-ocr page 1- -ocr page 2-


â– l


-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-


h l




i

-ocr page 7-

INHOUD.

Vijftiende jaarlijkscli Terslag door F. C. Donders......Blz. I

WETENSCHAPPELIJKE BIJBLADEN.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Proeven betreffende het tatouëeren der cornea door Th. Bkithn

Archer......................

2. nbsp;nbsp;nbsp;De primaire standen van het oog, door F. C. Donders ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ S

3. nbsp;nbsp;nbsp;Proeven ter bepaling van het knooppunt voor excentrisch in het

oog vallende lichtstralen, door Landolt en Ntjëi,.....^^14,

4. nbsp;nbsp;nbsp;Onderzoekingen over de gevolgen van gezichtszennw-doorsnijding

bij den kikvorsch, door Db. Valdemae Ksenchel.....„28

5. nbsp;nbsp;nbsp;Over de werking van muscarine op de accommodatie en op de

papil, door De. Valdemae Keenchel........... .36

6. nbsp;nbsp;nbsp;De theorie der operatie van scheelzien , door De. Valdemae

Keenohel................. _ nbsp;nbsp;nbsp;gg

7. nbsp;nbsp;nbsp;Klinische mededeelingen, door Db. E. Baumeister.....„65

8. nbsp;nbsp;nbsp;Over de normale incongruentie der netvliezen, door Ds. F. D.

A. C. TAN Moll................ _ nbsp;nbsp;nbsp;yg

-ocr page 8- -ocr page 9-

VIJFTIENDE JAARLIJKSCH VERSLAG, betrekkelijk de verpleging en het onderwijs in het Nederlandsch Gasthuis voornbsp;Ooglijders, van den 1 Januarij 1873, totnbsp;den Januarij 1874; ter vergaderingnbsp;van Bestuurders en Afgevaardigden gehouden den 11 Juni 1874, uitgebrachtnbsp;door 'F, C. Donders, Directeur der Instel-ling.

llooggeachie Heer en, Bestuurders en Afgevaardigden.

Terwijl ik met opgewektheid ieder jaar het verslag uitbreng omtrent onze stichting voor Ooglijders, vlei ik mij telkens met de hoop, dat Bestuurders, Stichters en Begunstigers, dat mijne landgenooten in het algemeen, met belangstelling daarvan zullen kennis nemen. In mijne verslagennbsp;is weinig verscheidenheid te ontdekken. Ieder jaar levertnbsp;slechts eene variante van hetzelfde thema: onze stichtingnbsp;voldoet aan hare roeping als instelling van liefdadigheid nietnbsp;minder dan als instelling van onderwijs.’’ Maar het goede tenbsp;herhalen en te herlezen , wordt men nimmer moede, en zoonbsp;bied ik, getrouw aan het voorschrift onzer Statuten, opnbsp;nieuw het Verslag aan over het laatstverloopen jaar, —nbsp;het 15e reeds, dat ik het voorrecht heb uit te brengen,—nbsp;in het volle vertrouwen, dat het strekken moge om denbsp;ondervonden belangstelling te bestendigen en nieuwenbsp;te verwerven. Meer nog dan vroeger heeft, zooals blijkennbsp;zal, onze instelling daaraan behoefte.

-ocr page 10-

I.

VEEPLEGING.

In Let jaar 1873 steeg het aantal ooglijders hooger dan eenig jaar te voren. Onderstaande tabel geeft eennbsp;overzicht over de vijf laatste jaren :

behandelden

verpleegden

1869

1451

-355

1870

1358

310

1871

1563

374

1872

1776

446

1873

1833

408

Even regelmatig was de stijging in het voorafgegane tiental jaren:

behandelden

verpleegden

1859

873

192

1860

1044

301

1861

1052

291

1862

1067

298

1863

1418

371

1864

1482

337

1865

1472

388

1866

1317

303

1867

1416

326

1868

1415

323

Woorden kunnen worden gemist, waar cijfers zoo duidelijk spreken.

Onze lijders van het afgeloopen jaar waren herkomstig uit

-ocr page 11-

verpleegd

de Stad

Utrecht

608

5

Provincie

Utrecht

303

32

77

Friesland

36

19

77

Groningen

7

4

77

Drenthe

15

12

77

Overijssel

54

24

77

Gelderland

250

87

77

N. Holland

126

37

' 7*7

Z. Holland

217

63

77

Zeeland

34

19

77

N. Brabant

175

102

buitenlanders

8

4

1833

408.

Het blijkt hieruit op nieuw, dat onze instelling den naam van Hederlandsche verdient. Zelfs de provincie Zuid-Holland, die hare bijzondere te Eotterdam gevestigde instelling heeft, blijft ons een gelijk aantal verpleegden leveren.nbsp;Wij vertrouwen daarom, dat zij ons ook in gelijkenbsp;mate hare ondersteuning zal blijven toekennen.

De gewone behandeling geschiedt kosteloos; ook de vereischte medicamenten worden gratis verstrekt aannbsp;een iegelijk, die zich op de vastgestelde uren in ons Gasthuis aanmeldt. Stilzwijgend wordt ondersteld, dat zij,nbsp;die hier hulp zoeken, tot de minvermogenden behooren:nbsp;daarbij is de inrichting zoo getroffen, dat niet slechts denbsp;dienstbare stand, maar ook de kleine burgerij daarvannbsp;gaarne en dankbaar gebruik maakt.

Wij zouden gelukkig zijn, wanneer wij, als algemeene regel, ook de verpleging kosteloos konden toepassen.nbsp;Maar onze fondsen stellen ons daartoe niet in staat.

-ocr page 12-

Gesteld ook, dat het onder ijverige medewerking onzer plaatselijke Commissiën, te bereiken ware, dat de jaar-lijksche bijdragen stegen met het volle bedrag der thansnbsp;ontvangen verpleeggelden, dan zou te gelijker tijd, bijnbsp;de geheel kostelooze verpleging, het aantal sollicitantennbsp;in die mate toenemen, dat de inkomsten daardoor weernbsp;van zelf zouden te kort schieten en de beschikbare ruimtenbsp;ook al aanstonds zou te klein worden. De noodzakelijkheid, onder de gegeven omstandigheden, in het algemeennbsp;een zeker verpleeggeld te blijven vorderen, ligt hierin opgesloten. Maar tevens zal gebleken zijn, hoeveel op ons gebied voor de liefdadigheid nog te doen is overgebleven.

Het verpleeggeld is op nieuw vastgesteld op 60 cents per dag: de verpleegdag komt der instelling op ongeveernbsp;f 1,20 te staan, zoodat door de verpleegden slechts voornbsp;de helft in de verpleegkosten wordt te gemoet gekomen.nbsp;Bovendien wordt kostelooze behandeling toegepast waarnbsp;de verpleging dringend gevorderd wordt en noch doornbsp;den lijder zelven noch op andere wijze in de verpleeggelden kan worden voorzien. Hoe ruimer de bijdragennbsp;ons toevloeien, op des te liberaler wijze zullen wij kunnen te werk gaan.

De 408 verpleegden leverden 9522 verpleegdagen, dat is slechts 281/3 dag voor lederen lijder. Het is wel opmerkelijk, dat wij dit cijfer in de laatste jaren vrij regelmatig zien afnemen: vóór weinige jaren nog bedroeg hetnbsp;gemiddeld aantal verpleegdagen voor lederen lijder doorgaans meer, zelden minder dan 30 dagen. Verschillendenbsp;oorzaken zijn voor die vermindering aan te wijzen, waarondernbsp;de vorderingen in de behandeling der ooglijders zekernbsp;niet de laatste plaats innemen. Door belangrijkheid blijvennbsp;de ons toevertrouwde gevallen zich onderscheiden. Eennbsp;blik op de statistieke tabel der voorgekomen oogziekten,

-ocr page 13-

aan ’t slot van dit verslag te vinden, en op die der verrichte operatiën kan ons daarvan overtuigen. Trouwens ,nbsp;het volgt noodzakelijk uit de omstandigheid, dat een zoonbsp;groot contingent door de verwijderde provinciën wordtnbsp;geleverd, die ons in den regel slechts de belangrijke ennbsp;moeielijke gevallen toezenden, voor welke in de nabijheidnbsp;de vereischte hulp te kort schoot.

Afgezien van de kleine kunstbewerkingen, die schier iederen dag op de polikliniek voorkomen, werden denbsp;navolgende operaties verricht:

Extracties van cataract Puncties „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ nastaar

Iridectomiën ....

Staphyloma-operaties .

Exstirpaties van oogbol Entropion-operaties.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Symblepharon-operaties Blepharophy mosis • operatiesnbsp;Plastische operaties .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Trepanatie.....

Epicanthus-operatie. nbsp;nbsp;nbsp;.

Punctio trunci optici .

Pterygium.....

Voorwaartsche peesverplaatsing Tenotomiën (scheelzien) .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

325

te samen.

Zooals de behandeling in ’t algemeen, werden ook de operaties in de meeste gevallen met den besten uitslagnbsp;bekroond. Het is eene groote voldoening te mogen verklaren, dat verreweg de meeste lijders hersteld of geholpen, schier allen verbeterd, het gesticht verlieten.

i.


-ocr page 14-

6

Door voortdurende uitbreiding der oogheelkundige kennis zal het betrekkelijk kleine aantal der onherstelbare blinden nog kunnen afnemen. Daartoe bij te dragen bedoeltnbsp;in de tweede plaats onze stichting, door:

II.

HET ONDERWIJS.

In mijn vorig verslag schilderde ik U het wetenschappelijk leven en streven, door de aanwezigheid van een tal jeugdigenbsp;kunstgenooten, meestal uit den vreemde, aangewakkerd.nbsp;Het duurde onverminderd voort tot aan de zomervacantie,nbsp;toen allen zich wijd en zijd verspreidden en bij het gewone dagwerk weer een betrekkelijke rust intrad. Denbsp;opening van den nieuwen cursus bracht nieuw leven aan.nbsp;Dr. K r e n c h e 1, uit Koppenhagen, die de zomermaandennbsp;te Londen had doorgebracht, kwam al aanstonds terug,nbsp;om zijne onderzoekingen over de veranderingen van hetnbsp;netvlies ten einde te brengen en voorts op zijn eigen oogennbsp;en die zijner vrienden de physiologische werking na tenbsp;sporep eener nieuwe door Schmiedeberg bereide stof,nbsp;de ihuscarinê, die naast de atropine en de calabar eenenbsp;plaats scheen te verdienen in den speciëlen artsenij schatnbsp;der oogheelkunde. De resultaten dezer onderzoekingennbsp;zijn in Graefe’s Archiv f. Ophthalmologie bereidsnbsp;medegedeeld.

Onder de nieuwe bezoekers noemen wij Dr. Stammes-haus, den assistent, en Dr Ni eden, den oud-assistent van Prof. Saemisch te Bonn, die beide zich vooral tennbsp;doel stelden onze rijke verzameling van werktuigen en onzenbsp;onderzoekingsmethoden te leeren kennen, Dr. Ritzmann,nbsp;den assistent van Prof. Ilorner te Zurich, die bovendiennbsp;met opzettelpk voor dat doel geconstrueerde werktuigen het

-ocr page 15-

verband onderzocht tusschen de bewegingen van het hoofd en van de oogen; voorts Dr. Callan uit New-York ennbsp;D r. Frank uit Baltimore, die zich onder anderen bezignbsp;hielden met het vaststellen der correspondeerende puntennbsp;van de netvliezen hunner oogen. Een zeer geruimen tijdnbsp;besteedde Dr. Küster aan de constructie van eennbsp;werktuig, waarmede de richting zou worden nagespoord,nbsp;waaronder de meridianen , de parallel-cirkels en de directie-cirkels van het gezichtsveld zich bij het directe en hetnbsp;indirecte zien vertoonen, een werktuig, waaraan ik dennbsp;naam gaf van Cycloscoop en dat resultaten leveren kan,nbsp;belangrijk niet alleen voor de bewegingen van het oog,nbsp;maar ook voor de wijze van ontwikkeling onzer voorstellingen in de ruimte, in verband met de getroffennbsp;deelen van het netvlies. De Heer Ter Horst bleefnbsp;ons bij voortduring trouw behulpzaam op de polikliniek,nbsp;en wij hadden verder het genoegen den Heer Bosmannbsp;uit Veenhuizen en den Heer Grori uit Paramaribo bijnbsp;ons te zien, den eersten, als belast met de oogheelkundige dienst in de kolonie, door den Minister van Bin-nenlandsche Zaken ons aanbevolen, den laatste, zijnnbsp;verblijf in het moederland zich ten nutte makende, om zijnenbsp;kennis der oogheelkunde uit te breiden. Twee onzer discipelen , reeds tot artsen bevorderd, houden zich tot op dennbsp;huldigen dag nog bezig met bepaalde onderzoekingen, denbsp;Heer Mulder met dat over de rad draaiing van het oog,nbsp;de Heer van Moll met dat over incongruentie der netvliezen, in verband met den horopter en de bewegingennbsp;van het oog, daarbij gebruik makende van nieuwe daartoenbsp;vervaardigde werktuigen. Beiden zullen de genoemde onderwerpen ten grondslag leggen aan hunne dissertaties, om,nbsp;na aan onze Hoogeschool tot Doctor bevorderd te zijn,nbsp;het voorbeeld volgende van den Heer Ter Horst, zich

-ocr page 16-

als oogheelkundigen te vestigen in ons vaderland, waar zeker nog niet in alle behoeften is voorzien.

Het gewone onderwijs wordt aan de instelling voortdurend op denzelfden voet gegeven. Terwijl ik mij persoonlijk met het algemeene theoretische en klinische onderricht bleef belasten, gaf Dr. Snellen niet alleennbsp;bij herhaling een cursus in operatieve oogheelkunde opnbsp;het lijk en op het phantome, maar bovendien regelmatignbsp;verklaring en aanwijzing bij de talrijke operatiën, in onsnbsp;gasthuis te verrichten, en maakte verder de polikliniek ennbsp;de behandeling der stationaire ooglijders aan de praktischenbsp;ontwikkeling onzer meer gevorderde discipelen dienstbaar. Bovendien gaf onze assistent-interne, dé Heer Mulder, dit jaar een cursus in het gebruik van den oogspiegel.

Ontbrak het ons niet aan belangstelling van de zijde onzer kunstgenooten, ook den ijver onzer Studenten mogennbsp;wij roemen. Nemen wij in aanmerking, dat op het zoogenoemde staatsexamen geen bijzondere kennis der oogheelkunde wordt verlangd en dat het bedoelde examen zijnenbsp;zeer eigenaardige moeielijkheden heeft, die den gang dernbsp;studiën onzer studenten grootelijks bepalen, dan getuigtnbsp;die ijver én van het aantrekkelijke der oogheelkunde énnbsp;van de overtuiging, dat een grondige kennis der gewonenbsp;oogziekten voor den arts in het algemeen een behoeftenbsp;is. Trouwens, wat verband tot wetenschap, wat methode,nbsp;wat zekerheid in het herkennen, juistheid in het beoor-deelen en — Ie couronnement de l’édifice — de machtnbsp;der therapie, d. i. de vruchtbare aanwending van dat alles,nbsp;betreft, strekt de oogheelkunde onbetwist tot voorbeeldnbsp;aan alle overige takken der geneeskunde.

Het behoeft wel geen verzekering, dat met de uitbreiding der hulpmiddelen voor het onderwijs, overeenkomstig uwe bedoeling, regelmatig wordt voortgegaan.

-ocr page 17-

9

Ons ernstig streven is het bovendien, dat ook de levende krachten niet mogen te kort schieten.

III.

FINANCIËELE TOESTAND.

Het is uit naam der Eegenten, dat aan het verslag omtrent de verpleging en het onderwijs een overzicht der financiëelenbsp;aangelegenheden onzer instelling wordt toegevoegd.

Zooals men weet, worden de kosten van verpleging bestreden uit de jaarlijksche vrijwillige bijdragen ennbsp;uit de verpleeggelden. Maar sedert lang trachtten Eegenten ook een kapitaalfonds bijeen te brengen, waarinnbsp;de bijdragen van nieuwe Stichters en Bestuurders, voortsnbsp;alle giften in eens, schenkingen en erflatingen, wordennbsp;gestort. Van dit laatste, dat eenmaal de vaste grondslagnbsp;worden moet der instelling, worden alleen de renten innbsp;het verplegingsfonds gestort.

De ontvangsten van het verplegingsfonds bedroegen:

aan verpleeggelden.........f 5664.55

aan jaarlijksche bijdragen......„ 5008.80

aan renten van kapitalen....... 1105.50

aan huur van gebouwde eigendommen . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;450.00

De uitgaven:

r

12228.85

aan onderhoud van gebouwen .

. ... f

1609.48quot;

Grond- en andere belastingen .

. . . .

232.66quot;

Tractementen, enz.....

• nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n

1805.00

Voeding, verwarming, enz . nbsp;nbsp;nbsp;.

. . . . },

6030.89quot;

Kleeding en Meubilair . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

. . .

1061.29

Kosten van beheer.....

• • * ' )?

460.05'

Chemicaliën, Instrumenten . nbsp;nbsp;nbsp;.

. . . . nbsp;nbsp;nbsp;„ 1484.23^

f 12683.62quot;

-ocr page 18-

10

Het blijkt dus, dat de uitgaven meer bedragen dan de inkomsten. De rekening van het vorig jaar sloot metnbsp;een nadeelig saldo van f 220.95, dit jaar met een nognbsp;grooter van f 454.77, welke nadeelige saldo’s, gezamenlijk ten bedrage van / 675.62, nog gevonden werdennbsp;uit de voordeelige saldo’s, die het verplegingsfonds innbsp;vroeger jaren had opgeleverd. Bij verdere verminderingnbsp;der ontvangsten zouden Eegenten zich weldra genoodzaakt zien, uit het kapitaalfonds te putten. Zij zoudennbsp;hiertoe slechts noode overgaan en noodigen daarom de plaat-selijke commissiën, aan welke onze stichting reeds zooveelnbsp;verplicht is, met aandrang uit, hunne beste pogingen tenbsp;blijven aanwenden tot vermeerdering der jaarlijkschenbsp;bijdragen. Ongeraden toch schijnt ons de verhooging dernbsp;verpleeggelden, die zou kunnen ten gevolge hebben, dat vannbsp;de verpleging minder werd gebruik gemaakt, wat zeernbsp;te betreuren ware, en waarmede tevens het doel vannbsp;grootere inkomsten uit de verpleeggelden zou wordennbsp;gemist.

Van bet stijgen van het kapitaalfonds getuigt de regelmatige vermeerdering der renten, die daarvan in het verplegingsfonds vloeit. Vóór 5 jaren bedroegen dezenbsp;nog slechts ƒ 853.505, zij zijn thans, de huur van gebouwennbsp;er onder begrepen, gestegen tot / 1555.50. Op dat kapitaalfonds blijft onze hoop gevestigd. Zoolang het voortbestaan der instelling afhankelijk is van jaarlijkschenbsp;bijdragen, zoolang de verpleeggelden voor een aanzienlijknbsp;deel in de jaarlijksche uitgaven moeten voorzien, zoolangnbsp;ook kostelooze behandeling niet op ruimer schaal kannbsp;worden toegepast, mag de stichting niet voltooid heeten.nbsp;Met bijzondere ingenomenheid hebben wij daarom te vermelden , wat in het afgeloopen jaar weer ten behoeve vannbsp;het kapitaalfonds werd gedaan. Aan het hoofd treden

-ocr page 19-

11

twee discipelen van ons gasthuis, de Heer Dr. Ito Gem-pak, voormalig lijfarts van den Taikoen die, erkentelijk voor het hier genoten onderwijs, hij den terugkeer naar zijn vaderland, waar onze beste wenschen hem vergezellen, zich met eene bijdrage van ƒ250 als bestuurdernbsp;aan onze Stichting verbond, en de Heer Dr. M a a t s, thansnbsp;te Arnhem als oogheelkundige gevestigd, die met de gewone bijdrage zich als stichter in ons album liet inschrijven.nbsp;Als nieuwe stichters hebben wij verder dankbaar te vermelden den Heer Mr, H. W. Bosch van Drake-stein te Vechten, Mevrouw van Vollenhoven,nbsp;geboren Snellen van Vollenhoven, te Arnhem,nbsp;den Heer P. van der Dussen van Beeftingh tenbsp;Rotterdam en den Heer Mr. R. Koopmans te Haarlem,nbsp;allen met een gift van f 100.— Een aanzienlijk deelnbsp;der opbrengst eener door hem te Utrecht gehouden lezingnbsp;schonk ons op nieuw onze hooggeschatte letterkundigenbsp;de Heer J. J. Cremer, die onze instelling zoo vaaknbsp;reeds tot erkentelijkheid verplichtte. Van de commissienbsp;te Haarlem, die hare pogingen dit jaar met bijzondernbsp;goed gevolg bekroond zag, ontvingen wij, onder anderen,nbsp;aan diverse giften in eens ƒ 69.50, van Mejufvrouw Turr,nbsp;eene dankbare patiënte, voor wie wij gaarne meer gedaannbsp;hadden, dan de kunst vermocht, de opbrengst eener verloting ten bedrage van f 45.— Bijdragen gewerden onsnbsp;voorts van Dr. van Maanen te Barneveld, van den Heernbsp;Daniels te Amsterdam, van K. C. W, van de Heerennbsp;A. Prinsen te Helmond, C. de Haan te Haarlem,nbsp;Jhr. J. P. des Tombe en Jhr. Roëll, beiden te Velp,nbsp;en van B. Kolk een kleinere, maar zeer gewaardeerdenbsp;gift van f 5,— uit erkentelijkheid voor de in ons gasthuis genoten verpleging, eindelijk een bedrag van ƒ 570.30,nbsp;voortspruitende uit aan de Instelling afgestane achter-

-ocr page 20-

12

stallige posten. Onze stichting mocht bovendien twee legaten ontvangen: een ten bedrage van f 150.— vannbsp;Mevrouw de Wed. J. Lentfrink, geb. Koolhaas tenbsp;Doetinchem, een tweede van den Heer Bravenboer tenbsp;Hillegersberg ten bedrage van f 250.

Uit deze verschillende bronnen zien wij nu het kapi-taalfonds in 1873 vermeerderd met een bedrag van f 1964.30, ’t welk besteed werd tot den aankoop vannbsp;twee certificaten Ked. werkelijke schuld.

Naast de namen der nieuwe bestuurders en stichters zijn die der in 1873 toegetreden begunstigers als bijlagenbsp;van dit verslag opgenomen: de voorwaarden, om zich innbsp;elk dier betrekkingen aan de stichting te verbinden,nbsp;vindt men afgedrukt op den omslag.

Moge het gegeven voorbeeld bij velen navolging vinden! Mogen sommigen, met het oog op de weldaden door denbsp;Instelling aan zoovele lijdenden bewezen en verder tenbsp;bewijzen, zich ook geroepen gevoelen door schenkingnbsp;of erflating mee te werken tot bestendiging en voltooiingnbsp;onzer Stichting!

-ocr page 21-

STATISTIEK der oogziekten, voorgekomen in het Nederlandsch Gasthuis voor Oogleders van dennbsp;1 Januari 1873 tot den 1 Januari 1874 bijnbsp;1833 lijders.

Ophthalmia nbsp;nbsp;nbsp;catarrhalis..........119.

„ nbsp;nbsp;nbsp;granulosa..........14.

„ nbsp;nbsp;nbsp;blennorrhoïca......... 9.

„ nbsp;nbsp;nbsp;purulenta neonatorum...... 6.

„ nbsp;nbsp;nbsp;diphtherina. ......... 2.

Trachoma...............60.

Ophthalmia nbsp;nbsp;nbsp;scrophulosa..........161.

Panophthalmia............ . nbsp;nbsp;nbsp;2.

Kerato-malacia............. 6.

Sphacelus corneae............ 3.

Ulcus cum hypopyo...........12.

Ulcus corneae (keratitis).........62.

Irido-keratitis............. 1.

Prolapsus iridis............ 9.

Synechia anterior............ 16.

Keratitis diffusa..... 10.

Maculae corneae....... 85.

Leucoma........... 24.

Staphyloma corneae et staphyloma scleroticae anterius 5.

Kyklitis............... 2.

Iritis................21.

Fistula corneae...... 1.

Synechia posterior............10.

Atresia pupillae en irido-chorioiditis.....32.

-ocr page 22-

14

Irideremia.............. !•

Sclerotitis anterior en nbsp;nbsp;nbsp;episcleritis...... 8.

Cataracta nbsp;nbsp;nbsp;senilis............125.

„ nbsp;nbsp;nbsp;congenita...........12.

„ nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalis.......

„ nbsp;nbsp;nbsp;diabetica........... 2.

,, nbsp;nbsp;nbsp;secundaria........... 8.

„ nbsp;nbsp;nbsp;mollis ............12.

„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica........... 6.

Apbakia...............82.

Luxatio lentis............ • nbsp;nbsp;nbsp;8.

Obscuratio corporis vitrei.........10.

Eetinitis (apoplectica, luëtica)....... 5.

„ nbsp;nbsp;nbsp;e morbo Brightii........ 2.

„ nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(hemeralopia).....10.

Neuritis optica.............12.

Solutio retinae.............

Mergvlammen............. 2.

Chorioiditis.......... 21.

Glaucoma....... 18.

Amblyopia congestiva..........19-

„ nbsp;nbsp;nbsp;et amaurosis cumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;papilla alba. ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18.

„ gravidarum ....... nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 •

Buphthalmos............ 1-

Atrophia bulbi.............50.

Microphthalmos.......... . nbsp;nbsp;nbsp;1.

Spasmus clonicus palpebrarum....... 3.

Tumor orbitae............. 8.

Anophthalmos.............20.

Traumata..............84.

Corpora aliena.............29.

Paresis muscularis (strabismus paralyticus, ptosis

paralytica et mydriasis paralytica)..... 3.

-ocr page 23-

15

Strabismus ......... 68.

Nystagmus..............14.

Ptosis................ 5.

Entropion en dyslicbiasis nbsp;nbsp;nbsp;.........nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8.

Ectropion............ 10.

Symblepbaron......... 3.

Abscessus palpebrae ........... 7.

Blepharadenitis.............27.

Tumor cysticus............ 5.

Dacryocystitis (obstructio nbsp;nbsp;nbsp;ductus lacrymalis) .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50.

Exanthema faciei et palpebrarum...... 1.

Dolor oculi.............. 2.

Asthenopia accommodativa.........18.

Myopia...............107.

Presbyopia.............. 266.

Hypermetropia .............143.

Astigmatismus....., nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 32.

Lupus faciei............. 3.

Pterygium.............. 4.

Herpes zoster trigemini.......... 1.

Epithelioma.............. 1.

Atrophia retinae............ 2.

Teleangiectasie............. 1.

Neoplasma conjunctivae. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. '...... 1.

Fistula sacci lacrymalis.......... 2.

Protrusio bulbi............. 7.

Abscessus orbitae............ 3.

Paresis oculo motorii...... 4.

Anisometropic ............. nbsp;nbsp;nbsp;12.

-ocr page 24-

16


IN 1873 BIJGEKOMEN


Bestuurders.


Dr. Ito Geinpak.


Tokei (Japan).


Stichters.


Jhr. Mr. H. W. Bosch van Drakestein. nbsp;nbsp;nbsp;V'echten.

P. van dor Dussen nbsp;nbsp;nbsp;van Beeftingh.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Potterdam.

Mr. E. Koopmans nbsp;nbsp;nbsp;Haarlem.

Dr. C. Maats. nbsp;nbsp;nbsp;Arnhem.

Mevr. van Vollenhoven, geb. Snellen v. Vollenhoven. nbsp;nbsp;nbsp;„


Beg^unstigers.


Mevr. de Wed. J. Aris.

Dr. J. Bosman.

Mr. E. Brantsen.

Mejufvr. van Breda.

M. Ballot.

D. nbsp;nbsp;nbsp;J. W. Bouwmeester.

J. van den Berg.

Ch. Binger Dames Bohn.

E. nbsp;nbsp;nbsp;Bohn.

C. nbsp;nbsp;nbsp;E. de Clerq.

Mr. N. G. Cnoop Koopmans. Douair. Copes van Hasselt.

P. Dyserinck.

J. M. Daudey.

Mr. H. Enschedé.

P. H. van Gelder.

Mr. van Gelder de Heufville. Mevr. de Wed. de Geus.

Mr. H. Gerlings.

D. nbsp;nbsp;nbsp;Hartevelt.

W. Hattink.

Ereules van Hogendorp.

Dr. Halbertsma.


Haarlem.

Veenhuizen.

Velp.

Haarlem.


Velp.

Haarlem.


Leiden.

Eijssen.

Velp.

Haarlem.


-ocr page 25-

17



Mejufvr. A. E. Hazeu.

A. C. Hazeu.

Douair. Gravin M. v. Hogendorp, geb. v. Hogendorp. G. C. Joekes.

,T. M. Korsten.

Hr. Küthe.

J. H. Kiernouw.

Hr. E. Koetser.

A. nbsp;nbsp;nbsp;Kremer Jzn.

B. nbsp;nbsp;nbsp;M. Kool van Kasteel.

Mevr. de Wed. H. Koorders, geb. Boeke.

Mevr. de Wed. de Kanter, geb. Groendijk.

E. Koster.

.1. S. Loosjes.

.1. Martens.

Mr. B. J. Muller.

J. H. Michelsen.

W. Mekern.

Mevr. de Wed. W. C. Mauve.

Mejufvr. N. N.

A. Noé.

L. M. Noé.

Mr. T. T. L. Prins.

Jonkvr. M. E. d. Quarles_ van TJfiord,

.Jonkhr. P. N. Quarles van Ufford.

Jonkhr. Mr. H. H. Koëll.

Hr. van Keijzen,

.Jac. Kookmaker.

Voorhelm Sohneevoogt.

J. H. Hora Siccama.

Mevr. de Wed. C. W. Thöne, geb. Beets.

J. van der Vlugt.

Hames van Wijok.

O. d. Wijnaendts.

Mejufvr. O. E. Wijnaendts.

A. Wijnands.

Hr. d. B. Wijnhofi. dhr. H. C. van der Wijck.


Haarlem.

’s Gravenhage

Haarlem.

Utrecht.

Tiel.

Zutphen.

Haarlem.


Velp.

Haarlem.


’s Gravenhage. Haarlem.

}gt;

Velp.


Haarlem.

»

’s Gravenhage.


-ocr page 26- -ocr page 27-

PROEVEN BETREFFENDE HET TATOUEEREN DER CORNEA.

DOOE

Th. BRITTIN ARCHER,

uit London.

Sedert eenigen tijd is door We c k e r te Paris, Bowman en Bader te Londen, Donders en Snellen te Utrechtnbsp;het tatouëeren van blijvend wit géworden corneae metnbsp;oost-Indischen inkt als kosmetische methode in toepassingnbsp;gebracht. Het gelukt langs dezen weg niet zelden, hetnbsp;beeld van een normale pupil op zoo voldoende wijze tenbsp;voorschijn te roepen, dat het kunstbedrog door eennbsp;oppervlakkigen waarnemer allicht niet opgemerkt wordt.nbsp;Intusschen zal men ook in de meest gunstige gevallennbsp;bij vergelijking der beide oogen het verschil tusschennbsp;het normale en het getatouëerde heel spoedig gewaarnbsp;worden. Een aanzienlijke vooruitgang zoude het zijn, alsnbsp;het gelukken mocht, de zoo menigvuldig en schoon gekleurde irides onzer patiënten door tatouëeren op hetnbsp;hoornvlies na te bootsen. Met oost-Indischen inkt laatnbsp;zich een gunstig resultaat alleen dan verkrijgen, wanneernbsp;de iris in overeenstemming met die van het andere oognbsp;een grijze tint dient te hebben: door eene matigenbsp;applicatie van den inkt in de omgeving van de zwarte

1

-ocr page 28-

vlek, die de pupil moet voorstellen. Het was de vraag, of er niet andere kleurstoifen, vooral blauwe, bruine ennbsp;gele kunnen gevonden worden, die op dezelfde wijze alsnbsp;oost-Indische inkt in het hoornvlies zich lieten fixeeren.nbsp;Op uitnoodiging van Professor Donders, heb ik in hetnbsp;physiologisch laboratorium te Utrecht een onderzoek naarnbsp;zoodanige stoffen in ’t werk gesteld en daarbij tevens denbsp;veranderingen van het cornea-weefsel microscopisch nagegaan, met het oog vooral op de lotgevallen der kleur-stofdeeltjes in het hoornvlies. Ziehier in het kort denbsp;resultaten van mijne waarnemingen en proeven.

De eerste reeks van proeven had ten doel, verschillende kleurstoffen ten aanzien van hare praktische bruikbaarheid te onderzoeken. De gebezigde stoffen waren,nbsp;behalve oost-Indisch inkt: Eerlijnsch blauw, ultramarijn,nbsp;indigo, bruine sienna, gummi gutta.

Een gezonde cornea van een groot konijn werd op 6 verschillende plaatsen met de 6 verschillende kleurennbsp;getatouëerd. Yan iedere kleur werden er 200 prikjesnbsp;gegeven. Den volgenden dag had zich conjunctivitisnbsp;ontwikkeld, die echter in twee dagen weder verdween.nbsp;Vijf dagen na het tatouëeren werd de cornea in de omgeving der gekleurde plaatsen troebel; op den achtstennbsp;dag was er op de getatouëerde helft eene acute keratitisnbsp;in vollen bloei, die tot afstooting van de oppervlakkigenbsp;lagen van het hoornvlies leidde. Nadat het proces afge-loopen was , bleek het, dat van alle kleurstoffen slechtsnbsp;sienna en ultramarijn waren blijven zitten. Ook was hetnbsp;duidelijk, dat het weefselverlies het aanzienlijkst was ternbsp;plaatse, waar met gummi gutta was getatouëerd geworden,nbsp;De cornea mocht hier tot de helft van hare dikte gereduceerd zijn.

Er werd nu een reeks van normale konijnenoogen telkens

-ocr page 29-

met één der verschillende kleurstofien getatouëerd, ten einde het effect en de bruikbaarheid van iedere kleurstofnbsp;afzonderlijk te bepalen.

De oogen met uUramaryn, sienna en oost-Indischen inkt getatouëerd, toonden aan het bloote oog slechts zeer geringenbsp;teekenen van ontsteking. Er ontstond op den tweedennbsp;dag eene geringe troebelheid in de omgeving, die op dennbsp;vierden weder verdwenen was. De kleurstof-deeltjes warennbsp;intact teruggebleven. Nog na drie weken was de corneanbsp;volkomen helder met een blauwe of bruine of zwartenbsp;vlek op de oorspronkelijk getatouëerde plaats.

Het oog, waarop gummi guita was geappliceerd, verkeerde den volgenden dag in staat van hevige ontsteking, dienbsp;na een snel verloop tot het afstooten van het getatouëerde gedeelte van het hoornvlies leidde.

De met indigo of Berlijnsch blauw getatouëerde corneae toonden den volgenden dag slechts een lichten nevel omnbsp;de gekleurde vlek heen, die in duidelijkheid toenam, totnbsp;ongeveer op den zesden dag, daarna allengs verdween. Ooknbsp;de kleurstof ging gedeeltelijk weg; toch bleef er nog eennbsp;zwak gekleurde vlek over.

Uit deze proeven zal men moeten afleideii, dat Ultramarijn, Sienna en oost-Indische inkt zeer goed, indigo en Berlijnsch blauw tamelijk goed, gummigutta volstrekt nietnbsp;voor ons doel geschikt z^n.

De tweede reeks van proeven gold de vraag naar het verblijf en de lotgevallen der kleur stofdeeltjes in het getatouëerde hoornvlies. Als kleurstof werd ultramarijnnbsp;gebezigd.

Vooreerst werden twee corneae van konijnen microscopisch onderzocht, waarvan de eene onmiddellijk van te voren, de andere voor langeren tijd (eene reeks van

1=^

-ocr page 30-

dagen) getatouëerd was geworden. De hoornvliezen werden eerst versch in humor aqueus en NaCl 0.5“/onbsp;onderzocht, daarna gedroogd en fijne doorsneden er vannbsp;gemaakt.

In het pas getatouëerde hoornvlies vertoonen zich de sporen van de tatouëernaald over ’t algemeen als smallenbsp;onregelmatig konische kanalen, die door epithelium ennbsp;membrana Bowmanni tot op eenige diepte in het eigenlijknbsp;corneaweefsel reiken. Langs den wand toont het weefselnbsp;(versch onderzocht) de kenteekenen van kneuzing: denbsp;epithelium-cellen zijn misvormd, gedeeltelijk van elkandernbsp;losgescheurd, daarbij slerker lichthrekend geworden, alsnbsp;door coagulatie van eiwit; de hoornvlieslamellen uitnbsp;elkander gerukt, fibrillen en fibrillenhundels hier en daarnbsp;zeer duidelijk te zien. Op de binnenvlakte van dennbsp;kanaal wand zitten, ongelijkmatig opgehoopt, soms ook alsnbsp;vrij gelijkmatige laag, een soort van schede of afgietselnbsp;vormende, de blauwe kleurstofdeeltjes. De gemiddeldenbsp;grootte van deze bleef — terloops zij dit opgemerkt —nbsp;beneden 0.001 mm. — In de epithelium-cellen werdnbsp;evenmin als lusschen de fibrillen van het weefsel op afstand van het naaldkanaal eenig kleurstofdeeltje gevonden.

Anders in de cornea, die voor langeren tijd getatouëerd was. Hier hadden zich de steekkanalen gesloten, overalnbsp;was de continuïteit van het weefsel hersteld en de ultra-marijn-deeltjes lagen gedeeltelijk verwijderd van de oorspronkelijke kanalen, in kleine groepjes of afzonderlijk,nbsp;in het epithelium en het fibreus weefsel verspreid. Hiermede in overeenstemming vertoonde ook de cornea voornbsp;het bloote oog niet enkel blauwe stipjes, maar behalvenbsp;deze eene diffuse blauwe tint, die op eenige millimetersnbsp;afstand van de getatouëerde plaats allengs verdween.

Om uit te maken, langs welke wegen en door welke

-ocr page 31-

krachten het pigment uit de steekkanalen verwijderd en in het weefsel verspreid wordt, tatouëerde ik de heidenbsp;corneae van een dertigtal kikvorschen met ultramarijn ennbsp;onderzocht er dagelijks één van mikroskopisch. Allenbsp;kikvorschen werden onder gelijke condities, in groote voornbsp;een derde met water gevulde glazen, hij gewone temperatuur bewaard. Het water werd eiken dag vernieuwd. —nbsp;De corneae werden met de grootste voorzichtigheid uitgesneden en, alvorens ze aan de inwerking van differente reagentia hloot te stellen, nauwkeurig in humor aqueus of NaClnbsp;van 0.5—of in een mengsel van beiden onderzocht.

In de corneae van den eersten kikvorsch, 24 uren na de operatie, waren de met ultramarijn bedeelde steek-kanaaltjes nog even goed te zien als onmiddellijk na denbsp;operatie. Eeeds werden intusschen enkele pigmentkorreltjesnbsp;duidelijk linnen het protoplasma van enkele epithelmm-cellennbsp;in de nabijheid der kanalen gevonden, en wel in gewone nietnbsp;contractile epithelium-cellen, die tot de oppervlakkige lagennbsp;behoorden, niet in de „Wandercellen” van het epithelium.nbsp;De pigmentkorreltjes lagen meestal tot een groepje ofnbsp;klompje, ongeveer van de dimensies van de kern dernbsp;cel, er onmiddellijk naast, nooit binnen in deze kern,nbsp;opeengehoopt. In het eigenlijk corneaweefsel hadden zichnbsp;de pigmentkorreltjes nog niet van de steekkanalen verwijderd. Van de peripheric van het hoornvlies warennbsp;tamelijk veel „Wandercellen” op te merken, schijnbaar opnbsp;weg naar de getatouëerde plaatsen.

Op den tweeden dag werd een grooter aantal van ultramarijn bevattende epithelium cellen gevonden, daaronder enkelen op eenen afstand van de wondkanalen,nbsp;beantwoordende aan de dikte van ten minste drie a viernbsp;cellen. In sommigen lag al het pigment in een scherpnbsp;begrensde holte van het protoplasma. In de fibreuse lagen

-ocr page 32-

6

was het aantal „Wandercellen” belangrijk toegenomen. Er werden meerderen, daaronder enkelen met twee of meernbsp;pigmentkorreltjes, in de nabijheid der steekkanalen gevonden. — Op den derden dag was het aantal diernbsp;cellen nog vermeerderd; ook werden enkelen , al of nietnbsp;pigment bevattende, vrij aan de oppervlakte van hetnbsp;epithelium naast afgestoten epithelium-cellen gezien. —nbsp;In de volgende drie dagen werd de getatouëerde plaatsnbsp;meer en meer door „Wandercellen’’ bevolkt en daardoor ondoorschijnend. Insgelijks vermeerderde het aantal afgeslotennbsp;epithelium-cellen en „Wandercellen” aan de vrije oppervlakte.nbsp;De sporen der tatouëernaald in het weefsel werden meernbsp;en meer onduidelijk. Overigens vond men hetzelfde alsnbsp;vroeger. — Na den zevenden dag verminderde de opaci-teit van het hoornvlies. Men vond er echter overal ooknbsp;op grooten afstand van de steekkanalen en tusschen denbsp;lamellen enkele „Wandercellen”, sommigen ultramarijnnbsp;korreletjes bevattende, anderen niet. Ook werden duidelijk ultramarijn-deeltjes vrij in het fibrillair weefsel,nbsp;verwijderd van de getatouëerde vlek, gezien. Buiten twijfelnbsp;waren ze door „Wandercellen” daarheen getransporteerd geworden. — Met eiken dag werd nu de cornea doorschijnender. Op den 25en dag werd het volgend beeld gevonden. Het epithelium was volkomen hersteld en vrynbsp;van kleurstof. In het fibreus weefsel lagen, klaarblijkelijknbsp;op de plaatsen der oude steekkanalen, blauwe kleurstof-deeltjes opeengehoopt in scherp begrensde kleine holten,nbsp;wier dimensies niet zelden die van hoornvlieslichaampjesnbsp;aanzienlijk overtroffen. De totale hoeveelheid van hetnbsp;pigment was duidelijk verminderd, misschien op de helft.nbsp;„Wandercellen” werden slechts enkelen in het fibrillairnbsp;weefsel gevonden; geen er van bevatte pigment. In hetnbsp;bloed van denzelfden kikvorsch gelukte het na lang zorg-

-ocr page 33-

vuldig zoeken enkele groote witte bloedlichaampjes te vinden, die blauw pigment bevattenden.

In kikvorschen uit nog latere periodes werd in de hoofdzaak hetzelfde gevonden. Alleen verdwenen , de pigment-houdende cellen uit het bloed. De massa van het in de lamellen der cornea gefixeerde pigment verminderdenbsp;niet merkbaar meer.

In hoeverre onze resultaten, die door proeven op normale oogen verkregen werden, ook op van te voren ontstokennbsp;en wit geworden corneae van toepassing zijn , waag iknbsp;niet te beslissen.

-ocr page 34-

DE PRIMAIRE STANDEN VAN HET DOG: er VOOR EVENWIJDIGE , 6 VOOR CONVERGENTE

BLIKLIJNEN,

DOOK

F. 0. DONDEES.

Proeven met nabeelden brachten mij tot het besluit (1847), dat, uitgaande van zekeren primairen stand — rechtstandignbsp;hoofd, mei horizontale èliHiJnen, loodrecht op de grondlijn —nbsp;de bewegingen in het blikvlak, rechts en links, met onveranderd paralellisme der kliklijnen, geschieden doornbsp;draaiing om een verticale as, loodrecht op het blikvlak, —nbsp;die in een verticaal vlak, naar boven en beneden, om eennbsp;transversale as, loodrecht op dit vlak, — de bewegingennbsp;in de beide vlakken dus zonder draaiing om de kliklijn.

Listing sprak daarop de onderstelling uit (1853), dat, uitgaande van dienzelfden primairen stand, de bewegingennbsp;schuins naar boven en naar beneden insgelijks geschiedennbsp;om assen, loodrecht op het vlak, waarin de primaire ennbsp;secundaire kliklijnen gelegen zijn, — bijgevolg evenzeernbsp;zonder draaiing om de gezichtslijn.

Deze onderstelling vond Helmholtz door proeven met nabeelden bij zich zelven nagenoeg bevestigd. Zij werd

-ocr page 35-

nu, als wet van Listing, nader ontwikkeld en op de bewegingen van het oog toegepast.

Intusschen bleek, dat bij anderen de oogbewegingen veel meer van die wet afwijken. De methode der half-beelden , nauwkeuriger dan die der nabeelden, leerde, dat,nbsp;uitgaande van den primairen stand, bij beweging dernbsp;bliklijnen in een verticaal vlak, het stijgen van hetnbsp;blikvlak met draaiing om de bliklijn van boven naarnbsp;buiten, het dalen van blikvlak met draaiing om denbsp;bliklijn in tegengestelden zin gepaard gaat, — in volslagen strijd met de wet van Listing, die iedere draaiingnbsp;om de bliklijn verbiedt. Op meer dan twintig personennbsp;constateerde ik deze draaiing, constant in denzelfden zin.nbsp;Hier kan dus geen sprake zpn van een individuëele afwijking. De draaiing om de bliklyn is een integreerendnbsp;deel der wet.

De wet van Listing eischt verder, dat, bij rechtstandig hoofd, iedere beweging in het horizontale vlak geschiede door draaiing, eenvoudig om een verticale as.nbsp;Dit nu geldt hoogstens voor het geval, dat de bliklijnennbsp;evenwijdig blijven. Convergeeiende bewegingen daarentegen gaan gepaaid met draaiing om de bliklijn, tenbsp;sterker hoe sterker de convergentie. Hierin vinden wpnbsp;een tweede constante afwijking van de wet van, Listing,nbsp;en dus een andere wet.

Dit resultaat leidde tot de vraag, of voor convergente bliklijnen wellicht een andere primaire stand te vindennbsp;ware , — analoog aan dien voor evenwijdige bliklijnen.nbsp;Ik vond dien werkelijk , en wel voor de meesten bij 30°nbsp;tot 40o naar beneden gericht blikvlak. Men heeft dus tweenbsp;primaire standen te onderscheiden: a. voor evenwijdigenbsp;(zie boven), h. voor convergente bliklpnen. De primairenbsp;stand h nu kenmerkt zich daardoor, dat bij alle graden

-ocr page 36-

10

van symmetrische convergentie in het onveranderde blik-vlak de horizontale meridianen steeds evenwijdig blijven, dat de convergeerende bewegingen dus geschieden doornbsp;draaiing om assen, loodrecht op het blikvlak, zondernbsp;draaiing om de bliklijn. Deze stand h is alzoo voornbsp;symmetrische convergentie, wat de primaire stand a isnbsp;voor zijdelingsche bewegingen met evenwijdige bliklijnen.nbsp;Stijgt nu het blikvlak bij symmetrische convergentie,nbsp;dan heeft er draaiing om de gezichtslijn plaats van bovennbsp;naar buiten; daalt het, van boven naar binnen (in beidenbsp;gevallen des te sterker hoe sterker de convergentie),nbsp;zoodat ook in dit opzicht de analogie met den primair ennbsp;stand a volkomen is.

In de onderscheiding dezer beide primaire standen schuilt een physiologische zin. Bij het zien op afstand bewegennbsp;zich, bij rechtstandig hoofd, de bliklijnen evenwijdig langsnbsp;den horizon en de beide horizontale meridianen vallennbsp;daarbp met het blikvlak samen, blijven bij die zijdelingsche bewegingen met elkander en met het blikvlaknbsp;evenwijdig. Bij het zien in de nabijheid houden wij onsnbsp;in den regel bezig met voorwerpen, lager dan onze oogennbsp;gelegen, en met eenigszins gebukt hoofd en sterker naarnbsp;beneden hellend blikvlak zie ik én bij kleine zijdelingschenbsp;bewegingen én bij verandering der convergentie, zooals aannbsp;het naderen en verwijderen van het voorwerp verbonden is,nbsp;de oorspronkelijk horizontale meridianen aan elkander evenwijdig blijven en evenwijdig dus tevens aan het blikvlak.

Blpkbaar komt het voor het binoculaire zien vooral aan op het samenvallen der horizontale meridianen. Tennbsp;behoeve van dit samenvallen worden, zooals Nagel hetnbsp;eerst aantoonde, de oogen zelfs onwillekeurig tot draaiingnbsp;om de gezichtslijn of bliklijn gedwongen. Nu is er, blijkensnbsp;het boven medegedeelde in den relatieven stand der beide

-ocr page 37-

11

evenwijdige bliklijnen eeue geringe afwijking , wanneer men nit den primairen stand a in den primairen standnbsp;b overgaat. Waren ze evenwijdig in a, dan zullen ze,nbsp;bij gedaald blikvlak, aanvankelijk aan de buitenzijdenbsp;een minimum booger staan; maar spoedig zal door eennbsp;onwillekeurige draaiing om de gezichtslijn de evenwijdigenbsp;stand worden hersteld. Het omgekeerde kan plaats hebbennbsp;bij en na het overgaan uit den primairen stand b in dennbsp;primairen stand o.

Zoodoende verschuiven de halfbeelden van horizontale lijnen, zoowel over zich zelf, als, met correspondeerendenbsp;netvliespunten, convergeerend over elkander, respectivelijknbsp;bij beweging in het blikvlak van de primaire standen anbsp;en b. In hetzelfde blikvlak (in betrekking tot de orbita)nbsp;brengen wij de hooger of lager gelegene horizontalenbsp;lijnen ook gaarne door beweging van het hoofd. Dannbsp;ook (in geen ander geval) kan het blikpnnt de horizontale lijn volgen bij draaiing om een vaste as, — voornbsp;de optische functie zoowel als voor het mechanisme vannbsp;beweging zeker niet zonder beteekenis.

Geheel anders is het gelegen met verticale lijnen. De schijnbaar verticale meridianen zijn , namelijk , nietnbsp;verticaal. Zij staan ook niet loodrecht op de schijnbaarnbsp;horizontale, maar wijken, voor rechter en linker oognbsp;in tegengestelden zin, van de normaal af. Verticalenbsp;lijnen vertonnen zich dus in verschillend gerichte halfbeelden. De hoeken, die deze vormen, — het blikpuntnbsp;moge in of buiten de waargenomen lijn liggen — veranderen nu door de bijkomende draaiingen om de kliklijn. Daarbij kan zich het verschil in perspectivischenbsp;projectie voegen, wanneer de lijn naar het oog toe ofnbsp;van het oog af overhelt.

Wat nu in de hoeken der halfbeelden van het verschil

-ocr page 38-

12

in die projectie , wat van draaiing om de gezichtslijn afhankelijk is , hlijkt uit de gelijktijdige afwijkingen der horizontale half beelden, die aan de draaing om de gezichtslijn beantwoorden, en volgt verder uit de convergentie-verandering, die gevorderd wordt, wanneer het blikpuntnbsp;langs de lijn voortschrijdt. Zoodoende kunnen aan denbsp;halfbeelden aanwijzingen worden ontleend : Wat vannbsp;draaiing om de gezichtslgn afhankelijk is reproduceertnbsp;en verduidelijkt de voorstelling der bewuste impulsie totnbsp;convergentie en tot stijgen en dalen van het blikvlak;nbsp;wat tot het perspectivische behoort bepaalt de voorstelling omtrent den afstand van andere punten in betrekking tot het gefixeerde.

In het algemeen leert de ervaring, dat, hoe samengesteld de veranderingen der half beelden, ten aanzien van ligging, vorm en grootte zpn mogen, ze bij het binocu-laire zien, binnen de grenzen onzer gewone ervaring,nbsp;door den bewusten aanstoot der beM^egingen, waarvan zenbsp;afhangen, worden gecompenseerd. De voorwaarde voor dienbsp;compensatie is enkel deze : da( aan gelijke impulsies constantnbsp;gelijke veranderingen der halfbeelden beantwoorden.

Voorloopig nog eenige opmerkingen aangaande de spierwerking. In iederen stand van het oog zijn de elastische krachten der gezamenlijke oogspieren in evenwicht. Mennbsp;mag aannemen, dat in den primairen stand a de inner-vatie van alle spieren nagenoeg gelijk is. De bewegingen in het horizontale vlak geschieden nu door de in-en uitwendig rechte spier; de bewegingen in het vertinbsp;cale vlak naar boven door combinatie van bovenste rechtenbsp;en onderste schuinsche, naar beneden door combinatienbsp;van onderste rechte en bovenste schuinsche. Deze samenwerkende spieren compenseeren elkander daarbij ech-

-ocr page 39-

13

ter niet volkomen op de liklijn : in beide gevallen domineert, blijkens de vergezellende draaiing om denbsp;bliklijn, de schuinsche spier. Dientengevolge zou ooknbsp;in beide gevallen de bliklijn naar buiten afv^ijken, ennbsp;moet dus, wanneer de kliklijnen evenwijdig blijven, denbsp;inwendige rechte spier medewerken. Bij het zien naarnbsp;beneden is de neiging tot innervatie dezer spier grooternbsp;en daarmede bij naar beneden gericht blikvlak de divergentie meer beperkt dan bij naar boven gericht. — Hetnbsp;schuins naar boven en naar beneden zien eischt de gecombineerde innervatie met de in- en uitwendige rechte.

In den primairen stand h schijnt ook de innervatie der spieren gelijkmatig verdeeld, waarschijnlijk in verband met een gewijzigden tonus der ganglia centralia.nbsp;Het naar beneden zien met lichte convergentie geeft mijnbsp;althans het gevoel van rust. Uitgaande van dezen primairen stand h, geschiedt de convergentie niet enkelnbsp;door de inwendige rechte spieren. Zij liggen , namelijk ,nbsp;niet meer in de richting van het blikvlak. Zij werkennbsp;dus onder een hoek van minder dan 90“ op de as, dienbsp;loodrecht op het blikvlak staat, en nu tevens onder eennbsp;zekeren hoek op de gezichtsas. Bijgevolg moet, zal denbsp;draaiing plaats hebben om een as, loodrecht op het blikvlak, de draaiing op de gezichtas worden gecompenseerd.nbsp;Ligt het blikvlak lager, zoo kan dit in 5 geschieden doornbsp;vereenigde werking van onderste rechte en onderste schuinsche spier, met overwegende werking der schuinsche.nbsp;Blijven deze spieren nu tevens werkzaam, wanneer hetnbsp;blikvlak bij onveranderde convergentie stijgt of daalt, dannbsp;vloeien daaruit van zelf de draaiingen om de bliklijn voort,nbsp;die onder die omstandigheden werden geconstateerd.

Aan de vereenigde werking der inwendige rechte en der onderste rechte met onderste schuinsche spier, alles ge-

-ocr page 40-

14

gelijktijdig op de beide oogen, is accommodatie voor de nabijheid, afhankelijk van spiercontractie binnen dennbsp;oogbol, geassocieerd. Terwyl nu de gezamenlijke oogspierennbsp;door drie zenuwparen worden beheerscht, is het zeker eennbsp;merkwaardig feit, dat de zenuwtakken der drie spieren,nbsp;inwendige rechte, onderste rechte en ondersteschuinsche,nbsp;die de convergentie bepalen, en bovendien de tak voornbsp;het ganglion ciliare, die de accommodatie rechtstreeks beheerscht, allen hunnen oorsprong hebben uit een en den-zelfden zenuwtak, namelijk uit den ondersten tak van dennbsp;nervus oculo-motorius, die tot ver ia de schedelholte alsnbsp;afzonderlijk bundel van den stam kan worden geïsoleerd.

De bezwaren, om met horizontaal en vooral met naar boven gericht blikvlak te convergeeren en te accommodeeren,nbsp;staan voor een deel in verband met de tegenstrijdigenbsp;spierwerking, die, blijkens het hier ontvouwde, daaraannbsp;moet verbonden zpn.

De onderzoekingen, waarop het bovenstaande berust, zullen later in extenso worden medegedeeld.

-ocr page 41-

PROEVEN TER BEPALINO VAM HET KNOOPPUNT VOOR EXCENTRISCH IN HET 006 VALLENDEnbsp;LICHTSTRALEN,

DOOB

Dr. E. LAEDOLT en Dr. NUEL.

Alle tot nog toe gedane bepalingen, omtrent de ligging der cardinale punten van het oog, hebben betrekking opnbsp;de oogas. Zij zijn dus, even als bij optische instrumenten , slechts geldig voor stralen, die in de as of ondernbsp;een kleinen hoek daarmeê invallen en zich dus ook innbsp;een slechts kleinen kring rondom de achterste pool, denbsp;fovea centralis, vereenigen.

Juist daarin bestaat nu echter een groot onderscheid tusschen het oog en optische instrumenten, dat bij 'toognbsp;niet alleen de centrale, maar ook de zeer schuins invallende stralen gebruikt vTOrden, die dan ook nog scherpenbsp;netvliesbeelden geven.

Een bewijs hiervoor ligt reeds dadrin, dat men met den oogspiegel ook de meest peripherisch gelegene gedeelten van het netvlies nog zeer duidelijk ziet; maar bovendien hebben Volkmann, 1) Weber, 2) Aubert en

1)Volkmann. Wagner 8Handwörterbuch III. 1 pag. 334.1846.

Ü) Weber. Leipziger Berichte. II pag. 134. 1852.

-ocr page 42-

le

Forster 1) er op opmerkzaam gemaakt, koe scherp de op de Peripherie van het netvlies geworpene beelden zijn,nbsp;die men bij albinotische oogen, door de sclera heen, kannbsp;waarnemen.

’t Is daarom van belang, de optische eigenschappen, ten minste de ligging van het achterste knooppunt, voornbsp;schuins in het oog vallende stralen te leeren kennen, desnbsp;te meer, daar dit punt hij de schatting der grootte ennbsp;het orienteeren big het indirecte zien, van de hoogste he-teekenis is. We hebben getracht, de ligging van hetnbsp;knooppunt, voor centrale zoowel als excentrische stralen,nbsp;op dezelfde wijze te bepalen als reeds vroeger door Vo Ik-mann 2) beproefd werd, n. 1. met behulp van door denbsp;sclera heensohemerende beelden van albinotische dieren,

We gebruikten daartoe oogen van witte konijnen en bepaalden daarbij het punt, waar zich de stralen kruisen,nbsp;die van het voorwerp naar het beeld gaan.

Ook bij het konijnenoog krijgt men, zooals bekend is, evenals bij menschen, van zeer ver van de as verwijderdenbsp;deelen nog zeer scherpe ophthalmoscopische beelden.

Wat den vorm van het konijnenoog betreft, zoo onder

Fia. 2.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Aubert und Fors ter : Beitrage zur Kenntniss des indirect en Sebens, v. Graefe’s Archiv. III. 2 pag. 34. 1857.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Volkmann. Nene Beitrage znr Physiologie des Gesiohts-sinnes. Cap, IV. pag. 24. Leipzig 1836.

-ocr page 43-

17

scheiden we daaraan drie middellijnen van verschillende lengte (fig. 1 en 2), waarvan twee ongeveer in het horizontale vlak liggen, terwijl de andere loodrecht daarop staat.nbsp;Wij maten ze óf direct met een passer, óf ook doordien wenbsp;het oog achtereenvolgens in de richting van zijne drienbsp;middellijnen voor een wit vlak ophingen en de schaduwnbsp;nateekenden, die door een ver verwijderd licht daaropnbsp;was geworpen. Aan deze schaduwen lieten zich de gezochte afmetingen met genoegzame nauwkeurigheid bepalen.

Noemen wij (fig. 1) C. N. den afstand van de cornea tot de retina, de diameter antero-posterior, zoo is dezenbsp;de kortste van de drie. Hij bedroeg bijv. in een gevalnbsp;10,6 mm.

L. L. (fig. 2) de diameter, die in hetzelfde vlak loodrecht daarop staat en ongeveer met de ooglidspleet overeenkomt, is de langste en bedroeg in hetzelfde geval 18,5 mm. De verticale diameter Y. V. (fig. 2) is innbsp;grootte de middelste en bedroeg in hetzelfde geval 17 mm.

De nervus opticus treedt op ongeveer 5 mm. van de achterste pool in.

Wat de refractie betreft, zoo zijn konijnen, evenals bijna alle zoogdieren, in hoogen graad hypermetropisch.nbsp;Het onderzoek met den oogspiegel toonde regelmatig eenenbsp;hypermetropie van minstens Vu en meer.

Dit is des te opmerkelijker, daar konijnen, zooals bekend is, een uiterst dunnen musculus ciliaris hebben. Aangezien wij de refractie vóór en na den dood onderzochten, zoo constateerden we bovendien het zeer interessante feit,nbsp;dat de refractie na den dood toeneemt. In één geval b.v,nbsp;vonden wij gedurende het leven hypermetropie Vü , nanbsp;den dood nog minder dan Vso. De overige gevallen gavennbsp;ongeveer dezelfde verschillen.

Deze waarneming zou wederom pleiten voor de theorie

2

-ocr page 44-

18

van Helmholtz, wanneer men n. 1. aanneemt, dat na den dood, door volkomene verslapping van de zonulanbsp;Zinnii, of door vermindering der intraoculaire drukking,nbsp;ten gevolge van den afvoer van het bloed, de lens, slechtsnbsp;hare elasticiteit volgend, boller wordt. Overigens is hetnbsp;niet altijd zeer gemakkelijk, de refractie bij doode oogennbsp;te bepalen, daar het epithelium der cornea zeer spoedignbsp;troebel wordt, en de meer of minder hloedledige vatennbsp;der retina niet meer zoo duidelijk kunnen worden waargenomen.

Bij onze bepalingen van het knooppunt gingen we op de volgende wijze te werk :

Na de bepaling der refractie werd het oog zorgvuldig geënucleëerd en op een kleinen standaard gelegd. Dannbsp;werd de kamer donker gemaakt en werden op een tafelnbsp;3 even hooge kaarslichten op dezelfde wijze geplaatst alsnbsp;bij metingen met den ophthalmometer. Hun onderlingenbsp;afstand werd nauwkeurig gemeten.

In een as, die loodrecht stond op het midden tusschen het eene licht a en het midden n van de beide anderenbsp;lichten (verg. fig. 3), plaatsten wij, op een eveneensnbsp;nauwkeurig gemeten afstand, het konijnenoog en daarachter den ophthalmometer.

Daar wij eerst de ligging van het knooppunt voor centrale stralen wilden bepalen, werd het oog, met de cornea naar de lichten gekeerd, eerst zoo geplaatst, dat zijne asnbsp;met die van den ophthalmometer samenviel. Zoo ontstonden aan de achterste pool van den hulbus 3 omgekeerde beelden van de lichten, die zeer duidelijk door denbsp;sclera heenschemerden. Hun onderlinge afstand liet zichnbsp;zeer nauwkeurig met den ophthalmometer bepalen.

Hierop werd het oog 30'' om zijne horizontale as gedraaid , zoodat de cornea naar boven zag en de lichtstralen

-ocr page 45-

19

dicht hij haren rand invielen. De beelden werden dan op de Peripherie van het netvlies geworpen. Hierhij bleek,nbsp;dat men nog beelden krijgt, wanneer de as van het oognbsp;volkomen vertikaal en het pupilvlak iets hooger staat dannbsp;de vlammen, derhalve het invallende licht een hoek vannbsp;meer dan 90“ met de as vormt.

Deze beelden liggen echter reeds zeer peripherisch, ongeveer in de streek der ora sorrata. Ze zijn ietsnbsp;diffuser dan de meer centrale, maar vooral veel zwakkernbsp;verlicht: dit laat zich ten deele daaruit verklaren, datnbsp;voor stralen, die onder zulk een grooten hoek met de asnbsp;invallen, de pupil-perspectief tot een lineaire spleet rvordtnbsp;verkort, ten deele echter, doordien er zeer veel licht aannbsp;de voorvlakte der cornea wordt gereflecteerd.

Het zwakke licht, niet de onduidelijkheid der beelden, maakte het ons onmogelijk, hunnen afstand in de uiterstenbsp;Peripherie nog te meten, aangezien bij de verdubbelingnbsp;door de ophthalmoineter-platen de lichtintensiteit nognbsp;tot op de helft verminderd wordt.

De uiterste beelden, die wij rog maten, waren 5 mm. van den cornea-rand verwijderd, dus niet ver van dennbsp;aequator. Verbindt men een punt van het beeld met hetnbsp;daaraan beantwoordende punt van het voorwerp door eenenbsp;lijn, zoo vormt deze met de as van het oog een hoek vannbsp;ongeveer 70».

Hoe scherp en duidelijk deze beelden nog zijn, bewijzen de geringe verschillen, die wij bij herhaalde metingen kregen.

Kent men de grootte van het beeld, de grootte van het voorwerp en hun afstand, dan kent men ook de plaatsnbsp;van het tweede knooppunt. Het ligt n.1. daar, waar zichnbsp;de lijnen kruisen, die men zich getrokken denkt tusschennbsp;bepaalde punten van het voorwerp en de daaraan beantwoordende punten van het beeld. Vg!. fig. 3.

2*

-ocr page 46-

1)\

r

a, h, c, zijn de drie lictten, a, y hunne heelden in het oog, in ons geval op de achtervlakte van de scléra 1),nbsp;vraar we namelijk de heelden waarnamen. Het knooppuntnbsp;ligt dus in 0. .Zijn afstand van de sclera oa~g vinden wijnbsp;uit de twee gelijk vormige driehoeken a m o on a o jx.

We kennen daarvan:

ara = A = halve grootte van het voorwerp. 2)

1) nbsp;nbsp;nbsp;Het is natuurlijk onverschillig, of wij de ligging van hetnbsp;knooppunt van de retina of van de sclera afrekenen, des te nveer,nbsp;omdat bet ons hoofdzakeljjk slechts te doen is om de relatievenbsp;ligging, voor het centrum en voor de peripherie.

Wil men den afstand van do retina kennen , dan moet men eenvoudig van de waarde y de dikte der sclerotica aftrekken.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Daar wij met den ophthalmometer de grootte van het voorworp daardoor vinden, dat wij in de verdubbelde beelden van hetnbsp;voorwerp a i c het beeld van a midden tusaohen de andere brengen.

-ocr page 47-

21

a fi = w — halve grootte van heeld,

fim = T) — afstand van het beeld en voorwerp.

Het kleine verschil, dat daardoor kon ontstaan, dat we D van de achterste pool van den hulbus en niet vannbsp;het midden fi der koorde uit gemeten hebben, kan geennbsp;merkbare fout veroorzaken, daar het nog niet eens 1nbsp;mm. bedraagt en dus tegenover de geheele lengte D vannbsp;lOOO tot 2000 mm. geheel verdwijnt.

Wij stellen dus, wanneer —x\

X nbsp;nbsp;nbsp;a'

D—X nbsp;nbsp;nbsp;A

* — A «'

en daar g'^ = x'‘ nbsp;nbsp;nbsp;a’,

2) nbsp;nbsp;nbsp;gnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X- a\

Nemen we nu tot voorbeeld

Experiment L

1) centrum. Het geënucleëerde konijnoog had een diameter antero-posterior (0. E. fig. 1) van 16.5 mm. en een langere horizontale diameter van 29.i;5 mrh.

De afstand van de achterste pool van den bulbus tot aan het midden van de tafel, waarop de lichten stonden,nbsp;D, was z= 1760 mm. De afstand van het eene licht anbsp;tot het midden der beide anderen, « », bedroeg 500 mm.

Dus de halve grootte van het voorwerp A = 250 mm. De hoek tusschen de ophthalmometerplaten, ter bepalingnbsp;van de grootte van het beeld, bedroeg gemiddeld uit 5nbsp;aflezingen 42'’,Ü7.

De halve grootte van het beeld a, =r 1.39. mm. Hieruit volgt voor de waarde van x naar formule 1)nbsp;1.S9. 1760

= 9,731 mm.

-ocr page 48-

22

voor den afstand van het achterste knooppunt tot de sclera:

g ¦=z\/ 1,S9^ 9,731^ = 9,830 mm.

2) Peripherie. Hetzelfde oog werd zoo gedraaid, dat de heelden der drie lichten 5 mm. van den cornea-randnbsp;verwijderd waren.

Hierbij bleven A en D dezelfde waarde behouden als voor het centrum.

De hoek van de ophthalmometer-platen was gemiddeld = S9,S;

dus de halve grootte van het beeld a. = 1,285 mm.

hieruit volgt

9,00 mm.

X =.

1,285. 1,760

2ÖO -p 1,285

Hieruit volgt voor den afstand van het achterste knooppunt tot sclera, voor de peripherie:

g = nbsp;nbsp;nbsp;1,285''’ -j- 9,00’’ = 9,091 mm.

Kadat wij op de'/.e wijze nog bij andere geënucleëerde oogen met merkwaardige overeenstemming geconstateerdnbsp;hadden (zie tabel bl. 10), dat het achterste knooppuntnbsp;voor de peripherie nader bij de retina ligt dan voor hetnbsp;centrum, scheen het ons wenschelijk, dezelfde onderzoekingen ook bij levende dieren te doen.

Tot dit doel maakten we bij een albinotisch konijn de tracheotomie, brachten eene canule in en onderhieldennbsp;kunstmatige respiratie.

Hierop werd het dier gecurariseerd. In dezen toestand verwijderden wij het bovenste ooglid, benevens de huidnbsp;en een gedeelte van den bovensten orbitaalrand. Doornbsp;zachte trekking kon men zoo zeer gemakkelijk de achterste pool van het oog blootleggen en de beelden ziennbsp;van voorwerpen, die in de as gelegen waren. Om deze

-ocr page 49-

23

nog scherper te zien, en de retina zoo veel mogelijk in de nabijheid te kunnen meten, prepareerden wij eene plaatsnbsp;aan de achterste pool geheel schoon.

Nu werd het dier zoo geplaatst, dat zijn oog zich weer juist op dezelfde plaats bevond als vroeger de geënucleëerde.nbsp;We kregen op deze wijze even zuivere beelden als in denbsp;andere gevallen en gingen ook op volkomen dezelfdenbsp;wijze te werk.

Experiment IV

Het levende konijn had eene hypermetropie van 1/14, De diameter antero-posterior was = 15 mm.

De horizontale diameter = 17 mm.

De verticale diameter = 15,5 mm.

1) Centrum. De afstand van de achterste pool tot aan de tafel D bedroeg 845 mm.

De halve grootte van het voorwerp A was =: 204,18 mm.

De hoek van den ophthalmometer = 57°6.

Dus de halve grootte van het beeld =: 2,20 mm.

Hieruit volgt

9,00 mm.

.2,20 X 845

2.20

04,18

De afstand van het achterste knooppunt rot de retina voor het centrum

^ nbsp;nbsp;nbsp;9,00'^ -)- 2,20^ = 9,265 mm.

2) Peripherie. Afstand van het oog en de tafel, alsook de grootte van het voorwerp, bleven dezelfde.

De beelden wierpen we op eene plaats, die 5 mm. van den cornea-rand was verwijderd en vonden den hoek vannbsp;de ophthalmometerplaten = 54,°3.

Dus de halve grootte van het beeld = 2,005 mm.

w nbsp;nbsp;nbsp;..._2,005 X 845

Hiemt volgt

-ocr page 50-

24

en de afstand van het achterste knooppunt en sclera voor de peripherie

g — nbsp;nbsp;nbsp;8,217'^ 4-2,005* = 8,457 mm.

Vatten we onze gevallen samen, dan hehhen wel):

Grootte v

Centrum

m.m.

h. beeld.

Peripherie

m.m.

Afstand, v punt tot

Centrum

h knoop de retina.nbsp;Peripherie

Verhouding

1:

Geval I.

1,39

1,285

9,830

9,091

1,08

Geval II.

1,29

1,205

9,762

9,121

1,07

Geval III.

1,376

1,276

9,610

8,984

1,07

Geval IV.

2,20

2,005

9,265

8.457

1,09

Wij zien dus, dat de beelden op de peripherische, dichter bij den aequator gelegene deelen der retina, 1,07nbsp;tot 1,09 maal kleiner zijn, dan de centrale, dat dus ooknbsp;het knooppunt voor peripherisch invallende stralen 1,07 totnbsp;1,09 maal dichter bij de retina ligt, dan voor axiale stralen.

Dit bewijst op zich zelf nog niet, dat wij voor peripherie en centrum gescheidene knooppunten moeten aannemen, want de vorm van den bulbus kon toch zoodanig zijn, dat een punt in de oogas juist 1,07 tot 1,09 maalnbsp;verder van de achterste pool verwijderd was, dan van denbsp;plaats, waar wij de beelden gemeten hebben. Of dit

1) Het is interessant, dat degrootste verhoudingsgetallen 1 08 en 1.90 juist in geval I en IVvoorkomen, waar wij slechts 5 m.m. van dennbsp;cornea-rand , dus meer peripherisch, gemeten hebben dan in denbsp;beide andere gevallen.

-ocr page 51-

en zoeken vre de punten op, waarin wij de beelden gemeten hebben. Van hieruit trekken we de richtingslijnen: voor de achterste pool de as c C, voor de peripherischenbsp;punten lijnen, die, al naardat de punten dichter bij dennbsp;rand der cornea of verder daarvan af liggen, een hoeknbsp;van 60“ tot 70° met de as vormen.

Op deze lijnen moeten de knooppunten liggen, en wel

-ocr page 52-

26

op den gevonden afstand, gerekend van de punten, waar wij de keelden gemeten hebben.

Op deze wijze blijkt, dat de knooppunten voor centrum ^ en Peripherie n n niet samenvallen, maar de peripherischenbsp;iets vóór de centrale en bovendien van de as verwijderdnbsp;zijn naar die zijde van de peripherie, waar de beeldennbsp;liggen.

Groot is echter dit verschil in de ligging der knooppunten niet.

Wat het indirecte zien betreft, zoo bevestigen deze onderzoekingen wederom het feit, waarop ook reeds Webernbsp;(1. c.) alsmede Aubert en I'örster, gewezen hebben,nbsp;en wat ook de oogspiegel bewijst, dat de onduidelijkheidnbsp;van het indirecte zien niet berusten kan op de onduide-

-ocr page 53-

27

lijkheid van de op de peripherie van het netvlies ontstaande beelden.

Inderdaad zijn deze, zelfs onder een hoek van meer dan 70° met de oogas, nog zeer scherp, en slechtsnbsp;hunne lichtzwakte verhinderde ons, ze tot ophthalmo-metrisch doel aan te wenden.

Verder hebben we ook wel geconstateerd, dat de beelden des te kleiner worden, hoe meer ze in de peripherie liggen; maar deze afneming in grootte is veel geringer,nbsp;dan de vermindering der gezichtsscherpte naar de peripherie toe, en verklaart deze ook volstrekt niet,

V'at de ontwikkeling van het netvlies in de peripherie aangaat, zoo onderscheidt ze zich van de centrale, zoo-als bekend is, hoofdzakelijk door het geringer aantalnbsp;gangliëncellen en kegels, terwijl de staaljes en de overigenbsp;lagen der retina, allen voorhanden zijn.

Ook bij konijnen vinden wij op de plaatsen, waar wij gemeten hebben, en die wij door in gestoken naaldennbsp;aangeduid hadden, nog alle lagen der retina, bepaaldelijknbsp;de staaljeslaag, volkomen ontwikkeld.

We zullen daarom wei genoodzaakt zijn, de zoo aanzienlijk verminderde functiën van den gezichtszin, metnbsp;name de qualitatieve, in de peripherie van het netvliesnbsp;te verklaren uit de gebrekkige verlichting, en uit het geringer aantal gangliëncellen, wat zeker wel in verband staatnbsp;met een minder aantal zenuw-eindigingen.

-ocr page 54-

ONDERZOEKINGEN OVER DE GEVOLGEN VAN 6EZICHTSZENUW-OOOOSNIJ3ING BIJ OENnbsp;KIXVORSCH.

Dr. VALDEMAR KRENCHEL,

uit Kopenhagen.

Op aansporing van Prof. Donders, heb ik in den zomer van 1873 eenige onderzoekingen in het werk gesteld met het doel, de na doorsnijding dei; gezichtszenuwnbsp;bij den kikvorsch waargenomen degeneratie der zenuw-vezelen tot in haar meest peripherische intra-oculairenbsp;einden te vervolgen. In de eerste plaats heb ik denbsp;proeven van Berlin 1) herhaald. Bij 27 kikvorschennbsp;verrichtte ik de operatie, deels volkomen volgens denbsp;methode van Berlin, deels met niet wezenlijke veranderingen. In 2 gevallen hadden geene veranderingen innbsp;het oog plaats: in beide gevallen bleek, dat de doorsnijding niet gelukt was. In alle overige gevallen zag mennbsp;direct hloedsophooping in de netvlies vaten, en in hetnbsp;verder beloop varen steeds de door Berlin beschrevennbsp;phenomena aan te toonen, in zooverre, namelijk, de dieren

1) Sitz.-ber. der Uphth. Ges. 1871.

-ocr page 55-

29

nog in leven konden gehouden worden. De witte troebelheid der retina was altijd zeer duidelijk, meernaalen kwam te gelijker lijd loslating van het netvlies voor, en hij denbsp;weinige kikvorschen, die lang genoeg leefden, ontwikkeldenbsp;zich ook later het door Berlin gegeven beeld van eenennbsp;donkeren, met witte vlekken bezaaiden fundus oculi.nbsp;Overigens moet ik er bij voegen, dat ik bij enkele kikvorschen, die niet geopereerd waren, vlekken gevondennbsp;heb, die op dezelfde wijze verdeeld waren, denzelfdennbsp;vorm hadden en in gelijk aantal voorkwamen; echternbsp;waren de vlekken nooit zoo wit, als bij geopereerdenbsp;dieren. Deze pbysiologische variëteit heeft niets vreemds;nbsp;want de vlekken beantwoorden immers ook in het ziekenbsp;oog aan normale interstities van het choroidaal weefsel ennbsp;treden maar duidelijker te voorschijn , als het pigment-epithelium doorschijnend wordt. — Ook mikroskopisch zagnbsp;ik hoofdzakelijk hetzelfde als Berlin. Slechts in éénnbsp;geval-, dat bij onderzoek met den oogspiegel niet vannbsp;de andere afweek, vond ik bij mikroskopisch onderzoeknbsp;eene duidelijke ontstekingachtige aandoening van hetnbsp;netvlies, daar alle lagen, met uitzondering der staafjes,nbsp;met korrelcellen gevuld waren. Ook in dit geval werdennbsp;bovendien de gewone veranderingen aangetroffen: verkleu^nbsp;ring der epitheliuralaag, pigment in de retina en korreligenbsp;degeneratie der zenuwvezelen.

Berlin zelf heeft het vermoeden uitgesproken, dat de door hem beschreven verschijnselen niet het gevolg zoudennbsp;zijn der zenuwdoorsnijding, maar eenvoudig van het bijnbsp;zijne methode onvermijdelijke doorsnijden der vaten. Iknbsp;ben bet volkomen met hem eens, beschouw echter denbsp;zaak zoo, dat niet alleen de dooisnijding der retinaal-vaten, maar ook die der ciliairvaten invloed kan hebben,nbsp;zoodat de veranderingen in de pigmentlaag niet eens

-ocr page 56-

30

het besluit rechtvaardigen, dat de voeding der epithelium-cellen van de retinaalvateu afhangt. Ik heh in één geval gangreen der cornea, in een ander gangreen van het geheele oog gezien.

De onafhankelijkheid van al deze veranderingen van de doorsnijding der zenuw kon ik klaar in het lichtnbsp;stellen, nadat het mij gelukt was, de zenuw binnen dennbsp;schedel zonder verwonding der vaten te doorsnijden. Innbsp;den beginne kon ik deze operatie niet zeker uitvoeren,nbsp;zonder het leven der dieren te veel in de waagschaal tenbsp;stellen; ook bij Lehmann 1), die eveneens binnen dennbsp;schedel opereerde, stierven bijna alle kikvorscnen binnennbsp;14 dagen en slechts éóa was op dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dag nog over

gebleven, Later gelukte het mij, de operatie zeker uit te voeren en de meeste dieren, in den kikvorschbak vannbsp;het physiologische Laboratorium, die met het strooraendnbsp;cingel-water in verband staat en waarin de kikvorschen,nbsp;levende als in de vrije natuur, voortgaan voedsel totnbsp;zich te nemen, maanden lang in het leven te houden.

Opent men aan de onderzijde den schedel van een kikvorsch voorzichtig, dan ligt het chiasma n. optie, aan de basisnbsp;der hersenen klaar voor oogen. Heeft men het maarnbsp;eenmaal gezien, dan overtuigt men zich gemakkelijk,nbsp;dat het bij de meeste exemplaren ook zonder openen desnbsp;schedels kan gezien worden, daar het, na insnijden ennbsp;terugschuiven van het slijmvlies van den pharynx, als eennbsp;onduidelijke dwarse baud, een weinig naar achter van dennbsp;aequator van het oog, door de beenderen heen schemert.nbsp;Als men nu het scherpe einde van eene kleine, maarnbsp;sterke schaar achter de zenuw, door de beenderen heennbsp;in de richting 'naar boven en voren stoot, tot men het

1) Dissert. Dorpat 1857.

-ocr page 57-

M

schedeldak bereikt, zoo doorsnijdt men bij het stuiten der schaar de zenuw, terwijl men te gelijker tijd de basis craniinbsp;in de lengte open splijt. Blijft men juist op de middellijn , dan wordt het chiasma zelf midden door gedeeld;nbsp;snijdt men iets meer zijdelings, dan wordt de eene n. opticus ,nbsp;benevens de tractus derzelfde zijde, doorsneden.

Deze methode van opereeren is zeker: toch zal men zich natuurlijk in elk geval hij het onderzoek, post mortem,nbsp;van den toestand der zenuw overtuigen. Snijdt men innbsp;de richting naar achter, dan wordt het verlengde mergnbsp;gemakkelijk gewond en duurt het leven slechts kort. —nbsp;Dat men werkelijk hij deze operatie geeue circulatie-stoornisnbsp;in het leven roept, daarvan kan men zich bij onderzoeknbsp;met den oogspiegel overtuigen:

Mén vindt namelijk bij de aldus geopereerde kikvorschen tot zes maanden na de operatie^ in het algemeen geene veranderingennbsp;in het oog, noch bij ophthalinoskopisch 1), noch bij mikros-

1) Ook bij gepolariseerd licht was de fundus altijd normaal. Bij den kikvorsob, in tegenstelling van menschen, wordt'de fundus, die blauwachtig grijs reflecteert, altijd volkomen donker,nbsp;wanneer de twee Nieols dien stand hebben, waarbij de lioornvlies-reflex verdwijnt, zooals Zenker terecht aangegeven heeft (Maxnbsp;Schultze's Archiv Bd. III); alleen de roode aderen in denbsp;hyaloidea zijn nog op den zwarten grond te zien. Dit berustnbsp;waarschijnlijk daarop, dat, bij den kikvorsch al het uit het oognbsp;komende licht gorcfli cteerd is door de retina, met andere woorden,nbsp;dat wij gewoonlijk de chorioidea door de dikke pigmentlaag heennbsp;niet zien kunnen; want ook bij menschen verdwijnt de retina bijnbsp;denzelfden stand der Kicols: slechts wordt onze fundus oculinbsp;daardoor niet veel minder lichtgevend, daar de onregelmatige ennbsp;dus depolariscerende reflex der chorioidea en door deze heen die dernbsp;sclera de eigenlijke lichtbron van den geel rooden fundus bij dennbsp;mensch is, hetgeen ik (tegenover Zenker) zelfs voor sterk ge-pigmenteerde oogen (van een Japanner b. v.) kon constateeren.nbsp;Evenzoo volkomen verdwijnt, dat zij ter loops opgemerkl^ de

-ocr page 58-

32

kopisch onderzoek. De bloedsomloop in de vaten der hyaloidea blijft onveranderd, retina enpigtnentlaagblijvennbsp;er normaal uitzien. Yoor het mikroskopiscb onderzoeknbsp;beb ik ia eenige gevallen het netvlies in verschillendenbsp;reagentia, voornamelijk osmiumzuur verhard; het werdnbsp;mij echter duidelijk, dat zich fijne veranderingen op dezenbsp;wijze niet laten constateeren, en ik heb daarom ten laatstenbsp;aan het onderzoek der frische retina de meeste waardenbsp;gehecht. Als men eene kikvorsch retina in glasvochtnbsp;of 'l-i procent keukenzout-oplossing op een objectglas uit-breidt, zoodat de hyaloidea met de vaten naar boven gekeerd is, ziet men, bij verschillende instelling, de zenuw-laag onder de vaten zeer mooi fijn gestreept en zachtnbsp;golvend, en daaronder de gangliëncellen met hare grootenbsp;witte streep der netvliesvaten, zooals Prof. Donders heeftnbsp;aangetoond, waardoor bewezen is, dat dit licht direct afkomstignbsp;is van de gladde oppervlakte van het vat of van de bloed-kojom en niet van terugkaatsing door den fundus oculi en brekingnbsp;door het vat (L oring). Want in het laatste geval zou het, evenals innbsp;het overige gedeelte van den fundus, gcdepolariseerd zijn en kon al-zoo door de omdfaaiing des Nicols niet verdwijnen. Nu schijnt het anbsp;priori niet onwaarschijnlijk, dat kleine ziekelijke veranderingen dernbsp;kikvorsch-retina, die in den blauwachtig grijzen fundus niet gemak-kelijk eezien worden, de oorzaak konden zijn van eene onregelmatigenbsp;terugkaatsing van licht, zoodat een gedeelte van het gepolariseerdenbsp;licht gedepolariseerd werd, en alzoo de fundus in geen standnbsp;van de Nicols volkomen donker scheen, veelmeer zelfs de zieke-lijke gedeelten der retina bij dit onderzoek op don zwarten grondnbsp;duidelijk op den voorgrond traden. Bij menschen verhoudennbsp;zich cerige troebelheden der retina op dezelfde wijze (Coccius,nbsp;Erinnerungsschrift der Augenanstalt zu Leipzig, 1870). Echternbsp;bleef, zooals gezegd is, ook wat dit betreft, de kikvorsch-retinanbsp;altijd normaal. Overigens had ook de witte troebelheid dernbsp;retina van kikvorschen, volgens de methode van Berlin geopereerd, geen depolaiiseerende werking op licht.

-ocr page 59-

33

kernen, die bijzonder te voorschijn komen, als men ze 'li'It uur liggen laat. Men kan de retina zoo losnbsp;praepareeren, dat men de intrede van den opticus medenbsp;neemt en de uitstraling der zenuw vezelen in alle richtingen zien kan. Het onderzoek op deze wijze verricht ,nbsp;werden de zenuwvezelen altijd volkomen normaal bevonden, zooals ook Prof. Engelmann in één geval, 5nbsp;maanden na de doorsnijding constateerde. Niet mindernbsp;gezond waren de overige netvlieslagen met staafjes ennbsp;kegels en de pigment-epitheliumcellen mei hare uitnbsp;loopers.

Slechts in een geval kreeg ik eene afwijking. Een kik-vorsch, die bij de operatie eene buitengewoon groote snede ontvangen had en waarbij gedurende de eerste dagen al-gemeene tetanische krampen en verlamming der linkernbsp;voorste extremiteit was opgetreden, had op den vijfdennbsp;dag eene geelachtige infiltratie in de rechter retina. Zijnbsp;was het sterkst langs het verloop der groote vaten ennbsp;bedekte volkomen de papilla. De venae waren tot berstensnbsp;toe gevuld, ook de arteriae iets dikker, de snelheid der circulatie echter normaal. Het ophthalmoscopisch beeld onderscheidde zich zeer van datgene, dat men na de operatienbsp;volgens Berlin waarneemt, misschien was het neurove-tinitis van cerebralen oorsprong. Jammer, dat het oognbsp;verloren ging en het niet mikroskopisch ojnderzocht konnbsp;worden.

Ik heb in den doorgesneden ii. opticus, in verscheidene oudere gevallen, vettige degeneratie der zenuwvezelen gezien, doch slechts tot 1 of 2 millimeters van de doorgesneden plaats. Bijna altijd bleek de zenuw volkomennbsp;doorgesneden te zijn.

Het is nu wel zeer waarschijnlijk, dat de zenuw-laag der retina hater degenoreeren zou. Zelfs bij het konijn

-ocr page 60-

OVER DE WERKING VAN MUSCARINE OP DE ACCOMMODATIE EN DE PUPIL,

DOOR

[)r. VALDEMAli KRENCHEL

uLt Koppeiil)alt;^eii.

Op verzoek van Prof. Donders heb ik, gedeeltelijk met Dr. M. E. M ii 1 d e r, eene reeks van proeven in 't werknbsp;gesteld met zoutzure muscarine, dat genoemde Hoogleer aar aan de vriendelijkheid van Prof. Schmiedebergnbsp;in Straatsburg verschuldigd was.

Schmiedeberg en Koppe 1) hadden, zooals bekend is , ontdekt, dat muscarine, behalve de reeds vroeger bekende werking op de pupil, tevens, en nog wel innbsp;Imogen graad, eenen tetaniseerenden invloed op de accommodatie had, zoowel na subcutane injectie alsnaindrop-poling in den conjunctiva-zak.

Prof. Donders wenschte, vooral ter vergelijking met physostigmine, eene reeks van proeven te nemen, op dezelfdenbsp;wijze als reeds vroeger door Hamer 2) voor laatstgenoemde zelfstandigheid was gedaan.

Het volgende is het resultaat van mijn onderzoek.

1) Has Mnsoariu. J.eipzig. 1869.

Z) Vtn-fllag van liet Ned. GaRtrimis v. Oof^lijdcvs. (8()8.

-ocr page 61-

37

De oplossing werd steeds ingedroppeld en dan in kort op elkaar volgende tusschenpoozen het verste punt, hetnbsp;naaste punt en de middellijn der pupil bepaald.

In de uitvoerig meêgedeelde proeven beteekent de eerste kolom steeds den tijd, in minuten, van het begin van denbsp;proef afgerekend.

De tweede en derde kolom geven resp. het verste en het naaste punt aan in duimen en lijnen, met behulpnbsp;van den optometer van Donders, waar zulks noodignbsp;was met een convexglas gemeten.

Wanneer er in de derde en vierde kolom getallen staan voor de grootte van de rechter en linker pupil, dannbsp;hebben deze slechts eene relatieve waarde: ze geven n.1.nbsp;in centimeters den afstand van twee kaarsvlammen aan,nbsp;wier reflexbeelden achter de cornea aan den binnenstennbsp;en buitensten rand der pupil vallen, wanneer het middelpunt tusschen de kaarsen 50 c. m. van het oog verwijderd is en de waarnemer zich op dezelfde plaatsnbsp;bevindt. Naar deze methode, voorgesteld door Dr. Mulder,nbsp;kan men de relatieve grootte der pupil snel en gemakkelijk meten, wanneer de iris niet te donker en denbsp;verlichting eenigermate goed is. In het overzicht van allenbsp;proeven (20) beteekenen Rm en Pm het verste en hetnbsp;naaste punt gedurende de sterkste werking der muscarine.

Uit de proeven blijkt ten eerste, dat de ontdekking van Schmiedeberg en Koppe zich in de hoofdzaaknbsp;bevestigt.

In alle gevallen, waarin eene ontwijfelbare werking der muscarine plaats vindt, volgt een kram.p der accommodatie , die zich als eene snel toenemendenbsp;myopie voordoet en na 1—uur volkomen weder verdwenen is.

In deze proeven verdienen vooral twee punten onze

-ocr page 62-

38

belaugstelling; 1° de verhoudiug tussclien de werking up de accommodatie en de werking op de pupil, en 2° denbsp;verhouding tusschen de werking op het verste punt ennbsp;die op het naaste punt.

In beiderlei opzicht verschilt, namelijk, muscarine op zeer merkwaardige wijze van physostigmine, waarmeê hetnbsp;overigens het meest te vergelijken is.

Schmiedeberg en Koppe hebben de eerste verhouding zoo uitgedrukt, dat muscarine in zwakke oplossing den brekingstoestand van het oog tot zijn maximumnbsp;verhoogt, maar eerst bij grootere doses myosis veroorzaakt.

Zoo eenvoudig is de zaak echter volgens mijne proeven niet, maar veeleer moet ik het aldus uitdrukken: Muscarine veroorzaakt na indroppeling tamelijk constant eennbsp;accommodatiekramp, die in den regel na 10—15 minutennbsp;begint, tusschen 15—30 minuten zijn maximum bereikt ennbsp;in 1—2‘/2 uur weder volkomen verdwijnt. Zeer inconstantnbsp;is daarentegen bij verschillende individuën de werkingnbsp;op de pupil: bij den eenen (proef 10,20) volgt bij sterkenbsp;accommodatie-kramp geene of slechts geringe myosis, bijnbsp;den anderen is de vernauwing van de pupil bij matigenbsp;accommodatie-kramp sterk. Waar ze echter voorkomt,nbsp;begint ze wel is waar iets later dan de nadering vannbsp;het verste punt (proef 13), maar neemt nog steeds toe,nbsp;wanneer het verste punt reeds teruggaat, is nog op haarnbsp;maximum, wanneer de accommodatie volkomen ontspannen is en gaat dan langzaam terug, zoodat ze eerst nanbsp;a—24 uren volkomen is verdwenen.

Deze verhouding schijnt overeen te komen met de moening van Schmiedeberg en Koppe, dat de werkingnbsp;op de iris en de werking op de accommodatie van elkaarnbsp;onafhankelijk zijn.

Als bewijs hiervoor hebben genoemde onderzoekers nog

-ocr page 63-

39

oen geval medegedeeld, waarin, na toevallige biimenging van een spoor atropine, de pupil zich dilateerde, niettegenstaande de kramp der accommodatie niet ontbrak.

Door mijne proeven wordt verder de verhouding tusschen atropine en muscarine meer aanschouwelijk gemaakt.

In proef 17 ging eene geringe verwijding der pupil door atropine na indroppeiing van muscarine in vernauwing over, terwijl de accommodatie-kramp op denbsp;gewone wijze intrad. In proef 12 bleef eene iets sterkerenbsp;dilatatie door atropine onveranderd bestaan, maar denbsp;myopie kwam als gewoonlijk te voorschijn; in proef 19nbsp;werd eene reeds afnemende parese der accommodatie,nbsp;ten gevolge van atropine, door eene zeer sterke indroppeiing van muscarine weinig of niet verbeterd. De bepalingen van het. naaste punt gaven een zeer verschillendnbsp;resultaat, maar gelijktijdig vertoonde zich toch een zeernbsp;duidelijke, ofschoon geringe, spasmus in de paretisohenbsp;spier, doordien het verste punt dichter bij kwam; denbsp;pupil werd relatief nauwer, ofschoon ze steeds wijdernbsp;bleef dan in normalen toestand.

In proef 18 vertoont muscarine op eene nog sterkere werking van atropine volstrekt geen invloed. Hierdoornbsp;wordt dus bevestigd, dat meu bij eene bepaalde doseringnbsp;van atropine en muscarine eene acoommodatiekramp bijnbsp;verwijde pupil kan verkrijgen.

Waarom de werking van muscarine op de contractie van de pupil bij verschillende individuen zoo verschillendnbsp;is, laat zich nog niet verklaren. Men behoeft zich nietnbsp;voor te stellen, dat bij den een eene sterkere, bij dennbsp;anderen volstrekt geen prikkeling van de oculomotorius-vezelen plaats vindt. Het zou namelijk kunnen zijn, dat innbsp;alle gevallen zoowel de sphincter als de dilatator werdnbsp;geprikkeld en eerst, wanneer de eerste sterk genoeg was,

-ocr page 64-

40

de pupil zich, in weerwil van den verhoogden weerstand van den dilatator, contraheerde.

De goede bewegelijkheid van de pupil voor licht, die ik steeds gezien heb, pleit echter tegen de hypothesenbsp;van zulk een spastischen toestand der antagonisten. Uitnbsp;bijna alle proeven blijkt, dat het afnemen van deaccom-modatiekramp ongeveer dubbel zoolang duurt als het toenemen. In de proeven van Schmiedeberg en Koppenbsp;was het omgekeerd; misschien heeft de wijze van toepassing eenigen invloed, — zij schijnen de muscarinenbsp;meestal subcutaan geinjiciëerd te hebben.

Schmiedeberg en Koppe geven aan, dat zij de accommodatiebreedte door muscarine op nul gereduceerdnbsp;hebben. Dit is mij niet gelukt, ofschoon ik tweemaalnbsp;zeer sterke, de conjunctiva hevig prikkelende soluties hebnbsp;ingedroppeld. Bij deze twee proeven was overigens denbsp;drukkende pijn, die steeds de kramp der accommodatienbsp;begeleidt, zeer onaangenaam, vooral bij het zien in denbsp;nabijheid, zoodat in proef 20 het naaste punt gedurendenbsp;de sterkste werking niet kon bepaald worden.

In deze twee punten stemmen physostigmine en muscarine overeen.

Uit de proeven van Hamer blijkt, dat ook bij calabar het toenemen der werking sneller gaat dan het afnemen,nbsp;en hij geeft uitdrukkelijk aan, dat hij zelfs bij de sterkstenbsp;werking geen kramp kon verkrijgen, die even groot wasnbsp;als de natuurlijke contractie bij sterke accommodatie.

Niet bij alle individuen komt de accommodatiekramp even gemakkelijk, zelfs wanneer we proef 15 niet meê-rekenen, waar we wegens de voorhandene presbyopienbsp;slechts eene zeer geringe werking konden verwachten.nbsp;Steeds echter nadert het verste punt het eerst en hetnbsp;meest. Bij sterkere werking wordt de beperking der

-ocr page 65-

41

accoininodatie-breedte door het naderbij komen van het verste punt (1/Km—-l/K), gewoonlijk slechts voor de helftnbsp;door het naderbij komen van het naaste punt (l/Pm—1/P))nbsp;gecompenseerd, zooals in proef 9, 10, 13 en 14; zeldennbsp;is de compensatie iets grooter (proef 5), soms echter nognbsp;kleiner (17 en 19),

Bij zwakkere werking op de accommodatie laat zich eene verplaatsing van het naaste punt volstrekt niet con-stateeren, d. i. er komt slechts spasmus, maar geen verhoogd contractie-vermogen van de spier.

Zoo blijkt dus, dat de werking van muscarine hoofdzakelijk in twee opzichten van de werking van physo-stigmine verschilt:

1°. Physostigmine werkt steeds het gemakkelijkst op de pupil en eerst bij grootere doses op de accommodatie,nbsp;terwijl muscarine het gemakkelijkst en het snelst op denbsp;accommodatie werkt, maar zeer inconstant, en mindernbsp;snel de pupil vernauwt, al houdt de werking daarvannbsp;dan ook langer aan.

2°. Ten opzichte van de accommodatie bewerkt physostigmine in de eerste plaats een verhoogd contractie-vermogen en eerst bij sterkere doses een werkelijke kramp van den musculus ciliaris, terwijl omgekeerd muscarinenbsp;eerst spasmus en later een verhoogd contractievermogennbsp;ten gevolge heeft.

De vermelde werking van calabar bij zwakke doses, zooals die blijkt uit de proeven van Hamer, kwam mijnbsp;zoo vreemd voor, dat ik de proef voor mijn eigen oognbsp;wenschte te herhalen, en het is mij dan ook geluktnbsp;(proef 16) door indroppeling van physostigmine, opgelostnbsp;in water met een weinig zwavelzuur, een sterke toenaderingnbsp;van het naaste punt zonder een spoor van myopie tenbsp;constateeren.

-ocr page 66-

42

De nadering was aanzienlijker dan in jiiijiie talrijke proeven met muscarine op hetzelfde oog, en de verhoogdenbsp;prikkelbaarheid der accommodatie werd buitendien, evenalsnbsp;bij verschillende proeven met muscarine, gemakkelijknbsp;geconstateerd door de gestoorde associatie tusschen accommodatie en convergentie , alsook door de macropsie, zooalsnbsp;men in de in extenso meègedeelde proef kan zien.

Ik kan dus de aangaven van Hamer bevestigen en erken daarin een zonderling verschil in de werkingnbsp;dezer beide alcaloiden.

Een verschijnsel vindt men nog in mijne eerste proeven, dat ik nog niet heb vermeld, namelijk de later optredende dilatatie der pupil. Ze kwam in de eerste proeven constant na 1—4 uren en duurde 12—24 uren, doch de iris reageerde steeds goed op licht en slechts in éénnbsp;geval scheen eene zeer geringe parese der accommodatienbsp;de mydrasis te vergezellen. In het grootste gedeelte mijnernbsp;proeven komt echter volstrekt geene verwijding voor, ennbsp;het ligt dus voor de hand, om bij de eerste proeven aan eenenbsp;toevallige bijmenging van een weinig atropine te denken.

Evenwel heb ik alle eau telen genomen voor de zuiverheid van het praeparaat, en mij zei ven schijnt het dus twijfelachtig, of deze werking niet te zoeken is in eenenbsp;onbekende verandering van het vluchtige en in oplossingnbsp;licht bedervend praeparaat: juist in de eerste proevennbsp;heb ik eene oplossing gebruikt, die tamelijk lang hadnbsp;gestaan.

Schmiedeberg en Koppe hebben geene verwijding gezien, wel echter K r o m b h o 1 z 1) , en ik wil dus lievernbsp;uit het vermelde verschijnsel nog geen besluit trekken.

Na deze experimenten hebben we voorloopig geen

1) L. c. pag. 81.

-ocr page 67-

43

grouci,

aan

om

iiiuscariiie in de practische oogheelkunde

te wenden. Wil men een verzwakt accommodatie-vermogen behandelen, dan schijnt het a priori rationeeler, om een verhoogd contractie-vermogen zonder kramp, dan eennbsp;kramp zonder of met slechts zeer weinig verhoogd contractie-vermogen op te wekken, dus rationeeler, om calabarnbsp;te gebruiken dan muscarine.

Zooals bekend is, ziet meii echter van calabar in zulke gevallen geene duidelijke verbetering. Daarentegen kannbsp;muscarine wellicht, zooals Prof. Donders heeft voor-gesteld, voor de bepaling van de kromming der lens, bijnbsp;gecontraheerden toestand van den musculus ciliaris ennbsp;verwijde pupil, in toepassing worden gebracht. Men moetnbsp;tot dit doel de pupil door eene zwakke oplossing vannbsp;atropine (O.OÜ17o) verwijden en nu door herhaalde in-droppeling van muscarine een zekeren spasmus der accommodatie onderhouden, totdat de ophthalmometrische bepalingen gedaan zijn.

Aanhangsel.

Het antagonisme tusschen atropine en muscarine, dat Schmiedeberg en Koppe zoo duidelijk voor de werking op het hart en de speekselsecretie hebben aangetooud,nbsp;geldt, blijkens onze proeven, ook tot in zekere matenbsp;voor de werking op het oog; maar toch schijnt phy-sostigmine nog meer een tegenovergestelde werking tenbsp;hebben als atropine.

Over dit laatste, zoo dikwijls besproken antagonisme, hebben onlangs ilossbach en Pröhlichl) een arbeidnbsp;gepubliceerd, die, uitgaande van proeven op konijnennbsp;en kikvorschen, de oude leer geheel omverwerpt. Vol-

1) Verb, der phys. med. Ges. in Würzburg, V, I, 1873.

-ocr page 68-

44

gens K OSS bach en Eröhlich is do werking van atropine en physostigmine qualitatief dezelfde: slechts zijnnbsp;de doses, bij welke ze hare werking uiten, verschillend.

Ik maak van deze gelegenheid gebruik om in ’t kort mede te deelen, dat ik op verzoek van Prof. Dondersnbsp;de proeven van Rossbach en Pröhlich, waaropnbsp;de nieuwe leer, voor zoover ze de pupil betreft, gegrond is, met de volgende resultaten heb herhaald.

Rossbach en Pröhlich hebben bij konijnen met zeer zwakke oplossingen van atropine vernauwing dernbsp;pupil gezien.

In 4 proeven bij konijnen en 4 bij menschen heb ik sulph. atropini in oplossing van 0,0001—0,00l°/o ingedroppeld en in de eerste 40—80 min. daarna de groottenbsp;der pupil in vergelijking met die van hei andere oog geobserveerd en op verschillende wqze gemeten. Geennbsp;vernauwing, soms na 1—i'h uur eenegeringe verwijding.

2°. Door geen groote doses physostigmine zou volgens Rossbach en Pröhlich de pupil bij konijnen zich ietsnbsp;kunnen verwijden. Mij is dit in twee proeven niet gelukt,nbsp;ofschoon ik lO”/»; oplossingen indroppelde, ja ten laatste 1nbsp;centigr. drooge physostigmine in den conjuctiva-zak bracht,nbsp;zoodat eene sterke kerato-conjunctivitis met sereuse che-mosis ontstond.

3°. Evenmin heb ik zeker kunnen constateeren, dat na zeer groote doses atropine de pupil iels nauwer wordt. Innbsp;eene proef scheen de pupil 1 m. m. nauwer te worden, maarnbsp;in 4 andere bleef de verwijding bestaan. Tien maal innbsp;30 minuten werd eene 4°/o oplossing hij konijnen ingedroppeld.

4°, Rossbach en Prölich konden nooit door physostigmine eene vernauwing van de door atropine verwijde pupil verkrijgen. In twee proeven bij konijnen heb ik

-ocr page 69-

45

beide oogen met O.r/o oplossing geatropiniseerd, daarna in het eene oog sterke oplossing van physostigmine ingedroppeld. In beide gevallen volgde op dit oog na 20nbsp;minuten eene sterke vernauwing, terwijl de mydriasis vannbsp;het andere oog onveranderd bleef.

Dat calabar ook bij menschen eene door atropine verwijde pupil voor korten tijd kan vernauwen, wanneer de werking der atropine niet te sterk is, daaraan behoef ik nietnbsp;meer te herinneren. Door RossbachenFröhlich, wordtnbsp;dit feit eenvoudig ontkend.

5°. Bij kikvorschen zou atropine, in gewone doses ingedroppeld, volgens Rossbach en Pröhlich, constant de pupil vernauwen. De pupillen der kikvorschen veranderen door bekende en onbekende invloeden zoo aanzielijknbsp;in grootte, dat eene werking van atropine moeielijk tenbsp;constateeren is.

Ik heb vele nauwkeurige proeven gedaan, maar ben tot de overtuiging gekomen, dat noch atropine noch physostigmine de grootte der pupil bij kikvorschen verandert.nbsp;Hetzelfde heeft de Ruiter (Nederl. Lancet 1853) voorde gewone oplossing van atropine gevonden; na sterkenbsp;oplosssingen zou echter volgens de Ruiter eene verwijding ontstaan.

Het is mij dus niet gelukt, de proeven van Rossbach en Pröhlichte bevestigen.

Nog moet ik ten opzichte van physostigmine opmerken, dat ik toevallig twee verschillende oplossingen had,nbsp;waarvan de eene den kikvorsch door tetanus en de anderenbsp;door verlamming doodde; niettegenstaande deze verschillende werking op het ruggeraerg, was in de werking opnbsp;de pupil geen verschil te ontdekken-

-ocr page 70- -ocr page 71- -ocr page 72-

48

1—lt;

1

1

3

amp;

i-H

Ps

S'

i

a

Bi

Gevolgen.

commodatie door atropine.

19,

Dr. Krenfihel.

Herhaalde indroppeling van zeer sterke (c, 30quot;/o)nbsp;oplossing in beidenbsp;oogen. Het rechter oog had nognbsp;accommodatiepa-rese en mydriasis,nbsp;na proef 18 overgebleven.

'k

0,D.

'h

o,s.

'h-i

O.D.

'/..o?

o.s.

'/,s

0. D. pupil relatief vernauwd, O. 8, pupil sterknbsp;vernauwd.

20.

Vr. Callan.

Indroppeling van zeer sterke (o.nbsp;30%) oplossing innbsp;het linker oog.

Vn

?

Geringe vernauwing der pupil.

P E O E F 5.

Ur. Kkenchel. Aceommodatie-hreedle ’Iz. Indroppeling van S^/o oplossing in ’t rechter oog.

Tijd.

E

P

rechter

pupil.

linker

pupil.

Gevolgen.

Min.

0

21quot;

4quot;

2'quot;

Indroppeling.

t9

5

18quot;

6quot;'

3quot;

IPquot;

90

90

10

14quot;

4quot;

80

90

»

15

10quot;

3quot;

11quot;'

61

87

if

20

9quot;

3quot;

9'quot;

51

95

De sterk verwijde pu-

ff

25

9quot;

3'quot;

3quot;

11quot;'

47

86

pil reageerde op licht

ff

30

11quot;

3quot;

10quot;'

42

72

en op accommodatie.

ff

35

11quot;

2'quot;

3quot;

9'quot;

40

88

ff

40

11quot;

10'quot;

3quot;

10quot;'

40

95

fi

45

12quot;

3quot;

0'quot;

40

93

ff

50

15quot;

3quot;

6'quot;

41

85

-ocr page 73- -ocr page 74- -ocr page 75-

51

P E O E E 16.

Dr. Ivreiichel. Accommodatie-breedte 'U,

Indroppeling van eene sterke oplossing van zwavelzure physostigmifte in het rechter oog, 3 malen herhaald.

1

Tijd. j

B 1

F

rechter

pupil.

Aanmerkingen.

\

Min. 0 ;

210

4quot;

1quot;'

normaal.

Ingedroppeld.

12

21quot;

4/1

9///

» ló 1

Wederom ingedroppeld.

20 1

21quot;

4quot;

1'quot;

27 1

21quot;

4quot;

1quot;'

35 i

21quot;

3quot;

11'quot;

„ nbsp;nbsp;nbsp;40 ;

Wederom ingedroppeld.

47 1

21quot;

3quot;

9'quot;

vernatiwd.

- nbsp;nbsp;nbsp;52 j

21quot;

3quot;

g//^

Wordt een punt door

„ nbsp;nbsp;nbsp;65 i

21quot;

3quot;

6quot;'

een prisma met den

„ nbsp;nbsp;nbsp;07 ^

21quot;

3quot;

6quot;'

hoek naar boven dubbel

„ 75

21quot;

3quot;

0quot;'

sterk ver-

gezien, dan vertoont

i

nauwd.

zich zeer duidelijk:

„ nbsp;nbsp;nbsp;85

21quot;

3quot;

3'quot;

1°. Ongelijke accoramo-

„ 90

21quot;

3quot;

3quot;'

datie.

i

!

2’. Driemaal zoo groote

1

zijdelingsche afstand

„ 175

21quot;

3.quot;

weinig rer-

der dubbelbeelden,

nauwd.

wanneer het rechter

i

oog dan wanneer het

linker oog fixeert.

1

O'quot;. Mhcropsie voor het

rechter oog.

i

130 1

! Verschijnselen nage-

noeg geweken.

4*

-ocr page 76-

52

P E O E r 19.

Dr. Kr ene bel. Aecommodatie-breedte Vs.

Herhaalde indroppeling van zeer sterke (c. 30 °h) oplossing in beide oogen. Het rechter oog hadnbsp;nog accommodatie-parese en mydriasis, ten gevolge vannbsp;atropine-indroppelling 2 dagen te voren (proef 18.).

Tijd.

K

P

3

R

P

i-H

‘ft

3

Pk

Aamierhinfferi

Min.

0

21''

6quot;

9//I

105

¦21quot;

4quot;

2quot;'

SOjlngedrop-

peld.

gt;5

e

Ingedrop-

11

13quot;

4quot;

peld. Sier-

16

19quot;

5quot;

6quot;'

90

45

ke irritatie

»

19

7quot;

3quot;

11quot;'

der con-

21

17”

5quot;

8quot;'

100

7quot;

3quot;

9quot;'

46

junctiva.

if

¦28

16quot; 6quot;’

6quot;

90

6quot;

6'quot;

3quot;

9///

48

31

19quot;

5quot;

8'quot;

95

8quot;

3quot;

10'quot;

43

39

19''

5quot;

4,///

ïsO

10quot;

3quot;

10quot;/

32

41

20quot;

5quot;

6'quot;

66

12quot;

3quot;

10'quot; 31

i)

49

21quot;

5quot;

6'quot;

16

13quot;

6quot;'

3quot;

11'quot;

33

112

21quot;

0^'

2'quot;

60

19quot;

4quot;

30

i)

161

21quot;

5quot;

4,1quot;

21quot;

4quot;

rechter oog.

linker oog.

IS'a 12 uren is de linker pupil nog bijna even sterk vernauwd, de reolifer iets wijder dan aan ’t einde der proef.

-ocr page 77-

OE THEORIE DER OPERATIE VAN SCHEELZIEN

DOOll

Ur. V. K E E N O II E L.

Uit Koppcnliagcn.

De „Kücklagerung” der spier bij het doorsnijden der pees en de draaiing van den oogbol naar de tegenovergestelde zijde is zoo zuiver mechanisch, dat het gemakkelijk moet schijnen de werking dezer operatie theoretischnbsp;te analyseeren. Ook heeft reeds von Grraefe in zijne:nbsp;„Beitrage zur Lehre vom Sehielen und von der Schiel-operation” 1) eene beknopte theorie gegeven, die totnbsp;heden algemeen aangenomen schijnt te zijn en waaraannbsp;V. Wecker in zijn handboek 2) eene verklarende figuurnbsp;toegevoegd heeft.

Wanneer ik nu van dezelfde onderstellingen uitga als von Graefe, kom ik intusschen niet tot dezelfdenbsp;resultaten. Men heeft aangenomen, dat de grootte dernbsp;werking alleen afhankelijk is van de elastische samentrekking van m, internus en externus na de tenotomie. Nunbsp;is het inderdaad in ’t geheel niet bewezen, dat deze factor

1) nbsp;nbsp;nbsp;A. f. Ophth. III. 1. 177.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Traité des maladies des yeux. 2'“'-' éd. Vol. II.

-ocr page 78-

alleen werkzaam is: het is veeleer zeer waarschijnlijk, dat de tonus en de meer of min willekeurige spiercontractie ook een invloed hebben; misschien ook spelen bi,jnbsp;eene enkelvoudige tenotomie alle oogspieren eene rol.nbsp;Zooals ik echter later zal aantoonen, kunnen deze factoren waarschijnlijk toch niet zoo storend zijn, dat zijnbsp;zouden beletten, op de genoemde onderstelling eene voor-loopige theorie te baseeren. Later zal het mogelijknbsp;zijn, de andere factoren althans gedeeltelijk in rekeningnbsp;te brengen, zonder de gronden der theorie te veranderen.

Bevindt het oog zich in den primairen stand, d. i. de stand der minimale innervatie van al de spieren tenbsp;zamen (Donders), dan is er toch altijd eene zekerenbsp;spanning in de spieren aanwezig. Ware dit niet het geval,nbsp;dan zou eene tenotomie geene storing van den evenwichtstoestand en alzoo geene verandering in de stelling vannbsp;den oogbol en in de ligging der spier te voorschijn kunnen roepen. Wordt deze spanning voor de m. lateralesnbsp;door eene tenotomie opgeheven, dan verkorten zich denbsp;beide elastische spieren een bepaald gedeelte barer lengte,nbsp;hetwelk wij voor de doorgesneden spier R* als m en voornbsp;den antagonist Rquot; als n aannemen willen. Met Rquot; volgtnbsp;echter de oogbol, die zijn steun in R‘ verloren heeft: hijnbsp;draait zich alzoo om de verticale as, totdat de in hetnbsp;horizontale vlak liggende punten der pheripherie den wegnbsp;« teruggegaan zijn. Verwaarloozen we, wat in dit gevalnbsp;wel geoorloofd is , de sterkere kromming van het hoornvlies, zoo hebben wij alzoo drie punten, die allen denbsp;lengte n naar R^ toe verschoven worden: de insertie vannbsp;van R^ aan de solera, het midden van het hoornvlies ennbsp;de voorste scleraal-aanhechting van de doorsneden spier R'.nbsp;Zoodoende is deze spier dus reeds het bedrag n van hare insertie verwijderd. Aangezien zij zich nu zelf het bedrag verkort

-ocr page 79-

55

heeft, zoo beloopt de geheele afstand van pees en aaiihech-tingspuut der sclera m n. Deze waarden geven direct de resultaten der tenotomie in den primairen stand aan. Terwij 1nbsp;de correctie van het scheelzien, d. i. de verplaatsing van hetnbsp;midden der cornea, zoo groot als n of de verhorting van R‘'nbsp;is, bedraagt ie ,f£ücklagerung” der doorsneden spier m,nbsp;is alzoo gelijk aan de som der verkortingen van de heide spieren.

Laten wij ons nu voorstellen, dat de pees van R' in den nieuwen stand vastgegroeid is, terwijl deze waardennbsp;onveranderd gebleven zijn, zoo kunnen de jn. lateralesnbsp;het oog weder bewegen, en nemen wij voorloopig aw., iraknbsp;de wederzijdsche stand der oogen, de porrectie van hetnbsp;scheelzien alzoo in al de secundaire standen dezelfde blijftnbsp;als in den primairen, dan zijn de bewegingen wedernbsp;volkomen geassocieerd. In zooverre heeft de beweeglijkheid van het oog niets verloren. Wel bereikt, in dennbsp;uitersten stand naar de zijde van B‘, het hooriivlies dezelfdenbsp;grenzen niet meer als vroeger, en blijft de waarde van n er vannbsp;verwijderd; maar dit onderscheid in de grenzen van beweeglijkheid is slechts van belang voor de correctie vannbsp;scheelzien in den uitersten secundairen stand, en moetnbsp;niet als verlies van beweeglijkheid van het oog opgevatnbsp;worden. De grootte van den doorloopen boog is onveranderd gebleven, aangezien de beweging, van den nieuwennbsp;primaiven stand uitgaande, bij den aan vang denzelfden boognbsp;n wint, dien zij aan het einde verliest. Evenzoo wint denbsp;beweeglijkheid oogenschijnlijk naar de zijde van R’ denbsp;waarde n; de doorloopen boog heeft echter in den beginnenbsp;wegens de correctie in den primairen stand gelijke waardenbsp;verloren. Kortom, er volgt van zelf uit, dat als de bewegingen geassocieerd zijn, de beweeglijkheid ongestoordnbsp;moet zijn en dat men bij de beoordeeling van deze geheel van de correctie kan afzien.

-ocr page 80-

56

Nu zyii echter inderdaad de bewegiiij;eii niet volkomen geassociëerd, want de beweeglijkheid van het geopereerdenbsp;oog heeft werkelijk geleden, wijl beide spieren in hare krachtnbsp;verzwakt zvjn^ en wel op grond van de volgende oorzaken.

Ten eerste zijn beide spieren verkort, de eene tot een bedrag van m, de andere van n, en hieruit volgt, dat dezelfdenbsp;innervatie niet meer denzelfden graad van contractie te voorschijn roept als vroeger, d. i., zij hebben in kracht verloren.

Ten tweede zijn door de verkorting de spier-inserties in verhouding tot het draaipunt van ’t oog meer naarnbsp;achteren verplaatst, terwijl de oorsprong der spieren dezelfdenbsp;gebleven is. Het gevolg hiervan is, dat, als de geometrischenbsp;„ilücklagerung” der beide aanhechtingspunten tot over hetnbsp;zoogenaamde punt van afrolling heengaat, de richting dernbsp;kracht voor de draaiing van ’t oog eene meer ongunstigenbsp;geworden is; want ~ in het parallelogram van krachtennbsp;IS dan de tangentiaal werkende kracht verminderd, denbsp;radiaal werkende vermeerderd, en alleen de eerste kannbsp;den bulbus draaien.

Daar het punt van afrolling van den m. externus veel verder van de spieraanhechting verwijderd is, dan datnbsp;van den m. internus, zoo moet deze verzwakking reeds bijnbsp;een gering effect der operatie te voorschijn komen ennbsp;meer van beteekenis zijn voor laatstgenoemde spier, —nbsp;bij overigens gelijke voorwaarden, zoowel na tenotomiënnbsp;van den m. externus als van den internus. Intusschennbsp;bedenke men, dat bij zijdelingsche bewegingen ook vannbsp;het normale oog het onderscheid in de richtingen dernbsp;kracht van de twee genoemde spieren zich reeds doet gelden,nbsp;en dat desniettemin in dit geval de associatie volkomennbsp;is; er moet dus op eenigerlei wijze compensatie plaats vinden , die misschien slechts in de sterkte der innervatie tenbsp;zoeken is. En na de operatie doen in dit opzicht geene

-ocr page 81-

57

ongewone voorwtiarden zich op, zoodafc wij niet kunnen hopen, deze ongelijkheid der spierzwakte door dissociatienbsp;der beweging aan te toonen.

Ten derde wordt de spierzwakte, die door deze beide oorzaken te voorschijn gebracht is, toch daardoor ietsnbsp;verminderd, dat nu elke spier bij hare contractie dennbsp;verminderden weerstand van den eveneens verkorten antagonist moet overwinnen.

Terwijl alzoo als de hoofdwerking der tegen concomi-teerend scheelzien gerichte operatie de zoo te zeggen concomiteerende correctie der wederzijdsche stelling vannbsp;de oogen is aan te zien, moeten altijd door de operatie bijkomendenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;optreden, die in eene krachtsverinindering

der beide zijdelingsche spieren bestaan en zich moeten openbaren deels door eene gebrekkige associatie der zijdelingsche bewegingen, deels door een verlies van absolutenbsp;zijdelingsche beweeglijkheid, dat met de correctie niet overeenstemt. Naar den kant van li‘ moet het verlies vannbsp;beweeglijkheid grooter dan de correctie, naar den kantnbsp;van R® de winst kleiner dan de correctie zijn; naar dennbsp;kant van het gezonde oog moeten de oogassen meernbsp;divergeeren of minder convergeeren, naar den kant vannbsp;het geopereerde oog meer convergeeren of minder divergeeren. Zoo kan men de bijkomende werkingen in hetnbsp;algemeen omschrijven.

Nu ontstaat echter de gewichtige vraag; hoe verhoudt zich m tot nl Hierop berust, namelijk, in elk bijzondernbsp;geval de grootte der correctie en de grootte der bijkomendenbsp;werkingen. De theorie kan echter de grootte van m ennbsp;» voor een gegeven geval niet a priori deduceeren. Zijnbsp;kan slechts de noodzakelijke gevolgen van verschillendenbsp;uiterste gevallen van grootte-verhoudingen afleiden: omgekeerd zal men ui t nauwkeurige waarnemingen weder tot het-

-ocr page 82-

58

geen geschied is kunnen besluilwn, zoeals ik voor enkele gevallen wil aantonnen.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Het eenvoudigste geval is klaarblijkelijk als m —nbsp;n is, d. i. de spieren gelijken elkander in alle verhoudingen en verkorten zich na de tenotomie in dezelfdenbsp;mate. We hebben dan de „Eücklagerung” m uz=z2 unbsp;d. i. de correctie van het scheelzien in den primairen stand bedraagt de helft van de „liüchlagerungquot; der pees. De beidenbsp;spieren zijn in gelijke mate verzwakt en dus de werkelijke verkleining van den boog, die doorloopen wordt,nbsp;resp. de verandering in de correctie voor secundaire standen is naar beide zijden dezelfde. Wordt in dit gevalnbsp;eene zelfde „Rücklagerung” aan het andere oog gedaan,nbsp;dan wordt de associatie weer volkomen en als bijkomendenbsp;werking der operatie blijft slechts een gering verlies vannbsp;absolute beweeglpkheid der oogen over.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Nemen we nu het uiterste geval aan dat, ot =o,nbsp;d. i. dat de losgesneden spier zich in het geheel niet verkort, dan is de „Rücklagerung” m - - « rz: w, d. i. denbsp;correctie van het scheelzien in den primairen stand is gelijk aannbsp;de „Bücklagerungquot; der pees. De verzwakking der spierkracht treedt slechts voor R' in , terwijl R' daardoor veeleernbsp;iets wint, dat de weerstand van R“ verminderd is. Naarnbsp;den kant van R' blijft de correctie alzoo onveranderd ofnbsp;wordt maar een weinig kleiner, naar den kant van R*nbsp;neemt zij af, en zooveel meer, als de weerstand van dennbsp;niet verkorten R* onveranderd gebleven is. Bij tenoto-raie op beide oogen zal hier de correcitie naar beidenbsp;zjjden afnemen, en zooveel meer als de kracht veranderingnbsp;der beide geassocieerde spieren eene tegenovergestelde is.

S. Eindelijk kunnen wij ons denken, dat# =o, d. i. dat de antagonist der losgesneden spier zich in ’t geheelnbsp;nief verkort. Dan is de correctie dus zz: o, de „Rück-

-ocr page 83-

§9

lagerung” m n — n, ci. i. ar !,reedt (/dj cene wilkkenrigc j.Iiik'ktagerung''' geenc correctie van ket scheelzien in den pri-mairen stand op. ïe gelijkertijd is slechts E‘ verzwakt,nbsp;terwijl als in het vorig geval R‘, eer iets gewonnennbsp;heelt. Eene toenenjende correctie volgt alzoo hij beweging naar den kant van R‘ zooveel te meer, als denbsp;weerstand van E- niet afgenomen is; ook naar dennbsp;kant van Equot; moet eene geringe correctie optreden wegensnbsp;den verminderden weerstand van den verkorten E'. Eijnbsp;tenotoinie op beide oogen hebben we eene duidelijknbsp;merkbare correctie naar beide zijden.

In de praktijk komen zeker geene gevallen voor, die met deze theoretisch geconstrueerde uitersten overeenkomen. Ik geloof echter, dat de klinische ervaring zichnbsp;zeer goed tusschen de in de theorie genoemde grenzennbsp;laat rangschikken, dat de voorkomende gevallen zeer innbsp;het oog vallend, nu eens het eene, dan weder het anderenbsp;uiterste naderen, en dat men met behulp der theorie uitnbsp;waarnemingen vaak verklarende besluiten trekken kan.

Dat m ten naastenbij = o is, kan men het eerst verwachten in de gevallen van sterken verouderden strabismus convergens, waarbij de m. in ternus sterk verkort isnbsp;en algemeen beduidende vei’anderingen in het spierweefselnbsp;aangenomen worden. Ook is het in deze gevallen gemakkelijk, eene goede correctie te verkrijgen; toch schijntnbsp;men het bijna nooit te bereiken, dat de correctie gelijknbsp;aan de „Eücklagerung” is. Hieruit zou naar de theorie moeten volgen, dat de correctie aan den kant vannbsp;E' na genezing onveranderd of een weinig kleiner werd.nbsp;Inderdaad zien wij echter wel altijd een toenemen dernbsp;correctie naar dezen kant, zooals v. Graefe ook aangeeft. Zoo naderen vele van de gewone gevallen van strabismus convergens meer tot de eerste klasse, waar m

-ocr page 84-

60

ongeveer = n is, of gaan misschien zelfs in de derde klasse over, als namelijk m 'p- n en alzoo het verliesnbsp;aan beweeglijkheid naar binnen in verhouding tot denbsp;correctie groot is. Om dit te verklaren, moet men zichnbsp;herinneren, dat, ofschoon de zieke interniis bepaald korternbsp;dan de externus is, men zelfs bij sterk scheelzien, zoonbsp;lang het zuiver concomiteerend blijft, eigenlijk geene grootenbsp;organische veranderingen in het spierweefsel raag aannemen , en men daarom nog altijd bij de doorsnedennbsp;spier een samentrekking verwachten moet. Daarbij komt —nbsp;en dit is eene omstandigheid, die wij nog niet in rekeningnbsp;gebracht hebben — dat het zeer wel aan te nemen is,nbsp;en met de ervaring in overeenstemming, dat de doorgesneden volkomen vrije spier zich gemakkelijker verkortnbsp;dan de antagonist, die den bulbus met alle andere innbsp;spanning zijnde spieren met zich mede draaien moet.nbsp;Deze omstandigheid moet m juist op dezelfde wijze ver-grooten, in verhouding tot », alsof de elasticiteit vannbsp;grooter ware, en het geval tot die van de derde categorie doen.nbsp;naderen, bij welke het effect der operatie voor de correctie niet gunstig is.

Nog duidelijker tot de derde klasse behooren eenige, niet zeer zeldzame gevallen van latenten of relativen strabismus divergens. Het moet iedereen, die een zeker getalnbsp;patiënten, wegens insufficientie geopereerd, zoowel vóór alsnbsp;langen tijd na de operatie onderzocht heeft, getroffennbsp;hebben, dat, terwijl na volkomen genezing vaak genoeg denbsp;correctie in den primaireu stand verdwijnt, men jaren lang innbsp;de uiterste secundaire standen naar den kant der geopereerdenbsp;spier, althans met gekleurde glazen, gelijkzijdige dubbelbeelden kan aantonnen. Dat beduidt, dat % = o, terwijl m eenenbsp;zekere grootte heeft. In andere gevallen vindt men, bij eenenbsp;zeer geringe correctie in den primaireu stand, nog zeer

-ocr page 85-

61

storende dubbelbeelden in de naaste secundaire standen, die zelfs oorzaak kunnen zijn van een scheeve houding van hetnbsp;hoofd voor het zien op bepaalde afstanden. Nu kan men innbsp;zulke gevallen, die nagenoeg in onze derde klasse hoeren,nbsp;zeker niet zulk een onderscheid in de elasticiteit dernbsp;overigens normale spieren aannemen, dat dit het sterkenbsp;overwicht van m op n zou verklaren; men moet veeleernbsp;eene andere oorzaak voor de grootere contractie der geopereerde spier aannemen, misschien den bovengenoemdennbsp;geringeren weêrstand, die op de lossnijding van dennbsp;bulbus berust en door de spier overwonnen moet worden.

Door de analysé van de door ervaring verkregen feiten, komen wp op de vraag omtrent de basis van de onderstelling der geheele theorie terug, en, zooals iknbsp;reeds in het begin opmerkte, kan men in geen opzichtnbsp;de elastische samentrekking der spieren als éénige oorzaak van de veranderingen in den stand der oogen nanbsp;tenotomie beschouwen. Op de geheele wijze van beschouwing van hetgeen plaats grijpt, op de waarde vannbsp;m en n voor de correctie en voor de secundaire werkingen ,nbsp;op de indeeling der gevallen in drie verschillende klassen,nbsp;kan het echter geen bijzonderen invloed hebben, of wijnbsp;voor de eenvoudige spierelasticiteit verschillende anderenbsp;krachten substitueeren. De verschillende weêrstanden,nbsp;de tonus, de willekeurige spiercontractie, ja zelfs denbsp;draaiing van het oog door aangelegde suturén etc. mogennbsp;op het eindeffect invloed uitoefenen, na heeling is tochnbsp;altijd R' eene bepaalde grootte m, R' eene anderenbsp;grootte n verkort, en van deze verkortingen hangen denbsp;correctie en de veranderingen in de beweeglijkheid af.nbsp;Evenzoo weinig heeft de theorie met meer of minder insnijden in de Tenonsche kapsel, met de beperkende su-turen en de likteekencontractie gedurende de heeling te

-ocr page 86-

62

itiakën. Deze factoren kunnen eveneens slechts de grootten m en », echter niet hunne algemeene waarden voor hetnbsp;elïfect veranderen.

Uit bovenstaande beschouwingen blijkt duideliik , hoe weinig de eenvoudige tenotomie aan het wezen vannbsp;het scheelzien beantwoordt. De voördeelen der bei-dei’zijdsche tenotomie, door v. Graefe aangegeven, kannbsp;men ook hier erkennen. Wij zouden de ideale correctienbsp;hebben, als wij zoowel m. internus als externus, ja eigenlijknbsp;al de spieren tc zamen lossneden, het oog in den ge-wënschtën stand brachten en als nu alle spieren zonder verkorting vastgroeiden. Daar men dit nu niet kan verwezen-lijkeh, zoo moet het ons streven zijn, datgene wat hetnbsp;verschillend effect dér operatie bepaalt goed te verstaan , tennbsp;einde de verkregen ervaring desbetreffende aan eene kritische analyse te onderwerpen. — Dat de eenvoudigenbsp;tenotomie, trots hare onvolkomenheden, toch zoovelenbsp;schoone resultaten oplevert, hangt natuurlijk in de meestenbsp;gevallen daarvan af, dat het doel zich niet verdernbsp;uitstrekt dan tot eene kosmetisch, nagenoeg bevredigendnbsp;resultaat, — niet tot eene volkomen correctie in allenbsp;standèn dér oogen. Waai' dit het geval is, moet denbsp;fuSié-breedte dikwijls aan de onvolkomenheden der operatienbsp;te geraoet komen. Laat deze te wenschen over, dan tredennbsp;de gebreken der operatie des te duidelijker te voorschijn.

Voor de „Vorlagerung” zou men eene volkomen analoge theorie kunnen ontwikkelen. De verhoudingen zijn echternbsp;in de meeste gevallen zoo ingewikkeld, dat de theorienbsp;geene waarde hebben zou.

Er blijft mij nog over, de theorie van v. Graefe te bespi'èken. Zij luidt in ’t kort aldus: Na denbsp;tenotomie draait de antagonist door zijne elastischenbsp;kracht den biilbus oenen bepaalden boog naar zijne

-ocr page 87-

63

zijde. Zooveel wordt ongeveer de spier naar achter gelegd, en zooveel bedraagt ook de correctie. Het verliesnbsp;van bèwèeglijkheid naar de zijde van de geopereerde spiernbsp;is echter nog grooter, wijl door de „Rticklagerung’’ denbsp;richting der kracht minder tangentiaal en meer radiaalnbsp;o-eworden is. — Daartegen kan men het volgende aanvoeren. Ondersteld, dat werkelijk, zooals aangenomen,nbsp;de correctie gelijk aan de „Rücklagerung’’ is, dan is denbsp;richting der kracht van de geopereerde spier onveranderdnbsp;gebleven. Want de spier is dan niet verkort en heeftnbsp;in verhouding tot het draaipunt haar aanhechtingspuntnbsp;niet veranderd. Daarentegen zou zulk eene veranderingnbsp;voor den antagonist moeten gelden, wijl deze verkort ennbsp;alzoo zijne richting ten opzichte van het draaipunt veranderd is. De onderstelling kan echter niet aangenomennbsp;worden, want ze impliceert, dat alleen de antagonistnbsp;zich na de tenotomie moet contraheeren. De beide spieren hebben dezelfde spanning, zooals uit de wet vannbsp;het evenwicht der krachten volgt, en beide moeten zichnbsp;dus na het opheffen der spanning verkorten.

De gewone meening, dat de correctie gelijk aan de „Rücklagerung” is, is dus met de eveneens gewone, datnbsp;alleen de losgesneden spier verzwakt wordt, in tegenspraak, en ik moet de beide meeningen als onjuist betitelen, in elk geval de laatste, indien de grootte dernbsp;beweging als maat der spierkracht kan gelden. Ik geloofnbsp;overigens nauwelijks, dat door de practici werkelijk donbsp;eerste meening, als ook maar ten naastenbij geldig, gehuldigd wordt. Ten minste in de kliniek te Koppenhagennbsp;was reeds sedert verscheidene jaren aangenomen, dat donbsp;theorie niet met de ervaring overeen-stemde. Ook schijntnbsp;V. Graefe zelf in lang niet alle gevallen van tenotomienbsp;het verband zoo eenvoudig opgevat te hebben. Hoe het zij,

-ocr page 88-

64

de theorie was uitgesproken en het scheen daarom gerechtvaardigd, ze ter toetse te brengen.

Ten slotte mag ik niet nalaten te vermelden, dat ik gelegenheid had, deze verhandeling in eenigszinsnbsp;anderen vorm onder de oogen van Prof. Donders te brengen , en dat ik daardoor zoo gelukkig ben geweest, van zijnenbsp;opmerkingen, zoo vol waarde en zoo welwillend medegedeeld, te kunnen gebruik maken.

-ocr page 89-

KLINISCHE MEDEDEELINGEN

. nbsp;nbsp;nbsp;DOOK

Dr. E. BAUMEISTEJI.

De volgende mededeelingen had ik , als adsisteut van Prof. Donders, gelegenheid waar te nemen. De omstandigheid , dat ieder geval verschijnselen aanbood, dienbsp;voor de heoordeeling van gelijksoortige ziektevormen ofnbsp;voor de diagnose van eenig belang waren, gaf aanleiding,nbsp;om ze mede te doelen.

T.

Retinitis pigmentosa unilateralis, mot gelijkzijdige doofheid.

Patiënt, een 44jarig goed gebouwd man, die wegens oatan-hus conjunctivalis hulp zocht, geeft bij die gelegenlieidnbsp;aan, sedert zijn twaalfde jaar blindheid van liet linkernbsp;oog bespeurd te hebben.

riet onderzoek van het oog levert uitwendig, beh.alve eene onbewegelijke pupil, niets abnormaals op. liet gezichtsvermogen is echter volkomen opgeheven: noch qiia-litatieve, noch guantitatieve lichtperceptie is aa

-ocr page 90-

66

Het rechter oog daarentegen heeft volle gezichtsscherpte, onbeperkte bewegelijkheid van de pupil, normale refractienbsp;en tensie.

Het onderzoek met den oogspiegel vertoont op het linker oog, bij volkomen doorzichtige media en emmetro-pischen bouw, eene duidelijk ontwikkelde retinitis pigmentosa. De pupil is n. 1. atrophisch (ofschoon niet zoo wit, als in de meeste gevallen van getijgerd netvlies),nbsp;eveneens de vaten, vooral de arteries. In de peripherienbsp;van het netvlies zijn in groeten getale de bekende, opnbsp;beenlicbaampjes gelijkende pigmenthoopjes afgezet.

Het rechter oog daarentegen heeft, bij eveneens doorzichtige media, een normalen fundus.

Slechts op ééne plaats in de peripherie bevindt zich een klein pigmentvlekje.

Op de vraag, of hij onderscheid in de gezichtsscherpte bij avond en bij dag bemerkt heeft, geeft hij een ontkennend antwoord, eveneens omtrent bloedverwantschapnbsp;tusschen zijne ouders. Zijn broers en zusters hebbennbsp;nooit over hun gezicht geklaagd. Hij zelf was steeds gezond, doch lijdt sedert zijne jeugd, benevens blindheidnbsp;van het linker oog, aan doofheid van het linker oor. Hetnbsp;op zich zelf merkwacardige feit, dat op het linker oognbsp;eene volkomen ontwikkelde retinitis pigmentosa was aannbsp;te toonen, terwijl, behalve een klein pigmentvlekje, allenbsp;objective veranderingen op het rechter oog ontbraken,nbsp;verkreeg door het op dezelfde zijde bestaande oorlijdeiinbsp;een grootere beteekenis. Zoo als bekend is, heeft men bijnbsp;retinitis pigmentosa dikwijls op het gelijktijdig bestaannbsp;van stoornissen in het gehoororgaan gewezen, ofschoonnbsp;ik Tiadere opgaven omtrent de daarmee gepaard gaandenbsp;objectieve veranderingen in de mij ten dienste staandenbsp;literatuur niet heb kunnen vinden.


-ocr page 91-

G7

Ter beoordeeling van de nog duistere oogziekte zou het intusschen van groot belang zijn te onderzoeken, of ernbsp;tusschen het oog- en oerlijden een pathogenetisch verbandnbsp;bestaal. Gevallen, waarbij zich de ziekteverschijnselennbsp;tot de ééne lichaamshelft beperken, zijn natuurlijk vannbsp;dubbele waarde, daar hierdoor alleen zich reeds eennbsp;nauwere samenhang openbaart. In de literatuur vind iknbsp;echter slechts twee gevallen van eenzijdige retinitis pigmentosa: het eene beschrijft Moorenl), hetanderePe-dragliaS). Bij het eerste wordt geen melding gemaaktnbsp;van gehoor stoornis. Ook waren de subjectieve symptomennbsp;van retinitis pigmentosa op het pigraentvrije oog aanwezig. In het geval van Pedraglia bestond gehoor-lijden aan beide zijden , dat zich sedert de laatste zevennbsp;jaren bij den 37 jaren ouden patiënt ontwikkeld had ,nbsp;terwijl de gezichtsstoornis reeds sedert de vroegste jeugdnbsp;aanwezig was.

In ons geval gaf het ontbreken van pigment op het eene oog aanleiding tot een nauwkeurig onderzoek vannbsp;de subjectieve symptomen, vooral van de beperking vannbsp;het gezichtsveld en de vermindering van den lichtzin.nbsp;Maar het onderzoek gaf in beiderlei opzicht een negatiefnbsp;resultaat. Het gezichtsveld was niet beperkt en het onderzoek van den lichtzin met den lichtzinmeter van P ö r s t e rnbsp;gaf normale gevoeligheid voor licht aan.

He gehoorscherpte van het linker oor was bijna gelijk nul. De oorspiegel vertoonde eene sterke intrekking vannbsp;het trommelvlies met likteekenvorming in het onderstenbsp;segment. Het rechter oor was normaal, ofschoon de gehoorscherpte in zeer geringe mate verminderd was.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ojihlhalmiafrisi'he Miltlieilnn«eii. 1807. S.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Ivlinisflip Moiiatalilattcr. IIT. 1805. S. 114.

-ocr page 92-

68

Dr. Land, die de goedheid had, dit onderzoek te doen, is geneigd de verschijnselen aan het linker oor afnbsp;te leiden van een ontstekingsproces, dat waarschijnlijknbsp;in de jeugd, misschien echter reeds vóór de geboorte-,nbsp;was afgeloopen. Patiënt weet zelf alleen te zeggen, datnbsp;hij met het linker oor steeds slecht gehoord heeft.

Of in het medegedeelde geval een pathogenetische samenhang tusschen het oog- en oerlijden mag wordennbsp;aangenomen, blijft, zoolang de waarnemingen hieromtrentnbsp;zich niet vermeerderen, aan twijfel onderworpen. Denbsp;vraag zou misschien het snelst kunnen beslist worden ,nbsp;wanneer zich anatomische onderzoekingen van beide organen met de klinische waarnemingen lieten verbinden.

II.

Acute amblyopie, met algemeene parese der oogspieren.

Een jong meisje, van een bloeiend uiterlijk, klaagt, dat in de beide laatste weken haar linker oog ziek geworden is. Ze is 22 jaar oud, heeft nooit aan de oogennbsp;geleden , heeft gezonde ouders en was nooit krank. Somsnbsp;heeft ze wat kiespijn, zonder evenwel caries te hebben.

Terstond bemerkt men eene onvolkoraene ptosis en een geringe, doch duidelijke exophthalmos van het linker oog.nbsp;De pupil is een weinig verwijd en reageert slechts zwak. Denbsp;bewegingen van het oog zijn naar alle zijden zeer beperkt.nbsp;De bulbus, bij drukking weinig gevoelig en van normalenbsp;tensie, laat zich niet reponeeren. Overigens is uitwendignbsp;niets abnormaals fe r.ien. Op de vraag, of ze soms dui-zelig is, antwoordt ze: „neen”; of ze dubbel ziet: „thansnbsp;niet, maar wel voor eenige weken, voor een korten tijd”;


-ocr page 93-

69

of m pijix had; ,,weinig, hool'disakelijk boven iiet oog in de voorhoofdstreek”; evenwel leed ze in begin aannbsp;hevige kiespijn. Ontstoken was het oog in dezen tijdnbsp;nooit, doch in de laatste dagen heeft ze bpmerkt, dat zenbsp;met het linker oog veel slechter ziet dan met het rechter.

Het verder onderzoek toonde nu ook werkelijk aan, dat de gezichtsscherpte van het linker oog zeer verminderdnbsp;was; ze bedroeg n. 1. slechts '“/joti terwi]! ze rechts '“/a,,nbsp;was.

Deze omstandigheid verklaarde volkomen , dat niettegenstaande de spierverlamming noch duizeligheid, noch dubbelzien aanwezig was.

Daar de beide oogen vroeger gelijk geweest waren, kon men verwachten met den oogspiegel nadere ophelderingnbsp;te verkrijgen. Het oogspiegel-onderzoek vertoonde echternbsp;zoowel rechts als links, volkomen doorzichtige media,nbsp;emmetropie en normalen fundus. In vorm en kleur vannbsp;de papillen, noch in de vulling der netvliesvaten wasnbsp;het geringste onderscheid waar te nemen.

Daar patiënte ongenegen was, eenigen tijd onder behandeling te blijven, beperkte zich de therapie tot jodetum kalicum en ung. hydrargyri met jodium ter inwrijving opnbsp;het voorhoofd.

Na ongeveer een week komt ze terug.

De verschijnselen zijn bijna onveranderd, doch het gezichtsvermogen is nog meer afgenomen; de gezicht-scherpte van het linker oog bedraagt slechts nbsp;nbsp;nbsp;die

van het rechter oog is normaal gebleven. Op vernieuwd aanzoek blijft patiënte thans onder behandeling. Nanbsp;een kunstmatige bloedonttrekking in de slaapstreeknbsp;laat zich twee dagen later reeds eene aanzienlijke verbetering constateeren. De bewegingen worden naar allenbsp;zijden vrijer en de gezichtsscherpte neemt sterk toe. Na

-ocr page 94-

68

Dr. Land, die de goedheid had, dit onderzoek te doen, is geneigd de verschijnselen aan het linker oor afnbsp;te leiden van een ontstekingsproces, dat waarschijnlijknbsp;in de jeugd, misschien echter reeds vóór de geboorte-,nbsp;was afgeloopen. Patiënt weet zelf alleen te zeggen, datnbsp;hij met het linker oor steeds slecht gehoord heeft.

Of in het medegedeelde geval een pathogenetische samenhang tusschen het oog- en oorlijden mag wordennbsp;aangenomen, blijft, zoolang de waarnemingen hieromtrentnbsp;zich niet vermeerderen, aan twijfel onderworpen. Denbsp;vraag zou misschien het snelst kunnen beslist worden ,nbsp;wanneer zich anatomische onderzoekingen van beide organen met de klinische waarnemingen lieten verbinden.

II.

Acute amblyopie, met algemeene parese der oogspieren.

Een jong meisje, van een bloeiend uiterlijk, klaagt, dat in de beide laatste weken haar linker oog ziek geworden is. Ze is 22 jaar oud, heeft nooit aan de oogennbsp;geleden, heeft gezonde ouders en was nooit krank. Somsnbsp;heeft ze wat kiespijn, zonder evenwel caries te hebben.

Terstond bemerkt men eene onvolkoraene ptosis en een geringe, doch duidelijke exophthalmos van het linker oog.nbsp;De pupil is een weinig verwijd en reageert slechts zwak. Denbsp;bewegingen van het oog zijn naar alle zijden zeer beperkt.nbsp;Do bulbus, bij drukking weinig gevoelig en van normalenbsp;tensie, laat zich niet reponeeren. Overigens is uitwendignbsp;niets abnormaals fe zien. Op de vraag, of ze soms duizelig is, antwoordt ze: „neen”; of ze dubbel ziet: „thansnbsp;niet, maar wel voor eenige weken, voor een korten ti,jd’';

-ocr page 95-

69

of ze pijii had: ,,weinig, hool'dzakelijk boven het oog in de vüüi'hoofdstreek”; evenwel leed ze in ’t begin aannbsp;hevige kiespijn. Ontstoken was het oog in dezen tijdnbsp;nooit, doch in de laatste dagen heeft ze bpmerkt, dat zenbsp;met het linker oog veel slechter ziet dan met het rechter.

Het verder onderzoek toonde nu ook werkelijk aan, dat de gezichtsscherpte van het linker oog zeer verminderdnbsp;was: ze bedroeg n. 1. slechts *720111 terwijl ze rechts “/j,,nbsp;was.

Deze omstandigheid verklaarde volkomen , dat niettegenstaande de spierverlamming noch duizeligheid, noch dubbelzien aanwezig was.

Daar de beide oogen vroeger gelijk geweest waren, kon men verwachten met den oogspiegel nadere ophelderingnbsp;te verkrijgen. Het oogspiegel-onderzoek vertoonde echternbsp;zoowel rechts als links, volkomen doorzichtige media,nbsp;erametropie en normalen fundus. In vorm en kleirr vannbsp;de papillen, noch in de vulling der netvliesvaten wasnbsp;het geringste onderscheid waar te nemen.

Daar patiënte ongenegen was, eenigen tijd onder behandeling te blijven, beperkte zich de therapie tot jodetum kalicum en ung. hydrargyri met jodium ter inwrijving opnbsp;het voorhoofd.

Ha ongeveer een week komt ze terug.

De verschijnselen zijn bijna onveranderd, doch het gezichtsvermogen is nog meer afgenomen: de gezicht-scherpte van het linker oog bedraagt slechts y2„„, die van het rechter oog is normaal gebleven. Op vernieuwdnbsp;aanzoek blijft patiënte thans onder behandeling. Nanbsp;een kunstmatige bloedonttrekking in de slaapstreeknbsp;laat zich twee dagen later reeds eene aanzienlijke verbetering constateeren. De bewegingen worden naar allenbsp;zijden vrijer en de gezichtsscherpte neemt sterk toe. Na

-ocr page 96-

70

vier dagen is ze weer ''/jo; eii tevens is wéér dubbelzien voorhanden.

Na acht dagen wederom eene bloedonttrekking en uitwendige applicatie van tinct. jodii. De ziekelijke verschijnselen nemen steeds meer en meer af, en na eene behandeling van drie weken wordt patiënte met eene ge-zichtsscherpte van 'Vj,, en bijna absoluut vrije bewegelijkheid van den bulbus ontslagen. Na verloop van tweenbsp;maanden laat zich een bijna volkomen herstel constatee-ren. De gezichtsscherpte bedraagt op beide oogen ^7.2,,.nbsp;Naar buiten bestaat nog een beperking in de beweging.nbsp;De pericorneale vaten zijn licht geinjiciëerd; overigens isnbsp;de toestand vlt;j;n het oog volkomen normaal.

Het medegedeelde geval is van belang wegens de met algemeene parese der oogspieren verbondene sterke vermindering van het gezichtsvermogen, zonder dat zichtbarenbsp;ontstekingsverschijnselen aanwezig waren of met den oogspiegel de geringste afwijking zich liet constateeren.

De exophthalmos, de pijn, de verlamming, de anamnese en het verloop der ziekte wijzen op een ontstekings-proces, dat waarschijnlijk in het retrobulbair celweefsel zijn zitplaats had, zooals in dergelijke gevallen nietnbsp;zonder grond is aangenomen. Maar zeer ongewoon isnbsp;daarbij de aandoening van den n. opticus. De exophthalmos was, zoo als gezegd is, slechts gering, ennbsp;eene sterke uitrekking of compressie had ook in veranderingen van de pupil zichtbaar moeten zijn. — Of aannbsp;het optreden der kiespijn eene meer dan toevallige betee-kenis moet worden toegeschreven, is twijfelachtig.

Het verdwijnen en weder te voorschijn komen der dubbelbeelden laat zich gemakkelijk uit het af- en toenemen der gezichtsscherpte verklaren. Wat den stand der dubbelbeelden betreft, zoo is nog op te merken, dat deze bij

-ocr page 97-

71

verschillende blikricliting verschillend was, alhaukelijk van de contractie der daartoe bijdragende spieren.

III.

Invloed van de houding van het hoofd op de gezichtsscherpte hij nystaguios.

De vader van een gezonden negenjarigen knaap geeft aan, sedert eenigen tijd bemerkt te hebben, dat zijn zoon,nbsp;om in de verte scherp te zien, aan het hoofd eene eigenaardige houding geeft. Zijn grootvader zou dezelfde gewoonte gehad hebben. Patiënt geeft op een afstand vannbsp;20' de letters van Snellen van 200 tot 50 goed aan, kannbsp;dan niet verder komen, doch draait nu, op verzoek omnbsp;verder te lezen, het hoofd om de verticale as sterk naarnbsp;rechts en bereikt bij dezen stand een gezichtsscherptenbsp;van ‘V20.

De pupillen staan thans in den linker ooghoek, en worden links gedeeltelijk door de oogleden bedekt; denbsp;neusrug bedekt bovendien bijna de helft van de pupilnbsp;van het rechter oog. Patiënt scheen dus aan eennbsp;kleinere pupil de voorkeur te geven, om door kleinerenbsp;verstrooiingscirkels grootere gezichtsscherpte te krijgen :nbsp;referent was toevallig, ten behoeve van optische proeven,nbsp;op het rechter oog geatropiniseerd, en overtuigde zich,nbsp;dat hij zijne daardoor verminderde gezichtsscherpte bijnbsp;een dergelijken stand zeer verbeterde.

Was nu het doel van die houding van het hoofd slechts verkleining der verstrooiingscirkels, dan moest een steno-paeisch apparaat hetzelfde resultaat bij normale houdingnbsp;van het hoofd geven.

Patiënt kon echter bij het zien door een opening van

-ocr page 98-

2 m. m. middellijn, ter nauwernood eene verandering in de gezichtssclierptc bemerken. Eij het onderzoek der refractie verwerpt hij positieve en negatieve glazen en ooknbsp;het onderzoek op astigmatismus levert een negatief resultaat op. Evenmin kan men met den oogspiegel eennbsp;refractie-anomalie ontdekken; fundus oculi en brekendenbsp;media vertonnen niets abnormaals. Maar bij dit onderzoek blijkt thans een geringe graad van nystagmos in hetnbsp;gebied der mm. recti externi en interni te bestaan, die hetnbsp;sterkst wordt, wanneer patiënt het hoofd naar links draait,nbsp;maar daarentegen ophoudt, wanneer hij de boven beschreven houding aanneemt.

Zooals bekend is, heeft men dikwijls gelegenheid, bij [)atiënten met nystagmos waar te nemen, dat bij zekerenbsp;standen van het oog de beweging geringer wordt en zelfsnbsp;geheel ophoudt. Maar zulk eene sterke verbetering dernbsp;gezichttsscherple (van tot “/.211) bij rustigen blik vindnbsp;ik nergens vermeld. Daarbij herhaal ik, dat de nystagmosnbsp;slechts gering was en eerst in den loop van het onderzoek geconstateerd werd.

Het feit, dat men in de opvatting dezer heweging-stoornis nog niet tot overeenstemming is gekomen, rechtvaardigt voorzeker het groote aantal der meêgedeeldenbsp;gevallen, en ik deel daarom nog een tweede geval meê,nbsp;dat zich volkomen aan het eerste aansluit en dat ik ongeveer in dienzelfden tijd met Dr. van der Horstnbsp;waarnam.

Patiënt is een jong, krachtig ontwikkeld man van 23 jaren, die in zijn jeugd aan een hevige, langdurige oogontsteking heeft geleden. Hij klaagt cr over, dat hij bijnbsp;eenigszins langdurig gebruik der oogen tot het zien in denbsp;nabijheid spoedig vermoeit. Er bestaat een sterke nystagmos in het gebied der mm. recti en obliqui. Bij ’t fixeeren

-ocr page 99-

73

van een object kan hij aijn oogeii momentaan stilhouden. Bij ’t bedekken van één oog is de nystagmos veel sterker. Bij ’t zien naar beneden wordt hij zwakker, is helnbsp;sterkst bij ’t zien naar rechts en verdwijnt geheel, wanneer patiënt het hoofd om de verticale as naar linksnbsp;draait, waarbij de oogen in den rechter ooghoek staan.nbsp;Ook hier komt bij deze houding van het hoofd aanzienlijke verbetering der gezichts.scherpte voor. Bij gewonenbsp;houding van het hoofd bedraagt ze bij ’t zien met beidenbsp;oogen '•''¦/-o, bij ’t draaien van het hoofd naar linksnbsp;en bij ’t draaien naar de tegenovergestelde zijde daalt zenbsp;totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onderzoek van ieder oog afzonderlijk

geeft voor het linker oog dezelfde getallen, voor het rechter daarentegen slechts ‘quot;/(„u, resp. nbsp;nbsp;nbsp;’quot;/loo*

moet hierbij nog vermelden, dat de refractie alsmede de brekende media en de fundus oculi volkomen normaal waren.

IV.

Bij dr age tot de diagnose der trochlearia-verlamming.

Een heer van 50 jaar meldt zich wegens een uitwendige oogontsteking aan en verhaalt gedurende het onderzoek, dat hem in den laatsten tijd de loodrechte lijnen van zijnnbsp;kamerbehangsel, bij sommige posities te bed, schuinschnbsp;voorkwamen. De anamnese geeft overigens niets bijzonders.

liet linker oog lijdt aan een lichte episcleritis, het rechter vertoont uitwendig niets ziekelijks.

Beide oogen zijn emmetropisch, de gezichtsscherpte oogspiegel is ook niets abnormaals Ienbsp;constateeren. De klacht van den patiënt aangaande denbsp;lijnen van zijn behangsel laat een stoornis in de beweging

-ocr page 100-

74

vermoeden. Ue stand der oogen is schijnbaar volkomen goed. Bij het onderzoek op dubbelbeelden door middelnbsp;van gekleurde glazen blijkt intusschen links een trocble-aris-paralyse te bestaan. Prof. Donders maakte hierbijnbsp;de opmerking, dat zich de geringe raddraaiing, die Javalnbsp;bij neiging van het hoofd het eerst bij astigraatisme hadnbsp;geconstateerd, in den stand der dubbelbeelden voor dennbsp;dag moet komen, en zoo was het inderdaad. Neigde patiënt het hoofd sterk naar de zieke zijde, dan traden bijnbsp;een afstand der gefixeerde vlam van 12 voet, gekruistenbsp;dubbelbeelden op: het beeld van het zieke oog was daarbij naar rechts geneigd en stond veel lager, dan dat vannbsp;het gezonde. Neigde patient daarentegen het hoofd naarnbsp;de zijde van het gezonde oog, dan bleef enkelzien bestaan.

Deze verschijnselen laten zich op de volgende wijze verklaren. Bij neiging van het hoofd naar links ondergaat het linker oog, onder normale omstandigheden, eenenbsp;geringe, positieve raddraaiing. Deze wordt te weeg gebracht door gelijktijdige werking van den reet. superiornbsp;en obl. superior, zooals reeds door Nagel werd aangenomen. Deze beide spieren ondersteunen elkaar in draaiingnbsp;om de gezichtsas, maar heffen elkaar op in draaiing omnbsp;de transversale as. Zoodra het oog de raddraaiing naarnbsp;binnen maakt, veranderen ze hare ligging, zoodat denbsp;rectus superior meer naar binnen, de obliquus superiornbsp;meer naar buiten komt te, liggen, en hieruit resulteertnbsp;eene werking op de verticale as, namelijk voor den rectus superior eene adduceerende, voor den obliquus superiornbsp;eene abduceerende. Bij gelijktijdige contractie zal daarom,nbsp;in de onderstelling, dat de beide krachten gelijk zijn ,nbsp;het effect, evenals bij de werking om de transversalenbsp;as, gelijk nul wezen.

-ocr page 101-

75

Valt nu de werking van den linker obliciuus superior door verlamming weg, zoo zal bij neiging van het hoofdnbsp;naar de zieke zijde de raddraaiing naar binnen geringernbsp;zijn, dan onder normale omstandigheden: de verticale asnbsp;van den bulbus neigt met het bovenste einde iets naarnbsp;links en dien ten gevolge neemt het halfbeeld den om-gekeerden stand aan.

Tegelijk verliest de rectus superior zijnen antagonist bij de werking om de transversale as, het oog wordtnbsp;naar boven gedraaid en het halfbeeld staat dus lager.nbsp;Verder wordt thans de adduceerende werking van dennbsp;rectus superior niet meer door de abduceerende van dennbsp;obliquus gecompenseerd en zoo zou volgens deze beschou wing de bulbus naar binnen gedraaid moeten worden ,nbsp;de dubbelbeelden dus gelijkzijdig zijn. Dit was nu echternbsp;niet het geval. Voorloopig zal ik niet trachten, dezenbsp;tegenstrijdigheid op te lossen, totdat talrijkere waarnemingen mij van het normaal voorhanden zijn van ditnbsp;verschijnsel hebben overtuigd.

Bij neiging van het hoofd naar de gezonde (rechter) zijde bleef enkelzien bestaan. Natuurlijk, want nu maaktnbsp;het zieke (linker) oog eene negatieve raddraaiing, waarbijnbsp;slechts de obliquus inferior en rectus inferior in werkingnbsp;treden, terwijl de obliquus superior en rectus superiornbsp;geheel buiten spel blijven.

Bevestigt zich de waarneming in de verhouding der dubbelbeelden bij zijdelingsche neiging van het hoofd, watnbsp;zich wei laat aaunemen, daar ze in ’t algemeen eene voldoende verklaring toelaat, dan zou daardoor de diagnosenbsp;der trochlearis-verlamming werkelijk gemakkelijker worden.

-ocr page 102-

76

Directe reactie der pupillen op licht bij aan-geborene amaurose.

Het optreden van de jeugdige patiënte deed in ’t eerst aan gebrekkige ontwikkeling van haar verstand denken.nbsp;Deze indruk werd veroorzaakt door den vorm van hetnbsp;gezicht, vooral door het openhouden van den mond ennbsp;het schijnbaar totale gemis aan deelneming in de omgeving. Hoe weinig dit besluit echter gerechtvaardigd was,nbsp;bleek terstond na de eerste vragen, die ze zeer verstandignbsp;met eenigszins luide en driest klinkende stem beantwoordde.nbsp;Ze gaf aan, sedert hare geboorte (ze telt thans 21 jaren)nbsp;nooit in staat geweest te zijn , licht en donker van elkaarnbsp;te onderscheiden. Zelfs direct in ’t oog vallend zonlichtnbsp;veroorzaakte slechts, even als op andere plaatsen dernbsp;huid, een aangenamen indruk van warmte.

In haren toestand vindt ze zelf volstrekt niets ondragelijks , al bestaat ook het eenige, wat ze geleerd heeft en waarmee ze zich bezig houdt, in breien. Hare ouders,nbsp;broers en zusters zijn gezond; zij zelf is nooit ziek geweest. Tusschen de ouders bestaat, zooals haar broedernbsp;bevestigt, geen bloedverwantschap. Het verder onderzoeknbsp;levert het volgende op.

Patiënte is tameljik goed ontwikkeld, middelmatig groot en vrij krachtig gespierd. Hare handen zijn voornbsp;haren stand betrekkelijk zacht en teer. Eene buitengewone ontwikkeling van den gevoelszin is, zooals de proefnbsp;aantoont, niet aanwezig. Koperen en zilveren munten vannbsp;bijna gelijke grootte, maar met verschillende stempels,nbsp;kan ze niet onderscheiden.

Het hoofd is goed gevormd en van normale grootte.

-ocr page 103-

77

het hoofd volkomen glad, zonder eenige plooi. De orhitae ziin vlak, de bulhi klein. Er bestaat een sterke nystag-mos, die zich over alle spieren uitstrekt. De nystagmischenbsp;bewegingen hebben het eigenaardige, dat ze telkens eennbsp;tijd lang (1—2 minuten) gelijke richting hebben, zoodatnbsp;de oogen zich gedurende deze periode b. v. voornamelijknbsp;naar rechts bewegen, dan weêr eenige minuten voorna-meljik naar links of naar rechts en boven enz., zondernbsp;dat zich hierbij eene bepaalde opeenvolging laatnbsp;aantonnen. Op verzoek is patiënte in staat, den bliknbsp;naar boven en naar beneden te richten, daarentegen nietnbsp;naar rechts of links. Convergentie-bewegingen ontbrekennbsp;geheel. Bij de bewegingen der bulbi maken de bovenstenbsp;oogleden voortdurend medebewegingen. Deze zijn metnbsp;lange oogharen voorzien, zijn daarbij slap, met slechtnbsp;ontwikkelden tarsus , zoodat bij gesloten oogen de bulbinbsp;blauwachtig doorschemeren. De levater palpebrae werktnbsp;slechts gebrekkig, de sluiting der oogen is daarentegennbsp;volkomen goed. Aan den neuswortel en het daaraan grenzend gedeelte der orbita ziet men voortdurend contractiesnbsp;van enkele spierbundels, zooals men die gewoonlijk bijnbsp;algemeene progressieve spieratrophie zien kan.

Sclera, cornea en iris vertoonen niets abnormaals. Het merkwaardige in de toestand der pupil. Bij gewoon daglicht heeft ze eene middellijn van m. m. Kortstondige afsluiting van het licht veroorzaakt geene reactie.nbsp;Worden echter beide oogen eene minuut lang gesloten,nbsp;dan verwijden zich de pupillen in dien tijd tot 5 m. ni.nbsp;Inwerking van licht veroorzaakt hierop contractie; echternbsp;volgt deze zeer langzaam, zoodat eerst na 15—20 seconden de oorspronkelijke middellijn weer bereikt is. Onttrekt men slechts het eene ¦ oog aan de inwerking vannbsp;het licht, dan verwijdt zich de pupil van dezelfde zijde.

-ocr page 104-

78

Zeer treffend is dan het onderscheid in de grootte der beide pupillen; hij gelijke verlichting zijn ze na 20 seconden weer gelijk. Van eene consensuele verwijding ofnbsp;vernauwing van de pupil van liet andere oog is daarbijnbsp;volstrekt niets te zien.

Eene zeer eigenaardige uitdrukking krijgt het gelaat der patiënte bij liet lachen. Daarbij contraheert zich namelijk de musculus pyramidalis en vormt drie paralelle, schuinnbsp;naar den rug van den neus loopende plooijen. De traan-secretie door inwendige oorzaken evenals door reflecto-rische prikkeling geschiedt op normale wijze. Het onderzoek met den oogspiegel heeft wegens den bestaandennbsp;nystagmos eenige raoeielijkheid. De media waren volkomen doorzichtig en beide oogen waren, voor zoo ver zichnbsp;liet beoordeelen, emmetropisch. De pupillen waren witnbsp;en atrophisch, en er waren slechts weinige, zeer dunnenbsp;vaten zichtbaar. Op enkele plaatsen, vooral in de peri-pherie, was pigment in kleine hoopjes afgezet, die eenig-zins aan de pigraentvormeii bij retinitis pigmentosa herinnerden.

Het onderzoek op lichtperceptie gaf een negatief resul ¦ taat. Proeven, om de iris direct door licht te prikkelen,nbsp;zonder dat eenig licht door de pupil naar binnen trad,nbsp;konden wegens de nystagmische bewegingen niet uitgevoerd worden. Eene reactie der pupil, bij inwerking vannbsp;geconcentreerd licht op de sclera, was niet te bespeuren.

Oalabar en atropine riepen de bekende verschijnselen op normale wijze te voorschijn.

-ocr page 105-

OVER DE NORMALE INCONGRUENTIE DER NETVLIEZEN.

DOOK

F. I). A. C. VAN MOLL.

1. GESOHIEDENIB.

Een woord vooraf, om het begrip der incongruentie vast te stellen.

Bi) de beschouwing der oogbewegingen gaat men uit van een primairen stand , den stand, namelijk, waarbij denbsp;bliklijnen, zonder bijkomende raddraaiing, in verticalenbsp;en in horizontale richting kunnen bewogen worden. Hijnbsp;wordt gevonden door middel van nabeelden. Het hoofdnbsp;heeft daarbij de gewone opgerichte houding en de bliklijnen zijn evenwijdig horizontaal gericht, loodrecht opnbsp;de grondlijnen.

Van dezen stand gaan wij ook uit bij de beschouwing der incongruentie.

Een vlak, in den primairen stand door de geziclits-lijnen gelegd, snijdt de beide netvliezen in hunne horizontale meridianen. En loodrecht op deze gaat in ieder oog de verticale meridiaan door de gezichtslijn en dusnbsp;door de gele vlek. Hiermede zijn deze meridianen geometrisch liepa

-ocr page 106-

80

Van deze werkelijke meridianen nu zijn de schijnbare onderscheiden. Een verticale lijn, in den primairennbsp;stand binoculair gezien, mag, afgezien van onregelmatigheden der lichthrekende middenstoffen, worden ondersteld , haar beeld te vormen in den verticalen meridiaan der heide netvliezen, en de waarneming leert,nbsp;dat die lijn voor ieder oog afzonderlijk overhellende wordtnbsp;gezien naar de rnediane zijde: om voor één oog verticaal tenbsp;schijnen, moet ze onder een zekeren hoek werkelijk naarnbsp;de temporaalzijde geneigd zijn, en de meridiaan, waarin haarnbsp;beeld dan valt (de meridiaan , die mag worden ondersteld,nbsp;een gelijke richting te hebben als de lijn en ons die lijnnbsp;als verticaal doet zien) is de schijnbaar verticale meridiaan ^nbsp;of verticale scheidingslijn (Trennungslinie). De schijnbarenbsp;overhellingen eener verticale lijn zijn in den regel symmetrisch, voor het rechter oog links, voor het linker rechts, ennbsp;daarom kan de lijn, binoculair gezien, zich verticaal vertoonen.

In denzelfden primairen stand wijken ook scJiynhaar horizontale meridianen doorgaans meer of minder van denbsp;werkelijke af, naar het schijnt, meestal in gelijken zinnbsp;als de verticale, maar in geringere mate.

Legt men nu twee netvliezen op elkander, zoodat de verticale meridianen ah en « /3 en de horizontale c d en y d

Fier l.

/ \

\

i

j

V

\ /

elkander dekken (fig. 1), dan vormennbsp;de scMjnhare,nbsp;op de figuurnbsp;als gestippelde lijnen voor-gesteld, daar

mede zekere lioekon, on wel op ieder oog naar tegengestelde zijden. De punten der schijnbare moeten intusschen

-ocr page 107-

81

als correspondeereiide worden beschouwd, en er bestaat dus eene incongruentie tusscben die punten. — Denktnbsp;man zich de netvliezen zoodanig gedraaid om het punt n,nbsp;dat de schiinbaar horizontale (gestippelde) met de werkelijke samenvallen, dan blijven de schijnbaar verticalenbsp;(gestippelde) nog een hoek vormen met de werkelijke. Ditnbsp;is de eigenlijke incongruentie, die zich door geenerolhe-weging laat opheffen.

De eerste, die op het bestaan van de incongruentie der netvliezen opmerkzaam maakte, was v o n R e ck! i n g h au-sen 1).

Hij wees er op (in ’t jaar 1859) , dat, als men een volkomen rechthoekig kruis beschouwt, welks verticale in het mediaanvlak gelegen is, terwijl de raediaanlijn lood-recht op het kruisvlak staat, de hoeken voor ieder oognbsp;afzonderlijk niet even groot schijnen, dat, namelijk, denbsp;rechter bovenhoek door bet rechter oog, de linker bovenhoek door het linker grooter dan een rechte gezien wordt, —nbsp;en omgekeerd voor de onderhoeken.

Voor het bepalen der afwijking van het kruis maakte von Recklinghausen gebruik van twee cylinders vannbsp;100 mm. diameter, die over elkander konden heenschuivennbsp;en aan hunne einden in de middellijn ieder een draad gespannen hadden. Deze draaiden alzoo om hetzelfde middenpunt. Hierdoor kon hij den hoek van het kruis naarnbsp;verkiezing veranderen.

Hij meende, dat de gevondene afwijking afhankelijk kon zijn van drie omstandigheden:

a. van de ordening der netvliespunten.

afhankelijk van de

l. van verschuivende momenten, brekende media.

1) Arch. f. Ophtli. B. V. 2 Abth.

-ocr page 108-

82

c. van beide omstandigheden, te geliik.

Wij weten, dat de gezichtslijn niet loodrecht staat op het tangentiaal vlak van het midden der cornea, dat hetnbsp;krommingsmiddenpunt van bet middelste gedeelte dernbsp;oornea niet alleen binnenwaarts van de gezichtslipi, maarnbsp;ook buiten het viseervlak ligt. Dientengevolge meent vonnbsp;Recklinghausen: „muss sicb ein ahnlicher Effectnbsp;geltend machen, wie man ihn duroh ein Prisma oder einenbsp;Linse hervorrufen kann, wel che zur Ebene des Kreuzesnbsp;schiet geneigt sind.”

V o n Recklinghausen berekende de grootte van den lioek, dien het tangentiaalvlak en het vlak loodrechtnbsp;op de gezichtslijn (of de verticalen op die vlakken)nbsp;vormen, uit de verandering van het kruis bij verschillendenbsp;richtingen, vond deze vrij constant en vrij wel overeenkomende met de berekening van Helmholtz 1), ennbsp;meende hierin nu de oorzaak der incongruentie gevondennbsp;te hebben.

Jk wensch niet in eenige kritiek te treden omtrent deze beschouwing; ik bepaal mij alleen tot deze opmerking : stellen we ons voor eene verticale lijn, die na doornbsp;een stelsel van lensen gegaan te zijn, op een scherm haarnbsp;beeld werpt, dan zal, als dat stelsel onveranderd blijft,nbsp;altijd elke lijn, die den stand der eerste inneemt, zich opnbsp;dezelfde plaats van bet scherm afbeelden; uit den standnbsp;van bet beeld kan omgekeerd tot den stand van hetnbsp;voorwerp besloten worden. Denken we ons, in plaatsnbsp;van het scherm, het netvlies, waarop het beeld eener verticale Itjii valt, dan doet het er niets toe, welk eennbsp;schuinen stand dat beeld inneemt, daarvan is het oognbsp;zich niet bewust (evenmin als van bet omgekeerde beeld

]) Arck. f. Ophih. IS, I. Abth.

-ocr page 109-

der omgevende voorwerpen): alleen zal het oog , zoo vaak op dezelfde plaats dat beeld ontstaat, de voorstelling wekkennbsp;dat eene verticale lijn gezien wordt; want volgens de empiristische theorie lieeft het oog zelf, volgens de nativistischenbsp;hebben onze vooronders geleerd, aan dat beeld het begripnbsp;eener in de ruimte gelegen verticale lijn te hechten.

Eene afwijking der verticale scheidingslijnen had eigenlijk Meissner reeds in 1851 waargenomen. Hij vestigt er de aandacht op, dat, als men een draad, die parallelnbsp;met de grondlijn en loodrecht op het viseervlak staat,nbsp;indirect beoordeelt, door met beide oogen er voor of ernbsp;achter te convergeeren, deze zich gewoonlijk niet innbsp;parallelle dubbelbeelden vertoont, maar in zoodanige, dienbsp;een neiging hebben in betrekking tot elkander. In de onderstelling verkeerende, dat bij parallelle gezichtslijnen allenbsp;punten van oneindig verwijderde voorwerpen op correspon-deerende netvliespunten vallen, bracht hij de bedoelde neiging geheel op rekening van draaiing van het oog, innbsp;verband met de convergentie. Had hij zijne proeven metnbsp;parallelle gezichtslijnen gedaan, dan zou hij gevondennbsp;hebben, dat ook dan de neiging niet ontbreekt.

Het was Helmholtz, die den 8 Mei 1863 in het Medic, naturhist. Verein te Heidelberg de mededeeling deed,nbsp;dat ook de dubbelbeelden van verwijderde verticale lijnennbsp;divergeeren. Bracht hij daarentegen half beelden bij elkander van twee lijnen, die naar boven divergeeren , dan zagnbsp;hij ze parallel. Hieruit volgt, zegt hij, dat de verticalenbsp;scheidingslijnen van identische punten niet verticaal ennbsp;niet parallel staan, en alles op assymetrie in de ordeningnbsp;der correspondeerende punten berust.

Ruim drie maanden later, den 13 Aug. 1863, deelde Volkmann aan de Academie der Wissenschaften tenbsp;Berlijn, zijne onderzoekingen mede over de incongruentie

6*

-ocr page 110-

84

der netvliezen, die liii zelfstandig schijnt ontdekt te hebben.

Zijne methode van onderzoek kwam op het volgende neder;

Tegen een verticalen wand worden twee draaiscliijven aangebracht, wier middelpunten samenvallen met denbsp;parallel gerichh^ gezichtslijnen. Op elke schijf is doornbsp;liet centrum eene lijne lijn getrokken, die alzoo mede-draait, en welker stand door middel van een graadboognbsp;afgelezeu kan worden. Oonvergeert men nu een weinig,nbsp;dan ziet men de lijnen in dubbelbeelden en kan dezenbsp;parallel stellen, waarbij dan blijkt, dat de diametersnbsp;steeds naar boven divergeeren, zoodat de schijnbare ennbsp;werkelijke verticale meridianen niet samenvallen. Ooknbsp;de andere meridianen doen zulks niet, en Volkmaniinbsp;merkte op, dat de hoek naar de horizontale meridianennbsp;(Netzhauthorizonte) gestadig afneemt, zoodat deze hiernbsp;het kleinste is.

Als een gevolg hiervan onderstelde hij, dat eene horizontale lijn voor het eene en eene verticale voor het andere oog, door deze op oneindigen afstand geprojiciëerd, geennbsp;kruis zouden vormen en vond werkelijk een graad vannbsp;afwijking, overeenkomende met de gemiddelde van de somnbsp;der afwijkingen, aan eiken meridiaan voor dien stand eigen.

Om den twijfel , of de richting van dubbelbeelden tot besluit omtrent de richting der schijnbare meridianennbsp;rechtvaardigt, te weerleggen, volgde hij een methode,nbsp;die noch tot dubbelbeelden, noch tot stereoscopische versmelting aanleiding gaf.

Voor een wit verticaal vlak wordt een zwarte draad verticaal opgehangen. Men fixeert hem in horizontaalnbsp;blikvlak, en maakt Voor het eene oog het bovenste, voornbsp;het andere het onderste gedeelte onzichtbaar: het gevolg

-ocr page 111-

85

is, dat de di'aad gebroken schijnt en een hoek vormt, in den zelfden zin als in de andere proeven.

[n dit geval was het onderzoek bij convergentie gedaan. Om het met parallelle geziohtslijnen tc doen, nam hij weder twee schijven , doch plaatste er, in plaats vannbsp;geheele diameters, alleen stralen op.

Zijne resultaten stemden met de vorige.

Eindelijk beproefde liij met elk oog afzonderljk een diameter verticaal en horizontaal te stellen, on verkreegnbsp;daarbij overeenkomstige afwijkingen.

Door deze proeven is de incongruentie wel voldoende bewezen.

Hering kende omstreeks dezen tijd de incongruentie als zoodanig niet; want, om de horizontale scheidingslijnennbsp;met het blikvlak te laten samenvallen, behoefden, naarnbsp;hij meende, de verticale dubbelbeelden slechts parallelnbsp;te zijn, hetgeen het geval zou wezen, indien do verticalenbsp;loodrecht op de horizontale scheidingslijnen staan, en dezenbsp;met de horizontale meridianen samenvielen. Eerst in 18641)nbsp;vond hij bij parallelle horizontale blikricliting, dat denbsp;schijnbaar verticale en horizontale meridianen geenc rechtenbsp;hoeken vormen.

Het kan niet anders, of de leer van den horopter, gebaseerd op de ligging der correspondeerende punten,nbsp;moest door de ontdekking der incongruentie zekere wijzigingen ondergaan. De onderstelling, dat identische punnbsp;ten onder gelijke hoeken van de macula lutea gelegennbsp;waren , terwijl de beenen dezer hoeken onderling parallelnbsp;waren (bij parallelle gezichtslijnen) bleek Helmholtznbsp;onjuist te zijn. Als correspondeerend konden wordennbsp;aangenomen de schijnbaar horizontale en verticale lueridi-

1) Hering, Heitr. zur 1'hysiol. 4 Heft. pag. 355 en 363.

-ocr page 112-

86

anen, en met behulp eener bepaalde figuur 1) overtuigde hij zich, dat voorts de punten , die even ver en naarnbsp;dezelfde zijde van de schijnbare meridianen al'staan, cor-respondeeren. Dit voerde hem tot de volgende stelling:nbsp;Cor respondeer ende (identische) punten zijn dezulhe , die gelijkenbsp;hoogte- en gelijke breedte-hoeken hebben, in betrekking totnbsp;de schijnbare meridianen.

Legt men nu door alle punten die denzell'den hoogte-hoek hebben (hun afstand van de schijnbaar horizontale meridianen) een vlak in heide oogen en zoekt men denbsp;lijnen van doorsnede dezer vlakken, zoo vormen die lijnen gesaraenlijk den horizmitaten horopter. Handelt mennbsp;evenzoo met de punten die denzelfden hreedte-hoek hebben (bun afstand van de schijnbaar verticale meridianen),nbsp;dan vindt men den verticalen horopter.

De doorsnede nu van horizontalen en verticalen horopter is de punt-horopter of totaalhoropter.

Helmholtz ging bij zijne constructie van de onderstelling uit, dat bij parallelle, naar den horizon gerichte gezichtslijnen (primaire stand) de schijnbaar horizontale meridianen met de werkelijke samenvallennbsp;(wat nagenoeg het geval is) en voor den hoek V dernbsp;schijnbaar verticale meridianen vond hij bij zich zelvennbsp;ruim 2 graden. Hieruit leidde hij af, dat in den pri-mairen stand en in de secundaire standen met evenwijdigenbsp;gezichtslijnen , loodrecht op de grondlijn, de horizontalenbsp;horopter de oneindige ruimte is (want elk door de kruispunten der viseerlijnen gelegd vlak is horizontale horopter),nbsp;dat de verticale horopter uit twee vlakken bestaat: hetnbsp;eerste loodrecht op het viseervlak door de genoemdenbsp;centra gelegd, voor het zien van geen beteekenis, het

1) Arch. f. Ophlli. Bd, X. 1 Abth. pag. 4.

-ocr page 113-

87

tweede , gaande, parallel aan liet viseervlak , door het snijpunt der schijnbare verticale meridianen.

Daar nu elk punt in de ruimte tot den horuonlalen horopter behoort, zoo is dit laatstgenoemde vlak, denbsp;verticale horopter^ tevens totaal-koropter \).

Het snijpunt nu der schijnbaar verticale meridianen , wanneer ze een hoek van 2“ met elkander vormen, ligtnbsp;bij horizontaal hlikvlak nagenoeg 5 voet onder het hlik-vlak, aan de voeten van den waarnemer , waaruit dannbsp;volgen zou: „dass die horizontale Bodenflache, auf dernbsp;„der Beohachter steht, Horopterfliiche ist, wenn diesernbsp;„in horizontaler Kichtung und parallel met der Mediane-„bene seines Kopfes in unendlicher Feme hinausschaut 2).quot;

HeringB) heeft zich tegen deze uitspraken verklaard. Hij beschouwt de constructie van den horopter volgensnbsp;Helmholtz, gegrond op het feit, dat de schijnbare ennbsp;werkelijke horizontale meridianen samenvallen en de hoeknbsp;der verticale ruim 2» bedraagt, als louter individueel : innbsp;de drie door Volk m a n n aangegeven gevallen, had zichnbsp;dit alvast niet bevestigd.

Wij zullen later zien, wellc licht onze anderzoekingen hieromtrent verspreiden.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Het 18 voor ons doel overboJif;, over dcu horojiior bij andere standen van het oog te handelen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Arch. f. Ophth, Ed. X Abth. 1 s. 21.

3) nbsp;nbsp;nbsp;He ring, E. Beitr. zur i’hysiol. 5 Holt.

-ocr page 114-

EIGEN ONDEEZOEK.

BESCHRIJVING DEK METHODE MET HET KAAM.

De hoofdhouder, waarin de onderzoeker plaats neemt, is op de volgende wijze ingericht:

Aan de eene zijde eener vierkante tafel (lig. I) PI. I zijn twee stijlen A on B, lang 75 ctm., aangebracht,nbsp;en door een dwarsbalk C, lang 50 ctin., vereenigd. Zijnbsp;zijn onbeweeglijk vast aan de 'tafel verbonden. Tusschennbsp;deze stijlen bevindt zich een houten beugel D, die omnbsp;de horizontale as p q draait en op de volgende wijze isnbsp;samengesteld; M m N (lig. 2 PI. I) zijn twee vierkantenbsp;stijlen van 18 ctm. lengte, die in en / door middel vannbsp;schroeven, welke tegelijkertijd de twee hoofdstijlen innbsp;p en q (lig. 1) doorboren, met deze verbonden zijn; aannbsp;hun onderste einde hebben ze eene spleet x, waardoornbsp;het mogelijk is VW naar boven en beneden te verplaatsen ennbsp;in dien stand door schroeven te lixeeren. VW (lig. 3. PI. 1.)nbsp;is een dwarsbalk met eene bocht naar voren, in het middennbsp;eene verticale opening r hebbende, waarin eene schroef,nbsp;die het draaien van den mondhouder w (lig. 3) in eennbsp;bepaald vlak mogelijk maakt; aan het einde van VW zi]nnbsp;ook spleten y aangebracht, waardoor de balk, en dusnbsp;de mondhouder, naar rechts en links verplaatst kan worden.

De mondhouder (gewijzigd naar dien van Kering) kon nu de volgende bewegingen maken:

a. eene cirkelbeweging om zijne verticale as r n, liggende in ’t midden van het instrument;

5. naar rechts en links in horizontale richting;

-ocr page 115-

89

c. nbsp;nbsp;nbsp;naar boven eu beneden, oin eeno boviaontale as, loodrecht op de vorige;

d. nbsp;nbsp;nbsp;en eindelijk eeno cirkelbeweging oin dc horiaon-talenbsp;as waarom de geheele beugel draait.

liet doel van het werktuig en der instelling is, de grondlijn der oogen met de horizontale as p q te doennbsp;samenvallen. Ik begin met hot instrument zóó tenbsp;stellen, dat p q volkomen horizontaal ligt. Vervolgensnbsp;neem ik een klein vierkant spiegeltje, aan een statielS lig.nbsp;2 bevestigd en span daarop een horizontalen witten draad ,nbsp;rechthoekig hierop twee verticale witte draden, die een ai'standnbsp;van elkander gelijk aan den afstand mijner gezichtsassen heb -bben, en in ’tmidden tusschen deze nog een verticale. Dit spiegeltje nu wordt zoo voor den hoofdhouder geplaatst, datnbsp;de horizontale « p’ (lig. 2) p q in één vlak ligt, terwijlnbsp;Fig. 2.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dc middelste verticale

t;

met het midden van don hoofdhonder samenvalt.

Zijn j)q door een draad ^ vereenigd eu is uit hetnbsp;midden van den hoofdhouder eene verticale r snbsp;neergelaten, dan hebbennbsp;we een kruis, waarmedenbsp;dat van het spiegeltjenbsp;moet samenvallen.

Afwijking door draaiing om de verticale aamp; is uitgesloten, als denbsp;beelden van twee punten van den hoofdhouder, die op gelijken afstand van het midden

-ocr page 116-

90

zijn, in y 6 van hei spiegeltje op elkander vallen , en het oog dus uit het eene punt het andere ziet;nbsp;draaiing oin de /lorkontale as, als twee punten, die in eennbsp;verticaal vlak op gelijken afstand van het midden zijn ,nbsp;hun beeld in a ^ op elkander werpen. Uit alles opnbsp;deze wijze gesteld en gecontroleerd zijnde, staat het spiegeltje in een vlak volkomen parallel den hoofdhouder,nbsp;terwijl horizontale en verticale draden a [i en / 8 in denbsp;vlakken liggen, die door de draaiingsas p q en de verticale uit het midden van den hoofdhouder r s gaan.

Ue mondhouder , die een tJ-vorm heeft, is van metaal en wordt door lak omgeven. Na verwarming van hetnbsp;lak bijt men daarin den indruk zijner tanden en noemtnbsp;dan, na bekoeling, door de tanden in die groeven tenbsp;plaatsen , steeds denzelfden stand in.

11c bijt nu in en beweeg VJF naar boven of beneden , tot de horizontale draad van het spiegeltje met mijnenbsp;pupillen samenvalt: nu ligt de grondlijn in een horizontaal vlakl). üoor beweging van F JF naar rechts ennbsp;links en draaibeweging van mondhouder om zijn eigennbsp;as, totdat de verticale draden r ? en /y hun beelden innbsp;het midden der respectieve pupillen werpen, valt het me-diaanvlak met het midden van den hoofdhouder samennbsp;en ligt de grondlijn nu ook parallel met het spiegeltje ennbsp;dus met de horizontale van den hoofdhouder. Zij kan nunbsp;alleen nog iets naar voren of naar achter liggen; ditnbsp;vindt men door het hoofd te buigen. Zoodra het spiegelbeeld van den horizontalen witten draad volkomen innbsp;het midden der pupil blijft, valt de grondlijn metp q samen.

*

1) De fout, die wij maken, als wij , terwijl de middciipunten der viseerlijnen in een horizontaal vlak liggen, ditzelfde voornbsp;de draaipunten der oogen aannemen, is gering.

-ocr page 117-

91

stand in te nemen, d. i., om de

Ten einde bij deze proeven steeds met paralelle gezichts-lijnen te experiinenteeren, is tegen een witten wand, van een op circa lüü meters verwijderd buis, eene zwartenbsp;plaat aaugebracht, die in het punt geplaatst is, waarnbsp;mediaan en horizontaal blikvlak dien muur snijden , ennbsp;ie men bij de proeven binoculair te fixeeren heeft.

Om den primairen neiging van het hoofd te kennen, waarbij het nabeeldnbsp;eener verticale bij beweging in horizontale en verticalenbsp;richting verticaal blijft, en om voorts de hoeveelheid vannbsp;beweging van het blikvlak boven en onder dien primairen stand te kennen, is aan den beugel een horizontale wijzer aangebracht, wiens nulpunt in het horizontale vlak ligt.

Om dien stand nu in te nemen, is op ruim 1 meter afstand van de as jt) q een groot verticaal scherm geplaatst.

Evenwijdig aan den hoofdhouder, is hierop een zwarte draad uitgespannen, liggende in het horizontale vlak,nbsp;dat door p fi gaat, terwijl ia het midden een verticalenbsp;draad is getrokken, in het vlak liggende, dat door hetnbsp;midden van den hoofdhouder gaat (en met het mediaan-vlak samenvalt). Op dezen verticalen draad is een gekleurde strook bevestigd , waarvan ik een nabeeld vorm ,nbsp;om het te doen samenvallen onder meerdere of minderenbsp;hoofdneiging met verticale draden, die onmiddellijk voornbsp;het scherm aan het einde zijn opgehangen.

Mijn primaire stand ligt löquot; beneden het nulpunt van het instrument j neemt men als normaal stand van helnbsp;hoofd dien, waarbij glabella en rima labii superioris iiinbsp;eene verticale lijn liggen, dan is in mijn primairen standnbsp;het hoofd omstreeks 6° naar voren gebogen 1).

1) Hiermede staat wel in verband, dat ik steeds mijn hoofd kennelijk voorovergebogen draag.

-ocr page 118-

92

Ik ga thans over tol de beachrijviug van het eigenlijk instrument, waarmede ik duidelijkheidshalve die der methodenbsp;van onderzoek meen te moeten verbinden.

Als onze oogen met paralelle gezichtslijnen twee verticale draden, die een afstand van elkander hebben, iets grooter dan die der gezichtslijnen, beschouwen, dannbsp;liggen hunne halfbeelden dicht bij elkander en schijnennbsp;daarbij naar boven te convergeeren, een bewijs, dat dienbsp;beelden niet op de respectieve verticale scheidingslijnennbsp;vallen. Hoewel parallel in werkelijkheid, zijn de lijnennbsp;convergent ten opzichte onzer Scheidingslijnen, en schijnennbsp;zij ons eerst dan parallel toe, zoodra zij eenigzins divergent gericht zijn.

Het oog noemt eene lijn eerst verticaal, wanneer zij zich op de scheidingslijn afbeeldtl). Brengt men het oognbsp;daarom in een bepaalden stand en laat het eene lijnnbsp;verticaal stellen, dan kan men uit do richting van dezenbsp;tot die der scheidingslijn besluiten.

Ik laat nu de oogen, in een bepaalden stand gebracht, elk afzonderlijk een koord verticaal en horizontaal instellennbsp;en ken daardoor ongeveer de ligging der schijnbaarnbsp;verticale en horizontale meridianen. Om met beide oogennbsp;te gelijkertijd den hoek, dien de schijnbaar verticale meridianen samen maken, we noemen hem voortaan hoek V,nbsp;te bepalen, stel ik mijne gezichtsassen parallel en brengnbsp;op eenigen afstand twee verticale koorden, die iets verder

1) Wanneer het beeld niet door dc scheidingslijn gaat, maar, zooals bij onze proeven, aan den mediaankant valt, dan maken wcnbsp;cene zeer geringe fout, die des te kleiner is, hoe nader hij denbsp;geheidingslijn. Zij is te klein, om in rekening gebracht te worden , zooals ons juist beoordeelen van het parallellisme van tweenbsp;lijnen met één oog bewijst

-ocr page 119-

van elkander afstaan dan mijne oogen. Van deze koorden projiciëer ik de dubbelbeelden op een verwijderd vlak.nbsp;Zoodra de stand dezer twee koorden van dien aard is,nbsp;dat hunne beelden met de scheidingslijnen samen vallen ofnbsp;daaraan evenwijdig zijn, dan zullen de oogen deze koordennbsp;verticaal en dus parallel noemen. De hoek, dien ze nu innbsp;de werkelijkheid maken, is hoek V.

liet instrument is op de volgende wijze samengesteld;

Aan een vierkant kistje (PI. TI fig. 1 en 2), rustende op twee dwars-houten, waardoor stel schroeven x y gaan,nbsp;zit een vierkant houten raam ah cd bevestigd. Twee anderenbsp;vierkante ramen w « fig. 1 eu r s t fig. 2, die aan hunnenbsp;einden met losse schroeven voorzien zijn, zoodat de beeneunbsp;(van het raam) ten opzichte van elkander van standnbsp;hunnen veranderen, doch twee aan twee parallel blijven,nbsp;worden het eene vóór, het ander achter het middelraamnbsp;geplaatst. Bij het voorste raam zijn de verticale stijlennbsp;in hun midden aan het vaste raam geschroefd, waardoornbsp;het draaipunt van elh verticaal koord, dat op dat raamnbsp;is uitgespannen in de verbindingsas f f (horizontaal)nbsp;dezer twee draaipunten valt.

Aan het rechter uiteinde is een wijzer 2 aangebracht, die, met nonius voorzien, de tienden van graden correct ennbsp;de honderdsten naar schatting laat aflezen, die het verticaalnbsp;koord van stand veranderd is.

Bij het achterste raam fig, 2 is de zaak volkomen dezelfde; alleen zpn hier de horizontale stijlen aan hetnbsp;vaste raam bevestigd, waardoor de draaiingsas verticaal loopt; ook hier laat een wijzer w met nonius denbsp;afwijking aflezen.

Een ieder zal inzien, hoe juist en correct deze wijze is, wijl daardoor koorden om een middelpunt draaien, datnbsp;werkelijk matliomatiscli mag heeten.

-ocr page 120-

94

Op eenigen afstand (60 etm.) van de as pq (van den hoofdhonder) is het raam opgesteld.

Het vlak, waarin de nog nader te bepalen koorden zich bewegen, is parallel aan den hoofdhouder verticaal gesteld. De horizontale draaiingsas van het voorste raamnbsp;ligt in een en hetzelfde horizontale vlak, waarin ^ 5'ligt,nbsp;terwijl de verticale draaiingsas van het achterste in hetnbsp;mediaan vlak valt. In het midden van het eerste raam ,nbsp;(dus in ’t mediaanvlak, waarin het midden van hoofdhouder en hxeerpunt liggen) is een verticaal koord a [inbsp;fig. 1 en 2, en op het achterste raam een horizontaalnbsp;koord / S fig. 2. gespannen, liggende in het blikvlak.

Zoo zijn er twee koorden, die een kruis vormen : het eene « (5 ligt verticaal in het mediaanvlak, het andere / dnbsp;ligt in ’t horizontale blikvlak, parallel aan de grondlijn.

Ten einde liet instrument tevens voor het bepalen van hoek V te kunnen bezigen, moesten de koorden uit ennbsp;in het instrument genomen kunnen worden. Daaromnbsp;waren ze aan haakjes (h) bevestigd, die door eene verschillende lengte nog het voordeel aanboden, dat hetnbsp;horizontale koord van het achterste raam in hetzelfdenbsp;vlak als het andere komt te liggen. Op 33 mm. afstandnbsp;van het verticale koord is, op dezelfde wijze als hoven, linksnbsp;een ander verticaal «quot; (i” gespannen, terwijl rechts ooknbsp;op 33 ram. afstand een verticaal gespannen is u' /?',nbsp;dat echter aan het middelraam bevestigd zit en slechtsnbsp;eene lineaire vorscliuiving naar links en rechts veroorlooft.

De afstand 66 mm. is gekozen, omdat mijne oogeu 63 ram. van elkander staan en deze koorden alzoo, wanneernbsp;ik in de verte zie, l'/s mm. zijdelings vair mijne ge-zichtslijnen liggen.

-ocr page 121-

95

Het rechter veroorlooft dezen afstand naar behoefte te veranderen.

Ik moet hier nog bijvoegen, dat men door middel van draden, die over katrollen v loopen, aan de ramen alle mogelijke standen kan geven, terwijl men zelf in den hoofdhond er zit.

Ten einde den invloed van rechte lijnen en omgevende voorwerpen bniten te sluiten, heb ik voor het venster,nbsp;waardoor ik naar de zwarte plaat zie, een groot witnbsp;vlak gebracht, waarin eene opening, die alleen denbsp;plaat met hare gelijksoortige omgeving laat besclionwen.nbsp;Daarenboven heb ik tnsschen hoofdhouder en instelraamnbsp;een metalen cylinder geplaatst van 30 cm. lengte ennbsp;18 cm. diameter, zoodanig dat zijne as in de lijn ligt,nbsp;waarin mediaan- en blik-vlak elkander snijden.

Door de methode met het raam , zooals ze door Prof. Donders is aangegeven, konden we dus een onderzoeknbsp;doen naar den stand der scheidingslijnen voor elk oognbsp;afzonderlijk, naar de instelling van het kruis, en eindelijk naar den hoek V: wij behoefden daarvoor slechtsnbsp;de overbodige koorden uit het instrument te verwijderen.

ÜNDUKZOCK OMTIIKKI' DE VH11T1CA1,K EN 11 Olt IZONTA l,U SCIIEIDI NOSLI.TNUN.

Nadat ik liet horizontale boord van mijn raam horizontaal gesteld lieb , plaats ik mij er recht voor, en stel, terwijl het linker oog gesloten is en het rechter naar dennbsp;horizon ziet, het verticale koord in. Dit schijnt naarnbsp;links over te hellen , zoodat het mij eerst verticaal toeschijnt , wanneer ik het eene helling naar rechts gegevennbsp;heb. Voor het linker oog geldt juist het omgekeerde;

-ocr page 122-

9G

wanneer het koord zieli aan mijn cio^ verticaal voordoet, neigt het naar links.

Met twee oogen ziende, schijnt de verticale mij werkelijk verticaal toel).

Ten einde de meerdere of mindere nauwkeurigheid dezer proeven te kunnen heoordeelen , laat ik hier eennbsp;reeks van bepalingen in haar gelieel volgen 2) :

:r üüg’.

Beide

Rechter oog.

0,2

0.01

0.20

0.2

0.01

0.12

0.35

0.05

0.22

0.38

0.05

0.00

0.2

-- 0.10

0.10

0.1

0.00

0.20

0.4

0.10

0.02

0,3

0.01

0.25

0.38

0.02

0.25

0.4

0.00

0.18

0”.211

0”,0]

OM 54

1) nbsp;nbsp;nbsp;Hij Let binoculaire zien wordt alzoo de tegengestelde invloed opgeheven, die de neiging der schijnbaar verticale meridianen , bij het heoordeelen eener verticale , op elkandernbsp;uitoefent.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Ik noem eens voor altijd:

Hechts van het rechter oog positief, links van het linker oog positief; met beide oogen noem ik rechts positief, en linksnbsp;negatief,

-ocr page 123-

97

Een volgende maal verkreeg ik als gemiddelden van tien bepalingen;

Linker oog. nbsp;nbsp;nbsp;Beide.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rechter oog.

0“.383 nbsp;nbsp;nbsp;OhOOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O”. 133

Later lierliaalde ik dezelfde proeven nogmaals en vond ;

Rechter oog.

0'gt;.4Ü7 1'


Linker oog.

0».494


Uit deze proeven blijkt duidelijk, dat de rechter scheidingslijn naar rechts en de linker naar links overhelt, dat zij dus een hoek maken.

Dr. Klister herhaalde dezelfde proeven en verkreeg;

Beide. Rechter oog.

0“.5 nbsp;nbsp;nbsp;— 0“.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0”.0

OLö nbsp;nbsp;nbsp;— 0\2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0\0

Hieruit blijkt, dat de rechter scheidingslijn niet afwijkt, de linker omstreeks 0°.5. Met beide oogen stelde hij

1) Men zal hierbij opmerken, dat deze cijfers grooter zijn dan de vorige, terwijl uit de later mede te deelen bepalingen blijkt,nbsp;dat zij werkelijk met hoek V overeenkomen. Ik geloof, dat denbsp;oorzaak van den gevonden kleinen hoek bij de eerste te zoekennbsp;is in de aanwezigheid der horizontale lijn van het kruis, waardoornbsp;de bepalingen geene absolute, doch slechts eene hetrekkelijkenbsp;waarde hebben.

7

-ocr page 124-

98

nagenoeg in het midden tusschen de stelling van links en rechts, evenals bij mij het geval was. Overhelling vannbsp;het hoofd naar den linker schouder zou de oorzaak kunnen zijn , waarom voor het rechter oog 0quot; en voor beidenbsp;een negatieve waarde gevonden werd. 1)

Bij andere personen hadden we van tientallen deze uitkomsten:

Linker oog.

Beide.

Rechter oog.

Frank . .

. 0“.27

— 0L03

r.13

0°.74

0°58

Callan .

. . 0M7

— O^Oö

0“.45

Ok37

K r e n c h e 1

. 2°.56

— 0“.58

0°.78

Het rechter oog plaatst de koorden naar rechts, het linker naar links, de beide oogen nagenoeg op nul. %

Tot bepaling der horizonlale scheidingslijnen bediende ik mij in beginsel van de methode van Volkmann.

Op een zwart houten voet fig. 3 a van langwerpigen vorm staat loodrecht eene vierkante, dikke plaat h vannbsp;helder zuiver glas, 27 cm. lang en 21 cm. hoog, naarnbsp;de aanwijzing van Prof. Donders vervaardigd. De voet,

1) nbsp;nbsp;nbsp;Dat de neiging van het hoofd invloed op de beoordeeling heeft,nbsp;is mij experimenteel gebleken. Wat hierin op rekening vannbsp;asdraaiing te stellen, wat van spiergevoel afhankelijk is, wordtnbsp;hier niet nader onderzocht; ik releveer alleen het feit.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Dit is door Helmholtz en Volkmann reeds aangegeven.

-ocr page 125-

en dus ook de plaat wordt gesteld door middel van vier koperen stelscliroeven x. Op de glazen plaat zijn twee radii r rnbsp;aangebrackt, die 95 mm. lengte hebben en wier draaipunten 5 y 63 mm. van elkander staan; bun weder zij dschenbsp;stand is af te lezen op graadbogen, die met gelijken straalnbsp;uit de twee middelpuuten getrokken en in bet glas geëtstnbsp;ziin; de naar elkander gekeerde zijden der bogen zijnnbsp;niet afgeteekend. De doorschijnende plaat stelde in staat,nbsp;een verwijderd voorwerp te fixeeren, waarbij ook onge-oefenden hunne kliklijnen parallel kunnen stellen, en hetnbsp;vereenigen der beide cirkels op eene en dezelfde plaatnbsp;verzekerde den juisten stand in betrekking tot elkander.

Tot het doen van proeven neem ik den cylinder tus-schen hoofdhouder en instelraam weg en plaats dan, op 35 cm. afstand van mijne oogen, de plaat zoodanig, dat de

7*

-ocr page 126-

100

draaipunten met mijn gezichtslijnen en de nulpunten met het horizontale hlikvlak samenvallen (vlak, -waarin hasaal-lijn, draaiingsas van het instelraam en de zwarte plaat opnbsp;de verwijderde muur liggen). Wil ik experimenten metnbsp;de plaat alleen nemen, dan plaats ik achter haar (vóórnbsp;'t raam) een scherm.

Ik moet hier nog bij voegen, dat, midden vóór het aangezicht, een klein zwart scherm derwijze geplaatst is, dat het rechter oog den linker radius, het linker den rechternbsp;niet zien kan.

Deze methode berust op de reeds meer gemelde beginselen, dat het oog eene lijn horizontaal noemt, die zich op dennbsp;schijnbaar horizontalen meridiaan af beeldt. De hoek, dienbsp;deze van rechter en linker oog met elkander maken,nbsp;zullen wij hoek H noemen.

Bij de eerste reeks van proeven sloot ik het linker oog en stelde daarop den rechter radius in. De vijf gemiddelden van tientallen zijn:

0M6,


0“.05


0°.03


0°.03


waaruit blijkt, dat van vijftig instellingen het rechter oog den radius 0°.06 temporaal te laag instelt en dezenbsp;scheidingslijn alzoo een hoek van die grootte met dennbsp;horizontalen meridiaan vormt.

Bij sluiting van het rechter oog verkreeg ik:

0.55

0°,58,

0°.82 nbsp;nbsp;nbsp;0°.55nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0“.73

zoodat het linker oog gemiddeld 0°.646 te laag instelt en de scheidingslijn om deze waarde afwijkt.

Met beide oogen ëén radius instellende, verkreeg ik

gemiddeld:

OM


OM


-ocr page 127-

101

Dr. Klister deed op dezelfde wijze (de plaat is gelijk aan de genoemde, alleen ze is niet van glas) honderd bepalingen met het rechter oog en stelde den radius 1quot;.05nbsp;temporaal te laag in ; met het linker alleen experimen-teerende verkreeg hij eene afwijking van \°.\1 in den-zelfden zin 1).

Ten einde bij verscheidene personen de verhouding der verticale en horizontale scheidingslijnen tot de meridianennbsp;voor elk oog afzonderlijk en de beide gezamenlijk te kennen , liet ik ze, met recht opgeheven hoofd in de vertenbsp;ziende, een kruis aan het raam instellen.

Linker oog.

Beide.

Rechter oog.

1. van Moll. vert.

l^.O

O-’.O

0‘'.3

hor.

0.4

ü.1

0.5

2. Ter Horst. vert.

0.5

0.5

— 0.1

hor.

0.0

0.0

0.0

3. Ilitzmann. vert.

0.7

— 0.4

— 0.3

hor.

— 0.4

— 0.3

— 0.3

4. V. d. Starp vert.

0.7

0.0

0.3

hor.

0.0

0.3

— 0.1

5. Roost. nbsp;nbsp;nbsp;vert.

0.5

0.2

0.4

hor.

— 0.6

0.3

0.6

6. Mulder. nbsp;nbsp;nbsp;vert.

— 0.2

0.4

0.8

hor.

— 0.7

0.7

08

7. Gori. nbsp;nbsp;nbsp;vert.

1.0

0.5

0.6

hor.

0.8

0.3

0.6

Men ziet hieruit, dat, met uitzondering van No, 6, voor het rechter oog de schijnbare en werkelijke verticale meri-

1) Ik noem de afwijking positief, als de horizontale scheidingslijn temporaal lager staat dan mediaan.

-ocr page 128-

102

dianen elkander het meest naderen, en dat de afwijking bij het linker oog het grootst is, terwijl met heide oogennbsp;het resultaat nagenoeg weer in het midden ligt, dat allenbsp;bepalingen van No. 2 en No. 3 naar links, die van No. 6nbsp;naar rechts overhellen.

Wat de horizontale instellingen aangaat, slechts in drie gevallen geven ze duidelijk aan, dat de horizontale scheidingslijnen op rechter en linker oog hoeken vormen, terwijlnbsp;de bepaling met beide oogen de gemiddelde is. Op tenbsp;merken is, dat het rechter oog kleiner afwijkingen aangeeft dan het linker, hetgeen door anderen ook reeds wordtnbsp;aangegeven.

Van de verschillen van verticale en horizontale instelling bij dezelfde persoon weten wij geen rekenschap te geven.nbsp;Misschien mogen wij als oorzaak der minder nauwkeurige resultaten aannemen, dat eene fout bij het instellennbsp;der eene lijn terug moet werken op die der andere , datnbsp;de bepalingen gedaan werden door verscheidene personen,nbsp;die geen oefening in het experimenteeren hadden en datnbsp;de cijfers nog eene correctie zouden moeten ondergaannbsp;wegens veranderde projectie.

In het algemeen komen overigens deze uitkomsten overeen met hetgeen door anderen gevonden is.

ONDBEZOEK OMTKENT HOEK V.

Zooals wij gezegd hebben, bracht Helmholtz de grootte van dezen hoek met de horopter-theorie in verband, Het was dus van veel belang, om hem bij verscheidene personen, studeerenden en niet studeerendennbsp;(Hering), te kennen. Jammer, dat zoovelen dezernbsp;laatste kategorie en ook verscheidene der eerste (met snbsp;achter de namen) niet in staat waren bepalingen te doen,

-ocr page 129-

103

daar zij groote moeite hadden de dubbelbeelden te zien en ze dan nog telkens verloren 1).

1) Het is voor de beoordeeling der waarde mijner proeven niet van belang ontbloot, mede te deelen, dat bij experimentennbsp;aan het raam en de plaat ik zelf mij steeds nauwkeurig in den pri-mairen stand bevond, terwijl andere personen alléén met het hoofdnbsp;rechtop naar den horizon zagen. Deze kunnen dus een fout maken.nbsp;Maar zij is in elk geval gering; want uit het onderzoek van B e r-thold is gebleken, dat bij eene blikrichting van 45° naar benedennbsp;en 18° naar boven de hoek der schijnbare meridianen eene verandering van slechts één graad onderging, en in de hier gedanenbsp;proeven werd gevonden, dat deze verandering in de nabijheid vannbsp;den primairen stand nagenoeg nul is.


-ocr page 130-

104

HAAM.

hoek V. volgensnbsp;instelling

afstand oogennbsp;tot dennbsp;bodemnbsp;in mm.

afstand oogen totnbsp;Horopternbsp;vlak. 1)nbsp;in mm.

Eefractie, 2)

Aanmerkingen,

V. d. Kuip

0,°093

1580

36670

Hm Vso

V. d. Voorst

(gt;.'’242

1570

15700

Hm 1/4,

ter Horst s.

0,°240

1650

15700

E

V. Dortmond

0,°2.5ó

1620

14660

Hm levior

Pennink g.

0,°476

1590

7857

E

Eichelberg

0,'’478

17U0

7586

E

Luchtmans 8.

0,“68.3

1610

5946

E

Gori s.

0,°668

1530

6000

O.D. M. 1/16 -^sm 1/21

stijging.

0,°812

O S. M 1/42

Mulder s.

0,°757

1630

44f0

E

Böckmann s.

0,°896

1670

4150

O.D. Ash VioAsm

geringe da-

O.S. Ash ‘/24

iing

V. Moll 8.

0,°9

1710

4074

E

gemiddeld.

V. d. Starp 8.

1,°Ü67

1480

3492

O.D. M ’/.24Asm Vin

O.S. Hm Voo ^sh gt;/i8

V. d. V en

LMdS

1410

3142

E

stijging.

1,H97

Kitzmann s.

1,“40

1690

2894

OD.M V:

op verschil-

1,°36

O.S. M Vs

lende tijden

1,°095

ingesteld.

Klister s.

1,'’310

1610

2719

E

stijging.

1,°350

Goenee

1,°698

1460

2528

E

J. Pennink s.

2,¦’184

1590

1691

O.D. M 1/2

met bril.

2,°173

O.S. M 1/15

zonder bril.

Wesselink s.

2,'gt;213

1600

1666

M Vio

Kagenaar

2,°18

1690

1670

O.D. Ash VVo

stijging.

2,“51

O.S. Ash 7.44

1) De onderlinge afstand der oogen is gesteld op 64 mm.

Omdat hoek H zoo klein en veranderlijk is en meestal negatief gevonden wordt, is hij bij deze berekening van hoek V niet innbsp;acht genomen. Daarenboven was hij mij van tal van personennbsp;onbekend: de hier aangegeven cijfers zullen dus nog als iets tenbsp;klein moeten beschouwd worden.

'£) E = Emmetrepie. Hm = Hypermetropie. M =: Myopie. Asm. myopisch, Ash = hypermetropisch Astigmatisme.

-ocr page 131-

105

Laten we hier nog hoek V bij voegen, 'zooals wij hem bij verschiliende schrijvers vinden aangegeven;

gt;'AAM.

studeerend

of

niet stud.

hoek V volgensnbsp;instelling.

afstand oogeu totnbsp;den bodem,nbsp;in mm.

afstand oogen tot

Hor. vlak. in mm.

Refractie,

Hering

stud.

1586

5930 1)

M

Kaherl

stud.

1,“20

16C0.P

3065

Sohweigger-

Seidel

stud.

1,°44

1600 .P

2557

M

Beithold

stud.

1,°95

1600?

1880

H. “Welcker

stud.

1,^99

1600?

1848

E

Knapp

stud.

2,“13

1627

1678 1)

M

Volkmann

stud.

2,°15

1600?

1704

E

Helmholtz

stud.

2,-37

1660

1645 1)

O.D. =E

Dastich.

stud.

2,'6

1040

1371 1)

0. S. t:: M

Met de plaat vond ik mijn hoek V, als gemiddelde van 20 bepalingen, =: 1°.05.

Het blijkt uit deze verschillende bepalingen zeer duidelijk, dat de grootte van hoek V volkomen individueelnbsp;is. Bovendien wordt hij hij dezelfde persoon niet altijdnbsp;even groot aangegeven. Helmholtz onderstelde, datnbsp;er een verhand zou bestaan tusschen de refractie ennbsp;den hoek V. „Es kann sich” zegthij „bei normalsichtigennbsp;Augen die Uebung bilden , die Bilder derjenigen Netzhaut-puncte gleich zu localisiren, auf welchen beim Gehennbsp;die gleichen Punkte des Eodens sich abzubilden pfiegen.nbsp;Kurzsichtige Augen die den Eussboden nicht deutlich sehen,nbsp;werden diesem Eintlusse entzogen sein und ihre Iden-titatsverhaltnisse mehr an nahen Gegenstanden ausbildennbsp;müssen.” 2) Hiermede zou in verband staan, dat hoek V

1) nbsp;nbsp;nbsp;De afstand der oogen onderling, bekend zijnde, is in rekening gebragt, niet bekend, op 64 mm. gesteld.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Helmholtz. Physiol. Optik. pag. 715.

-ocr page 132-

106

bij myopen kleiner is. Maar in de door mij gevonden cijfers vindt het feit geen bevestiging, en daarmede vervalt de verklaring.

Al spoedig was gebleken, dat bij het voortzetten der proeven hoek V allengs stijgende is. Ten einde dienbsp;stijging nader te leeren kennen, deed ik 120 bepalingennbsp;met eene halve minuut rust tusschen elk tiental. Ik verkreeg de volgende cijfers:

1quot; reeks 0°.846 O^-STT nbsp;nbsp;nbsp;r.074

2“ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1“.17nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1M3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r.nOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1M75

3“ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1M45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1'’.214nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1“.217nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1“.29

Een ander maal waren de gemiddelden van 60 bepalingen, zonder rust tusschen elk tiental:

0quot;.946


l-’.02


O^Slb


0”.9


r.oes


Met enkele uitzonderingen is alzoo steeds duidelijk stijging te bespeuren.

Om de vraag, of die stijging een grens heeft, te beantwoorden , deed ik 200 bepalingen zonder rust. Zie hier de gemiddelden der tientallen:

0'’.84

0“.95

1“.02

D.00

1“.03

1“.03

D.02

D.04

1“.04

1“.05

P.03

r.QQ

1°.05

1“.05

le.04

r.07

Ie reeks O^Sö

2*= nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l'-.OO

3“ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l-.Ob

4e nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1“.06

De stijging, die hier vrij onregelmatig schijnt, blijkt duidelijker, als men 2 tientallen bij elkander telt. Bijnbsp;2M2 schijnt nu de grens bereikt te zijn:

1® reeks 1°.69 2e „ 2'gt;.10

le.97

2“.08 2e.00

2M2 2'gt;.06

2”.12 2’.06

2M1


-ocr page 133-

107

Ik deed 60 instellingen met een rust tusschen elk der tientallen van twee minuten en kreeg deze cijfers:

iWll nbsp;nbsp;nbsp;1“.051 0°.96S 1“.008

Op een anderen dag herhaalde ik hetzelfde onderzoek en verkreeg als uitkomst:

0°.959 nbsp;nbsp;nbsp;0'’.910 0“.970 0°.900 0‘'.927

De twee minuten rust werden zonder eenige bepaalde bezigheid doorgehracht. De uitkomsten leeren, dat deze

rust voldoende is, om de stijging te beletten.

Daar ik opgemerkt had, dat hij het voortzetten der proeven denbsp;afstand der halfheeldennbsp;allengs kleiner werdnbsp;resp. de gezichtslijnennbsp;allengs meer divergeerden , onderstelde ik, datnbsp;de stijging van V daar-mêe zou kunnen in verhand staan.

Ten einde de gezichtslijnen parallel te houden, bracht ik nu vlak voornbsp;de oogen een gebogennbsp;koperdraad, als fig. 6nbsp;afgebeeld, waarvan denbsp;einden a a 63 m.m., d. i.nbsp;de afstand mijner pupillen , van elkander staan.nbsp;Wanneer ik deze punten

Fig. 6.

(V

-ocr page 134-

108

vereenig, zijn mijne gezichtslijnen parallel gericht. Deze boog heeft eenigen invloed op het beoordeelen van denbsp;grootte van hoek V; doch aangezien hier enkel de vraagnbsp;is naar de verhouding van de eerste tot de laatstenbsp;instelling, zoo kan dat buiten rekening blijven.

Ik deed 50 bepalingen achter elkander, zonder dat er stijging te bespeuren was;

OM 18 nbsp;nbsp;nbsp;0°.054 O-’-UO


OM 31


OM 77


Later nogmaals 40, waarvan de gemiddelden der tientallen ;

0°.234


0“.255


0“.235


waren en waarin dus weer geen stijging te bemerken was.

Ik verwijderde daarop den koperdraad en stelde onmiddellijk veertigmaal zonder pauze in, waarvan de gemiddelde der tientallen;

0°.905


0''.921 ,


0“.809


0°.855


zoodat in dit laatste geval de stijging weer duidelijk aan den dag kwam.

Ik bezigde nog eene andere methode. Het vaststaande koord in mijn raam a! werd door een witten draadnbsp;vervangen, waaraan in het midden een roode strooknbsp;bevestigd zit, van 6 cm. lengte en 6 mm. breedte.

Het zwarte koord, welks afstand van het witte 63 mm. bedraagt, valt nu steeds in het midden der strooknbsp;met het witte samen, waarmede aan den eisch vannbsp;parallel zien voldaan is. Ik deed 6 malen acht bepalingen zonder rust en verkreeg voor hoek V deze cijfers:

0''.96


0093


0“.87


0b92 nbsp;nbsp;nbsp;0“.96


1“01


Er had in dit geval dus geene stijging of verandering

-ocr page 135-

109

van hoek V plaats. Het schijnt mij toe, dat wij in deze uitkomsten voldoenden grond hebben, om de stijging metnbsp;de divergentie in verband te brengen.

ONDERZOEK OMTRENT HOEK H.

Terwijl mijn hoofd in het raam bevestigd en aan den linker radius der plaat een onbewegelijke horizontale stand gegeven was, stelde ik den rechter ]'a-dins horizontaal en in het verlengde van den linker in.nbsp;De richting van den radius geeft den stand van de horizontale scheidingslijn aan. A.angezien de linker radiusnbsp;horizontaal geplaatst is en alzoo niet bepaald met denbsp;linker horizontale scheidingslijn samenvalt, geeft dezenbsp;instelling niet volkomen juist hoek H aan. Men zal daarvoor de halve som der gemiddelden van linker en rechternbsp;instelling moeten nemen.

In genoemden stand deed ik 50 bepalingen, waarvan de gemiddelden der tientallen waren:

0”.03 nbsp;nbsp;nbsp; 0M5


0'gt;.25


0”.28


De gemiddelde der vijftig is alzoo — 0°.16.

In dezen zelfden stand wordt, terwijl de rechter radius onbewegelijk is, de linker ingesteld met het volgend resultaat :

O”.49 nbsp;nbsp;nbsp;0“.66


O^OS


0quot;.84


O'-.d!


De gemiddelde van vijftig bepalingen is 0h476. 0\476~OM6.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Hoek H =--^---IS dus 0 .lo8.

Opmerking verdient, dat in deze bepalingen stijging waar te nemen is.

Den volgenden dag herhaalde ik dezelfde proeven en

-ocr page 136-

no

vond, terwijl de rechter radius onhewegelijk gesteld was , deze gemiddelden van tientallen :

0°.65


0'gt;.54 nbsp;nbsp;nbsp;0“.56nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0\48


OM2


0'gt;.20


Voor het linker oog alzoo is de gemiddelde der zestig =

0\426.

De linker onbewegelijk en de rechter in gesteld wordende gaven deze cijfers:

OM 3

0”.05 nbsp;nbsp;nbsp;0quot;,22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0‘’.44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0“.60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0“.63

Voor het rechter oog is alzoo de gemiddelde van zestig bepalingen = 0quot;.345.

Hoek H wordt in dit geval gevonden als O^SSS en dus niet veel grooter dan hoven, in aanmerking nemende,nbsp;dat hier 120, daar slechts 100 bepalingen gedaan zijn ennbsp;bij de voortgaande stijging de laatste 20 hooger uitvallen.

Ik herhaalde later nogmaals deze bepalingen, terwijl de linker radius vast stond en de rechter ingesteld werd,nbsp;en kreeg van tachtig bepalingen deze gemiddelden;

OM 6 0quot;.39 0\41 0quot;.49 O^.öO OMO OM 2 0'gt;.54

Alzoo van 80 bepalingen hier de gemiddelde = O^dSS , boven van 60 bepalingen == 0'.345.

In de tientallen is de stijging vrij duidelijk.

Dr. Klister heeft mij eenige bepalingen in primairen stand naar dezelfde methode verricht ter hand gesteld;nbsp;de rechter vaststaande en de linker ingesteld wordende,nbsp;was de gemiddelde van negentig = 1°.984; de linkernbsp;vaststaande, was de gemiddelde van honderd = V.yS?,nbsp;zoodat bij hem hoek H = 1°.98 is.

Ten einde van vele personen hoek II te kennen, moesten we naar eene methode uitzien, die minder oefening verlangt.

-ocr page 137-

111

Prof. Donders g-af d' Fig. 7.

ï volgende aan de hand.

CL

Op een zwart hord, dat op 8 meters afstand van den waarnemer geplaatst is, is eene wittenbsp;lijn volkomen horizontaal getrokken. Omstreeks 40 ctm. ernbsp;onder, is een wit koord juistnbsp;evenwijdig daaraan uitgespannen.

Neemt men vóór het rechter oog een prisma van 4 graden ,nbsp;met hrekingshoek naar boven ennbsp;zoodanig geplaatst, dat het vlak,nbsp;dat den hrekingshoek halveert,nbsp;evenwijdig is aan het hord,nbsp;dan wordt de onderste lijn innbsp;de nabijheid der bovenste gezien.

b

stellen.

de lijn te

Is hoek H — 0, dan ver-toonen zij zich evenwijdig. Is er verschil in richting, dan geeftnbsp;dit verschil hoek H aan. Draaitnbsp;men nu het prisma om eenenbsp;verticale as a ó, loodrecht opnbsp;de basis (zie fig. 7) , dan verandert de richting van het koordnbsp;en kan men het evenwijdig metnbsp;Men heeft nu slechts den invloednbsp;dier draaiing te berekenen of empirisch te bepalen. Wijnbsp;verkozen het laatste. Te dien einde gaven we aan hetnbsp;koord, dat om zijn eene einde als vast punt draaibaarnbsp;is, achtereenvolgens de helling van 0°.2. 0“.4, O^.G, O^.Snbsp;en plaatsten het prisma zoo voor het oog, dat de brekendenbsp;kant dwars door het midden der pupil ging. Zoo zag

-ocr page 138-

112

men met hetzelfde oog het heeld der lijn en van het Iroord dicht bij elkander. In den oorspronkelijken standnbsp;van het prisma, zag men ze nu onder den genoemdennbsp;hoek, en men had dien door draaiing van het prismanbsp;om de verticale as te corrigeeren. Zoodoende bleek, datnbsp;0°.2, O^.d, 0“.6 en O^S respectievelijk door eene draaiingnbsp;van omstreeks 3.9, 8.2, 15 en 22.5 graden werdennbsp;gecompenseerd. Deze bepalingen waren voldoende, omnbsp;uit de bi) de proeven vereischte draaiing de kleinenbsp;waarden van hoek H te berekenen: voor groote hoekennbsp;is trouwens de methode niet bruikbaar, omdat de afgeweken koord zich dan tevens gebogen vertoont.

De resultaten waren deze; 1)

Naam. nbsp;nbsp;nbsp;Hoek van prisma.

Hoek H. Bepalingen.

Aanmerk.

Ter Horst.

2'’.4

— 0M2

10.

V. d. Starp.

0”.6

— OhOS

10.

met bril.

Mulder.

5°.8

— 0“.29

10.

Gori.

3M

Oh 15

10.

Eitzmann.

6\0

— 0”.30

10.

Luchtmans.

rs

— Oh23

10.

Wesselink.

15°.3

— 0h61

10.

met bril.

Ik zelf

heb

verscheidene malen

bepalingen gedaan,

en wel bijna altijd als ik van buiten kwam en mij niet met lezen had bezig gehouden. Ik kreeg deze resultaten 21 :

1) nbsp;nbsp;nbsp;De waarnemers zagen met recht opgelieven hoofd door hetnbsp;prisma.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Op te merken, is dat deze gevonden hoek niet juist hoek Hnbsp;aangeeft, omdat het linker oog eene horizontale lijn fixeert;nbsp;juister ware het voor OS hetzelfde te herhalen en dan de gemiddelde der som van beiden te nemen

-ocr page 139-

118

prisma.

Hoek H.

Bepalingen.

1“.2

o^oe

20.

4°.8

. — 0'’.24

30.

1° 5

— 0quot;.07

20.

2“.6

— 0M3

15.

0”.6

— 0=.03

30.

5°.4

0‘'.27

10.

0^7

0°.03

10.

lO^.S

0”.45

5.

Aanm.

:eb')gen.

In zooverre deze methode juist is, blijkt hieruit, dat hoek H, hoewel klein, vrij groote verschillen oplevert, ondernbsp;schijnbaar gelijke omstandigheden, — des te vreemder,nbsp;omdat hij het instellen der verticalen steeds (hoe vaak ooknbsp;gedaan) nagenoeg dezelfde hoek V waargenomen werd.

Ik gebruikte voorts het raam van Prof. Donders, nader door hem zei ven te beschrijven, waarmede, naarnbsp;hetzelfde beginsel als de hoek der verticale, die dernbsp;horizontale scheidingslijnen kan bepaald worden.

Talrijke reeksen nu, op verschillende tijden, naar onderscheidene methoden verkregen, gaven de volgende resultaten :

Raam van Prof. Donders, gemiddeld hoelc H = — 0^38 Plaat,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bepalingen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— ü’.G

Raam, nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bepalingen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. = — 0°.31

Plaat. 1,11 nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= ~ 0°.28

Raam, „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~ 0^31

Plaat, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rrnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 0^.51

Raam, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 0=035

Prisma, „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= _ 0’.395

Het schijnt mij toe, dat de afwisselende grootte van hoek n, door mij hij verschillende methoden gevonden,nbsp;nu eens met positieve dan met negatieve waarden, hetnbsp;besluit van Helmholtz rechtvaardigt, dat de schijnbaar

8 ^

-ocr page 140-

114

horizontale meridianen in den primairen stand nagenoeg met de werkelijke samenvallen.

Bij het mededeelen der eerste bepalingen van hoek H heb ik reeds opgemerkt, dat, evenals bij hoek V, geregeldenbsp;voortzetting der bepalingen stijging ten gevolge had. Iknbsp;heb het echter niet van overwegend belang geoordeeld ,nbsp;om, evenals voor hoek V, dezelfde proeven te herhalen:nbsp;alleen wensch ik nog mede te deel en, dat, ten einde tenbsp;zien, of er een grens voor de stijging is, tachtig bepalingennbsp;gedaan werden, die deze gemiddelden opleverden:

ie reeks — 0\371 — O^SOl — 0quot;.347 — 0'’.339, reeks — 0“.362 — 0quot;.312 — 0“.287 — 0”.258,

waaruit nog geen grens af te leiden is.

Helmholtz 1) heeft op de veranderlijkheid van hoek H ook reeds opmerkzaam gemaakt. Hij merkte op, dat,nbsp;na eenigeu tijd geconvergeerd te hebben met naar benedennbsp;gericlit blikvlak, de schij nbaar horizontale meridianen bijnbsp;instelling een hoek vormen. Heeft hij gedurende eenigennbsp;tijd experimenten gedaan of parallel gezien, dan ontbreekt deze. blij laat den hoek afhangen van vermoeidheid der oogspieren, als gevolg waarvan het oog , bij hetnbsp;hernemen van den primairen stand, eene tegengesteldenbsp;draaiing om zijne as zou maken. De hoek, die, zoonbsp;aanwezig, positief gevonden wordt, verdwijnt dus langzamerhand. Mijne proeven wezen, zooals wij zagen, opnbsp;een invloed der neiging tot divergentie.

GELI.TKTI,TDia ONDERZOEK VAN V EN H.

Het meer constante in de bepalingen van V en het

1) Arch, f. Ophth. Band X, piig. .3 en Phys. Opt. pag. 702.

-ocr page 141-

115

veranderlijke van H maakten het wenschelijk, de hoeken V en H gelijktijdig te bepalen.

Om den invloed van voortgezette bepalingen te kennen , plaatste ik voor mijn raam de plaat en stelde met hetnbsp;rechter oog den rechter radius, met bet linker den

linker radius in. kreeg deze cijfers;

Tevens werd

hoek V in gesteld. Ik

Hoek V.

Hoek H.

V — H.

0°.566

— 0“.3

0.866

0°.976

0k26

0‘gt;.716

OhQSe

0°.68

OhSOe

1°.038

0“.98

0».058

1°.156

1“.26

— OM 04

1M58

]“.20

— 0”.042

1M56

1M4

O-’.OIO,

waaruit men kan

afleiden: dat

hoek V steeds grooter


werd, bij de eerste bepalingen snel, later langzaam; dat hoek H, hoewel minder, aanvankelijk ook stijgende was;nbsp;dat, nadat eenige bepalingen gedaan waren , hoek V ennbsp;H nagenoeg gelijk bleven. 1)

In theoretischen zin zou men mogen verwachten , dat de verschillen van V en H constant zouden zijn. Neemtnbsp;men echter in aanmerking, dat de bepalingen aan denbsp;plaat niet zoo nauwkeurig af te lezen zijn , dat het oordeel, of men juist ingesteld heeft, veel moeielijker is bijnbsp;H dan bij V, dat door rechter en linker radius afzonderlijk in te stellen de gemiddelde fout in tegengestelden zinnbsp;kan liggen, dan kan het ons niet bevreemden, dat hetnbsp;verschil tusschen V en H niet volkomen constant gevonden wordt. De afwijkingen worden geringer, als mennbsp;de vijf eerste (gewoonlijk minder nauwkeurige) bepalingen

1) Deze cijfers zijn de gemiddelden van vijftallen.

-ocr page 142-

116

niet mederekent, en de gemiddelde van tien in plaats van vijf bepalingen neemt. Wij hebben dan;

H = U''.47 nbsp;nbsp;nbsp;1‘’.12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1M7 en

V = O-’-OS nbsp;nbsp;nbsp;1“.09nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r.15

Ik deed daarop eenige bepalingen aan bet raam van Prof. Donders (zie blz. 113) en berekende de gemiddelden voor vijftallen. Tusschen elk vijftal eenige minuten rust:

V = 0M4 nbsp;nbsp;nbsp;' O.HO 0°.77nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0'’.70 0°.88nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0°.87

II = — 0quot;.35 — nbsp;nbsp;nbsp;— 0quot;.33 — 0’.28 - 0’.40 — 0’.39 — 0“.36 — 0’.371)

De stijging voor V ontbreekt niet, is echter niet zeer evident; voor H bestaat ook in den aan vang eenigenbsp;stijging, later niet te bespeuren.

Eene herhaling dezer zelfde proeven gaf als gemiddelden der tientallen;

Hoek V = nbsp;nbsp;nbsp;0'’.70nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0'’.76nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0».74 0''.775

Hoek H = — O’.49 — 0‘’.49 — 0“.49 — O^öS — Oh49.

Wij zien hier V Oquot;.! stijgen, H constant blijven. Het verschil is klein genoeg, om aan waarnemingsfout tenbsp;worden toegeschreven,

Eene nieuwe reeks proeven werd aan mijn raam gedaan. Bij vaststaanden linker radius den rechter instellende , deed ik vijftig bepalingen, met weinig rustnbsp;tusschen elk tiental:

Hoek V = 0“.86 0quot;.80 0‘'.9Ü 1“.00 0“.97 Hoek HrrrOhed 0“.60 0”.75 0‘’.77 0quot;.73.

De stijging is voor beide gering, maar genoegzaam gelijk.

Een andermaal had ik bij veertig bepalingen, zonder rust, deze resultaten;

1) Onder hoek V staat de daarbij beboorende hoek H.

-ocr page 143-

117

Hoek V = l°.14 1°.13 nbsp;nbsp;nbsp;1M4 H.l?

Hoek H = 0M0 0“.22 O^Sl 0\43.

Hier vinden we het omgekeerde van hetgeen boven gezien werd : II stijgt 0\3 en V is constant.

Een volgenden dag kreeg ik deze gemiddelden van achttallen ;

Hoek V = Hoek H =

0quot;.65 0quot;.73 0“.98 1quot;.02 rgt;.07 1°.12 -O^OSnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0'’.21 0''.22 0”.225 0”.43

He stijging is bier zeer evident, voor beide nagenoeg gelijk.

Eindelijk deed ik, met het linker oog den linker radius instellende, veertig bepalingen zonder rust en kreeg deze gemiddelden:

Hoek nbsp;nbsp;nbsp;V = 0“.975nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0'’.925nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IMOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T’.ldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1quot;.33

Hoek nbsp;nbsp;nbsp;H=0“.27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.38nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0quot;.76nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H.OOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H.03,

waarbij voor beide stijging zeer duidelijk is, het sterkst voor H.

Deze reeksen leeren in het algemeen, dat, ook bij de bepaling van V en H gelijktijdig, de stijging aan hetnbsp;voortzetten der proeven, zonder pauze, gebonden is.

Het scheen voorts belangrijk V en H te bepalen, waar kunstmatig asdraaiing was voort gebracht.

Achter de koorden van het raam van Prof. Donders (zie blz, 113) kon een stuk carton worden aangebracht,nbsp;waarop van dezelfde in roode letters 1) gedrukte smallenbsp;bladzijde twee exemplaren naast elkander zoo bevestigdnbsp;waren , dat ze onder een willekeurigen hoek met elkan-

1) Eoode letters werden gekozen, omdat vóór deze de zwarte koorden beter werden gezien en ingesteld.

-ocr page 144-

118

der konden gebracht worden : het linker staat vast, het rechter is om zijn middelpunt draaibaar, en op eennbsp;graadboog kan men den hoek aflezen. In de verte ziende,nbsp;voor de letters geaccommodeerd (met bril 'lm), beginnenbsp;men te lezen , — en de poging tot vereeniging der naarnbsp;elkander hellende exemplaren wekt eene asdraaiing op.

Zie hier de gemiddelden van eenige vijftallen. De eerste rubriek geeft den hoek der bladzijden aan; ik noem hemnbsp;positief als de bladzijden naar boven, negatief, als zenbsp;naar beneden divergeeren;

Hoek der letters.

Hoek V.

Hoek H.

V—n

2“

1'gt;.34

OM 66

1M74

3“

u.eö

0”.336

1“.314

40

1“.94

O^öTd

1°.366

5“

2“.19

0‘’,906

r.284

0“

U.Oö

0“.006

1”.044

— 2“

0\SS

— 0'’.268

0”.648

— 3°

OM 6

— 0'’.602

0°.762

— 4“

— 0».036

— 0“.916

ü“.880

Een volgende

maal kreeg ik

deze resultaten:

Hoek der letters.

Hoek V.

Hoek H.

V—H

0“

— 0.10

0°.864

— 2“

Oquot;. 14

— 0”,38

0“.524

— 3“

— ÜMd

— 0'.62

0”.484

_ 4»

— Ü‘gt;.32

OMl

0°.4.ó

— öquot;

— 0-’.45

-- 1M7

O”. 72

0“

— 0'’.426

0°.966

r.3

— 0quot;.01

i-’.ai

3“

1quot;.73

0quot;.08

U.65

40

2“.11

O-'.Sö

1“.76

5quot;

2“.29

0'.63

1“.66

Uit deze proeven blijkt, evenals uit de voorgaande, dat zoo al hoek V en H niet absoluut in dezelfde mate toe

-ocr page 145-

119

of afnemen, hunne verschillen nagenoeg gelijk blijven 1). Deze resultaten bevestigen de vroegere bepalingen.

Om den invloed van een in richting veranderd blikvlak op V en H te kennen, heb ik aan mijn raam de verandering nagedaan dieV en 11 ondergaat bij het naar boven en beneden zien.

Ik heb de proeven in deze volgorde verricht:

0 = primaire stand.

naar boven.

naar boven.

0 = primaire stand,

naar boven.

0 =: primaire stand.

0 = primaire stand.

- - naar boven.

Naar beneden = negatief in dezelfde orde. De cijfers in de rubrieken geven nu het verschil bij 0” en het naarnbsp;boven en beneden zien aan.

Richting blikvlak. Hoek V. nbsp;nbsp;nbsp;Hoek H.

10“

0“.038

— 0°.05

15°

0°.103

0°.1

20quot;

0°.107

0“.35

25°

0quot;.185

0°.175

30“

0’.87

0°.937

— 10°

— 0°.065

0“.125

— 15°

— 0°.02

— 0°.062

-- 20quot;

— 0°.113

— 0°.037

— 25“

— 0°.215

— OM 37

— 30°

— 0°.325

— 0°.262

1) Bij negatieve draaiing schijnt het bovenste gedeelte van het vlak, waarin de letters liggen, naar mij toe te komen, het onderstenbsp;van mij af te gaan; bij positieve draaiing, omgekeerd.

-ocr page 146-

120

Bij richting van het hlikvlak naar boven wordt V steeds grooter, H, met ééne uitzondering, evenzoo.

Bij richting naar beneden wordt V steeds kleiner, H evenzoo, doch onregelmatig.

Hieruit blijkt, dat, hij verschillend gericht blik vlak, de invloed op V en H in denzelfden zin plaats heeft.

Verder ziet men, dat geringe neigingen van het hoofd bepaalde veranderingen van hoek H teweeg brengen,nbsp;zoodat we, met recht opgeheven hoofd in de verte ziende,nbsp;gemakkelijk het hoofd eene neiging geven kunnen , waarbijnbsp;de schijnbaar horizontale meridianen geen hoek vormen ,nbsp;d. i. met de werkelijke samenvallen.

Wanneer we nu het geheel resumeeren, dan komen we tot deze uitkomsten:

1. nbsp;nbsp;nbsp;dat elk oog afzonderlijk den hoek der scheidingslijnnbsp;met den werkelijken meridiaan aangeeft;

2. nbsp;nbsp;nbsp;dat hoek V bij verschillende personen van 0° totnbsp;omstreeks 3° afwisselt, zooals uit de tweede kolom blz. 104nbsp;te zien is;

3. nbsp;nbsp;nbsp;dat er geen verband bestaat tusschen de refractienbsp;en de grootte van hoek V;

4. nbsp;nbsp;nbsp;dat de grootte van hoek V bij dezelfde personen nietnbsp;altijd even groot gevonden wordt: vele bepalingen achternbsp;elkander doen hoek V stijgen; daarom moet men, om denbsp;waarde van hoek V te kennen, tusschen de bepalingennbsp;aan de oogen rust geven;

5. nbsp;nbsp;nbsp;dat hoek H in het algemeen veel kleiner is dan V,nbsp;maar bij verschillende bepalingen grootere afwijkingennbsp;biedt; dat de waarden nu eens positief, dan weer negatief gevonden worden, en de gemiddelden als ongeveernbsp;horizontaal aan te nemen zijn;

-ocr page 147-

121

6. nbsp;nbsp;nbsp;Dili de onderstelling van Helmholtz, als zou denbsp;tangens van den halven hoek V gelijk zijn aan den ahnbsp;stand der groncflijn tot den bodem, gedeeld door dennbsp;halven afstand der oogen, slechts op enkele personennbsp;past, dat alzoo de hodem^, waarop we loopen , in hetnbsp;algemeen geen horoptervlak is;

7. nbsp;nbsp;nbsp;dat de meening van Helmholtz, als zouden denbsp;S( hijnhare met de werkelijke horizontale meridianen samennbsp;vallen, genoegzaam bewaarheid wordt, om te kunnennbsp;aannemen, dat in den primairen stand de oneindigenbsp;ruimte horizontale horopter is;

8. nbsp;nbsp;nbsp;dat, bij gelijktijdige waarneming van V en H, voortgezette bepalingen , kunstmatig teweeg gebrachte asdraaiingnbsp;en veranderde richting van het Idikvak nagenoeg gelijkennbsp;invloed op beide hebben , zoodat bij de asdraaiing hetnbsp;oordeel over de betrekkelijke ligging van V en H bijnanbsp;gelijk blijft.

-ocr page 148- -ocr page 149- -ocr page 150- -ocr page 151-

1

-ocr page 152-

UimEISEL UIT DE STATUTEN.

Stichters ziin allen, die 50 gulden of meer tot stichting, inrigting of instandhouding der instelling bijdragen ofnbsp;bijgedragen hebben. Zij worden ondei' dien naain in hetnbsp;album der stichting vermeld.

Onder den nnain van Bestuurders worden in het album opge-teekend , al diegenen , welke 250 gulden of meer tot stichting, inrigting of instandhouding bijdrageh of bijgedragen hebben.nbsp;Als. begunstigers worden .aangeinerkt al'diegenen , welkenbsp;zich tot eeiie jaarlijkache bijdrage van minatenf f 2..50nbsp;verbinden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Bewijs van iusobrijving wonle VCTzoiideii aan dcii Direct,enr of aan den lieer Ml' VRRI/)R.KN VAN Til RM A AT. Hccretari« der liislelline;, bij verkiezingnbsp;ook aan deu Secretaris v.an een der Maataelijke (binimi'isirii Cvert'. Aliinm. bl. Ki).

AANWIJZING VOOK UOGLIJUERS.

Hf.hoeftijve e.ii uiUivermtigeiKle nbsp;nbsp;nbsp;die ‘ieneff^knudlgB liiHj) verlaiitijen , kmi-

iiftü zittlj eiken werkdag, ten Jo ure, obh het (vB'=5|linis voor Ooglijdern sstuiueldbio Daartoe wordt g^fceue uauDfVtding gevorderd, Zij outvuugon alle oogUeelknudige hnijj,nbsp;üoowel al.'i de jiootlige v(ior;^(djrifte.i) y/é'te/Kr wordt, gezorgd, dot hrilieunbsp;f'iï dergelijke UelHo-ffeu leireii fabriekMprjjs kutiueii verkrégeu wordeu.

.De vfirpï/^ff^ko.üen ziju vaatgenicld op (»0 eeutu per dag. Daaronder ziju alle verplegiiigsbehoeften'begrepen (verzorgiug, voeding, liuiavewtiiig, hewDs^ebeii enz.)

De opuaine kan intiisstdien alléén wordeu foegefitaau, iudieii de ooglijders \uurzieii ziju vaar

Zindelijke kleeding en hel uoodige ondergoed ter veraclioouing.

'• Het benoodigde reifigeld voor de teriigreize unar de woouplaatfi,

. liet bedrag der verpleegkoslen, of eene verklariug, welk geoieeulB’ ol' ariiibe-vstunr, of wie anders, de verpleeggelden zal betalen

Alle brieven uioeten franco iugezouden wordeu.

Dezt jur/V'/ifrrty is uitslnitend le.n dienste, van behoeftige en minv^mage^nle ongli)deTs\ die niet wel in staat zijn de gene.eskimdigeheJiandelrng te. bekostigen.

M O D K D VAN VERKLARING..

De ooglijder...... nbsp;nbsp;nbsp;: :.............. ..................: V............................

{.au iu het Gasthuis voui Ooglijders worden opgeufnueii voor rekening vau

............................../¦¦;.............•........•.....¦........................

De rekeuiiig van verjdeegkoateu en kleine voorsfdiottcn, voor brillen ol .lergelijke behoeften, wordt iugewaehl aan hef adres van.......... ....................