsp;zich eigenlijk twee in het fixeerpunt zich overkruisende beeldennbsp;vertonnen, die, door ieder oog afzonderlijk gezien, in tegengestelde richtingen van de horizontale afwijken, maar waarvannbsp;de gemiddelde horizontaal is.
Bij asymmetrische convergentie zijn de afwijkingen minder gelijk, maar wij nemen binoculair weer ongeveer de gemiddelde, de warenbsp;horizontale.
Eene juiste aanwijzing voor den stand van verticale en horizontale lijnen zou dus een cyclopen-oog geven, dat de gemiddelde asdraaiing had ondergaan. Hit cyclopen-oog zou zien als de beide oogen, gezamenlijk. Maar men kan niet zeggen, datnbsp;het zien zou als ieder oog afzonderlijk.. Dit is reeds daaromnbsp;onmogelijk, omdat ieder oog een verschillende helling ziet.nbsp;Voor de gezichtslijnen is dit geheel anders. Men ziet het gefixeerde punt met ieder oog in het kruispunt der richtingslijnen.nbsp;Hat kruispunt verschuift naar dezelfde zijde, waarheen het bedekte oog zich draait: die richting van draaiing deelt zichnbsp;dus mede aan de voorstelling, die van het geopende oog uitgaat.nbsp;Maar bij de raddraaiing ontstaat de voorstelling als de gemiddelde tusschen twee hellingen, waarvan, met het sluiten vannbsp;een der oogen, de eene wegvalt. Zij houdt dus op compensee-rend te werken, in betrekking tot de andere. Wij zien dannbsp;naet het eene oog noodzakelijk een helling, die in werkelijkheidnbsp;zou moeten bestaan, om op de beide oogen als gemiddelde voortnbsp;te brengen, wat op het eene aanwezig is, want — wat met éénnbsp;oog gezien wordt meenen we met beide te zien.
Inderdaad is het evenzoo gesteld met de schijnbare helling die aan de verticale meridianen eigen is. Met beide oogen doornbsp;een koker ziende, tegen een wit vlak, stelt men een draad verticaal in. Een oog ziet zijn eigen helling, die, onder aUe. om-
-ocr page 68-(42)
standigheden, des te meer van de binoculaire zal afwijken, hoe meer het andere oog bij het binoculaire zien zou hebben gecompenseerd.
Yoor de raddraaiingen schijnt mij dus het cyclopen-oog om een andere reden onvoldoende te zijn, als voor de richtingen dernbsp;bliklijnen: bij deze, omdat het abstraheert van het kruispunt,nbsp;bij .gene, omdat het slechts een gemiddelde geeft van voorstellingen, voor het eene oog verschillend van die van hetnbsp;andere.
Bedoelt het cyelopen-oog niets meer, dan een samensmelting der afzonderlijke voorstellingen, dan liet het zich nog verdernbsp;toepassen. Men zou dan kunnen zeggen, dat het de kleurennbsp;combineert. Bij momentane verlichting althans krijgt men ongeveer de voorstelling der gemengde kleur, zonder spoor vannbsp;wedstrijd, en is het dus, alsof een cyclopen-oog het licht vannbsp;de beide oogen ontving. Hetzelfde geldt tot in zekere matenbsp;voor de grootte van den gezichtshoek, waaronder wij een voorwerpnbsp;zien. Een klein voorwerp, ter zijde van het aangezicht gehouden, ziet men grooter met het oog van dezelfde, kleiner metnbsp;dat der tegengestelde zijde, met beide oogen op zijn gemiddelde grootte, en wel ongeveer zoo groot als een cyclopisch oognbsp;het zien zou.
Maar ik vermijd toch bij voorkeur de uitdrukking van cyclopisch oog, omdat men er onjuiste of onvoldoende voorstellingen mee verbinden kan, en het toch waarlijk niet moeielijk te begrijpen is, dat men een voorstelling krijgt, die ongeveernbsp;aan de gemiddelde uit de indiukken der beide oogen beantwoordt.
Later komt helmholtz 1) nog eens op het cyclopisch oog terug, om te doen opmerken, dat de daarvan uitgaande //Sehrich-tungen” zich nooit kunnen snijden, en dat het bezwaar, datnbsp;de gekruiste dubbelbeelden der beide oogen in dit opzicht opleveren, hiermee vervalt. Men heeft echter slechts, zooals doornbsp;HELMHOLTZ f) Zeer juist betracht wordt, iedere richtingslijn op
1. c. p. 745, f) 1. c. p. 696.
-ocr page 69-de gezichtslijn van haar eigen oog terug te brengen, om alle bezwaar uit den weg te ruimen. En verlengt men de richtingslijnen voor de gekruiste beelden tot op den afstand van hetnbsp;kruispunt der gezichtshjnen,' waar beide een en hetzelfde puntnbsp;in de ruimte vertegenwoordigen, dan geeft het diagram ook denbsp;juiste ligging der dubbelbeelden aan.
Wij willen dus liever het dubbeloog van bering niet cyclopisch verbinden.
-ocr page 70-A. Schatting van den afstand uit de convergentie, hij direct zien. a. De waarnemer bevindt zich in een volstrekt donkere kast,nbsp;in staande houding, leunende met het voorhoofd onbewegelijk opnbsp;twee steunpunten, en ziet naar een op veranderlijken afstand voortgebracht lichtpunt, bestaande uit snel op elkander volgende zeer kleinenbsp;inductie-vonken. Na fixatie, gedurende een paar sekunden, heeft hijnbsp;met zijnen met caoutchouc bekleeden wijsvinger der reehterhand, dennbsp;vonk te treffen. Onmiddellijk na de beweging wordt het daglichtnbsp;toegelaten en de afstand van het lichtpunt en van den vingertopnbsp;tot het oog in milimeters afgelezen. Om alle aanwijzing omtrentnbsp;den afstand uit de sterkte van het lichtpunt uit te sluiten, werdnbsp;de secundaire rol nu dan verschoven. Voortdurend werd het lichtpunt echter zoo zwak gehouden, dat zelfs de electroden, en voorts alnbsp;wat er in de kast aanwezig was, volstrekt onzichtbaar bleven.
lichtpunt. |
vingertop. |
Miswijzing. |
Bolafstaud. |
400 |
397 |
— 3 |
20 |
610 |
610 |
0 |
// |
360 |
351 |
— nbsp;nbsp;nbsp;9 |
// |
560 |
569 |
9 |
n |
460 |
447 |
— nbsp;nbsp;nbsp;3 |
// |
450 |
459 |
9 |
0 |
400 |
381 |
— 19 |
10 |
200 |
207 |
7 |
// |
260 |
268 |
8 |
40 |
140 |
136 |
— 4 |
u |
360 |
388 |
28 |
30 |
210 |
217 |
7 |
n |
430 |
466 |
36 |
0 |
630 |
614 |
— 16 |
0 |
•200 |
209 |
9 |
5 |
200 |
205 |
6 |
5 |
460 |
476 |
26 |
10 |
230 |
231 |
1 |
// |
Afstand van
lichtpunt.
115
450
110
460
300
460
350
680
120
390
65
470
610
vingertop.
124
448
114
475 310
476 343nbsp;580nbsp;140nbsp;412
70
474
576
Gemiddelde miswijzing. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.8.
h. De kast blijft open. Alle voorwerpen zijn verlicht. Men opent de oogen, ziet de electroden, schat den afstand, sluit weder de oogennbsp;en heeft nu met den vinger het punt tusschen de electroden tenbsp;treffen. De uitkomsten zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemiddelde miswijzing. 10.7. |
c. Eeo nieuwe reeks met lichtpunt in de donkere kast, evenals a.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemiddelde miswijzing 12.9. |
Het blijkt, dat bij geopende kast, terwijl alle voorwerpen in daglicht werden gezien, de miswijzing bijna even groot is als bij een enkel zichtbaar lichtpunt. Het oordeel over den afstand van eennbsp;lichtpunt binnen het bereik der hand is voor hem, die twee goedenbsp;oogen heeft, dus bijna even volkomen, als wanneer alle andere factoren tot beoordeeling van den afstand tevens gegeven zijn. Hetnbsp;van den rolafstand afhankelijk verschil in helderheid van het lichtpunt bleef zonder invloed.
Verscheidene mijner vrienden hebben deze proeven herhaald en geene grootere miswijzing bekomen dan ik, de Heer abrahamsz slechtsnbsp;9.7 millimeter.
B. Schatting van den afstand, hij indirect zien. Terwijl het lichtpunt in de kast op een vasten afstand van 300 millimetersnbsp;werd gefixeerd, liet men een enkelen sterkeren inductie-vonk overspringen, nu op grooteren dan op kleineren afstand van het fixeer-punt, en meer of minder ter rechter of ter linker zijde, altijd binnennbsp;het bereik der handen: de plaats, waar die vonk was overgesprongen, moest nu weder met den vinger worden aangewezen.
-ocr page 73-Ik verkreeg de volgende resultaten;
PIXEEBPDNT OP 300 MILUMETEKS.
Afstand van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemiddelde miswijzing =85 Gemiddelde afstand. . = 880. |
De miswijzing bedraagt dus ongeveer van den afstand. Blijkbaar wordt zij liet grootst, wanneer de vonk ver van bet fixeer-pnnt verwijderd of sterk ter zijde overspringt. In het eerste geval liggen zijne dubbelbeelden ver uiteen, in het laatste werd zekernbsp;somtijds, door het in den weg staan van den neus, de vonk slechts
-ocr page 74-met één oog gezien. Sluiten wij deze gevallen uit en bepalen wij ons tot afstanden van 300 tot 400 millimeters, zoo blijkt de gemiddeldenbsp;miswijzing slechts 6 millimeters te bedragen.
Een punt verdient nog opmerking; dat, namelijk, wanneer de vonk sterk ter zijde overspringt, en wel ongeveer op gelijken afstandnbsp;als het fixeerpunt, de afstand regelmatig te groot geschat wordt. Ditnbsp;strookt met de uitkomst, door heking en helmholtz (1. c. p. 664)nbsp;bij het direct zien van verticale draden verkregen,
C. Schatting van de richting van gefixeerde lijnen, hij verschillende standen der oogen. Deze proeven bestonden in het zoo goed mogelijk verticaal of horizontaal stellen van een draad, gezien doornbsp;een korten koker en geprojiciëerd op een gelijkmatig vlak, en hetnbsp;telkens constateeren, der afwijking resp. van de verticale of horizontale. Deze methode is door heeing en anderen aangewend. Mijnbsp;was het hier bijzonder te doen om bepalingen voor het geval, datnbsp;het eene oog onveranderlijk in een richting, evenwijdig aan het medi-vlak, bleef fixeeren, terwijl het andere (al of niet bedekte) naarnbsp;binnen werd gedraaid. Eenvoudigheidshalve bepaalde ik mij totnbsp;bewegingen in het horizontale vlak, bij rechtstandig hoofd. Daarbijnbsp;bracht de convergentie reeds voldoende helling der medianen mede,nbsp;om de vraag, waarop het aankwam, te onderzoeken. Hiertoe behoort meer bijzonder de reeks c. Ter vergelijkidg moesten echternbsp;ook de overige uitkomsten worden medegedeeld. Ik bepaal mijnbsp;tot het opgeven der gemiddelden van 10 of 30 waarnemingen, metnbsp;opmerking, dat, afgezien van zeer geforceerde convergenties, de waarschijnlijke fout gering was.
Draait het oog linies om de gezichtsas (men kan dit tusschen twee vingers gemakkelijk bewerkstelligen), dan ziet men alle lijnennbsp;zich rechts om het fixeerpunt draaien, — als de wijzer van eennbsp;uurwerk: een üjn, die in werkelijkheid links overhelt, zal daarbijnbsp;dus verticaal kunnen schijnen. Hieruit volgt, dat, wanneer wij dennbsp;draad in den cilinder links doen overhellen, het oog ook links omnbsp;zijn as is gedraaid: deze richting noemen wij de negatieve. Positiefnbsp;is de draaiing van het oog, wanneer wij een rechts overhellendennbsp;draad voor verticaal houden.
a. Bij bedekking van het eene oog wordt, afwisselend met het rechter en linker, de draad verticaal, later horizontaal gesteld, en denbsp;afwijking van de werkelijk verticale en horizontale afgelezen. Hetnbsp;stellen geschiedt bij rechtstandig hoofd en horizontaal gerichte.
-ocr page 75-( 49 )
e V e n w ij d i g e g e z i c h t s 1 ij n e n.
Verschil.
0».91
0».61
Verticaal. nbsp;nbsp;nbsp;Horizontaal.
Rechter oog. Linker oog.
0'’.32 —
4“ .08
Hoek m =:
Op andere tijden gaven nieuwe reeksen mij de volgende waarden:
Verticaal. | ||||||||||||||||
|
Verschil.
Horizontaal,
*)
2“.71
gemiddelde aanwijzing der beide meridianen wordt gevolgd, de verticale lijn mij moet voorkomen rechts over te hellen, en wel, in de conditie, bij de eerste reeks van proeven aanwe?ig, 0®.23 -j-3quot;.86 : 2 = 2“.04, de horizontalenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-J-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; 2 = 1“.97.
Een afwijking in dien zin komt werkelijk bij mij voor: met het rechter oog alléén beoordeel ik de richtingen van lijnen juister dannbsp;met beide oogen.
h. Afwisselend wordt een der oogen gedekt, onmiddellijk na de dekking de draad verticaal gesteld, de dekking opgeheven en het resultaat als juist aangenomen, wanneer bleek, dat tijdens de dekking de convergentie onveranderd gebleven was.
Symmetrische convergentie, naar een in het mediaanvlak gelegen punt, op Ctm.
Oneindig. 30 nbsp;nbsp;nbsp;19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4
Rechter oog. — 0».93 — O^Sl — 0».16 -j- 1».44 r,86 -f- 1».79 Linker oog. —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 3».B3(?) — 5»,34— 6'’45 — 7'’.44 — 9o.B
Hoek m =~3^37 nbsp;nbsp;nbsp;2'gt;.72(?) süinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;90.30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11“.29
*) Ik had geen absoluut horizontale ter vergelijking en kon dus slechts den hoek m uit het verschil van rechter en linker oog afleiden,
4
-ocr page 76-10 nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4
Z“.5 —2«.79 —30.58 10.72 —1quot;.21 — 10.26 — 1».7
Oneindig. 30 nbsp;nbsp;nbsp;lö
Berekende bi-1__S“.17(?) — 2“.7
noc. helling. S
Waargenomene nbsp;nbsp;nbsp;— 1quot;.76
Het blijkt, dat bij toenemende convergentie de verticale meridiaan van het rechter oog meer en meer rechts, die van het linker meernbsp;en meer links overlielt. De gemiddelde overhelling blijft links. Opnbsp;de gemiddelde (de waargenomene) doet de helling van het rechternbsp;oog zich sterker gelden dan die van het linker.
In een vroegere reeks van proeven namen de overhellingen zoowel voor het rechter als voor het linker oog, bij gelijke convergentiesnbsp;als boven, nagenoeg minder toe. Ook in een andere reeks, waarbijnbsp;de waarneming met horizontale lijnen geschiedde, werden kleinerenbsp;waarden gevonden.
HOllIZONTALE STELLING.
Symmetrische convergentie.
Oneindig. nbsp;nbsp;nbsp;Matige.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zeernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sterke.
— nbsp;nbsp;nbsp;0».69nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-1- O^SSnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1».99
— nbsp;nbsp;nbsp;8“.25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 4».8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50.65
Hoek 'In 2^56 nbsp;nbsp;nbsp;6“.63nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7“.54.
c. 1, Geziclitslijn van rechter oog blijft, onveranderd, evenwijdig aan het mediaanvlak, terwijl die van het linker oog, naar binnennbsp;draaiende, die van het rechter snijdt in
asymmetrische convergentie, op ctm. | ||||||||||||||||||||||||
|
Kechter oog. Linker oog.
Hoek m Berekende bi-1nbsp;noc. helling. 1nbsp;Waargenomene
Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat, terwijl, bij toenemende convergentie, de verticale meridiaan van het linker oog meer en meer links overhelt, die van het rechter een overhelling rechts bekomt. Vannbsp;een convergentie van 30 tot 6 ctm. bedraagt die hier niet mindernbsp;dan 1°.35nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1°.85 =: S'.Z. Moge de werkelijke overhelling aan
deze schijnbare niet geheel beantwoorden, in elk geval blijkt er uit,
-ocr page 77-dat de sfijgcnde negatieve overhelling op het linker oog op het rechter geen schijnbare helling in gelijken zin voortbrengt, zooals helm-HOLTZ vermoedde. — Hij merkt trouwens op, dat hij zich van proeven met sterke convergentie moest onthouden, wijl deze hemnbsp;hoofdpijn gaven.
Ik heb door oefening mijne oogen in velerlei opzicht leeren beheer-schen en daarbij ook een groote virtuositeit gekregen in het volstrekt onbewegelijk houden van de eene gezichtslijn, terwijl de andere zelfsnbsp;tot een maximum naar binnen draait. Daarbij is niet het minstnbsp;van de schommeling te zien, die heeing hieraan verbonden acht.nbsp;Om intusschen zeker te zijn, dat de gezichtslijn van het rechter oognbsp;bij het fixeeren van den draad evenwijdig was en bleef aan het me-diaan-vlak, werd aan een sterk brillenstel een buigzamen metalennbsp;draad met blinkend uiteinde bevestigd en, bij vasten stand van hetnbsp;stel op den neus, zoo gebogen, dat, bij het zien op afstand met rechtstandig hoofd en horizontale geziohtslijnen, evenwijdig aan het mediaan vlak, het diffuus beeldje van het blinkend uiteinde het gefixeerdenbsp;punt dekte. Bij de bovenstaande bepalingen nu werd afwisselendnbsp;voor het eene en voor het andere oog een klein scherm gehouden ennbsp;de stelling van den draad als juist beschouwd, wanneer bij het wegmen van het scherm de richting der gezichtslijn bleek onveranderdnbsp;te zijn. Bij de hoogste graden van binnenwaartsche draaiing kondennbsp;beide oogen open blijven, wijl de dubbelbeelden dan ver genoegnbsp;uit elkander stonden, om bij de stelling van den draad voor hetnbsp;eene van het andere halfbeeld te abstraheeren: deze waarnemingennbsp;beloven juist de grootste nauwkeurigheid.
2. Gezichtslijn van linker oog onveranderd. Hierbij werden enkel voor het maximum van binnenwaarts-draaiing van het rechter denbsp;standen waargenomen en vergeleken:
Asymmetrische convergentie.
Evenwijdige nbsp;nbsp;nbsp;Maximum binnenwaartsche
gezicbtslijnen. nbsp;nbsp;nbsp;draaiing van rechter oog.
Hechter oog. nbsp;nbsp;nbsp;— 0. 93nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 4. 96
Linker n nbsp;nbsp;nbsp;— 4°.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— B“.31
Hoek m
3».43
10°.26.
zich
In dit geval wordt de positieve helling op het rechter oog veel meer verhoogd dan de negatieve op het linker. Maar ontwijfelbaarnbsp;neemt toch ook de laatste toe, en in geen geval ontwikkeltnbsp;Schijnbaar eene overhelling als die van het rechter oog.
4V
-ocr page 78-De proeven werden op verschillende tijden herhaald, onder anderen, in het bovenvermelde geval, toen bij evenwijdige geziohtslijnen hetnbsp;rechter oog een positieven stand van den verticalen meridiaan aantoonde. — Gezichtslijn rechter oog onveranderd.
Hechter oog. Linker //
Asymmetrische convergentie.
Evenwijdige nbsp;nbsp;nbsp;Maximum binnenwaartsche
gezichtslijnen
0°.53 — 3”.38
Hoek m,
9quot;.54.
Ook met horizontale stelling van den draad werden dezelfde proeven gedaan, en wel twee reeksen I en II. — Gezichtslijn rechter oog onveranderd.
Maximum-draaiing linker oog.
I. nbsp;nbsp;nbsp;II.
—|- 3**.7 —1“ 3 .68 — 6»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 6».77
Hechter oog. Linker »
Evenwijdige
gezichtslijnen.
— 0“.69 3quot;.25
Hoek m zzz
2 .56
8”.7
9”.45.
Eindelijk met horizontale stelling nog een reeks, waarbij de ge-ziohtslijn van het linker oog, onveranderd, recht naar voren bleef
gericht.
Maximnm draaiing rechter oog.
-f 2“.9 — 4'’.78
7”.68.
Evenwijdige
gezichtslijnen.
— nbsp;nbsp;nbsp;0^69
— nbsp;nbsp;nbsp;3°.35
2''.56
Hechter oog Linker n
Hoek m
Al deze proeven, hoezeer eenigszins niteenloopende, leveren het stellige bewijs, dat bij asymmetrische convergentie, terwijl het eenenbsp;oog onveranderlijk evenwijdig aan het mediaanvlak gericht blijft,nbsp;zijn meridiaan in tegengestelden zin overhelt als die van het anderenbsp;sterk naar binnen gerichte oog.
Een paar opmerkingen mogen hier nog plaats vinden. Vooreerst wil ik wijzen op de afwijkingen der stelling bij horizontale evenwijdige gezichtslijnen op verschillende dagen. Voor het rechter oognbsp;verschilden de uitersten 0.53nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.9 ~ 1“.4S. Ook de binoculaire
instelling liep tamelijk uiteen. Trouwens, zelfs bij het vrije zien, is
-ocr page 79-ons oordeel omtrent den loodrechten stand tamelijk wankelend. In Amsterdam is een nauwe straat, waarin de gevels der huizen eenigs-zins tot elkander neigen. Toen men nu daar een huis bouwde metnbsp;loodrechten gevel, scheen deze zeer bepaald achter over te hellen. Zounbsp;ons oordeel over verticaal niet onder den invloed staan vooral vannbsp;de laatste waarnemingen van lijnen, die wij meenden voor verticaal te mogen houden? — Niet altijd evenwel zullen wij de oorzaak der afwijkingen van ons oordeel kunnen opsporen.
In de tweede plaats ,is het de vraag, of, natuurlijk bij gelijken stand van het hoofd en bij beweging der oogen in het horizontalenbsp;vlak, de schijnbare helling der meridianen als de ware mag wordennbsp;aangezien. Wel is de hoek m, dien bijv. de schijnbaar verticalenbsp;meridianen der twee oogen met elkander maken, naar ik meen, uitnbsp;de helling der met beide oogen gelijktijdig nabij elkander gezienenbsp;beelden met goed recht af te leiden. Maar op de beoordeeling vannbsp;den stand van ieder beeld in het bijzonder zou de spierwerking,nbsp;vooral wanneer ze geforceerd is, wijzigend kunnen ingrijpen. Zekerheid zouden hier slechts de nabeelden geven, van een gekleurdennbsp;band bijv,, te voren bij evenwijdige gezichtslijuen gezien. Maarnbsp;ik vind, dat deze, althans bij de sterkste graden van convergentie,nbsp;waarbij de veranderde helling eerst recht duidelijk zou te consta-teeren zijn, zich zeer onvolkomen ontwikkelen en dus in dennbsp;steek laten. Dit was mij reeds gebleken, toen mijn te vroeg overleden jeugdige vriend bloemert schüerman (verg. vijfde jaarlijkschnbsp;verslag van het Nederl. Gasthuis voor ooglijders, — met wetenschappelijke bijlagen, bl. 23, en volgende. Utrecht 1864) meende tenbsp;vinden, dat bij die geforceerde bewegingen zelfs de correspon-deerende punten der beide netvliezen hunne betrekking wijzigen. Ditnbsp;zeker hoogst zonderlinge resultaat waagde ik niet aan te nemen;nbsp;maar het maakte op mij toch eenigen indruk, dat schüerman zichnbsp;zoo stelligr daarvan meende overtuigd te hebben.
-ocr page 80- -ocr page 81-Onder cataracta senilis verstaan wij elke verduistering der lens, welke zonder plaatselijke of bijzondere algemeenenbsp;oorzaken ontstaat, als verschijnsel van marasmus senilis.
Niet altijd heeft men den zetel gezocht in verandering van het lensweefsel. De Grieken hebben haar beschrevennbsp;als eene afscheiding of neerslag van eene oorspronkelijknbsp;vloeibare stof; vandaar de naam vnóyvna en sufifusio. Denbsp;Arabieren namen dit begrip over en omschreven haar alsnbsp;een nedervallen van het water in het oog, als een waterval,nbsp;vanwaar de naam catarrhacta, cataracta {xuTaqdxTtji) •)nbsp;afkomstig is. Galenus hield haar ook voor een neerslagnbsp;uit het waterachtig vocht. Dit verkeerde begrip bleef bestaan tot de eeuw, toen Fabricius ab Aquapendente hetnbsp;vermoeden opperde, dat de cataract haar zetel in de lensnbsp;zou hebben; 'eerst in 1660 echter werd dit vermoeden totnbsp;eenige zekerheid door de onderzoekingen van Remi Lasnier.
1) Sicliel, Ilislovischer Notiz über die Operation des gvauen Staars öureb die Methode des Aussaiigens oder der Aspiration. Arch f. Ophth.nbsp;^3. XIV. Abth. ITT. S. 15.
-ocr page 82-I^ater waren Let vooral Brisseau ') en Heister , welke die meening meer algemeen ingang deden vinden.
Wat aangaat onze kennis omtrent de pathologisch-anato-mische veranderingen der lens bij cataract, weten wij positiefs nog weinig. Wij bezitten het belangrijk onderzoek vannbsp;Försterquot;), die meent te mogen aannemen, dat bij beginnendenbsp;cataract doorgaans de verduisteringen als eene dunne laagnbsp;op de oppervlakte van de kern ontstaan en zich in dennbsp;beginne bepalen tot eene smalle zone aan beide zijden vannbsp;den kern-aequator. Zij ontstaan ten koste der corticaal zelf-•standigheid en groeien als het ware in deze in. Hij onderscheidt 4 soorten van verduistering: iquot;. verduisteringen, dienbsp;den schijn geven als of zich kloven tusschen de concentrische vezellagen vormden, die met moleculaire stof gevuldnbsp;zijn; z®- verduisteringen, die uit meer of minder fijne koi'-reltjes of zeer kleine moleculen bestaan, en, in massa bijnbsp;doorvallend licht gezien, geelbruin gekleurd zijn; 3'’. verduisteringen, wier zetel in de lensvezelen zelve zit en 4“. verduisteringen, die uit zeer fijne vetdroppeltjes bestaan en innbsp;latere stadiën steeds door de gelieele corticalis verspreid voorkomen. De verduistering der lens is bijna .steeds .diffuusnbsp;en vormloos.
De congenitale cataract onderscheidt zich van de senile, doordien in den i'egel slechts eene zonula der lens -verduisterd
1) Brisseau, Traité do la cataracle et du glaucome. Paria 1709.
3) Heister, de cataraeta, glaucoraate et amaurosi tractatio. Altort 1720. 3) l'örstcr, lur pathologisclien Anatomie der Cataract. Arch. f. Oplith.nbsp;I5d. 111. Ablli. 111. S. 167.
-ocr page 83-is (cataractazonularis). Deze verduisterde zonula komt pat’nolo-gisch-anatomisch — voor zoover onze onderzoekingen tot hiertoe strekken — met de senile overeen. Zij moet beschouwd wordennbsp;als eene „Hemmungsbildung” tijdens de foetale ontwikkeling.
Behalve dezen vorm van cataract komen nog voor de cataracta diabetica, waarschijnlijk aan vochtontrekking toe tenbsp;schrijven, zooals men ook bij kikvorschen door het inbrengennbsp;van een stuk klipzout in het darmkanaal verduistering dernbsp;lens ziet ontstaan.
Bij glasblazers, die aan sterke hitte zijn blootgesteld, komt veelmalen cataract voor, wellicht ook door vochtontrekking.nbsp;Verder hebben wij verduistering der lens door plaatselijkenbsp;oorzaken: i». cataracta traumatica, 2“. cataracta secundaria,- als gevolg van inwendige ontsteking van het oog.
Van de cataracta senilis kan men verschillende vormen onderscheiden. Naar de consistentie, weeke en harde; denbsp;weeke, die vooral op betrekkelijk jongen leeftijd voorkomt,nbsp;ontstaat ,'in den regel acuut en gaat later in atrophischenbsp;cataract over; de harde ontstaat langzaam en het duurt jarennbsp;eer zij tot geheele ontwikkeling komt. Naar den vorm, radiairenbsp;en diffuse; bij de eerste ziet men stralen van verduisteringennbsp;gericht op het middelpunt, bij de diffuse eene algemeenënbsp;troebelheid der lens. De verduistering is peripherisch ofnbsp;meer centraal. De peripherische is vooral radiair. Denbsp;obscuratio polaris posterior duidt op secundaire cataract,nbsp;tengevolge van aandoening van den fundus oculi. Naar de
-ocr page 84-kleur, witte, grauwe en bruine. Bij deze laatste vindt men gewoonlijk betrekkelijk te geringe gezichtscherpte.
Als poging om de verduistering der lens op te heffen heeft men uitwendige middelen en galvanisme beproefd.nbsp;Meende men dat cataract van eene of andere dyscrasie moestnbsp;afgeleid worden, dan werd tegen deze te velde getrokken.nbsp;In dezen was het vooral syphilis, die eene hooge beteekenisnbsp;had, en Rau en Werneck deelen gevallen mede, waarbij denbsp;reeds troebele lens volkomen helder zou geworden zijn nanbsp;aanwending van sublimaat en pulsatilla. Sterk afleidendenbsp;inwrijvingen op voorhoofd en slapen werden vaak gebruikt.
Het galvanisme heeft een tijd lang ook veel van zich doen spreken ter genezing van cataract. Men plaatste dennbsp;negatieven pool op den orbitaalrand en gaf den anderennbsp;pool den patient in de hand.
Dat de galvanische stroom door het oog ging, bleek uit het voordurende subjectieve licht, dat de patient waarnam.nbsp;In 1841 publiceerde Lerche *) eene methode, afkomstignbsp;van een Finlander, Crusell, welke daarin bestond, dat eenenbsp;in verbinding met den zinkpool gebrachte cataractnaald in denbsp;lens werd gestoken en een met den koperpool samenhangendnbsp;metaalstuk op de tong van den patient gelegd werd. Reedsnbsp;na eenige minuten zou een groot deel der lens gesmoltennbsp;zijn en de rest aan resorptie kunnen worden overgelaten.
1) Medic. Zeitung d. Vereins f, Heilk. in Pveussen. 1841. N”. 24 en 35
-ocr page 85-Men loochende, wel is waar, niet dat na dit experiment hevige pijnen in de diepte van het oog en hoofd met aanhoudende lichtschuwheid ontstonden, en vaak hevige ontsteking het gevolg was, maar toch werden er indicaties,nbsp;zooals harde met de iris vergroeide cataracten, voor gevonden.
Andreae, die wegens den opgang, die de methode maakte, haar ook beproefde, vond dat er in de lens geen veranderingnbsp;plaats grijpt dan, na maanden, eene oplossing op de plaatsnbsp;waar de naald was ingestoken; daarentegen zag hij welnbsp;meermalen chemotische oogontsteking en zelfs eenmaal gingnbsp;het oog er door verloren-
Het vorige jaar werd door Dr. J. Alken te Batavia, nadat het reeds voor eenige jaren door Tavignot was gedaan, metnbsp;veel ophef de oleum phosphatum als oplossend middel vannbsp;cataract aanbevolen.
Het middel, verkregen door i deel phophorus in 300 deelen amandelolie op een waterbad van 80 graden optelossen , werd twee- of driemaal daags ingedruppeld en tevensnbsp;in de supraorbitaalstreek ingewreven.
Doorgaans werd het goed verdragen en veroorzaakte geene belangrijke irritatie. Dat het middel werkelijk hel^jt,nbsp;zou door lo gevallen gestaafd zijn geworden, waar de lens,nbsp;meestal van de peripherie uitgaande, ophelderde en de fundusnbsp;oculi, vroeger niet zichtbaar, weer duidelijk zichtbaar werd.nbsp;Hoe het middel werkt, verklaart Tavignot op de volgendenbsp;wijze: Maceratie van ondoorschijnende lenzen in oleum phosphatum geeft niets, en het is dus wel niet anders mogelijk
dan dat het middel door de cornea geabsorbeerd in de voorste
5*
-ocr page 86-6o
oogkamer geraakt, daar als prikkel op de capsula lentis werkt en de afscheiding van eene glasachtige vloeistof innbsp;de kapsel te weeg brengt. Deze vloeistof zou dan doornbsp;drukking resorptie der lens veroorzaken en voor haar alsnbsp;het ware als eene nieuw gevormde lens in de plaats treden. (!)
Tegenover deze verschillende euphemistische aanprijzingen van therapeutische middelen, staan de absoluut negatievenbsp;uitkomsten van vele deugdelijk geconstateerde proeven ennbsp;waarnemingen.
Kunnen wij k priori niet de onmogelijkheid bewijzen, dat door inwendige behandeling of door plaatselijke aanwendingnbsp;van middelen, die door het hoornvlies geabsorbeerd worden,nbsp;verduistering der lens zoude kunnen worden opgeheven; tot-liiertoe moeten wij het er voor houden, dat geen middelnbsp;bekend is, waardoor ondoorscliijnend lensweefsel doorschijnend kan worden gemaakt.
Wanneer theurapeutische behandeling van de cataract een geheel negatief resultaat heeft opgeleverd, dan blijftnbsp;niets anders over, dan de operatieve verwijdering der cataract,nbsp;welke langs drie wegen bereikt kan worden ;
i”. Door verplaatsing van de lens uit het pupilvlak;
2®. Door discissie of verwonding der lens, waarop absorptie van het lensweefsel volgt;
3®. Door verwijdering van de lens uit het oog.
Wij stellen ons voor hier kortelijk een historisch overzicht te geven van deze verschillende operatieve behandelingen.
-ocr page 87-De verplaatsing van de cataract komt somtijds spontaan voor; bij atrophie van de lens verscheurt de zonula Zinnii ennbsp;kan eene verouderde lens spontaan zich verplaatsen; even-zoo kan door traumatische inwerking, stoot of schudding,nbsp;breking van de zonula Zinnii en dislocatie lentis volgen. Zoodanig geval wordt medegedeeld door Beer *): Eene vrouw,nbsp;40 jaar oud, had sedert twee jaar cataract op beide oogen ennbsp;wilde zich niet laten opereeren. Een vreeselijke droom brachtnbsp;haar ’s nachts zoo in beweging, dat zij uit het bed op haarnbsp;hoofd viel, waardoor links de zonula scheurde, de lensnbsp;zich verplaatste en patient met het oog alles zag. Opnbsp;grond van dergelijke feiten, ontwikkelde zich de methodenbsp;van verplaatsing der lens. Twee hooldmethoden zijn hiertoenbsp;gebruikt: de depressie en de reclinatie, welke of door denbsp;sclerotica of door de cornea gedaan werden.
De depressie, het eerst door Celsus beschreven, die haar met eene rechte ronde naald uitvoerde, bleef tot denbsp;eeuw bijna onveranderd bestaan. Alleen werd door bijnanbsp;ieder ophthalolmoog eene nieuwe depressienaald uitgevondêu.nbsp;Terrein gaf in 1707 eene eenigzins gewijzigde methode „tlnbsp;la boutonnièrewelke door Taylor 1735 ook werd aanbevolen. Indien de kapsel namelijk doorzichtig was, werdnbsp;deze aan haar ondersten rand met eene snijdende naaldnbsp;geopend, en dan de verduisterde lens door de opening naarnbsp;beneden gedrukt; was daarentegen de kapsel verduisterd.
1) J. G. Beer, Praktische Beobachtungen über den granen Staar. Wien 1771, S. 17.
-ocr page 88-dan maakte hij de opening aan de voorzijde in het midden, terwijl dan glasvocht in de opening indrong.
De depressie echter, zooals ze meest algemeen gedaan is, geschiedde op de volgende wijze. Eene aan de punt lansvormige en op het vlak licht gekromde naald, als schrijfpen aangevat, wordt aan den buitenooghoek, ongeveer 2 m. m.nbsp;achter den corneagrens, met de concaviteit naar beneden, doornbsp;sclerotica en chorioidea heen, op het middenpunt van het oognbsp;gericht, ingestoken. Nu bewoog men het heft naar den slaapnbsp;en tevens naar beneden, en schoof de punt der naald achter de lens schuins naar boven. Kwam men nu met denbsp;punt op den rand der lens , dan beurde men het heft op,nbsp;waardoor de punt daalde en de lens naar beneden gedruktnbsp;werd.
Nadat Daviel het eerst het denkbeeld had ten uitvoer gelegd om de lens uit het oog te verwijderen, werd de depressie bijna geheel uit de rij der operaties geschrapt, totnbsp;Willburg in 1785 de reclinatie aanbeval, die door Scarpa ennbsp;Pott ten zeerste tegenover de extractie werd aangeprezen.nbsp;Zij berust daarop dat de voorvlakte der lens boven en denbsp;bovenrand achter op de ondervlakte van het oog komt tenbsp;liggen. Eene naald wordt, evenals bij de depressie, in hetnbsp;oog gestoken en op den bovenrand der lens gebracht; nunbsp;wordt zij echter tusschen iris en voorvlakte der lens voortgeschoven tot het breedste deel der naald op het middennbsp;der lens ligt. Dan drukte men de lens een weinig naarnbsp;achteren, om haar van hare verbindingen lostemaken en nadatnbsp;men \de naald tot op het bovenste derde deel van de voorvlakte
-ocr page 89-der lens gebracht had, drukte men de lens eerst in eene ho-- rizontale richting en dan ver der naar onder in het oog.
J. Guerin vond in 1842 eene méthode sousconj onctivale uit, die volgens hem dienen moest om het intreden vannbsp;lucht te beletten. Nadat eerst eene insnede in de conjunctiva gemaakt werd, stak men onder deze de naald in en,nbsp;na volbrachte operatie, moest de conjunctiva de wondnbsp;bedekken.
Pauli (i 838) wilde de cataract niet reclineeren, maar omdat hij meende dat de cataract specifiek lichter dan glas-vocht was, raadde hij sublatio cataractae aan.
Als meer belangrijke wijziging der operatie is te beschouwen de reclinatie door de cornea. Buchhorn vestigde in 1806 de aandacht hierop en het waren vooral Langenbeck ennbsp;V. Walther, die haar in praktijk brachten.
De Brahminen hebben eene eigenaardige - wijze van cataract te opereeren, gedeeltelijk in depressie bestaande. Zij voeren een aderlaatlancet achter den rand der cornea, iets naar bovennbsp;en buiten, in de sclerotica in, tot de punt in het pupil vlak gezien wordt, dan wordt door deze ongeveer 3 lijnen breedenbsp;opening een aan het einde met katoen omwikkeld, driekanten , met een knop voorziene koperen staafje gebrachtnbsp;en hiermede de lens naar beneden gedrukt en, wat van denbsp;lens vlokkig terugblijft, daarmede weggeveegd.
Gaf de methode van depressie of reclinatie aanvankelijk gunstige resultaten, twee overwegende bezwaren deden zichnbsp;hierbij gelden: 1“ kwam meermalen de lens in het pupilvlaknbsp;terug, hetzij spontaan of bij schudding of val, en 2“ deden
zich secundaire verschijnselen voor aan het oog, die moeten toegeschreveii worden aan den invloed der verplaatste lens,nbsp;die als vreemd lichaam werkt, waardoor meestal, na een ofnbsp;meer jaren na de operatie, amaurose ontstond. In de gevallen van dergelijken afloop, die wij nog gelegenheid haddennbsp;waartenemen, constateerden wij telkens hardheid van dennbsp;oogbol met secundaire atrophie en excavatie van de papillanbsp;n. optici (glaucoma). Het veelvuldig voorkomen van dezennbsp;ongunstigen afloop heeft thans ten slotte deze methodenbsp;geheel doen verlaten.
Aan de Utrechtsche kliniek voor ooglijders die nu 12 jaren bestaat, is deze operatie niet voorgekomen.
Door verwonding, met verscheuring van de lenskapsel had men spontane oplossing van de lens zien volgen. Denbsp;sage verhaalt dat eene blinde geit zich een doorn innbsp;het oog stak en daardoor weder ziende werd. De eerstenbsp;nauwkeurige beschrijving van dergelijk geval vinden wij bijnbsp;Pott (1775), die daarop de methode grondde om den achtersten kapselwand te openen, waartoe hij met eene naaldnbsp;door de sclerotica inging. De eerste, die in de cornea eenenbsp;wond maakte en door deze wond eene naald invoerde, omnbsp;zoodoende de lenskapsel te verscheuren, was Gleize (1786).nbsp;Conradi *) voerde direct eene lancetvormige naald door denbsp;cornea heen en opende de lenskapsel ruim, waarna hij het
1). Arneinano’s Magazin, Bd. 1. 1797.
-ocr page 91-oog eenige dagen gesloten hield. Door Beer echter, die op eigen ervaringen steunde, werd de methode verworpen, en,nbsp;niet dan na de onderzoekingen van Buchhorn en de aanprijzing er van door Langenbeck, kon zij zich eenigzins re-leveeren. In den beginne bij alle cataracten, zoowel hardenbsp;als weeke, geappliceerd, wordt de operatie tegenwoordig nietnbsp;meer bij senile cataract uitgevoerd, omdat daar de resultaten onvoldoende zijn. Tegenwoordig is zij alleen op jeugdigen leeftijd, dus bij cataracta congenita, oftot verdere oplossing van cataracta traumatica nog in toepassing.
In Engeland heeft men voor eenige jaren beproefd, zoodanige opgezwollen lens door uitzuiging te verwijderen. Bowman geeft daartoe een zeer doelmatig ingerichtnbsp;instrument. Deze wijze van handelen geeft intusschen geenenbsp;geheel bevredigende resultaten, omdat dikwijls ontsteking volgt.nbsp;Het denkbeeld was trouwens niet nieuw. Wij vinden bijnbsp;Sichel *) beschreven, dat Dr. Laugier in 1847 in Malgaigne’snbsp;Revue médico-chirurgiale eene nieuwe methode van cataract-operatie door aspiratie beschreef, waarbij hij eene hollenbsp;staarnaald, bevestigd aan een insgelijks hollen steel door denbsp;sclerotica in de achterste lenskapsel steekt en zonder de voorstenbsp;te raken de vloeibare deelen opzuigt. De Arabieren kendennbsp;deze methode ook reeds. Abulkasem verhaalt dat hij gehoord heeft, dat men in Irak staarnaalden maakte, waar-
1) Historiaeher Notiz über die Operation des granen Staars durch die Methode des Aussaugens oder der Aspiration, Arch, f, Ophth.nbsp;Bd. XIV. Abth. III. S. 4. 1868.
-ocr page 92-mede men het water (cataract) uitzuigt. Isa-ben-Ali (oogarts in de g*!® eeuw te Bagdad) geeft eene teekening van denbsp;naald, de Chorasanische genaamd, en zegt dat het gebruiknbsp;er van gevaarlijk is, daar het geheele oog wel geledigdnbsp;kan worden. Galeatius en later Rochus Mattoli in denbsp;17 de eeuw gebruikten eveneens deze methode.
De thans gebruikelijke methode van discissie bestaat daarin dat men, na vooraf de pupil goed door sulf. atropini verwijd te hebben, met eene rechte, aan de punt eenigzinsnbsp;platte, en naar het heft een weinig conisch toeloopendenbsp;naald ongeveer 2 m. m. van den rand in de comea insteekt ennbsp;een paar prikken in de lenskapsel maakt. Na de operatienbsp;loopt een weinig waterachtig vocht weg, dat echter wegens denbsp;snelle sluiting der kleine wond zich spoedig herstelt. Mennbsp;moet dan vooral zorgen dat de pupil verwijd gehoudennbsp;wordt door atropine-indruppelingen, opdat bij eventueel snellenbsp;opzwelling der lens, door drukking der iris, iritis niet denbsp;overhand krijge. Wanneer, door te snelle oplossing met endos-motische werking, te groote hardheid van den oogbol (glaucoma)nbsp;ontstaat, dan kan door tijdige paracenthesis corneae hieraannbsp;worden te gemoet gekomen. Draagt men hiervoor voldoendenbsp;zorg, dan is het gansch overbodig om, zooals v. Graefe ‘)nbsp;aanbeveelt, bij eiken patient, bij wien men wil puncteeren,nbsp;vooraf iridectomie te doen. Om volledige resorptie der lensnbsp;te verkrijgen is het zeldzaam voldoende éénmaal te puncteeren. De herhaalde operatie mag meer ingrijpend zijn.
1) Archiv t. Ophth. Bd V. Abtli. I. S. 173. 1859.
-ocr page 93-naamiate minder van de lens, voor opzwelling vatbaar, is overgebleven. Blijft er verdikte kapsel over, dan komt hetnbsp;vaak voor, dat met twee naalden de verscheuring hiervannbsp;moet geschieden. Na eerst met eene naald de kapsel gefixeerd te hebben, steekt men de andere naald aan de tegenovergestelde zijde in de cornea in en scheurt, door bewegingnbsp;der naalden in tegenovergestelde richting, de kapsel vaneen.
Hebben de methoden van de depressie en discissie voor gewone senile cataract geen bevredigende resultaten opgeleverd, geen wonder dat het denkbeeld van Daviel, om denbsp;lens uit het oog te verwijderen , warme belangstelling vond.nbsp;Dit was de toekomst der cataract-operatiën. Het mag dusnbsp;gewichtig geacht worden hier over te nemen Daviels beschrijving *) zijner eerste pogingen ten dezen opzichte.
Een hermiet van Aiguilles in Provence was rechts zonder succes geopereerd, en verzocht Daviel te Marseille het linkeroog te opereeren. Met eene gewone depressienaald trachttenbsp;hij deze neder te drukken, maar de lens brak en viel in denbsp;voorste voorkamer, terwijl deze zich bovendien nog metnbsp;bloed vulde. Dit accident deed hem besluiten om, evenalsnbsp;reeds vroeger M. Pétit^) had voorgeslagen, de cornea tenbsp;openen. Hij vergrootte de eerste opening met kleine gebo-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Sur unc nouvelle méthode de guerir la cataracte par I’extractioanbsp;du criatalin. Mémoires de TAcadémie royale de Chirurgie. T. II.nbsp;Paris 1753, pag. 337.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Mémoires de I’Acadeniie royale des sciences, Anuée 1708.
-ocr page 94-gen scharen, en nu werd de pupil helder en patient kon alles onderscheiden; na twee dagen echter volgde suppuratie.nbsp;Niettegenstaande den ongimstigen afloop van dit geval, besloot hij voortaan niet anders te opereeren dan door de corneanbsp;te openen, de lens in haar kapsel op te zoeken, haar doornbsp;de pupil in de voorste oogkamer te brengen en zoodoendenbsp;uit het oog te verwijderen. Hij deed deze operatie hetnbsp;eerst bij eene vrouw en wel met gunstig gevolg. Dennbsp;November 1752 had hij bij 206 geopereerden 182 reussiten.nbsp;Wij laten hier volgen de opgave der instrumenten en denbsp;wijze hoe de operatie verricht werd:
„Les instrumens que j employe sont; une aiguille pointue, tranchante et demie courbêe, ayant la forme d’une lancette,nbsp;destinée pour faire la première ouverture. Une aiguille mousse,nbsp;tranchante, et aussi demie courbée, pour aggrandir la mêmenbsp;ouverture. Deux paires de ciseaux courbes convexes. Unenbsp;petite spatule d’or, dargent ou d’acier légèrement courbée,nbsp;pour relever la cornée. Une autre petite aiguille pointuenbsp;et tranchante des deux cotés, pour ouvrir la membrane quinbsp;recouvre antérieurement Ie cristalin. Une petite curette d’or,nbsp;d’argent ou d’acier, pour faciliter quelquefois Tissue dunbsp;cristalin, ovr tirer les fragmens de ce corps, lorsqu’il en estnbsp;resté dans Ie trou de la prunelle. Une petite pincette pournbsp;emporter les portions de membrane qui pourraient se présenter.”
Verder plaatst hij den patient in eene niet te lichte kamer, opdat de pupil niet te nauw zij; de operateur zit voornbsp;den patient.
„Le chirurgien baisse la paupiere inférieure et prenant la
-ocr page 95-première aiguille, il la plonge dans la chambre antérieure prés de la sclerotique, évitant cependant de blesser l’iris, etnbsp;la porte jusqu’au-dessus de la prunelle, il la retire ensuitenbsp;doucement pour prendre l’aiguille mousse, avec laquelle ilnbsp;aggrandira l’incision commencée, en portant cette aiguillenbsp;a droite et a gauche pour ouvrir la cornée, en forme denbsp;croissant suivant sa rondeur. Mais comme la cornée senbsp;trouve alors un peu liche, Ie chirurgien prend des eiseauxnbsp;courbes convexes dont il introduira la branche mousse entrenbsp;cette membrane et l’iris, et achevera la section tant d’unnbsp;cóté que de l’autre, afin de la porter de chaque cóté unnbsp;peu au-dessus de la prunelle. On observera que la cour-bure des eiseaux doit regarder Ie globe, et que par rapportnbsp;è, leur courbure sur Ie plat, il en faut deux paires pournbsp;s’accommoder è, la rondeur de la cornée d’un cóté et de l’autre.
Le chirurgien prend ensuite la petite spatule avec laquelle il relève doucement la partie de la cornée qui a été coupée,nbsp;et incase avec la petite aiguille pointue et tranchante lanbsp;membrane du cristalin.
Quelquefois il faut couper cette membrane circulairement, et l’importer en entier si elle étoit épaisse et ridée, de peurnbsp;qu’elle ne bouche la prunelle et alors cette membrane étantnbsp;bien coupée, on peut l’emporter avec les petites pincettes.
Après avoir coupé la membrane qui enveloppe le cristalin, on aura soin de porter la pétite spatule entre ce corps etnbsp;l’iris pour détacher absolument la cataracte, et faciliter sonnbsp;issue. On laisse ensuite retomber la calotte de la cornéenbsp;pour achever l’opération.
-ocr page 96-70
C’ést alors que la chirurgien a besoin de toute sa prudence puisqu’il s’agit de tirer Ie voile qui cachoit la lumière. II faut pour cela presser doncement Ie globe de Foeil sansnbsp;Ie fatiguer, par la on évite la rupture de la membrane postérieure du cristalin qui sert de digue, et qui empêche lanbsp;sortie de l’humeur vitrée, on voit avec plaisir la prunellenbsp;s’élargir peu a peu, et Ie cristalin ayant une fois présenténbsp;son biseau, glisse doucement dans la chambre antérieure etnbsp;de 13, sur la joue. Alors la prunelle paroit claire, Ie nuagenbsp;qui couvroit l’oeil est dissipé; et Ie malade auparavant plongénbsp;dans les ténèbres revolt Ie jour avee autant d’étonnementnbsp;que de satisfaction; on rétablit la prunelle qui se dérangenbsp;quelquefois par la sortie du cristalin, surtout lorsqu’il estnbsp;dur et solide, et dun gros volume.”
Nadat vooraf lensresten met eene kleine curette verwijderd zijn, wordt de patient in eene donkere kamer gebracht. Alsnbsp;voordeelen dezer operatie deed Daviel uitkomen, dat hierbijnbsp;de cataract niet hard behoeft te zijn, dat zij niet in de pupilnbsp;terugkomt en dat er geen vreemd ligchaam in het glas-vocht blijft.
Nog in hetzelfde jaar waarin Daviel zijne resultaten mededeelde, publiceerde G. la Faije *) eene vereenvoudigde methode, hij gebruikte slechts één instrument, een lang,nbsp;smal, eenigzins gekromd mes, om de corneasnede te maken.
Nu volgde bijna telken jare eene wijziging, en ieder oog-
1) Meraoire pour servir a perfectionner Ia nouvelle méthode de faire 1’opération de Ia catanacte. Jlem. do l’Acad. royale de Chirurgie. Tom. 11.
-ocr page 97-arts, die de cataract zou opereeren, begon met zijn eigen mes nit te vinden.
In de eerste hollandsche verhandeling, lo jaar later, omtrent de extractie der lens, door Gr. ten Haaff ‘), vinden wij eennbsp;allezins bruikbaar mes afgebeeld en de methode met lapsnedenbsp;naar beneden is er zeer goed in beschreven.
Onnoemelijk is het aantal wijzigingen, die men in de operatie der cataract door lapsnede heeft aangeraden en hetnbsp;aantal messen is legio.
Als rariteit vermelden wij hier de zoogenaamde oogsnep-pers van Guerin (1790), Eckholt, van Wij (1792), Dumont, en Bequet (1793). In Groningen vond dit instrument eeni-gen tijd toepassing, met betrekkelijk gunstig gevolg, zoo zelfs,nbsp;dat Prof. Jansen^) hieromtrent schreef: „het voldoet, mijnsnbsp;,,inziens, zelfs in de hand van hem, die niet zoo veelvuldignbsp;„in de gelegenheid is tot het doen van oogoperatiën, zekerdernbsp;,,en beter aan zijne bestemming, dan het beste uit de legionbsp;„van staarmessen in de hand van den welgeoefende.”
Tot de beste methode mag de Beersche gerekend worden, wiens mes ook het meest algemeen in gebruik was, en nognbsp;gebruikt wordt.
P. Jaeger was de eerste die algemeen aanbeval om de lapsnede naar boven te maken, waaraan vele voordeelen
1) nbsp;nbsp;nbsp;Korte verhandeling door voorbeelden gesterkt, nopens de nieuwe wijzenbsp;om de cataracta met de daardoor veroorzaakte blindheid te genezen, doornbsp;middel van het kristallijne vocht uit het oog te nemen, Rotterdam 1761.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Nederlandsch Lancet, Derde Serie. Tweede Jaarg. 1852. Pag. 526
-ocr page 98-verbonden zijn, dat namelijk het onderste deel der cornea regelmatiger gewelfd en doorzichtiger blijft, en dat prolapsusnbsp;van de iris of glasvocht niet zoo gemakkelijk zouden intreden. Het voornaamste bezwaar er tegen is, dat de operatienbsp;veel moeielijker wordt.
De lapextractie wordt op de volgende wijze verricht. Het Beer’sche mes wordt op de helft der cornea, i m. m. vannbsp;den rand, ingestoken, met de sneevlakte naar boven of benedennbsp;al naar gelang de lap naar boven of beneden zal gemaaktnbsp;worden. Het mes wordt nu parallel aan de iris doorgestokennbsp;en de contrapunctie gemaakt, diametraal aan het punt vannbsp;ingang. Door verder voortschuiven van het mes naar denbsp;mediaanlijn heen wordt de snede voleindigd, zoodat zijnbsp;overal paralel aan den cornearand verloopt.
Vervolgens wordt de kapsel gekliefd en de lens op de volgende wijze naar buiten gebracht: eene zachte drukkingnbsp;wordt met den vinger op dat deel van het oog uitgeoefend,nbsp;waar de cornea niet doorsneden is, hetgeen eene kantelingnbsp;der lens tengevolge heeft en waardoor de lens zich, door denbsp;pupil heen, een weg kan banen. Is enkele druk niet voldoende , dan kan geringe tegendruk noodig zijn om de lens tenbsp;doen kantelen. Is de lens uit het oog verwijderd , dan repo-neert men de iris door zacht te wrijven met het ooglid, tevensnbsp;kan men door drukking lensresten naar buiten brengen, welkenbsp;laatsten men echter ook soms met den lepel moet uitscheppen.nbsp;Tegenwoordig wordt door Hasner ') punctie van het glasvocht
l) Klinische Vortriige. S. 305.
-ocr page 99-aanbevolen. Een der meest veelvuldige oorzaken van minder gunstigen afloop was de uitzakking van de iris. Het lagnbsp;dus voor de hand aan de operatie iridectomie te verbinden.nbsp;Sommige operateurs volvoerden dit bij de operatie. Mooren *)nbsp;heeft lang consequent volgehouden, eenigen tijd, b. v. éénnbsp;maand, vóór de operatie, de iridectomie te doen, omdat dezenbsp;bij de ruime lapwond een niet onbelangrijk ingrijpen is,nbsp;en aanleiding geeft tot te groote iridectomiën en verliesnbsp;van glasvocht. De resultaten waren hierbij stellig gunstiger,nbsp;maar toch bekwam men een aantal gevallen, waarbij de lapnbsp;verstierf en panophthalmitis volgde.
Jacobson^) publiceerde eene methode die daarin bestond, dat de snede niet meer in de cornea maar in den limbus con-iunctivae gelegd werd, waarmede dan tevens ruime iridectomienbsp;gepaard ging. Hij deed deze operatie altijd in diepe chloro-formnarcose. Aanvankelijk had hij eene reeks van gevallen,nbsp;allen met gunstig gevolg. Latere ervaring deed echter blijkennbsp;dat het geheim, om het gevaar voor lapversterving en panophthalmitis te voorkomen, niet te vinden is in het verleggennbsp;van de snede in de sclerotica.
Von Graefe,®) ernstig bedacht op middelen om de gevaren
1) nbsp;nbsp;nbsp;Die verminderte Gefahreu einer Hornliaatvereiterung bei dernbsp;Staarexlraction. Berlin 1862.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Ein nenes uud gefahrloses Operationsverfahren zur Heilung desnbsp;granen Staars. Berlin 1863.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Ueber die lineare Extraction des Linsenstaars. Arch. f. Opbth.nbsp;Bd, Ah Ath I. S. 218 1855.
6
-ocr page 100-der cataract-operatie te verminderen, toetste reeds in 1855 de waarde eener lineaire wond, ter vervanging van de lap-snede. Hij kwam echter aanvankelijk tot het resultaat, datnbsp;deze alleen voor weeke en opgezwollen cataracten van toepassing kan zijn. Op de vraag: „Welche Staare lassen sichnbsp;durch einen linearen Schnitt von a'/jquot;' höchstens 3quot;' leichtnbsp;und ohne die geringste Belastigung des Auges entfernen?”nbsp;antwoordt hij: geene met normale lensconsistentie, geenenbsp;onrijpe cataracten, geene met verharde kern; daarentegennbsp;wel die waar de lensverweeking van kapsel tot kern bestaatnbsp;„und das ganze Linsensystem in einer breiige, nachgiebigenbsp;Masse verwandelt ist,” uitgezonderd bij kinderen van 6—10nbsp;jaar waar discissio per corneam steeds de voorkeur verdient,nbsp;wegens het geringe gevaar en de spoedige resorptie. Bijnbsp;traumatische cataracten achtte hij ze veelal geïndiceerd.nbsp;„Resumiren wir die Indicationen der linear Extraction, sonbsp;ergiebt sich, dass das Verfahren allerdings eine beschranktenbsp;Anwendung hat: namlich nur für weiche Staare, besondersnbsp;für den Corticalstaar jugendlicher Individuen passt. Ausser-dem liegt in demselben ein unübertreffliches Hülfsmittelnbsp;um die nach Traumen oder Operationen geblahte Linse,nbsp;wenn sie dem Auge Gefahr bringt, aus demselben zu entfernen.”
Zijne hier bedoelde lineaire methode bestond in het maken van eene 2^/2'quot; groote wond met de Jagersche lans, dannbsp;het klieven van de kapsel met cystotoom en het uitdrukkennbsp;der lensmassa door tegendruk met lepel van Daviel. Hijnbsp;drukt er vooral op om bij het terug blijven van lensresten, die
-ocr page 101-niet gemakkelijk te verwijderen zijn , niet dieper in te grijpen maar deze aan resorptie over te laten.
In 1859 beveelt v. Graefe gt;) aan, met deze lineaire extractie iridectomie te verbinden. Hij strekt ze dan ooknbsp;uit tot weeke cataracten met harde kern en vindt er indicatie toe, waar lapextractie weinig hoop op genezing geeft;nbsp;bij marastische individuen met atrophische huid, hooggra-dige arterio-sclerose, verouderden bronchialcatarrh, asthmanbsp;en blaasziekten. Als meer bepaalde indicatie noemt hij hetnbsp;aanwezig zijn van synechiae posteriores, traumatische cataracten met iritis, of traumatische waar een vreemd ligchaamnbsp;nog in de lens aanwezig is.
Eene poging van v. Graefe’s assistent Schuft-Waldau *) om de lineair extractie ook toe te passen tot verwijderingnbsp;van harde 'cataracten, en deze alsdan met een lepel metnbsp;opstaande randen te extraheeren, mislukte. Von Graefe opponeerde zich hiertegen op grond van „Quetschung des Wund-canales.” Zij werd spoedig geheel verlaten.
In Engeland werd vooral door Critchett en Bowmann dit denkbeeld weder opgevat en met betere instrumenten tennbsp;uitvoer gelegd. Met eene sterk gebogen, zeer breede lans werdnbsp;eene veel grootere lineaire wond gemaakt. Na eene buitenge-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Ueber zwei Modificationea der Staaroyeratian. Arch. f. Ophth.nbsp;Bd. V. Ath, I. S. 158. 1859.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Die Anslöflung des Staars. 1860;
3) nbsp;nbsp;nbsp;De rextraction de la cataracte au moyeu de la curette. Annaleanbsp;d’oculiatique. T. LII. Pag, 115. 1804.
6*
-ocr page 102-woon breede iridectomie door 2 3, 3 knippen, werd de kapsel gekliefd en daarna de lens met lepels van verschillenden vorm verwijderd. Het best voldeed een van Bow-mann, op het vlak licht gebogen, in de buigholte dwarsnbsp;geribd en geheel zonder opstaande randen. Hij noemdenbsp;deze instrumenten „vectis.” Zij vormden een hellend vlak,nbsp;waar langs de lens naar buiten zoude glijden, terwijl denbsp;achterste wondrand terug werd gedrukt. De eigenlijkenbsp;tractie was hierbij slechts een ondergeschikt moment. Hunnenbsp;resultaten waren betrekkelijk gunstig. Het aantal gevallennbsp;van panophthalmitis was geringer, maar somtijds ontstondnbsp;er intraoculaire bloeding. Ten gevolge van iritis en nablijven van lensresten was dikwijls eene naoperatie noodig.nbsp;V. Graefe deed deze operatie 118 maal. Van de oogen gingennbsp;7 geheel en 4 bijna geheel verloren. De resultaten in hetnbsp;Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders waren intusschennbsp;gunstiger.
Terecht was v. Graefe ook met deze Engelsche vectis methode niet voldaan; maar hij erkende de waarde van de vervanging der lapsnede door eene lineaire wond. Zijn uitstekend waarnemingstalent, zijn groot materieel, en zijne hooge liefdenbsp;voor deze zaak deden hem eene reeks van proeven door-loopen, die ten slotte tot uitstekend resultaat hebbennbsp;geleid.
V. Graefe’s lineaire cataractoperatie is thans de algemeen gebruikelijke methode; maar zij is in geene deele wat als
-ocr page 103-zoodanig door hem in 1865 *) werd beschreven. Aanvankelijk hechtende aan de goede resultaten van Jacobson’s scleraalwond, wilde hij de lineaire richting met de liggingnbsp;in de sclerotica verbinden. Met een zeer smal 'mesje maaktnbsp;hij punctie en contrapunctie peripherisch tot i'quot; van dennbsp;rand der cornea af. Hij hecht er groot gewicht aan datnbsp;de snede volkomen lineair zij en dus sameuvalle metnbsp;eene groote cirkellijn van den oogbol. De laphoogte wordtnbsp;daarbij mathematisch tot oneindig kleine hoogte teruggebracht , en uitgedrukt door formule H =: h sin. u, dat is,nbsp;„die Lappenhöhe ist sowohl der Höhe des Schnittganges alsnbsp;deni Sinus der Schragheit direct proportional.” Na breedenbsp;iridectomie en ruime kapselklieving verwijderde hij dan denbsp;lens door tractie met eigenaardig gebogene haken.
Over de waarde van deze lineaire methode tegenover de extractie na lap-snede ontstond een belangrijke, heftige strijdnbsp;tusschen A. von Graefe en J. Ritter von Hasner, waarbijnbsp;de laatste als krachtig verdediger van de oude methode vannbsp;extractie optreedt, en de iridectomie verwerpt als „einenbsp;blutige Erweiterung des Sehloches, welche die Function dernbsp;Iris dauernd beeintrachtigt.”
De wrijving van gedachten door dezen strijd ontstaan, waaraan de geheele oogheelkundige wereld met warmtenbsp;deelnam, maar meer nog eene krachtig voortgezette weten-
1) Ueber modificirte lineaire'sxtraction. Arch, f Opgth. Bd XI. Abth. III. S. I. 1865.
-ocr page 104-yó
schappelijke proefneming van v. Graefe leidde tot het allengs verbeteren der methode. Van de waarde van de scleroti-cale wond kwam v. Graefe geheel terug, zoodat spoedignbsp;de wond minder peripherisch werd. Ook treedt allengs hetnbsp;overdreven gewicht van de mathematisch kleinste laphoogtenbsp;meer op den achtergrond. De hoofdzaken zijn nu: dat denbsp;wond voldoende ruim zij, niet te peripherisch, weinig lap-vormig, dat de iridectomie aan de peripherie breed zij, datnbsp;iris-inklemming vooral voorkomen worde, dat de lens zoonbsp;volledig mogelijk verwijderd worde, zonder met tractie-in-strumenten binnen het oog in te gaan.
Behalve Hasner hebben wel alle oogheelkundigen zich het verdienstelijke werken van v. Graefe ten nutte gemaakt, ennbsp;thans wordt cataract bijna niet anders dan volgens de v. Graefe-sche methode geopereerd.
Toch kan het niet bevreemden, dat iedere school daarbij zijne kleine wijzigingen aanwendt. Een slaafsch onveranderdnbsp;navolgen is bijna onmogelijk: de hand van den operateur,nbsp;zijne omgeving, zijne hulpmiddelen, ja ook zijn operateurs-genie nopen hem de voor hem meest voordeelige handgrepennbsp;te volgen. De myopische operateur, om een voorbeeld tenbsp;noemen, die zijn oog dicht bij den lijder wenscht te brengennbsp;en hij die, zwak van ligchaam, spoedig vermoeid wordt, gevennbsp;beiden er de voorkeur aan in zittende houding te opereeren;nbsp;de emmetropische en normaal gebouwde chirurg daarentegennbsp;wensclit te staan, en partij te trekken van het voordeel, ge-
-ocr page 105-makkelijker in alle richtingen zijne handen te bewegen. Wij achten het niet van belang ontbloot mede te deelen hoe wijnbsp;aan het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders zagen ope-reeren en de statistische resultaten voor deze wijze van ope-reeren bij een te brengen. Bij deze statistiek moeten wijnbsp;opmerken, dat zij loopt over de 6 jaren 1866—^1871. Ooknbsp;hier heeft zich allengs de methode meer tot volkomenheidnbsp;ontwikkeld, zoodat de laatste gevallen veel gunstiger uitslag opleveren dan de vroegeren.
Behalve de hier medegedeelde gevallen hadden wij, als assistent bij de privaatpraktijk alhier, gelegenheid nognbsp;een groot aantal bij te wonen. In het algemeen kunnennbsp;wij zeggen dat de resultaten overeenstemmen met die aannbsp;het Gasthuis. Onze mededeelingen berusten intusschen uitsluitend op de aan de kostelooze kliniek verkregen resultaten.
quot;Wij beginnen medetedeelen de uitvoerige beschrijving der operatie met opmerkingen omtrent hare verschillende phasen,nbsp;zooals wij daarop door Dr. Snellen op zijn operatieven cursusnbsp;herhaaldelijk werden gewezen.
Bij de operatie ligt de patient, met het oog dat geopereerd zal worden naar de zijde van het licht. Bij operatie van het rechter oog staat de operateur aan het hoofdeindenbsp;van den lijder. Bij operatie van het linker oog zit hij aannbsp;de linkerzijde van den patient op den rand van het bed.
De hoornvlieswond. Terwijl de oogleden met een blepharospaath uitéén gehouden worden, wordt de conjunctiva
-ocr page 106-8o
bulbi aan de onderzijde, zoo dicht mogelijk bij de cornea, met een breed bevestigingspincet, dat van sluiting voorzien is.nbsp;gevat. De bulbus wordt zachtkens naar beneden gedraaid. Vannbsp;het hoogste gewicht is, dat gedurende het geheele verloop dernbsp;operatie nauwkeurig acht worde gegeven dat met dit pincetnbsp;nimmer bovenmatig worde gedrukt. Met de rechterhandnbsp;wordt nu het smalle mesje van v. Graefe aan de buitennbsp;bovenzijde aan den rand der cornea ingestoken, juist op dennbsp;grens, waar de sclerotica begint. De sneevlakte van het mesnbsp;is een weinig naar voren gekeerd. De richting van het mesnbsp;is niet naar de plaats, waar men de contrapunctie wenscht,nbsp;maar meer in de richting naar het midden van het pupil-vlak. De diepte, waarop nu het mes in de oogkamer indringt,nbsp;bepaalt absoluut de grootte van de wond, want men draagtnbsp;zorg, het mes in geen geval terugtetrekken. l'hans wordtnbsp;de punt van het mes naar boven gericht, en de contrapunctienbsp;aangebracht aan de boven binnenzijde der cornea, ook wedernbsp;juist aan den grens van de sclerotica. Deze draaiing vannbsp;het mes heeft eene geringe kneuzing aan de buitenwond-hoek ten gevolge; v. Graefe beval niettemin die draaiing aan,nbsp;op grond dat de binnenwond hierdoor iets vergroot wordt.nbsp;Dit voordeel is stellig betrekkelijk gering, maar een meernbsp;afdoende reden is, het mes in de vrije oogkamerruimte inte-brengen om daardoor zonder belemmering, de grootte dernbsp;wond te kunnen bepalen. Thans wordt door lange zaagsneden de snede getermineerd. Hierbij wordt allengs denbsp;snede van het mes een weinig naar achteren gedraaid. Dezenbsp;wending, die juist tegenovergesteld is aan de voorschriften van
-ocr page 107-8i
V. Graefe, beoogt de volgende voordeeleii; de sneevlakte wordt breeder en de uitwendige wond komt onder de conjunctiva,nbsp;zonder dat de binnenwond te zeer peripheriscli behoeft te zijn.
Met langzame sneden wordt een conjunctivalap gevormd, waarvan de hoogte minstens de helft der breedte behoortnbsp;te bedragen,
De vereischte grootte der hoornvlieswond is afhankelijk van de grootte der lens; voor groote harde lensen moet zenbsp;minstens bedragen een derde gedeelte van den omtrek dernbsp;cornea. De wond is niet zuiver lineair, maar vormt eennbsp;korten lap. De binnenwond zij nergens te peripheriscli, omnbsp;gevaar voor ciliairbloeding te vermijden.
Mocht onverhoopt, door operatieve fout, de wond kleiner uitvallen dan men begeert, dan wordt deze dadelijk doornbsp;een scherpsnijdend instrument aan een der uiteinden verlengd. Bijzondere aanbeveeling verdient hier het gebogennbsp;mesje, zooals het door Taylor is aangegeven en door Weissnbsp;wordt vervaardigd.
Het mes moet zoo smal en zoo dun zijn, als zulks met de vereischte stevigheid is overeen te brengen. Vannbsp;af de punt moet het mes eene gelijkmatige breedte en diktenbsp;behouden. De door Weiss vervaardigde messen voldoennbsp;geheel aan deze eischen. In Amerika zijn onlangs aanbevolen dergelijke messen, waarvan het vlak, op de wijze vannbsp;scheermessen, holgeslepen is. De scherpte wordt hierdoornbsp;wel bevorderd, doch uit den aard der zaak wordt hierdoornbsp;de rug dikker en veroorzaakt deze meerdere kneuzing vannbsp;den wondhoek bij de draaiing van het mes.
-ocr page 108-82
De iridectomie. T erwij 1 de assistent het be vestigings-pincet ovemeemt, vat de operateur, nadat hij het conjunc-tivalapje over de cornea heeft gelegd, de meestal prolabeerende iris met een klein recht irispincet in radiaire richting, datnbsp;is, zoodat de eene branche aan den rand en de andere aannbsp;de Peripherie van de iris aandrukt. Zonder de iris veelnbsp;naar buiten te trekken, wordt deze met eene rechte schaarnbsp;in tangentiale richting, met twee of drie knippen afgeknipt.nbsp;Deze wijze van knippen beoogt de iridectomie aan de peripheric zoo breed mogelijk en nabij den pupilrand betrekkelijknbsp;smal te maken. Hierdoor verkrijgt men de ware sleutelgat-vorm. Alvorens verder te gaan wordt onmiddelijk de irisnbsp;volledig gereponeerd door zachte drukking met v. Graefe’snbsp;guttapercha-lepel of eenig ander rond instrument. Door dezenbsp;wijze van handelen met zorg na te komen, wordt prolapsusnbsp;iridis en synechia anterior aan de wondhoeken geheel voorkomen. In de laatste 2 jaren behoort aan de kliniek van hetnbsp;Nederlandsch Gasthuis voor ooglijders deze voor het genezingsproces schadelijke complicatie tot de hoogste zeldzaamheden. De prolapsus iridis wordt terecht gevreesd, omdat zij vertrekking geeft van de pupil naar boven, onregelmatige krommingnbsp;van de cornea en neiging tot secundaire ontsteking en glaucoma.
De kapselklieving. Terwijl de opera.teur het beves-tigingspincet weder in zijne linkerhand overneemt, brengt hij een fijn bijlvormig cystotoom aan den onderrand der pupilnbsp;en klieft de kapsel langs de eene helft van den pupilrand. Daarnanbsp;op nieuw ingaande, verlengt hij deze snede langs de anderenbsp;helft van den pupilrand. Het dusgevormde kapsellapje wordt
-ocr page 109-daarna door eene kleine dwarse insnijding geheel losgemaakt. Van het grootste belang is nauwkeurig toe te zien, dat metnbsp;de kapselklieving de lens niet verschoven worde. Mocht,nbsp;wat bij verouderde harde cataracten lichtelijk het geval is,nbsp;de lens naar boven verplaatst zijn, dan wordt hij met denbsp;cystotoom voorzichtig gereponeerd. Met den cystotoom wordtnbsp;eene kleme draaiing van de lens om hare as bewerkstelligd,nbsp;ten einde men zich van de bewegelijkheid overtuige. Omnbsp;deze subtiele bewerking met de vereischte nauwkeurigheidnbsp;gade te slaan, wapent de operateur zich voor deze phasenbsp;der operatie met eene vergrootende bril.
Sommige operateurs ‘) hebben als regel aanbevolen de lens met kapsel te verwijderen. Bij verouderde cataracten, waar denbsp;kapsel met de lens vergroeid is, geschiedt zulks ook hier. Innbsp;de overige gevallen wordt, uit vrees voor verlies van glasvocht,nbsp;bij voorkeur de „tellerförmige Grube” intact gelaten.
Het uittreden de rlens. De bulbus blijft met het pincet bevestigd, maar'vooral zoo dat hierdoor niet de minstenbsp;drukking wordt uitgeoefend. Met v. Graefe’s guttapercha-lepel wordt aan de onderzijde der cornea eene drukkingnbsp;van voren naar achteren uitgeoefend, om de lens te doennbsp;kantelen. Door eene lichte drukkende beweging naar bovennbsp;treedt de lens langzaam naar buiten. Het bevestigingspincetnbsp;wordt dan losgemaakt en de ooglidhouder verwijderd. Eventueel nagebleven lensresten worden door eene lichte drukking
1) Drognat-Laudré, De 1 extraction de la cataractc. Montpellier 1871. Pag. 35.
-ocr page 110-op het onderooglid met tegendrukking op het bovenooglid voorzichtig uitgedreven. Bij neiging tot prolapsus iridisnbsp;wordt de iris telkens onmiddelijk met zorg gereponeerd.
Wanneer de lens zich niet gemakkelijk in den wondrand instelt, kan dit worden bevorderd door het naar benedennbsp;drukken van den onderste wondrand door middel van den lepelnbsp;van Daviel. Komt er onverhoopt glasvocht, vóór het uittredennbsp;der lens, dan wordt de lens dadelijk met een scherpen haaknbsp;aan de achterzijde gevat en door tractie naar buiten gebracht.nbsp;Vooral bij verweeking van glasvocht is alsdan het gebruiknbsp;van den haak overmijdelijk.
Het reinigen van de wond. Is de operatie schijnbaar geheel geëindigd, zoo volgt nog deze phase, meer tijd-roovend, en even zorgeischend en gewichtig als alle gezamenlijke vroegere handgrepen. Men zal wel doen, den lijder hiervan vooraf te verwittigen. Men overtuigt zich dat de irisnbsp;geheel vrij ligt en dat de pupilhoeken hunne oorspronkelijke plaats innemen. Met het kromme pincetje wordt overnbsp;het conjunctivalapje gewreven, met het doel dit vlak te leggen en eventueel daaronder liggende lens- of kapseldeelennbsp;en coagula te verwijderen. Somtijds, wanneer de vorm vannbsp;het conjunctivalapje niet onberispelijk is, en vooral wanneernbsp;onverhoopt glasvocht is uitgetreden, heeft het conjunctivalapje geene neiging volkomen aansluitend te liggen. In dienbsp;gevallen heeft Snellen thans, sedert 2 jaren, eene hechtingnbsp;aangewend, door met eene zeer fijne naald en draad denbsp;conjunctivawond te vereenigen. Zoodanige naad bevordert zeernbsp;de spoedige genezing en hij veroorlooft, eenmaal aangelegd,
-ocr page 111-met meer driestheid de wond te zuiveren en de iris te reponeeren. Deze hechting ontneemt aa,n eene ongunstig verloopen operatienbsp;alle dreigend gevaar. Wanneer de conjunctivalap, zooalsnbsp;in den regel het geval is, geheel aanligt, is de hechtingnbsp;natuurlijk overbodig.
Het drukverband. Het gesloten oog wordt met een fijn linnen lapje bedekt. De ruimte tusschen wenkbrauw ennbsp;neus, wordt met kleine dotjes watten zorgvuldig aangevuld.nbsp;Met een windsel van het allerfijnste flanel, ter breedte vannbsp;2 c, m. en ter lengte van ongeveer 4V2 meter, wordt eennbsp;monoculus met zorg aangelegd.
De nabehandeling. Patiënt blijft 24 uren in liggende houding. Daarna kan bij verkiezing het bed worden verlaten, 24 uur na de operatie wordt het verband ververschtnbsp;en sulf. atropini ingedroppeld. ‘ j De atropine indroppelingnbsp;wordt zoo dikwijls herhaalt, tot de pupil volledig wijd blijft.nbsp;Het verband blijft in den regel 6 dagen liggen. Na tweenbsp;ö, drie weken kan de patiënt worden ontslagen.
Indien het gezichtsvermogen voldoende is, wordt twee a
1) De atropiue-indruppeling, wordt zoolang de wond nog niet gesloten is, eenigzins spa.arzaam toegepast met het oog op de volgende mededeeling van A. H. Kuyper (Onderzoekingen betrekkelijk de kunstmatige verwijding van den oogappel. 1859. Pag. 3: „Werd eene hoogstnbsp;„verdunde oplossing van sulphas atropini onmiddelijk in de voorstenbsp;„oogkamer gespoten, door eene nabij den rand der cornea gemaaktenbsp;„opening, dan kwam evenzeer de verwijding der pupil tot stand. Eenenbsp;„sterke oplossing bracht daarentegen ontsteking der iris teweeg, zoo-„als V. Graefe reeds gevonden had.”
-ocr page 112-drie weken na de operatie de refractie bepaald, en de ver-eischte brillen voorgeschreven. De cornea blijkt in dën regel in de richting der wond een weinig afgeplat, zoodatnbsp;zich astigmatisme ontwikkeld heeft, met het maximumnbsp;van breking in de horizontale richting. Bij oorsprokelijknbsp;emmetropische oogen is de gemiddelde refractie H 1/35 Onbsp;Ash i/io è, 1/15. In de eerste maanden na de operatienbsp;verandert intusschen de refractie niet zelden, zoodat mennbsp;wel doet, als regel, na drie maanden de brillen op nieuwnbsp;te bepalen.
Wanneer onverhoopt ettering van de wond of neiging tot panophthalmitis zich vertoont, heeft Snellen reeds sedertnbsp;vele jaren eene eigene wijze van behandeling toegepast.nbsp;Terwijl v. Graefe en vele anderen calomel en bloedonttrek-kingen voorschrijven, geeft hij inwendig chinine en wijn,nbsp;aanwending van snoerverband, en, wat hij de hoofdzaaknbsp;acht, onmiddelijk beweging in de vrije lucht. Wanneer hetnbsp;minste verschijnsel van wondettering zich voordoet, veelal dennbsp;eersten dag na de operatie, moet de patient van het bednbsp;opstaan en in den tuin rondwandelen.
Hij voelt zich in den regel onwel en spoedig vermoeid. Het loopen wordt dan naar eisch met liggen afgewisseld.
De beweging en vermoeienis bevordert de circulatie en absorptie: langs dezen weg hebben wij bij zeer dreigendenbsp;gevallen volkomen herstel zien verkrijgen.
De statistiek van de door ons nagegane 209 gevallen geeft ons de volgende resultaten:
-ocr page 113-Van de 209 in de jaren 1866—1871 geopereerden gevallen, geschiedde de operatie bij 81 mannen en bij 128 vrouwen.
De operatie geschiedde op 95 rechter en op ii4linkeroogen.
Ten opzichte van den leeftijd zijn de lijders verdeeld als volgt:
Van nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tot 40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaren.
— nbsp;nbsp;nbsp;40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—
— nbsp;nbsp;nbsp;50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—
— nbsp;nbsp;nbsp;60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 70nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—
— nbsp;nbsp;nbsp;70nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 80nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—
Van nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tot 40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaren.
— nbsp;nbsp;nbsp;40—50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—
— nbsp;nbsp;nbsp;70—80nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—
Van 209 gevallen gaven 5 geheel verlies van gezichtsvermogen, 14 een onvoldoend resultaat. In 26 gevalllen zijn naoperaties geschiedt, veelal punctie of discissie vannbsp;nastaar.
Bij 134 oogen was de verkregen hypermetropie ongeveer 1/3I (emmetropische oogen), bij 25 sterker (hypermetro-pische oogen), bij 50 zwakker (myopische oogen).
Als slotsom onzer ervaring mogen wij uitspreken dat de hier gevolgde operatie voordeelen aanbiedt boven alle vroe-
-ocr page 114-gere methoden. Zij levert stellig meer zekerheid tegen verlies van het oog dan de lapextractie, maar zij is oategen-zeggelijk moeielijker en vereischt meerdere oefening. Alsnbsp;chirurgische handgreep is zij minder fraai dan de lapsnede.nbsp;De iridectomie, het verlies van de ronde pupil, levert geennbsp;overwegend bezwaar. Wanneer geen bril wordt gebruikt,nbsp;is wel de ronde kleine pupil als stenopaelsch apparaat vannbsp;onberekenbaar nut, maar, bij gebruik van het reduceerendenbsp;glas staat de naar boven gemaakte kunstmatige pupil aannbsp;het gezichtsvermogen niet noemenswaard in den weg.
Lineairextractie met laas is gemakkelijker en geeft spoediger genezing; zij blijft in daarvoor geschikte gevallen aan te bevelen.') Wij beperken de bovenbeschrevene methode totnbsp;extractie van harde senile cataracten, maar zij heeft daarnbsp;de voorkeur boven elke andere operatie en zij is eene stellignbsp;niet genoeg te waardeeren bijdrage tot de onmetelijke verdiensten van A. von Graefe op klinisch oogheelkundignbsp;gebied.
1) quot;Weber (die Normale Linsenentbindung, der modificirten Linear-extraction gewidmet. Arch. f. Ophth. Bd. XIII. Ath. I, S. 187) heeft aanbevolen altijd de lineairextractie met lans te bewerkstelligennbsp;en daarvoor eene op het vlak hol gebogen breede lans geconstrueerd.
-ocr page 115- -ocr page 116-91
90
Jaar. 1866 |
|
Herhaaldelijk met lepel resten we0' genomen. Normale extractie. Wond te klein, met schaar verwijd' Lens met haak naar buiten gebracht'nbsp;Resten met lepel. |
Operatie.
Verder verloop.
Lensresten met lepel van Daviel vef'l wijderd. Eenig glasvocht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|
I
Iris voor het mes, harde lens scherpe haak verwijderd,
I,ens met'scherpe haak verwijderd.
Lens met haak verwijderd. Per)' pherie door drukking met ooglid.
Wond geheel in' de cornea. Lens ine' scherpe haak verwijderd. Bij pogingnbsp;om troebele kapsel weg te nemen eenignbsp;glasvocht.
Lens met haak verwijderd. Peripherie met lepel van Daviel weggenomen. On'nbsp;der in de pupil blijven lensresten.
J
Chlorofonnnarcose. Lens met haa^ naar buiten gebracht. Resten met lepel'
Lens met haak naar buiten gebracht' Lensresten met lepel van Daviel. Ëfnbsp;blijft verdikte lens'kapsel.
Lens met haak naar buiten gebracht' Peripherie met platte lepel. Corne)*nbsp;collabeert sterk. Chloroformnarcose.
Wond lapvormig. Met haak 3 maal ingegaan. Veel glasvocht. Blijven lenS'nbsp;resten.
1) De nnimncrs, die van liet teelven * zijn voorzien, zijn niet door Dr. Snellen zelven geopereerd.
Geringe nastaar. Geringe nastaar.
Hypopyon.
Geringe nastaar peripherlsch. Binnenzijde lichte synechiën. Buitenzijde lichte prolapsus iridis. |
|
Aanmerkingen. 1111867. 15/70. |
92 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaar. 1866 1867 |
|
Aanmerkingen. |
94 95 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaar. 1867 |
|
Aanmerkingen. Vertrokken ter- In 1868. 4/100. Patient zeer on- |
97
|
Aanmerkingen. Cataracta superstes. |
99 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
lOO
lOI
Jaar. 1868 |
|
Lens verschuift, met scherpe haal^ naar buiten gebracht. Chloroformnarcose. gemakkelijk. Na snede komt direct glasvocht. Geen iridectomie gedaan, kern met platte lepelnbsp;naar buiten gebracht. Bloed in hetnbsp;pupilvlak. |
Operatie.
Verder verloop.
Naoperatie.
Aanmerkingen.
i/4t
Na kapselklieving komt een weinig j ^ volgenden
glasvocht. Lens met lepel van BowmanB; • p'^nafscheidmg, nbsp;nbsp;nbsp;3 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘¦a
venvijderd. nbsp;nbsp;nbsp;i mtis, vaten in de ins.
Lens door drukking met caoutchouc lepel naar buiten gebracht.
Lens door drukking met caoutchouc lepel naar buiten gebracht.
Na. iridectomie bloed in de voorste oogkamer. Lens door drukking metnbsp;caoutchouc lepel naar buiten gebracht-Blijft bloed in pupilvlak.
Lens met'platte lepel verwijderd. Blijft eenige corticale stof onder in pupilvlak.
Weinig glasvocht verlies.
Bij drukking met caoutchoirc lepel komt glasvocht. Lens met haak naarnbsp;buiten gebracht.
Lens komt zeer
Na iridectomie bloed in pupilvlak, lens komt niet door drukking met caoutchouc lepel. Met haak peripherie, metnbsp;lepel van Bowmann kern naar buitennbsp;gebracht. Een weinig glasvocht.
Vloeibaar glasvocht na indectomie. Lens met scherpe haak naar buitennbsp;gebracht zonder de kapsel te klieven.
Iritis.
Prolapsus iridis.
V3ï
Punctie van nastaar.
Iridectomie naar beneden. Weinignbsp;glasvocht.
Prolapsus iridis afgeknipt.
5/200
10/70
10/70
V4
1/4
V4
i/3i
102
102
Lh |
S |
T3 |
C/2 1 CU | |||
Jaar. |
g |
Naam. |
U -in c/2 0 |
U 'U |
S CJ . y Ph |
ti; 0 0 |
1868 |
674 |
Wed. E, |
V. |
55 |
Myopie |
R. |
674 |
Wed. E. |
V. |
55 |
Myopie. |
L. | |
gt;gt; |
721 |
Wed. V. E. |
V. |
56 |
L. | |
1024 |
E. R, |
m. |
77 |
Colobouaa iridis art.nbsp;Glaucoma. |
L. | |
R. | ||||||
1061 |
]• P- |
V. |
31 | |||
* |
L. | |||||
1061 |
J. P- |
V. |
31 | |||
1248 |
C, S. |
V. |
67 |
R. | ||
V |
1248 |
C. S. |
V. |
67 |
L. | |
129S |
J- P- |
ni. |
61 |
L. | ||
1869 |
83 |
H, S. |
V. |
67 |
Ectropion puncti lacry- |
L. |
mails. | ||||||
n |
lol |
Wed. L. |
V. |
57 |
R. | |
?? |
lOI |
Wed. L. |
V. |
57 |
Strabismus divergens. |
L. |
?? |
Ï27 |
B K. |
V. |
66 |
L. | |
186 |
R. V. |
m. |
58 |
R. |
Operatie.
Verder verloop.
Lens door drukking met caoutchouc Geringe prolapsus iridis buitenzijde, lepel naar buiten gebracht.
Lens door drukking met caoutchouc Geringe prolapsus iridis binnenzijde, lepel naar buiten gebracht.
Lens door drukking verwijderd. BU' langrijk verlies van glasvocht.
Lens door drukking met caoutchouc lepel naar buiten gebracht. Weinig glas-;nbsp;vocht verlies.
Lens door drukking met caoutchouc lepel naar buiten gebracht.
Lensresten met lepel van Daviel verwijderd.
Door drukking met caoutchouc lepd komt Peripherie. Kern met scherpenbsp;haak naar buiten gebracht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c
Peripherie komt door drukking met lepel. Kern met scherpe haak naafl,nbsp;buiten gebracht, door wrijven met ooglid Jnbsp;komen resten naar buiten.
Na kapselklieving glasvocht, kem met haak verwijderd, peripheric met lepelnbsp;Veel glasvocht verlies. Bulbus collabeert.
Lens in zijn geheel verwijderd.
Onrijpe peripherie afzonderlijk uit-gedrukt.
Lens komt in zijn geheel.
Kern door drukking met caoutchouc lepel naar buiten gebracht. Peripherienbsp;met ooglid uitgedrukt.
Normale operatie.
Prolapsus iridis.
Iritis. Vlokje in pupilvlak.
Geringe nastaar. Iritis.
Weinig lensresten.
Volgenden dag weinig bloed in pupilvlak. Zeer geringe iritis.
Naoperatie. |
|
104
Jaar. 1869 |
|
Lens komt in zijn geheel. |
Lens komt door drukking.
Lens met scherpe haak iraar buitel’ gebracht.
Lens verschuift bij het kapselklieveii' Met scherpe haak naar buiten gebracht.nbsp;Glasvocht.
Lens komt voor een deel bij drukking met caoutchouc lepel. Glasvocht. Verdikte kapsel met lensperipherie trek*nbsp;zich naar beneden terug. Met pinednbsp;aangevat, scheurt deze af. Blijft len*nbsp;en kapsel achter de iris.
Normale operatie.
Normale operatie.
Operatie naar beneden wegens diepliggend oog en sterk naar boven zien-Lens komt door Schlittenmanoeuvre.
Operatie naar beneden, wegens diepquot;, liggend oog en sterk naar boven zien.!nbsp;Glasvocht verlies.
I
Operatie naar beneden. Normale operatie.
Lens verschuift bij het kapselklieven.
Chloroformnarcose. Lens verschuift^ naar boven bij kapselklieven. Patieo*-braakt. Lens komt door drukking me* ^nbsp;guttaperchalepel.
Zonder bevestiging snede en irideC' tomie gemaakt. Bevestiging bij kapsel'nbsp;klieven. Lens door drukking met oog'nbsp;leden naar buiten gebracht.
Verder verloop.
Prolapsus iridis.
Geringe nastaar.
Na 2 dagen pupil nauw, bo-''enzljde pupil vlak troebel, ettering '''3.n de wondranden uitgaande. Nanbsp;4 dagen veel pus in pupilvlak.nbsp;Atrophia bulbi. Prolapsus iridis. Bloed in de voorste oogkamer. 2 dagen geresorbeerd. Volgenden dag iritis purulenta. •*^lresia pupillae. Bloed in de voorste oogkamer. Geringe iritis. |
|
Aanmerkingen.' In 1870 10/20 met 1/4. In 1870 15/100 met 1/3^. In 1870 3/1000 In 1870 10/30 met i;3-|. |
107
io6 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Verder verloop.
Naoperatic. |
|
8=^
-ocr page 125-109
lOÖ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Prolapsus iridis. Troebele kapsel in pupil vlak. Nastaar. Na 4 dagen bloed in de voorste oogkamer. Lichte iritis. Na 14nbsp;dagen bloed bijna geabsorbeerd. |
Verder verloop.
knipt.
staar.
Naoperatie. |
|
Ini870.18/300 met 1/3? Fundus oculi nauwelijks tenbsp;zien. |
Aanmerkingen.
III
|
Conjunctivitus mucipara. Volgenden dag’ geringe trocbel-aan de bovenzijde der cornea, 3 dagen verdwenen. Kleine prolap.siis iridis biniicn-en buitenzijde. Na operatie waren pupilhoeken volkomen vrij. Klein vlokje boven in pupilvlak. Buitenzijde pupilhoek niet ‘ geheelnbsp;vrij. |
nastaar.
Verder verloop.
Na 2 dagen iritis. welke na 3 dagen bijna geheel verdwenen was.
Na 2 dao-en lichte troebelheid der cornea3 dagen na operatienbsp;iritis purnlenta, welke na 2 dagennbsp;beter was, pupil na 3 dagen geheel helder.
Naoperatie. Prolapsus afgeknipt. |
|
Aanmerkingeti. Zie 1869 200. Resultaat staat niet opgetee-kend, maar wasnbsp;zeer goed. |
iia Ï13 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaar. |
|
II4
Jaar.
1870
898
898
968
1030
1030
1077
Naam.
Operatie.
Verder verloop.
W. B.
W. B.
V/ed. V. d. J.
Th. L.
A. S.
A. S.
H W.
H. W.
P. T.
m.
60
60
64
64
Synechiae
po.st.
Synechiae
post.
L.
R.
L.
R.
L.
R.
R.
Extractie naar beneden. Na iridec-tomie blijft brugje van synechia staan-Met scherp haakje gevat en afgeknipt. Een conjunctiva-naadje aangelegd.
Extractie naar beneden. Twee con-junctiva-naadjes. Blijft een weinig kapsel terug.
Normale operatie. Blijft kleine kap-selreste. Twee conjunctivanaadjes aangelegd-
Weeke peripherie moeielijk te verwijderen , patient kan niet naar beneden zien, wordt gechloroformiseerd. Blijftnbsp;klein vlokje. Een conjunctiva-naadjenbsp;aangelegd.
Extractie naar beneden. Patient ziet krampachtig naar boven. Na het makennbsp;der snede komt glasvocht. Zonder kap-selklieven lens met scherpe kaak naarnbsp;buiten gebracht. Cornea collabeert.
Extractie naar beneden. Onderooglid bedekt Vs der cornea. Een conjunctiva-naadje aangelegd.
Blijft-kapsel in pupilvlak, twee conjunc-tiva-naadjes lo.s aangelegd, daarna met scherpe haak kapsel naar buiten gebracht.nbsp;Komt glasvocht. Naadjes vastgebonden.
Lens verschuift onder het kapsel-klieven. Komt door lichte tegendruk met lepel van Daviel. Blijft vlokje innbsp;pupilvlak. Bij poging tot verwijderennbsp;er van glasvocht. Twee conjunctivanaadjes.
Normale operatie. Blijft klein vlokje in pupilvlak.
Na 3 dagen cornea licht troebel. Naadjes weggenomen. Aan de bui-tenooghcek klein a.bsces dat gesca-rificeerd wordt. Volgenden dagnbsp;veel etter in pupilvlak. 2 dagennbsp;later paracenthesis corneae, veelnbsp;pus. Volgenden dag cornea helderder, paracenthesis corneae.
Naoperatie. |
Ó C/3 nbsp;nbsp;nbsp;'.^J ^ Ca Ctj W r-* nbsp;nbsp;nbsp;?~i gt; nbsp;nbsp;nbsp;Ph 0 |
(L) B nbsp;nbsp;nbsp;(U 0 cj rt tin nbsp;nbsp;nbsp;t) fVj nbsp;nbsp;nbsp;0 |
Aanmerkingen. |
7/70 |
1/4 | ||
Punctie van nastaar. |
6/5° |
1/5 | |
0 | |||
8/30 |
i,4-ï | ||
12/50 |
1/4! | ||
10/30 |
i/4i | ||
10/50 |
i''3s | ||
1070 |
1,4 | ||
10/40 |
i/3-a |
ii6
II7
|
Lens komt door druk en tegendruk. Bij het verwijderen der lensresten eennbsp;weinig glasvocht. Lenskern komt met cystotoom naar buiten. Geen conjunctivalapje. |
Operatie.
Verder verloop.
Naoperatie.
Aanmerkingen.
Extractie naar beneden. Verdikte lens kapsel weggenomen met serretelle, voordat de lens naar buiten is gebrachtnbsp;Prolapsus iridis aan de buitenzijde wordtnbsp;afgeknipt.
Lens door drukking met ooglid naar buiten gebracht. Een conjunctiva-naadje.
Nauwelijks voorste oogkamer. Nastaar met ooglid uitgedrukt. Een conjunctiva naadje.
Conjunctiva zeer broos. Corticale zelfstandigheid gedeeltelijk met lepelnbsp;van Daviel verwijderd. Glasvocht.
Aan de buitenzijde blijft peripheric achter de iris. 2 conjunctiva-naadjes.
Normale operatie. Blijft een weinig kapsel boven in pupilvlak.
Normale operatie. Conjunctivalapje trekt zich zamen. Een Conjunctiva-naadje aangelegd.
Normale operatie.
De buitenhoek der iris heeft neiging tot inklemmen. Stukje iris afgeknipt.
Normale operatie.
Chloraformnarcose. Na het maken der snede komt glasvocht. Lens metnbsp;scherpe haak naar buiten gebracht.
Na 2 dagen bloeduitstorting in de voorste oogkamer, na 2 dagennbsp;de helft der kamer innemend Volgenden dag geen oogkamer, bloednbsp;weg.
Een weinig nastaar.
Na 3 dagen geringe iritis met hypopyon, dat snel verminderde.
Na 2 dagen iritis, ecchymose en lichte troebeling der cornea, nanbsp;lo dagen hypopyon, dat langzaam
vermindert.
Veel nastaar.
_ Na 4 dagen iritis, cornea een weinig troebel. Synechia totalis. T-f-i.
Punctie van nastaar met twee naalden.
Punctie van nastaar met twee naalden.
6/200
8/20
15/50
6/70
r/3ï
1/4
1/3
1/4
1/3-2
Visus staat niet opgetee-kend.
Visus staat niet opgetee-kend.
Naam.
1871
440
Wed.v.d.L
67
ii8
Operatie.
Verder verloop.
L.
lio
46s
H. A.
m.
74
,465
502
761
H. A.
J- V.
m,
74
46
50
L.
L.
Obscuratio Cornea ,nbsp;Synechianbsp;ant. marg.nbsp;inf.
L.
L.
R.
.Na verwijding der oogspleet meteen knip in de buiten ooghoek, extractie.nbsp;Lens met haak naar buiten gebracht.nbsp;Glasvocht.
Na iridectomie veel gla.svocht. Lens met haak naar buiten gebracht. Drienbsp;conjunctiv a-naadjes aangelegd.
Lens verschuift bij het kapselklieven. Glasvocht. Lens met scherpe haaknbsp;naar buiten gebracht. Twee conjunc-tiva-naadjes a-angelegd.
Lens komt na kleine tegendruk.
Normale operatie.
Kleine wond. Na iridectomie bloed in de voorste oogkamer. Lens kernnbsp;komt na tegendruk met lepel van Da-viel. Twee conjunctiva-naadjes aangelegd.
Na iridectomie glasvocht. Lens komt niet met scherpe haak, glasvocht. Metnbsp;lepel de lens naar buiten gebracht. Eennbsp;conjunctiva-naadje aangelegd.
Normale operatie.
Lens kantelt bij kapselklieving. Met scherpe haak naar buiten gebracht. Eennbsp;weinig glasvocht. Een conjunctiva-naadjenbsp;aangelegd.
Lens komt plotseling. Normale op e -ratie.
Normale operatie. Lensresten gedeeltelijk met lepel van Daviel venvijderd.
Normale operatie, lepel van Daviel.nbsp;naadje aangelegd.
Normale operatie.
Tegendruk met Een conjunctiva-
Weinig verkleuring der iris.
Na twee weken diemosis con-iünctivae, infiltratio conreae Ie-^ior. Iritis. Hypopyon.
Lichte iritis.
Naoperatie. |
|
Acjmerkingen. |
20/70
1/3
1/4
67
|
Na 3 dagen oogkamer eerst hersteld. |
Verder verloop.
Vlokje boven in de voorste oog-amer.
Na 2 dagen bloed in de voorste ogkamer. Iritis. Vliezig exsudaatnbsp;oven in pupilvlak, synechia poster.
Klein vlokje onder in pupilvlak.
|
Aanmerkingen. Visus is niet opgeteekend.nbsp;Resultaat goed. |
I
Ss
DOOR
F. C. DONDERS.
Na al hetgeen in den laatsten tijd over de werking van hulplensen in het hreede gerekend en geschrevennbsp;is, komen eenige praktische opmerkingen aangaande hetnbsp;genoemde onderwerp wellicht niet te onpas.
Met praktische opmerkingen bedoel ik zoodanige, die de vragen vaststellen, waarop de praktijk een antwoordnbsp;verlangt, tot de oplossing daarvan óf den weg wijzen ófnbsp;het middel aan de hand doen, en daarbij behoorlijk innbsp;acht nemen, wat de berekening vermag en wat doornbsp;direct onderzoek moet gevonden worden.
De ondervinding leert, dat wie zonder scherpe omschrijving der vragen aan het werk gaat gevaar loopt, zich in becijferingen te verliezen, die recht nuttig mogennbsp;wezen voor oefening, maar in de praktijk onbruikbaarnbsp;zijn en voor de wetenschap een ballast.
Bij een algemeene behandeling der vragen stelt men zich bovendien aan ’t gevaar bloot, slechts de groottennbsp;der beelden te berekenen, zonder in aanmerking te nemeiij
-ocr page 134-of ze op het netvlies vallen. Dit is een klip, waai'Op velen verzeilen. Bij gewone proeven kan men zpn schermnbsp;verzetten; in het oog is het aan zijn plaats gebonden.nbsp;Men wachte zich voor optische ficties!
Ik heb daartegen reeds gewaarschuwd in mijn naschrift 1) op het onderzoek van Hoek, dat ten doel had, het misverstand van Knapp en Hoek bloot te leggen ennbsp;opmerkzaam te maken, hoe ik, om uitdrukkelijk aldaarnbsp;vermelde redenen, in mijn vroeger werk 2) sommige vragennbsp;had ter zijde gelaten, diegene daarentegen, welke door berekening zijn optelossen, óf had beantwoord, óf althans denbsp;methoden daartoe had aangegeven: voor aphakie, waarnbsp;zij de grootste praktische beteekenis verkrijgen, werden zenbsp;zelfs vollediger behandeld dan in het artikel van Knapp,nbsp;die, voorbijziende al wat door mij gezegd was, den invloed van den afstand der glazen van het oog daarbijnbsp;buiten beschouwing liet. Werd voor andere gevallennbsp;slechts de weg tot beantwoording gewezen, zoo wasnbsp;dit voor mij een grond te meer, om thans onder den vormnbsp;van praktische opmerkingen het geheele onderwerp samennbsp;te vatten. Tot vereenvoudiging der oplossing zullen sommige resultaten, door latere onderzoekingen verkregen, mijnbsp;te stade komen.
1. De hetrehkelyke geziehtsscherpten van een oOg, dat -hetzij door eigen accommodatie, hetzij door hulplensen, van op verschillende afstanden gelegen voorwerpennbsp;scherpe beelden ontvangt op de kegellaag van zijn netvlies, kan men vinden door berekening.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Graepb’s Archiv. XVll. H. 2. S. 166.
2) nbsp;nbsp;nbsp;On the anomalies ol' accommodation and refraction oi' the eye.nbsp;The new Sydenham Society , London 1804.
-ocr page 135-125
Hier worden de relatieve gezichtsscherpten bedoeld vali een en hetzelfde 00^. üit de gemiddelde gezichtsscherpte van emme-tropen is die voor ametropen niet te berekenen, omdat men geennbsp;recht heeft aan te nemen, dat — zij de toestand ook overigensnbsp;normaal — hetzij aan gelijke, hetzij aan evenredige groottennbsp;der netvliesbeelden dezelfde waarde voor onderscheiding zonnbsp;zijn toe te kennen.
2. Voor de berekening der relatieve gaan we uit van de absolute gezichtsscherpte, die gevonden wordt bij hetnbsp;zien op afstand , met ontspanning der accommodatie, —nbsp;voor een ametropisch oog dus te bepalen met neutralisee-rende hulplensen.
Wij kunnen de absolute gezichtsscherpte, met Snellen, uitdrukken als
zijnde d de afstand, waarop het onderzochte oog het verwijderde voorwerp (letterproeven) herkent, D die, waarop hetzelfde voorwerp door het normale emmetropische oognbsp;herkend wordt.
De relatieve gezichtsscherpte, óf door inepa7ining der accommodatie^ óf door het gebruik va^i hulplensen verkregen,nbsp;noem ik dan
waarbij q een coëfficiënt is, die door berekening moet worden gevonden.
De vraag was, of men voor myopen niet veeleer van de gezichtscherpte moest uitgaan, die, bij ontspanning der accommodatie, zonder neutraliseerende glazen voor het verste puntnbsp;gevonden wordt.
Dit is echter niet aan te bevelen,
Vooreerst doen zich daarbij praktische bezwaren op. De toepassing onderstelt een juiste kennis van den afstand R vannbsp;het ver.ste punt, die, zooals hij is bij de correspondeereiide
-ocr page 136-¦ convergentie, niet eens nauwkeurig gevonden wordt door de bepaling der myopie bij het zien op afstand, waarmede mennbsp;in elk geval zou moeten beginnen; en ze vordert bovendiennbsp;het bezit van een overgroot aantal scherpe en juist uitgemetennbsp;kleine letterproeven, waaruit clan door vergelijking de kleinstenbsp;zou moeten gevonden worden, die juist op den afstand Rnbsp;nog te onderscheiden ware. Uit de met glazen op afstandnbsp;gevondene gezichtsscherpte die in de nabijheid te berekenen,nbsp;en deze berekende als S ten gronde te leggen, heeft geennbsp;rechten zin, omdat men zoodoende toch de voorwaarde nietnbsp;bereikt, waaronder men S bij emmetropen op afstand bepaalt.
Ten anderen laat zich noch de bepaling, noch de berekening der gezichtsscherpte voor R op hypermetropen toepassen,nbsp;omdat deze zonder convexe glazen en zonder accommodatienbsp;niet scherp zien, en die gezichtsscherpte bij hen dus eenenbsp;fictie is. En is de methode niet van toepassing op hypermetropen, dan moet ze reeds daarom ook voor myopen wordennbsp;ter zijde gesteld.
Eindelijk is er een positieve reden, om ons aan de gevolgde methode te houden. Corrigeerende glazen, namelijk, staandenbsp;in qp' (den gewonen afstand van brilglazen) brengen, zooalsnbsp;later zal bewezen worden, (onder 6. vereenig ik de bewijzennbsp;voor verschillende stellingen) in het ametropische oog i opnbsp;denzelfden afstand van het netvlies, waarop het in hetemme-tropische gelegen is, zoodat ook de netvliesbeelden van ondernbsp;gelijken hoek geziene voorwerpen even groot zijn. Deze over.nbsp;eenkomst, die de basis voor vergelijking der bij emmetropienbsp;en ametropie empirisch gevonden absolute gezichtsscherptennbsp;worden kan, geeft men prijs, zoodra men eene naar de glazen gereduceerde S ten gronde legt, zonder er iets voor in de plaatsnbsp;te krijgen:. want evenredige grootten (evenredig aan de uitgebreidheid van het netvlies) voor gelijke gezichtshoeken — zoo mennbsp;die mocht verlangen — zou men bij die gereduceerde gezichtsscherpte toch alléén verkrijgen, wanneer in het ametropischenbsp;oog dezelfde evenredigheid bestond tusschen A'V (afstand'vannbsp;hquot; tot het netvlies) en de uitgestrektheid der netvlies-meri-
-ocr page 137-127
dianen als in het eminetropische, — wat wel alleen het geval zon zijn, bijaldien in ametropische en emmetropische oogennbsp;de meridianen (alvast nab'ij de gele vlek) cirkels waren ennbsp;k” in hun middelpunt lag.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De relatieve gezichtssoherpten « voor hetzelfdenbsp;oog zijn evenredig aan de lineaire grootten der netvliesbeelden , gevormd door voorwerpen , die uit het voorstenbsp;knooppunt onder denzelfden hoek worden gezien.
Zij nu de lineaire grootte van zoodanig beeld, hij het zien op afstand, met ontspanning der accommodatienbsp;(voorwaarden voor S), (3.^ die voor het bijzondere geval,nbsp;waarin wij s te bepalen hebben, dan is
S' = ft :
De netvliesbeelden nu zijn voor gelijke gezichtshoeken evenredig aan de afstanden van het tweede knooppuntnbsp;kquot; tot de kegellaag van het netvlies
Wij kunnen dus schrijven
_ U , ff nbsp;nbsp;nbsp;*
4. nbsp;nbsp;nbsp;In het rustende emmetropische oog is = 15 Mm. —nbsp;Gelijke waarde heeft g” in het geneutraliseerde ametro-pische, mits het neutraliseerende glas zich in het voorstenbsp;brandpunt cf bevinde. Onder deze voorwaarde werdnbsp;S bepaald. Met S is dus g^’ bekend geworden. Wijnbsp;hebben dus, voor iedere bepaling van s, slechts g quot; tenbsp;berekenen , zijnde
5. nbsp;nbsp;nbsp;Bij de accommodatie voor de nabijheid wordt denbsp;lens vooral aan de voorzijde boller en nadert met haarnbsp;voorvlakte tot het hoornvlies.' Het gevolg van een ennbsp;ander is, dat de knooppunten zich een weinig naar voren
-ocr page 138-128
verplaatsen ; hierdoor wordt
s grooter dan S. liet ver-
| ||||||||||||||||||||||||
Voor Vs acc. wordt q -. |
15.5
Ï5”
15.3
15“
'/»
15.J_
15
Wij zien, dat q weinig grooter wordt dan de eenheid de invloed van den aocommodatie-afstand op de gezichts-scherpte is dus zoo gering, dat hij doorgaans mag wordennbsp;verwaarloosd.
Aan de berekening (reeds te vinden 1. c. p. 179) werd het gereduceerde oog (fig. 1, dubbele grootte) te gronde gelegdnbsp;met één kooppunt k, één hoofdpunt ü, voorste en achterstenbsp;brandpunt ip' en qpquot;.
h k = 5 Mm. kcp' = F' = 15 Mm.
Iiq)quot; = Fquot; = 20 Mrn.
Wij gebruiken dit ook verder en onderscheiden dus niet meer, tenzij het uitdrukkelijk wordt aangegeven, tusschen kquot;nbsp;en k', stellende eenvoudig k.
6. a. Staat een hulplens 1 (fig. 1) van brandpuntsafstand F in (()', dat is op een afstand van bijna 13 Mm. van de cornea, waarop brilglazen ongeveer plegen te staan, dan
-ocr page 139-Wij hebben dus 300 slechts te deelen door den brandpuntsafstand F der hulplens: is F = 300, 200, 100 Mm., zoo bedraagt de verplaatsing resp. 1, 1.5, 3 Mm., en wel naar voren, zoo de hulplens positief, naar achteren, zoo ze negatief is.
h. Met 1] is de verplaatsing van It, naar en h* gegeven. Door hulplensen van 300 , 200, 100 Mm. brandpuntsafstand wordt dus
l,-, r — ff.,quot; — 15-1-1?= 16, 16,5, 18, wanneer F positief ]c„.r=:g'^. — \b —1?= 14,13.5,12, wanneer F negatief is.nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18
15 ¦’ 15 ^2nbsp;15’
Het bewijs van a volgt uit de formule voor de geconjugeerde brandpuntsafstanden f' en /quot;,
/¦'Fquot;
_J ^
T —/*_p
Wij kunnen daarin /' — F' beschouwen als den brandpuntsafstand F eener in qJ staande lens 1.
Is alzoo
f' — F' = F.
-ocr page 140-130
Dan i.s
/'==F' F
en wij kunnen schrijven:
J nbsp;nbsp;nbsp;p
F'
Fquot; F'
en bij gevolg de verplaatsing van 95quot;, uitgedrukt als
Fquot; F'
r— Fquot; = „:
q. e. d.
b. Laat zich nu verder op de volgende wijze betoogen:
waarin x de afstand Ih. Staat 1 in fp', dan i.s
Dus
F’ F-x
X = F'. F'F
Fj' = F' = 15 mm.
Nu weten wij, dat
= nbsp;nbsp;nbsp;=Gquot;=r.
dus
q. e. d.
c, Flierin ligt nu ook opgesloten, dat, zooals gezegd werd, f/quot; = 15 Mm , wanneer M of H door hulplensen, staande innbsp;ff ', gecorrigeerd zijn.
Wij zagen, namelijk (b), dat bij den gezegden stand der
15 Mm.
1) Verg. Helmholtz, 1. c. 11 f) p. .58.
ip^' mi vail in het gecorrigeerde oog op de kegellaag; dus ligt /cj op 15 Mm voor de kegellaag,nbsp;dus ^2 '= 15 Mm.
q. e. d.
d. Kent men —quot;k qgt;quot; (fig. 2) voor ’t gebruik eener hulplens van brandpuntsafstand F in qi', dan wordt voornbsp;een lens, in eenig’[ander punt, bijv. in i of i' geplaatst, op
den afstand e?= iep' oti'ep’ van rp’, gemakkelijk gevonden.
In i en i' is dan, om cpquot; op zijn plaats en dus scherpe beelden op r te houden, een hulplens noodig van F ofnbsp;F - d, zijnde d positief, wanneer positieve lensen verder af ofnbsp;negatieve dichter bij het oog liggen dane/)', — en omgekeerd.
F,n nu volgt onmiddellijk uit de bovenstaande formule
F '— nbsp;nbsp;nbsp;-
^2 —F'4- F.
F', F
X
dat, bij iedere waarde van nbsp;nbsp;nbsp;evenredig is aan den posi
tieven brandpuntsafstand der hulplens 1). In die formule, namelijk, is F — X constant (want F en .r nemen, om de waarde van d, gelijkelijk toe of af), en daar F' constant, isF2'= F vermenigvuldigd met een constanten factor. Fj' en F zijn dusnbsp;evenredig aan elkander. Dus
ff2 *—¦ff2 ' F nbsp;nbsp;nbsp;F
een lens, met
Een voorbeeld moge dit ophelderen.
F = 300, in cp', is 300
'= = 300'quot;
^/' = 15-f 1=10.
1) 1. c. p. 318,
Is nu een lens met F = 400 op 100 Mm. van rp' geplaat.st {d = 100), dan blijft (fquot; op zijn plaats en vallen de beeldennbsp;evenzeer op de kogellaag, als in het eerste geval, maarnbsp;400
--9i
300
Voor dergelijke eenvoudige berekeningen schijnen tabellen overtollig.
Wordt rj^quot; verlangd voor een op den afstand d vang)' geplaatste lens van F-f- d of F — d, zoo beginne men altijd, met (j^' te berekenen voor een lens van F in (p'.
7. Binnen zekere beperkte grenzen, zoover, namelijk, hulpglazen en accommodatie elkander kunnen compensee-ren, kan hetzelfde voorwerp op denzelfden afstand scherpnbsp;worden gezien. Is aan deze voorwaarden voldaan , dannbsp;kan men, in absoluten zin , van de vergrooting of denbsp;verkleining door de hulplensen spreken.
De hiertoe beboerende kategoriën, die zich in de prak-tijk voordoen , worden vertegenwoordigd door de volgende gevallen.
a. Het jeugdig emmetropisch oog kan accommodeeren voor 5quot; (135.5 Mm.), en bij ontspanning der accommodatie op
denzelfden afstand scherp zien door een glas van ^ op onge-
0/2
geveer Vjquot; voor het oog (151 Mm. in g;') gehouden. In ’teerste geval is (verg. 5)
31
2' = gQ = 1.033, in het tweede (verg. 6) q -zoodat het glas 34.4:31=1.11 maal vergroot.
= 1.147,
34.4
30
b. H
Iq kan door accommodatie worden overwonnen, en
evenzeer door een glas van op 'I2' van ’toog (in ggt;'):
-ocr page 143-kan een vooorwerp op oneindigen afstand
in beide gevallen worden gezien.
k (f” =¦ 15 -
bij accommodatie = ^ , vermeerderd met
dus =14.216
eerste geval = 14.2 ; 15 = 0.9^7; tweede geval ? = 1.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Bij M ’4o ziet het oog zonder glas scherp op 10quot;. Draagtnbsp;het glazen van - '4-5 op ’Aquot; van het oog, dan ziet het,nbsp;krachtens zijn accommodatie, scherp op denzelfden afstand;nbsp;maar de beelden zijn kleiner en de gezichtsscherpte geringer
in het eerste geval, nbsp;nbsp;nbsp;in het tweede
q = 16.17 :15 = 1.08. q = 15.28 :15 = 1.02.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Tot deze kategorie behooren de gevallen van aphakie,nbsp;te vergelijken met de gezichtsscherpte vóór de aphakie: hetzelfde oog ziet op denzelfden afstand met een hulplens,nbsp;waarop het vroeger met zijn kristallens zag. De betrekkelijkenbsp;grootten der netvliesbeelden heb ik vroeger reeds aangegeven 1).nbsp;Gewapend met 'U op 'I2' van ’t oog ziet het (oorspronkelijk
1
emmetropische) aphakische oog met scherp op afstand,
hetzelfde oog, vóór de aphakie, zonder hulplens en zonder inspanning der accommodatie.
In het eerste geval g = 1.322; in het laatste §' = 1.
Bij die berekening kwam voor het eerst het merkwaardige T'esultaat voor den dag, dat, bij het gebruik van verschillendenbsp;hulplensen, — natuurlijk, om op afstand te zien, zooveel verdernbsp;van het oog gehouden, als haar brandpuntsafstand grooternbsp;dan 3 duim was — de vergrootingen evenredig zijn aan denbsp;brandpuntsafstanden der hulplensen.
i) 1, c. p. 318,
-ocr page 144-
]]r andpvuilsafstand der hulplensnbsp;in Par. duimen. ¦ 4 |
|
8. In gewone gevallen ziet men door hulplensen op een anderen afsland dan zonder deze. Dan geven de netvliesbeelden ons geen aanwijzing eener absolute ver-grooting meer. Wij moeten ons dan bepalen tot de relatieve , dat is tot de verandering der gezicbtsscherpte,nbsp;die wij vinden als q =z : gquot; (verg. 3°) , waarbij wijnbsp;g^' — 15 Mm. mogen aannemen. Het onderscheidingsvermogen 0 derzelfde vormen is hierbij evenredig aan denbsp;gezicbtsscherpte s, maar tevens omgekeerd evenredig aannbsp;den afstand waarop het voorwerp scherp gezien wordt.
Om een voorbeeld te noemen, van twee glazen geeft het sterkere den presbyoop het dubbele voordeel van grooterenbsp;gezicbtsscherpte en kleineren afstand van duidelijk zien.
In de praktijk komt de toepassing voor:
a. op het enmetropiacli oog in het algemeen, in 't bijzonder bij vermindering of verlies der accommodatie (presbyopie, mydriasis,nbsp;paralyse der accommodatie). Zoolang er accommodatie is overgebleven , is bij ’t gebruik der hulplensen de werking gecompliceerd:nbsp;met zijn hulpglas gewapend, houdt de presbyoop niet op tenbsp;accommodeeren. Dit levert echter geen bezwaar voor de berekening van g^'. Wij hebben daarbij alleen den invloednbsp;van het glas in aanmerking te nemen , eerstens, omdat, zooalsnbsp;wij zagen, de accommodatie daarop w'einig afdoet, en tweedens
-ocr page 145-135
omdat ze bij presbyopen gering is, en bovendien niet naar vei'niogen wordt gebruikt. Zij blijven met hun accommodatienbsp;werkelijk bij de vereischten terug, ook wanneer zij door inspanning er aan zouden kunnen voldoen: zij accommodeerennbsp;genoeg om te herkennen, niet genoeg om scherp te zien;nbsp;want schuift men hun bij het lezen glazen van Veo voor denbsp;oogen, zoo vertoonen de letters zich terstond zwarter en duidelijker. Wij mogen dus aannemen, dat zij gewoon zijn metnbsp;verstrooijingscirkels te zien, die, in de bekende proeven, hetnbsp;oordeel over de grootte in tegengestelden zin wijzigen bijnbsp;zwart op wit als bij wit op zwart. Het lezen bestaat in hetnbsp;zien van zwarte letters op een wit vlak. De letters zoudennbsp;dan kleiner moeten schijnen dan bij juiste accommodatie.nbsp;Toch hooren wij meermalen, — en beginnende presbyopennbsp;betuigen daarover hun tevredenheid, — dat de glazen welnbsp;verduidelijken, maar niet vergrooten: de over elkander liggende veelvoud-beelden van kleine voorwerpen, als letters,nbsp;doen ze, bij onvolkomen accommodatie eer grooter dan kleinernbsp;schijnen. Geeft men nu echter sterkere glazen, dan wordt hetnbsp;hiervan afhankelijk verschil in vergrooting terstond opgemerkt:nbsp;wijziging van het oordeel over de grootte door dat over dennbsp;afstand blijft, mits de presbyoop het boek zelf in de handnbsp;houdt, genoegzaam buiten spel.
De emmetroop door glazen van bu/i' ojo 10quot; afstand ziende, heeft
q —1.06
en dus s = 1.06S. Met glazen van 'A op 5quot; ziende,
en dus 4' = 1.12 S. Aangezien hij in het tweede geval tevens oj) den halven afstand ziet, zoo wordt zijn onderscheidingsvermogen voor dezelfde letters voor het laatste geval in be-tiekking tot het eerste:
C = 2 - = 2.11. s
Eene juiste voorstelling van zoodanige verhoudingen moet ons in de praktijk altijd voor den geest staan
b. nbsp;nbsp;nbsp;Op het mi/(gt;plsc//.e oog
Het verminderen der sterkte van het iieutraliseerende glas, waarbij S is bepaald geworden, werkt evenals een convexnbsp;glas bij emmetropen. Men kan dus bij dat verminderen denbsp;berekening maken, alsof convexe glazen in op' geplaatst werden.nbsp;Wordt bij geneutraliseerde M het negatieve glas geheel weggenomen , dan is het alsof een emmetroop een glas van gelijkennbsp;positieven brandpuntsafstand ontvangen had. Is - F' = - 100,nbsp;dan wordt, bij het wegnemen
g.: =18
q =18:15 = ^ = %.
Wordt een zwakker glas in de plaats gesteld, bijv. F= - 150 of - 200 Mm , dan is het alsof een convex van F — 300 = 200nbsp;-Mm. aan een emmetropisch oog gegeven ware, en we krijgennbsp;dus resp.
/' = i6 nbsp;nbsp;nbsp;,^ = 16.5
16 11
Bij onvoldoende S geven we daarom voor lezen de zwakste glazen, waarmede op den vereischteu afstand duidelijk geziennbsp;wordt. Geven we sterkere, dan wordt s geringer, omdatnbsp;de nu vereischte accommodatie X- veel minder naar vorennbsp;verplaatst dan de respectieve verzwakking van het glas. Bovendien kan het nuttig zijn, geen inspanning der accommodatienbsp;te vergen.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Op het hypermetropisoh oog.
Hier wordt gquot; des te grooter hoe meer men door convexe glazen, hoe minder men door accommodatie verkrijgt, een gi'ond te meer, om, vooral bij verminderdeS, neutraliseerendenbsp;glazen te geven, ingeval van de accommodatie te veel zounbsp;worden gevergd.
Dat de invloed niet onaanzienlijk is, blijkt voldoende uit
en dus C grooter.
het bovenvermelde geval b § 7. Bovendien wordt de duide-lijkheidsafstand kleiner
kregen , kan men op gelijke wijze berekenen als die door gewone hnlplensen. Men heeft daarbij het voordeel, onmiddellijk de vergrooting te vinden voor het oog, dat ernbsp;zich van bedient. Beschouwt men eerst het oculair-glasnbsp;als verbonden met het oog, dat hierdoor sterk hyperme-tropisch worden kan, dan vervult het objectief-glas denbsp;rol der op eenigen afstand gehouden convex-lens, als bijnbsp;aphakie (verg. § 7. d.). Gebruikt men den kijker, als gewoonlijk, voor het zien op afstand, dan kan de verplaatsing van i', als geheel wegvallende bij g', buiten rekening blijven. — Bij dit werktuig kan men spreken vannbsp;een absolute vergrooting (als in de gevallen van § 7),nbsp;omdat men met het bloote oog hetzelfde voorwerp op den-zelfden afstand zien kan. Met twee gelijke oogen laatnbsp;zij zich dan ook naar de methode a double vue vaststellen.
Deze is ook van toepassing op gewone omkeerende telescopen, waarbij men symmetrische figuren te kiezennbsp;heeft.
10. Voor de berekening van het optisch effect van mi-kroskopeu (zoowel van de sterke lens van het enkelvoudige als van de stelsels van het samengestelde) slaat men een anderen weg in ; men bepaalt op conventioneelenbsp;wijze de vergrooting, door, namelijk, de grootten dernbsp;netvliesbeelden te vergelijkennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(?) van hetzelfde voor
werp , door het mikroskoop en met het bloote oog op den afstand van 25 centimeter gezien.
Deze methode voldoet aan de behoeften der praktijk. De berekening van 5=85’ en van g — g.^ •. gquot; stuitnbsp;bij sterke lensen reeds op praktische bezwaren.
Bij de voor brilglazen aanbevolen methode werd de afstand in aanmerking genomen , waarop het voorwerp door de hulplens werd gezien Daarom werd de vergrootingnbsp;eene relatieve genoemd. Om het onderscheidingsvermogen
-ocr page 148-te vergelijken , in de beide gevallen , gebruikten wij de
formule C = ^ (verg. bl. 293). Zoolang nu kunnen wijd
zeer wel invoeren , als de afstand een zoodanige is, als voor het lezen van fijn schrift en fijne handwerken nog wordt gebezigd. Maar komt hij binnen die grenzen , dan ontvalt onsnbsp;de vergelijking met het gewone zien, en wij krijgen een beterenbsp;voorstelling van het optisch efiect, wanneer we aan gegeven vinden , hoeveel malen wij het voorwerp grooternbsp;zien dan zonder hulplens , op een zekeren afstand, bijv.nbsp;van 25 Ctm. — De afstand, waarop het door de hulplens geziene voorwerp van het oog ligt, wordt ons dannbsp;onverschillig Deze manier is bovendien de éénige, omnbsp;aan te geven, hoeveel malen de loupe of het mikroskoopnbsp;vergroot, en dergelijke opgaaf wordt toch verlangd.
’t Is nu maar de vraag, waar we zullen beginnen, op die conventioneele wijze van vergrooting te spreken.
ITc stel voor daarmee aan te vangen bij den afstand van omstreeks 5 Ctm.
Het jeugdig emmetropisch oog kan bij zijn sterkste accommodatie dien afstand niet bereiken ; graden van bijziendheid, met E. -lt; 5 Ctm. zijn zeldzaam, en glazen, waarmede op nog kleineren afstand moet gezien worden, zijnnbsp;voor. lezen en handwerken niet in gebruik., Van de anderenbsp;zijde is die afstand met onze gewone hulpmiddelen ooknbsp;nog scherp genoeg te bepalen, en laat meestal toe, de verplaatsing van k' buiten rekening te laten. Willen we dannbsp;toch weten, boe sterk de vergrooting is, vergeleken metnbsp;het gewone zien op 25 Ctm. zonder hulplens, dan hebbennbsp;we hier, als hij iedere waarde van d, slechts te stellen
s . 25 Ctm.
Onze voorschriften getrouw , mogen W'ij die rekening
-ocr page 149-139
echter alleen maken voor een oog, dat op 25 Ctm. scherp
ê d'
ziet, en wij houden ons dus liever aan —1—, waarbij d'
d
de afstand is, waarop met het bloote oog werkelijk gezien werd. ’t Spreekt van zelf, dat deze methode voor individuëele gevallen de éénige goede is: de gewone bepaling der vergrooting van sterke loupen en van mikros-kopen neemt niet slechts een conventioneelen afstand,nbsp;maar ook een conventioneel oog aan.
Het bovenstaande bevat alles wat wij, afgezien van aberration en van lichtsvermindering, over den invloed vannbsp;glazen op de gezichtsscherpte meen en te moeten zeggen.nbsp;De behandeling van het onderwerp zal nog duidelijker hebben doen uitkomen, dat wij uit de gezichtsscherpte vannbsp;het eene oog nooit die van het andere kunnen berekenennbsp;en het allerminst kunnen voorzeggen , hoe de gezichtsscherpte bij ametropen zijn zal.
Uit de behandeling zal te over gebleken zijn, dat wij niet verder kunnen gaan, dan voor een bepaald oog qnbsp;berekenen , als het effect van zekere hulplensen: de gevondene q is dan toepasselijk op alle oogen van gelijkennbsp;bouw, en is op een dier oogen S bepaald, dan kennennbsp;we 5 = S^.
S te willen berekenen , zooals ze behoort te zijn bij ametropie, is een ongerijmdheid. De kennis van S isnbsp;telkens een quaestie van onderzoek.
Zoodanig onderzoek is misschien nog niet met de noo-dige zorg volbracht.
Het kan wenschelijk zijn, bij eenige zooveel mogelijk vergelijkbare jeugdige gezonde oogen van eminetropen,nbsp;myopen en hypermetropen , met uitsluiting van astigma-
-ocr page 150-140
tisme onder gelijke Yoorwaarden , S nauwkeurig te bepalen en de uitkomsten onderling te vergelijken, — later ook den invloed van den leeftijd te onderzoeken.
Met zoodanig onderzoek zouden wij gaarne dat naar de grootte der projectie verbonden zien. Dit laatste kan wellicht niet zoo spoedig volgen. Hiervoor staan ons namelijk alleen exceptioneele gevallen ten dienste, ik bedoelnbsp;zoodanige, waarbij de oogen bij dezelfde persoon ongelijke refractie hebben , maar beide normaal zijn en afwisselend gebruikt worden, In dergelijke gevallen kannbsp;men, na correctie der ametropie, de beelden van een verwijderd voorwerp door een zwak prisma verdubbelen, eennbsp;oordeel vragen over de grootte en bij bestaand verschil zenbsp;door een emmetropischen kijker gelijk maken. Men kent dannbsp;de grootte der projectie, en kan ze met de gezichtsscherptenbsp;(getoetst aan de normale) vergelijken, terwijl ook verder denbsp;grootten der netvliesbeelden bekend zijn
Twee mijner jonge vrienden hebben met dit inderdaad belangrijk onderzoek een aanvang gemaakt, de Heeren Dr.nbsp;V. d. Horst en Dr. Klinger. Voorloopig is gebleken:
1°. dat netvliesbeelden van gelijke grootte door myopen kleiner, door bypermetropen grooter geprojiciëerd wordennbsp;dan door emmetropen.
En waarschijnlijk geworden :
2°. dat, voor het bijziende oog, S, bij de kleinere projectie, ook doorgaans kleiner, voor het hypermetropischnbsp;oog, bij de. grootere projectie, niet grooter is.
3°. dat evenredige grootten van het netvlies, even groot gezien, bij M met meer, bij H met minder S zijnnbsp;verbonden.
Aan de resultaten van zoodanig onderzoek eene anatomische basis te geven, blijft dan aan nader onderzoek voorbehouden.
-ocr page 151-DOOR
Dr. H. KLINGER.
Bij het verrichten eener iridectoraie, als voorbereidende operatie tot extractie van cataract, in een geval van diabetesnbsp;mellitus, liet Prof Donders het uitvloeiende waterachtig vocht (door een fleschje met caoutchouc-bodem) opzuigen , en droeg mij op, te onderzoeken, of het suikerhoudend was.
Een enkele druppel hiervan, met het E e li 1 i n gsche reagens vermengd, gaf bij verwarming tot 75° eene duidelijke gele verkleuring. Onder het mikroskoop bleeknbsp;deze afhankelijk te zijn van zeer kleine hoekige moleculen,nbsp;die bij 800-malige vergrooting duidelijk te herkennen warennbsp;als octaëders, onder welken vorm koperoxydule ook alsnbsp;natuurlijk mineraal voorkomt.
Hoogst geringe hoeveelheden druivensuiker zijn op deze wijze met zekerheid te herkennen. Van oplossingen vannbsp;bekende sterkte bracht ik een druppel op een beneden platnbsp;afgeslepen en gepolijst, tamelijk vlak horologie-glas, voegdenbsp;daarbij een druppel van het reagens, bedekte het horologie-glasnbsp;met een plat glaasje en plaafste het in een met waterdamp verzadigd luchtbad, dat tot 75° verwarmd en op
-ocr page 152-die temperatuur gehouden werd. Bij 6)° nam de verkleuring een aanvang. Een kwartier lang bleef het glas aan 75°nbsp;blootgesteld, waarna geene verdere ontleding plaats had.nbsp;In het horologie-glas kon nu het vocht onmiddellijk ondernbsp;het mikroskoop gebracht worden, en bij sterke vergrootingnbsp;zag men op den bodem telkens een aantal geel-rood gekleurde in het midden doorschijnende, zeer karakteristiekenbsp;octaëders, de grootste van niet meer dan V350 Mm. middellijn de meesten veel kleiner.
Het scheen nu verder mogelijk, naar deze methode, zelfs een zeer klein suikergehalte in een enkelen druppelnbsp;vocht met voldoende nauwkeurigheid quantitatief te bepalen. Ik vervaardigde te dien einde eene scala van oplossingen van verschillende sterkte van 1 op 1000 tot 1nbsp;op 100, van ieder met dezelfde pipet één druppel nemendenbsp;en vermengende met één druppel van het reagens. Alnbsp;de proefjes werden nu, in duplo , op gelijke wijze gedekt,nbsp;gelijktijdig in het met waterdamp verzadigde luchtbadnbsp;geplaatst, en na Va uur er uitgenomen. In allen warennbsp;onder het mikroskoop de kenmerkende octaëders tenbsp;zien. Maar bovendien kon men, de horologie-glazen opnbsp;wit of zwart papier plaatsende, reeds met het bloote oognbsp;duidelijk verschillende graden van verkleuring onderscheiden, en vergiste men zich maar zelden in het aanwijzennbsp;der beide proefjes van een en dezelfde concentratie.
Uit een en ander is nu gebleken: 1“. dat men hoeveelheden van minder dan 0.0001 gram suiker in een druppel water nog met zekerheid kan aantoonen , 2“. dat men, bijnbsp;quantitatieve bepaling over verschillen van 0.0001 gramnbsp;nog kan oordeelen.
Is de suikeroplossing meer geconcentreerd, dan is één druppel reagens op één druppel oplossing niet voldoende,nbsp;om al de suiker te ontleden. Om over het gehalte te
-ocr page 153- -ocr page 154- -ocr page 155-DOOK
F. C. DON DEES.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Onze percepties beantwoorden aan bepaalde processennbsp;in onze organen: zg zyn dus, uit haren aard, subjectief.nbsp;Maar die processen worden opgewekt door uitwendigenbsp;agentia: wij brengen ze daarom tot deze terug en noemen ze objectief.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De percepties leeren ons de natuur der agentia nietnbsp;onmiddellijk kennen. Agens en perceptie zijn in wezennbsp;geheel verschillend: het agens heeft een physisch, denbsp;perceptie een psychisch karakter. Maar, terwijl hetnbsp;verband tusschen perceptie en agens, qualitatief en quan-titatief, genoegzaam constant is, leveren de percepties,nbsp;in zoover de agentia der physische wereld op onze zintuigen inwerken, een tamelijk getrouwen psychischennbsp;afdruk van de wijze, waarop die wereld zich in tijd ennbsp;ruimte verhoudt. Voor de voorstellingen, die hieruitnbsp;ontstaan, is het specifiek zinnelijke der percepties even
-ocr page 156-146
onverschillig als de kleur van den inkt voor den inhoud van een boek.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Op indirecte wijze trachten wij tot den aard dernbsp;agentia door te dringen. Dit is de taak van den physicus.nbsp;De anatoom onderzoekt de organen, waarop zij inwerken;nbsp;de physioloog de inwerking zelve , hare voortplanting ennbsp;de correspondeerende perceptie.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Wij achten de verscheidenheden der percepties verklaard, wanneer wy correspondeerende verschillen in denbsp;agentia kunnen aantonnen en voor die verschillen een verschil van werking op de zintuigen kunnen vindiceeren. Denbsp;perceptie zelve, een psychische functie, blijft onverklaard.
a. Licht.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Ieder zintuig heeft zijn adaequaten prikkel. Die vannbsp;bet netvlies is het licht.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Licht is stralende warmte, maar niet alle stralendenbsp;warmte is licht.
De warmtestralen verschillen in golflengte. Bij overgang uit eene middelstof in een andere, wijken ze van hunnenbsp;richting af (breking), in verreweg de meeste stoffen desnbsp;te sterker, hoe kleiner hunne golflengte. Naar hunnenbsp;golflengten dus worden ze door een brekend prisma gescheiden. Bij zoodanige scheiding nu, toegepast op denbsp;zonnestralen, blijkt, dat zekere golflengten het oog prikkelen tot licht-perceptie in de kleuren van het zichtbarenbsp;spectrum : de daartoe behoorende stralen noemen wij licht.nbsp;Maar onzichtbaar strekt het spectrum zich uit aan deze
-ocr page 157-147
zijde van het rood, waar de energie zelfs eerst haar maximum bereikt (maximum van warmte), en schiernbsp;onzichtbaar aan gene zijde van het violet, waar de zwakkenbsp;energie zich toch nog duidelijk in chemische werkingnbsp;openhaart. — De onzichtbare stralen worden grootendeelsnbsp;in de vochten van het oog opgeslorpt; maar hunne onzichtbaarheid is hiervan niet afhankelijk.
In het spectrum van het zonlicht komen een tal van donkere strepen voor, die ’t gevolg zijn van opslorpingnbsp;van bepaalde golflengten in de atmospheer van de zonnbsp;en van de aarde.
7. Alle lichtgolven planten zich in den aether voort met een gelijke snelheid v van 298.000 kilometers in denbsp;secunde. De golflengten % der zichtbare stralen verschillennbsp;van 81Ü (de uiterste roode) tot ongeveer 350 millioenstennbsp;millimeter (ultraviolette). Hun trillingsduur r , geëven-redigd aan de golflengte,
T ¦=. ï; V
verschilt dus van ongeveer één 368-billioenste tot één 850 billioenste sekunde, zoodat het zichtbare licht juistnbsp;één-billioenmalen de trillingen heeft van de hoogere tonennbsp;der sopraan-stem.
8. Een oorspronkelijke lichtbron vinden wij in lichamen van hooge temperatuur: daarin bereikt een deel der trillingen de snelheid van die der zichtbare warmte. Ontmoeten de hiervan uitgaande golven andere lichamen, zoonbsp;worden ze door deze voor een deel weder in alle richtingennbsp;uitgezonden (secundaire lichtbron), met meer of mindernbsp;aanhoudende phosphorescentie, door velen ook met vermindering van golflengte (fluorescentie). Voor een deelnbsp;worden ze opgeslorpt (verwarming der lichamen), waarbij
-ocr page 158-148
de trillingsduur kan afnemen (Tyndall), voor een deel ook doorgelaten, onder afwijking van de oorspronkelijkenbsp;richting (brekiog). Op gladde oppervlakten komt regelmatige terugkaatsing voor van alle golflengten. Eindelijk kunnen lichtgolven direct in chemisch arbeidsvermogen wordennbsp;omgezet, of ook den aanstoot geven tot chemische verbinding-Al het hier gezegde geldt ook voor de niet zichtbarenbsp;golven, maar is voor deze moeielijker te constateeren.
h, Gkzichtszenuw.
9. nbsp;nbsp;nbsp;De gezichtszenuw, die in de hersenen ontspringt,nbsp;breidt zich, als netvlies, uit over de binnenvlakte vannbsp;het achterste segment van het oog.
10. nbsp;nbsp;nbsp;Het netvlies heeft een zeer samengestelden bouw.nbsp;De binnenste of voorste laag bestaat uit de gezichtszenuw-vezelen, die zich achtereenvolgens naar buiten ombuigen,nbsp;om in groote zenuwcellen over te gaan, uit welke zich eennbsp;net van fibrillen ontwikkelt. Die fibrillen strekken zich nunbsp;in radiaire richting uit, nemen ieder een kleine zenuwcelnbsp;op, vormen op nieuw een samengesteld net, waaruit andermaal fibrillen in radiaire richting buitenwaarts treden,nbsp;om weder een zenuwcel in zich op te nemen en, tennbsp;slotte, te eindigen in de buitenste laag van het netvlies:nbsp;die der kegels en staafjes.
11. nbsp;nbsp;nbsp;De staafjes zijn zeer dunne cilinders, radiair gericht, als palissaden onmiddellijk aan elkander grenzende.nbsp;De kegels liggen op regelmatige afstanden tusschen de staafjes; in de gele vlek hebben de staafjes alle voor dunne
-ocr page 159-149
kegels plaats gemaakt. — Kegels en staafjes bestaan beide uit een buiten- en binnenlid. Het binnenlid gaat over innbsp;een zenuwfibril; het buitenlid is sterk lichtbrekend, bestaatnbsp;uit schijfjes, en is in de staafjes cilindrisch en omgevennbsp;door pigment, in de kegels, conisch en minder ver naarnbsp;achteren zich uitstrekkende. Vóór het buitenlid der kegels ligt bij sommige dieren een sterk lichtbrekend, somsnbsp;hel gekleurd lichaam.
c. Lioht-peecbptie.
12. nbsp;nbsp;nbsp;De vezelen der gezichtszenuw zijn niet gevoelignbsp;voor licht. De parallaxe der schaduwen van de bloedvaten der vezellaag bewijst, dat de perceptie achter dezenbsp;laag te zoeken is. De radiaire richting der staafjes ennbsp;kegels, in regelmatig mozaïek, voldoet aan de voorwaardennbsp;van locaal onderscheiden perceptie; hunne afmeting beantwoordt aan de grenzen der gezichtsscherpte. Bij denbsp;weekdieren zijn alleen de staafjes en kegels voor het lichtnbsp;toegankelijk.
Op al deze gronden nemen wij aan, dat de staafjes en kegels (bepaaldelijk hunne buitenleden) de percipiëerendenbsp;organen zijn van het netvlies.
13. nbsp;nbsp;nbsp;De gezamenlijke stralen van het zonlicht wekkennbsp;de voorstelling van wit. Deze beantwoordt dus aan zekerenbsp;evenredige werking van alle percipiëerende organen en,nbsp;secundair, van de zenuwvezelen en het centraal-orgaan.nbsp;Aan rust of werkeloosheid is de voorstelling van zwartnbsp;verbonden. Kleurloos grijs is de overgang van zwartnbsp;tot wit.
-ocr page 160-14. nbsp;nbsp;nbsp;Bij uitsluiting of vermindering der stralen vannbsp;zekere golflengten (zonlicht, door gekleurde glazen gezien),nbsp;wordt de voorstelling eener bepaalde kleur geboren:nbsp;deze voorstelling beantwoordt dus aan eene partiëelenbsp;werking, — naast eene partiëele werkeloosheid, het complement. Men heeft daarom steeds aan paren van kleurennbsp;te denken (Schopenhauer).
15. nbsp;nbsp;nbsp;In het logarithmisch geconstruëerde spectrum blijktnbsp;de kleur aan de roode zijde aanvankelijk zeer langzaam,nbsp;in het midden zeer snel te veranderen : aan gelijke intervallen der golflengten beantwoorden dus geen gelijkenbsp;verschillen van kleur.
16. nbsp;nbsp;nbsp;In iedere lichtperceptie onderscheiden wij drienbsp;qualiteiten: de kleur, de verzadiging en de helderheid.
Een zekere saturatie schrijft men toe aan de enkelvoudige kleuren (homogeen licht) van het spectrum. Toevoeging van wit licht vermindert de saturatie. De energie der lichtgolven bepaalt, in iedere kleur, de intensiteit.
Met uitzondering van het purper, zijn alle kleuren en nuancen der voorwerpen vertegenwoordigd in de kleurennbsp;van het spectrum , — gewijzigd in saturatie en intensiteit.
17. nbsp;nbsp;nbsp;Door vermenging van tweeërlei golflengten, beide gelegen tusschen rood en geel-groen of tusschen violet en blauwgroen , verkrijgt men een der tusschengelegen enkelvoudigenbsp;kleuren, in volle saturatie. Is het groen tusschen de donkerenbsp;lijnen ö en er in betrokken, dan is de saturatie verminderd, in geringe mate, wanneer groen een der componenten,nbsp;aanzienlijk, wanneer groen de gemengde kleur zelve is.nbsp;Liggen de componenten aan de twee zijden van het groen,nbsp;niet ver van elkander, zoo neemt, naarmate hun onder-
- -
-ocr page 161-151
linge afstand grooter wordt, de verzadiging der gemengde kleur af, tot ze, als wit licht, = o is; de componentennbsp;heeten nu complementair. Bij nog grooteren afstand dernbsp;componenten, ontstaan purpertinten. Groen is de complementaire kleur van het purper, dat in het spectrum ontbreekt.
18. Tot verklaring van alle kleur perceptie nemen wij, met Thomas Young, drie onderscheiden werkingennbsp;aan in de peripherie, met drie correspondeerende energieënnbsp;of enkelvoudige specifieke percepties in het centrum, die,nbsp;gelijktijdig werkzaam en uitgegaan van dezelfde gedeeltennbsp;der netvliesvlakte, in alle proporties zich tot ëéne perceptienbsp;verbinden. Zij zgn die van rood, van groen en van violet.nbsp;Die van rood wordt vooral door de minder breekbare, dienbsp;van violet door de meer breekbare stralen opgewekt, dienbsp;van groen het sterkst door de stralen van gemiddeldenbsp;breekbaarheid.
De minst breekbare stralen wekken alleen de perceptie van rood, de meest breekbare (afgezien van fluorescentie)nbsp;alleen die van violet of ultraviolet, de daaropvolgende vannbsp;grootere of kleinere breekbaarheid in klimmende mate tevensnbsp;die van groen. Tussohen de donkere strepen h en jP', waarnbsp;de energie van groen haar maximum bereikt, zyn die vannbsp;rood en violet nog niet geheel uitgedoofd: dezelfde golflengte wekt hier dus de drie energieën.
Vertegenwoordigen, bij vermenging, de componenten slechts twee enkelvoudige percepties, dan blijft de saturatienbsp;der gemengde kleur volkomen; vertegenwoordigen ze allenbsp;drie, dan is ze als met wit licht gemengd (verg. 16).
19. De kegels schijnen in nauwer verband te staan met de kleurperceptie dan de staafjes. Waarschijnlijk vertegen-
152
woordigt iedere kegel slechts één enkelvoudige perceptie (gekleurde kogels vóór de buiten-leden, bij vogels ennbsp;reptilia), en kan iedere zenuwvezel (correspondeerende aannbsp;een kegel?) slechts ééne zoodanige in het centraal-orgaannbsp;opwekken.
Na afstomping van een deel der energieën, door over-prikkeling, treden de andere, in het „eigen licht” van het netvlies of onder den invloed van wit licht, te voorschijnnbsp;(complementaire kleur), en ontwikkelen zich, onder inwerking der correspondeerende stralen, tot eene boven denbsp;spectraal-kleur verhoogde saturatie (Helmholtz).
20. Het is a priori waarschijnlijk, dat de kleuren der beide uitersten van het zichtbare spectrum twee der enkelvoudige energieën vertegenwoordigen.
De roodblindheid van de peripherie van het netvlies en het vaak voorkomen van aangeboren roodblindheid, pseu-dochromatopsie, wijst de perceptie van rood nader als eennbsp;der energieën aan. Soms ontbreken de beide uiterstenbsp;energieën en blijft slechts het groen over (achromatopsie).nbsp;Een anderen vorm van pseudochromatopsie heeft men gemeend tot groenblindheid te mogen terugbrengen. Violet-blindheid is insgelijks waargenomen.
-ocr page 163- -ocr page 164- -ocr page 165-f
%
-ocr page 166-