-ocr page 1-

Ë E N. I G E K E N M IIK E M

V A N

EEN KIND GODS.

Gij zijt zeer begeerig naar het toeëigenend geloof, en gij zegt, dat er tijden zijn, in welkenbsp;gij in twijfel zijt over uwen inwendigen mensch;nbsp;in welke gij volstrekt geeno zekerheid hebt,nbsp;dat gij een kind Gods zijt, en dat gij er aannbsp;twijfelt, of gij wel ooit door Gods genade, ennbsp;het werk des H. Geestes waarlijk wedergeborennbsp;zijt.

Gij behoort dus ook onder die kinderen, die het niet weten, dat zij kinderen zijn. Gij verlangt dus naar eene genade, die u reeds langnbsp;geschonken is, en gij twijfelt aan eene daadzaak, welke reeds voor lang bij u heeft plaatsnbsp;gehad.

Wat zal ik zeggen ? Is uw tegenwoordige toestand eene ziekte ? Is uw geloof niet gezond ? Of is het de stem van uw geweten dienbsp;aldus spreekt? Of vloeit het bij u voort uitnbsp;misverstand? Dit alles is mogelijk.

-ocr page 2-

Er bestaat waarlijk eene krankheid, in welke het geloof van den mensch steunt op inwendigenbsp;gewaarwordingen, en niet op het reine en duidelijke woord van God. Daar deze gewaarwordingen echter, aan vele wisselingen onderworpen zijn, en zieh rigten naar de veranderingnbsp;der omstandigheden, zoo is het natuurlijk, datnbsp;het geloof van zulke kranken ook aan vele twijfelingen onderhevig is. Daadzaken echter veranderen niet, noch ook het woord Gods, zoonbsp;dat het heden ja en morgen neen zoude zijn.

Er zijn wezentlijke geloofsziekten; want als men in het geloof gezond worden of zijn kan.nbsp;1 Tit. 1: 13, dan volgt hieruit, dat men ooknbsp;ziek in hetzelve zijn of worden kan ; en dat is,nbsp;helaas! dikwijls het geval van velen. Het gevoel mag zich wel met ons geloof vercenigen,nbsp;en kan zelfs niet geheel van het geloof gescheiden worden; en als het een hartverheffend ennbsp;zalig gevoel is, mogen wij hetzelve wel alsnbsp;eene aangename verkwikking aannemen. Hetnbsp;gronden echter van ons geloof op hetzelve isnbsp;gevaarlijk, en onderwerpt ons aan vele veranderingen , gelijk alles hier beneden onophoudelijk aan verandering onderworpen is. Dit isnbsp;eene krankheid en eene zwakheid, welke denbsp;vijand onzer zielen gebruiken en misbruikennbsp;kan tot allerlei bestrijdingèn.

Het kan intusschen ook de stem van uw ge-

-ocr page 3-

weten, of die des H. Geesles zijn, die aldus tot ons spreekt, om ons te waarschuwen voor, ofnbsp;orn aan ons iets te herinneren; en ons op eennbsp;wezentlijk gebrek, of op eene verachtering in denbsp;genade opmerkzaam te maken, en ons te doennbsp;zien, dat wij, of nog in het geheel niet wedergeboren zijn, of dat er nog iets in ons gevondennbsp;wordt, hetwelk den wasdom van den inwendi-gen mensch verhindert. Het nieuwgeborennbsp;kind is immers een kind, al is hetzelve nognbsp;klein en zwak, en het nog moet opwassen ennbsp;sterker worden, hoewel het dikwijls in dennbsp;wasdom niet voorspoedig is. Is nu een kindnbsp;Gods, daarom geen kind, omdat het niet zoonbsp;spoedig groeijen kan ? 0 ja, gij kunt het wetennbsp;dat gij een kind Gods zijt. Ik ten minste geloof het en kan er niet aan twijfelen. Het isnbsp;wel mogelijk, dat het met den wasdom en hetnbsp;kindschap niet regt vooruit wil, waaruit gijnbsp;het besluit trekt, dat er bij u nog niets vannbsp;een kind Gods gevonden wordt. Is dit besluitnbsp;regt? Het kan daarom ook misverstand zijn,nbsp;omtrent het kindschap, de wedergeboorte, ennbsp;het staan in de genade, dat u aldus doet oor-deelen. Men kan toch het beginsel met de volkomenheid, de geboorte met den wasdom na denbsp;geboorte, en deze weder met den ouderdom ennbsp;•1® Volmaaktheid in Christus verwarren. Zulkenbsp;misbegrippen vloeijen voort uit gebrek aan eene

1 *

-ocr page 4-

klare en duidelijke kennis, en geven aanleiding tot het welig groeijen van allerlei dwalingen ennbsp;twijfelmoedigheden.

Als het donker geworden is ontsteekt men eenen kaars, en bij dat licht onderzoekt ennbsp;beoordeelt men hetgeen men onderzoeken en be-oordeelen moet. Dit licht is reeds ontstoken ennbsp;wij behoeven hetzelve slechts te gebruiken, ennbsp;in ons hart te laten schijnen. Het is het dui,nbsp;delijke Woord van God, en bij deszelfs mildennbsp;schijn willen wij de vraag, over het al of nietnbsp;aanwezig zijn van het kindschap, of over de alnbsp;of niet plaats gehad hebbende wedergeboortenbsp;onderzoeken.

De bewoordingen waarmede deze gewigtige veranderingen doorgaans in de H. Schrift worden voorgesteld, zijn de volgende :

I. nbsp;nbsp;nbsp;Met eeuwige leven.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Vit God of wedergeboren te zijn.

III. Christus toebehooren of in Hem te zijn. ^

Wij willen over deze drie zoo dikwijls in de H. Schrift voorkomende kenmerken van een kindnbsp;Gods, eenige der gewigtigste Bijbelplaatsen opzamelen en bij elkander voegen. Aan welkenbsp;wij ons dan in stilte beproeven en oordeelennbsp;kunnen, of er zulke Bijbelsche kenteekenen vannbsp;een kind Gods bij ons gevonden worden.

-ocr page 5-

1. Wie heeft het eeuwige loven f

» Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven: Die in den Zoon niet gelooftnbsp;zal het leven niet zien, maar de toorn Godsnbsp;blijft op hem (1). Voonvaar, voorwaar. Ik zeggenbsp;u, die mijn woord hoort en gelooft Hem, dienbsp;Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar isnbsp;uit den dood overgegaan in het leven (2). Allesnbsp;wat de Vader Mij gegeven heeft, komt tot Mij,nbsp;en die tot Mij komt, zal Ik geenzins uitwerpen (3). Ik ben uit den hemel nedergekomen,nbsp;niet dat Ik mijnen wil zou doen, maar den wilnbsp;desgenen die Mij gezonden heeft. Dit is denbsp;wil desgenen die Mij gezonden heeft, dat Ik niemand verlieze van degenen die Hij Mij gegevennbsp;heeft, maar dat Ik hen opwekke ten uiterstennbsp;dage (4). Voorwaar, voorwaar! zegge Ik u, tennbsp;zij dat gij het vleesch des Zoons des menschennbsp;eet, en zijn bloed drinkt, zoo hebt gij geennbsp;leven in u zei ven. Die mijn vleesch eet ennbsp;mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven (5).nbsp;En dit is het eeuwige leven, dat zij ü kennennbsp;den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt (6). Zoo dan,nbsp;O) Joli. ni: 36. (2) Jüli. V : 21.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(^3) Job. VI; 37,

(1) Job. VI: .38, 39. (.5) Job. VI: .63, ói.

(6) Job. XVII : 3.

-ocr page 6-

gelijk door eene misdaad de schuld gekomen is over alle menschen tot verdoemenis; akoonbsp;ook door de regtvaardigheid van eenen, komtnbsp;de genade over alle menschen tot regtvaardig-making des levens (1). Want zoo gij naar hetnbsp;vleesch leeft, zoo zult gij sterven, maar indiennbsp;gij door den Geest de werkingen des ligchaamsnbsp;dood, zoo zult gij leven (2). Alleenlijk wandeltnbsp;waardiglijk het Evangelie van Christus, opdatnbsp;gij staat in éénen geest en één gemoed, strijdende te zamen door het geloof des Evangelies (3).nbsp;Als dan Christus zal geopenbaard zijn, die onsnbsp;leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaardnbsp;worden in heerlijkheid (4). Indien wij de getuigenis der menschen aannemen, de getuigenisnbsp;Gods is meerder, want dit is de getuigenis,nbsp;hetwelk Hij van zijnen Zoon getuigt heeft. Dienbsp;in den Zoon Gods gelooft, heeft de getuigenisnbsp;in zich zelven, en dit is de getuigenis dat Godnbsp;ons het eeuwige leven gegeven heeft, en ditnbsp;leven is in den Zoon. Die den Zoon heeft,nbsp;heeft het leven, die den Zoon Gods niet heeft,nbsp;heeft het leven niet.” (5)

Nu, beproef u zelven naar deze getuigenissen van God en den H. Geest, en niet naar do zoonbsp;ras voorbijgaande gewaarwordingen. De stemnbsp;van uw geweten zal n zeggen, of er iets vannbsp;(t) Kom. V: 18. (2) Hom. VIII; t3.

(3j Phil. I: 27. (4) Col. III; 4. (5) 1 Joh. V ; 9-12

-ocr page 7-

hetgeen boven gezegd is bij u heeft plaats gehad, nog plaats heeft, en of gij er in toeneemt of verachtert. Is door dit alles, onder den zegen van God nog niets in uwen natuurlijkennbsp;toestand veranderd; is u van dit alles nog nietsnbsp;uit vrije genade van God geschonken en in unbsp;gewerkt ? Hebt gij geen gevoel van gebrek innbsp;dezen, noch ook het verlangen naar meer levennbsp;uit God, en gemeenschap met God in Christus.nbsp;Bidt en smeekt gij daar niet om ? Gevoelt gijnbsp;geene smart over uwe veraohtering ? Dan hebtnbsp;gij nog geen leven; want het leven alleen kannbsp;naar toeneming in en gemeenschap met het levennbsp;verlangen. Waar niets dan dood is daar kannbsp;• noch gevoel van gebrek aan leven, noch verlangen naar vermeerdering van het leven, datnbsp;uit God is, plaats hebben; noch ook verlangennbsp;naar meer gemeenschap met Jezus, die het leven is. Dit kunt gij bij alle menschen, dienbsp;nog geen geestelijk leven hebben, duidelijk opmerken.

God beware mij dat ik u door mijnen troost in slaap zoude wiegen, en u den eeuwigen doodnbsp;zoude doen sterven. Het bedroeft mij echter,nbsp;dat ik u de genade Gods, aan uwe onsterfelijkenbsp;ziel geschonken, niet met zekerheid en dankbaarheid kan doen erkennen, en u aldus totnbsp;meer liefde, ootmoed, geduld en troost kannbsp;opleiden. God immers heeft eeno groote harm-

-ocr page 8-

liartigheid aan u bewezen: u is het eeuwige leven geschonken. Het kan wel zijn, dat denbsp;wasdom van dit leven thans iets in den wegnbsp;staat, en dat hetzelve gebrekkig is. Hieromtrent zal de Heer het u aan geen lieht latennbsp;ontbreken, als gij er Hem om bidt. Misschiennbsp;ligt de oorzaak daarin, dat gij Jezus te veel uitnbsp;het oog verliest, en dat gij te weinig op Hemnbsp;ziet, als op den aanvanger en voleinder des ge-loofs; want de Apostel zegt: dat allen, die innbsp;Hem gelooven, vergeving der zonden ontvangennbsp;in zijnen naam, en niet door hetgeen de raenschnbsp;door zichzelven is of doet. Het is alleen omnbsp;hetgeen Jezus voor hem was en doet bij dennbsp;Vader; hetwelk veel te weinig door ons bedacht wordt.

2, Wie is uit God, of wedergeboren ?

• Zoo velen Hem aangenomen hebben, heeft Hij magt gegeven, kinderen Gods te worden,nbsp;namelijk , die in zijnen naam gelooven. Welkenbsp;niet uit den bloede, noch uit den wil desnbsp;viceschcs, noch uit den wil des mans, maar uitnbsp;God geboren zijn (1). Ziet, hoe groote liefdenbsp;de Vader ons bewezen heeft, dat wij kinderennbsp;Gods zouden genaamd worden, Daarom kent unbsp;de wereld niet; want zij kent Hem niet. Gelief-(i) Joïi. I;

-ocr page 9-

den! nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, doch alsnbsp;het geopenbaard zal zijn, zullen wij Hem gelijknbsp;wezen ; want wij zullen Hera zien gelijk Hij is (1).nbsp;Die uit God geboren is zondigt niet; want zijnnbsp;zaad blijft in hem: hij kan niet zondigen, wantnbsp;hij is uit God geboren (2). Hieraan kent gij dennbsp;Geest Gods; alle geest, die belijdt, dat Jezusnbsp;Christus in het vleesch gekomen is, die is uitnbsp;God (3). Een iegelijk die liefheeft, is uit Godnbsp;geboren en kent God (4). Een iegelijk die gelooft, dat Jezus is de Christus, die is uit Godnbsp;geboren (5). Al wat uit God geboren is overwint de wereld ; en het is ons geloof het welknbsp;de wereld overwint. Wie is het, die de wereldnbsp;overwint, dan die gelooft dat Jezus is de Zoonnbsp;Gods (6). Deze dingen heb ik u geschreven, dienbsp;gelooft in den naain des Zoons Gods, op dat gijnbsp;weet, dat gij het eeuwige leven hebt, en datnbsp;gij gelooft in den naam des Zoons Gods (7), ”

In deze getuigenissen der Schrift, wordt het eeuwige leven, als een leven, als eene geboortenbsp;uit God voorgesteld.

Eigentlijk moest men de beginselen, van de wedergeboorte zelve onderscheiden; want alsnbsp;het eeuwige leven ontstaat, maar nog niet ge-(t) ) Joh. UI: t , 2. 12} 1 Joh. JU : 9.

(3) t Joh. I\ : 2. nbsp;nbsp;nbsp;(4) VS, 7. (0) t Joh. V ;

Cfi) VS. 4 , ,ö. nbsp;nbsp;nbsp;(7) VS. I.S.

-ocr page 10-

10

boren, nog niet zigtbaar geworden is, zoo dat de mensch er nog geene bewustheid van heeft,nbsp;dan ontbreekt het uiterlijke kenmerk, gelijk hetnbsp;nog niet geboren kind, dat wel aanwezig maarnbsp;nog niet zigtbaar geworden is, en van deszelfsnbsp;bestaan nog geene kennis heeft. Is echter hetnbsp;eeuwige leven waarlijk aanwezig, dan wordtnbsp;het zigtbaar, verkrijgt meer en meer kentee-kenen, en komt tot bewustheid van zich zelf;nbsp;zoo dat niet alleen het nieuw geboren kind,nbsp;maar ook anderen zien kunnen, welk eene ge-wigtige verandering hetzelve ondergaan heeft.nbsp;Doch ook deze geboorte uit God is nog niet innbsp;haar geheel volkomen j dit zal eerst plaats hebben na de wederopstanding, als Christus, dienbsp;ons leven is, zal verschenen zijn. Daarom zijnnbsp;de boven aangehaalde, door de Apostelen zelvenbsp;opgegevene kenteekenen zeer gewigtig; en zijnbsp;zijn het, aan welke wij ons beproeven moeten,nbsp;en zien, of er bij ons eeno van bovenafkomendenbsp;verandering uit God, in onzen inwendigennbsp;mensch heeft plaats gehad.

Bij dit onderzoek zult gij nu wel de meeste zwarigheid gevoelen , omtrent de kenteekenen .fnbsp;van niet te zondigen, en niet te kunnen zondigen, daar uw geweten u zegt, dat gij nog zoonbsp;dikwijls zondigt, zelfs na uwe bekeering. Bedenk echter, dat zoo, gij zoudt zeggen, dat gijnbsp;geene zonde doet, gij u zclven zoudt misleiden,

-ocr page 11-

11

de waarheid zoude niet in u zijn; en gij zoudt God tot eenen leugenaar maken. AI.s gij hiernbsp;over nadenkt, zult gij spoedig de boven opge-gevene kenteekenen der wedergeboorte leerennbsp;verstaan en inzien, dat zonde doen , zoo veel is,nbsp;als een knecht der zonde te zijn; en tevensnbsp;erkennen, dat de wedergeborene, ook in zijnennbsp;tegenwoordigen, onvolkomenen toestand, nietnbsp;zoo kan zondigen, dat hij geheel door dezelvenbsp;beheerscht wordt, en dus een knecht der zondenbsp;zoude zijn. Dat hij in eene erkende zonde nietnbsp;onboetvaardig zal voortgaan, maar dezelve metnbsp;ootmoedig berouw zal bekennen, zich daarovernbsp;ernstig aanklagen, en genade en vergeving overnbsp;de zonde zal inroepen. Dat hij van zijnen valnbsp;zal trachten weder op te staan, en afstand tenbsp;doen van alle ongeregtigheid. Dit zien wij innbsp;de mannen Gods, David, Hiskia, Petrus ennbsp;anderen; dit heeft plaats bij alle ware kinderennbsp;Gods. Hij alleen die de zonde dient, die dezelve niet verlaat, noch verlaten wil, die heeft hetnbsp;zegel Gods niet, en is nog niet wedergeboren.

Beproef u hieraan, en gij zult spoedig ontdekken, of gij wedergeboren zijt, en of gij u nog in uwen natuurlijken, ofschoon door opvoeding ontwikkelden en verfijnden toestandnbsp;bevindt. Ziet gij echter met dankbaarheid ennbsp;Vreugde, wat Gods barmhartigheid aan u gedaan heeft, vergeet dan ook hetgeen achter is.

-ocr page 12-

en strek u uit naar hetgeen voor u is. Grijp naar hetgene uw geweten u zegt, dat gij nognbsp;niet gegrepen hebt, opdat gij het moogt verkrijgen ; want wij zijn nu nog in het opwassen,nbsp;en hebben de volkomenheid nog niet bereikt.nbsp;Gelijk onze zaligheid hier beneden meer bestaatnbsp;in eene zekere hoop, dan in een zeker bezit ennbsp;genot, zoo ook bestaat onze geregtigheid meernbsp;in gelooven, dan in aanschouwen. Wij gaan nunbsp;over tot ons derde stuk.

3. Wie behoort aart Christus f

gt; Wie den wille Gods mijns Vaders doet, die in den hemel is, dezelve is mijn broeder ennbsp;zuster en moeder (1). Die in Mij blijft en Iknbsp;in hem, draagt veel vrucht; want zonder Mijnbsp;kunt gij niets doen. Indien gij in Mij blijft, ennbsp;mijne woorden in u blijven: zoo wat gij wilt,nbsp;zult gij begeeren, en het zal u geschieden (2).nbsp;Indien gij van de wereld waart, zoo zoude denbsp;wereld het hare lief hebben ; doch om dat gijnbsp;van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereldnbsp;heb uitverkoren , daarom haat u de wereld (3).nbsp;Gij zijt niet vleeschelijk maar geestelijk, zoonbsp;anders de Geest Gods in u woont. Want zoonbsp;velen als er door den Geest Gods geleid worden,nbsp;die zijn kinderen Gods. Dezelfde Geest getuigtnbsp;Mailli Xn ; 50.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^2) Joh. XV: 7. (J) rs. (!).

-ocr page 13-

13

met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn (1). Zoo dan, indien iemand in Christus is, die isnbsp;een nieuw schepsel: het oude is voorbij gegaan,nbsp;het is alles nieuw geworden. En alle deze dingen zijn uit God , die ons met zich zelven verzoend heeft, door Jezus Christus onzen Heer (2).nbsp;Want gij zijt alle kinderen Gods, door het geloof in Christus Jezus; want zoo velen gij gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan (3), ennbsp;zijt ééne plante geworden met Hem, zoo datnbsp;gij met Hem gestorven zijnde, ook weder doornbsp;Hem zult opgewekt worden tot heerlijkheid.”

Hier hebt gij nog eens een aantal Bijbelplaatsen , door den H. Geest gesproken, over deze gewigtige vraag. Dat wij nu ons zelven hieraan beproeven.

Doe ik den wil des Vaders die in den hemel is? die hierin bestaat, dat alle menschen zichnbsp;bekeeren, en tot kennis der waarheid komen;nbsp;die ook ons laat prediken: bekeert u en gelooft het Evangelie. Kom ik terug op dezenbsp;stem van God, van de zonde tot de geregtig-heid? Laat ik mij helpen door Hem, die alleen grondig helpen kan, of heb ik nog steedsnbsp;aan mij zelven genoeg ? Tracht ik tot kennisnbsp;der waarheid te komen, in het bijzonder tot denbsp;kennis van Christus, die de waarheid zelf en

(t) Som. VIII; 9, 14, 16. nbsp;nbsp;nbsp;(2) 2 Cor. V: 17, 18.

(3) Gal, lU; 26, 27.

-ocr page 14-

het middenpunt van alle waarheid is ? Ben ik vruchtbaar of onvruchtbaar ? Is de vrucht desnbsp;Geestes in mij, welke is: liefde, vreugde, vrede,nbsp;geduld, vriendelijkheid, getrouwheid, zachtmoedigheid , kuischheid ? Of doe ik nog denbsp;werken des vleesches, welke zijn: echtbreuk,nbsp;hoererij, onreinigheid, ontucht, vijandschap,nbsp;twist, toorn, gekijf, haat, moord, hrasserij ? enz.

Zijn mijne wenschen veranderd in een ootmoedig bidden, en is het bidden mij eenc lust geworden, of bid ik niet, en zoek ik nog mijnen wil te doen ? Ondervinde ik iets van dennbsp;haat der wereld, niet om mijne gebreken, maarnbsp;omdat ik niet meer met haar mede doe, ofnbsp;bemint mij de wereld? Blijf ik in het Woordnbsp;van Christus, en geloof ik Hem op zijn woord,nbsp;ook als ik hetzelve niet ten volle begrijp, ofnbsp;slechts tot zoo lang als ik het begrijp en hetnbsp;met mijne wenschen overeenkomt ? Leer ik denbsp;waarheid zijner woorden steeds meer erkennen ;nbsp;zoo dat ik de kracht daarvan aan mijn hart gevoel , en overeenkomstig dezelve leer leven ?nbsp;Maakt mij de kennis der waarheid meer en meernbsp;vrij van ongeloof, zonde, en kwade hebbelijkheden ? Ben ik geestelijk of vleesehelijk gezind ?nbsp;¦Geniet ik leven en vrede en zoek ik dezelve tenbsp;bewaren en te vermeerderen, of ben ik dood ?nbsp;Word ik door den Geest Gods of den geest dernbsp;¦wereld bestuurd? Bezit ik eenen kinderlijken

-ocr page 15-

15

geest en leidt dezelve mij tot het verborgen en eenzaam bidden; tot het lezen, hooren, opmerken en betrachten van Gods Woord; tot het beoefenen der liefde, der bescheidenheid, ootmoed,nbsp;en het getrouw waarnemen van mijn beroep,nbsp;in de gehoorzaamheid des geloofs ? Bid ik totnbsp;God als tot mijnen Vader, en getuigt de Geestnbsp;met mijnen geest, dat ik een kind van God ben?nbsp;Ben ik een nieuw schepsel, is het oude voorbijnbsp;gegaan, is het alles nieuw geworden? Is ernbsp;eene grondige verandering van hart en zin bijnbsp;mij voorgevallen, zoo als die alleen, door hetnbsp;levendigmakend Woord van God te weeg gebragtnbsp;kan worden, niet alleen in mijne denkbeelden,nbsp;maar in mijn willen, streven , vvensclien en hopen ? Of ben ik nog steeds vervuld met denbsp;wereld en hare begeerlijkheden? Ben ik zoonbsp;gedoopt, dat ik Christus heb aangedaan? Ver-eenig ik met mijnen doop ook een hartelijknbsp;geloof, aan den gestorvenen en w'ederopgestanennbsp;Verlosser ? Heb ik in mijnen doop een Goddelijknbsp;pand van mijne aanneming als kind en de vol-komene afwassching mijner zonden verkregen ?nbsp;Kan zich de zonde, en wel mijne lievelingszonde, in mij doen gevoelen, zonder dat hetnbsp;mij smart, verootmoedigt, en mij aanspoort omnbsp;dezelve tegen te gaan en te onderdrukken; zoonbsp;•Jat ik afstand zoek te doen van alle ongereg-tigbeid ?

-ocr page 16-

f\ 2m 51M 1'

IS

Wanneer gij deze vragen, naar den zin en do bedoeling van het Wöord Gods, uw eigennbsp;geweten en des H. Geestes beantwoorden kunt,nbsp;zult gij kunnen gelooven en zeker weten :

Dat gij als Jezus zuster, broeder of moeder zijt. Dat gij in Hem zijt, in Hem blijft, ennbsp;dat zijn woord in u woont. Dat gij door Jezusnbsp;uit de wereld zijt uitverkoren. Dat gij Jezusnbsp;diseipel zijt. Dat gij in Christus zijt. Hem hebtnbsp;aangedaan; Hem toebehoort, een nieuw schepsel geworden zijt in Hem. Dat gij Gods kindnbsp;zijt, en eens een deelgenoot zijner heerlijkheidnbsp;wezen zult.

Ik wensche van ganscher harte, dat gij bij dit onderzoek van u zelven, tot volle zekerheidnbsp;van uw geloof komen moogt; en daardoor opgewekt en aangespoord worden, om in uw heilig en liefdevol hoofd en leidsman, Jezus Christus , op te wassen in kennis, geloof, en denbsp;hope der heerlijkheid ten eeuwigen leven.

De prijs is 7i Cents.