%
-«:■-*•-
BETKEKE’ELIJK
DE VERPLEGING EN HET ONDERWIJS
i5 I T G B B R A C H T IN J IT N IJ 18 7 8.
F. C. DONDERS.
Met het elfde nummer der wetenschappelijke bijbladen.
ÜTREOHT,
1873.
-ocr page 6-’gt; .i.quot;
.
J- »-
• nbsp;nbsp;nbsp;-^- ¦
Jr-f,;
gt;1’.--. '
-ocr page 7-Bladz.
Veertiende Jaarverslag, door F. C. Donders....... 1
Statistiek.....................20
Bijgekomen Bestuurders, Stichters en nbsp;nbsp;nbsp;Begunstigers.....23
WETENSCHAPPELIJKE BIJBLADEN.
Neuritis rami primi trigemini, door Dr. Th. Abrahamsz. . nbsp;nbsp;nbsp;1
De lichtstreep op de netvliesvaten. (Bladvulling), door F. G.
De schijnbare accommodatie bij aphakie, door Dr. J. Coert. 33 Stereoscopie bij onvolkomen gezichtsvermogen, door Dr. J. E.
van der Meulen................85
Stereoscopisch zien, zonder correspondeerende half beelden, door J. E. van der Meulen en J. C. van Dooremaal . . 123
Over licht- en kleiirperceptie, door S. nbsp;nbsp;nbsp;Talma......129
Over levende weefsels en doode voorwerpen in het oog,^ door
J. C. van Dooremaal..............'i77
De lens van Stokes met constante as, door Herman Snellen 202 Door.snijding van eiliair-zenuwen wegens aanhoudende pijnlijkheid van een blind oog, door Herman Snellen .... 213
VEERTIENDE JAARLIJKSCH VERSLAG, betrekkelijk de verpleging en het onder-Avijs in het Nederïandsdi Gasthuis voornbsp;Ooglijders, van den 1 Januarij 1872, totnbsp;den 1™ Januarij 1873, ter vergaderingnbsp;van Bestuurders en Afgevaardigden gehouden den 26®*™ Mei 1873, uitgehrachtnbsp;door F. C. Donders, Directeur der Instelling.
Hooggeachte Heeren, Bestuurders en Afgevaardigden!
In verband met het voorschrift der statuten, splitst het verslag van den Directeur zich van zelf in twee deelen.nbsp;Het eerste heeft betrekking tot het Gasthuis, als zoodanig, de instelling van liefdadigheid, d. i. de behandeling en de verpleging der ooglijders. Het tweede betreftnbsp;de leerschool voor oogheelkunde, aan het gasthuis verbonden, het onderwijs, de wetenschap. Aan het slot zal,nbsp;uit naam van Regenten, een overzicht worden gegevennbsp;van den finantiëelen toestand.
I.
Het aantal gedurende ’t jaar 1872 behandelde ooglijders bedraagt 1776, dat der verpleegden 446.
Plaatsen wij naast deze cijfers die der laatst voorafgegane jaren:
behandelden nbsp;nbsp;nbsp;verpleegden
1869 nbsp;nbsp;nbsp;1451nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;355
1870 nbsp;nbsp;nbsp;1358nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;310
1871 nbsp;nbsp;nbsp;1563nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;374
1872 nbsp;nbsp;nbsp;1776nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;446,
-ocr page 10-dan blgkt, dat, in liet laatste jaar, de werkzaamheid der instelling aanzienlijk is toegenomen. Ook in het eerstenbsp;tiental jaren van haar bestaan, van 1859—1868, bleef hetnbsp;cijfer der behandelden telkens beneden 1500, dat der verpleegden beneden 400; thans steeg het resp. tot 1776 en 446.
Verpleegd werden;
Voor eigen rekening
236 met 4653 verpleegdagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
446 nbsp;nbsp;nbsp;10977
De eene helft, met 40 pet. der verpleegdagen, behoorden dus tot de minvermogenden, de andere helft, met 60 pet. dernbsp;verpleegdagen, tot de behoeftigen. Wat hier verpleegdnbsp;voor rekening^ beteekent, dat in de kosten van verplegingnbsp;werd te gemoet gekomen, zooals blijken zal, evenwelnbsp;sleehts voor de kleinste helft. De behandeling op denbsp;polikliniek, de geneesmiddelen er onder begrepen, isnbsp;geheel kosteloos, terwijl verdere behoeften, als brillen ennbsp;anderszins, tegen fabrieksprijs en, zoo noodig, ook gratisnbsp;verstrekt worden.
Naar de herkomst zijn de lijders verdeeld, als volgt:
behandelden |
verpleegden | |
cht |
587 |
10 |
Utrecht |
271 |
30 |
Friesland |
20 |
14 |
Groningen |
8, |
4 |
Drenthe |
16 |
11 |
Transporteere |
: 902 |
69 |
1 nbsp;nbsp;nbsp;behandelden |
verpleegden | |
Transport |
902 |
69 |
Provincie Overijssel |
60 |
38 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;Gelderland |
273 |
127 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;Noord-Holland |
107 |
34 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;Zuid-Holland |
251 |
56 |
,, nbsp;nbsp;nbsp;Zeeland |
28 |
18 |
- „ nbsp;nbsp;nbsp;Noordbrabant |
151 |
104 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;Limburg |
J? | |
Vreemdelingen |
4 | |
1776 |
446 |
Aixuiuii. nbsp;nbsp;nbsp;uame üwianaeiaen voor één derde uit de stad,
voor twee derden uit de Provincie afkomstig zijn; maar dat stad en Provincie, samen, nog geen tiende der verpleegden leveren.
De statistiek der verscliillende ooggebreken is opgenomen in de tabel, bij dit verslag gevoegd.
Het getal groote operaties, dat in het vorig jaar 327 bedroeg , is thans tot 421 gestegen. Daaronder zijn;
1 nbsp;nbsp;nbsp;i •
79
53
12
1
1
148
55
16
11
10
2
7
18
6
2
421
Extracties van catarac Puncties „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ nastaar
Verwijdering der lens uit de voorste oogkamer Doorklieving van het netvlies .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Iridectomie (kunstmatige oogappel) .
Tegen scheelzien.......
Tegen vernauwde oogleden ....
„ binnenwaarts gekeerde oogleden
Druifgezwel.........
Vaatuitzetting........
Ziekelijke gezwellen......
Exstirpatie van den oogbol....
Plastische opera tien......
Tegen vergroeide oogleden ....
-ocr page 12-De extracties van cataract geschiedden naar de zoogenoemde lineair-methode van V o n Gr r[a e f e, met die wijziging, dat de snede niet in den harden oogrok,nbsp;maar geheel in het hoornvlies viel. De operatie tegennbsp;scheelzien, met de wijziging van Dr. Snellen, beschrevennbsp;in de dissertatie van Dr. Halhertsma, blijft voldoen. Bijnbsp;de binnenwaarts gekeerde oogleden werd de methode vannbsp;Snellen gevolgd , 'wiens' naden tegen buitenwaarts gekeerde oogleden ook elders, in Duitschland, Frankrijknbsp;en Italië, meer en meer toepassing en waardeering vinden.nbsp;Bij het druifgezwel van het hoornvlies werd meestal,nbsp;insgelijks naar de methode van Snellen, een wigvormignbsp;stukje uitgesneden, soms ook, naar von Wecker’snbsp;aangave, een stuk door trepanatie verwijderd met denbsp;cilindervormige boor, door Weiss naar het voorschriftnbsp;van Bowman vervaardigd. Bij de verstoppingen dernbsp;traanbuis, die niet onder de genoemde grootere operatiesnbsp;gerekend werden , voldeden bijzonder de holle sondes vannbsp;W e c k e r, waarvan weder Weiss, de instrumentmakernbsp;van Londen, een verbeterden vorm leverde. Een ruimenbsp;en hoogst nuttige toepassing hij velerlei uitwendige irri-tatie-toestanden van het oog vond de zalf van Pagen-stecher, vroeger alhier niet genoeg gewaardeerd. Hetnbsp;tatouëeren van ongeneeslijke hoornvlies-vlekken, een eigenaardig kosmetisch middel uit den la teren tijd, werd ook metnbsp;goed gevolg toegepast, en in betrekking daartoe werdennbsp;proeven op dieren genomen, later nog te vermelden.
In ’t algemeen moet de verklaring worden afgelegd, dat de behandeling zoowel als de operatieve kunsthulpnbsp;met een gelukkigen uitslag werd bekroond.
Het zal misschien reeds uwe aandacht getrokken hebben, dat , in betrekking tot het aantal verpleegden, dat dei* ver-
-ocr page 13-pleegdagen over het afgeloopen jaar zeer gering is. Het bedraagt nauwelijks 11000: bij een kleiner aantal verpleegden, werden er in vroeger j aren soms meer dan 12000nbsp;geteld. Sedert de oprichting varieerde het gemiddeld aantalnbsp;verpleegdagen voor iederen lijder van 29 tot 39; thansnbsp;is het tot 24.5 teruggebracht.
Zijn de ziekte-gevallen wellicht van minder ernstigen aard geweest? De statistiek, achter ’t verslag te vinden,nbsp;leert veeleer het tegendeel. Trouwens, in het grootenbsp;aantal operaties, waaronder de belangrijkste het ruimstnbsp;vertegenwoordigd zijn, vindt men een voldoenden maatstaf. Op 446 verpleegden 421 groote operaties! Hiernbsp;schijnt verdere toelichting overbodig.
Voor het verminderen nu van den gemiddelden verpleeg-duur zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. In de eerste plaats zijn betrekkelijk veel lijders voor eigen rekening verpleegd, en deze wenden zich in den regel tot ons, wanneernbsp;de gebreken nog minder diep zijn ingeworteld. Ten anderen,nbsp;werd het meer en meer ons streven, het getal verpleegden,nbsp;vooral wanneer daaronder veel operatieve gevallen voorkomen, te beperken, en dienshalve de lijders zoo spoedignbsp;mogelijk te ontslaan: van epidemieën van wondroosnbsp;en ettering, zoo vaak het gevolg van overvulling,nbsp;bleef ons gasthuis dan ook weder verschoond. Voortsnbsp;mag er op gewezen worden, dat de operaties, naar beproefde methoden verricht, bijna zonder uitzonderingnbsp;zonder gevaardreigende ontsteking afliepen en zoodoendenbsp;een betrekkelijk korte nabehandeling eischten. En zounbsp;eindelijk de vooruitgang onzer empirische kennis, die zichnbsp;bijv. in de ruimere toepassing der Pagenstecher’schenbsp;zalf openbaart, niet eenig gewicht in de schaal leggen ? —nbsp;Genoeg, dat er alvast geen reden tot klagen is, wanneer het gemiddeld aantal verpleegdagen beneden dat vannbsp;vorige jaren bleef.
14
-ocr page 14-6
Wij verloren geen onzer patiënten door den dood. Maar leed doet het ons, bij het intreden van het gasthuis, de trouwe goedhartige figuur van den bravennbsp;Smout te moeten missen, die vele jaren zijne plichtennbsp;als portier nauwgezet vervulde en de genegenheid vannbsp;allen, die met de instelling in betrekking staan, innbsp;ruime mate had verworven. Hij stierf plotseling aannbsp;een aanval van beroerte den 26 Februari 1873,
II.
De aan ons gasthuis verbonden leerschool verkeert in bloeienden toestand. Dien bloei is zij verschuldigd aannbsp;de voortreffelijke gelegenheid, in overeenstemming metnbsp;den door de Stichters-Bestuurders uitgedrukten wil, alhiernbsp;gevestigd, om zich in alle onderdeelen der ophthalmologienbsp;te bekwamen. Op den voorgrond staat de klinische behandeling. Waar dagelijks een vijftigtal belangrijkenbsp;patiënten worden gezien, onderzocht en behandeld ennbsp;wekelijks een tiental operatiën worden volbracht, is voornbsp;iemand, die zijn oogen gebruiken kan, reeds veel te leeren.nbsp;Maar, met gepaste soberheid, geeft Dr. Snellen daarbij,nbsp;vooral in betrekking tot diagnose en therapie, ook iederenbsp;gewenschte opheldering en offert bovendien menig uurnbsp;aan operatieve oefeningen op het phantome en aan stelselmatig onderzoek met den oogspiegel.
Een nieuwe vlucht nam, onder zijne leiding vooral, het methodisch onderzoek der functiën van het normale ennbsp;abnormale oog. Voor een werk; op grooten maatstafnbsp;ontworpen, omvattende al de takken der ophthalmologie,nbsp;verdeeld tusschen de Coryphaeën van onzen tijd, heeftnbsp;Dr. Snellen zich verbonden, dat methodisch onderzoeknbsp;te leveren en zich daardoor opgewekt gezien, aan menig
-ocr page 15-product van zpn vindingrijken geest de laatste hand te leggen. De geheele wereld door, wordt de ge-zichtsscherpte, te gelijk met den refractie-toestand, op eennbsp;en dezelfde wijze bepaald met behulp der leesproeven vannbsp;Snellen. Wij bezaten ze reeds in de meeste talen: ditnbsp;jaar worden ze nu ook door Dr. Ito als Japansche, doornbsp;Dr. Skrebitsky (een onzer oude discipelen) als Russische , door Lorintzen als Skandinavische, doornbsp;Snellen zelf als Spaansch-Portugesche uitgegeven en denbsp;vormen voor niet lezenden verbeterd. Dr. Snellen modificeerde verder de cilindrische dubbel-lens van Stokes,nbsp;zoodanig, dat de resulteerende as bij iedere instellingnbsp;constant blijft van richting, en het door Crétès naar denbsp;aanwijzing van Snellen vervaardigd exemplaar leverdenbsp;alhier in de handen van Dr. Laidlaw Purves, dienbsp;dit unicum in onze verzameling aanwezig vond, een nieuwenbsp;methode tot bepaling van alle refr actie-anomaliën. Zelfstandig voegde Dr. Purves daarbij nog de methode dernbsp;wentelende lichtpunten tot bepaling van de richting dernbsp;hoofdmeridianen, bij astigmatisme. Ook het voorstel, omnbsp;de gemodificeerde Stokesche lens tot objectieve bepalingnbsp;van het astigmatisme met den oogspiegel te verbinden, gingnbsp;van Dr. Purves uit. Snellen wist met die lens eennbsp;verschuifbaar sphaerisch glas te verbinden en maakte hetnbsp;werktuig zoodoende nog meer dienstbaar voor de praktijk. Voorts ontwierp hij een nieuwen refractometer,nbsp;uit een zeer sterk positief en nog sterker negatief glasnbsp;bestaande, het eene verschuifbaar in betrekking tot hetnbsp;andere, waarvan de uitvoering werd opgedragen aan onzennbsp;verdienstelijken mechanicus Ver laan. Dezen kennennbsp;wij reeds als den vervaardiger van Monnik’s spannings-raeter, en aan zijne kunstvaardigheid hebben wij thansnbsp;een door Dr. Snellen ontworpen tonometer te danken,
-ocr page 16-8
in hoofdbeginsel met dien van Monnik overeenkomende, maar gewijzigd en verbeterd in dier voege, dat de overgebleven bezwaren thans schijnen uit den weg geruimd, ennbsp;dat wij hopen mogen, in ’t bezit te zijn gesteld van eennbsp;algemeen praktisch bruikbaar werktuig. i Om den onder-lingen afstand en het uitpuilen der oogen te bepalen, construeerde Dr. Snellen verder een geheel nieuw ook voornbsp;vele andere doeleinden geschikt werktuig, waarvan hijnbsp;onder den naam van melroskoop der Kon. Academie vannbsp;Wetenschappen de beschrijving aanbood. Het levert innbsp;betrekking tot grootere voorwerpen, wat de ophthalmometernbsp;van Helmholtz in betrekking tot kleinere vermag. Innbsp;volmaakteren vorm zal het worden Vervaardigd door onzennbsp;voortreffelijken mechanicus 011 and. Aangeschaft werdnbsp;verder de perimeter van Dr. Scherk, afkomstig vannbsp;den opticus Messier te Berlijn: de vorm is die van eennbsp;halven bol en, als zoodanig, vooral dienstig tot het bepalen der Peripherie van ’t gezichtsveld. Om draaiing vannbsp;het hoofd te voorkomen, werd daaraan alhier een nieuwnbsp;steunpunt aangebracht voor de beide oogen. Heeds bezatnbsp;onze instelling den oorspronkelijken perimeter van H ö r-ster, die in zijn eenvoudigsten vorm hier het eerstnbsp;werd geconstrueerd en aangewend (zie Bloemertnbsp;Schuurman; vergelijkend onderzoek der bewegingennbsp;van het oog bij emmetropie en ametropie, in de bijlagen van het 5e verslag opgenomen). Voor de gewonenbsp;bepalingen van het gezichtsveld, althans voor die in hetnbsp;centraal gedeelte, wordt intusschen alhier nog de voorkeurnbsp;gegeven aan het oude platte vlak, met door middel vannbsp;een stempel afgedrukte schemata, waarop de resultaten vannbsp;iedere bepaling gemakkelijk kunnen worden overgebracht:nbsp;voor een bolvormig vlak biedt dit zwarigheid. De Perimeter nu (of de boog van Schuurman) wordt hier
-ocr page 17-bovendien aangewend tot bepaling van den graad van scheelzien; het afgeweken oog wordt in het centrum vannbsp;den boog geplaatst, en terwijl het normale oog naar hetnbsp;nulpunt van den boog ziet, stelt men nu zijn richtingvast, en wel, bij ontbrekende fixatie, door het ten grondslag leggen van het midden der cornea, welker radius opnbsp;de vlam gericht is, die zijn spiegelbeeldje in dat middennbsp;heeft. Daarbij herkent Dr. Snellen het midden, doornbsp;twee kleine prismata in tegengestelde richting bovennbsp;elkander te stellen, op zoodanigen afstand, dat op denbsp;grens der beide prismata de cornea juist verdubbeld is;nbsp;schuift men nu het eene weg, dan bedekken de beeldennbsp;van het hoornvlies zich juist lialf, en men kent dus hetnbsp;juiste midden. Ook tot bepaling van het blikveld laatnbsp;zich de perimeter van F ö r s t e r aanwenden, wanneernbsp;men den bol door een sterk gekleurden kring vervangt ennbsp;met gefixeerd hoofd de nabeelden daarvan op den boognbsp;in zijne verschillende richtingen projiciëert. Er werdnbsp;voorts een inrichting getrofiep, om verschillende gradennbsp;van verlichting photometrisch te bepalen door nauwkeurige gezichtsscherpte-proeven, waarvan de uitkomsten opnbsp;hetzelfde oogenblik worden vergeleken met die van geheel overeenkomstige bepalingen in het gesloten kastje ,nbsp;met standaardlicht, den Liektsinnmesser van Fors ter,nbsp;die insgelijks in ’t bezit is onzer instelling. — Onmiddellijk in betrekking tot de behandeling, werd de constantenbsp;batterij van Stöhrer aangeschaft: vroeger reeds warennbsp;wij in ^t bezit van galvanische cellen voor galvano-caustische operation.
Waar nu zooveel hulpmiddelen geboden zijn en aan nieuwe constructie gearbeid wordt, is het niet vreemd,nbsp;dat de aan het gasthuis verbonden school belangstellingnbsp;vindt zoowel in het buitenland als onder onze landge-
-ocr page 18-nooten. Onderwijs werd bovendien gegeven zoowel in de theoretische oogheelkunde, als in de eigenhjke kliniek,nbsp;en voorts, in verband daarmede, een cursus in het physiolo -gisch laboratorium over de physiologie van het gezicht,nbsp;waarbij de werktuigen en hulpmiddelen onzer instellingnbsp;goede diensten bewezen. De verschillende lessen nu zijnnbsp;in de eerste plaats dienstbaar aan het academisch onderwijs, maar de onbekrompen geest, die de instelling vannbsp;den aanvang aan kenmerkte, stelt ze met groote liberaliteitnbsp;open voor alle belangstellenden. En in het afgeloopennbsp;jaar was het getal dergenen, die niet tot de normalenbsp;studenten onzer Hoogeschool behoorden, bijzonder groot.nbsp;Velen, vooral de buitenlanders, was het te doen, om,nbsp;na elders reeds titel en bevoegdheid verkregen te hebben , alvorens zich in of buiten hun vaderland te vestigen,nbsp;hier zich verder speciaal in de oogheelkunde te bekwamen.
In het belang vooral dezer laatsten werd regelmatig een avond in de week aan een colloquium ophthalmologicumnbsp;gewijd, waarop én de resultaten van eigen onderzoek énnbsp;het merkwaardigste uit de nieuwe ophthalmologischenbsp;literatuur werd ter sprake gebracht. De trouwe opkomst bewees, dat die samenkomsten op hoogen prijsnbsp;gesteld werden. Ieder der leden hield zich ook met eenignbsp;zelfstandig onderzoek bezig. Eene gelukkige combinatienbsp;deed zich hierbij voor: ik bedoel die van het physiolo-gisch laboratorium met het gasthuis voor ooglijders. Zijnbsp;liggen in elkanders onmiddellijke nabijheid, en tot beidenbsp;staat uw verslaggever in betrekking, Nu heeft onzenbsp;instelling voldoende ruimte voor ieder onderzoek, bij denbsp;lijders in het werk te stellen. Voortreffelijk is de gelegenheid voor ophthalmoscopie in de daarvoor bestemdenbsp;donkere kamer en, bij avond, ook in de gewone collegiè-kamer. Voor het onderzoek met andere instrumenten is in
-ocr page 19-de collegiekamer, voorts in de Regentenkamer, die slechts zelden voor vergaderingen gebruikt wordt, plaats gevonden. Een bi]zonder vertrek vindt men ingericht voornbsp;ophthalmometrische en spectroscopische onderzoekingen,nbsp;en in het afgeloopen jaar werd hiervan ook met vrucht gebruik gemaakt voor mikroskopie, waaraan wij belangrijkenbsp;praeparaten van de Heeren Landolt'en Hosoh tenbsp;danken hebben. Maar voor zelfstandige waarnemingennbsp;en physiologisch-optische proeven van zoovele belangstellenden , als hier vereenigd waren, zou de ruimte tochnbsp;zijn te kort geschoten en werd dus dankbaar de gelegenheidnbsp;aangegrepen, door het physiologisch laboratorium geboden.
Trouwens voor een deel bewogen zich de onderzoekingen onzer jeugdige ophthalmologen ook meer op algemeen physiologisch gebied en werden dan door Prof. Engelmannnbsp;geleid. Tot de ophthalmologische onderwerpen, behooren ,nbsp;behalve de onderzoekingen van Dr. P u r v e s, boven reedsnbsp;vermeld, die van Dr. H o s c h, uit Basel, en Dr. N u ë 1,nbsp;uit Luxemburg, over de accommodatie-spieren van hetnbsp;oog, die van Dr. Landolt uit Aargau (bekend reedsnbsp;door menige belangrijke bijdrage op ophthalmologisch gebied), over het verband tusschen convergentie en asdraaiingnbsp;van het oog, voorts over licht- en kleur-perceptie in denbsp;verschillende streken van het netvlies en over vele anderenbsp;punten, gemeenschappelijk met Dr. Snellen bewerkt,nbsp;die in Landolt een voortreffelijken medearbeider vondnbsp;aan het door hem te leveren inleidende deel van hetnbsp;omvattende werk over ophthalmologie , waarop boven gewezen werd, van Landolt en Muël (de laatste benbsp;kend door zijne nauwkeurige onderzoekingen van hetnbsp;vliezig gehoor) over het kruispunt der richtingslijnennbsp;bi] het indirecte zien, in verband met de grootte dernbsp;netvliesbeelden; die van Dr, V. Krenchel uit Kopen-
-ocr page 20-hagen over de ophthalmoscopische en anatomische veranderingen van het netvlies, na doorsnijding der gezichtszenuw, en over den aard der refiexie in den bodem van het oog; die van Dr. Ito uit Japan over de voedingnbsp;van het hoornvlies bij kikvorschen na doorsnijding vannbsp;het vijfde paar, van Dr. Landolt en Dr. Ito over denbsp;gezichtssoherpte bij het indirecte zien, bepalingen vannbsp;Dr. van der Horst, thans eersten Geneesheer aan hetnbsp;buitengasthuis te Amsterdam en den Heer Mulder,nbsp;over de projectie bij scheelzien, van Dr. van der Horstnbsp;en Dr. Klinger uit Rostock, (het afgeloopen jaar, na dennbsp;Heer Mulder, interne van ons gasthuis, thans naarnbsp;Chicago vertrokken) over anisometropie, onderzoekingennbsp;van Dr. Archer uit Londen, over de geschiktheidnbsp;van verschillende stoffen voor het tatouëeren der cornea,nbsp;waarbij ten aanzien der verspreiding én van deze stoffennbsp;én van het korrelig pigment, bij de gevolgde ontsteking,nbsp;merkwaardige feiten aan het licht kwamen, van den Heernbsp;Van Dooremaal, thans te ’s Gravenhage gevestigd,nbsp;over het astigmatisme bij aphakie en proeven, bovendien,nbsp;over in het oog gebrachte voorwerpen, waarop ik nadernbsp;moet terugkomen.
Van al deze onderzoekingen, voor een deel reeds in het buitenland gepubliceerd, zal, evenals van de waarnemingen, door Dr. B au mei ster uit Keulen in denbsp;kliniek van den verslaggever verzameld, meer of mindernbsp;uitvoerig sprake zijn in de wetenschappelpke bijlagennbsp;van het hier geleverd verslag. Maar dè eerste plaatsnbsp;daarin zullen evenwel de vier dissertaties over ophthal-mologisohe onderwerpen beslaan, sedert het uitbrengennbsp;van het vorig verslag aan de Utrechtsche Hoogesohoolnbsp;verdedigd en afzonderlijk voor die bijlagen afgedrukt.
De Hoogleeraar Fors ter, de beroemde ophthalmoloog
-ocr page 21-van Breslau, was met de leer opgetreden — in mijn oog een ketterij —, dat het oog, na van zijn lens beroofdnbsp;te zijn , niet zou ophouden, zich voor scherp zien opnbsp;• verschillende afstanden in te richten , de leer dus, datnbsp;het accommodatie-vermogen niet uitsluitend zijn zitplaatsnbsp;hebben zou in de kristallens. De Heer Coert bewees,nbsp;dat biriten den afstand, waarop de hulplens het oognbsp;inricht, onder de noodige voorzorgen , overal verminderingnbsp;der gezichtsscherpte te herkennen is, — te verklarennbsp;alléén uit de verstrooiingscirkels , die hij , onder medewerking van Dr. Baumeister, empirisch onderzochtnbsp;en berekende. De Heer Van der Meulen verbeterdenbsp;den valtoestel van Hering voor het onderzoek aangaandenbsp;het stereoscopische zien, zonder convergentie-verandering,nbsp;en bepaalde, in uitvoerige reeksen van proeven, denbsp;waarde van een oog met onvolkomen gezichtscherpte voornbsp;de beoordeeling der derde (de diepte-) dimensie, — bijnbsp;welk onderzoek het gebruik van prismata het belangrijknbsp;feit aan het licht bracht, essentieel voor het psycho-physich proces van het stereoscopische zien, dat nietnbsp;correspondeer ende half beelden, in verschillende qua-dranten der beide netvliezen gelegen, zich tot éénenbsp;stereoscopische voorstelling kunnen verbinden. Bij dienbsp;onderzoekingen, door één persoon niet uit te voeren, verleende de Heer V. Dooremaal belangstellend zijne medewerking. Hij zelf wenschte ook te promoveeren en koosnbsp;tot onderwerp zijner dissertatie de gevolgen van hetnbsp;invoeren van levende weefsels en van doodé voorwerpennbsp;in het oog. Die proeven werden genomen op honden ennbsp;konijnen, en wel met het doel, om het ontstaan op tenbsp;helderen van eigenaardige producten, in het oog waargenomen na toevallige verwonding, welke producten mennbsp;aan het invoeren van vreemde lichamen , — levende
-ocr page 22-deelen van de oogleden of van het uitwendig oog — meende te mogen toeschrij ven. Zijn de vragen, die wijnbsp;op het oog hadden , daardoor niet allen opgelost, er zijnnbsp;verscheiden nieuwe feiten aan het licht gekomen, die welnbsp;verdienden geregistreerd te worden. Wegens het daarmeenbsp;te verbinden mikroskopisch onderzoek, is een dergelijkenbsp;arbeid zeer tijdroovend, en zonder de hoog gewaardeerdenbsp;medewerking van Dr. L a n d o 11 en Dr. N u ë 1, beidennbsp;meesters op dat gebied, zou de Heer Van Dooremaalnbsp;dezen arbeid niet tot zoo goed einde hebben kunnennbsp;brengen
.De vierde dissertatie is van Dr. Talma, ons reeds bekend door zijne bekroonde verhandeling • over dennbsp;oorsprong der ettercellen in het hoornvlies. Zij betrofnbsp;de theorie der licht- en kleurperceptie, aan de handnbsp;vooral van een onderzoek der gekleurde kogels, in denbsp;kegels van het netvlies van vogels voortkomende : voornbsp;zulke kogels werd de kleurabsorptie met den toestelnbsp;van Browning onderzocht.
Hiermede is een overzicht gegeven van het onderwijs en van den wetenschappelijken arbeid der aan het gasthuis verbonden school. Kwamen de onderzoekingen voornbsp;een deel in het physiologisch laboratorium tot stand,nbsp;de arbeid is te beschouwen als een uitvloeisel van hetnbsp;gasthuis, in welks vestiging de school voor oogheelkundenbsp;haren oorsprong vond.
Zeker zal uit de gegeven schets de beteekenis van ieder onderzoek niet voor een ieder duidelijk geworden zijn.nbsp;Maar is bet gelukt, een voorstelling bij te brengen vannbsp;het wetenschappelijk leven en streven, dat zich in hetnbsp;laatste jaar hier ontwikkelde, dan is het doel bereikt. Tenbsp;miskennen valt het niet, dat onze instelling, als leer-
-ocr page 23-school, een nieuwe phase is ingetreden, die, wanneer ze ook blijken mocht geen toekomst te hebben, toch verdiende, alvast te worden geconstateerd,
Het is uit naam der Heeren Regenten, dat aan het verslag van den Directeur” een overzicht van den finan-ciëelen toestand der instelling wordt toegevoegd. Tenbsp;onderscheiden zijn daarbij het kapitaalfonds, waarvannbsp;slechts de renten tot verpleging strekken, en het ver-plegingsfonds, dat uitsluitend voor de verpleging isnbsp;bestemd.
In het kapitaalfonds worden alle giften in eens, voorts legaten en erfmakingeen en allerlei toevallige balen gestort, om in obiigatiën van werkelijke schuld belegd tenbsp;worden.
Aan legaten werd ontvangen van wijlen Mevrouw Schneevoogt geb. Donker Curtius,5Certificaten vannbsp;/ 1000, 4 quot;/o Werkelijke Schirld, van Jonkh. Beelaertsnbsp;van Blokland, te Dordrecht f 1000, van Jonkvrouwnbsp;Boellaerd te Utrecht /'‘JOO en van den Heer Blom tenbsp;Utrecht f 129.30. — Wij hadden het voorrecht den Heernbsp;Mr. H. C. du Bois, te ’sHage, met een bijdrage vannbsp;ƒ 250, als Bestuurder, de Heeren .7, B u n g e te Amsterdam,nbsp;Nauta te Sappemeer, Jurgens te Oss, en Mejonkvrouwnbsp;L. Sillem te Amsterdam, ieder met een bijdrage vannbsp;f 100, als Stichters te mogen inschrijven.
Onze geachte Bestuurder, de Heer Creraer, stond ons weder een aanzienlijk deel af der opbrengst eener door hemnbsp;alhier gehouden voordracht; A. B. te ’s Hage schonk onsnbsp;/ 200, Anonymus f 100 en Anonymus te B. /’ 60, Jonkh.nbsp;Steengracht van Oosterband f2b, en de Letterkundige vereeniging „Onder Ons” te Utrecht, de zuivere
-ocr page 24-^6
opbrengst eener tooneelvoorstelling, ten bedrage van f 144.07, terwijl eindelijk uit diverse kleine giften nognbsp;een som van f 84.89 ip de kas van het kapitaalfondsnbsp;vloeide.
Zoodoende hebben wij een vooruitgang van bijna/'7000 dankbaar te vermelden, ten gevolge waarvan de uitkomstennbsp;van het kapitaalfonds, met inbegrip der huur van het belendende huis, dat we voor de verpleging alsnog niet behoeven , tot f 1326.90 zijn gestegen.
Maar ons verplegingsfonds schiet te kort. Buiten de
evengeuoemde rente van......./ nbsp;nbsp;nbsp;1326.90
ontvingen wij in het afgeloopen jaar:
Aan verplegingskosten......... 6204.24
„ jaarlijksche bijdragen......„ 4942.05
samen . . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12473.19
De uitgaven bedroegen aan:
Onderhoud van gebouwen....../ nbsp;nbsp;nbsp;1724.28
Grond en andere lasten.......„ nbsp;nbsp;nbsp;231.47^
Tractementen............ 1800.—
Voeding, verwarming, etc.......„ nbsp;nbsp;nbsp;6489.58^
Kleeding en meubilair........ 1725.49
Kosten van beheer......... 401.68
Chemicaliën, enz.......... 1579.07
/ 13951.58 '
En al is het groote batig slot van 1871 daarbij nog niet geheel iugesmolten, de rekening is eenvoudig: datnbsp;wij f 1478.39 te kort komen.
Vraagt men naar de redenen, — die zijn velen.
Vooreerst zijn de uitgaven grooter, voor een deel aan buitengewone kosten van onderhoud der gebouwen ennbsp;kleeding en meubilair toe te schrijven, voor een deel
-ocr page 25-afhankelijk van de steeds klimmende prijzen van alle verplegingsbehoeften. Doch ook de inkomsten zijn beneden het gewone peil gebleven. Stijgen allengs de renten vannbsp;het kapitaalfonds, sneller nogdalen de jaarlijksche bij dragen jnbsp;waarop wij eene vermindering van f 345.85 te consta-teeren hebben. Voorts is, in weerwil van het grooternbsp;aantal verpleegden, het aantal verpleegdagen geringer,nbsp;op zich zelf, zooals boven werd betoogd, zeker eennbsp;gunstig verschijnsel, maar drukkende toch natuurlijk opnbsp;het bedrag der verpleeggelden.
De plaatselijke commissiën gaan intusschen voort, de instelling krachtig te steunen. In het bijzonder hebbennbsp;wij de Haarlemsche commissie te vermelden, die onlangsnbsp;een nieuwe circulaire met inschrijvingsbillet bij de ingezetenen rondzond, hetgeen, buiten de giften in eens,nbsp;ten bedrage van f 169,50, nieuwe jaarlijksche bijdragennbsp;voor 1873, ten bedrage van f 144,50, ten gevolge had.nbsp;Het voorbeeld die^ commissie moge, waar ’t pas geeft,nbsp;navolging vinden! — Van al de commissiën ontvingennbsp;Regenten op den duur verblijdende levensteekenen. Eene
uitzondering maakt alleen jde in 1864 te.....opgerichte
commissie. In 1865 zond zij f lOO, in 1867 / 200, — ronde sommen! — maar bleef steeds in gebreke, rekèningnbsp;en verantwoording te doen. De namen der begunstigersnbsp;zijn ons bekend, zooals ze waren in 1866: na dien tijdnbsp;hebben wij, ondanks herhaalde pogingen, geene opgavennbsp;meer kunnen erlangen, zelfs niet die van den naam vannbsp;den toegetreden stichter, die alzoo in het album niet isnbsp;kunnen worden opgenomen.
Uit erkentelijkheid voor de trouwe behartiging der belangen onzer instelling, besloot de vergadering vannbsp;Bestuurderen in het vorig jaar den titel aan te bieden
-ocr page 26-van honorair bestuurder aan verschillende leden van plaatseliike comraissiën als aan
l)r. P. (x. Ilainaer...... |
te |
Zwolle. |
„ Jac Baart de la Faille . nbsp;nbsp;nbsp;. . |
Leeuwarden. | |
„ A. van der Leeuw .... |
Amersfoorl. | |
G. Costerman....... |
» |
Zeist. |
Chir.F. Vos........ |
)7 |
Breukelen. |
Jhr. J. W. M. van de Poll . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
n |
Haarlem,. |
Dr. N. J. F. Verschoor .... |
te |
Goes. |
„ S. Dobbelaer de Wind . nbsp;nbsp;nbsp;. |
gt;• |
Middelburg. |
„ A. H. Knijper..... |
's Bosch. | |
„ W. J. L. Verbeek .... |
J? |
Wyk big Duurstede. |
„ van Andel....... |
Zutphen. | |
„ 0. Noorduijn...... |
Nijmegen. | |
Jhr. Mr. J. 0. Stride van Linschoten |
)) |
Maarssen. |
de Heer T.H. Slot..... |
Meppel. |
Laatstgenoemde meende, na het weinige, wat hii persoonlijk tot dus verre voor de instelling had kunnen doen, op die onderscheiding nog geen aanspraak te mogen maken.
Zal de verslaggever, aan het slot, weder door een opwekkend woord de belangstelling in onze stichting trachten aan te wakkeren ? — Hij zal zich daarvan onthouden, overtuigd, dat de taal der feiten krachtiger is dan denbsp;zijne. — Maar hij zal eindigen met een verhaal.
Den 24 Juli werd in het gasthuis opgenomen Barend Kolk, van beroep polderwerker, blind op het linker oognbsp;door cataract, onherstelbaar blind op het rechter doornbsp;zwarte staar. Zonder domicilie van onderstand en zon-
-ocr page 27-der middel van bestaan , werd hij gratis verpleegd. De operatie geschiedde, veiligheidshalve — waar metnbsp;één oog alles op het spel stond— met voorbereidendenbsp;iridectomie, en geschiedde met den besten uitslag. Hij'nbsp;zou en wou betalen, als hij kon, zoo sprak hij. Wijnbsp;waren met zijn geluk, met zijne dankbaarheid tevreden.nbsp;Maar ’t was en — ’t bleef hem ernst. Dezer dagennbsp;meldde hij zich aan; hij had van zijn arbeidsloon vijfnbsp;gulden gespaard en bracht die „op afkorting.” Wij namennbsp;ze aan. Zulk een daad moest haar beslag krijgen ! Zijnbsp;zal zegen brengen!
-ocr page 28-Ophthalmia catarrhalis..........142.
„ nbsp;nbsp;nbsp;granulosa ..........19.
„ nbsp;nbsp;nbsp;hlennorrho'ica......... 6.
„ nbsp;nbsp;nbsp;purulenta neonatorum...... 7.
„ nbsp;nbsp;nbsp;diphtherina.......... 3.
Ophthalmia scrophulosa..........141.
Kerato-malacia............. 1-
Ulcus cum hypopyo...........16.
Ulcus corneae (keratitis).........51.
Irido-keratitis............ . nbsp;nbsp;nbsp;5.
Prolapsus iridis............11.
Synechia anterior............16.
Keratitis diffusa............15.
Maculae corneae............93.
Staphyloma corneae et staphyloma scleroticae anterius 10.
Fistula corneae............. 1.
Synechia posterior......... 17.
-ocr page 29-21
Atresia papillae en irido-chorioiditis......25.
Irideremia. . nbsp;nbsp;nbsp;¦............1.
Sclerotitis anterior en episcleritis.......4.
Oataracta nbsp;nbsp;nbsp;senilis............108.
„ nbsp;nbsp;nbsp;congenita...........17.
„ nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalis........... 2.
„ nbsp;nbsp;nbsp;diabetica...........2.
„ nbsp;nbsp;nbsp;secundaria...........11.
„ nbsp;nbsp;nbsp;mollis ............11.
„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica...........6.
Luxatio lentis nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 2.
Obscuratio corporis vitrei...... 12.
Ketinitis nbsp;nbsp;nbsp;(apoplectica, luetica).......4.
„ nbsp;nbsp;nbsp;e morbo Brightii.........3.
„ nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa (hemeralopia)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.
Neuritis optica.............7.
Solutio retinae nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'...........7.
Chorioiditis . nbsp;nbsp;nbsp;•............23.
Amblyopia congestiva...........27.
„ nbsp;nbsp;nbsp;gravidarum. ..........1.
Atrophia bulbi.............49.
Spasmus clonicus palpebrarum. .......1.
Tumor orbitae........... . nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1»
Corpora aliena........• . . . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32,
Paresis muscularis (strabismus paralyticus, ptosis
-ocr page 30-¦5**
¦yK
¦5**
¦yK
. fi-i
22
paralytica et mydriasis paralytica)..... 3.
Entropion en dystichiasis......... 8.
Abscessus palpebrae.......... 10.
Blepharadenitis............23.
Tumor cysticus ............11.
Dacryocystitis (obstructio ductus lacrymalis) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;68.
Abscessus sinus frontalis........ 1.
Exanthema faciei et palpebrarum....... 1.
Asthenopia accommodativa.........21.
Hypermetropia.............155.
Tumor glandulae lacrymalis....... 1.
Herper zoster trigemini.......... 3.
Teleangiectasie............ 2.
Synchisis scintillans.......... 1.
Neoplasma conjunctivae.......... 1 •
Eistula sacci lacrymalis ......... 1*
-ocr page 31-Ur. U. Burger.
M. F. Blaauw.
Mr. H. Beaujon.
Mevr. de Wed. H. Ueelmau de Hull. Mr. G. A. van Uoorn.
Mejufvr. E. C. Uorhout.
Mr. W. 11. Dullert.
F. nbsp;nbsp;nbsp;M. Baron van Bek.
Ur. J. W. C. Ermerins.
Mejufvr. van Elphcn.
Jonkh. R. Gevaerts van Gcervliel. Mevr. de Wed. ,7. van de Graft.
G. nbsp;nbsp;nbsp;van Hilten.
Ur. B. ter Horst.
.)onkh. Mr. W. J. .luuins van Hemert W. 0. Holm.
L. M. de Haan.
0. J. van der Haer.
,Thr. Mr. Sasse van Isselt.
Prof. P. .1. van Kerckliofl'.
.Job. Keijser.
G. J. Reiser.
I. J. de Lepelaar.
0. A. Lamping.
Jonkh. E. E. R. Lijcklama a Rijeholt. Mr. F. A. J. van Lanschot.
A. F. Macken stein.
-ocr page 32-
Dames van Mansvelt. |
Utrecht. |
Mr. P. Mijer. |
95 |
Dr. H. A. Middelburg. |
Leeuwarden. |
J. F. van Manen |
Arnhem. |
Ad. Mispelblom Beijer. |
Zutplien. |
Mr. F. Mulier. |
Haarlem. |
Jonkh. Mr. Leo van Nispen. |
Arnhem. |
G. Ognibeni. |
Utrecht. |
Jonkh. Mr. Godin de Pesters. |
Amersfoort. |
Ds. van Roggen. | |
J. W. Rösener Mantz. |
Arnhem. |
Douair. Repelaer van Spijkenisse. |
’s Gravenhage.- |
Prof. W. F. R. Suringar. |
Leiden. |
W. G. F. A. van Sorgen. |
Utrecht. |
Jonkh. H. Strick van kinschoten van Rhijnaiiwen. |
Maarssen. |
J. Baron van Slingelandt. |
’s Gravenhage. |
P. de Sonnaville |
93 |
J. van Tienhoven. |
Vianen. |
Mejufvr. Anna Tak. |
Middelburg. |
Mejufvr. M. S. Tak. |
V |
Douair. Voet, de Beaufort. |
Utrecht. |
Corn, van der Valk. |
ff |
S. Draisma van Valkenburg. |
Leeuwarden. |
H. M. de Vries. |
’s Gravenhage. |
L. Visser. |
Brielle. |
H. D. Willink van Collen. |
Breukelen. |
Ds. J. B. Weerman. |
Leeuwarden. |
Mr. H. Wiersma. | |
Mevr. de Wed. Wickevoort Crommelin. |
Bennekom. |
Mevr. de Wed. Dr. N. Ypey. |
Leeuwarden. |
DOOR
Dr. TH. ABRAHAMSZ*
De oogheelkuiidè is Ontegehzeggelijk het meest bevoör-techte gedeelte der geneeskunde. De middelen van physisck bnderzoek, waatover zij beschikt, hebben vele uitstékendenbsp;krachten op wetenschappelijk gebied tot haat getrokken.nbsp;Zij zelve heeft daardöor ëen óftgenteeneii ttap van ontwikkeling bereikt. Wij herkennen dan bok telkens, zelfsnbsp;op algemeen geneeskündig gebied, den invloed der oogheelkunde. Als voorbeeld hiervan trok mijne aandachtnbsp;de Herpes zoster ophthalmicus, waaromtrent de beschouwingen aanmerkelijk gewijzigd zijn, nadat Hutchinsonnbsp;ons geleerd heeft, hoe een bepaalde vorm van keratitisnbsp;innig samenhangt met de Symptomen van Herpes zosternbsp;van den nervüs trigeminus ^ inzonderheid Van den ramusnbsp;toaso-ciliarisi Het trof mij $ hoe juist door het brengennbsp;dezer ziekte op oogheelkundig gebied eene nieuwe litteratuur ovér dit onderwerp Ontstaan is, die nieuw licht ennbsp;hieuwe belangstelling heeft voortgebracht.
Het schijnt mij niet ongeschikt, een kort overzicht te
-ocr page 34-geven van onze kennis omtrent dezen ziektevorm. Vooraf geef ik eene opsomming van geschriften en monographieën,nbsp;die ik daarbij geraadpleegd heb.
Onder de bronnen noem ik in de eerste plaats bet mondeling onderricht van Dr. Snellen. Ik -wenscb tenbsp;erkennen, dat ik de leidende gedachte, in dit schrijvennbsp;neergelegd, hij herhaling van hem gehoord heb, en iknbsp;neem deze gelegenheid -waar, hem mijnen dank te betuigennbsp;voor de vergunning die hier te mogen puhliceeren.
H e b r a. Hautkrankheiten, Virchow’s Handbuch, Bd. III, v. Barensprung. Ann. des Charité’s Krankenh. z. Berlin.IX.nbsp;X. XI. Canstatt’s Jahresb. 1864.IV. Zierl. Ein Beitrag zur Behand-lung des Zosters. Bayer. Intell. BI. 1863. X°. 30, H. Schmidt.nbsp;Berl. Xlin. Woohenschr. 1864. Dr. Matthias Singer. Herpesnbsp;Zoster, entsprechend den Zweigen des dritten Astes vom Nerrusnbsp;trigeminus. Medic. Wien. Wochenschr. 1865. Pundchu. Uebernbsp;Herpes Zoster. Wiener, med. PresBe. 1865. Ho. 35 C. Gerhardt.nbsp;Ueber Zoster facialis. Jenaïsche Zeitschr. f. med. ete. II. 345—349.nbsp;Charcot et Cotard. Sur un cas de Zona du cou avec alteration des nerfs du plexus cervical et des ganglions correspondentsnbsp;des raoines spinales postérieures. Gazette, méd. 1866. No. 15.nbsp;Dr. L. Thomas. Einige Bemerkungen über Herpes Zoster.nbsp;Arch. f. Heilk. 1866. 284, 449. Hutchinson. On Herpes Zoster.nbsp;Ophth. Hosp. Eep. vol. V. pag. 191; Ibid. VI. pag. 46, pag. 181,nbsp;pag. 263. P. Paget, Case of herpetic eruption in part of thenbsp;distribution of the second division of the right fifth cerebralnbsp;nerve. Brith. med. journ. 1866. No. 302. W. Bowman. Casesnbsp;of Zoster. Ophtb. Hosp. Hep. vol. VI. pag. 1, I. Bierbaum,nbsp;Zoster seu Zona, Giirtelrose. Deutsche Xlinik. 1868. No. 10,13,nbsp;14, 18. Moers, Herpes Zoster bilateralis der unteren Extre-mitaten mit Entwicklung von Pemphigus aus demselben. Arch,nbsp;f. Klin, Medio. IV. 249. J ohnen. Herpes Zoster ophthalmicus.nbsp;Iritis, Ulcus corneae. Deutsche Klinik 1868, No. 25. L. Thomas,nbsp;Ein Fall von Zoster bei einem 10 monatlichen Kinde. Arch,nbsp;f. Heilk. IX. 495. K. J. van Du.ijl. Over anaesthesie en
-ocr page 35-haar verband tot afscheiding en voeding. Diss. inaug. 1868v W. H u 1 k e. Neuro-retinitis and Herpes frontalis. Ophth. Hosp»nbsp;Kep. vol. VI. pag. 105. Stephan. Peber Herpes Zoster ophtal-micus (s. frontalis) und seine Beziehung zum Auge. Glinischenbsp;Erfahrungen und Studiën in Zeitraume der Jahre 1867^—1869.nbsp;Erlangen. Enke. pag. 25. B. Joy Jeffries. A oase of Herpesnbsp;Zoster Ophth. Boston. 1869. B. Seri ven. Herpes frontalis. Ind.nbsp;méd. Gaz. Juli I.
E. Wagner. Wagner’s Arch. Bd.II. pag. 320. J. B. Coppez. De rOphthalmie nevro paralytique. Brux. 1870. Inaug. Diss.nbsp;Picot. Zona (Herpes Zoster). Traitement par les courants continus. — Guériaon. Gaz. d. Hosp. 1870. No. 96. O s c a r.nbsp;Wyss. Beitrag. zur Kenntniss des Herpes Zoster. Wagner'snbsp;Arch. XII. 8. 261. Weidner. Drei Falie von Zoster. Berl.nbsp;Klin. Wochenschr. 1871. p. 27. Emmert. Falie von Herpesnbsp;ophthalm. Wien. med. Wochenschr. 42. Jacks ch. Zur Casuis-tik des Herpes Zoster ophthalmicus. Inaug. Diss. 42. p. p. Breslau. F alk o. Erankheiten des ramus ophtalm. nervi trigemini.nbsp;Caucas. med. Gesammt.-Zeitschr. No. 9. Tiflis. A rit. Fall vonnbsp;Herpes Zoster nervi trigemini. Wien, medic. Wochenschr. No. 48.nbsp;187. H. N o t h n a g e 1. Sohmerz und cutane Sensibilitatsstörun-gen. Virch. Arch. Bd. 54. s. 121—137. Hübsch. Herpes Zoster general ehronique. Annales d’oculistique. 1870. 6 livraisonnbsp;Joseph Kocks. Ueber den Herpes Zoster ophthalmicusinbsp;Inaug. Diss. Bonn. 1871.
J. van der Beke Callenfels De invloed der vaatzenu wen op den bloedsomloop en den warmtegraad. Inaug. Dissert. Utrecht.nbsp;1855. H. Snellen. De invloed der zenuwen op de ontstekingnbsp;proefondervindelijk getoetst. Diss. Inaug. Dtrecht. 1867. Dr. J.nbsp;Samuel. Die trophische Nerven. Leipzig. Wigandt. 1860. W.nbsp;Tobias. Bericht einer Controle von drei Versuche des Herrnnbsp;Samuel’s zur Constatirung trophischer Nerven. Virchow’s Arch.nbsp;Bd. XXIV. 8. 679. B ii 11 n e r. Ueber die nach Durchschneidungnbsp;des Trigeminus auftretende Ernahrungsstörungen an Auge undnbsp;anderen Organen. Zeitschr. f. Eation. Med. III. Eeihe. Bd. X V.nbsp;pag. 255. Meissner. Ueber die nach Durchschneidung desnbsp;Trigminus am Auge des Kaninchen s eintretende Ernahrungs-störung. Zeitschr. f, Eat. Medic. Ill Eeihe. Bd. IX. p. 101. H.
-ocr page 36-Snellen. De neuro-paralytisclie oogontsteking, welke zich bij trigeminus^paralyse ontwikkelt. Vierde jaarlijksch Verslag, Gasthuis voor ooglijders. 1863.p. 191. Schiff. Deber dienachDurch-schneidung des Trigeminus am Auge auftretente Ernahrungs-störung, Zeitschr. f. rationelle Medic, III. Bd. XXXIX. p. 217,nbsp;A dam uk, Neue Versuche über den Einflusz des Sympathicusnbsp;und Trigeminus auf Druck und Eiltration im Auge. Sitz. her. d,nbsp;h* Akad. der Wiss. II. Abth. Bd. LIX. Jahrg. 1869.
De Herpes zoster behoorde langen tijd uitsluitend tot het gebied der Dermatologie. Van het klinisch ziektebeeldnbsp;moest de uitwendige huidaandoening, als meest in hetnbsp;oog loopend symptoom, in de eerste plaats, de belangstelling van den clinicus tot zich trekken. H e b r a *), die ordenbsp;heeft gebracht in de heerschende verwarring op het gebiednbsp;van huidziekten, heeft ’t ons scherper omschreven doen kennen , in de eerste plaats, door de symptomatische Herpesnbsp;(H. labialis en H. praeputialis) af te zonderen. Het eenignbsp;punt van overeenkomst tusschen deze laatsten en Zosternbsp;is dan ook de eruptie van doorschijnende blaasjes, dienbsp;oppervlakkig op huid en slijmvlies voorkomen. Voor hetnbsp;overige missen zg alle kenmerken, die ons ziektebeeldnbsp;karakteriseeren. Verder heeft Heb ra onderscheiden denbsp;Herpes iris of circinnatus , die in zooverre overeenkomstnbsp;heeft, dat hierbij beperkte gedeelten van de huid wordennbsp;aangedaan. De ringvormige figuren, waardoor zij tennbsp;onrechte wel eens den naam van Zoster draagt, ontstaan.
J) 1, c. p. 263.
-ocr page 37-doordien de aandoening, van een punt uitgaande, naar alle* richtingen voortschrijdt, terwijl de huid in het centrumnbsp;zich weder herstelt. ’)
De Herpes zoster onderscheidt zich kenmerkend daardoor, dat zij zich bepaalt tot gedeelten van huid of slijmvlies waarin de vertakking van bepaalde zenuw-stammen zich uitbreidt.
Is zij éénzijdig, wat in de overgroote meerderheid der gevallen zoo is, dan blijft zij scherp door de mediaanlijnnbsp;begrensd. Heb ra onderscheidt naar de verschillendenbsp;streken, waaraan zij gebonden is: Zoster capillitii ,nbsp;facïei, nuchae, brachialis , pectoralis , abdominalis ennbsp;femoralis. Waar ook voorkomende, is het verloop overalnbsp;kenmerkend hetzelfde. In de eerste plaats wordt pijn waargenomen, aanvankelijk zonder uitwendig symptoom. Spoedignbsp;komt daarbij verminderde gevoelswaarneming (anaesthesianbsp;dolorosa). De pijnen kunnen zijn: „so severe as to makenbsp;the patient weary of existence”. ®) Eén, twee of meernbsp;dagen na den eersten aanval van pijn wordt de huid overnbsp;de uitgestrektheid der zenuwverbreiding y soms nog ietsnbsp;daarover, rood. Spoedig daarna ontwikkelen zich blaasjes met vocht gevuld; deze blaasjes hebben een kortstondig bestaan, kunnen conflueeren en maken na eenige,nbsp;hoogstens 14 dagen plaats voor bruine korsten. Op de
1 Latere onderzoekingen hebben dan ook geleerd, dat de Herpes iris en oircinnatus samenbangen met en overgaan in dennbsp;Herpes tonsurans, die stellig eene parasitische huidziekte is, ennbsp;ontstaat door de ontwikkeling en uitbreiding van myceliumdradennbsp;en sporen, welke laatsten een eerste stadium uitmaken van den trichophyton tonsurans, die wij in den favus in verdere ontwikkelingnbsp;kennen. Zie M. Kohn. Herpes iris. Arch. f. Dermat. u. Syph.nbsp;1871. III. 381.
2) Bowman. 1. c. p. 3.
-ocr page 38-plaats dezer korsten, vindt men in een later stadium somtijds diepe litteekens, op wier teteekenis en wijzenbsp;van ontstaan wij later terugkomen. Tijdens het uitbrekennbsp;der blaasjes vermindert veelal de pgn, om plaats te maken voor ondragelijk jeuken, gevoel van branding, vannbsp;mierenkruipen en hyperalgesie, zooals die bij drukkingnbsp;van zenuwen voorkomt, en waarbij de geringste aanrakingnbsp;een aanval van hevige stekende pijn kan te voorschgnnbsp;roepen, niettegenstaande de vermindering van gevoels-waarneming blij ft voortbestaan. Trousseau zegt hiervan:nbsp;„Le simple contact des vêtements provoque souventnbsp;„des sonffrances indicibles et pourtant la peau a super-„ficiellement une sorte d’insensibilité, qui persiste biennbsp;„longtemps encore après que toutes les douleurs se sontnbsp;„dissipées.')
Het meest heeft de aandacht getrokken het voorkomen van Zoster op het verbreidingsgebied van den nervusnbsp;trigeminus, omdat deze op het gelaat voorkomt, en welnbsp;voornamelijk, nadat Hutchinson had aangetoond hoenbsp;in een tal van gevallen eene oogaandoening hiermedenbsp;gepaard gaat.
De Herpes zoster vertoont zich zelden gelijktqdig over het geheele gebied van den trigeminus. Vele gevallennbsp;zijn beschreven, waar uitsluitend de tweede tak wasnbsp;aangedaan “). M. Singer beschrijft een geval, waarnbsp;de Herpes zich verspreidde over kin, onderlip, slaap-streek, tandvleesch der onderkaak, linker tonghelft,nbsp;linker arcus palato-glossus en trommelvlies.
Hij zag hierin eene aandoening van de sensitieve
1) nbsp;nbsp;nbsp;Clin. méd. T- 1 pag. 269.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Wien. Med. WoohenscLr. 1865.
3) nbsp;nbsp;nbsp;1, c.
-ocr page 39-vezelen van den derden tak van den quintus: auriculo-temporalis, mentalis, dentalis en lingualis. Hij betoogde hierbij dat de Zoster facialis van Heb ra eene aandoening is in het verbreidingsterrein van de gevoelstakken ,nbsp;die van den derden tak van den trigeminus, speciaal vannbsp;den auriculo temporalis, als rami communicantes zich bijnbsp;den zuiver motorischen facialis voegen.
Verreweg het meerendeel der gevallen, die indenlaat-sten tijd beschreven zijn, komen voor aan den eersten tak van den trigeminus. In den regel is niet de ge-heele tak aangedaan, somtqds bepaalt de aandoeningnbsp;zich tot den ramus supraorbitalis; in eenige gevallen isnbsp;de ramus naso-ciliaris tevens aangedaan. Het is de grootenbsp;verdienste van Hutchinson opmerkzaam te hebben gemaakt dat juist in het meerendeel van deze gevallen keratitis en somtijds iritis voorkomt.
Aanvankelijk stelde hij als regel, dat aandoeningen van den neus en aandoeningen van het oog volstrektnbsp;gepaard moesten gaan; „all the cases I have seen yetnbsp;„support the opinion I have expressed, that it is onlynbsp;„when the side of the nose is affected, that any seriousnbsp;„inflammation of the eye ensues, and that in the worst casesnbsp;„the vesicals will be found on the very tip of the nose,nbsp;„the part supplied bij the ooulo-nasal nerv. In most of thenbsp;„cases which I have seen recently, the eruption was on thenbsp;„forehead only, and in none of these did the eye suffer.”
In eene latere serie van mededeelingen erkent H. echter, dat uitzonderingen kunnen voorkomen. Hij zegt daar: „my rule ought perhaps to be modified a little. Itnbsp;„would, I think, be quite safe to assert, that the eyenbsp;„scarcely ever suffers much when the nose is not affected,
1) 1. c. vol. VI. 1867. pag.
-ocr page 40-8
„and that the severity of the eruption on the one part „is usually in direct relation with the severity of thenbsp;„inflammation of the other.”
In de mededeeling van eene derde serie handhaaft H. deze laatste stelling, die hij bevestigd vindt in een aantal van gevallen: „and aU (cases) support my formernbsp;„inference, that the nutrition of the eye-ball is endan-„gered only, when the disease affect the oculo-nasalnbsp;„twig, a circumstance, which is made apparent bij thenbsp;„eruption on the tip of the nose.” *)
Het samenkomen van oogaandoeningen met Zoster capillitii had trouwens Heb ra reeds in 1860 opgemerkt.nbsp;Hij schrijft: „In manchen Fallen ist auchdas Augedabeinbsp;„mitergrifièn, so zwar, dass nebst den heftigen Scbmerzennbsp;„auch noch Injection der Gefasse der Conjunctiva undnbsp;„Cornea vorkommt, und die Beweglichkeit der Iris darun-„ter so leidet, dass dadurch das tauschende Bild einernbsp;„Iritis gegeben wird.” ®)
Bowman deelt eene serie van negen gevallen mede, waarbij hij er op wijst, dat Zoster in de praktijk dikwijls met Erysipelas verward wordt, vanwaar ook innbsp;onze taal de naam „gordelroosquot; stamt. Nevens eenenbsp;oppervlakkige overeenkomst bestaan er vele kenmerkennbsp;van essentieel verschil. Bij Herpes toch: voorafgaande pijn,nbsp;begrenzing door de mediaanlijn, afwezigheid van koorts,nbsp;nablijven van litteekens, maar geene gangreneuse weef-selvernietiging, en wel nimmer doodelijke afloop. *)
1) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. Vol. VI. pag. 182.
2) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. Vol. VI. Nov. pag. 263.
3) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. n. pag. 254.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Dr. Jeffreys te Boston beeft eens doodelijken afloop gezien,nbsp;bij eene dame van 80 jaar, die ten gevolge van pijn en irritatienbsp;gedurende de eruptie gestorven is. Opbth. Hosp. Bep. VI. 182.
-ocr page 41-Aangaande de statistiek van Herpes trigemini geeft ons J, Kocks een overzicht van 74 in de litteratuurnbsp;medegedeelde gevallen. Van deze zijn 47 bij mannen, 27nbsp;hij vrouwen. Van 96 gevallen zijn er 40links, 28rechtsnbsp;en 1 dubbelzijdig waargenomen.
Ten opzichte van den leeftijd was, van 78 gevallen, in 5 gevallen de ouderdom van 1 tot 10 jaar.
n |
13 |
« |
77 |
77 |
10 |
77 |
20 |
77 | |
n |
11 |
V |
n |
77 |
77 |
20 |
17 |
30 |
77 |
» |
5 |
77 |
77 |
30 |
77 |
40 |
77 | ||
w |
10 |
» |
)) |
77 |
77 |
40 |
77 |
50 |
77 |
n |
11 |
n |
77 |
77 |
50 |
77 |
60 |
77 | |
n |
14 |
n |
77 |
77 |
60 |
77 |
70 |
77 | |
7) |
4 |
» |
77 |
77 |
77 |
70 |
77 |
80 |
77 |
w |
1 |
n |
77 |
7? |
77 |
80 |
77 |
90 |
77 |
De |
Herpes |
zoster |
komt |
dus |
op |
alle |
leeftijden |
voor. |
Wanneer men intusschen in aanmerking neemt, hoeveel grooter het aantal individuen van jeugdiger leeftijd is,nbsp;zoude uit deze statistiek zijn op maken, dat de voorbe-schiktheid met den leeftijd grooter wordt.
Op hoogeren leeftijd zijn de gevallen ook heviger, vooral de pijnen en hyperalgesie blijven langer na.
Omtrent oorzaken en complicaties zgn geene in het oog loopende cijfers mede te deelen.
Hutchinson vermeldt in een zijner gevallen, dat Zoster ontstond na langdurig gebruik van arsenicum.
H. Schmidt zoekt causaal verband tusschen den beet van een paard in rechter bil en dij en een kortnbsp;daarop uitbrekenden Zoster lumbo-femoralis.
Bowman meent dat afkoeling (rheumatismus) Neuritis van den peripherischen stam kan opwekken. Wan-
1) 1. c. Vol. VI. p. 47. 2) 1. c. S. 113, 3) 1. c. Vol. VL p. 2.
-ocr page 42-fleer men denkt aan het ontstaan van sommige paralysen der oogspieren komt dit niet onaannemelijk voor.
Paget ’) deelt zoodanig geval mede.
G er hardt wijst, als mogelijke oorzaak, op drukking door locale uitzetting van bloedvaten.
In eenige gevallen bestaat syphilis of tuberculose, zonder dat wij nog aanleiding vinden hiertusschen eenig causaalverband te zien.
In het meerendeel van de gevallen treft deze aandoening personen, die voor het overige gezond zijn.
In 80 gevallen van Zoster van den ramus primus trigemini was 46 maal tevens aandoening van het oog. In 40 van dezen strekte de Herpes zich over de zijdenbsp;van den neus uit. Zes gevallen zijn meêgedeeld, waarnbsp;oogaandoening bestond, zonder dat de nasalis was aangedaan. Dr. Moers beschrijft een geval waar denbsp;nasalis was aangedaan en het oog gezond bleef.
Wanneer de patiënten zich aanmelden, is in den regel het stadium der blaasjesvorming reeds voorbij. Men constateert alsdan meer of minder uitgebreide korsten,nbsp;vermindering van het gevoel, die wij, bij gelijktijdigenbsp;aandoening van het oog, ook op de cornea aantoonden,nbsp;In een vroeger op onze kliniek waargenomen geval wasnbsp;de anaesthetische voorhoofdshelft duidelijk van hoogerenbsp;temperatuur. Er bestond hier tevens afscheiding vannbsp;vocht uit de zweetkliertjes, die van tgd tot tijd zoonbsp;profuus was, dat het droppelsge wij ze afvloeide *).
Horner deelt twee waarnemingen mede, waarbij hij
2) 1. c.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Brit. med. journ. 1866. No. 302.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Stephan 1. c. p. 29.
3) nbsp;nbsp;nbsp;1. c.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Zie van D u ij 1 1. c. p, 26.
-ocr page 43-li
de temperatuur ') aan de zieke zijde eens één graad hooger, eens twee graden hooger gevonden heeft s).
Ik zelf heb te dien opzichte eene waarneming van een patient met Herpes frontalis et naso-ciliaris. De aandoeningnbsp;van den neus was recenter dan die op het voorhoofd. Corneanbsp;ongevoelig^ pupillen hyperaemisch, duidelijke sporen vannbsp;iritis. Een thermometer, waarvan de kwikhol zijdelingsnbsp;door een met lucht gevulde glazen hol geïsoleerd is, reesnbsp;in eene halve minuut op het voorhoofd naast de glabellanbsp;van af 250 C tot 27,7 op de zieke zpde; tot 26,7nbsp;op de gezonde zijde. Vlak hoven den neusvleugel totnbsp;25,9 op de zieke, tot 25,8 op de gezonde zijde. De vermindering van het gevoel werd met den passer vannbsp;W e h e r geconstateerd, ook hier vond ik dat de diameter van den gevoelskring op de lijdende helft veelnbsp;grooter was.
De vermindering van gevoel in de cornea was door aanraking met een stomp instrumentje of stukje papier duidelijk te constateeren.
1) nbsp;nbsp;nbsp;In de mededeeling van Wijss 1. c. p. 266 staat abusivelijk verlaging der temperatuur: eene fout die bij op de laatste paginanbsp;van hetzelfde deel herstelt.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Het verschil van temperatuur bepaalde Donders met zijnnbsp;difierentiaalthermometer. Horner zegt niet op welke wijze hijnbsp;het temperatuursverschil bepaalde. Met den gewonen thermometernbsp;is de temperatuur van de huidvlakte niet te bepalen, omdat,nbsp;wanneer de kwikbol hierbij van de buitenlucht wordt afgesloten,nbsp;de temperatuur ten slotte moet stijgen tot ongeveer bloedwarmte.nbsp;Alleen zou men ze eenigermate kunnen beoordeelen uit hetnbsp;meer of minder snel stijgen van een aanvankelijk lager staandennbsp;thermometer.
-ocr page 44-12
Omtrent de pathologische anatomie is onze kennis Weinig uitgebreid. Wij bezitten intusschen eene zeer belangrijke mededeeling. Als wezenlijke bijdrage tot denbsp;kennis der pathologische anatomie kan eigentlijk alleennbsp;gelden het sectie-verslag van Dr. Wyss. Het is nietnbsp;alleen om de volledige en uiterst nauwkeurige bewerking,nbsp;maar ook, omdat dit het eenige geval is waar de autopsienbsp;verricht is in het acute stadium, dat wij daaraan zoonbsp;hooge waarde toeschrijven. Uit den aard der zaak is denbsp;gelegenheid tot dergelijke autopsiën hoogst zeldzaam, daarnbsp;de aandoening op zich zelve zelden doodelijk is. (Ziepag. 9)^
Kayer heeft niets ziekelijks gevonden bij de sectie eener vrouw, die aan Zoster van den plexus cervicalisnbsp;had geleden; hp staat echter alleen met zijne negatievenbsp;resultaten.
Danielssen heeft een persoon geseceerd, die aan pneumonie gestorven was, twee maanden na den afloopnbsp;van een Zoster pectoralis. Hij vond het neurilemma vannbsp;den overeenkomstigen nervus intercostalis, over eene vrijnbsp;groote uitgestrektheid, gezwollen en rood; het zenuw-merg scheen normaal.
Barensprung *) vond vier dagen na den afloop van een gerecidiveerden Zoster pectoralis, die vrij uitgebreidnbsp;tusschen de zesde en negende rib bestaan had, denbsp;intercostaalzenuw en het ganglion vertebrale gezwollennbsp;en rood. Het centraal gedeelte was gezond. De één.*nbsp;jarige patïent was aan algemeene tuberculose gestorven;
1) nbsp;nbsp;nbsp;Charité Annalen 9. Bd. 11. pag. 119.
2) nbsp;nbsp;nbsp;eod. 1. pag. 119, 120.
8) l.c.Bd. IX, X,XI,Ganstatt’8 Jahresberichtl864. 4p.l2l5
-ocr page 45-13
Het microscopisch, onderzoek vertoonde ontwijfelbaar de residuen eener ontsteking in het neurilemma en tus-scheii de lapjes van het ganglion. Hoewel eene eigenlijke vernietiging der zenuwzelfstandigheid nergens tenbsp;constateeren was, zoo viel het toch in het oog, hoe opnbsp;enkele plaatsen eene korrelige massa sterk was opgehooptnbsp;en hoe aldaar de zenuwvezelen variceus waren, ja zelfsnbsp;in hare continuïteit verbroken schenen. Hij komt totnbsp;het resultaat, dat de aan Zoster te gronde liggende neuritis moet worden opgevat als eene van het ganglion uitgaande ontsteking. De peripherische verbreiding spreektnbsp;z. i. tegen de opvatting als zoude het neurilemma denbsp;uitsluitende zitplaats zijn.
Volgens Haightquot;) zijn ook de zenuwen van het sub-cutane bindweefsel door hoopen cellen omgeven, deze zelven iets opgezwollen, de mergzelfstandigheid vloeibaar,nbsp;de ascylinder excentrisch gelegen.
Dr. Weidner 3) deelt een paar eenigszins uitvoerige sectieverslagen mede. Het eerste betreft eene patïente,nbsp;die aan pneumonia sin. sup. stierf, vier weken na eennbsp;aanval van Zoster van den linker schouder en bovenarm:nbsp;„die sensible Wurzel des ersten thoracischen Nervennbsp;„zeigte an der Durohsohnittsstelle durch die Dura maternbsp;„eine kleine Einlagerung von ellipsoidischer Form, 1 mm.nbsp;„lang, 8 mm. dick.” En verder: „DieEinlagerungwurdenbsp;„gebildet von dicht an einander liegenden, spindelförmigen,nbsp;„kemhaltigen Zeilen, zwischen welchen eine Anzahl run-„der, bis 0.1 mm. grosser, concentrisch geschichteter, mitnbsp;„kohlensaurem und phosphorsaurem Kalke impragnirter
1) nbsp;nbsp;nbsp;Sitzungsberiohte der Wiener Academie XLVII, Math. Na-turw. KL IL pag. 622.
2) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. 1870. III,
-ocr page 46-„Körper lag. Die Nervenprimitivfasern zeigten sammtlich „unversehrte Axencylinder”. ’)
Het tweede is van een patient, die vijf jaar na een Zoster rami primi trigemini aan pneumonie stierf. Mennbsp;vond, behalve talrijke omschrevene geelachtige vervettings-en verkalkingshaarden in de voorste hersenslagaderen, ennbsp;extravasaten in den hersenrand en het centrum semiovale,nbsp;de portio major quinti, in verhouding tot den linker,nbsp;rechts smaller; de oorsprongsplaats vooral was kleinerennbsp;litteekenachtig gecontraheerd. Onmiddelijk voor haarnbsp;intrede in het ganglion waren hare vezelen uit elkandernbsp;gedrukt door eene roodachtig geele, consistente vloeistof.
Het microscopisch onderzoek vertoonde vele ganglïen-cellen met fijnkorreligen inhoud, meer of min duidelijke kernen en met pigment aan een der polen , hetwelk somtijdsnbsp;twee derden van den geheelen celinhoud opvulde.
E. Wagner vond de ganglïencellen geheel gedegenereerd en vettig gemetamorphoseerd. Zijn geval betreft verder caries van de borstwervels, pachymeningitis simplex et tuberculosa medullae spinalis , eindelijk phthisis.
Terwijl al deze verslagen meer of min Op eene aandoening der zenuw — eene wezenlijke neuritis — wijzen, is tennbsp;dien opzichte het verslag van Wyss als overtuigendnbsp;te beschouwen. Y66i wij hiervan den zakelijken inhoudnbsp;mededeelen, veroorloven wij ons met korte woorden denbsp;ook door hem gegeven historia morbi te commemoreeren.
De patiënt was 68 jaar oud, vroeger steeds gezond geweest-Op den lö**™ Sept. begon hij te klagen over hoofdpijn,
1) Zie Wyss 1. c. p. 263. 2 Zijn Archir. 1870. 321.nbsp;3) 1. c. 267.
-ocr page 47-15
én had verhoogde avondtemperatuur. Den 19*®*“ kwam eene spaarzame eruptie van herpes lahialis te voorschpn.nbsp;Den 20®^®“ vertoonde zich eene lichte roodheid om hetnbsp;rechteroog, het voorhoofd en den neus, die zich langzamerhand uithreidde naar den schedel, de rechter wangnbsp;en het rechter oor tot tegen den rand der onderkaak.
Den 22“‘®“ ging het ziekteproces op het rechter oog over. Den 23®*®“ werd ook het linker rood. Den 25®*®“nbsp;vertoonde zich rechts op de thans weer eenigszins verbleekte huid blaasjes, de epidermis liet den volgendennbsp;dag geheel los, werd droog en zwart, en kon gemakkelpknbsp;worden afgetrokken, waarna dan eene lichtelijk bloedendenbsp;wondvlakte overbleef. Den 27®*®“ stierf de patïent ondernbsp;comateuse symptomen.
De sectie, den 1®‘®“ Oct. gedaan, leverde het volgende op. De huidaandoening volgt rechts nauwkeurig denbsp;uitbreiding van den eersten tak van den trigeminus. Hetnbsp;onderhuidsbindweefsel is sereus geinfiltreerd, alsmedenbsp;ook het vetweefsel der rechter orbita, de geheele orbitanbsp;schijnt meer gevuld. De cornea vertoont omschrevene,nbsp;van epithelium beroofde plekken. De ramus primus dexter is 0.9”““, de sinister 0.8“quot;“ dik, doch de eerste heeftnbsp;bovendien duidelijk een ronden, meer gezwollen vorm.nbsp;Hij is grauw roodachtig van kleur, heeft eene weeke,nbsp;bijna geleiachtige consistentie en bij beschouwing metnbsp;de loupe kan men zien dat zpne zenuwvezelen door eenenbsp;grauwe kleur gevende massa uiteengedrongen zijn. Dezenbsp;veranderingen strekken zich uit van de plaats, waar denbsp;zenuw in de orbita dringt, tot aan hare fijnste vertakkingen, voor zooverre die macroscopisch kunnen vervolgdnbsp;worden. Oculomotorius, trochlearis, abducens en opticusnbsp;zijn aan beide zijden normaal. In den rechter musculusnbsp;rectus externus en obliquus inf. bevinden zich abscess en
-ocr page 48-en het bindweefsel aan de buitenzijde van eerstgenoemde spier is etterig geïnfiltreerd.
De vena ophthalmica superior, de vena naso-frontalis, su-praorbitalis, palpebralis en venae musculares zijn sterk uitgezet Op de plaats, waar het absces tegen den wandnbsp;der vena ophthalmica aanligt, is deze laatste ontstoken ennbsp;met fihrine-stolsëls bezet, hoewel het lumen niet geheelnbsp;verstopt is.
Wyss beschouwt deze phlebitis als consecutief aan de reeds beschreven abscessen, welke laatste hij beschouwtnbsp;als een gevolg van de aandoening van huid en conjunctiva.
Behalve cornea en conjunctiva is de bulbus normaal.
De ramus primus tusschen orbita en ganglion is macroscopisch normaal, doch ligt in een bloedextravasaat;nbsp;de ramus secundus et tertius zijn normaal, behalve eennbsp;bloedextravasaat op de plaats van intrede in het ganglion.nbsp;Het ganglion zelf is rooder, weeker en grooter dan hetnbsp;linker. De uittreêplaats uit de hersenen vertoont evenmin als de hersenen iets abnormaals.
Bij het microscopisch onderzoek kan men het volgende constateeren. Dicht voor de plaats van uittreden doornbsp;de dura mater vindt men „starkeFüllungderBlütgefassenbsp;„mit Blutkörperchen; das Mark ist in Form unregelmas-„siger Klumpen geronnen; und zwar entschieden in vielnbsp;„höherem Grade als linkerseits an den entsprechendennbsp;„Nerven.” i)
Het ganglion Gasseri vertoont vele aanzienlijke bloed-extravasaten. Het weefsel zelf is op die plaatsen, waar de tweede en derde tak ontspringen, weinig veranderd.nbsp;Daarentegen vindt men aan het binnenste gedeelte, waarnbsp;de ramus primus ontspringt, en waar een 6™“ dik bloed-
l) 1. c. p. 271.
-ocr page 49-17
extravasaat het ganglion omsluit, de ganglïencellen verdrongen door engeimpregneerdmetettercellen. Zij vertoonen onder den invloed hiervan allerlei vormveranderingen ennbsp;zien er gekarteld uit; én in de etterligchaampjes, én innbsp;de ganglïencellen vindt men pigment.
Over het geheele verloop van den eersten tak, na uittreding uit het ganglion Gasseri, vindt men eene sterk etterige infiltratie der zenuwscheede. Dezenbsp;is ook aan de buitenzijde met etter omhuld,nbsp;de voortzettingen van het neurilemma in dennbsp;stam zijn met ettercellen dóórtrekken.
Vijf mm. na de uittreding uit het ganglion laten zich de vezels van den ramus primus buitengewoon gemakkelijk uit elkaar trekken. Sterke myëlinstolsels en kleinerenbsp;en grootere vetdroppels en vetkorrels vindt men hier innbsp;vele zenuwvezelen. Ook in hun verder peripherisch verloop zijn de zenuwvezels , voor zooverre zij nog macroscopisch vervolgd kunnen worden, aangedaan. De rechternbsp;traankier is op vele plaatsen etterig geïnfiltreerd.
Het microscopisch onderzoek der uitwendige huid vertoont slechts op zeer enkele plaatsen den typischen her-pesvorm — gedeeltelijke oplichting der epidermis door vocht. Hier meer, daar minder, zijn successivelijk retenbsp;Malphigii, corpus papillare, corium en subcutaan bindweefsel met etter geïnfiltreerd, het laatste voornamelgknbsp;in de nabpheid der vaten en zweetklieren.
De huid van het rechter bovenooglid onderscheidt zich niet van de overige zieke huid. De conjuntivanbsp;is gelijkmatig sterk met cellen geïnfiltreerd. In hetnbsp;subconjunctivale bindweefsel liggen kleinenbsp;abscessen. De comea van den reeds zeer gecollabeerdennbsp;bulbus vertoont, volgens onderzoek van Horner, eenenbsp;sterke troebelheid, door infiltratie met talrijke ronde één-
-ocr page 50-en meerkeruige cellen. Ook de iris is verdikt en geïnfiltreerd met lymphoïde cellen, vooral nabij de voorvlakte.
De retina is van af den opticus tot aan de ora serrata vol extravasaten; één in de macula lutea is 2.5 mm.nbsp;breed en 1.5 mm. hoog. Nergens vindt men veranderin-ringen der binnenste retinale lagen, die geene directenbsp;gevolgen van het extravasaat zijn.
De chorioïdea is mat, op sommige plaatsen tot het dubbele verdikt, niet alleen door de overmatige vullingnbsp;der vaten, maar ook door extravasaten. De nerviciliaresnbsp;zijn goed te herkennen en bevatten, behalve een hier ennbsp;daar voorkomend extravasaat, talrijke lymphoïde cellen.
Dr. Wy s s verdeelt de pathologische veranderingen, door hem aan den bulbus gevonden in twee categoriën, vannbsp;verschillende oorzaken afhankelijk. Die van cornea, irisnbsp;en ciliairzenuwen beschouwt hij als afhankelijk vannbsp;den Zoster, de andere in verband met de secundairenbsp;phlebitis. Tot de laatsten behooren de abscessen in denbsp;omliggende weefsels. Hij meent dat aan de spierverlam-mingen door Verson, bij Zoster rami primi aan den levator palp. sup. en reet. int. waargenomen, wellicht eenenbsp;overeenkomstige oorzaak te gronde ligt. Hutchinson^)nbsp;zegt hieromtrent: „the occurence of motor paralysis,nbsp;„together with herpetic eruption, seems to favour thenbsp;„believe, that the starting point of irritation is centralnbsp;„rather than in nerve-trunks.”
Wyss beschouwt blijkbaar de ontsteking van het ganglion en van den stam als een samenhangend proces.nbsp;Ter verklaring van de ontstekingsverschijnselen in denbsp;huid meent hij gewijzigde functie van trophische ze-
1) 1. c. VI. 1869. pag. 185.
-ocr page 51-19
nuwen te hulp te moeten roepen: „wenn auch viele „Physiologen (Hermann „Physiologie 3e Aufl. S. 316)nbsp;„noch Bedenken tragen „die trophischen Nerven” anzu-„erkennen, so ist für uns Aerzte die Annahme ihrernbsp;„Existenz kaum mehr entbehrlich und dürfte durchnbsp;„ihre Eeizung höchst wahrscheinlich die Ernahrungsstö-„rung der Haut (und gewisser verwandter Gebilde), dienbsp;„wir als Herpes zoster bezeichnen, verursacht werden.”
Deze beschouwing vindt men algemeen verbreid, wij komen hierop later terug, doch vinden het hier de plaatsnbsp;eenige opmerkingen omtrent „trophische zenuwen” te vermelden.
Omtrent ligging en oorsprong der trophische zenuwen geven hare verdedigers ons geene juiste voorstelling.
Haar oorsprong is volgens W y s s, niet in de spinale ganglia of in het analoge ganglion Grasseri te zoeken:nbsp;„dagegen sprechen freilich die Versuche SchifF’s, nachnbsp;„denen die Ernahrungsstörung am Auge auftrat, wennnbsp;„der Trigeminus dicht nach seinem Austritt aus der Brückenbsp;„durchschnitten wurde, so wie mehrfache von Steifannbsp;„(1. c. p. 43) citirte Krankheitsfiille, in denen z. B. nachnbsp;„Gehirnerkrankungen ohne Alteration des Gasserschennbsp;„Ganglions Hornhautverschwarungen eintraten.” **)
Steifan spreekt over trophische zenuwen alsof zij dagelijks bij anatomische demonstraties worden blootge-legd. 3) Schiff’s bewering, dat de neuro-pathologische oogontsteking door paralyse der in den trigeminus verloopendenbsp;vaatzenuwen ontstaat, weerlegt hij door aan te toonen dat
1) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. 8. 289.
2) nbsp;nbsp;nbsp;W jas 1. c.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie noot 1. n. p. 43.
-ocr page 52-doorsnijding der sympathieusvezelen, die langs drieërlei wegen van het ganglion cervicale supremum naar het oognbsp;gaan, geene ontsteking teweegbrengt. Daarop volgt i)nbsp;de vrij abrupte conclusie;
„Es mussen also die in Eede stehenden Entzündungs-„ processe am Auge direkt auf L a h m u n g oder E e i z u n g „hesonderer vom Centrum aus dem Trigeminus sich an-„schliessender Nervenbahnen heruhen, die wirebendarumnbsp;„als trophisehe Nerven im etgentlichen strengsten und engstennbsp;„Sinne bezeichnet baben.”
Overeenkomstig hiermede zegt Coppez 2), quasi ironisch : „Aussi est-ce pour répondre au besoin impérie.ux „de tout comprendre, que d’autres physiologistes ontnbsp;^imaginê la théorie des nerfs tropbiques.”
„Nun noch ein Scblusswort zur Patbogenese meines „Falies”, zegt Singer, aan bet slot van zijn met zorgnbsp;uitgewerkt belangrijk ziektegeval, s) „Wat is de zitplaatsnbsp;„der aandoening?” „Men moet aan eene diep ingrqpendenbsp;„organische stoornis denken, waarvan de Herpes alleennbsp;„als een symptoom kan worden aangezien.” Aan eenenbsp;„centrale oorzaak denke men dus? — Doch neen, daarvoor ontbreken afdoende verschijnsels.” Aan het Ganglion Gasseri? — „Neen, want dan zouden de anderenbsp;„takken ook aangedaan zijn.” — „Inmitten dieser Zweifelnbsp;„bietet die eingangs erwahnte Auschauung Samuel’snbsp;„und Barensprung’s eine ZmflüchtstaUe. Laut diesernbsp;„beruht der Herpes zoster auf einer Erkrankung dernbsp;„trophischen Nerven.”
De Engelsche litteratuur laat hier de kwestie der
1) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. pag. 46.
2) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. pag. 10.
3) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. pag. 21.
-ocr page 53-21
voedingszenuwen geheel ter zijde. Hutchinson*) wijst in zijne mededeelingen slechts met één enkel woordnbsp;hierop; „the opthalmic division of the fifth, a purelynbsp;„sensory (and trophic?) nerve.”
Be therapeutische behandeling heeft tot hiertoe nog weinig bijgedragen , om ons het ziekteproces nadernbsp;te doen kennen.
In de van Engelsche zijde medegedeelde gevallen vinden wij, dat inwendig vooral chinine is toegediend; wanneer wellicht hierdoor eenig gunstig gevolg werd verkregen , zijn toch nergens de resultaten zoo in het oognbsp;loopend, dat men hieruit zou mogen concludeeren datnbsp;koortsachtige toestanden, evenals bij Herpes febrilis, innbsp;het spel waren. Trouwens de Herpes zoster onderscheidtnbsp;zich juist door afwezigheid van febrile symptomen. Eenigenbsp;vroeger op onze kliniek voorgekomen gevallen zijn,nbsp;naar analogie der neuritis optici, met inwendig gebruiknbsp;van Jodet. kalic. behandeld. De ervaring is te geringnbsp;om tot eenige conclusie te kunnen leiden.
Bij aanvallen van hevige pijn worden hypodermatische injectïen van morphine gegeven.
Opmerkelijk is de gunstige invloed, die door de patiënten wordt toegeschreven aan chloroformlinimenten, waarvan wij ons juist dezer dagen op nieuw overtuigdennbsp;bij eene dame met rechtszijdigen Zoster frontalis.
1) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. Vol. V. pag. 213.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. T., No. 1980, 1872, oud 60 jaar, meldde zich 17 October 1872 aan met hevige pijnen in de rechter voorhoofdstreek*
-ocr page 54-22
Bowman doorsneed in één geval den supraorbitalis. In een ander geval den supraorbitalis en later den infra-trocblearis. Vooral in dit laatste geval verkreeg hij belangrijke verbetering: „the relief, was in this case sonbsp;„permanent and considerable as constantly to elicit thenbsp;„patients thanks. The result in this single case would in-„cline me to recommend the division of the nerve, a verynbsp;„harmless proceeding under chloroform, whenever the af-„terpains are severe and continuous in spite of time andnbsp;„other treatment.” i)
Ret physiologisch experiment heeft ons omtrent het wezen van den Herpes zoster nog niet de gewenschte opheldering gegeven. Wij kennen de gevolgen van doorsnijdingnbsp;der trigeminustakken , maar het effect van kunstmatignbsp;opgewekte neuritis is nog niet experimenteel toegelicht.
Na doorsnijding van de zenuw is aandoening van de huid en inzonderheid van de cornea veelvuldig waarge-inwrijving van chloroform met olie gaf haar dadelijk, telkensnbsp;voor eenige oogenhlikken, verlichting van pijn.
Neus en oog waren hier beiden licht aangedaan. Thans, 10 Januari, zijn oog en neus geheel hersteld. Op het voorhoofd nabij de medi-aanlijn, bevindt zich een cicatrix, voor een deel nog met korstnbsp;bedekt. De stam van den n. supraorbitalis is aan het foramennbsp;supraorbitale bij drukking uiterst gevoelig. Deze hyperalgesienbsp;strekt zich uit langs het verloop van den zenuwstam tot aannbsp;het cicatrix. Het onderscheidingsvermogen der huid van tweenbsp;punten is, tot op de mediaanlijn, belangrijk verminderd.
1) 1. c. vol. VI. p. 4.
-ocr page 55-nomen. Langen tijd heeft men hierin het bewgs gezien, dat de nervus trigeminus behalve gevoelszenuwen ook trophi-sche vezelen bevat. Ontstekings- en voedingstheorien werden op bovenvermelde waarneming gegrond. De proeven vannbsp;Snellen hebben overtuigend aangetoond, dat mennbsp;ter verklaring van dit verschijnsel de aandacht in denbsp;eerste plaats moet vestigen op traumatische invloeden, dienbsp;lichtelijk in het spel komen, wanneer de regulatorische werking der gevoelszenuw is opgeheven.
Terwijl in normalen toestand drukking wordt afgeweerd, beweging der oogleden en vermeerderde traanafschei-ding vreemde lichamen verwijderen, wordt totale gevoelloosheid oorzaak, dat voorwerpen met kracht tegen hetnbsp;oog aangedrukt worden, omdat zij de voorstelling doetnbsp;ontstaan, dat deze zich op eenigen afstand bevinden. Tenbsp;meer zal dit het geval zijn, wanneer aan de plaatsnbsp;van doorsnijding irritatie bestaat, en gewaarwording vannbsp;pijn of jeuking de behoefte tot het maken van eennbsp;tegenprikkel, zooals krabben en schuren, opwekt. Volgens de proef van Snellen kan dan ook door ver-eischte beschutting de ontsteking van oog en huid wordennbsp;voorkomen.
Samuel wil door prikkelingsproeven belangrijke verschijnselen hebben verkregen. Zijne opgaven verdienennbsp;echter niet het vereischte vertrouwen, zooals door Tobias*)nbsp;overtuigend werd aangetoond.
Proeven van Büttner en Meissner *) en ook van Schiff hebben in hoofdzaak die van Snellennbsp;bevestigd. Intusschen werden enkele waarnemingen medegedeeld, die hiermede in strijd schenen. Büttner en
1) 1. c. 2) 1. c. 8) 1. c. 4) 1. c. 5) 1. c. 6) Zie A dam uk 1, c.
-ocr page 56-Meissner verkregen bij een konijn, niettegenstaande de beste voorzorgen ter beschutting van het oog, tochnbsp;hevige conjunctivitis en keratitis. Het bleek echter bijnbsp;de sectie, dat ganglion en zenuw over eene geruime uitgestrektheid in etterige ontsteking verkeerden. Schiffnbsp;heeft bij poging tot het doorsnijden van den trigeminusnbsp;het ganglion gekwetst en gekneusd, de gevoeligheid vannbsp;het oog bleef ongedeerd, en toch volgde hoornvliesontsteking. In deze beide gevallen schijnt ons de verklaringnbsp;gezocht te moeten worden, niet in neuro-paralyse, ooknbsp;niet in Buttner’s „verminderte Widerstandsfahigkeit”,nbsp;maar in eene voortplanting van het ontstekings-procesnbsp;van het ganglion tot in zijne peripherische eindorganen.
Experimenten in andere richting met het doel den invloed van de zenuw te constateeren op den spanningstoestandnbsp;van het oog schijnen hiermede niet in tegenspraak.
Adamük ^), die zich het laatst met dit onderwerp heeft beziggehouden, komt tot het resultaat dat prikkelingnbsp;van den trigeminus binnen de schedelholte, zooals die totnbsp;nog toe ®) is geschied, eene zeer onzuivere proef is, die onsnbsp;niets leert, dan dat verhooging van den bloedsdruk denbsp;intraoculaire spanning doet vermeerderen: „Ob Nerven-„fasern zum Auge gehen, welche die Filtration undnbsp;„Ernahrung ohne Vermittlung des Gefastonus beeinilüssen,nbsp;„kann man nicht wissen; nur liegt in den bisherigen Ergeb-„nissen solcher Yersuche, wie die oben beschrieben sind,nbsp;„kein zureichender Grund, derlei Nerven anzunehmen,”
1) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. S. 16.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Verg, ook Griinhagen u. Hippel. Arch. f. Ophth. XIV.
-ocr page 57-V.
Geven wij ons thans rekenschap van de wijze, waarop wij de symptomen in verband met de medegedeelde beschouwingen kunnen verklaren.
Het valt ons dadelijk in het oog dat ook hier de pathologische anatomie ons punt van uitgang moet zpn. Te dien opzichte zijn wij veel verplicht aan den uitstekendennbsp;arbeid van Wyss. Wij kunnen daarvan niet met tenbsp;veel lof en ingenomenheid gewagen, al stemmen wij nietnbsp;volkomen in met zijne conclusiën.
He eerste verschijnselen van het ziekteproces: gewijzigde innervatie, hyperalgesie, anaesthesie en pijn in eene huidstreek, die volkomen overeenstemt met het gebiednbsp;eener gevoelszenuwtak, vinden eene gereedelijke verklaring in de algemeöne ontsteking en infiltratie van zenuwnbsp;en ganglion.
Door den abnormalen voedingstoestand wordt de zintuigelijke waarneming verminderd, terwijl aan de drukking van de gezwollene zenuw de hyperalgesie kan worden toegeschreven. Het lang nablijven der daaropvolgende anaesthesie bij oude individu’s, kan men zichnbsp;denken als veroorzaakt door de in oudere organismennbsp;minder snelle regeneratie van zenuwweefsels.
Hoe is nu het ontstaan van het herpetisch uitslag met de daarop volgende locale atrophie of litteekenvormingnbsp;van de huid te verklaren ? De meeste schrijvers over ditnbsp;onderwerp meenen, zooals wij boven uitvoerig hebbennbsp;aangetoond, hunne toevlucht te moeten nemen tot denbsp;voorstelling, dat de voeding der weefsels, en dus ook denbsp;afwijking daarvan, onder den invloed staat van uitsluitendnbsp;daartoe bestemde zenuwvezelen. Ontsteking laten zij ont^
-ocr page 58-26
staan, nu ééns door gestoorde werking dezer vezelen : de bekende neuro-paralytische oogontsteking i), dienbsp;Snellen ons intusscben als traumatiscb heeft leerennbsp;kennen; dan weder, en dit zoude hier het geval zijn,nbsp;door irritatie en verhoogde werking dierzelfde vezelen.
Ligt het echter niet voor de hand de vraag te stellen of niet misschien de ontsteking van de zenuw zich on-middelijk voortplant op hare eindorganen in de huid?nbsp;De zenuwstam toch werd tot in zijne kleinste vertakkingen , voor zooverre deze macroscopisch vervolgd kondennbsp;worden, abnormaal gevonden. Evenzoo de ciliares vannbsp;het oog.
Snellen stelt de verklaring van dit proces tegenover die van neuritis optici en retinitis. Op retrobulbaire neuritisnbsp;volgt retinitis. Niemand denkt er aan hier te sprekennbsp;van invloed van in den opticus verloopende trophischenbsp;vezelen voor het netvlies. Even als echter de retina denbsp;onmiddelijke voortzetting der opticusvezelen is, is ooknbsp;het zenuwnet van het gevoelszintuig de onmiddelijkenbsp;voortzetting der gevoelszenuw, in casu van den trigemi-nusstam.
Het schijnt mp niet moeielijk te verklaren, hoe bij ontsteking der tastlichaampjes eene vermeerderde sereusenbsp;afscheiding de epidermis blaasvormig opligt.
Hoe zich hier de huidkliertjes verhouden moet nader microscopisch worden onderzocht.
Het is tevens duidelijk, dat gedurende het verder verloop, wanneer de anaesthesie belangrijk wordt, hier met even-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Arch. f. Opht. n.
2) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. p. 263.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. .T. Neumann. Lelirbuch der Hautkrankheiten. 1873.nbsp;p. 184.
-ocr page 59-27
veel recht mag worden gedacht aan traumatischen invloed als bij doorsnyding en paralyse van den trigeminus. Dezenbsp;zal zich des te eerder doen gelden , als hevig jeuken ennbsp;pijn daartoe aanleiding geven. Het moet verwonderingnbsp;baren dat geen der schrijvers hieraan schpnt te hebbennbsp;gedacht. Wij vinden alleen hieromtrent bij L. T h o m a s: *)nbsp;„eine oberflachliche Narbenbildung erschien nur dort,nbsp;„WO der regelmassige Verlauf des Processes in höheremnbsp;„Grade mechanisch gestort worden war; hie unddabliebnbsp;„eine schwach braunliche Pigmentirung zurück.”
Bij alle patïenten met Zoster, die ik gelegenheid had te zien, heb ik er mij van kunnen overtuigen, en werdnbsp;mij door de patïenten zelven bekend, dat zij gedurendenbsp;de hevige aanvallen van jeuking sterk hadden gekrabdnbsp;of gewreven. In het geval reeds boven vermeld, op pag.nbsp;12, (Bart van Zetten, No. 1765 , landbouwersknecht vannbsp;beroep, 29 Dec. 1872) had de Herpes van het voorhoofdnbsp;vier weken bestaan. Er waren duidelijke vertakte lit-teekens op het voorhoofd, die veel overeenkomst haddennbsp;met de litteekens van conflueerende variolae. Patient bekende op die plaatsen, tegen het jeuken gedurende hetnbsp;ontstaan der aandoening, hevig gekrabd te hebben. Terwijl hij met ons sprak zat hij herhaaldelijk met het platnbsp;van den duim krachtig tegen de rechter helft van den neusnbsp;te wrijven. Hij had aldaar sedert de laatste dagen jeukingnbsp;en pijn., De huid van den neus was rood aan de rechterzijde, vertoonde kleine knobbels, maar nog geene herpesblaasjes.
In een ander door mij aan de oogheelkundige kliniek waargenomen geval, bleek deze neiging tot krabben metnbsp;hare gevolgen nog duidelijker: G. G. No. 779.1872, kantoor-
1) 1. e. S. 460.
-ocr page 60-28
bediende te Gouda, oud jaar, heeft maculae corneae op het rechter oog en lichte cicatrices aan de rechterzijde van dennbsp;neus. Toen hij voor de eerste maal kwam, bestond de Zosternbsp;sedert drie weken. Op het voorhoofd waren nog crustae, denbsp;gevoeligheid der cornea was duideligk verminderd. Patientnbsp;klaagde over hevige jeuking. Dagelgks werd hem voorgehouden het krabben na te laten. Hij deed al hetnbsp;mogelijke de onwederstaanbare neiging daartoe tegen tenbsp;gaan door met de muis van den duim tegen de jeukendenbsp;vlakte aan te drukken. Aan den neus echter kon hij zulksnbsp;niet geheel bedwingen, en krabde herhaaldelijk tot bloedensnbsp;toe. Hij heeft thans lichte cicatrices aan den neus. Hetnbsp;voorhoofd, waar ook nu nog eenige vermindering vannbsp;gevoel is blgven bestaan, is intact.
Het krabben van de huid veroorzaakt niet alleen destructie der epidermis, maar kan ook door kneuzing tot abscesvorming in het onderhuidscelweefsel aanleiding geven.nbsp;Ik stel mij voor dat dit vooral lichtelijk het geval kannbsp;zijn in de nabijheid van den ontstoken zenuwstam. Denbsp;vorm en richting der litteekens herinnert soms inderdaadnbsp;eenigermate aan ’t verloop der zenuwtakken.
Ook de voedingsstoornis in het aan zenuwen zoo rijke weefsel van cornea en iris kan worden toegeschreven aan de voortgeplante ontsteking van den aange-danen zenuwvezel, terwgl daarenboven ook hier traumanbsp;en schadelijke invloeden van huiten lichtelijk in het spelnbsp;kunnen komen.
In alle alhier waargenomen gevallen van Keratitis hij Herpes rami primi werd verminderd gevoel van de cornea geconstateerd. Wij missen hieromtrent de opgaven bij Hutchinson.
Zijne waarneming, dat oog en neus gelijktijdig worden aangedaan, bevreemdt ons niet, wanneer wij bedenken
-ocr page 61-29
dat de nasalis en ciliaris met elkander ontspringen en tot ver in de orbita één stam vormen.
Omtrent de aetiologie van Neuritis trigemini verkeeren wij volkomen in het duister. Het is echter niet vreemdnbsp;dat één zenuwgebied ziekelijk wordt aangedaan. Wijnbsp;hebben hiervan weder eene analogie in de ontsteking vannbsp;den nervus opticus, eene neuritis waarvan onze kennisnbsp;veel uitgebreider is.
De oorzaken zijn daar velerlei. Men denke aan Atrophie na loodintoxicatie, aan Betinitis syphilitica, aan Neuro-rinitis hg Morbus Brightii, Neuro-retinitis bij intercrani-eelen tumor.
Het is niet onwaarschijnlijk dat éénmaal voor de Neuritis nervi trigimini dergelijke oorzaken gevondennbsp;zullen worden.
Niet alleen omtrent de eerste oorzaken, maar zelfs op de vraag of in den regel deze Neuritis haren oorsprong vindtnbsp;in de peripherie, in den stam of het in ganglion, moetennbsp;wij vooralsnog het antwoord schuldig blijven.
Wij meenen evenwel gerechtigd te zijn het geheele proces als eene Neuritit op te vatten, waarbij de gewijzigdenbsp;innervatie-verschijnselen, meer nog dan de uitwendige veranderingen van huid en slijmvlies, hoofdsymptomen mogennbsp;genoemd worden.
DE LICHTSTEEEP OP DB i»ETVLIES-VATEN. (Bladvulling.)
De verklaring, door van Trigt en later door von Jaeger gegeven, naar welke de helle streep op de netvlies-
-ocr page 62-30
vaten in bet opbthalmoscopiscbe beeld van reflexie op den vaatwand en op de bloedkolom afhangt, werd, zooalsnbsp;men weet, door Loring bestreden, die ze aan refractienbsp;toescbreef, en door Scbneller, naar bet scheen, opnbsp;goede gronden , verdedigd. Twijfelacbtig was intusschennbsp;onlangs weder de uitkomst van Professor Becker. —nbsp;Ik boud mij vast aan de verklaring van van Trigt,nbsp;en wel boofdzakelijk op de volgende gronden:
l®. Is de bloed-cilinder der vaten bij warmbloedige dieren (Becker onderzocht slechts kikvorschen) ondoorschijnend: men bedenke, dat het licht dien cilinder tweemaal zou moeten passeeren, om, naar de voorstelling vannbsp;Loring, eene lichtstreep door refractie voort te brengen.
2o. Het door de bloedkolom getreden licht zou na de talrijke reflexies en refracties op de beide vlakken dernbsp;bloedlichaampjes volkomen diffuus zijn, en kan dus geennbsp;beeld vormen.
3quot;. Zou dit beeld niet achter, maar vóór den vaatwand moeten gelegen zijn.
4®. Blijft de lichtstreep onveranderd, wanneer een slagader onmiddellijk over een breede donkere vena loopt, die toch niet hetzelfde licht door de slagader kan terugzenden. Ook het tapetum van dieren en ziekelijke veranderingen van den fundus oculi, met verkleuring, hebbennbsp;geen wezenlijken invloed op het aanzien der streep.
Donders.
-ocr page 63-DE
SCHIJNBARE ACCOMMODATIE BIJ AFHAKTE.
D^. J. COERT,
-ocr page 64- -ocr page 65-De toestand, waarbij in het dioptrisch systeem van het oog de lens ontbreekt, wordt, in navolging van Don-DB!us, met den naam van Aphakie bestempeld. Dezenbsp;kan op verschillende wijzen veroorzaakt zijn, wel hetnbsp;menigvuldigst door operatie, wanneer wegens cataractnbsp;de lens uit het oog verwijderd of door puncties tot opslorping gebracht is: — de declinatie der lens, vroegernbsp;in gebruik, wordt wel nooit meer toegepast.
Ook door trauma kan de lens uit het dioptrisch systeem verdwijnen, hetzij ze in het glasvocht blijft liggen (luxatie), — hetzij door gelijktijdige kwetsing der lenszelfstandigheid opslorping volgt.
Het aangeboren ontbreken der lens, waarvan eenige gevallen door v. Graefb zijn medegedeeld, alsmede denbsp;spontane luxatie, door Bowman beschreven, komt zeernbsp;zelden ter waarneming.
Het oog, waaruit dit gewichtig orgaan is verwijderd, zal natuurlijk in vele opzichten belangrijke verschillennbsp;opleveren met het normale oog.
Doch niet enkel het ontbreken der lens op zich zelf is H, dat invloed op het zien uitoefent, ook andere momenten , die het gevolg der toevallige of kunstmatigenbsp;verwijdering zijn, nemen hieraan deel. Zelden vindennbsp;wij na cataractoperatie de middenstoffen van het oognbsp;geheel doorzichtig; zoogenaamde kapselresten, exsuda-
-ocr page 66-34
ten, door iritis teweeggebracht, veroorzaken meestal verduisteringen, waardoor de gezichtsscherpte wordtnbsp;verminderd. Den vorm der pupil vinden wij veelalnbsp;veranderd. Is de extractio lends door iridectomienbsp;voorafgegaan, dan heeft de pupil gewoonlijk eene sleutelgatvormige gedaante verkregen, en is de openingnbsp;grooter dan in normalen toestand. Diffuus liclit innbsp;het oog is hiervan het gevolg, en de netvliesbeeldennbsp;zijn daardoor minder scherp geteekend.
De gang der lichtstralen in het aphakisch oog is bij afwezigheid der lens eene geheel andere. Het oog,nbsp;dat, als optisch werktuig, in normalen toestand vrijnbsp;samengesteld is, is bij aphakie tot het meest eenvoudignbsp;dioptrisch systeem herleid. Daar de brekingscoëfficien-ten van corneaweefsel, waterachtig vocht en glasvochtnbsp;zoo weinig verschillen, mag men zich denken, dat hetnbsp;waterachtig vocht zich tot aan de voorvlakte der corneanbsp;uitstrekt. Wij verkrijgen dus een enkel brekend vlak,nbsp;de voorvlakte der cornea, met een krommingsradiusnbsp;van 7.7 m.m. (volgens Donders) en eene lichtbrekendenbsp;stof met een brekingscoëfficient, tegenover de lucht,nbsp;van 1.3365; hieruit kan men, volgens de optische wetten,nbsp;gemakkelijk de cardinale punten van het stelsel berekenen. Het hoofdpunt ligt daar, waar de hoofdas hetnbsp;brekend vlak snijdt; het knooppunt valt samen met hetnbsp;krommingsmiddelpunt. Volgens de bekende formulen
r n n—1nbsp;r
n—1
Fquot; = h lt;pquot; en F' — h (p'
vinden wij den voorsten en achtersten brandpuntsafstand resp. = 23.88 en 30.58. Zal dus een aphakisch oognbsp;evenwijdig opvallende stralen op de retina tot vereeni-ging brengen, zoo moet deze 30.58 mm. van denbsp;cornea verwijderd zijn.
-ocr page 67-35
Dit is slechts bij hooge uitzondering het geval. In het emmetropisch oog is de gezichtsas niet meer dannbsp;ZZ tot 23 mm. Het is dus noodzakelijk, dat, om vannbsp;een verwijderd voorwerp een beeld op de retina tenbsp;verkrijgen, vóór het oog een lens wordt gebracht,nbsp;die de invallende stralen meer convergent maakt ennbsp;het achterste brandpunt in het netvlies brengt. Voornbsp;divergente stralen zou eene sterkere lens vereischtnbsp;worden of zouden veranderingen binnen het oognbsp;moeten tot stand komen. Het oog zou daartoe ac-commodatievermogen moeten bezitten. Reeds a priorinbsp;is dit laatste onwaarschijnlijk, daar met volkomennbsp;zekerheid bewezen is, dat de accommodatie, in dennbsp;gewonen zin des woords, afhankelijk is van de vormverandering der kristallens. Doch de mogelijklieid ,nbsp;dat ook andere veranderingen accommodatie kondennbsp;te weeg brengen, was niet ondenkbaar; en men meendenbsp;deze gevonden te hebben in krornmingsveranderingennbsp;van de cornea (Home), in verlenging van de oogas (Aretnbsp;en nog onlangs Dr. Ignaz Frünkl), en in veranderingen van den brekingscoëfflcient der oogvochten. Youngnbsp;weerlegde voldoende de bewering van Home en bewees, dat eene krommingsverandering der cornea nietnbsp;voorkomt.
De vraag omtrent het al of niet aanwezig zijn van accommodatie-vermogen in het oog, waaruit de lensnbsp;was verwijderd of ten minste geen invloed meer konnbsp;uitoefenen op den gang der lichtstralen, was tegenovernbsp;de beide laatste supposities zeer gewichtig geworden.
Donders toonde in twee door hem onderzochte gevallen van aphakie aan, dat niet het geringste spoor van accommodatie meer overgebleven was. In weerwilnbsp;hiervan werd onlangs door Fokster beweerd, dat hijnbsp;in een twintigtal gevallen van aphakie nog een aan-
-ocr page 68-36
merkelijk accommodatie-vermogen gevonden had. Doch wij willen hier niet verder de geschiedenis van ditnbsp;vraagstuk nagaan: het zij genoeg de wenschelijk-heid van een nauwkeuriger onderzoek in het oog tenbsp;doen springen. Prof. Donders had de goedheid mij ditnbsp;onder zijne leiding te willen opdragen, en mij de richting aan te wijzen, die voor eene afdoende beslissingnbsp;dezer quaestie bij het onderzoek gevolgd moest worden.
Wij hebben onze verhandeling in vier hoofdstukken, gesplitst:
I. nbsp;nbsp;nbsp;De geschiedenis en eene beschouwing van denbsp;voornaamste waarnemingen over de accommodatie bijnbsp;aphakie.
II. nbsp;nbsp;nbsp;De methode van ons onderzoek en de mede-deeling onzer waarnemingen.
III. nbsp;nbsp;nbsp;Het resultaat onzer waarnemingen, in verbandnbsp;vooral met hetgeen door Förster is gevonden.
lY. Over de betrekkelijke grootte der verstrooiings-cirkels, waarbij letters nog kunnen worden onderscheiden.
-ocr page 69-Het onderzoek, of het van de lens beroofde oog nog accommodatie-vermogen bezit, dagteekent reeds vannbsp;het laatst der vorige eeuw.
In den strijd, of de lens een werkelijk aandeel aan de accommodatie had, was het natuurlijk van grootnbsp;belang te onderzoeken, of met het verdwijnen der lensnbsp;ook de accommodatie werd opgeheven. De eerste bepaalde mededeeiing over dit onderwerp vinden wij innbsp;een Oroonian Lecture on Muscular Motion, door Home 1).
Home ging van de onderstelling uit, dat de accommodatie afhankelijk was van een krommingsverandering der cornea en trachtte dit op direkte wijze aan tenbsp;toonen.
Vooraf weerlegde hij de reeds bestaande meening van Hunter, waarbij aan de kristallens het vermogen werdnbsp;toegekend, om den focaalafstand van het oog te veranderen. Hij onderzocht hiertoe zekeren Benjamin Clark,nbsp;oud 21 jaar, die met zeer goeden uitslag eene cataract-operatie op het rechter oog had ondergaan. Het bleek,nbsp;dat, met eene positieve lens van 2i Eng. duim brandpuntsafstand, voorwerpen van 2i—5| Eng. duim werdennbsp;onderscheiden, het scherpst intusschen op 4| Eng. duim.
1) Fhilosophical Transact, 1795.
-ocr page 70-38
Een later onderzoek toonde aan, dat met een lens van 2^^ Eng. dm. brandpuntsafstand, en ziende door eenenbsp;ronde opening van Eng. dm. diameter, scherp werdnbsp;waargenomen op 2| dm., terwijl er van 1| tot op 7nbsp;dm. nog werd onderscheiden.
Het linker oog, dat gezond was, werd met eene lens van 6| E. dm. gewapend, waardoor het punt van scherpnbsp;zien op 3 duim was gebracht; hiermede nu werd geziennbsp;van 1| tot op minder dan 7 duim.
Uit deze gegevens werd door Home de conclusie getrokken, dat het aphakisch oog zelfs meer accommodatie bezit dan het normale?
Thomas Yoüng 1) heeft op de onjuistheid dezer conclusie opmerkzaam gemaakt, door te wijzen op het verschil tusschen „a perfect en a distinct vision” d. w. z.nbsp;tusschen het volmaakt scherp zien en het onderscheidennbsp;van eenig voorwerp.
Zooals door Home zelf wordt aangegeven, was men verbaasd over de juistheid , waarmede het oog steedsnbsp;denzelfden afstand voor het juiste zien terugvond, dat,nbsp;naar Young’s opvatting, ongetwijfeld het punt was,nbsp;waarvoor het dioptrisch systeem onveranderlijk wasnbsp;ingesteld.
Young was de eerste, die met groote nauwkeurigheid aantoonde, dat het aphakisch oog geen accommodatienbsp;bezit 2). Alle momenten , waardoor accommodatie werdnbsp;geïmiteerd, werden door hem naar waarde geschat, ennbsp;alzoo tusschen de reëele en schijnbare accommodatienbsp;een scherpe grens getrokken.
De bepalingen van Young geschiedden met zijn optometer.
1) Miscell. Works of ïh. Young, by Peacock, Mechanism of the eye. 3^ L. e. pag. 46 seqq.
-ocr page 71-39
Deze bestaat uit een ivoren plaatje van ongeveer 8 duim lengte en 1 duim breedte; midden over ditnbsp;plaatje loopt in de lengterichting een niet te dikke,nbsp;zwarte lijn. Aan het eene einde staat hierop verticaal een vierkant plaatje van dezelfde breedte,nbsp;in welks midden zich eene ronde opening van | dm.nbsp;diameter bevindt. Een koperen schuifje, waarin langwerpige spleten zijn, van verschillende breedte en innbsp;groepjes van twee, drie en vier verdeeld, kan derwijzenbsp;voor deze opening worden geschoven, dat telkens éénenbsp;groep der spleten voorkomt. Bij het zien b. v. door denbsp;twee spleten (die symmetrisch in de ronde opening zijnnbsp;gesteld) naar de zwarte lijn, ziet men, volgens denbsp;SciiEiNEiiscHE proef, deze lijn dubbel tot aan het punt,nbsp;waarvoor men is geaccommodeerd. Naast deze lijnnbsp;werden door Young letters geplaatst, in niet alpha-betische orde, om daardoor aan den te onderzoekennbsp;persoon de plaats, waar de lijnen elkander kruisen,nbsp;gemakkelijk aanwijsbaar te maken, en tevens te kunnen oordeelen, op welken afstand vóór en achter hetnbsp;punt van scherp zien (hier het kruisingspunt) de voorwerpen nog werden onderscheiden.
Om te doen zien, hoe juist Young het vraagstuk had opgevat, deelen wij zijne waarnemingen in hoofdtrek-ken mede.
I. nbsp;nbsp;nbsp;Mr. R. leest met hetzelfde glas op 4 en opnbsp;5 duim. Hij ziet de lijn van den optometer dubbelnbsp;tot op 3 duim, het punt, waarop zij enkel wordtnbsp;gezien; bij herhaalde proeven wordt hetzelfde puntnbsp;nauwkeurig teruggevonden.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Mr. J. onderscheidt de letters op den optometernbsp;op en op minder dan 1 duim. Dit deed vermoeden,
-ocr page 72-40
dat er vermogen bestond om den focaalafstand van het oog te veranderen; het bleek echter, dat patiënt de oogspleet kleiner maakte en dat de pupil zich vernauwde
III. nbsp;nbsp;nbsp;Mej. II. eene jonge dame , van ongeveer 20 jaar,nbsp;met zeer nauwe pupil, had, wauneer zij een voorwerpnbsp;door het schuifje ééns dubbel zag, niet het vermogen,nbsp;dit op denzelfden afstand enkel te zien. De optometernbsp;met de letters werd niet aangewend. Met een glas vannbsp;4| E. dm. brandpuntsafstand las zij op 12 en op 5nbsp;duim, met een glas van 2| van 7 tot op 2| duim.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Hanson, timmerman, oud 63 jaar, was vóórnbsp;eenige jaren van cataract geopereerd; de pupil wasnbsp;groot en helder; hij werkte met een lens van 2| ennbsp;kon hiermede lezen op 8 en op 15 duim, doch hetnbsp;best op 11 duim. Met hetzelfde glas ontmoetten denbsp;lijnen van den optometer elkander steeds op 11 duim;nbsp;de kruising was door de dikte der lijnen en dennbsp;groeten afstand niet zichtbaar. Met den letter-optometernbsp;werd de proef herhaald; hij las nu de letters van 2nbsp;tot 3 duim; de kruising der lijnen viel altijd op 2|.nbsp;Éénmaal gaf hij aan, dat de kruising dm. naderbijnbsp;was ; doch Yoxjng had opgemerkt, dat hij het oog a
dm. verder van het glas had verwijderd, waardoor dit verschil ontstond.
V. nbsp;nbsp;nbsp;Mrs. Maberly, oud 30 jaar, voor eenigen tijdnbsp;van cataract geopereerd, wandelt rond zonder glazen;nbsp;zij leest en werkt met een lens van ongeveer 4 duim.nbsp;Zij onderscheidde de letters van den optometer vannbsp;1 tot 2i quot;duim, doch de kruising was onveranderlijknbsp;op hetzelfde punt, op ongeveer dm. afstand.
Ben stuk verdikte kapsel, dat in het oog was
-ocr page 73-41
achter gebleven, loopt dwars door de pupil; hierdoor ziet zij zonder bril verwijderde voorwerpen dubbel; zijnbsp;kan de twee beelden niet dichter bij elkaar brengen,nbsp;hoewel zij deze bij inspanning duidelijk ziet, ongetwijfeld door de vernauwing der pupil.
Yodng besluit uit deze proeven, dat het aphakische oog geen accornmodatievermogen bezit en noemt het resultaat van zijn onderzoek titolerahly satisfactory.'’
Niettegenstaande deze onderzoekingen , bleef er omtrent de accommodatie bij aphakie voortdurend nog twijfel bestaan en werden er van verschillende zijdennbsp;waarnemingen medegedeeld , waaruit men haar bestaannbsp;trachtte aan te toonen.
Zoo vinden wij bij Aki.t 1), waar hij spreekt over het gebruik van staarbrillen , dat het beter is, ietsnbsp;te laat dan te vroeg het gebruik van een bril toe tenbsp;staan, in de hoop een hoogeren graad van accommodatie-vermogen te verkrijgen. Als voorbeeld van accommo-datievermogen bij aphakie, voert hij aan , dat een vannbsp;cataract geopereerde met een en denzelfden bril landschappen zag en schilderde; en dat een jong individunbsp;na staaroperatie met een bril van ^ in staat wasnbsp;zoowel op 6 als op 24 duim afstand te lezen, terwijlnbsp;hij met hetzelfde glas op een afstand van 500 pas denbsp;wijzers op de klok van het raadhuis kon herkennen.
Het zal niet noodig zijn veel tegen deze bewijsvoering in te brengen , daar het onvolledige hiervan genoegzaam van zelf blijkt en nog meer door onze onderzoekingen in in het oog zal vallen.
Ook V. Graefe 2) oppert nog eenigen twijfel omtrent
1) nbsp;nbsp;nbsp;Krankheiten des Auges. B. I. p. 347.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Archie für Ophthalmologie, B. II. p. 188.
-ocr page 74-42
het accommodatievermogen bij aphakie, waar hij uitspreekt , dat kort na de operatie i,gar kein oder nur eine Spur von Accoinmodationsvennögen’^ aanwezig is.
Hij besluit hiertoe uit waarnemingen, waarbij met hetzelfde glas op verschillende afstanden kon gelezennbsp;worden. De speelruimte, die hij vond, was echter gering:nbsp;in zijn gunstigst geval werd door zekere Seifert, metnbsp;^ van 6 tot 8 duim gelezen, i dus = Bovendien hoe scherper en constanter de opgaven hij herhaalde onderzoekingen waren, des te geringer werdennbsp;de speelruimten, zoodat volgens Geaefe’s eigen uitspraak waarschijnlijk nog iets van de reeds kleinenbsp;accommodatiebreedte moest worden afgetrokken.
Uit den twijfel van v. Geaej?e, in het bovenstaand citaat uitgesproken, blijkt, dat hij niet geheel en alnbsp;door de resultaten van zijn onderzoek was bevredigd.nbsp;Ook zijn er geen nadere waarnemingen (door hem innbsp;hetzelfde stuk toegezegd) in het licht gegeven, zoodatnbsp;wij mogen aannemen, dat v. Gkaeee’s meening overnbsp;deze zaak zich later heeft veranderd.
Door Doïjdees 1) werd in 1860 aangetoond, dat bij aphakie zelfs geen spoor van accommodatie meer aanwezig is. Door de waarnemingen van Young reedsnbsp;genoegzaam overtuigd, dat accommodatie in den gewonennbsp;zin des woords bij aphakie niet voorkomt, wenschtenbsp;hij ook te onderzoeken , of zelfs de kleinste veranderingen van focaalafstand niet mogelijk waren. Zijnenbsp;methode was beter dan eenige andere in staat, om, bijnbsp;intelligente personen aangewend, de kleinste veranderingen aan te toonen.
Wij nemen hier de beschrijving zijner waarnemingen uit het oorspronkelijke over;
,/Mijne onderzoekingen hebben mij tot de overtui-
1) Ametropie en hare gevolgen, p. 95.
-ocr page 75-43
,^ging geleid, dat er bij aphakie geen spoor van accotn-,/niodatie-vermogen overblijft. Bij oude lieden en bij ,/Onvolkomene gezichtsscherpte meent men soms eenenbsp;,/zekere accommodatiebreedte te constateeren; maarnbsp;,/juist bij jeugdige personen, met volkomen heldernbsp;,/pupilvlek en groote gezichtsscherpte , bij welke mennbsp;,/dan toch wel ’t eerst eenig accommodatie-vermogennbsp;//uog mocht verwachten, blijkt overtuigend, datnbsp;//geen spoor daarvan is overgebleven. Bij het gebruiknbsp;,/van den draad-optometer kan tot accommodatie-,/bi’eedte soms nog gevonden worden; ’tblijkt echter,nbsp;//dat de duidelijkheidsafstand der lijnen met de richtingnbsp;//dier lijnen verschilt, en dat ook bij elke richting denbsp;//accommodatie-breedte verschillend wordt aangegeveu.nbsp;,/Dit doet i-eeds vermoeden, dat de gevondene speel-//ruiinte geene ware accommodatiebreedte vertegenwoor-//digt, maar dat alleen de zoogenoemde accommodatie-lijn :nbsp;//hier enkel afhankelijk van den vorrn en asymmetrie dernbsp;,/kromming van het hoornvlies, daarbij in ’t spel is. Innbsp;//een geval van volkomen, ja van buitengewone ge-//zichtscherp te , voorgekomen bij een jeugdig individu,nbsp;//die zelf in het onderzoek belang stelde, kon omtrentnbsp;,/de afwezigheid der accommodatie geen twijfel overbiij-;/ven. Hij had aan cataracta congenita geleden, ennbsp;//was met het meest volkomen gevolg op beide oogennbsp;//door mij geopereerd. Met glazen van ^ op 5 mm.nbsp;//vau het oog geplaatst, zag hij op grooten afstand eennbsp;//lichtpunt genoegzaam rond en volkomen scherp. Eennbsp;//Vizier werd in de richting tusschen een der oogen ennbsp;//het lichtpunt geplaatst, en wanneer hij nu met con-//vergeerende gezichtslijnen naar het vizier zag, bleefnbsp;,/het lichtpunt onveranderd, of werd iets kleiner ennbsp;//Scherper. Was de lens slechts J mm. meer of min-//der van het oog verwijderd, dan had het lichtpunt
-ocr page 76-44
vop afstand opgehouden scherp te zijn en onderging , ;/Ook door de krachtigste inspanning, geene verandering;nbsp;,/niaar bij convergentie in het punt van het vizier werd denbsp;„lichtlijn korter, zonder dat evenwel een punt te voor-„schijn kwam. Die verkorting, evenals de verkleiningnbsp;,/van het scherp geziene punt, was van vernauwingnbsp;//der pupil afhankelijk, die ook rechtstreeks werd ge-//constateerd.
//De proef werd aan elk oog afzonderlijk herhaald, //inet gelijk gevolg. Achter ’t zwarte plaatje, datnbsp;//daarbij voor het ééne oog geplaatst werd, kon mennbsp;,/de draaiing van dit oog waarnemen , bij ’t zien naarnbsp;„’t vizier en naar ’t verwijderd lichtpunt. Er bestondnbsp;//geen accommodatie hoegenaamd. Intusschen werd ooknbsp;„hier eene kleine speelruimte van duidelijk zien , bijnbsp;//’t onderzoek met Grakfb’s optometer , waargenomen ,nbsp;//Cen bewijs, dat daaruit niet tot de aanwezigheid vannbsp;//accommodatie-vermogen mag worden besloten.
//TSTT
„van Jg
//In een tweede soortgelijk geval, betreffende een in-//telligent jong man, werd op gelijke wijze de totale „afwezigheid van accommodatievermogen bewezen.nbsp;„Hier werd nog daarenboven geconstateerd, dat, wan-„neer een lichtpunt op afstand door een bepaalde lensnbsp;„scherp werd gezien, het toevoegen eener lens vannbsp;of — (door combinatie van met — ofnbsp;met —¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;reeds eene merkbare verandering
„van ’„lichtpunt te weeg bracht: hij gaf constant aan, „dat door het lichtpunt in de verticale, doornbsp;/-in de horizontale richting tot eene korte lijn werd uit-„gerekt. Daarentegen had de convergentie der ge-„zichtslijnen, met de poging, om in de nabijheid tenbsp;„zien , geene de minste vormverandering ten gevolge,nbsp;„en aan accommodatie viel dus hierbij niet te denken.”
In weerwil van het bewijs van Doj^dees , voor het
-ocr page 77-volkomen gemis van accommodatie-vermogeu bij aphakie, werd door v. Jaeger 1) in 1861 beweerd, dat zich bijnbsp;van cataract geopereerden langzamerhand eenige accommodatie zou ontwikkelen. Ook zijne proeven kleeftnbsp;dezelfde onvolledigheid aan als die van v. Orabfe eiinbsp;Arlt, daar hij de accommodatiebreedte berekent uitnbsp;de afstanden, waarop drukschrift wordt gelezen, zondernbsp;acht te geven op het juiste punt van volmaakt zien,nbsp;’twelk voor het herkennen van letters geen noodzakelijkheid is. De zoogenaamde ontwikkeling van hetnbsp;accommodatie-vermogen na de operatie, — waarvannbsp;Jaeger spreekt — hangt zeker van de verbetering dernbsp;gezichtsscherpte af, zooals deze langzamerhand na denbsp;operatie plaats vindt. Deze verbetering heeft harennbsp;grond vooral in het meer doorschijnend worden dernbsp;middenstoffen van het oog, door absorptie van lensrestennbsp;etc., en is dus absoluut. Doet men nu bij verbeterd gezichtsvermogen de ieesproeven met dezelfde letters , dannbsp;krijgt men een grootere speelruimte. Zeer waarschijnlijknbsp;is ook eene schijnbare verbetering, door oefening ontstaan , — niet om verstrooiingscirkels te onderdrukken, —nbsp;doch om uit vormen, die onzuiver en slechts diffuusnbsp;gezien worden, een zeker voorwerp te herkennen.nbsp;Deze verbetering hangt dus meer van het cerebrumnbsp;dan van het zintuig af.
Het geval van Moritz W. 2) , waar met op den afstand van 8—20 duim de Jabgersche letters Inbsp;werden gelezen, en dat door .Taeger als een zeker bewijs van accommodatie wordt aangehaald ?gt;) is voldoende te verklaren uit eene groote gezichtsscherptenbsp;en gelijktijdig bestaan van eene kleine pupil.
1) nbsp;nbsp;nbsp;BioptriscAe Sinüeüungen des Auges , p. 108—109.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Zio Jaeqee, Staar nnd Staaroperation, Tab. 17.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Kopt. Binstellungen, p. 109.
-ocr page 78-46
Hieromtrent ontbreken de opgaven.
Nadat op meer uirekte wijze de vormverandering der lens bij accommodatie was aangetoond geworden,nbsp;schijnt men over 't algemeen het gemis van accommo-datievermogen bij aphakie als een uitgemaakt feit tenbsp;hebben beschouwd.
Doch in het begin van dit jaar werd de zaak op nienw te berde gebracht door Prof. Förstee, 1) uitnbsp;Breslau, die niet alleen in verschillende gevallen vannbsp;aphakie accornmodatievermogen meent gevonden tenbsp;hebben, doch zelfs beweert, dat de accommodatie bijnbsp;aphakie, evenals in den physiologischen toestand vannbsp;het oog , met het toenemen van den ouderdom afneemt.nbsp;Meer uitvoerig dan de vorigen, zullen wij de methodenbsp;en het resultaat der waarnemingen van Föusteb nagaan,nbsp;om over de juistheid en de waarde er van te kunnennbsp;oordeelen.
Hier deelen wij slechts de methode mede, dieFoRSïEB bij zijn onderzoek volgde, terwijl wij ons voorbehouden in een volgend hoofdstuk enkele punten uit zijnenbsp;mededeelingen nader ter sprake te brengen.
Met zekere glazen (doorgaans van verschillende sterkte) werd altijd liet dichtste punt, meestal ook het verstenbsp;bepaald, waarop de kleinste drukproef van Snellen ,nbsp;(veelal I^j en III) nog kon gelezen worden , terwijlnbsp;voor het verste punt soms ook nog grootere nummers
De Heer V. R. had op een. oog, dat wegens cataracts congenita door herhaalde puncties was behandeld S —
Mevr. T. te A. met de gewone lapsnede geopereerd, had met -j- 3, Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vooral na de operatie met de lapsnede treft men enkele malen
dergelijke buitengewoon groote gezichtsscherpte.
1) Klinische Monatshl. für Augenh. von Zehender, X. Jahrgang, Eebr. und Marz.
-ocr page 79-in aanwending kwamen. De afstanden, waaruit dan j berekend werd , werden gemeten van het voorwerpnbsp;tot aan het glas, niet tot aan het hoornvlies. Doorgaans evenwel werd aan den afstand, waaiop hetnbsp;naaste punt gevonden was , één of meerdere duimennbsp;toegevoegd , en van dien van het verste punt iets afgetrokken , waardoor Förstbr meende uitgesloten tenbsp;hebben, wat aan de verstrooiingscirkels toekwam.
Uit de op deze wijze verkregene resultaten komt Fokster tot de overtuiging, dat er bij jonge individuennbsp;een betrekkelijk groot accommodatievermogen bestaat;nbsp;terwijl dit met den leeftijd, ongeveer op dezelfdenbsp;wijze als in physiologischen toestand zou afnemen. Denbsp;methode van Förster komt dus vrij wel overeen metnbsp;die, welke door Home , Arlt en Jaeger gevolgd werd,nbsp;namelijk het lezen , met een positief glas , van drukschrift op verschillende afstanden, om hieruit de accom-modatiebreedte te berekenen.
-ocr page 80-EIGEN ONDERZOEK.
METHODE.
De door ons gevolgde methode berust op de stelling, dat binnen de grenzen der accommodatie de gezichts-scherpte onveranderd zou moeten blijven.
De patiënt werd op een stoel vóór den optometer van Donders 1) geplaatst, met de juga zygomaticanbsp;tegen twee verschuifbare houten staafjes leunende,nbsp;waardoor de afstand tusschen oog en glas onveranderdnbsp;bleef. Hierop werd zeer nauwkeurig toegezien.
Deze afstand werd zoodanig genomen, als voor scherp zien in de verte noodig bleek te zijn; altijd overtuigden wij ons, dat door toevoeging van ofnbsp;de gezichtsscherpte afnam.
De ring, die de lens bevatte, werd altijd zoo gedraaid , dat de as genoegzaam met die van het oog samenviel.
Nu werd met Snellen’s letterproeven de gezichtsscherpte op verschillende afstanden nauwkeurig bepaald. Wij vingen meestal op 10 , 15 è. 20 voet aan, en eindigden daar, waar grootere letters ook niet meer wer-
1) Eeae volledige beschrijving van dezbn optometer vindt men bij Dondees. Die Anomalien der Refraction und Accommodation, Duitsch,nbsp;door Beokeb, p. 97.
-ocr page 81-den herkend. Voor een gekozen afstand zochten wij de kleinste letters, die nog konden gelezen worden,nbsp;en beproefden dan, of de afstand nog grooter kon genomen worden. Wij eischten voor het //goed onder-,/Scheiden” het herkennen eener serie van letters, (niet uitsluiting der moeielijkst onderscheidbare) zonder fouten.
Wanneer nu letters op zekeren afstand niet herkend werden, werd aangedrongen op inspanning, en terwijlnbsp;deze bleek vruchteloos te zijn , een oogenblik het glasnbsp;voorgeschoveu , dat de grootere nabijheid compenseerde.nbsp;Daarbij kon dan blijken, of de accommodatie werkelijk ontbrak.
Tot vergelijking lieten wij vaak de proef, zooals die doorFöESTBR met zijne patiënten genomen werd, volgen;nbsp;namelijk de bepaling van den versten en den dichtsten afstand, waarop drukschrift van zekere grootte nog konnbsp;gelezen worden.
Op de vernauwing of verwijding der pupil bij het zien op verschillenden afstand, alsmede op mogelijkenbsp;vernauwing der oogspleet werd gelet. Wij verzuimdennbsp;ook niet het pupilvlak te onderzoeken. Nu en dan werdnbsp;ook de diameter der pupil bij kleinste en grootstenbsp;opening gemeten.
Men verwachte niet een volkomen overeenstemming tusschen de verschillende opgaven bij dezelfde persoon.nbsp;Sommigen geven moeielijk en onzeker aan ; ook werden zij wel eens ongeduldig. De lichtsterkte was nietnbsp;altijd dezelfde. Dikwijls was ik genoodzaakt, de proeven alleen te doen en daarbij alles op te teekenen,nbsp;waardoor wel eens een minder juist getal kon insluipen. Plaatjes met openingen moesten meestal vóórnbsp;het glas gehouden worden, omdat er tusschen glas ennbsp;oog geen voldoende plaats overbleef, en ik kan er nietnbsp;voor instaan, dat de opening altijd juist in de vizeerlijn
-ocr page 82-50
lag. Scheen er nu soms eenige contradictie in de uitkomsten , ik heb ze gegeven, zooals ik ze gevonden had. Kleine onnauwkeurigheden zullen niet beletten ,nbsp;dat alles samenloopt tot het overtuigend bewijs, datnbsp;bij aphakie van accommodatie-vermogen geen spraaknbsp;kan zijn.
Twee gevallen waren onderzocht door Dr. Maats , die mij welwillend zijne notities overgaf. Bij verscheidenenbsp;andere verleende mij Prof. Donders zijne medewerking.
-ocr page 83-GEVALLEN.
I. Bij j ufvrou w B., oud 24 jaar, werd in 1863 op O.D. (Oculus dexter) wegens cataracta zonularis, extractie gedaan, met iridectomie naar boven.
Pupil sleutelgatvorinig, weinig bewegelijk, niet oph-thalmoscopisch onderzocht.
Bij volkomen correctie voor den afstand van 10 voet
op 10 voet Snellen XXX, ff 10 duim ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VI,
4 nbsp;nbsp;nbsp;;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV,
n ¦* H u Sn. III kan op 12 duim afstand niet onderscheiden worden; wordt slechts even een hulplens (op Iquot; afstand)nbsp;voorgeschoven, zoo worden de letters onmiddellijk herkend.
II. O. S. (Oculus sinister) is in hetzelfde jaar met herhaalde puncties behandeld. Pupil rond, klein.
Wordt herkend met 1 : 2|;
n nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;duimnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VII, ........nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S =nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
10 nbsp;nbsp;nbsp;f,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VI,.........s nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I
V nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V..........S nbsp;nbsp;nbsp;=
-ocr page 84-Wanneer bij de poging tot zien op 12 dm., vóór de aanwezige lens wordt gebracht, wordt on middellijknbsp;de voorgehoudene UI gelezen.
Gt. J. Post ma, oud 33 jaar, had van zijn vroegste jeugd aan cataract geleden; hij leerde evenwel goednbsp;lezen en schrijven. Later werd dit zeer bezwaarlijk.nbsp;In 1861, 62 en 63 werd O. D. met herhaalde puncties behandeld, in 1883 extractie volgens GKAErn opnbsp;O. S., iridectornie naar boven.
ITT. Pupil O. D.; rond, tamelijk bewegelijk (verwijding bij het zien op afstand, vernauwing in de nabijheid); men neemt met focaalverlichting gedeeltelijkenbsp;verduistering in het pupilvlak waar, zoodat slechts tweenbsp;kleinere openingen goed doorzichtig zijn.
Wordt herkend met 1 : 3^ ;
op 10 voet XX, ........ S =
// 6 nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XII,........S = fS
// 2 nbsp;nbsp;nbsp;'f
tt 18 duim n 12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//
Wordt een glas slechts een klein oogenblik tus-schen de lens en het beeld gebracht, dan wordt III onmiddellijk op 12 duim herkend.
-ocr page 85-Met een glas van J leest patient II van 6—15 duim, niet ~ van 4—12 duim, waaruit eene schijnbare accommodatie van en i zou kunnen berekend worden.
Bij het zien naar kleine voorwerpen binnen den afstand van 4 voet, wordt dit met het rechter geneutraliseerde oog gezien : welke poging de patient ooknbsp;doe, om enkel te zien, steeds blijft het dubbel. Eerstnbsp;op 5 a 6 voet vertoont het zich enkel.
IV. O. S. pupil sleutelgatvormig, zoo goed als onbewegelijk; diffuse troebelheid.
Wordt herkend met 1:3:
,/ nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XV,........S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
„ nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XII,........S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
u nbsp;nbsp;nbsp;Hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IX,........s nbsp;nbsp;nbsp;=
„ nbsp;nbsp;nbsp;,/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VII,........S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T-Sj
H nbsp;nbsp;nbsp;IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V,........S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y
V nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV,........S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Met een glas van ^ wordt IV gelezen van 7—12 duim, met i van 6—9 duim, waaruit eene schijnbarenbsp;accommodatie zou volgen van en tV*
Achtereenvolgens worden voor de lens van J plaatjes gebracht met openingen van verschillende middellijn ;nbsp;de gezichtsscherpte op afstand blijft daarbij = i. Ziendenbsp;door eene opening van 1 mm. middellijn wordt III vannbsp;3—10 duim gelezen; met gaatje van 3 mm. middellijn,nbsp;III van 4—12 duim; van 4 mm. niet nader dan 5nbsp;duim; hoe grooter de opening, des te verder moetnbsp;III van het oog verwijderd worden, om nog te worden
-ocr page 86-54*
herkend : met eene opening van 5 mm. diam. wordt niet nader dan op op 12 duim herkend.
V. Jan Budding, oud 32 jaar. Geopereerd den 15''®“ Juni 1871, van cataracta compdeta op O.S., volgensnbsp;GaAErE, met iridectomie naar boven. Pupil sleutelgatvormig, helder, bijna niet bewegelijk. Onderzoek innbsp;Augustus 1872.
Wordt herkend met 1 : 3.
Op 10 nbsp;nbsp;nbsp;voetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XX,.......S = |-
, nbsp;nbsp;nbsp;VIII,.......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
// nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VII........s nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
It nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VII,.......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I
II nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VIII,.......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4
„ 18 duim VI,.......S = J
via nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XII,.......s=T-i
1/ Ö nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XII,.......® — 2*4
Bij voorplaatsing van een den afstand corrigeerend glas wordt telkens de gevondene halve gezichtsscherptenbsp;verkregen.
Door eene opening van 1.4* m.m. leest patient l4 op 6 duim.
Met een glas ^ wordt III van 8—19 duim gelezen.
VI. V. Ra ven zwaai, oud 74 jaar, den 11^®“ Pebr. 1871 geopereerd van cataracta senilis met iridectomie naar boven.
Onderzoek Nov. 1872. Pupil sleutelgatvormig zeer weinig bewegelijk; verduistering in het pupil vlak,nbsp;kleine heldere opening in het midden.
Wordt herkend met 1:3:
voet
XXX,
XX,
-ocr page 87-55
« nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X,......S nbsp;nbsp;nbsp;=
,/ nbsp;nbsp;nbsp;27. „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VI,......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
// nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V,......S nbsp;nbsp;nbsp;=
„ nbsp;nbsp;nbsp;21 duimnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IVTl,......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t's
Wordt slechts voor een oogenblik een glas van toegevoegd, zoo wordt II op 10 duim onmiddellijknbsp;herkend.
J
Met I wordt IVn van 5—22 dniin gelezen; met 2i Illn van 2—20 duim. Bij het zien door een gaatjenbsp;van 1.4 mm. voor de lens | geplaatst, wordt III opnbsp;18 duim gelezen.
VII. Grietje Koors, oud 66 jaar, in Juni 1872 geopereerd van catarata senilis op O.D., volgens Geaefe,nbsp;met breede iridectornie naar boven. Pupil bijna onbewegelijk. Onderzoek één maand na de operatie.
Wordt herkend met 1 : 31 :
op |
10 |
voet |
XL, . . . |
. . . s |
— 1 —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 |
ff |
ff |
XX, . . . |
. . . s |
_ 8.!. 40 | |
ff |
27. |
ft |
XII, . . . |
. . . s |
— nbsp;nbsp;nbsp;5 “ 24 |
ff |
15 |
duim |
VI, . . . |
.. . s |
— nbsp;nbsp;nbsp;5 quot;“2 4 |
ff |
12 |
ff |
VI, . . . |
. . . s |
_ \ “ 6 |
Op 12 duim wordt IV niet meer onderscheiden; zeer goed echter, wanneer een hulplens zij het slechts éénnbsp;oogenblik, wordt voorgeschoven.
-ocr page 88-56
H. A. Koevers, oud 22 jaar, had van zijn vroegste jeugd af aan cataracta congenita geleden. In 1866 en 67 werd hij op beide oogen met puncties behandeld.
VUL O. D. Pupil rond, goed bewegelijk, helder zwart; met den oogspiegel neemt men kleine kap-selresten aan de binnenvlakte van de pupil, waar.
Wordt herkend met 1 op 12
.2 |
voet |
XX, . . . |
5^ |
V |
xn, . . . |
n |
// |
X, . . . |
n |
// |
VIII, . . . |
3 |
ff |
X, . . . |
n |
tl |
VIII, . . . |
2 |
// |
VIII, . . . |
17. |
ff |
VIII, . . . |
17, |
ff |
VII, . . . |
17. |
u |
V, . . . |
S i-l-2TJ
20
6
YTT
20
_5
2TT
4.3
20
V,
IV,
V,
12 duim
9 nbsp;nbsp;nbsp;//
6
Bij het zien in de nabijheid vernauwt de pupil zich eenigermate.
Door voorschuiven van compenseerende positieve glazen, bij het zien in de nabijheid, wordt de gezichts-scherpte onmiddellijknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sn. IV tot II, met ^ niet
leesbaar op 12 duim, wordt terstond duidelijk, wanneer een glas ^’2 wordt voorgeschoven.
-ocr page 89-57
Door een gaatje van 1 mrn. diameter vóór het glas van i te brengen, wordt Iln op 12 duim, II op 6nbsp;duim goed gelezen.
Met een glas ^ wordt gelezen :
III
tot 16 duim.
van 6 Vl
, nbsp;nbsp;nbsp;öX
LXX „ lOVjVoet XXXnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Met een glas van nbsp;nbsp;nbsp;^ :
XX van 12 voet
// nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1/
n nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
II
VII
11
2 // 5*/, „nbsp;6 „
X
Vn
Na herhaalde indruppeling met atropine is de pupil den volgenden dag veel grooter; diam. = 6| mm.
Wordt herkend met 1:3:
op |
12 voet |
XX, ..... |
. s |
= |
1 2 2Ty |
n |
^ /z n |
X,..... |
s |
aT) | |
ff |
4V, , |
X...... |
. s |
= |
9 |
ff |
SX ,/ |
X,..... |
s |
= |
7 2TÏ |
u |
3 nbsp;nbsp;nbsp;,/ |
VIII,..... |
s |
= |
n 20 |
ft |
3Vz ,/ |
VII,..... |
s |
= |
20 |
ff |
2 / |
VI...... |
s |
K 20 | |
ft |
18 duim |
V,..... |
s |
6 2'ÏJ | |
ft |
15 „ |
IV,..... |
s |
__ |
61 |
20 | |||||
ff |
12 „ |
nis,..... |
s |
_ |
5^ |
20 | |||||
ff |
9 // |
iii, .... |
s |
5 2Tr | |
ff |
6 „ |
IV,..... |
s |
H 20 |
59
Wordt herkend met 1:3^:
// nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XII,......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I
. nbsp;nbsp;nbsp;61nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VIII.......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II
,! nbsp;nbsp;nbsp;2'/,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VIII,......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t®b
„ nbsp;nbsp;nbsp;24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;duimnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VIII,......S nbsp;nbsp;nbsp;=
// nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VIII,......S nbsp;nbsp;nbsp;=
Op 10 duim van het oog wordt van I niets ge2sien; met glas van slechts een oogenblik voor de anderenbsp;lens gebracht, worden dadelijk vele letters herkend;nbsp;evenzoo III op 30 duim met glas van
Met ^ wordt III van 3*/^ tot 167, duim duidelijk gelezen.
XI. Martinus Jansen, oud 68 jaar, in Juli 1872 geopereerd. Extractie lentis O. D. met iridectomienbsp;naar boven. Pupil onbewegelijk.
1 Tïï' 3|; | |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
het oog wordt VI niet herkend leest patient de letters zeer 1 Të |
Er bestond vroeger myopie
Wordt herkend met 1
Op 16 duim van bij voorplaatsing vannbsp;goed.
XII. o. S. Operatie 14 dagen na O. D., volgens dezelfde methode. Pupil onbewegelijk. Diffuse troebelheid in het pupilvak.
-ocr page 92-60
Wordt herkend met 1 : 3| : op 14 voetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LXX, S = ^
1/ 12 duim geen kleiner letter dan XX, S =
XIII. Aagje de Groot, oud 19 jaar. Sedert twee jaar bestaat cataract. Extractie lentis O. S. metnbsp;lapsnede.
Pupil weinig bewegelijk, rond. Veel nastaar.
Wordt herkend met 1:3:
op 12 nbsp;nbsp;nbsp;voetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LXX,.......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|
// 12 nbsp;nbsp;nbsp;duimnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XV,.......S nbsp;nbsp;nbsp;=
n 9 nbsp;nbsp;nbsp;''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XII,.......8 nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^6
Wouter van Bek de V., oud 7 0 jaar. Geopereerd in 1862. Extractie lentis met lapsnede, op beide oogen. Beide pupillen goed bewegelijk, ennbsp;nauw. Diameter der pupil bij zien op afstand Squot;/,»nbsp;mm. Bij het zien in de nabijheid vernauwen denbsp;pupillen zich duidelijk.
XIV. O.D. Pupil, weinig ovaal, zeer helder, geen spoor van nastaar.
Wordt herkend met 1 : 3| :
¦ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XV,......s = I
quot; nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XII,......s = g
V 4 nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X.......S =
-ocr page 93-
61 | ||||
Op |
2’/. voet |
VII, . . |
. . . . s — |
20 |
ff |
27, quot; |
VI, . . |
. . . . s = |
8 |
ff |
27. |
V, . . |
.....s — |
9 irü |
ff |
2 // |
IV ^ •rv nbsp;nbsp;nbsp;. |
....s — |
4 9 |
ff |
18 duim |
VI,.. |
.....s — |
3 TT |
ft |
12 // |
. VIII, . . |
. . . . s = |
1 8 |
Bij voorplaatsing van positieve glazen, of door den afstand van het oog tot het glas te vergrooten,nbsp;wordt de S in de nabijheid oniniddelijk wedernbsp;Met y'g wordt III op 18 duim gelezen.
Met nbsp;nbsp;nbsp;glas ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wordtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IVinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;duimnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gelezen.
quot; nbsp;nbsp;nbsp;u inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n
^'1
gt;' nbsp;nbsp;nbsp;u ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rgt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27, »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//
mm.
XV. O. S. pupil rond, helder zwart, de diameter bij zien op afstand é’/s mm. Bij zien in de nabijheid vernauwing, zoodat hier de diam. 37.nbsp;bedraagt.
Wordt herkend met 1 : 3|:
op |
11 voet |
XXX,..... |
. s |
= |
1 1 3TS |
If |
8 ,/ |
XX,..... |
. s |
= |
1 2 ÏÏTT |
H |
47. // |
XV,..... |
. s |
H 30 | |
U |
4 nbsp;nbsp;nbsp;// |
XII,..... |
. s |
— |
10 SS |
ff |
87, // |
X,..... |
. s |
= |
1 0 3TT |
ft |
3 ff |
VIII,..... |
. s |
— |
3 8 |
ff |
27, // |
VIII,..... |
. s |
— |
5 T6 |
ff |
24 duim |
VII,..... |
. s |
= |
2 7 |
If |
18 nbsp;nbsp;nbsp;ff |
VII,..... |
. s |
= |
T |
Op 15 duim VII, ...... S = ü
X,
n 12 nbsp;nbsp;nbsp;//
Bij voorplaatsing van een glas wordt III op 12 duim onmiddelijk herkend.
Met i wordt XX van 8 voet tot 3 duim gelezen
•^T
XII
,/ IVI „ 19
XVI. G. Boer, oud 37 jaar. In 1868 geopereerd van cataracta posterior, volgens Ckithchets methode,nbsp;met breede iridectomie naar boven.
De pupil van O.S. heeft een elliptischen vorm ; de lengtedoormeter =: 8.5 mm., bij eene breedte vannbsp;6 mm.; de onderste helft is goed doorschijnend, bovennbsp;diffuse troebelheid. De bewegelijkheid is zeer gering.
Wordt herkend met 1 : 2|:
16 voet |
XX,.... |
.. .. s |
= |
1 6 UTT |
11 nbsp;nbsp;nbsp;V |
XV,.... |
. . . . s |
1 .5 TTy | |
9 „ |
XII, ... . |
. . . . s |
= |
1 n HU |
7 „ |
X, . . . . |
. . . . s |
l 4 HU | |
5 „ |
VIII, .... |
. . . . s |
= |
20 |
3 . |
VI,---- |
. . . . s |
1 0 HU | |
2 li H |
VI,---- |
. . . . s |
= |
9 HU |
n |
VI, ... . |
= |
81 20 | |
u |
VI, ... . |
. . . . s |
= |
8 HU |
2 n |
VI,---- |
= |
.51 20 |
63
u nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X,........S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-^'^
,/ nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;SII,........S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vö
. nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XV,........8=3^
Op 12 duim is III niet te herkeimen, bij voor-schuiving van een hulplens slechts voor een oogen-blik, worden dadelijk de letters juist aangegeven.
Wanneer vóór de lens ^ een plaatje wordt gesteld
met eene ronde opening van 1.4 mm. zoo leest patient op 15 voet XX en op 13 duim II.
Met een glas ^ wordt IVn gelezen van 28 tot 36 duim, met hetzelfde schrift van 12 tot 33 duim, en
XX van 3 duim tot op 5 voet.
Bij het lezen in de nabijheid vernauwt zich steeds de oogspleet, waardoor de bovenste helft der pupil-opening door het bovenooglid wordt bedekt.
Dirk Jan Gulden, oud 28 jaar. In 1866 geopereerd van cataracta congenita, eerst behandeld met puncties, later iridectornie wegens iritis.
XVIII. Pupil O, S., sleutelgatvormig, in het midden 3 mm. breed. Het pupilvlak is door nastaar verduisterd ,nbsp;ongeveer in het centrum bevindt zich eene helderenbsp;ronde opening van \ der pupilbreedte.
Bij het zien naar een nabij het oog geplaatste vinger, neemt men eene matige vernauwing der pupil waar.
Wordt herkend met 1 : 5| : Op 10 voetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L,
64
. nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XX,......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
// nbsp;nbsp;nbsp;2 /, f!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XII ....... S =
,/ nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;duimnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X,......S nbsp;nbsp;nbsp;=
. 15 nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' VIII,......S
V nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VII,......
H nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VII ,......S = y'^
Bij voorplaatsing van een hulplens wordt VI on middellijk op 12 duim gelezen.
Met een bril ^ wordt XII herkend van af 1 tot 30
duim , met ~ XII van 3 tot 24 duim.
H
Wordt een plaatje met opening van 1.4 mm. diarn. vóór de lens i gesteld , zoo leest patient V op 12nbsp;duim.
XIX. O. D., pupil rond, vernauwt bij het zien in de nabijheid.
Wordt herkend met 1:9:
Op 9 nbsp;nbsp;nbsp;voetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=
// nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ XX =
n 12 nbsp;nbsp;nbsp;duimnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VIIInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
Door voorplaatsing van positieve glazen wordt ook hier volle S gekregen in de nabijheid. Verdere bepalingen waren door onwilligheid van den patientnbsp;niet mogelijk.
-ocr page 97-65
XX. Albertus Scheepmaker, oud 45 jaar, geopereerd dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Feb’’. 1867. Extractie lentis met
iridectomie naar boven, op O. S. Pupil sleutelgat-vormig, weinig bewegelijk. Diffuse troebelheid en kapselresten in het pupilvlak. Bijna in het midden,nbsp;eenigszins naar binnen , is eene heldere ronde opening.
Wordt herkend met 1 ; 3 ;
op nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;h,......S nbsp;nbsp;nbsp;=:
// nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XXX,......S nbsp;nbsp;nbsp;=
n nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;duimnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XX,......S nbsp;nbsp;nbsp;;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|
// nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XV,......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;g\j
// nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X,......S nbsp;nbsp;nbsp;^
// nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vni,......s nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
6 nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VIII,......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T!g
Wordt een glas voorgeschoven, zoo wordt op 12 duim V onmiddelijk duidelijk. Met een glas i wordtnbsp;Vj\ van 3^ tot 16 duim gelezen, met \ Vlg van 4| totnbsp;op 20 duim.
Het bleek ons in dit geval zeer duidelijk, dat op een afstand, waar geen enkele letters met zekerheidnbsp;werden herkend, het lezen soms nog tamelijk goednbsp;gaat.
XX. Hermina Klein, oud 61 jaar. In Juli 1872 geopereerd van cataracta senilis. O.D Extractio lentis,nbsp;iridectomie naar boven Onderzoek den 2ü®‘™ November.nbsp;Pupil sleutelgat vormig, weinig bewegelijk. Nastaar ennbsp;troebelheid verduisteren een groot deel van het pupilvlak.
Er blijft een heldere opening, zoo groot als ongeveer
-ocr page 98-de helft van de pupilwijdte, in het midden bestaan.
Wordt gelezen met 1:6:
op 12 voet nbsp;nbsp;nbsp;XXX, ..... S = I
8 nbsp;nbsp;nbsp;,/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XX,......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I
H nbsp;nbsp;nbsp;4 7inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XV,......S nbsp;nbsp;nbsp;=
ff nbsp;nbsp;nbsp;373nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XII,......S nbsp;nbsp;nbsp;=
ff nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X,.....b nbsp;nbsp;nbsp;=
ff nbsp;nbsp;nbsp;27.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ff -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vm,......S nbsp;nbsp;nbsp;=
24 duim nbsp;nbsp;nbsp;VII,......S nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|
ff nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV,......S nbsp;nbsp;nbsp;=
ff nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V ,.....S nbsp;nbsp;nbsp;=
Door voorschuiving van een glas wordt op 14 duim III herkend. Met glas wordt III van 5 totnbsp;15 duim, met J, dezelfde van tot 11 duim gelezen.
Wordt een plaatje met opening van 1 mm. diameter voor de lens ^ (geplaatst, zoo wordt II op 12 duim herkend; door eene ronde opening van 2i mm.nbsp;Ill op 16 duim.
-ocr page 99-De gewichtige uitkomst van al onze waarnemingen is het regelmatig afnemen der gezichtsscherpte, naarmate het voorwerp, — uitgaande van den verstennbsp;afstand van duidelijk zien met het corrigeerende glas , —nbsp;het oog nadert.
Van 15 tot 4 voet is deze vermindering slechts gering; van hier stijgt ze spoedig, in verband met het sneller toenemen der accommodatie, dat tot onveranderde gezichtsscherpte zou gevorderd zijn.
In de meeste onzer gevallen treffen wij op 12 duim niet meer dan de helft der gezichtsscherpte aan, welkenbsp;wij op afstand gevonden hadden.
Zij vermindert minder snel, wanneer ze reeds gering is, dewijl alsdan met grootere letters, die bij grootere verstrooiingscirkels te herkennen zijn, denbsp;proeven genomen worden.
Dat ook de grootte der pupil haren invloed sterk zou doen gevoelen, was a priori te wachten.
In twee gevallen, VI en XIV vinden wij de geziohts-scherpte, respectievelijk tot 21 en tot 2 7 duim, dezelfde als op afstand. Dit had ons lichtelijk in den waan kunnen brengen , dat er een zekere graad van
-ocr page 100-68
accommodatie bestond en wel van bijna en ^|. Bij nader onderzoek blijkt ons echter de reden. Metnbsp;focaalverlichting het pupilvlak onderzoekende, vindennbsp;wij dit bij geval VI voor het grootste gedeelte doornbsp;eene ondoorschijnende massa verduisterd; een kleinnbsp;gaatje, waardoor de fundus oculi scherp te zien is, isnbsp;alleen overgebleven, zoodat hier het zien gelijk staatnbsp;met dat door eene kleine, vóór het oog geplaatstenbsp;opening.
In geval XIV, een man van 70 jaar, waar eene accommodatie van Jy reeds om den leeftijd onwaarschijnlijk was, namen wij eenen hoogen graad van pupilver-nauwing waar, die deze schijnbare accommodatie voldoende verklaarde.
Lag in de vermelde uitkomsten geen bewijs van eenige accommodatie , het werkelijk ontbreken viel tennbsp;duidelijkste in het oog, wanneer wij, bij de aangewende pogingen om te onderscheiden, slechts voor eennbsp;kort oogenblik, het, den afstand cornpenseerende glasnbsp;voorschoven, waarbij onmiddellijk de volle gezichts-scherpte werd herkregen. Gewoonlijk plaatsten we opnbsp;12 duim van het oog letters, wier grootte evenredignbsp;was aan die, welke op den versten afstand gelezennbsp;waren, en tot wier herkenning dus dezelfde gezichts-scherpte werd vereischt.
Bleek in enkele gevallen de gezichtsscherpte daarbij niet volmaakt gelijk te zijn aan die op afstand, zoonbsp;werd hiervan de verklaring gevonden in de soms minder scherp gevormde letters, I en II, of in eene geringe verplaatsing van het oog in betrekking tot de lens.nbsp;Wij overtuigden ons later nog (wat wij aanvankelijknbsp;verzuimden), dat, wanneer een te zwak compenseerendnbsp;glas werd voorgeschoven, de gezichtsscherpte welnbsp;verbeterde, maar niet zoo volkomen werd als op afstand.
-ocr page 101-69
Bij sommigen werd de proef van Scheiner gedaan, eu opgemerkt, dat zij reeds op vrij grooten afstandnbsp;i)egonnen dubbel te zien, en niet in staat waren, bijnbsp;poging tot accommodatie door voorstelling van eennbsp;kleineren afstand, de dubbelbeelden te doen naderen.
Een geval, oog III ¦— een soortgelijk vermeldt ook } eeds Yotjng —¦ toekenden wij op ; waar twee doorzichtige openingen, in het overigens verduisterde pupil vlak, reeds hetzelfde verschijnsel gaven als een Schei-ner’s plaatje. Hier nu begonnen de dubbelbeelden zichnbsp;reeds op den afstand van vier voet te vertoonen, omnbsp;eerst in de nabijheid te verdwijnen, waar de gezichts-scherpte te kort schoot. Blijkbaar werd er dus nietnbsp;geaccommodeerd. Onmiddellijk verdwenen de dubbelbeelden , wanneer het den afstand compenseerend glasnbsp;werd voorgehouden.
In oog VIII, bij Koevers, maakten wij eene vergelijking tusschen de gezichtsscherpten vóór en na de indruppeling niet atropine. Terwijl op afstand dus bijnbsp;juiste neutralisatie der H, de gezichtsscherpte in denbsp;beide gevallen gelijk is, blijkt zij in het geatropini-seerde oog in de nabijheid niet geringer, maar integendeel grooter te zijn. Van het verdwijnen eenernbsp;accommodatie, zooals bij atropine-indruppeling in hetnbsp;normale oog gevonden wordt, kan hier dus geennbsp;sprake zijn. Dat de gezichtsscherpte iets grooter werd,nbsp;is eenigszins raadselachtig. Het staat waarschijnlijk innbsp;verband met de grootere doorschijnende opening, die,nbsp;na de verwijding der pupil, was te voorschijn gekomen,nbsp;zoodat de lichtssterkte der heelden moest gewonnennbsp;hebben, waarbij grootere verstrooiingscirkels verdragen worden.
In het bovenstaaande ligt duidelijk genoeg opgesloten , dat letters, tot welker waarneming op den afstand.
-ocr page 102-70
waarvoor het glas neutraliseert, geene volle gezichts-scherpte wordt vereischt, bij eene vrij groote speelruimte van afstand, ook zonder accommodatie moeten worden herkend. Dat dit herkennen, waarop Försternbsp;zijne onderstelling grondt, dus geen bewijs hoegenaamdnbsp;voor accommodatie oplevert, behoeft nauwelijks gezegd. Vele onzer gevallen stellen dit op treffendenbsp;wijze in het licht. Wij vergenoegen ons met op eennbsp;enkel te wijzen.
Francisca Roser (Oog X) leest op 13 voet zeer goed XV, dus bijna volle gezichtsscherpte, op 29nbsp;duim geen kleinere letter dan VIII , (S = i) op 10nbsp;duim ook slechts VIII (S ongeveernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Plaatsen wij
op 10 duim de letters I, zoo kan nauwelijks de regel als een streep gezien worden: een oogenblik slechtsnbsp;wordt vóór de corrigeerende lens gebracht, ennbsp;onmiddellijk noemt de patiënte de drie eerste • letters.nbsp;Inmiddels leest zij, met een glas van III van
tot 16'/, duim', hetwelk dus eene schijnbare accommodatie vertegenwoordigt van ^ a i.
Daar onze meeste patiënten volgens de methode van Graepe waren geopereerd , met iridectomie naar boven,nbsp;en hierbij de be .vegelijkheid der iris meestal zeer gering is, hadden wij betrekkelijk zelden gelegenheid,nbsp;den invloed der natuurlijke pupilvernauwing na tenbsp;gaan. Wij vonden evenwel, waar eene ronde, goednbsp;bewegelijke pupil aanwezig was, de schijnbare accommodatie aanmerkelijk grooter, dan wanneer er doornbsp;iridectomie eene sleutelgat-vormige, weinig bewegelijke pupil bestond. Zeer duidelijk vinden wij dit verschil uitgedrukt in geval II bij Post ma.
Het rechter oog, Waar de lens door puncties tot opslorping is gebracht, heeft eene ronde bewege-
-ocr page 103-71
lijke pupil; bij het zien in de nabijheid bestaat er duidelijke vernauwing. Met een glas i wordt II vannbsp;6 tot 15 duim gelezen, met i van 4 tot 12 duim,
zoodat de schijnbare accommodatie ongeveer i bedraagt.
Het linker oog heeft iridectomie ondergaan , de pupil is sleutelgatvormig en geheel onbewegelijk. Met eennbsp;glas i wordt II van 7 tot 12 duim, met ^ van 6
tot 9 duim gelezen, waaruit eene schijnbare accommodatie volgt van niet meer dan ^ij.
Enkele malen kwam het ons voor, dat, hoewel de pupil niet van vorm veranderde, door de vernauwing der oogspleet hetzelfde effect werd bewerkt. Bij het zien innbsp;de nabijheid, daalde het bovenooglid, en bedekte voornbsp;een gedeelte de pupilopening. In een geval werd ongeveer I der pupilopening bij het zien in de nabijheidnbsp;afgesloten, terwijl zij bij het zien op afstand in haarnbsp;geheel te voorschijn kwam.
Een grond, //ein Hauptargument” voor het bestaan van accommodatie bij aphakie vindt Försïee nog daarin,nbsp;,/dass nach Messungen einer grosseren Anzahl von Fallennbsp;verschiedenen Alters die Accommodationsbreite bei ju-gendliohen Staaroperirten erheblich grosser ist als beinbsp;alten Personen.” — Wellicht heeft het toeval hier medegewerkt, om in PoiisTELi’s gevallen het kleiner zijnnbsp;der schijnbare accommodatie met den hoogeren leeftijdnbsp;te doen samenvallenj doch vergeten wij niet, dat bijnbsp;de jongere individu’s de gezichissclierpte doorgaans groo-ter is, dan bij meer bejaarden. Indien men nu eennbsp;zeker drukschrift laat lezen, tot welker herkenningnbsp;de volle gezichtsscherpte op verre na niet wordt ver-eischt, zoo zal men, gelijk reeds werd opgemerkt,nbsp;bij groote gezichtsscherpte ook groote speelruimtennbsp;verkrijgen.
-ocr page 104-72
Nemen wij een geval van Föesteii:
Geval I. Wij vinden S minstens | ; li wordt op 3 en op 13 duim gelezen. Voor het lezen op 3 duim isnbsp;nu slechts voor dat op 13 duim ook wel niet meernbsp;dan I der bestaande gezichtsscherpte noodig, zoodatnbsp;het niet bevreemden kan, wanneer deze met betrekkelijk groote verstrooiingscirkels gelezen worden.
Bij, voor de letterproeven slechts even voldoende gezichtsscherpte heeft men minder te verliezen en zullen dus kleine verstrooiingscirkels reeds zoodanig stoorendnbsp;werken, dat ze niet meer herkend worden.
In verband met den samenhang tusschen de grootte der schijnbare accommodatie en de gezichtsscherpte, isnbsp;het reeds voor een deel te verklaren, hoe in Föester'snbsp;gevallen enkele malen de berekende accommodatie-breedte van het aphakisch oog die van het normalenbsp;oog zelfs oveGrof: in geval 7 wordt bij iemand vannbsp;48 jaar, i =nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a i gevonden; in geval 11, op 56
jarigen leeftijd,! = terwijl in physiologischen toestand I respectievelijk en beJraagt. Maar de hoofdzaak is hierbij, dat bij aphakie doorgaans slechtsnbsp;een kleinere pupil als werkzaam kan worden gedacht,
De vei’kleinig der accommodatiebreedte, door het verder brengen van het naaste punt, en het nadernbsp;brengen van het verste punt, om daardoor den invloednbsp;van verstrooiingscirkels uit te sluiten, heeft, terwijlnbsp;ze niet evenredig geschiedde ook bijgebracht om hetnbsp;afnemen der accommodatiebreedte bij ouderen grooternbsp;te doen schijnen, (zie de tabel).
Een twijfel, door Pörster geopperd, mag ook niet met stilzwijgen worden voorbijgegaan. Op p. 63 vinden wij:nbsp;„Die Prage, ob bei cataracta congenita sich überhauptnbsp;ein Accommodationsverrnögen ausbildet, dürfte wohl auf-zuwerfen sein.” Wij moeten hiertegen inbrengen, dat
-ocr page 105-juist bij cataracta congenita meer dan gewoonlijk van de accommodatie gevergd wordt, daar de langzamenbsp;ontwikkeling van dezen vorm van cataract, de lijders,nbsp;— die meestal op een leeftijd zijn , waarop het duidelijk zien niet het minst wordt gewenscht, — de voorwerpen nader aan het oog brengen , om aldus ondernbsp;grooteren gezichtshoek te zien; zij spannen daarbijnbsp;hunne accommodatie sterk in, zoo als blijkt uit denbsp;pupilvernauwing en bij de sterke convergentie ooknbsp;wel niet kan uitblijven.
Uit het behandelde is vooreerst gebleken :
a. nbsp;nbsp;nbsp;(lat ook zonder accommodatie op verschillende afstanden kan onderscheiden worden, mits hiertoe de volle ge-zichtsscherpte niet worde vereiscJit;
b. nbsp;nbsp;nbsp;dat hij nauwe pupil de speelruimte, ook zonder accommodatie , hetrekkelijh zeer groot kan worden.
Wij besluiten hieruit, dat de gevallen, aangehaald als bewijs voor het bestaan van accommodatie, datnbsp;bewijs niet leveren.
Ten anderen hebben wij gezien •
a. dat, hij verwijdering van het punt, waarvoor de refractie was ingericht, de gezichtsscherpté geregeld afneemt:
b. dat, loanneer, tijdens de vergeefsche inspanning om een nader bijgelegen voorwerp te herkennen, een den af-
-ocr page 106- -ocr page 107-Met het voorgaande achten wij het bewijs geleverd , dat het oog, in den toestand van aphakie, een onver-anderlijken refractie-toestand bezit; geen der waargeno-mene verschijnselen is daarmede in strijd. De reden,nbsp;waarom door zoovelcn telkens accommodatievermogennbsp;bij aphakie werd aangenomen, lag in de onderstelling,nbsp;dat de verstrooiingscirkels onmogelijk zoo groote speelruimte konden toelaten, als bij aphakie werkelijk gevonden werd.
Men verzuimde echter de juistheid dier onderstelling te toetsen. Om alle tegenwerpingen van die zijde uitnbsp;te sluiten, hebben wij gemeend, ten slotte nog te moeten onderzoeken, of de grootte der verstrooiinscirkelsnbsp;het onderstelde bezwaar oplevert.
Vooreerst hebben wij de verstrooiingscirkels objectief op een scherm gebracht. Door eene in een luik gemaakte opening eener overigens donkere kamer,nbsp;werd een plaat gebracht, waarin dé letterproeven vannbsp;Snellen óf waren uitgesneden (licht op donker) óf uitgespaard (donker op licht). Op een zekeren afstandnbsp;werd een lens geplaatst en daarachter een scherm,nbsp;waarvan de verschuiving op eene nauwkeurige schaalnbsp;kon worden afgelezen. De brandpuntsafstand werdnbsp;opgezocht, en verder met juistheid bepaald, hoeveelnbsp;het scherm binnen of buiten dien brandpuntsafstandnbsp;kon gebracht worden, eer de lettervormen onkenbaarnbsp;werden.
-ocr page 108-76
Ouderstaande tabel 1) geeft een overzicht van de ver-kregene uitkomsten.
Diffuse heelden,
a. Binnen den brandpuntsafstand.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
h. Buiten den brandpuntsafstand. |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) In de tabel beteekent de beeldgrootte, V de verstrooiingscirkels, beiden in millimeters uitgedrukt. De berekening geschiedde volgens de f nbsp;nbsp;nbsp;f’ formulen/? — B en V — -./r— P, waarin B de grootte van de voor-j nbsp;nbsp;nbsp;T 3quot; ^ werpletter, ƒ en f' de geconjugeerde brandpuntsafstanden, a de verschuiving van het scherm en P de middellijn der lens voorstelt. |
Men heeft hier slechts te letten op de verhouding tusschen den verstrooiingscirkel en het beeld {V : (3), innbsp;de laatste kolom te vinden.
Buiten den brandpuntsafstand (d. i. op grooteren afstand van de lens, dan waar de scherpe beelden gevormd worden) mogen de verstrooiingscirkels blijkbaar relatiefnbsp;grooter zijn. De verklaring hiervan is daarin te zoeken ,nbsp;dat het verstrooide beeld in zijn geheel voorgelijke groottenbsp;der verstrooiingscirkels, hier grooter is, dan wanneer hetnbsp;scherm binnen den brandpuntsafstand wordt gehouden.
Voorts merken wij op, dat de verhouding gunstiger is, wanneer de beelden kleiner zijn. Ook hiervan isnbsp;gemakkelijk rekenschap te geven. Zooals uit onderstaande constructie 1) blijkt, zijn, voor gelijke waardennbsp;van V : /3, de diffuse beelden in hun geheel betrekkelijknbsp;des te grooter, hoe kleiner de scherpe beelden zijn.
(L
1) be afstand van tet groote scherpe beeld h tgt; tot het diffuse beeld is
3 maal zoo groot genomen als die van tet kleine beeld a a tot zijn
diffuus beeld «a. De grootte der scherpe beelden staan insgelijks tot
elkander =3:1, zoodat voor beiden V ; fi gelijk is.
Wanneer men de lijnen i b evenwijdig trekt aan l a, zoo volgt uit de
figuur:
^ ^ nbsp;nbsp;nbsp;^ a r,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a a . i b
= — , en y y gt; /ï /S; dus - gt;
Y Y nbsp;nbsp;nbsp;u a p p
-ocr page 110-78
In de tweede plaats werd de grootte der verstrooiings-cirkels bepaald, waarbij een normaal enunetropiscli oog, bij verlamming der accommodatie door atropine-in-druppeling, letters onderscheiden kon, en wèl achtereenvolgens door de geheel vrije pupil van 6.5 mm.nbsp;middellijn, en door openingen van 3 en van 1 mm.nbsp;De resultaten zijn in ouderstaande tabel vervat :
Michel R., oud 16 jaren. Emmetropie. Mjdriasis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ju de tabel beteekent d deu afstand, waarop de letter, sub D aangegeven., herkend werd. en V als in de vorige tabel. Bij de berekening van [J en V, gebruikten wij de formules, aangegeven in //Die Anomaliën der Refraction und Accommodation’*. Donders Cap.nbsp;Dioptrik des Auges. |
Al aanstonds merkt men op, dat V : |3 in het algemeen des te kleiner wordt, hoe grooter de netvliesbeelden zijn. Alleen wanneer de gezichtsscherptenbsp;door de verstrooiingscirkels nog weinig is afgenomen ,nbsp;kan bij de daaraan beantwoordende kleine beelden,nbsp;blijkens de eerste bepalingen met 6.5 en 13 mm. dernbsp;pupil, nog het tegendeel plaats hebben. Ook ziet mennbsp;dat V : f3 nagenoeg dezelfde waarden bereikt bij iederenbsp;grootte der natuurlijke of kunstmatige pupil.
Eindelijk blijkt, dat de verstrooiingscirkels betrekkelijk veel grooter uitvallen, dan de objectieve, op het scherm waargenomen. Daar was, binnen dennbsp;brandpuntsafstand , het maximum van V : /3 = 0.54 : 1;nbsp;hier stijgt het tot 1.5, ja tot 1.6 : 1. Bevreemdennbsp;zal dit niet, wanneer men in aanmerking neemt, datnbsp;in onze proeven met de objectieve verstrooiingscirkels,nbsp;de lichtsterkte blijkbaar een grooten invloed had, ennbsp;dat wij onder de gunstigste omstandigheden voor denbsp;scherpe dioptrische beelden onzer verstrooiingscirkelsnbsp;niet meer dan de halve gezichtsscherpte verkregen.
Voorts onderwierp prof Donders zich aan het onderzoek van de grootte der verstrooiingscirkels, waarbij hij in staat was, de letterproeven van Snellen te herkennen.
De proeven geschiedden bij evenwijdigen stand der gezichtslijnen, waarbij hij nauwelijks kon accommo-deeren, en in elk geval het accommodeeren willekeurig uitsloot.
Onderstaande tabel geeft een overzicht der uitkomsten ;
-ocr page 112-80
Prof. Donders , oud 54 jaren. Emmetropie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Scherper nog dan in het geval van mydriasis komt hierbij uit, dat V : ^ regelmatig des te kleiner wordt,nbsp;hoe grooter de beelden.
Het heeft den schijn, dat, wanneer het beeld in zijn geheel door het centrum der gele vlek wordt opgenomen, de verstrooiingscirkel grooter mag zijn. Immersnbsp;wat wij boven aanvoerden , dat voor groote beeldennbsp;de verhouding tusschen de grootte der diffuse beeldennbsp;tot die der verstrooiingscirkel ongunstiger wordt, kannbsp;hier, waar de beelden allen nog zoo klein zijn innbsp;betrekking tot de grootte der pupil, niet toereikendnbsp;worden geacht tot verklaring. Overigens blijkt, evenals in het geval van mydriasis, dat V : /3 aanzienlijknbsp;grooter is (nagenoeg het dubbele) dan bij de proeven metnbsp;objectieve verstrooiiugsbeelden op het scherm. Trouwensnbsp;hier, zooals wij deden opmerken, schoot de verlichting en de scherpte der beelden te kort, zoodat zij onsnbsp;slechts halve gezichtsscherpte gaven, en daarom ooknbsp;betrekkelijk groote beelden op ons netvlies vormden.
Tot vergelijking werden nu V : jS berekend in twee gevallen van aphakie, het eerste met betrekkelijk groote,
-ocr page 113-81
het tweede met kleine pupil. De berekening werd gemaakt voor eene pupil van 1 mm. middellijn , zoodat de waarden van V en V : /3 nog met de middellijnnbsp;der pupil, in millimeters uitgedrukt, moeten vermenigvuldigd worden. De tabel ') %vijst de verkregene uitkomsten aan.
Boer, oud 37 jaren. Aphakie. Emmetropie door voorplaatsing van een lens 1 : 22 , op 8 mm. afstandnbsp;van het oog.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) Bij de berckiiig werd het vereenigde knooppaut van het gecombineerde systeem gezocht en daarna de gewone bereking toegepaat. |
8^
Hquot;. V. Ravenzwaai, oud 74 jaren. Aphakie. Em-luetropie, door voorplaatsing van een lens 1 : nbsp;nbsp;nbsp;op
8 mni. afstand van het oog.
PUPIL. |
s = d ; R |
(3 |
V = P X |
V : — P |
|3 X |
Sleutelgat- |
U : 30 |
0 058 |
0 | ||
vormig, kleine |
8 : 20 |
0.058 |
0.009 |
0 15 |
: 1 |
spieetvormige |
4 : 10 |
0.058 |
0.018 |
0.3 |
: 1 |
dcorzigtige |
2 : 5 |
0,058 |
0.035 |
0.6 |
: 1 |
opening. |
1.75 ; 6.5 |
0.086 |
0.040 |
0.46 |
; 1 |
1.5 ; 4 |
0.062 |
0.046 |
0.74 |
: 1 | |
1 : 3 |
0.067 |
0.069 |
1.0 |
: 1 | |
0.5 : 4.5 |
0.210 |
0 130 |
0.62 |
; 1 |
Re groote moeielijkheid in het berekenen der ver-strooiingscirkels bij aphakie bestaat in het bezwaar eener juiste bepaling yan de middellijn der pupil, dienbsp;daarbij in rek ning moet worden gebracht; daaromnbsp;gaven we in de tabellen de verstrooiingscirkels voornbsp;1 mm. pupil, aan.
Men overtuigt zich spoedig, dat, ook na welgelukte operaties, de pupil, bij door vallend licht met dennbsp;oogspiegel onderzocht, minder voortreffelijk is dan hetnbsp;uiterlijk aanzien scheen te beloven. Re randen zijnnbsp;zelden volkomen zuiver; in sommige gevallen loopen ernbsp;stronken doorheen, waardoor het vlak in twee of meernbsp;pupillen wordt verdeeld, en de meest gewone oorzaaknbsp;van onvoldoende gezichtsscherpte is een geringe troebelheid der capsula. Wanneer in dergelijk geval innbsp;dit nauwelijks troebele vlak door punctie eene kleinenbsp;heldere opening wordt verkregen, stijgt de gezichtsscherpte aanzienlijk. Opmerkelijk is het, dat men dannbsp;grootendeels abstraheeren kan van het diffuse licht en
-ocr page 115-83
een pupil iu rekening kan brengen , niet veel grooter dan de volkomen doorschijnende opening. Hier is hetnbsp;dan nauwelijks inogelijk de verstrooiingscirkels te berekenen.
In het eerste geval van aphakie, waarin wij de verstrooiingscirkels, voor 1 mm. middellijn der pupil, berekenden, was de pupil tamelijk zuiver; reeds degroote gezichtsscherpte is daarvan het bewijs. De pupil nunbsp;was ruim 8 mm. breed. Vermenigvuldigen wij dennbsp;coëfficiënt V : (3 met dit cijfer, dan verkrijgen wenbsp;in het algemeen nog geen grootere verstrooiingscirkels,nbsp;dan waarmede bij kunstmatige mydriasis en bij blijvende ontspanning der accommodatie werd gezien.
In het tweede geval liet het pupilvlak meer te wen-schen over. De gezichtsscherpte bedroeg dan ook slechts 8 : 20. Het doorschijnende gedeelte der pupil wasnbsp;echter niet grooter dan 1, hoogstens 1.6 mm. Vermenigvuldigen wij hiermede de gevondene waarden vannbsp;V : /3, dan vallen de verstrooiingscirkels nog kleinernbsp;uit dan in het vorige geval.
Veel zou omtrent het zien met verstrooiingscirkels , bepaaldelijk over den invloed van de grootte der beelden,nbsp;van de verlichting, van de gezichtsscherpte enz. nognbsp;kunnen worden in het midden gebracht; doch het wasnbsp;ons hier alleen te doen, om aan te toonen , dat harenbsp;grootte geen bezwaar oplevert, om de speelruimtenbsp;te verklaren, waarin, bij aphakie, letters, grooter dannbsp;de volle gezichtsscherpte ze eischt, gelezen worden.
De speelruimte, die men bij het lezen met een sterker glas verkrijgt, bestaat uit twee gedeelten, hetnbsp;eene liggende binnen, het andere buiten den brandpuntsafstand. Het laatste verreweg het grootste (vergelijk de diffuse beelden van a en b op bl. 39) verklaart die groote speelruimte, maar kwam hier, terwijl
-ocr page 116-84
de lens slechts voor afstand corrigeerde, niet in aanmerking.
Eindelijk zij nog met een woord herinnerd, dat bij aphakie de gezegde speelruimte op de gewone wijzenbsp;toeneemt, bij het zien door openingen, kleiner dan denbsp;pupil, en dat kunstmatige mydriasis daarop geen invloed heeft, hoegenaamd.
-ocr page 117-BOOR
Dr. J. E. VAN DER MEULEN.
INLEIDING.
Stereoscopie, door binoculair zien, berust op twee faC‘ toren, Yooreerst krygen rechter en linker netvlies verschillende perspectivische beelden, en ten anderen wordennbsp;veranderingen van convergentie gevorderd, wanneer wenbsp;achtereenvolgens de verschillende punten van een lichaamnbsp;binoculair fixeeren. Wheatstone’s beschouvsdngen had.nbsp;den vooral betrekking tot verschil in perspectivischenbsp;beelden; Bruecke wees op het groote gewicht der veranderingen in convergentie. By het gewone zien vannbsp;lichamen, zoowel als bij het combineeren van stereoscopischenbsp;figuren, werken beide factoren altijd gezamenlijk.
Het was intusschen de vraag, of de perspectivische beelden alléén voldoende zouden zijn, om eene juiste stereoscopische voorstelling bij te brengen. Dove nu onderzocht, of ook bij momentane verlichting door den electrischennbsp;vonk zich de stereoscopische indruk ontwikkelde. Hetnbsp;resultaat was bevestigend, en men beschouwde het nu alsnbsp;uitgemaakt, dat beweging, die tijdens de momentane ver-
-ocr page 118-8'6
lichting immers niet mogeiijk was, daarbij niet vereischl werd.
Prof. Dondersl) was echter niet overtuigd. Hij deed opmerken, dat men de twee beelden slechts wederkeerig vannbsp;het rechter oog op het linker, en van het linker op hetnbsp;rechter, behoeft over te r eh, om een pseudoscopischennbsp;indruk te verkrijgen; en daar hem proefondervindelijknbsp;hleek, dat meli niét onderscheiden kan, welk der heidenbsp;oogen een zekeren indruk ontvangt, meende hij, dat denbsp;perspectivische beelden alléén niet tusschen ortho-stereo-scopisch en pseudo-stereoscopisch zouden kunnen beslissen. Tegen de gedane proeven had hij de bedenking,nbsp;dat niet bepaald was aangegeven , dat reeds bij den eerstennbsp;vonk juist geoordeeld werd, en de proeven van Dovenbsp;herhalende, overtuigde hij zich, dat inderdaad een zekernbsp;aantal vonken noodig was en dat men van den eenennbsp;vonk tot den anderen zijne convergentie veranderde. Opnbsp;gelijke wijze kan men zelfs met één oog oordeelen, wanneer men, tusschen de vonken in, zijn hoofd verplaatst.nbsp;Bovendien was het hier gemaakte bezwaar door niemandnbsp;gereleveerd, en mén vond dan ook slechts zelden uitdrukkelijk aangegeven, dat ortho-stereoscopisch en niet pseudo-stereoscopisch gezien was.
Een paar proeven, die hetzelfde doel beoogden, waren door Hering verricht. „Blickt man” zoo beschrijft hpnbsp;dfe eerste, „durch einen kurzen Cylinder nach demnbsp;„mittleren von drei neben einander in einer der Ant-„litzflache parallelen Ebene gelegenen verticalen Drahten,nbsp;„und lasst dann von einem Gehülfen je nach dessen Beliebennbsp;„bald den rechten, bald den linken Draht, bald beidenbsp;„vor- oder zurückschieben, wahrend man den mittleren
1) Ned. Arch, voor Genees- en Natuurk. Deel 11.1866. bl. 303 enz.
-ocr page 119-87
,',fest fixirt, so wird man die Bewegung der Drahte nie „verkennen.” Geldt het slechts het heoordeelen, of dénbsp;draad op grooteren of kleineren afstand komt, dan isnbsp;één oog, merkt Donders op, reeds ter beslissing voldoende, — en Hexing bleef hierop het antwoord schuldig.
Aan een tweede proef van H e r i n g, het zoogenaamdé „FaUversuchwaarop we uitvoerig terugkomen, konnbsp;Donders, in den vorm, waarin het was aangewend,nbsp;evenmin bewijskracht toekennen.
Her in g verklaart, dat hij zijne proeven slechts als illustratie had willen doen gelden, niet als bewijs vannbsp;hetgeen hij reeds bewezen achtte, vooral door de proef vannbsp;Wheatstone; „dass auch die Hachbilder stereoscopischernbsp;Zeichnungen einen körperhaften Eindruck geben.” Maatnbsp;daarbij mag herinnerd worden, dat de proef, die, zooalsnbsp;we zelf vonden, niet zoo gemakkelijk tot overtuigingnbsp;leidt, eerst door Hogers in den vorm was verricht, dienbsp;volkonien overtuigend is, en dat Hering zelf verklaart,nbsp;eerst later bij Helmholtz te hebben gezien, dat Hogersnbsp;(Silliman’s Journal. November 1860) ze óp die wijze hadnbsp;verricht,
In elk geval meénde Donders, toen hij zich door eigen onderzoek omtrent de waarde van de aanwijzing dér perspectivische beelden, als zoodanig, wildenbsp;overtuigen, aan de methode met den electrischen vonknbsp;de voorkeur te moeten geven. Zijn eisch hierbij was:nbsp;het herkennen der juiste perspectivische projectie, bijnbsp;den eersten vónk; en terwijl hem dat niet geluktnbsp;was in de proeven naar de methode van Dove,nbsp;wenschte hij te onderzoeken, of het gelukken zou,nbsp;wanneer gezorgd werd, dat, vóór het komen van den vonk,nbsp;de beide oogen op één punt gericht werden, in betrekkingnbsp;Waartoe zich de voorstelling van afstand moest ontwik-
-ocr page 120-kelen. Leidde op deze wijze de proef tot een positieve uitkomst, dan was alle twijfel uitgesloten. Men weet,nbsp;dat zoodanige positieve uitkomst werkelijk verkregen werd,nbsp;en dat daarmee eerst het streng bewijs werd geleverd vannbsp;een gewichtig feit, dat zeker te lichtvaardig door velennbsp;was aangenomen. Het bleek intusschen, dat Aubertnbsp;hierin Donders reeds was voorafgegaan, terwijl Eeck-linghausen weinig te wenschen had over gelaten, ennbsp;omstreeks denzelfden tijd werden proeven als die vannbsp;Aubert en Donders door Helmholtz verricht, ominnbsp;zijne physiologisehe Optik spoedig daarop te worden medegedeeld. Maar door niemand, ook niet door Aubertnbsp;zelven, was hare hooge beteekenis begrepen en in hetnbsp;licht gesteld.
Men zou thans kunnen vragen, nu het gebleken is, dat de perspectivische beelden op zich zelve voldoendenbsp;zijn, of de convergentie-veranderingen wel wezenlijk totnbsp;de stereoscopische voorstelling bijdragen. Proeven, waarbijnbsp;de factor der perspectivische beelden geheel is uitgesloten,nbsp;zijn niet te nemen. Wij weten evenwel, dat, wanneernbsp;ook het eene oog bedekt is, verandering in convergentienbsp;de voorstelling van den afstand wijzigen kan, dat bij hetnbsp;beschouwen eener schilderij de stereoscopische illusie bij hetnbsp;zien met één oog daarom grooter is, omdat men dan nietnbsp;onveranderlijk aan een bepaalde convergentie is gebonden 1),nbsp;voorts, dat de bewuste inspanning tot convergentie ook overnbsp;den absoluten afstand vrij nauwkeurig doet oordeelen. Wijnbsp;mogen dus wel besluiten, dat, wanneer, bij het monsterennbsp;van een voorwerp, iedere beweging , iedere convergentie-verandering in ’t algemeen reeds door de voorstelling
1) Zie Ferd. en Mededeelingen der Eoninkl. 'Akad. van JFe(en-lt; ichappen. Afd. Natuurkunde. D. VI 1871. bl. 18.
-ocr page 121-89
vooraf bepaald is, de juiste schatting van den afstand nog voortdurend wint bij het bewust volvoeren der bewegingen , die tot het samensmelten der direct gezienenbsp;punten worden vereischt.
Bij ons onderzoek omtrent het stereoscopisch zien bij onvolkomen gezichtsvermogen hebben wij ons vooral bepaald bij de verschillende methoden , waarbij de bewegingen zijn uitgesloten. Werd ook daarbij stereoscopischnbsp;gezien, dan was het bewijs i fortiori geleverd. Het gebruik van het gewone stereoscoop, waarbij de twee factoren gelijkelijk werkzaam zijn, werd door ons echternbsp;niet uitgesloten.—Wat de inspanning der accommodatienbsp;op zich zelve vermag, hebben wij niet nader onderzocht 1).
I.
B T H o D B N.
Om bij onvolkomen gezichtsvermogen over de waarde van het bestaande stereoscopische zien te kunnen oordee-len, moeten de methoden zoodanig zijn, dat, bij het ziennbsp;met één oog , alle aan wij zing is uitgesloten. Of aan dezenbsp;voorwaarde voldaan is, kan daaruit blijken, dat in langenbsp;reeksen van proeven het aantal juiste en onjuiste gevallen nagenoeg even groot is.
Verschillende methoden werden door ons aangewend; 1“. Vonk in de donkere kamer. Deze methode is vroegernbsp;reeds door Prof. Donders beschreven in zijne verhandeling getiteld; „de projectie der gezichtsverschijnselen naar denbsp;richtingslijnen 2)”. Ze bestaat in het kort hierin, dat in
1) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Donders, Neuerl. Archief voor Oenees-en Natuurkunde'
1865. nbsp;nbsp;nbsp;D. II. hl.'iVi^-D.^r'o.ccVc.SHzungheriehtedeTK.K.Akademie.
1866. nbsp;nbsp;nbsp;B. LVII.
2) nbsp;nbsp;nbsp;De Verst, en Mededeelingen der Eoninkl. Academie vannbsp;Wetensch. Afd. ISatuurk. 2de Beeks. Deel. VI. bl.
-ocr page 122-90
eene, ook bij het overspringen van de electrische vonken, volkomen donkere kamer eene reeks van snel na elkandernbsp;tusschen twee koperdraden overspringende inductievonkjesnbsp;een schijnbaar continuëellichtpunt vormen, dat tot fixatiepunt dient; terwijl men aan een verplaatsbaren standaardnbsp;tusschen twee koperdraden een , door een inductie-toestelnbsp;van E.uhmkorff verkregen, momentanen openingsvonknbsp;kan doen overspringen, welks afstand ten opzichte vannbsp;den fixatie-vonk moet worden beoordeeld. Het hoofd vannbsp;den waarnemer moet daarbij gefixeerd zijn. — De persoon , die, de proeven bestuurt, geeft door zekere signalennbsp;het resultaat van iedere proef te kennen aan een tweedennbsp;persoon, die in het aangrenzende vertrek de aanteekeningennbsp;houdt en op een gegeven teeken telkens den stroom opent.nbsp;De bedoelde signalen besta,an in twee rechthoekig gebogen staafjes, die buiten uitsteken en binnen bewogennbsp;worden. De beweging van het eene staafje duidt aan ,nbsp;dat de vonk verder oversprong dan het fixatie-punt, — dienbsp;van het andere het omgekeerde ; en de richting der beweging geeft te kennen, of al dan niet juist geoordeeldnbsp;werd. Zoo loopt een geheele reeks af, zonder dat denbsp;aan de proef onderworpen persoon ooit vernam, of zijnnbsp;uitspraak juist was.
2°. VonJe in het donkere kastje.
Deze methode werd ock reeds vroeger door Prof. Donders beschreven 1). Ze bestaat hierin, dat innbsp;een van binnen met zwart fluweel bekleed langwerpignbsp;vierkant kastje, ’t welk aan het eene einde twee openin-gen voor de oogen bezit, een door snel opvolgendenbsp;inductievonkjes verkregen schijnbaar continuëel lichtpunt
1) Nederl. Arch, voor Genees- en Natuurh, Deel II. 1860 bl. 335 , eu Graefe's Archivf, Ophthalmologie, Bd. XIIL
-ocr page 123-91
als fixatiepunt dient; terwijl liet centrale naar links en-
rechts en naar voren en achteren verschuifbare gedeelte
van het, den bovenwand vormende, deksel, twee naar
elkander toe omgebogen metaaldraden draagt, waartus-
schen een op dezelfde wijze als bij de vorige methode
verkregen momentane openingsvonk kan overspringen,
welks afstand in betrekking tot den fixatie-vonk moet
worden beoordeeld. Zelfs bij het overspringen van de
vonken bemerkt men niets van de in het kastje aanwezige
metaaldraden: de fixatie-vonk en de momentane vonk is
alles wat men ziet in eene absoluut duistere ruimte. De /
sterkte van den continuëelen vonk kan door verschuiving van den secundairen rol, de sterkte van den momentanennbsp;vonk door het aantal G-rove’sche cellen, die met den in-ductie-toestel van Rufimkorff in verbinding zijn gebracht, elk oogenblik worden gewijzigd. Aan eenenbsp;schaal, langs het verschuifbare gedeelte aangebracht,nbsp;kan men de plaats van den momentanen vonk, voornbsp;en achter en links en rechts van den fixatie-vonk, innbsp;Mm. aflezen 1).
3quot;. Momentane verlic/iiing in het stereoscoop. Deze methode is reeds door D o Ve toegepast geworden; doch streng bewijzend , dat bij momentane verlichting uit de perspectivischenbsp;beelden alléén zich de juiste lichamelijke indruk kan ontwikkelen , is ze eerst geworden , nadat A u b e r t 2), en onafhankelijk van hem Donders 3), voorvaste fixatie hierbijnbsp;gezorgd hadden.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Dergelijke kastjes worden door Kagenaar, Ammanuensisnbsp;van het Physiol. Laboratorium te Dtrecht, vervaardigd: prijs f22,53.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Thysiologie der Netzhaat. Breslau. 1865 pag. 316.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Ned. Arch, voor Genees- en Natuurk, Deel II 3e afl. 1866, bflnbsp;337 en Jrch. f Ophth. Bd. XIII.
In een gewoon stereoscoop laat men een sterken in-ductie-vonk overspringen, die, zelf aan het gezicht onttrokken , het in absolute duisternis gehulde stereoscoop-plaatje momentaneel verlicht. De juiste fixatie wordt verkregen door op overeenkomstige punten der tweenbsp;figuren kleine gaatjes te maken, die door eene onderliggende plaat van mat glas zwak worden verlicht en nunbsp;hp voorhaat scherp kunnen gefixeerd worden.
4°. Valtoestel van Hering of ptoto-stereoscoop 1).
Hering beschreef zpne methode in het Archiv für Anat., Physiologie und wissensch. Medicin. Jahrg. 1865 S.nbsp;153 met de volgende woorden: „Blieken wir durch dennbsp;„erwahnten (weiten) Cylinder (von wenigen Zollen Lange)nbsp;„nach einer Nadelspitze oder sonst einem isolirten Objecte-,nbsp;„wahrend ein Gehülfe ein kleines Kügelchen von unbe-„kannter Grosse vor oder hinter der Hadelspitze in dernbsp;„Medianebene herabfallen lasst, so taüschen wir uns nienbsp;„darüber, ob die Kugel diesseits oder jenseits des Pixations-„punktes herabgefallen ist, sondern sehen dies ganz deut-„lich und wissen sogar annahernd anzugeben, in welchemnbsp;„Abstande vom Eixationspunkte sie gefallen ist. Ichnbsp;„selbst sehe hierbei trotz der Kürze der Beobachtung dennbsp;„Weg, den die Kugel beschreibt, haüfig doppelt, sobaldnbsp;„er nicht dem Eixationspunkte zu nahe liegt. Eine Be-„wegung der Augen ist hierbei so gut wie ganz ausge-„sohlossen. Es würde zweckmassig sein, weisse Kugelnnbsp;„und einen schwarzen Hintergrund zu wahlen.”
Tegen de bewijskracht dezer proef bracht Prof. Don-
1) Het TTTO-róv beteekent, zooals Prof. van Her werde n mededeelde, niet slechts het gevallene, maar, naar He sychi us, ook het vallende.
-ocr page 125-9c
der si) eenige bedenkingen in het midden. „Wanneer „het balletje niet digt bij het oog viel, dan moest het,nbsp;„zoo merkt hij op, van eene aanzienlijke hoogte vallen,nbsp;„om tijdens den val iedere beweging der oogen zeker uit tenbsp;„sluiten.” Hering had hiervan geene melding gemaakt.
„En zou ook niet de schijnbare snelheid van den val, „die met vermindering van den afstand van het oog toe-„neemt, eene aanwijzing leveren?’’
„Daarenboven weet men, dat de door het balletje door-„loopen lijn verticaal is, en de helling der dubbelbeelden „voor deze is niet dezelfde vóór en achter het fixatie-punt.”
Op deze bedenkingen heeft Hering geantwoord 2). Hij kan geen der door Donders gemaakte bedenkingennbsp;laten gelden en moet volhouden, dat deze hoogst eenvoudige en ten allen tijde te improvizeeren proef volstrektnbsp;evenveel bewijst als de proeven met de electrische vonken.
Op de eerste bedenking antwoordt Hering: „Gesetzt „man lasst die Kugel aus einef Höhe von einem Eussnbsp;„über der obern Grenze des durch die Höhre sichtbarennbsp;„Raumes fallen, obgleich man einebeliebiggrössere Höhenbsp;„wahlen kann, so tritt sie mit einer Geschwindigkeit vonnbsp;„30' ins Gesichtsveld. Betragt der verticale Durchmessernbsp;„des letzteren 1’, so bleibt der Kugel nur etwa Vso Secundenbsp;„lang sichtbar; hat man sie aus 2' Höhe herabfallen las-„sen, so ist sie nur Veo Secunde sichtbar” enz. Hij neemtnbsp;nu uit analogie met andere bewegingen aan, dat van hetnbsp;oogenblik, waarop het balletje in het gezichtsveld komt,nbsp;tot dat, waarop eene daardoor te voorschijn geroepenenbsp;oogbeweging beginnen kan, minstens Vio sec. verloopennbsp;zal. Was nu het gezegde waar, dat het balletje, van
1) nbsp;nbsp;nbsp;Ned. Arch. 1. c.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Graefe’s Archir. Bd. XIV, Abth, I. S. 1—12.
94
eene hoogte vallende van 1 voet, na dien doorloopen hebben, eene snelheid heeft verkregen van 30 voet innbsp;de sec., dan zou ook tegen de conclusie, dat het balletje alnbsp;lang uit het gezichtsveld zou zijn verdwenen, voordat eenenbsp;beweging der oogen zou kunnen beginnen, juist zijn,nbsp;wanneer de verticale afmeting van het gezichtsveld op dezenbsp;plaats l' is. Doch het gezegde is niet waar. Heringnbsp;heeft zich hier op eene wijze vergist, die alleen in hetnbsp;„quandoque bonus dormitatHomerus” zijne verklaring vindt.nbsp;Hij heeft de verkregen snelheid na één sekunde vallens verwardnbsp;met die na het vallen van de hoogte van één voet.
Stellen we den vogt = 0.324 M., dan vinden we daarvoor, naar de formule
v = \/ igs,
= 2.521 M = 7.77 voet.
Derhalve moet bij He ring, in plaats van 30 voet, 7.77 voet gelezen worden.
Op dezelfde verwarring van voeten met sekunden berust Hering’s beweren, dat, zoo het balletje van 2' hoogte valt, het de dubbele snelheid van het voorgaandenbsp;geval zal hebben verkregen. Volgens bovenstaande formulenbsp;toch neemt de verkregen snelheid toe met den wortel uitnbsp;de doorloopene ruimte en zou dus zijn 7,77^ X K2 = 11'nbsp;in de sec., en tevens blijkt uit die formule, dat, om denbsp;dubbele snelheid te verkrijgen, het balletje niet van eenenbsp;dubbele maar van eene vierdubbele hoogte moet vallen.
Was dan de twijfel van Prof. Donders wel zoo geheel ongegrond ?
Op diens tweede vraag, of niet de schijnbare snelheid van den val, die met vermindering van den afstand van het oog toeneemt, eene aanwijzing zou leveren, antwoordt Hering „dat dit onmogelijk is, want, buitennbsp;„rekening latende, dat zoo groote snelheden in het alge-
-ocr page 127-„meen niet meer onderscheiden worden, zoo zou men.,, „indien de grond van het juist bepalen van de plaats vannbsp;„den val in de opvatting van de snelheid te zoeken ware,nbsp;„evenzoo zeker de plaats van den val moeten kunnen be-„palen , wanneer men de proef slechts met dén oog neemt.nbsp;„Dit nu is volgens de ervaring niet het geval, ennbsp;„derhalve komt deze bedenking niet in aanmerking.nbsp;„ Doch al kwam ze in aanmerking, zoo zou men haarnbsp;„gemakkelijk daardoor uit den weg ruimen, dat mennbsp;„de balletjes van verschillende hoogten laat vallen.” —nbsp;Uit het door Bering geschrevene blijkt niet voldoende,nbsp;met welke snelheid het halletje door het gezichtsveldnbsp;valt, en buitendien is de lengte en wijdte van den cylinder, waarvan de hoogte van het gezichtsveld afhangt,nbsp;niet aangegeven. Doch al was de snelheid zeer grootnbsp;(wp zagen, dat Bering ze zich valsch voorstelde),nbsp;waarom zouden wij dan toch niet verschil in snelheidnbsp;waarnemen? Zooals bij de nadere beschouwing van dennbsp;toestel blijken zal, komen groote verschillen in schijnbare snelheid voor, wanneer men met den afstand vannbsp;de spleet niet tevens de valhoogte wijzigt. En zoudennbsp;zoo aanzienlijke verschillen in schijnbare snelheid nietnbsp;waargenomen kunnen worden en, ware het ook onbewust, ons aanwijzingen geven? Door de balletjes vannbsp;verschillende willeJceurige hoogten te laten vallen (op welkenbsp;wijze Bering de bedenkingen van Donders trachtnbsp;uit den weg te ruimen) zal deze aanwijzing wel verminderd kunnen worden, doch niet geheel opgeheven.nbsp;Dit zal alleen kunnen geschieden, door de balletjes vannbsp;bepaalde hoogten te laten vallen, en wel zoodanig, datnbsp;ze de verschillende hoogten van het gezichtsveld op de verschillende plaatsen altijd in denzelfden tijd doorloopen. Watnbsp;het andere argument van Bering betreft, dat, zoo deze
-ocr page 128-96
aanwgzing bestond, ook met één oog de plaats van den val moest kunnen worden bepaald, wat volgens zign zeggennbsp;niet aldus zijn zoude, daartegenover staan groote reeksennbsp;van proefnemingen met den valtoestel voor één oog,nbsp;indertijd alhier door Dr. Dessé gedaan, waarin belangrijk meer juiste dan onjuiste uitkomsten, en wel in verhouding van 3 tot 2, verkregen werden. Daar nu volgensnbsp;de kansrekening in eene lange reeks de juiste en onjuistenbsp;ongeveer aan elkander gelijk moesten zijn, wanneer wgnbsp;met één oog den afstand in ’t geheel niet kunnen beoor-deelen, zoo moet men wel aannemen, dat de proef nognbsp;aanwijzingen opleverde, die haar onzuiver maakten. Waarnbsp;het zoodoende bleek, dat de proef nog aanwijzingen moestnbsp;opleveren, was het dus raadzaam alle omstandigheden, dienbsp;dat zouden kunnen veroorzaken, te elimineeren en daaromnbsp;ook de aanwijzing, die het verschil in tijd, dat het halletje in het gezichtsveld blijft, kan geven, te doen wegvallen.
De derde bedenking, die Prof. Donders maakte, kan Hering ook niet toegeven. Toch blijft het een niet tenbsp;ontkennen feit, dat eene verticale lijn, zoo men eennbsp;naderbij liggend punt fixeert, in naar boven convergeerendenbsp;en zoo men een verder afgelegen punt fixeert, in naarnbsp;boven divergeerende dubbelbeelden gezien wordt. Zoolang het dus niet feitelijk is uitgemaakt, dat deze omstandigheid geen invloed op het beoordeelen van dennbsp;afstand met één oog uitoefent, blijft deze bedenking harenbsp;kracht behouden.
Niettegenstaande deze onvolkomenheden van den toestel, had de methode overigens, door hare eenvoudigheid voor de praktijk zoovele voordeelen, dat Prof. Dondersnbsp;het zeer der moeite waard vond, ze zoo te wijzigen, datnbsp;de gemaakte bedenkingen vervielen, en ze te maken tot eene
-ocr page 129-97
zoodanige, die, vooral voor klinische doeleinden, geschikt is tot het onderzoek naar de hetrekkelijke zekerheid vannbsp;het stereoscopisch zien. Dat de valtoestel door eenigenbsp;wijzigingen aan dat doel kan beantwoorden, moge uitnbsp;het volgende duidelijk worden.
Het komt er op aan te zorgen: dat 1». de tijd, gedurende welke de halletjes in het gezichtsveld zijn, kort genoeg zij, om oogbewegingen uit te sluiten, 2°. denbsp;balletjes van eene zoodanige hoogte vallen, dat ze denbsp;gezichtsvelden van verschillende hoogte op de verschillende afstanden van het oog, in denzelfden tijd door-loopen, en 3®. de hoek, waaronder de balletjes geziennbsp;worden, voor allen eene gelijke zij.
Met het oog hierop, is een toestel ontstaan, hier nader te beschrijven als:
Verbeterd valtoestel van Hering.
I*toto-stereoscoojgt;.
De toestel (zie fig. 1) bestaat uit een korten koker (A), waardoor de waarnemer naar het fixatie-punt ziet.nbsp;Deze koker heeft de lengte van ruim 10 c.M. en heeftnbsp;op doorsnede den vorm eener langwerpige ellips, welksnbsp;langste (horizontale) as 0,102 M. en welks korste as 4 c.M.nbsp;lang is. Aan de voorzijde (F) is hy zóó uitgesneden,nbsp;dat zijne bovenste wand vrij volkomen met de ovalenbsp;kromming van de supraorbitaal-streek van het voorhoofdnbsp;overeenstemt en zijn onderste wand voldoende nauwkeurig een afdruk is van de infraorbitaal-streek en dennbsp;rug van den neus; zoodat men, tegen den koker aanleunende en er door ziende, in het geheel niets anders kannbsp;zien dan juist de voorwerpen, die zich voor de tegengestelde opening van den koker bevinden. Zoodoende isnbsp;het knooppunt van het oog op ongeveer 10 c.M. afstand
-ocr page 130-98
van dê spleet geplaatst. In eene sleuf in den benedeh-wand van den' koker kan voor beide oogen een brillen-glaskouder worden vastgeschroefd, die, regthoekig op dé lengteas van den koker gesteld, het glas op ongeveernbsp;7 m.M. afstand van de cornea plaatst en voor meerdere en mindere convergentie naar believen kan wordennbsp;gedraaid. Laat men zonder glazen zien, dan verwijdert
-ocr page 131-99
men de brillenglashouders tiit den toestel. Aan de achterzijde van den koker (A) is eene uit twee paralelle platen (p en p') bestaande bewegelijke spleet (*) aangebracht, die ad maximum tot 3 c.M. kan verwijdnbsp;worden. Achter deze spleet is in den koker aan weerszijde een diaphragma aangebracht, dat hier de horizontale lengte der spleet tot 82 m.M. verkleint, waardoornbsp;eene verkleining van het gezichtsveld in de breedte veroorzaakt wordt, die noodig is, om de bewegingen van dennbsp;persoon, die de balletjes laat vallen, volkomen aan hetnbsp;gezicht van den waarnemer te onttrekken. Deze kokernbsp;nu is bevestigd op een ongepolijst houten tafeltje (T)nbsp;van 25 c.M. lengte en 25 c.M. breedte. Het tafeltjenbsp;heeft aan de voorzijde, waar de koker is uitgesneden,nbsp;eene insnijding, die ongeveer met den vorm van het gelaatnbsp;overeenkomt, zood'at het tafeltje geene verhindering oplevert , om het voorhoofd volkomen tegen den koker aan tenbsp;sluiten. Rechts onder het tafeltje is eene kleine uitschuif-bare lade (l) aangebracht, waarin men de balletjes ennbsp;andere bij den toestel benoodigde zaken kan bergen.
Aan de linkerzijde van het tafeltje wordt eene rechte lat (A) tot op een bepaald punt ingeschoven. Deze latnbsp;draagt op 0,4“ en op 0,8“ van het oog een loodrechtnbsp;staande stevige koperen roede (r en r), waaraan eene volgensnbsp;een bepaalde kromming nitgesneden koperen band bevestigd is. Deze kromme (c) is zoo aangebracht, dat ze opnbsp;0,4“ van het oog 0,3“, op 0,45“ 0,379“, op 0,5“ 0,468“,nbsp;op 0,55“ 0,567“, op 0,6“ 0,675“, op 0,65“ 0,792”, opnbsp;0,7“ 0,918“ op 0,75“ 1,054“ en op 0,8“ 1.2“ boven hetnbsp;midden van den spleet (het midden van de verticalenbsp;afmeting van het gezichtsveld) zich bevindt. Op elknbsp;der opgenoemde afstanden van het oog is op de krommenbsp;eene zwarte streep geteekend, om de juiste plaats aan
-ocr page 132-te geven, vanwaar de balletjes van bepaalde grootte moeten vallen.
Aan de rechter zijde van de lat is de inrichting, die het fixatie-punt draagt, verschuifbaar, zoodat ze langs denbsp;geheele lengte der lat op ieder willekeurig punt kan geplaatst worden. Deze schuiftoestel (w) is een vierhoekignbsp;kokertje, dat door een veer om de lat sluit en op zijnnbsp;bovenvlakte zooveel is uitgesneden, dat bij de verschuiving de koperen roeden door deze uitsnijding kunnennbsp;heenglijden. Aan dezen schuiftoestel is een, uit één verticalen en twee horizontale armen bestaand, koperennbsp;staafje {d) bevestigd. De verticale arm is zoo lang, datnbsp;de beide loodregt daarop bevestigde horizontale armennbsp;buiten het gezichtsveld zich bevinden. De beide horizontale armen hebben een zoodanige lengte, dat een draad,nbsp;tusschen de beide omgebogen uiteinden uitgespannen, juistnbsp;voor het midden van de horizontale afmeting der spleetnbsp;zich bevindt. Aan een tusschen de beide uiteinden uitgespannen fijn haar {hh') is verder een koraal (^') (doornbsp;Schweigger reeds gebezigd) van wit glas vastgeknoopt. Het haar wordt zoo vastgemaakt, dat de koraal,nbsp;die tot fixatie-punt dient, zich juist midden voor de spleetnbsp;bevindt. Men kan echter, des verkiezende, de koraal meernbsp;naar hoven of naar beneden verschuiven.
Het tafeltje, waaraan al het tot dusverre beschrevene bevestigd is, is in het midden van zijne ondervlaktenbsp;verbonden aan een vierkanten houten staaf (S), die innbsp;eene koker (K) van denzelfden vorm op en neergeschovennbsp;en door een schroef (n) op elke willekeurige hoogte vastgesteld kan worden. Deze vierkante koker eindigt innbsp;een uit drie pooten bestaanden voet, waarvan een dernbsp;pooten belangrijk langer is, om het zwaartepunt van dennbsp;geheelen toestel naar die zijde te verplaatsen, waar het
-ocr page 133-tafeltje de lat met toebeliooren draagt. Op deze wijze kunnen personen van zeer versckillende grootte, op eennbsp;stoel gezeten, in eene gemakkelijke houding door dennbsp;koker ziende, de proeven verrichten
Om aan de derde voorwaarde te voldoen, dat de hak letjes altijd onder denzelfden hoek worden gezien, zijnnbsp;bij den toestel aanwezig negen balletjes, die een middellijnnbsp;hebben van 12, 13.% 15, 16.% 18, 19.% 21, 22.® en 24nbsp;m. m. en respectivelyk op 40, 45, 50, 55, 60, 65, 70,nbsp;75 en 80 C. m. afstand van het oog van de door denbsp;kromme aangegeven hoogte moeten vallen.
Links van den toestel buiten het gezichtsveld staat de persoon, die de balletjes laat vallen. Op een tafeltje,nbsp;dat tot voldoende hoogte kan worden uitgeschoven, teekentnbsp;hij het resultaat der proeven op. Met zijn handgewrichtnbsp;op de kromme steunende, laat hij de balletjes nu zoodanig vallen, dat ze slechts een weinig links en rechtsnbsp;van het fixatie-punt voorbijgaan. Zooals ik de balletjesnbsp;liet vallen, weken ze hoogstens ongeveer 2 c. M. linksnbsp;of rechts ,van het fixatie-punt af, zoodat ten opzichtenbsp;van dit het naastbij zijnde balletje hoogstens onder eennbsp;hoek van 2‘’.9, het middelste van 2“ en het verste vannbsp;1°.5 gezien wordt. Overigens behoeft men niet te vermijden, dat het balletje en het fixatie-punt voor het oognbsp;in ééne lijn gelegen zijn; daar, zooals opzettelijk daarvoor genomen waarnemingen met één oog ons geleerdnbsp;hebben, uit het bedekken of bedekt worden van het fixatiepunt door het balletje geene de minste aanwijzing voortvloeitnbsp;voor het beoordeelen van den afstand. Bij een fixatie-punt,nbsp;zooals Hering gebruikte, was deze aanwijzing wel tenbsp;vreezen, en terecht waarschuwt hij daar dan ook voor 1).
1) Archk fiir Anaté und Phys. 1. c, ,
-ocr page 134-Onder de valruimte plaatst men een tafeltje, waarop een doos, met eene dikke laag watten gevuld, waarin danbsp;'balletjes vallen. Op deze wijze kan de waarnemer doornbsp;het gehoor nooit eenigen indruk ontvangen van den afstand en de grootte van het gevallen balletje, wat zondernbsp;deze voorzorg wel het geval is. Zelfs bleek een ondernbsp;het fixatie-piint uitgespannen doek van gaas, die de balletjesnbsp;opving, niet voldoende, om deze aanwijzing met zekerheidnbsp;uit te sluiten. Zonder deze voorzorg toch zou de beoordee-ling van den afstand op een gehoorsindruk kunnen berustennbsp;en valschelijk aan een gezichtsindruk worden toegeschreven.
Dat in den beschreven toestel de tijd, dien het balletje in het gezichtsveld blijft, kort genoeg is, om oog-bewe-gingen uit te sluiten, kan uit het volgende blijken.
Het knooppunt van het oog bevindt zich omstreeks 10 c. M. vaii de opening der spleet verwijderd. Stellen we de spleet ter wijdte van 2 c. M., dan zal denbsp;hoogte van het gezichtsveld op 40 c. M. van het oognbsp;8 c. M., op 50 c. M. van het oog 10 c. M. bedragen enz.nbsp;Wij laten nu op 40 c. M. van het oog het halletje vannbsp;0,3 M. boven het midden van het gezichtsveld vallen. Ditnbsp;zal dus op het midden van het gezichtsveld eene snelheidnbsp;hebben van 5.426 M. in de secunde, volgens de formule
V — nbsp;nbsp;nbsp;2 g s
0.3“.
»= 2.426“.
Om de 8 c. M. in het gezichtsveld te doorloopen, zal het balletje derhalve 0.032976 sec. noodig hebben. Dezenbsp;berekening bevat .deze kleine onnauwkeurigheid, datnbsp;ze aanneemt, dat de snelheid op het midden van hetnbsp;gezichtsveld de gemiddelde is. Doch deze fout is practischnbsp;van geene waarde.
-ocr page 135-103
Berekenen we, namelijk, uit de formule s = ^ ^ ^2 de i! voor « r= 0.34“ en voor s = 0.26“ , dan levert het verschilnbsp;natuurlijk den tijd, die noodig is geweest, om de 0.08 M.nbsp;tusschen de 0.26 M. en de 0.34 M. te doorloopen:nbsp;s =nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s=^lgP
0 34“. _ nbsp;nbsp;nbsp;0.26“. _ j
4.906“. nbsp;nbsp;nbsp;4.906“.
0.263229“»*=. nbsp;nbsp;nbsp;^=;:0.230208“‘='=
Het verschil is 0.033021 sec., wat dus den tijd aangeeft, dien het balletje noodig heeft gehad, om van 26 c. M,nbsp;tot 34 c. M. (de ruimte , waarin het zichtbaar is op 40nbsp;c. M. afstand van het oog) te vallen. De hier gevondennbsp;tijd maakt met den vroeger berekenden = 0.032976 sec.nbsp;een verschil van 0.000045 sec., welke fout dus welnbsp;mag worden verwaarloosd.
Uitgaande van eene valhoogte van 0.3 M., op 0.4 M. afstand van het oog, hebben wij de hoogten berekend, vannbsp;waar het balletje moet vallen, om de gezichtsvelden vannbsp;verschillende hoogten in denzelfden tijd te doorloopen.
Zoo op 0.4 M. van het oog de hoogte van het gezichtsveld 8 c. M. is, dan is op 0.5 M. van het oog de hoogte vannbsp;het gezichtsveld 10 c. M. Het balletje zal dan, om evennbsp;lang zichtbaar te blijven, | X zoo snel moeten vallen.
blijkt, dat, indien men desnel-
Uit de formules
I maal zoo groot wil hebben, de doorloopen s (fj^ maal zoo groot moet zijn. Stelt men dus
heid V ruimte
i/2
(f)^
V nbsp;nbsp;nbsp;V
s=^ = 0.3“., dan wordt de gezochte s' = ^
X 0.3 M. 0.468 M. Volgens deze formule nu zijn de op bl. 14 aangegeven hoogten der kromme boven hetnbsp;midden van het gezichtsveld berekend.
Bij eene opening van de spleet van 3 c. M. (die men
-ocr page 136-104
echter nooit zoo wijd behoeft te stellen) blijft het balletje nog slechts ongeveer '/ sec. in het gezichtsveld. Mocht men V20 sec. te lang vinden, dan stelle men denbsp;spleet ter wijdte van b. v. 15 m. M. , waarbij een binoculair ziende zich nooit omtrent den afstand der balletjesnbsp;vergist, terwijl ze dan slechts ongeveer sec. zichtbaarnbsp;blijven.
In het voorgaande ligt reeds opgesloten, wat ook iedereen direct zal inzien, dat de opening van de spleet geennbsp;invloed uitoefent op de hoogte, van waar de balletjesnbsp;moeten vallen , om op de verschillende afstanden van hetnbsp;oog de verschillende hoogten van het gezichtsveld in den-zelfden tijd te doorloopen.
Om te toetsen, of de aldus ingerichte toestel nog aanwijzingen opleverde, hebben wij groote reeksen van proefnemingen met één oog gedaan, die wij tegelijk met de resultaten voor één oog, met de electiuehe vonken in denbsp;donkere kamer verkregen (waardoor de beide methoden metnbsp;elkander kunnen worden vergeleken), hieronder mede-deelen.
Beoordeeling met één oog, omtrent het vallen vóór of achter hel Jixatie-punt, met den verbeterden valtoesiel van Hering.nbsp;Fixatie-punt op 575 m. M. van het oog. 1)
1) O. D, beteekent oculus dexter.
O. S. „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sinister.
M. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Myopie.
H. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hypermetropic.
E. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Emmetropic.
S. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geziohtsaoherpte.
-)- , achter het getal, heteekent juist.
„ nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ onjuist.
-ocr page 137-vóór
achter
Rombouts o’^'l ^5 nbsp;nbsp;nbsp;volko
men binoc. zien. Ziende met O. S.nbsp;120 maal
D o r e m a al q' nbsp;nbsp;nbsp;M 1/50. S. “/j,, volk.
binoo. zien. Ziende met O. S. 202 maalnbsp;zonder glas
Gonné Q g‘ I E. S. volk. binoc.
zien. Ziende met O. S. 249 maal
11 o Q I E. S. “/-lo volk. binoc. zien.
Ziende met O. S. 150 maal
A. V o 3 IM Vso S. =0/20 volk. binoc. zien. Ziende met O. S. 250 maal
Dr. Ban meister volk. binoc. zien. Ziende met O. S. M. i/w S. 100nbsp;maal
56 64
28-1-
28-f 42-
97105
41-f 62-
56-i- 43-
89
68 -1- 58—
92 -t- Sl
160
68
82
23 -1- 52-
is-I- 30-
130120
;-t- 42—
47 H- 78-
20-1- 30—
17-1- 33-
37| 63
In ’t geheel van 1071 maal 324 218— 224 -|- 305—‘548 523 Aanm. De reden, waaroin altijd met het linker oognbsp;gezien werd, ligt hierin, dat, toen deze proeven werdennbsp;genomen, de diaphragmata nog niet in den toestel warennbsp;aangehracht en dientengevolge de bewegingen van dennbsp;persoon, die de halletjes liet vallen, voor het rechtenbsp;oog nog niet met genoegzame zekerheid waren verborgen.
De bovenvermelde personen, evenals alle volgende, die aan de proefnemingen werden onderworpen, werden eerstnbsp;onderzocht op het beoordeelen van den afstand met beidenbsp;oogen. Beoordeelden ze een twintigtal balletjes allen juist.
-ocr page 138-106
dan meenden we te mogen besluiten tot volkomen stereoscopisch zien. Resultaten van het heoordeelen van den afstand van den vonk in de donkere kamer. Gezien met één oog. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
110 -I-; 93 60 -t-; 59 — |
170 ; 151 —
Ofschoon enkele personen dus, ’t zij betrekkelijk veel meer juist dan onjuist, ’t zij omgekeerd, hebben geraden,nbsp;zoo wijst toch het eind-oijfer (bevattende alle waarnemingennbsp;met één oog, die wij hebben verricht) met zekerheid aan,nbsp;dat bij den op de beschreven wijze ingerichten valtoestelnbsp;voor één oog genoegzaam alle aanwijzing voor het heoordeelennbsp;van den afsland is uitgesloten.
II.
QNDEKZOBK.
In het volgende deelen wij de uitkomsten mede, die onze proeven hebben opgeleverd omtrent het stereoscopischnbsp;zien bij verschillende oorzken van meer of mindf'-gezichtsvermogen.
-ocr page 139-107
Er blijft te onderzoeken over, of het stereoscopisch zien bij de natuurlijke vormen overeenstemt met de kunstmatig door ons te weeg gebrachte toestanden. Het aantal natuurlijke vormen, die wij tot nog toe onderzocht hebben, is echter nog te gering, om ze reeds nu mede te deelen_nbsp;Geen geval van strabismus, ’t zij vóór, ’t zij na donbsp;operatie, is ons nog voorgekomen, waarbij stereoscopischnbsp;zien bestond.
In één geval van relatief strabismus divergens op kleineren, convergens op grooteren afstand, was hetnbsp;beoordeelen van den afstand bijna geheel volkomen.
I. Anuometropie (verschil in refractie der heide oogev), door sphaerische glazen teweeggebracht.
O.D.i
Van Dooremaal, oud 35 jaar Q g’| M S *“/jo;
beoordeelt alle balletjes goed zonder glazen. Eixatie-punt gedurende de geheele reeks op 575 m. m. van het oog.
o.s. met — 1: |
O.D. j met 1: |
Anisometropie 1: |
vóór |
achter |
in ’t geheel |
60 |
50 |
25 |
4h- |
4 |
8 |
50 |
20 |
14 |
4 |
4 |
8 |
50 |
10 |
8,3 |
24-1-1 — |
24 1 — |
48 2 — |
50 |
9 |
7,5 |
25-1- |
25 |
50 |
50 |
8 |
6,9 |
24-1-1 — |
23 2 — |
47 3- |
50 |
7 |
6,2 |
18-1-11- |
28 1^ |
46 12 — |
50 |
6 |
5,4 |
8-1-17- |
22 3 — |
30 20 - |
50 |
5 |
4,6 |
30 -f- 20 - |
44 6 — |
74 26 — |
50 |
1,5 |
4,1 |
34 16 — |
44 6 — |
78 22 — |
50 |
4 |
8,7 |
22 28 — |
31 19 - |
53 47 — |
O.D.
Dr. KlingerQg' | M Ve, S “/20; ziet met — 'U voor beide oogen volkomen binoculair. Pixatie-punt op 0,575 M. | ||||||||||||||||||
|
Uit de medegedeelde resultaten blijkt, dat bij een verschil van ongeveer V? reeds enkele fouten optraden;nbsp;doch dat bij de verschillende personen, bij den een metnbsp;een iets sterker verschil dan bij den ander, het verschilnbsp;*/, of bij enkelen nog grooter dan Vs moest zijn, om hetnbsp;zelfde resultaat te verkrijgen als bij het zien met éénnbsp;oog. Prof. Donders merkte hierbij op, dat, zoo denbsp;convergentie slechts juist is, d. i. zoo beide oogen opnbsp;het fixatie-punt gericht zij.n, de beoordeeling juist blijft,nbsp;•zoolang nog het tweede oog zij ’t dan ook een zeer flaauwennbsp;indruk ontvangt van het vallende balletje. Is de convergentie niet volkomen juist, zooals licht het geval is,nbsp;wanneer het ééne oog het fixatie-punt niet meer kan zien,nbsp;dan wordt de afstand beoordeeld in betrekking tot hetnbsp;convergeutie-punt. Zoo het ééne oog het fixatie-punt nietnbsp;meer ziet, doch de afstand daarvan ongeveer bekend is,nbsp;dan is de convergentie toch nagenoeg juist. Hieruit is hetnbsp;dan ook te verklaren, dat de fouten het eerst optraden bijnbsp;die balletjes, die zeer dicht bij het fixatie-punt vielen.
Eeeds met -f- ’/ is het fixatie-punt niet meer te zien. Met V2 bekomt men nog een zeer flaauwen indruknbsp;van het vallende balletje.
Wij meenen dus uit de verkregen resultaten te mogen besluiten, dat, wanneer bij Anisometropiede convergentienbsp;juist is en het tweede oog nog een in druk ontvangt, ditnbsp;altijd ter beoordeeling van den afstand behulpzaam is.
-ocr page 143-
II. Vni-oeulair asliffmatisme, door cylinderglazen. Van Dooremaal, fixatie-punt op 0,575 M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Voor |
achter |
In’t geheel | |
Ziet minder duidelijk dan in ’t voorgaandn geval. De 2 fouten bij de balletjes, die vlak voor en achter vallen. O.S. zonder glas, O.D. met cyl '/j,5, as horizontaal. |
25 4- |
24 4- 1- |
494- 1 — |
Ziet nog bijna even duidelijk als zonder cyl. O.S. zonder glas, O.D. met cyl 4- ’/-is» verticaal. |
19-)- 6 — |
25 4- |
44 4- 6 — |
Ziet veel slechter dan met as horizontaal. De uiterste balletjes waren nog duidelijker, doch die dichter bij vielen twijfelachtig. O.S. zonder glas, O.D. met cyl 1/2gt; horizontaal. |
24 4- 1 — |
23 4- 2- |
47 4- 3- |
Deze 3 fouten bij de balletjes die slechts 0,025 m. van het lixatie-punt vallen. O.S. zonder glas, O.D. met cyl 1/2, as verticaal |
15 10 - |
224- 3- |
37 4-16 - |
0 S. zonder glas, O.D. met cyl Yi,8 as horizontaal. |
25 4- |
25 4- |
60 4- |
j3 nbsp;nbsp;nbsp;ï)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»3 Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verticaal. |
10 4-15 — |
214- 4- |
31 4-19 |
Van der Meulen, fixatie-punt op 0,57 |
5 M. | ||
vóór |
achter |
In ’t geheel | |
O.S. zonder glas, O.D. met cyl '/s horizontaal. |
25 4- |
25 4- |
50 4- |
Ziet nog bijna even goed als zonder cyl. O.S. zonder glas, O.D. met cyl ’/sas verticaal. |
22 4- 3 — |
25 4- |
47 4- 3- |
De drie fouten bij het balletje dat direct voor het fixatie-punt valt. O.S. zonder glas, O.D. met cyl 4- '/s as horizontaal. |
25 |
25 4- |
50 4- |
)3 nbsp;nbsp;nbsp;,)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ff 53nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53 as verticaal. |
23 4- 3 — |
26 4- |
48 4- 2 — |
Minder duidelijk als met as horizontaal. De 2 fouten bij het b. dat direct voor f. p. valt. |
113
vóór |
achter |
In 't geheel | |
O.S. zonder glas, O.D. metcyl '/s,,, as horizontaal. De fout bij het balletje dat vlak voor het fixatie-punt valt. |
24-t- 1 — |
25-f |
49-f 1 — |
O.S. zonder glas, O.D. met cyl -f-.'/s's» nbsp;nbsp;nbsp;verticaal. De fouten digt bij het fixatie-punt. |
18-t- 7 — |
23-f 2 — |
41-f 9 — |
O.S. zonder glas, O.D.met cyl-f i/ji/s» as horizontaal. Ziet nog bijna even goed als zonder cyl. |
25 |
25-f |
50 |
O.S. zonder glas, O.D. met cyl -t- '/z’/ï* as verticaal. Ziet veel slechter dan met as horizontaal. De uiterste balletjes waren nog duidelijk, doch die het digst bij het fixatie-punt vielen, twijfelachtig. |
21-1- 4 — |
22-f 3- |
43-f 7- |
O.S. zonder glas, O.D. met cyl V2gt; as horizontaal. Deze fout bij het halle^e dat 0,026 vóór het fixatie-punt valt. |
24-f- 1 — |
25-f |
49-f 1 — |
O.S. zonder glas, O.D. met cyl Va as horizontaal. |
10 -t-15 — |
25-f |
35 -f 15 - |
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; Vi,8, as horizontaal. |
25-1- |
25-f |
50-f |
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. verticaal. |
10-f15 — |
22-f 3 — |
32 -f 18 — |
Aanm. De cylinders, sterker dan werden verkregen, door meer dan één, de assen gelijk gericht, voor elkander te stellen.
Met een cylinder, de as horiaontaal, was het fixatie pantin de verticale, met een cylinder, de as verticaal,nbsp;in de horizontale richting verlengd. Zelfs bij de sterkstenbsp;door ons gebruikte cylinders, met de as verticaal, wasnbsp;nog eene flauwe schijn van het vallende balletje te zien.nbsp;Was het fixatie-punt wel ongeveer 0.2 M. in de horizontale afmeting uitgerekt, zoo moet ook de door hetnbsp;balletje doorloopen lijn 0.2 M. verbreed zijn; doch doornbsp;het snelle voorbijgaan van het balletje was niets te ziennbsp;dan een momentane donkere vlek.
-ocr page 146-114
De resultaten, met cylinderglazen verkregen, bewijzen dus, dat een cylinder voor één oog, de as horizontaal, hetnbsp;beoordeelen van den afstand van het vallende balletje nietnbsp;verhindert, ofschoon ’t er wel iets onduidelijker door wordt.
Tevens blijkt er uit, dat reeds een zwakke cylinder, met de as verticaal gesteld, het beoordeelen van geringenbsp;verschillen in afstand bemoeielijkt; doch dat hij, om ooknbsp;voor grootere verschillen in afstand onzekerheid te weegnbsp;te brengen, eene kromming moet hebben van -{- ’/a ennbsp;sterker, — waarbij dan nog niet eens volkomen hetzelfdenbsp;resultaat als bij het zien met één oog wordt verkregen.
III. Insvffl,cientie, door prisymta, met breJcende hoeken 'naar binnen en naar buiten.
a. Prismata met de brekende hoeken naar buiten.
Van Dooremaal, met prisma 5 voor O.S., met prisma 6 voor O.D., beide met brekenden hoek naar buiten. Hetnbsp;fixatie-punt werd enkel gezien. De afstand tusschen denbsp;plaats, waar het dichtste en het verste balletje valt, scheennbsp;aanmerkelijk vergroot. De indruk, die ontvangen werdnbsp;omtrent den afstand van het vallende balletje, scheen nognbsp;meer beslissend, dan wanneer met beide oogen zondernbsp;prismata gezien werd.
Het resultaat was dan ook, dat 50 balletjes, waarvan 25 vóór en 25 achter,, juist beoordeeld werden.
Met prisma 8 voor O.S. en prisma 6 voor O.D., beide met brekenden hoek naar buiten, werd het fixatiepuntnbsp;op 575 m. M. met moeite enkel gezien, terwijl het ondernbsp;de proefnemingen dikwijls een weinig uiteenweek en dannbsp;dubbel gezien werd.
Het resultaat was:
vóór I achter | in ’t geheel
46 4- 4
115
Met prisma 8 voor O.S. en prisma 10 voor O. D., beide met brekenden hoek naar buiten, werden twee minstens eennbsp;palm horizontaal van elkander verwijderde fixatie-puntennbsp;gezien. Het fixatie-punt stond op 575 m. M. van het oog.
Het resultaat was: nbsp;nbsp;nbsp;. I
25
24 1
24 26-
De indruk, hierbij ontvangen, was, dat alle balletjes aanmerkelijk achter het fixatie-punt op denzelfden afstandnbsp;werden gezien, zoodat dan ook alle balletjes, behalvenbsp;één, dat achter viel, achter werden geraden.
Van der Meulen,prisma5voorO.S.,prisma6voorO.D., met brekenden hoek naarhuiten. Het fixatie-punt op 0,575nbsp;M. werd enkel gezien. De afstand van 50 balletjes, waarvannbsp;25 vóór en 25 achter vielen, werd juist beoordeeld. Denbsp;ruimte, waarover de balletjes vielen, scheen aanzienlijknbsp;vergroot.
Prisma 6 voor O.D., prisma 8 voor O.S., brekende hoek naar buiten. Met moeite werd het fixatie-punt op 0,575nbsp;M. enkel gezien en week soms een weinig uiteennbsp;gedurende de proefnemingen.
Het resultaat was: nbsp;nbsp;nbsp;vóór | achter | in’tgeheel
24 1—1 25 I 49 1 —
Prisma 10 voor O.D , prisma 8 voor O.S., brekende hoek naar buiten. Het fixatie punt op 0,575 M. werd dubbelnbsp;gezien. De twee fixatie-punten waren in horizontalenbsp;richting ongeveer 7 c. M. uiteengeweken.
Het resultaat was: ZÓÓr_[^hter | in ’tgeheel 2o — I 25 I 25 25 —
De hierbij ontvangen indruk was, dat alle balletje» ongeveer even ver achter het fixatie-punt vielen, zoodatnbsp;dan ook allen achter werden geraden.
-ocr page 148-
vóór |
achter |
In ’t geheel |
23-f 2~ |
22 3 — |
45 5 — |
23 2 - |
25 0- |
48 2 — |
25-h |
26 |
50 |
2-f- |
20 |
|60 |
3-t- |
5 |
) |
16-p 9 — |
8 17- |
24 26 — |
25-b |
25 |
50 |
25 |
25 |
60 |
22 3 — |
7 18- |
29 21 — |
20 5 — |
10 15 — |
30 20 — |
13 |
13 |
26 |
O.S. zonder prisma, O.D. met prisma 5, brekende hoek naar binnen.
De fouten waren onder de eerste 10 waarnemingen, zoodat ze welnbsp;met zekerheid aan gebrek aan oefening moeten worden toegeschreven.
O.S. met pr. 6, O.D. met pr. 5, brekende hoeken naar binnen;nbsp;werden overwonnen
O.S. met pr. 6, O.D. met pr. 8; werden overwonnen
O.S. met pr. lO.O.D.met pr.S; werden met veel inspanning overwonnen
Kan na deze 42 het fixatie-pnnt niet meer enkel zien, wat na eenignbsp;wachten weer gelukt, toen nog
O.S. met prisma 10, O.D. met pr. 12; kan de dubbelbeelden van hetnbsp;fixatie-pnnt niet meer tot vereeni-ging brengen en ziet de dubbelbeelden ongeveer 0,15 m.horizontaal van elkander verwijderd.
O.D. met pr. 5, O.S. met pr. 6, brekende hoeken naar binnen. Ziet het fixeerpunt op 0,575 ip. enkel
O.D. met pr. 8, O S. met pr. 6. Ziet fixeerpunt enkel.
O.D. met pr. 10, O.S. met pr. 12. Kan de prismata niet meer overwinnennbsp;en ziet 2 fixatie-punten, ongeveernbsp;0,15 m. van elkander verwijderd
O.D. met pr. 10, O.S. met pr. 6. Ziet 2 f. p. ongeveer 0,1 m. horizontaal van elkander verwijderd. Verklaart geheel onzeker te zijn.
O.D. met prisma 6. O.S. met prisma S. Ziet het fixatie-pnnt enkel.
-ocr page 149-achter In’t geheel
O.D. me'prisma 10, O S, met prisma fi. Ziet 2 tixatie punten, ongeveernbsp;0,1 UI. liorizontaal van elkandernbsp;verwijderd. Raadt de eer.^le 9nbsp;allen vuur, waarvan 5 vóór en 4nbsp;aelili r vielen. Na even upg'Ziennbsp;te lieliben zijn de dnbi)elUeeldennbsp;van liet fixatiepunt tot vereenigingnbsp;gebracht. T'ien
De 5 fouten bij het balletje dat 0 025 m. vóór het fixaüe-puut valt.
O.D. prisma 16, O.S. prisma 12. Ver uitéénstaande dubbelbeelden vannbsp;het lixatie punt.
15
21 o - 36 5
1 24— 25 25 —
,24 1—1
lilt de medegedeelde proefnemingen blijkt, dat zoolang met prismata de hoeken naar binnen of naar buiten, betnbsp;fixatie punt nog enkel gezien werd, de beoordeeling van dennbsp;betrekkelijken afstand volkomen juist was. Zelfs was denbsp;beoordeeling van geringe verschillen in afstand met denbsp;pvismata, de brekende hoeken naar buiten, gemakkelijker dan met de bloote oogen ; daar de ruimie, waarover denbsp;balletjes vallen, uitgerekt scheen en aldus kleine verschillen in afstand grooter schenen dan zo in werkelijkheid waren. De prismata, met de brekende hoeken naarnbsp;binnen, oefenden een tegeiiovergestelden invloed uit, dienbsp;echter niet zoo groot was, om, behalve eene zeernbsp;enkele fout, de balletjes valscb te doen beoordeelen.nbsp;Deze enkele fouten werden dan ook gemaakt, juist hgnbsp;die balletjes, die zeer dicht bij het fixatiepunt vielen.
Prismata, die met zeer groote moeite werden overwonnen en waarbij het fixatie punt soms in dubbelbeelden uiteenweek, leverden slechts een geringen hinderpaal opnbsp;voor het juist beoordeelen van den afstand, zooals bijnbsp;tot divergentie dwingende prismata bij v. Dooremaalnbsp;en V. d. Me uien bleek.
-ocr page 150-Daarentegen was de beoordeeling van den afstand met prismata, waarmede het fixatie-punt niet meer enkel werdnbsp;gezien, volkomen opgeheven. Zooals men uit de medegedeelde resultaten zal zien, werden de halletjes achternbsp;geraden, wanneer de prismata, met de brekende hoekennbsp;naar buiten geplaatst, niet meer konden worden overwonnen.
Iets minder sterk, maar toch nog zeer duidelijk bestond de neiging om vóór te raden, indien de prismata, met denbsp;brekende hoeken naar binnen geplaatst, het fixatie-puntnbsp;in gelijkzijdige dubbelbeelden deden zien.
IV. Verduistering^ door diffuus licht,
De verduistering door diffuus licht werd teweeggebracht door matte glazen. Eenige uit een mat glas in den vormnbsp;van brilglazen gesneden stukken werden op de mattenbsp;vlakte zooveel afgeslepen en desnoods nog met olie ingewreven , dat ze eene gezichtscherpte opleverden van
V1000 nbsp;nbsp;nbsp;'V100'
Yan Dooremaal. O.S. zonder, O.D. met een mat glas, dat een gezichtsscherpte toelaat van 'Vioo. Het fixatie punt konnbsp;niet meer duidelijk onderscheiden worden met dit glas.nbsp;Kesultaat: vóór 25 juist, achter 19 juist 6 onjuist. Dezenbsp;6 fouten allen bij het balletje, dat dicht achter het fixatiepunt valt.
OS. zonder, O D. met mat glas, S. nbsp;nbsp;nbsp;Resultaat:
vóór 24 juist, 1 fout, achter 23 juist 2 fout. De fouten bij de balletjes, dicht vóór en achter het fixatie-punt.
O.S. zonder, O.D. met mat glas, visus is/soo- Resultaat: vóór 30 juist, achter 21 juist 9 fout. De fouten bijnbsp;het balletje, dat dicht achter het fixatie punt valt.
OS. zonder, O.D. met mat glas, V200. Met dit glas was het vallen der balletjes reeds iets minder duidelijk.nbsp;Resultaat: vóór 25 juist, achter 17 juist, 8 onjuist.
-ocr page 151-O.S nbsp;nbsp;nbsp;zonder,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O.D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mat glas,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Resultaat:
vóór 25 juist, achter 20 juist, 5 oijuist. De fouten bij het balletje direct achter het fixatie-punt.
O.S, nbsp;nbsp;nbsp;zonder,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O.D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mat glas,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^/ma (het beoor-
deelen van bewegingen van de hand op ö voet). Met dit glas was het vallen van de balletjes niet meer te zien.nbsp;Resultaat: vóór 13 juist, 12 o juist, achter b juist 17nbsp;onjuist, in ’tgeheel 21 juist tegen 29 onjuist.
Va 11 der Meulen O.S. zonder, O.D met matglas, “/loo. Resultaat: vóór 20 juist, 5 onjuist, achter 23nbsp;juist, 2 onjuist. De fouten bij de beide balletjes, die-betnbsp;dichtst achter het fixatie-punt vielen.
O.S nbsp;nbsp;nbsp;zonder,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O.D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met mat glas,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Resultaat:
vóór 20 juist, 5 nbsp;nbsp;nbsp;onjuist, achter 25 juist.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;deze 5 fouten
werden drie in eene reeks van 8 balletjes gemaakt, terwijl de beide anderen voorkwamen bij bet balletje, dat directnbsp;vóór hot fixatie-punt viel.
OS. nbsp;nbsp;nbsp;zonder,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O.D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met mat glas, ’’^oo-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Resultaat;
vóór 22 juist, 3 fout, achter 24 juist, I fout. Deze fouten bij de balletjes , direct vóór en achter het fixatie-punt.
O.S. nbsp;nbsp;nbsp;zonder,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O.D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met mat glas,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vaj,.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Het vallen
der balletjes met dit glas nog tamelijk goed te zien. Resultaat; vóór 24 juist, 2 onjuist, achter 24 juist, 2nbsp;onjuist, De fouten alléén bij de balletjes, die direct vóórnbsp;en achter het fixatie-punt vallen.
OS. nbsp;nbsp;nbsp;zonder,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O.D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met mat glas,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Resultaat:
vóór 24 juist, 1 onjuist, achter 25 juist. De eene fout bij het balletje, dat direct vóór het fixatie-punt valt.
O.S. zonder, O.D. met mat glas, Viooo- Het vallende balletje was met dit glas niet meer te zien. Resultaat;nbsp;vóór 6 juist 19 onjuist, achter 21 juist 4 onjuist, dusnbsp;27 juist tegen 23 onjuist.
Deze proefnemingen leeren dus, dat bij eene gezichts-
-ocr page 152-scherpte op het eene oog van'’/n,,,, ten gevolge van diffuus licht door een mat glas (te vergeliiken met verduisteringennbsp;van de doorschijnende media van het oog), debeoordeeüngnbsp;van den afstand van het vallerde balletje reeds iets mindernbsp;volkomen is dan bij twee normale oogen, en dat hel oordeelnbsp;over de balletjes, die dicht bij het fixatie-punt vallen, reedsnbsp;onzekerder wordt. Verder, dat bij eene gezichtsscherptenbsp;van V3001 op dezelfde wijze teweeggebracht, de beoor-deeling van den afstand nog weinig meer heeft geledennbsp;(zelfs werden hierbij minder fouten gemaakt en scheennbsp;de indruk van den afstand sterker te zijn dan bij eenenbsp;grootere gezichtsscherpte); doch dat eene gezichtsscherptenbsp;op het eene oog van Viooo) tengevolge van diffuus licht,nbsp;voor de beoordeeüng van den afstand van de vallendenbsp;balletjes geen voordeel meer aanbrengt.
'll!
Dit zou bewijzen, dat men, door op een oog met verduisteringen bij een tweede normaal oog, ’tzij door iri-dectomie ’t zij op andere wijze, de gezichtsscherpte op slechts Yaoo te brengen, den patiënt, voor hetbeoordeelennbsp;van den afstand van grovere voorwerpen, een groot voordeel zal bezorgen.
V. Torpor, kunstmatig teweeggebracht door London smoke-glazen.
Door deze glazen', die nagenoeg een zelfde deel van de lichtstralen van alle golflengten opslorpen, werd eennbsp;toestand teweeggebracht, die vrij wel met den natuurlijken torpor retinae overeenkomt.
Het hoofdkenmerk toch van den torpor retinae, dat eene veel grootere hoeveelheid licht noodig is, om dezelfdenbsp;voorwerpen te onderscheiden, dan bij normale oogen,nbsp;wordt ook te voorschijn geroepen, door London smoke-glazen voor het oog te plaatsen.
-ocr page 153-Met het apparaat van Forster ter bepaling van den lichtzin, werd genieten eene hoeveel maal grooterenbsp;hoeveelheid licht noodig was, om met deze glazen dezelfdenbsp;figuren te onderscheiden als met dezelfde oogen zondernbsp;glazen.
De proefnemingen werden gedaan bij zeer helder weder.
Van Dooremaal. O.S, zonder, O.D. met één smoke-glas, waarbij 2.5 maal zooveel licht vereischt werd als zonder glas. Resultaat vóór juist, achter 12 juist. Konnbsp;zelfs den afstand van het balletje nauwkeurig aangeven.
O.S. zonder, O.D. met 2 smoke glazen, waarbij zes maal zooveel licht vereischt werd. Resultaat: vóór 12 juist,nbsp;achter 12 juist. Zelfs de plaats van den val werd nauwkeurig aangegeven.
O.S. zonder, O.D. met 3 smoke-glazen, waarbij 16 maal zooveel licht noodig was. Resultaat; vóór 12 juist, achter 12 juist.
O.S. zonder, O.D. met 4 smoke-glazen, waarbij 40 maal zooveel licht noodig was. Ziet door de smoke-glazennbsp;het fixatie-punt en de vallende balletjes nog. Resultaat:nbsp;vóór 18 juist, 7 onjuist, achter 15 juist , 10 onjuist.
Met 5 smoke-glazen, waarbij 100 maal zooveel licht vereischt wordt, zijn de vallende balletjes niet meer tenbsp;zien. Het fixatie punt is nog flauw te onderscheiden. Resultaat: vóór 18 juist, 10 onjuist, achter 13 juist, 15nbsp;onjuist, dus 31 juist tegen 25 fout.
V. d. Meulen. O.S. zonder, O.D. met 1 smoke-glas Resultaat: vóór 12 juist, achter 12 juist.
O.S. zonder, O.D. met 2 smoke-glazen. Resultaat: vóór 12 juist, achter 12 juist.
O.S. zonder, O.D. met 3 smoke-glazen. Resultaat: vóór 12 juist, achter 12 juist.
-ocr page 154-O.S. zonder, O.D. met 4 smoke-glazen. Eesultaat: vóór 21 juist 4 onjuist, achter 25 juist.
O.S. zonder, O.D. met 5 smoke-glazen. Met deze 5 glazen werd het fixatie-punt nog flauw en de balletjes zeer onduidelijk gezien. Eesultaat: vóór 9 juist, 16 fout, achter 24 juist 1 fout, dus 33 juist tegen 17 onjuist.
Torpor op één oog zou dus zeer sterk moeten zijn, om het heoordeelen van den afstand op te heffen.
-ocr page 155-DOOE
J. E. VAN DER METJLEN
EN
J. C. VAN DO ORE MA AL.
Met den boven beschreven toestel van Bering (bl. 93 e. V.) hebben wij, op voorstel van Prof. Donders,nbsp;eenige reeksen van proeven verricht, terwijl door prismata, met den hoek naar boven en beneden, de spleetnbsp;dubbel gezien werd, zoodat het eene halfbeeld van hetnbsp;gezichtsveld zich boven het andere, en door eene donkerenbsp;interruptie daarvan gescheiden, vertoonde.
De uitkomsten schijnen ons van genoegzaam gewicht, om ze hier afzonderlijk mee te deelen.
Dat bij de zwakkere prismata, waarbij de beide gezichtsvelden nog niet geheel van elkander gescheiden zijn, het stereoscopisch zien bewaard bleef, had nietsnbsp;bevreemdends, daar het beeld van de door het balletjenbsp;doorloopen lijn voor een gedeelte althans op nagenoegnbsp;correspondeerende plaatsen valt, wanneer dit ook nietnbsp;punt voor punt voor deze lijn gelden moge.
Dat echter bij zoo sterke prismata, dat de beide gezichtsvelden volkomen van elkander waren gescheiden,
-ocr page 156-124
nog een genoegzaam beslissende, zij ’t dan een minder treffende indruk, dan bij het gewone zien met beide oogen,nbsp;omtrent den afstand van het vallende balletje werd verkregen , meenen wij een even onverwacht als belangrijknbsp;feit te mogen noemen. Dit toch bewijst, dat, wanneernbsp;het eene halfbeeld (zoo noemt Hering de dubbelbeelden)nbsp;eener lijn on het bovenste gedeelte van het eene, hetnbsp;andere halfbeeld op het onderste gedeelte van het anderenbsp;netvlies valt, hier bijv. boven, daar onder den netvlieshorizont, zoodat de twee halfbeelden volstrekt geene innbsp;stereoscopischen zin correspondeerende punten gemeen hebben , desniettegenstaande uit die beide halfbeelden eenenbsp;juiste stereoscopische voorstelling kan geboren worden.
Wij laten de gezamenlijke reeksen van proeven hier volgen.
Van Dooremaal.
OS zonder, OD met prisma 5, brekende hoek naar beneden. Eesultaat: vóór li2 juist, achter 12juist. Wistnbsp;zelfs den afstand nauwkeurig aan te geven.
O.S. zonder, O.D. met prisma 8, brekende hoek naar beneden. Eesultaat volkomen hetzelfde als bij voorgaandnbsp;prisma.
O.D. met prisma 5, brekende hoek naar beneden, OS met prisma 6, brekende hoek naar boven. Ziet het haarnbsp;verlengd en aan dat haar ongeveer 0,1 m boven elkandernbsp;twee fixatie-punten. Eesultaat: vóór 24 juist, 1 onjuist,nbsp;achter 23 juist, 2 onjuist. Dus 47 juist tegen 3 onjuist. Dezenbsp;3 fouten waren bij de eerste 7 balletjes; verder allen goed.
O.D. met prisma 8, brekende hoek naar boven, O.S. met prisma 6, brekende hoek naar beneden. Ziet, evenals innbsp;’t vorige geval, 2 koralen verticaal boven elkander. Eesultaat: vóór 24 juist, 1 fout, achter 22 juist, 3 fout.
-ocr page 157-125
Dus 47 juist tegen 3 fout. Deze fouten werden gemaakt, wanneer de diaad, in plaats van enkel, dubbel geziennbsp;werd, wat door de niet volkomen juiste stelling der prismata , door kleine bewegingen van het hoofd of door wankelende convergentie zeer licht kan gebeuren.
Twee dagen later met dezelfde prismata, op dezelfde wijze geplaatst. Resultaat: vóór 2juist, 3 fout, achternbsp;23 juist, 2 fout, dus 43 juist tegen 5 fout. Deze foutennbsp;hij de halletjes, die zeer dicht (2,5 c. M.) vóór of achternbsp;het fixatie-punt vallen.
0.1). met prisma 5, hoek naar beneden, OS. met prisma 8, hoek naar hoven. Spleet ter wijdte van 15 m. M.nbsp;Ziet 2 spleeten , door een scherpe zwarte streep gescheiden;nbsp;ziet door elke spleet een, alzoo twee fixatiepunten, dienbsp;in vertikale richting ongeveer 0,15 M. van elkandernbsp;verwijderd zijn. Resultaat: vóór 25 juist, achter 23nbsp;juist, 2 onjuist, dus 48 juist tegen 2 onjuist. Beidenbsp;fouten bij het balletje, dat vlak achter het fixatie-punt valt.
Prismata dezelfde. Spleet ter wijdte van 10 m. M. De twee spleeten zijn door een breedere zwarte streepnbsp;van elkander gescheiden. Resultaat: vóór 23 juist 2nbsp;onjuist, achter 19 juist 6 onjuist, dus 42 juist tegen 8nbsp;fout. Hierbij moet worden opgemerkt, dat door de geringenbsp;wijdte van de spleet het balletje uiterst kort in hetnbsp;gezichtsveld bleef.
O.D. met prisma 8, hoek naar beneden, O.S. met prisma 6, hoek naar boven. Spleet ter wijdte van 12nbsp;m. M. De twee spleeten door een zwarte streep van Vanbsp;c. M. van elkander gescheiden. Resultaat: vóór 23 juistnbsp;2 onjuist, achter 23 juist, dus 48 juist tegen 2 fout.
Dezelfde prismata op dezelfde wijze. Spleet ter wijdte van 8 m. M Beide spleeten door een zeer breede zwartenbsp;streep van elkander gescheiden. Resultaat: vóór 22 juist.
-ocr page 158-126
3 fout, achter 17 juist 8 fout, dus 39 juist tegen 11 fout.
Daar hierbij de tijd, dat het balletje zichtbaar bleef, uiterst kort (ongeveer Vso sec.) was, en dit de beoordeelingnbsp;zeer bemoeielijkte, gingen wij liever tot nog sterkerenbsp;prismata over, waarbij wij de spleet niet zoo sterk behoefden te vernauwen, om de afscheiding tusschen beidenbsp;gezichtsvelden even groot te bewaren.
O.D. met prisma 8, hoek naar boven, O.S. met prisma 10, hoek naar beneden. Spleet ter wijdte van 16.5nbsp;m. M. Beide spleeten, door eene scherpe zwarte streepnbsp;van ongeveer 0.5 c. M. breedte van elkander gescheiden.nbsp;Resultaat: vddr 23 juist, 1 fout, achter 25 juist, dusnbsp;48 juist tegen 1 onjuist.
O.D. met prisma 10, hoek naar boven, O.S. met prisma 1’2, boek naar beneden. Spleet ter wijdte vannbsp;16.5 m. M. Beide spleeten, door eene zwarte streepnbsp;van ruim 1 c. M. breedte van elkander gescheiden. Denbsp;2 fixatie-punten (door elke spleet één zichtbaar) warennbsp;ruim 0.2 M. verticaal boven elkander te zien. Resultaat:nbsp;vóór 20 juist, achter 14 juist 5 fout. Werd vermoeid.nbsp;Even later voortgezet: vóór 31 juist, achter 22 juist 9nbsp;fout; samen; vóór 51 juist, achter 36 juist 14 fout, dusnbsp;87 juist tegen 14 onjuist.
Van der Meulen.
O.S. zonder, O.D. met prisma 5, brekende hoek naar beneden. Resultaat: vóór 12 juist, achter 12 juist. Kannbsp;zelfs de plaats van den val nauwkeurig aangeven.
O.S. zonder, O.D. met prisma 8, brekende hoek naar beneden. Resultaat volkomen als met ’t vorige prisma.
O.D. met prisma 8, brekende hoek naar boven, O.S. met prisma 6, brekende hoek naar beneden. Resul-
-ocr page 159-taat: vóór 21 juist, 4 onjuist, achter 25 juist, dus 46 juist tegen 4 onjuist. De fouten bij het balletje, dat zeernbsp;dicht (2.5 c. M ) vóór het fixatie-punt valt.
O.D. met prisma 8, brekende hoek naar boven, O.S. met prisma 10 brekende hoek naar beneden. Spleet ternbsp;vpijdte van 11 m. M. Duidelijke zwarte streep tusschennbsp;beide spleeten. Had in den beginne moeite, om het eene haarnbsp;juist in het verlengde van het andere te zien, als gevolgnbsp;van de minder juiste plaatsing der prismata. Hiermedenbsp;was het resultaat; vóór 6 juist 9 onjuist, achter 15 juist,nbsp;dus 21 juist tegen 9 fout. Kreeg later door verplaatsingnbsp;der prismata het eene haar in het verlengde van het ander.nbsp;Toen was het resultaat: vóór 25 juist, 6 fout, achter 31nbsp;juist, dus 56 juist tegen 6 fout. De fouten bij het balletje, dat juist vóór het fixatie-punt valt.
O.D. met prisma 12, brekende hoek naar boven; OS. met prisma 10, brekende hoek naar beneden. Spleetnbsp;ter wijdte van 11 m. M. Breede zwarte streep tusschennbsp;beide spleeten. Het eene haar juist in het verlengde vannbsp;het andere gerien. Eesultaat: vóór 24 juist, 1 fout, achternbsp;25 juist, dus 49 juist tegen 1 onjuist.
Hierbij dient opgemerkt te worden, dat men er zorgvuldig op moet letten, de half beelden precies verticaal boven elkander te stellen, wat zeer scherp hieraan tenbsp;beoordeelen is, dat het eene half beeld van het haar juistnbsp;in de verlenging van het andere valt. Zoo gemakkelijk hetnbsp;is, de beide halfbeelden juist in elkanders verlengde te stellen, wanneer beide gezichtsvelden voor een deel nog gemeenschappelijk zijn, zooveel zorg vereischt het. om dezenbsp;voorwaarde te vervullen, wanneer de twee gezichtsveldennbsp;door eene donkere interruptie van elkander zijn gescheiden.nbsp;De prismata moeten dan zeer nauwkeurig gesteld en de convergentie zeer standvastig zijn. Professor Donders
-ocr page 160-merkte op, dat, bij onvolkomen plaatsing, het balletje op de donkere interruptie in schuinsche richting van zijnennbsp;weg scheen af te wijken, waarbij het oordeel ten eene-male onzeker werd.
Ofschoon uit de donkere interruptie duidelijk genoeg bleek, dat de gezichtsvelden van rechter en linker oognbsp;volkomen van elkander gescheiden waren, zoo hebbennbsp;we ons toch nog nader er van overtuigd, dat een lichaam,nbsp;verticaal door het gezichtsveld bewogen, twee (door denbsp;donkere interruptie) van elkander afgescheiden banen beschreef, en dat dit lichaam, in de geprojiciëerde donkerenbsp;interruptie geplaatst, voor geen van beide oogen zichtbaar was.
Dit staat dus vast, dat in de medegedeelde proefnemingen het vallende balletje op het eene netvlies over een hooger,nbsp;op het andere over een lager gedeelte zijne baan beschreef.nbsp;Wanneer nu desniettemin het oordeel over de derde dimensie bleek juist te zijn, dan ligt, naar onze meening,nbsp;daarin opgesloten, dat de stereoscopische combinatie nietnbsp;als een direct physiologisch, maar als een psychischnbsp;verschijnsel is op te vatten, in dien zin, dat de versmelting eerst met het psycho-physische proces geborennbsp;wordt. Men kan toch het stereoscopisch zien zich hiernbsp;niet anders voorstellen als door tusschenkomst van in denbsp;verbeelding verlengde half beelden, waarbij zij in stereo-scopischen zin correspondeerende netvliespunten zoudennbsp;bereiken.
-ocr page 161-OVER
LICHT- EN KLEURPERCËPTIE.
s.
-ocr page 162- -ocr page 163-LICHT-PERCEPTIE.
Het psycho physisch proces, waarmede de licht-percep-tie in verband staat, stellen wij ons voor als een eigenaardig chemisme in specifieke gangliëncellen der hersenen. Opgewekt wordt dit chemisme langs de baan der- zenuwen , aan welker physiologische werkzaamheid van geleiding een electro-motorische werking verbonden is, dienbsp;haren oorsprong vindt in de percipiëerende organen vannbsp;het netvlies. Percipiëerende organen nu noemen wijnbsp;diegene, waarin onder den invloed van lichtgolven hetnbsp;physiologische proces geboren wordt, dat wij in zpnennbsp;grond als een chemisme beschouwen.
Wij moeten dus wel onderstellen , dat in deze elementen stofifen voorhanden zijn, die door middel van de ethergolven in een chemisch proces gewikkeld worden, datnbsp;aanhoudt, zoolang deze ethergolven „prikkelen.”
Omdat de retina gewoonlijk geprikkeld wordt door deze golven, en , als deze irritatie van daar naar de hersenen wordt voortgeleid , in dit centrum de voorstellingnbsp;van licht wordt opgewekt, die door het individu in de
-ocr page 164-ruimte verplaatst wordt, heeft men deze ethergolven lichtgolven, of kortweg „licht’’ genoemd.
Er is dus een essentiëel verschil tusschen licht in phy-siologisch^n en physischen zin.
De verschillende door een prisma uiteengeworpen stralen verdeelde men vi’oeger algemeen in warmte, licht- ennbsp;chemische stralen. Volgens het zooeven betoogde kan men hetnbsp;licht- en het cheraisme gevend vermogen als één beschouwen,nbsp;en dus zou er slechts nog van warmtegevende en chemischenbsp;stralen sprake kunnen z^n : in hoeverre deze verdeelingnbsp;vast te hcuden zij, zal later blijken.
Niet alle stralen van een spectrum zijn in staat de retina te prikkelen: het gedeelte van het spectrum, waartoe deze werking beperkt is, is gelegen tusschen de stralen,nbsp;wier golflengte slectits weinig grooter is dan die der stralennbsp;in de lijn A en slechts weinig kleiner dan die in de lijn H,
Dat de andere stralen met prikkelend inwerkeo, zou van twee oorzaken kunnen afhangen: zij zouden óf doornbsp;de media van ’t oog kunnen worden geabsorbeerd, óf denbsp;retina zou ongevoelig voor hen kunnen zijn.
De stralen van grootere golflengte dan A worden waarschijnlijk geheel door de media van ’t oog geabsorbeerd. Brücke namelijk kon, nadat licht door deze media en eene laag roetzwart gegaan was, geen werkingnbsp;op de thermo electrische zuil constateeren. De ultra-roode stralen dus , die ongetwijfeld een sterk verwarmendnbsp;vermogen hebben en door eene laag roetzwart wordennbsp;doorgelaten, moeten door de cornea , de lens of het glas-vocht worden geabsorbeerd.
Voorde ultra-violette stralen schijnt de retina gevoelig te zijn ; want, hij uitsluiting van ieder ander licht, worden ze nog gezien, zij het dan ook zwak. Evenwelnbsp;kan dit nog tot vergissing aanleiding geven, daar
-ocr page 165-ze op de weefsels van het oog fluoresceerend werken, en hierop hunne zichtbaarheid zou kunnen berusten.nbsp;Brücke toonde, door licht, dat beurtelings wel en nietnbsp;door de media van een ossenoog gegaan was, op eene oplossing van guajak in alkohol te laten inwerken, dat ernbsp;in deze media absorptie plaats heeft. Evenwel is dezenbsp;absorptie volstrekt niet zoo volkomen, als Brücke oorspronkelijk meende. Door namelijk de ultra-violette stralen, gegaan door de media van een oog, op eene chinine-oplossing te laten in werken, bewezen Donders env.nbsp;Rees door de opgewekte fluorescentie, dat ze voor een goednbsp;deel worden doorgelaten. Immers, terwijl de helderheidnbsp;van het onveranderde ultra-violette licht veel geringer isnbsp;dan die van het door de fluorescentie der chinine ontstaande,nbsp;blijkt wel, dat de geringe zichtbaarheid vooral hierop berust , dat de retina weinig gevoelig voor de ultra violettenbsp;stralen is. Dit bewijs is nog krachtiger hierdoor, datnbsp;door de chinineoplossing de opvallende ultra-violette stralennbsp;in diffuus licht van grootere golflengte veranderd zijn; veelnbsp;helderder is dus nog een veel kleiner aantal van dezenbsp;laatste stralen dan een veel grooter van de ultra-violette.
Berust nu de prikkeling der retina op een opgewekt chemisme, dan doet zich de vraag voor: hoe heeft mennbsp;zich dit te denken? Ter verklaring is het geschikt rondnbsp;te zien naar chemische processen, buiten het oog doornbsp;licht opgewekt. De voorbeelden hiervan zijn vele. Grootnbsp;ook is het verschil in chemisme in verschillende stoffennbsp;te weeg gebracht.
Ik vermeld eerst eenige chemismen, waarvan de aard nog onbekend is. Sommige schijnen wel op oxydatie tenbsp;berusten, daar ze alléén plaats grijpen in een medium, datnbsp;zuurstof bevat (Becquerel), maar daar vele, o. a. ontkleuringen, ook kunnen tot stand komen door desoxydatie,
-ocr page 166-132
heb ik ze niet in de klasse der door het licht tot stand gebrachte verbindingen willen brengen,
V an doxo geeft reeds John F. W. Herschel!) eenige voorbeelden.
Herschel lost eerstguajak in alkohol op ; papier, hiermede bestreken, is kleurloos. Als hi) hierop het spectrum liet inwerken, zag hij eene blauwe verkleuring.in het violetnbsp;en ulira-violet. — üp dergelijk papier liet hij chloor inw-er-ken en nu was het, vooral nat, zeer gevoelig voor allenbsp;lichtsoorten : de werking van de stralen van de grootstenbsp;golflengte werd zeer ondersteund door eene temperatuurnbsp;van 94=gt; C. — Verdei' kleurde hij papier met de kleurstoffennbsp;van verschillende bloemen; voor het gele sap van Cor-chorus Japonica is de verkleuring het zwakst in de stralennbsp;van de grootste golflengte; eens begonnen, gaat zij ook innbsp;het donker voort. Het rozenrood sap van Matliiola annuanbsp;wordt ontkleurd van het geel tot het rood en in hetnbsp;violet. Papier, met kurkuma-tinctuur bevochtigd, is geel;nbsp;een spectrum werkt er op in , vooral het violet en ultraviolet. Sparaxis tricolor geeft met alkohol eene gelenbsp;kleur aan het papier: dit, met carbonas natiicus behandeld , is zeer gevoelig voor de roode zijde van het spectrum.nbsp;Herschel kwam in het algemeen tot deze resultaten: P.nbsp;het licht werkt geheel of gedeeltelijk ontkleurend; 2’gt;. denbsp;werking is nagenoeg bepaald tot het zichtbare spectrum;nbsp;3o. de werkende kleuren zijn vooral die, welke tezamennbsp;de complementaire kleur van de kleurstof uitmaken (wetnbsp;van G r o t h u s).
1) Philosophical Transactions, 1842; on the Action oi the Bays of the Solar Spectrum on Vegetable Colours, and on some Photographic Processes.
-ocr page 167-133
Draper 1) verkreeg soortgelijke resultaten. Tyndall 2) beschrijft de inwerking van licht op den damp van amylnitrit. De donkere warmtestralen [ze werden al of nietnbsp;door eene aluinoplossing geabsorbeerd] zijn onwerkzaam.nbsp;Met geel, rood en blauw glas blijkt, dat het de meestnbsp;breekbare stralen van het zichtbare spectrum zijn, dienbsp;hierin een chemisme opwekken.
De overige door het licht opgewekte ohemismen kan men splitsen in ontledingen, plotselinge verbindingen,nbsp;langzame verbindingen.
1“. Wekt het licht eene ontleding op. Onder anderen, deed Draper hierover onderzoekingen. Laat men op eenezil-verplaat, bedekt met joodzilver en afgesloten voor iedernbsp;ander licht, een spectrum vallen, dan wordt wel het eerstnbsp;dat gedeelte veranderd, waarop de meest breekbare stralennbsp;vallen , maar als de minder breekbare maar lang genoegnbsp;inwerken , ook dat gedeelte, waarop deze laatste vallen.nbsp;Hierbij wordt door het licht eene gedeeltelijke ontledingnbsp;van het zilver-j odid tot stand gebracht. BecquerelS) deeltnbsp;eene dergelijke werking mede op chloor- en broom-zilver,nbsp;op broom-koper enz.
Belangrijk is vooral de werking van het licht op planten. Déhéraind) en vele anderen, aangehaald door Sachs 5), deden hierover onderzoekingen. Sachs kwamnbsp;tot dit resultaat; in zooverre de chemische processen in denbsp;planten van het licht afhangen, komen ze alleen of voornamelijk tot stand door stralen van de middelste en
1) nbsp;nbsp;nbsp;Philosophical Magazine, Dec. 1872. Eesearohes in Actino-Chemistry : on the Distribution of Chemical Force in the Spectrum.
2) nbsp;nbsp;nbsp;London Eoyal Society Proc. XVII. 92.
3) nbsp;nbsp;nbsp;La lumière, ses causes et ses effets. Tom II.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Comptes rendus. LXIX.
5) nbsp;nbsp;nbsp;Lehrbuch der Botanik. 1872.
-ocr page 168-134
laagste breekbaarheid , — aldus het groen worden van het chlorophyllum , de ontleding van koolzuur en de vormingnbsp;van amylum [of suiker of vet] in het chlorophyllum.nbsp;Hier heeft werkelijk eene ontleding plaats : aequivalentnbsp;aan de hoeveelheid levende kracht, aan het licht ontleend,nbsp;wordt door de plant in deze hoogere verbindingen eenenbsp;quantiteit spankracht gevormd. Deze aequivalentie, hoewelnbsp;niet direct bewezen, wordt reeds daardoor waarschijnlijk, datnbsp;de hoeveelheid koolzuur, die ontleed wordt, evenredig is aannbsp;de intensiteit van het witte licht, dat de plant bestraalt.
Merkwaardig hierbij is, dat slechts die stralen, die voor het menschelijk oog zichtbaar zijn, de ontleding van het koolzuur veroorzaken, en dat die stralen, die het oog het sterkstnbsp;aandoen, ook hier het sterkst werken. De verhouding isnbsp;ongeveer deze:
rood. . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. . . 25.4 |
oranje . . |
. . . nbsp;nbsp;nbsp;63.0 |
geel . : nbsp;nbsp;nbsp;. |
. . . 100.0 |
groen . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. . . 37.2 |
blauw . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. . . 22.1 |
indigo . |
. . . 13.5 |
violet . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. . . . nbsp;nbsp;nbsp;7.1 |
2°. Wekt het licht eene plotselinge verbinding op: werkt b.v. sterk licht op een mengsel van chloor ennbsp;waterstof, dan komt er onder explosie eene plotselingenbsp;verbinding tot stand.
3®. Werkt het licht langzaam verbindend. Zoo vermeldt Herschel reeds de werking van licht op een mengsel vannbsp;ijzer-chloride en ferrocyaan-kalium: sterk werken hierop denbsp;roode en ultra-roode stralen onder vorming van berlijnsch-blauw. Hier gaat wel eerst eene dubbele ontleding vooraf,
-ocr page 169-135
maar het resultaat is toch — eene verbinding: daarom heb ik het geheele proces gebracht tot de door het licht opgewekte verbindingen. Een dergelijk proces vermeldt 7o-gel 1) in een mengsel van nitio-prussid-natrium en pzer-chloride; hier ontstaat onder den invloed van alle stralennbsp;van ’t zichtbaar spectrum berlijnsch-blaauw; de sterkstnbsp;breekbare stralen werken echter het sterkst, en wel staatnbsp;de werking van het violet tot het rood = 2:1. Herschelnbsp;ontkleurde het rozenroode sap van Mathiola annua doornbsp;desoxydatie met zwaveligzuur: onder den invloed dernbsp;complementaire kleur herneemt het zijn rozenrood, d. i.nbsp;komt er weer oxydatie, eene verbinding, tot stand. Bec-querel drenkt papier met chroomzuur en droogt hetnbsp;in het donker; laat hij er een spectrum op vallen , dannbsp;wordt het papier door oxydatie langzamerhand zwart vannbsp;de streep b tot M, met een maximum van werking in F.nbsp;Draper liet op een mengsel van chloor en waterstofnbsp;een spectrum van zwak licht in werken. Alle zichtbarenbsp;stralen brachten eene verbinding tot stand, maar de sterkstnbsp;breekbare werkten het sterkst. Bunsen en Roscoë2)nbsp;vonden, dat, als de verbinding door zwak licht wordtnbsp;opgewekt, met de inwerking van het licht ook terstondnbsp;het chemisme ophoudt. Opmerkelijk is hierbij nog, datnbsp;het licht eerst een poos moet hebben ingewerkt, vóór hetnbsp;chemisme begint [preliminary Actinisation , D r a p e r].nbsp;Vette oliën verbinden zich in de lichtende stralen, maarnbsp;vooral in de violette, met zuurstof, waarbij zij hard worden.
Van de sterkst breekbare stralen hangen alleen of voornamelijk de mechanische veranderingen af, voorzoo-verre die onder den invloed van het licht in de planten
1) nbsp;nbsp;nbsp;Neues Eepertorium der Pharmacie. XVI. 165.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Poggendorff’s Annalen. C.
-ocr page 170-tot stand komen; deze stralen hebben invloed op de snelheid van den groei, op de bewegingen van het protoplasma , op de houding van vele bladen en ook op denbsp;heliotropische krommingen van vele planten (Sachs).nbsp;Hier heeft men zich te denken, dat eene geringe ontledingnbsp;door het licht wordt voortgebracht, als voorwaarde eenernbsp;krachtige omzetting van chemisch arbeidsvermogen in levende kracht.
Dat het hierbij de beweging van den ether is, die tot het chemisme aanleiding geelt, blijkt daaruit, dat denbsp;stralen, die werken, geabsorbeerd worden. Algemeen geeftnbsp;men er deze verklaring van : eene verbinding zal ddnnbsp;blijven bestaan, als de atomen niet in staat zijn, om denbsp;bewegingen van den ether over te nemen; is dit wél hetnbsp;geval, dan wordt het molekuul ontbonden. Deze absorptienbsp;nu blijkt op verschillende wijzen: zoo vermeldt Herschel reeds, dat de bloemenkleuren vooral worden ontkleurd door die stralen, welke te zamen de complementairenbsp;kleur geven. Volgens Draper toont eene gepolijste zilver-plaat, op verschillende plaatsen gedurende verschillende tijden aan jodium-dampen blootgesteld, wanneer men er lichtnbsp;op laat vallen, dat verschillend dikke lagen jood-zil ver eenenbsp;verschillende reactie op het licht geven; wanneer mennbsp;het licht hiervan gereflecteerd op eene tweede gevoeligenbsp;plaat met jood-zil ver bedekt laat vallen, dan ziet men,nbsp;dat op deze tweede daar het meest verandering wordtnbsp;opgewekt, waar het licht valt van die plaatsen dernbsp;eerste plaat, die het minst veranderd werden. Waar dusnbsp;op de eerste plaat geene verandering werd opgewekt,nbsp;waren ook die stralen, die onder gunstige omstandighedennbsp;hiertoe het meest aanleiding geven, niet geabsorbeerd, maarnbsp;gereflecteerd. Licht, dat door chloorgas is gegaan, werkt nietnbsp;meer verbindend op een mengsel van chloor en waterstof.
-ocr page 171-Groot is, blijkens het bovenstaande, het verschil in den aard der chemische processen, waarbij het licht eennbsp;rol speelt en, al werken.overal slechts de geabsorbeerdenbsp;stralen, toch mag men niet zeggen, dat overal een ge-ëvenredigd chemisch arbeidsvermogen wordt gevormd. Datnbsp;moge gelden van de ontleding van koolzuur door de plantennbsp;onder den invloed van het licht, op vele andere processennbsp;is dit niet van toepassing.
Hoe hebben wij ons nu de werking van het licht voor te stellen in betrekking tot het physiologisch-chemischnbsp;proces in het levende netvlies ?
Door vergelijking met de werking van warmte kan dit wellicht duidelijker worden.
Wij kunnen , door water tot damp te brengen , door gassen eene hoogere spanning to geven, warmte direct innbsp;mechanischen arbeid omzetten. Afgezien daarvan, datnbsp;niet alle warmte hiertoe kan worden verbruikt, is denbsp;arbeid, die verricht wordt, aequivalent aan de hoeveelheid warmte. Wij kunnen door de warmte op een thermo-electrische zuil te laten inwerken, haar in electrische stroo-men en zoo weer indirect in mechanischen arbeid omzetten
Op het oog werkt het licht zoo niet: het chemisme, dat er door wordt opgewekt, is veel sterker dan de hoeveelheid beweging door het licht afgestaan ; eene chemische werking, die zelf warmte geeft, kan immers, behalvenbsp;als voorwaarde voor haar ontstaan, geene hoeveelheidnbsp;beweging opnemen aequivalent aan de hoeveelheid ontwikkelde warmte.
Eene andere wijze van werking der warmte is die op buskruid en phosphorus. Is hier eens de beweging ontstaan , dan gaat ze uit zich zelve voort, zonder dat verderenbsp;inwerking van de warmte van buiten noodig is. De bijnbsp;iedere verbinding vrij geworden warmte is nu voldoende,
-ocr page 172-138
om weer eene volgende verbinding tot stand te doe® komen. De warmte geeft hier dus slechts een aanstoot tot beweging. Wel is de hoeveelheid ontwikkelde bewegjng:nbsp;veel grooter dan die, welke door de warmte is afgestaaa:.,nbsp;maar houdt de warmte op te werken, dan houdt niet tevens'nbsp;het chemisme op. De werking van het licht op het netvlies kan dus ook hieraan niet analoog zijn. In hetnbsp;oog toch worden, gelijk overal in het dierlijk organisme',,nbsp;aanhoudend nieuwe stoffen door de circulatie toegevoerd,nbsp;gelijk de produkten der stofwisseling weer worden weggevoerd. Het laat zich dus niet denken dat het chemismenbsp;daarom niet langer zou duren dan de inwerking vannbsp;het licht, omdat de daartoe noodige stoffen verbruiktnbsp;zouden zijn: hoe lang kan ook het proces niet durennbsp;onder de voortdurende inwerking van het licht? Ennbsp;dat de positieve nawerking maar zeer kort duurt, is eennbsp;feit, terwijl het daarbij nog de vraag is, of deze nietnbsp;haren oorsprong heeft in de zenuwen of in het centrum;.
Van deze beide vormen onderscheidt zich de werking van zwak licht op een mengsel van chloor en waterstof:nbsp;zoodra hier het licht ophoudt houdt ook de verbindiignbsp;op. Hier bestaat de werking van het licht waarschijnlijknbsp;daarin, dat het molekuul in zijne atomen gesplitst wordt,nbsp;die zich nu met de atomen waterstof vereenigen.
Zou men zich zoo de werking van het licht op het netvlies niet voor kunnen stellen ? — Wel zijn hierin stoffen,, die zich kunnen verbinden, maar zal deze verbinding totnbsp;stand komen, dan moet eerst eene voorwaarde daartoenbsp;in het leven worden geroepen. Gelijk het licht hetnbsp;molekuul chloor in zijne atomen splitste, zoo moet ooknbsp;in het oog eene geringe ontleding plaats hebben vóór'hetnbsp;chemisme tot stand kan komen. Gelijk er een stadiumnbsp;¦yan chemische inductie [Bunsen en Roscoë], van
-ocr page 173-139
preliminary actinisation [Draper] is, vóór de werking van zwak licht op een mengsel van chloor en waterstofnbsp;zich door beginnende verbinding openbaart, zoo moetnbsp;ook het licht een bepaalden tijd op het oog hebben ingewerkt , zooals Lamansky op nieuw, volgens de methodenbsp;van E X n e r vond, vóór het maximum van werking tot standnbsp;komt. Lamansky toonde aan, dat deze tijd voor rood lichtnbsp;driemaal grooter is dan voor blauw. Zóó werken ooknbsp;verschillende soorten van licht verschillend sterk op chloor.nbsp;Niet onwaarschijnlijk is het, dat in het oog de zuurstofnbsp;chemisch werkzaam gemaakt wordt en zoo tot verbindingnbsp;aanleiding gegeven, gelijk in het mengsel het chloor eenenbsp;bepaalde hoeveelheid beweging van het licht moest hebbennbsp;overgenomen, vóór de verbinding met waterstof plaatsnbsp;kon grijpen. Gelijk, tot op zekere hoogte, de in eennbsp;bepaalden tijd gevormde hoeveelheid zoutzuur evenredignbsp;is aan de hoeveelheid licht, zoo klimt ook in het oognbsp;de werking met de intensiteit van het invallende licht.nbsp;Gelijk in het mengsel de verbinding dadelijk met ofnbsp;kort na de inwerking van het licht ophoudt, zoo is ooknbsp;de positieve nawerking in het oog betrekkelijk zeer gering.
Dat het oog slechts voor golflengten tusschen bepaalde grenzen gevoelig is, stemt goed overeen met de bovennbsp;aan gehaalde gevallen, waaruit blijkt, dat verschillendenbsp;stoffen voor eenige golflengten ongevoelig zijn, terwijl zenbsp;door andere zeer sterk worden aangedaan.
Bij het onderzoek van de scheikundige werking der verschillende stralen op verschillende stoffen maaktenbsp;Becquerel zijne indeeling in „rayons excitateurs, conti-nuateurs en protecteurs,” wat men altijd in dien zinnbsp;moet opvatten, dat het van de beschenen stoffen afhangt,nbsp;hoe de werking is van het licht.
-ocr page 174-140
Eayons excitateurs noemde Becquerel die, welke ergens eene werking opwekken en die voort kunnennbsp;zetten, zooals meestal het geval is.
De stralen zijn continuateurs, als zij slechts dan in staat zijn een cliemisme te onderhouden, als het eens begonnen is. Draper zegt, dat op een roode zilverplaat de minstnbsp;breekbare stralen ooh inwerken, als zij maar lang genoegnbsp;werkzaam zijn. Becquerel stemt dit niet toe: geen prismanbsp;is zoo volkomen helder, dat ook niet eene geringe hoeveelheidnbsp;diffuus licht daarvan uitgaat. Volgens Becquere 1 nu brengtnbsp;dit diffuse licht op de plaatsen van de minst breekbare stralennbsp;langzaam een chemisme voort; eerst als dit aldus is opgewekt zijn de minst breekbare stralen in staat het voort tenbsp;zetten. Becquerel brengt hiervoor geene bewijzen bij: hijnbsp;gebruikt niet, zooals Lamansky, twee prismata om denbsp;hoeveelheid diffuus licht zeer te verminderen. Overigensnbsp;strookt de opvatting van Becquerel slecht met de proefnbsp;van Draper, dat de minst breekbare stralen in staatnbsp;zijn, om de werking van tegelijk opvallend diffuusnbsp;licht te beletten, ja zelfs te vernietigen, als ze reedsnbsp;begonnen was.
Ten derde kunnen dé stralen zijn protecteurs, d. i. zij kunnen de werking van zwakke stralen, die zoudennbsp;inwerken, beletten. Hiervan zouden volgens Draper denbsp;minst breekbare stralen op jood-zilver een voorbeeld geven.nbsp;Herschel geeft hiervan ook een voorbeeld: liet hij opnbsp;een papier, bevochtigd met zijne guajak-uplossing, tegelijknbsp;zwak diffuus licht en de minst breekbare stralen vallen,nbsp;dan werd het geheele papier bruin-groenachtig, behalvenbsp;juist in de streek van de minst breekbare stralen, waarnbsp;het onveranderd bleef.
Eindelijk dient men er nog op te letten , of er ook een onderscheid is in het chemisme, door de verschil-
-ocr page 175-141
lende stralen veroorzaakt. Zoo is b. v. de werking van licht op eene dunne laag goud-chloruur deze: laat men er een spectrum op vallen, dan ontstaatnbsp;er eene langzame verandering van E tot I; is dezenbsp;verandering eens begonnen, dan gaat ze ook in hetnbsp;donker voort tot een vrij hoogen trap 1). Het gele sapnbsp;van de bloem van Corchorus Japonica is gevoelig voornbsp;de verschillende lichtende stralen van ’t spectrum, maarnbsp;het minst voor de minst breekbare; is de veranderingnbsp;eens begonnen, dan gaat zij ook in het donker voort.nbsp;Hier geeft dus het licht eenvoudig een aanstoot tot eennbsp;langzaam voortgaand chemisme, zonder dat eene verderenbsp;inwerking noodzakelijk is. Het onderscheid met dienbsp;chemismen, welke slechts bij continuëele inwerking van lichtnbsp;voortgaan, valt dadelijk in ’t oog. Het zou hunnennbsp;zijn, dat de stralen in dat opzicht verschilden, maarnbsp;mijne gegevens laten mij niet toe hier nader op in te gaan.
Vroeger maakte men wel eens de scheiding in chemische en niet-chemische stralen, maar deze scheiding moet vervallen. Experimenteel is door de boven aangehaaldenbsp;proeven uitgemaakt, dat vele stralen in staat zijn chemisme op te wekken. Wel is het a priori te verwachten , dat alle stralen chemisch kunnen werken:nbsp;zij verschillen toch slechts in graad. Het is alleen de vraag,nbsp;of daarvoor gevoelige stoffen in de natuur gevonden worden.nbsp;Het schijnt tot dusverre, dat er meer stoffen voorkomen dienbsp;voor de violette zijde van ’t spectrum gevoelig zijn, dannbsp;waarop het roode einde vooral werkt
Wij weten, dat in het gele gedeelte van het zonnespec-trum het oog het maximum van licht waarneemt; maar
l) Becquerel. La lumière, ses causes et ses effets. Tome. II,
-ocr page 176-hieruit volgt nog niet, dat deze stralen het sterkst werken. Ook het besluit omtrent de chemische werking der stralennbsp;in ’t algemeen is niet zoo direkt te maken.
Hiertoe uit de werking van de verschillende kleuren in het dioptrisohe spectrum te willen besluiten, zounbsp;onjuist zijn, daar hierin de verschillende stralen nietnbsp;evenredig aan de golflengte zijn uiteeugeworpen, maarnbsp;de dispersie van de stralen met kleinere golflengte veelnbsp;sterker is dan die met grootere. Gebruikte men dusnbsp;voor deze vergelijking zulk een dispersie-speotrum , dannbsp;zou b. V. het getal violette stralen, dat in hare chemischenbsp;werkzaamheid gemeten wordt, veel kleiner zijn dan datnbsp;der roode; de methode zou daarom valsch zijn.
Verder moet men er op letten , of de amplitude der verschillende ethertrillingen, de energie der verschillendenbsp;stralen, vml dezelfde is, en zoo neen — hoe zij verschilt.nbsp;Men zou natuurlijk het chemisch werkend vermogen naarnbsp;de eenheid der energie moeten herleiden , wilde men totnbsp;eene vergelijking der verschillende stralen komen.
Het meten van deze energie heeft zijne bezwaren; op het tegenwoordig standpunt der wetenschap kunnen wij dit hetnbsp;best, door hun verwarmend vermogen te meten, d. i. de hoeveelheid beweging, die de verschillende stralen aan daartoenbsp;geschikte molekulen kunnen afstaan. Hiertoe het volgende:
Lamanskyl) deed onder Helmholtz onderzoekingen over het warmtegevend vermogen in de verschillende deelen van het dispersie-spectrum van de zonnestralen.nbsp;Zijne werktuigen en hunne aanwending schijnen voortreffelijk te zijn geweest, o. a. ook zijne met roetzwartnbsp;bedekte thermo-electrische zuil. Het warmtegevend ver-
t) nbsp;nbsp;nbsp;Annalen 1872. üntersuchungen über das
Warniespectrum des Sonnen- und Kalklichtes,
-ocr page 177-mogen was volgens bem in het ultra-roode gedeelte van het spectrum het grootst, hoewel de curve hiernbsp;vier rijzingen en dalingen vertoonde, die, zooals hetnbsp;onderzoek waarschijnlijk maakte, afhingen van de absorptie in de atmospheer der aarde. 1 In het lichtgevendnbsp;gedeelte daalde de curve snel, zoodat bij de streep Gnbsp;nog slechts een gering warmtegevend vermogen te bemerken was. Zijn resultaat is echter slechts op een geheelnbsp;specieel geval van toepassing, namelijk op de warmtever-deeling in het door hem gemaakte spectrum. Onjuist zou hetnbsp;zijn, als men daaruit wilde besluiten tot de energienbsp;van de verschillende ethergolven. In een dispersie-spectrum toch worden de meest breekbare stralen te veel,nbsp;de minst breekbare te weinig uiteengeworpen.
Voor het onderzoek van het lichtende spectrum ging, mijns inziens, Draper 1) van het juiste principe uit. Naarnbsp;Angstrom is de golflengte in A 7604, in 3933. Denbsp;arithmetisch-middenevenredige is 5892, weinig hoogernbsp;gelegen dan D. Het interferentie-spectrum laat zich ternbsp;warmtebepaling niet gebruiken : hier zou op gelijken afstand van A en H’ ook de golflengte van 5892 liggen.nbsp;Draper verzamelt dus van een op de gezegde wijze verdeeld dispersie-spectrum de warmte van de beide helften; dannbsp;heeft hij tevens gevonden, hoe zij in het juiste spectrumnbsp;over de beide helften verdeeld is. Groote naauwkeurigheidnbsp;aangaande de verschillende plaatsen van het spectrumnbsp;kan hij op deze manier niet verkrijgen: dan had hij hetnbsp;in veel meer deelen moeten verdeden. Hij werkt metnbsp;een goed instrument, gebruikt prismata van klipzout,nbsp;zwavelkoolstof, flintglas en kwarts en wendt ter absorptie
1) kesearches on the Actino-Chemistry: on the Distribution of the Heat in the Spectrum. Philosophical Magazine. Aug. 1872.
-ocr page 178-een met roetzwart bedekte thermo-electrische zuil aan [volgens hem absorbeert roetzwart gelijkelijk alle lichtendenbsp;stralen]. Op deze wijze vindt hij, dat het warmtegevendnbsp;vermogen in de beide helften van het spectrum gelijk is.
Daar hij het spectrum slechts in twee helften verdeeld heeft, is hij niet gerechtigd tot de uitspraak, dat de warmtenbsp;gelijkelijk over het spectrum verdeeld is.
Wij verkeeren hieromtrent nog geheel in het onzekere. Om uit de nauwkeurige warmtemetingen van Lamanskynbsp;de energie van de verschillende golflengten bij benaderingnbsp;te leeren kennen, heb ik een spectrum geconstrueerd,nbsp;waarin een gelijke afstand beantwoordt aan een gelijknbsp;verschil in golflengte: dit is de abscis van curve B.nbsp;Daarna heb ik gemeten, hoeveel in het spectrum vannbsp;Lamansky deze afstanden te groot of te klein warennbsp;en heb daaraan evenredig de ordinaten van A vergroot ofnbsp;verkleind; vervolgens heb ik deze nieuwe ordinaten opnbsp;de overeenkomstige plaatsen in B opgesteld en aldus denbsp;curve in B geconstrueerd, die de energie der verschillende golflengten moet weergeven.
-ocr page 179-Eén bezwaar tegen de gedane warmtemetingen wensch ik echter te releveeren. Ter absorptie is altijd roetzwartnbsp;gebruikt, en nu doet zich allereerst de vraag voor: absorbeert dat werkelijk alle stralen die er opvallen ? Wordennbsp;er geene stralen teruggeworpen en gaan er geene door ?
Op het eerste geeft Eechnerl) een antwoord: „wij kennen geen zwarten grond, die in 't geheel geen wit licht terugwerpt. Op het meest zwarte lichaam kunnen wijnbsp;nog gemakkelijk de oneffenheden zien, hetgeen bewijst, datnbsp;er op de oppervlakte eene ongelijkmatige reflexie plaatsnbsp;vindt. Men late verder op de meest zwarte oppervlaktenbsp;die men maken kan, door een gat in eene donkere kamernbsp;direkt zonlicht vallen: dan zal de vlek, die verlicht wordt,nbsp;onvergelijkelijk heller zijn dan de omgeving, wat nietnbsp;het geval kon zijn, als het zwart niet eene aanzienlijkenbsp;hoeveelheid licht terugwerpen kon.” Draper zegt, datnbsp;roetzwart alle lichtende stralen gelijlcelijk absorbeert 2) en
1) nbsp;nbsp;nbsp;Poggendorff’8 Annalen. 1838. pag. 514.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Zonder de proeven aan te geven, waarop zijne bewering rust!nbsp;ik ken ze ook niet.
-ocr page 180-als dat zoo is, behoeft de curve hierom niet gewantrouwd te worden, daar ze toch slechts eene verhouding aangeeft.
Gaan er ook stralen door het roetzwart heen ? Ik weet niet, dat er proeven over gedaan zijn.
De diathermansie van vele stoffen werd onderzocht door Melloni, Tyndall e. a. Hieruit blijkt, dat vannbsp;de vloeistoffen water alle donkere warmtestralen absorbeert , jodium, opgelost in zwavelkoolstof, alle lichtende , eene zure oplossing van sulphas chinicus allenbsp;stralen boven H. Van de vaste lichamen, die onderzochtnbsp;werden, vermeld ik: steenzout, dat alleen de minstnbsp;breekbare stralen, glas, dat alleen de meest breekbare,nbsp;ijs, dat de niet lichtende absorbeert. Becquerel maaktnbsp;melding van vele vaste stoffen, die slechts de ultra-vio-lette stralen absorbeeren.
Uit analogie zou ik wel geneigd zijn te betwijfelen of roetzwart alle stralen absorbeert. Misschien zoudennbsp;de metalen van de thermo-electrische zuil de door hetnbsp;roetzwart gegane stralen nog absorbeeren. Ik geloofnbsp;in ieder geval te kunnen beweren, dat het absorbee-rend vermogen van roetzwart moet worden onderzocht,nbsp;vóór men er in deze richting verder mêe gaat experi-menteeren.
Wil men het vermogen , om chemisme op te wekken van de verschillende stralen, met elkander vergelijken,nbsp;dan moet men dit van ieder van hen bekende vermogen in krommen uitdrukken, en de ordinaten deelennbsp;door die ordinaten, die, volgens de zoo even beschrevennbsp;kromme, de energie van de verschillende stralen uitdrukken.nbsp;Zóó alleen kan men het chemisme-wekkend vermogennbsp;tot de eenheid van energie van de verschillende stralennbsp;terugbrengen.
Mij baseerende op het voorgaande, meen ik recht te
-ocr page 181-hebben, om de bewering uit te spreken, dat wij de betrekkelijke energie der verschillende stralen van het zonne-spectrum nog niet kennen. Daaruit volgt, dat ook de kromme, die de chemuche werkzaamheid op bepaalde stoffen, en evenzoo op het netvlies, zou moeten uitdrukken,nbsp;zich niet laat construeeren.
-ocr page 182-KLEUR-PERCEPTIE.
De theorie van Th, Young, door Helmholtz omhelsd en nader uitgewerkt, heeft in de wetenschap ingang gevonden. Naar deze theorie zijn er in het oog drie soorten van zenuweindiging of zenuweinden met drie energieën. Wordt de eerste geprikkeld, dan komt er in denbsp;hersenen eene werking in dat centrum, dat de v'oorstel-ling van rood geeft; prikkeling van de tweede soort geeftnbsp;op gelijke wijze de voorstelling van groen, prikkelingnbsp;van de derde de voorstelling van violet.
De verschillende stralen van het zichtbare spectrum prikkelen deze drie elementen, maar de eene doet hetnbsp;sterker dan de andere. Zoo werken de stralen van denbsp;grootste golflengte vooral op de zenuweinden van de eerstenbsp;soort, de stralen van de middelste goflengte vooral op denbsp;zenuweinden van de tweede soort, de stralen van denbsp;kleinste goflengte op de zenuweinden van de derde soort.nbsp;Evenwel zou men moeten aannemen, dat alle stralen denbsp;verschillende elementen prikkelen, maar des te zwakker,
-ocr page 183-149
naarmate ze verder afliggen van den straal, die het sterkst op een bepaald element inwerkt.
s
rood. nbsp;nbsp;nbsp;I fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;yioiet.
Uit de onderzoekingen van J. J. Müller 1) schijnt echter te blijken, dat de elementen 1 slechts prikkelbaarnbsp;zijn van het roode einde van ’t spectrum tot F, denbsp;elementen 3 van ’t violette einde tot h en de elementennbsp;2 door de middelste stralen van ’t spectrum; in bovenstaande figuur geven de abscissen de golflengten aan, denbsp;ordinaten de mate der prikkeling van iedere energie doornbsp;die golflengten. Müller vond, namelijk, dat de gemengde van twee kleuren in volle saturatie verkregennbsp;wordt, als men beide neemt aan de roode zijde van ’tnbsp;spectrum tot b, of aan de violette tot F. Dan zouden dusnbsp;slechts tweërlei zenuweinden geprikkeld worden: andersnbsp;zon er de voorstelling van wit bij worden opgewekt, dat isnbsp;de gemengde zou niet volkomen gesatureerd zijn. Dit nunbsp;gebeurt werkelijk als van de twee kleuren, de eene aan dezenbsp;zijde van b en de andere aan gene zijde van F genomen wordt.
De theorie postuleerde wel deze verschillende vormen van zenuweindiging, maar de anatomie was tot nog toenbsp;niet in staat, in eenige retina zulke verschillende elementennbsp;aan te toonen; de vogel-retina maakt misschien eene uitzondering.
1) Zur Theorie der Farben. Arch. f. Ophtlialm. XV.
-ocr page 184-150
Hier wensch ik daarom eenige bijzonderheden der kegels in de vogel-retina mede te deelen.
Hannover onderzocht haar. H. Müller bracht na hem daarvan vele bijzonderheden aan '’tlicht, zooalsnbsp;de verschillende grootte der kegels en de daarin bevattenbsp;kogels, hunne verdeeling en samenhang met naburigenbsp;elementen. Verder was het vooral M. Schultze, dienbsp;zooveel over de retina in het geheele dierenrijk gewerktnbsp;heeft, die ons meer met de détails in kennis bracht. Innbsp;zijn Archief 1) publiceerde hij een deel zijner onderzoekingen onder den titel; Zur Anatomie md Physiologie dernbsp;'Retina.
In aantal is de verhouding der kegels tegenover de staafjes bij de vogels omgekeerd aan die bij de zoogdieren.nbsp;Bij de meeste vogels toch zijn de kegels in aantal verrenbsp;boven de staafjes verheven. Bij de schildpadden vindtnbsp;hetzelfde plaats; in de retina der salamanders schijnennbsp;slechts kegels voor te komen.
Bij de vogels vond Schultze de buitenleden der staafjes lang en cylindrisch, die der kegels konisch,nbsp;minder glinsterend, dunner en zeer moeilijk in hunnbsp;geheel te verkrijgen.
De geheele dikte van het buiteneinde van het binnenlid der kegels wordt ingenomen dqor een gekleurd kogeltje,nbsp;bestaande uit eene vetachtige kleurstof, die zich in alkoholnbsp;en terpentijn laat oplossen, en een waarschijnlijk eiwitachtig skelet. De kleur dezer kogeltjes verschilt: weinigenbsp;zijn kleurloos, dan volgen in aantal de veel talrijkerenbsp;donker roode, op regelmatige afstanden van elkander gelegen, en tusschen deze vele van geel tot oranje in talrijkenbsp;nuancen. Daarenboven vond S c h u 11 z e bij de duif in
1) A.rch. f. mikrosk. Auat. II S. 201.
-ocr page 185-151
de kegels, die roede kogeltjes bevatten, nog diffuus rood pigment. De gele kogels bij de kip zijn van 0.003—0.005nbsp;mm. diameter, de roode van de grootte van de middelstenbsp;gele. Van de acntervlakte gezien, zag Schultze er denbsp;dikkere einden van de staafjes tusscben. Uitgenomen innbsp;de onmiddellijke nabijheid der ora serrata, waar de kogeltjesnbsp;verbleeken, is hunne verdeeling over de geheele retinanbsp;der kip evenals van de eend gelijk.
De retina der duif bestaat, volgens Schultze, uit twee gedeelten: het roode centrale gedeelte, het gele wat Ooknbsp;het pecten bevat. In- het roode gedeelte zijn de kegelsnbsp;dunner, de kogels intensiever gekleurd dan in het gele,nbsp;waar meer staafjes zijn. In het roode gedeelte vindt mennbsp;van de roode kogeltjes bevattende kegels het buiteneindenbsp;van het binnenlid rood gekleurd.
Wel meende Schultze van de voorzijde eene fovea centralis in de duiven-retina te zien, maar van de chori-oideaalzijde kon hij geene verandering van het mozaïeknbsp;vinden.
Bij Falco buteo vond H. Müller twee foveae centrales: de eerste achter, de tweede ter zijde gelegen. Schultzenbsp;onderzocht nader haren bouw. Volgens hem zijn zij aannbsp;elkander gelijk: de kegels hebben een diameter van slechtsnbsp;0.001 mm. en bevatten slechts gele kogeltjes. Aan dennbsp;rand der fovea komen er staafjes bij, eerst weinig dikkernbsp;dan de kegels, weinig meer naar de peripherie spoedignbsp;4 maal dikker. Hier treden ook roode kogeltjes op,nbsp;waar de kegels langzamerhand dikker worden, terwijl denbsp;gele kogeltjes verbleeken. Dit blijft zoo tot aan de peripherie.
Bij Corvus komt ééne fovea centralis voor. Schultze onderzocht Corvus Cornea en Corvus Corona. Hiernbsp;komen roode en gele kogeltjes in de kegels voor, dienbsp;gescheiden worden door dunne staatjes. Buiten de fovea
-ocr page 186-tot aan de peripherie zijn de kegels minder in aantal en de staafjes dikker.
Gelijk bij de nachtzoogdieren, zoo vindt men ook bij de uilen veelmeer staafjes dan kegels, Schultze onderzocht Strix aluco, noctea en flammea, en zag slechts metnbsp;moeite tusschen de staafjes de kegels, die bleek gelenbsp;kogeltjes bevatten. Roode kogeltjes komen er in ’t geheel niet bij uilen voor; de gele verbleeken naar de oranbsp;serrata toe zeer.
In den derden band van zijn Archief beschrijft Schultze daarentegen niet meer dezen éénen vorm van kegels, metnbsp;hun typischen vorm en korte zeer konische buitenleden,nbsp;maar eenige zonder gekleurde kogeltjes, andere met eenenbsp;naar de membrana limitans gelijkmatig smaller wordendenbsp;basis, of met veel langere buitenleden en bijna cylindri-schen vorm; verder veel kleinere met kleine gekleurdenbsp;kogeltjes.
In Strieker’s mikroskopische Anatomie behandelde Schultze de retina, en voegde hierin aan zijne vroegerenbsp;onderzoekingen toe, dat in de binnenleden der staafjesnbsp;en kegels lensvormige lichamen voorkomen, sterker licht-brekend dan hunne omgeving. Krause zag ze het eerstnbsp;in de kegels van het hoen en meende, dat ze het knop-vormige einde der centrale zenuwvezel waren. In de kegelsnbsp;liggen ze tegen de gekleurde kogeltjes aan, meer naar denbsp;membrana limitans externa toe; in de staafjes tegen hetnbsp;uiteinde der binnenleden. Bij sommige vogels, b. v. bij denbsp;valk, scheidt er zich in de staafjes vaak een klein staaf-vormig deel van dit lensvormige lichaam af.
In de dubbelkegels bij vogels komt slechts in het eene gedeelte een gekleurd kogeltje voor; in het andere wordtnbsp;slechts het lensvormige lichaam gevonden.
De retina der vogels , met het oog op den vorm der
-ocr page 187-kegels en de verdeeling der gekleurde kogeltjes, die daarin voorkomen, nagaande, gebruikte ik het door M. Schultzenbsp;voor de retina zoozeer geroemde osmiumzuur; ik lietnbsp; 1() uur eene oplossing van 'Ao tot 1 proc. inwerken.nbsp;Ook gebruikte ik glycerine en water van gelijke deelen.nbsp;Deze oplossing voldeed zeer goed aan het doel, dat iknbsp;beoogde: wel verloor daardoor de fijnere struktuur allengsnbsp;aan duidelijkheid, maar overigens onderging de retina weinignbsp;verandering en kon er zelfs langen tijd zeer goed in bewaard blijven. Daarbij behielden de kogeltjes hierinnbsp;hunne kleur, behalve dat zij misschien iets meer doorschijnend werden.— Ook de versche retina injood-serumnbsp;gaf voor het onderzoek voldoende resultaten.
Onderzoekt men de retina niet zeer versch, of heeft men ze niet kort na den dood in de genoemde vochten gelegd , dan hebben de verschillende elementen te veel hunnennbsp;vorm verloren. Zeer spoedig na den dood heeft de retinanbsp;bovenal hare stevigheid verloren, zoodat dan niet meernbsp;over de verhouding der deelen kan geoordeeld worden.nbsp;Hieraan is het vooral toe te schrijven, dat ik niet meernbsp;heb kunnen profiteeren van de goedheid van den Heernbsp;Wester man, den geachten Directeur van Natura artisnbsp;magistra, te Amsterdam, die, op verzoek van Prof,nbsp;Donders, zoo vriendelijk was ons verschillende vogelsnbsp;toe te zenden.
Bij het onderzoek bleek mij, dat Schultze niet by zonder gelet had op de verscheidenheid in de vormennbsp;der kegels, die toch nog al belangrijk is. Men kannbsp;toch twee hoofdvormen onderscheiden: grootere en kleinere.
a. Bij een oppervlakkig onderzoek vallen alleen de grootere in het oog. Zij onderscheiden zich van de kleinere nietnbsp;slechts door hunne grootere dikte, maar de binnenledennbsp;zoowel als de buitenleden zijn ook aanzienlijk langer. In
-ocr page 188-154
het buiteneinde der binnenleden liggen de gekleurde kogeltjes en wel allen nagenoeg in hetzelfde niveau. Deze grootere kegels Verschillen ook weer onderling;
1“. Wat den vorm der binnenleden betreft. Meestal zijn deze laatste volkomen cilindrisch (Dig. 5 i, 6 i, 7 i,nbsp;8 i, 9 i, lli, ]2i); slechts zelden hebben ze den gewonen kegelvorm, met grootere dikte in het midden dannbsp;aan de beide uiteinden (Dig. 3 i). Er worden er evenwelnbsp;ook gevonden, die, als ware kegels, van het buiteneindenbsp;van het biunenlid tot aan de membrana limitans externanbsp;steeds smaller worden (Dig. 3i). Deze verschillendenbsp;vormen komen bij dezelfde vogels voor.
2°. Wat de gekleurde kogeltjes aangaat, die in het bni-teneinde van het binnenlid regelmatig gevonden worden en altijd de geheele doorsnede van den kegel vullen. Hetnbsp;verschil in hun diameter, evenals in dien der kegels, isnbsp;zeer gering, hoezeer er enkele gevonden worden, dienbsp;kleiner zijn dan de overige. De kogels hebben verdernbsp;een zeer verschillende kleur. Sommigen zijn donker rood,nbsp;anderen oranje, dat weer lichter en donkerder kan zijn,nbsp;de meesten zijn geel, dat eveneens lichter en donkerdernbsp;en ook wel duidelijk groen geel is; zelden komen ooknbsp;lichtblauwe voor. Geheel ongekleurde heb ik niet gezien.
Doorgaans blijven bijna alle buitenleden der grootere kegels in de pigmentlaag zitten, zelden blijven ze metnbsp;de binnenleden verbonden. Is dit laatste toch het geval,nbsp;dan blijken ze vrij lang te zijn en naar de pigmentlaagnbsp;konisch toe te loopen.
è. Bij nader toezien herkent men tusschen de grootere aanzienlijk Jcleinere kegels in grooteren getale, wier buitenleden niet verder reiken dan de gekleurde kogels innbsp;de grootere kegels (Dig. 3i', 5 i', 6 i', 7', 9lt;, 12i'. Denbsp;kleinere vertoonen onderling ook weer verscheidenheden;
-ocr page 189-155
1“. Wat de aanwezigheid van gekleurde kogeltjes he-treft. Wel komen in de meesten van deze kleinere kegels gekleurde kogeltjes voor, maar in velen wordennbsp;ze ook gemist. De gekleurde kogeltjes, die bijna altijdnbsp;geelgroen en slechts zeer zelden rood bleken te zijn,nbsp;nemen ook hier de geheele doorsnede van het huiten-einde van het hinnenlid in. Deze gekleurde kogeltjesnbsp;waren het, die het mij, hij beschouwing van de retinenbsp;van de achtervlakte, ook steeds mogelijk maakten, denbsp;kleinere kegels tusschen de grootere te vinden: ik behoefdenbsp;daarvoor slechts voor de groote kogels in te stellen ennbsp;daarna dieper te schroeven.
2quot;. Wat den vorm der hinnenleden betreft. De hinnen-leden zijn niet alleen veel korter maar ook veel dunner dan die der hoven beschrevene grootere kegels. Die dernbsp;kegeldragende kleine kegels zijn meestal nagenoeg cilindrisch (Fig. 5 i', 6', 9i); sommigen zijn evenwel innbsp;het midden dikker dan aan de beide uiteinden en hebbennbsp;dus den gewonen kegelvorm (Fig. 5 i', 12 i'). De binnenleden der kleine kegels zonder kogels, die ik alleennbsp;te zien kon krijgen door de retineelementen met naaldennbsp;te isoleeren, zijn cilindrisch (Fig. 11 i',) of hebben dennbsp;gewonen kegelvorm (Fig. 1, 2, 10), of worden van denbsp;membrana limitans af dunner en dunner. In het buiteneinde van de binnenleden der kleine kegels, met en zondernbsp;kogels, zag ik de lensvormige lichamen (Fig. 4 en 10).
De buitenleden van deze kleinere kegels loopen allen spits toe en eindigen, zooals gezegd is, in het niveaunbsp;van de kogels der grootere.
Om de verdeeling van de verschillende kogels te zien, sneed ik uit het versche oog wigvormige stukken, lietnbsp;deze een uur in joodserum liggen, bracht zij dan opnbsp;het objectglaasje met de sclerotica naar boven en kon
-ocr page 190-156
nu, zonder eenige mechanische beleedigiug, sclera, chorioi-dea en pigmentlaag er afnemen. Zoo lag de retina met de achtervlakte naar hoven; terwijl ik geen dekglaasjenbsp;gebruikte, vertoonde zich het prachtige mozaïek aan mijnnbsp;oog. Eens attent geworden op de kleine kogels, kon iknbsp;ze nu door dieper te schroeven ook steeds met geringenbsp;moeite tusschen de grootere ontdekken.
Op deze wijze zag ik bij de kip dezelfde verdeeling der grootere kegels, die Schultze aangeeft. De lichterenbsp;waren in vele nuancen aanwezig. Zoo bij eenekip, met witte,nbsp;donker blauwe, grijze en zwarte veeren, gele kogeltjesnbsp;in 3 nuancen, meer donkere, lichte en groen-gele; verdernbsp;lichter en donkerder oranje, enkele licht hlauwe en denbsp;gewone donker roode. Bij een witten haan zag ik donkerdernbsp;en lichter gele, weinige licht groene, verder roode kogeltjes.nbsp;Ook weer hetzelfde onderscheid in kleine en groote gele,nbsp;waarmede ook de dimensies der kegels verschilden. Denbsp;binnenleden der kegels met roode kogeltjes schenen mijnbsp;absoluut cylindrisch toe, die der gele en geelgroenenbsp;hadden een, hoewel niet sterk ontwikkelden, buik.
Eene witte duif vertoonde in het roode gedeelte der retina verreweg het meest donker roode en oranje kogels,nbsp;de eerste grooter dan de laatste [in de kegels met de roodenbsp;kogels ook rood diffuus pigment] , groen gele kogels ternbsp;grootte van de oranje kogels, verder ook weer de zeernbsp;kleine gele kogeltjes, In het gele gedeelte der retinanbsp;zijn de kegels met roode kogels zonder pigment en innbsp;aantal verminderd, de oranje zeer verminderd, de grootenbsp;groengele zeer vermeerderd, de kleine weinig vermeerderd.nbsp;De buitenleden der grootere kegels waren een weinignbsp;konisch en korter dan die der staafjes.
Bij een donker gekleurde vink waren aan de peripherie ongeveer 1 oranje en l roode op 6 groote zeer licht-
-ocr page 191-groene kogels. Eoode, oranje en groene hadden een diameter van Vaoo mm. De gewone zeer kleine groenenbsp; '/eoo mm. waren ook hier weer dieper gelegen. In hetnbsp;centrum waren de oranje-kogels ongeveer de helft verminderd.
Dat de gekleurde kogels de geheele dikte der kegels vullen, schijnt te bewijzen, dat, zoo al het buitenlidnbsp;eene direkte voortzetting van het binnenlid is en er éénnbsp;geheel meê uitmaakt, toch de zenuwfibrillen [althans hijnbsp;de vogels] daar niet binnen in zijn; wil men dus nognbsp;vasthouden, dat met de staafjes en kegels zenuwfibrillennbsp;verloopen, dan moet men wel aannemen, dat ze slechtsnbsp;op hunne oppervlakte te vinden zijn. Mag men dit toepassen op alle kegels, dan kan men hiermeê in verbandnbsp;brengen, dat Schultze op de oppervlakte van de binnenleden der kegels fibrillen meent te zien, dat volgens hemnbsp;een vliesje van het binnenlid schijnt uit te gaan, dat ooknbsp;het buitenlid omvat en misschien uit zeer fijne vezeltjesnbsp;bestaat, dat de zenuwfibrillen bij Cephalopoden en Hetero-poden bepaald op de oppervlakte der staafjes zitten;nbsp;aldus zou men tot het besluit kunnen komen, dat overalnbsp;de zenuweindigingen verloopen op de oppervlakte dernbsp;staafjes en kegels. — Het kikvorschenoog in tweeën gedeeldnbsp;en in hyperosmium-zuur van l“/o gelegd, is zeer geschikt,nbsp;om de, volgens hare ontwikkeling, nog tot de retinanbsp;beboerende pigment-laag te onderzoeken. Zooals bekendnbsp;is, is het peripherisch gedeelte der samenstellende cellennbsp;vrij van pigment; tot hierin ziet men de buitenleden vannbsp;de staafjes zich uitstrekken. Ook bij de vogel-retinanbsp;eindigen daar de lange buitenleden der kegeldragendenbsp;kegels, zooals blijkt uit het zichtbaar zijn der gekleurdenbsp;kogeltjes door de pigmentlaag heen. In de fovea centralisnbsp;van den mensch is hetzelfde het geval met de lange
-ocr page 192-158
buitenleden der kegels. Deze pigmentcellen zenden draadvormige uitloopers uit, die een goed eind met pigment bezet zijn, maar daarna dit verliezen. Bij den kikvorsebnbsp;is dit met osmiumzuur zichtbaar. Vooral komt hierbijnbsp;duidelijk aan den dag, dat zij volstrekt niet een rechtnbsp;verloop hebben, maar gebogen zijn en varicositeiten ver-toonen. Dit „duidelijk” moest liever heeten „onduidelijk,”nbsp;want zij zijn uiterst dun en bleek en worden door osmiumzuur volstrekt niet gekleurd, gelijk in ’t algemeen denbsp;fijnste zenuwuitloopers door dit reagens niet donkerdernbsp;worden. M. Sch[ultze vindt het niet onwaarschijnlijk,nbsp;dat zij nauw tegen de buitenleden der staafjes en kegelsnbsp;aanliggen, en in verbinding staan met de vezels, die zichnbsp;uit de binnenleden voortzetten.
Het zou dus wel kunnen zijn, dat men hierin de voortzettingen der zenuwvezels voor zich had.
Als er van buiten licht op de retina valt en door het binnenlid van den kegel en door het kogeltje dringt,nbsp;zal het door dit laatste, dank zij zijne bolvormige gedaante en het sterk lichtbrekend vermogen, zeer convergent gemaakt worden, De eerste vraag, die zich nu opdeed ,nbsp;was: waar ligt het punt van vereeniging van deze gebroken stralen, het brandpunt der kogeltjes?
Deze vraag laat zich op twee manieren beantwoorden :
1quot;. Door van een voorwerp van bekende grootte licht te laten vallen op den vlakken spiegel, dan te meten, hoenbsp;groot het beeld is door den kogel hiervan gevormd, ennbsp;vervolgen den afstand van den kogel tot het voorwerp.nbsp;Daar deze metingen moeilijk zuiver konden geschieden,nbsp;en dus op het resultaat weinig te vertrouwen zou zijn,nbsp;gebruikte ik eene andere methode.
2°. Ik liet een voorwerp van scherpen vorm een ge-
-ocr page 193-159
gedeelte van bet op den vlakken spiegel vallende licht onderscheppen, of plakte [om het grooter gemak in hetnbsp;gebruik] op den vlakken spiegel zulk een stukje zwart papiernbsp;en beproefde nu, nadat ik den omtrek van het kogeltjenbsp;scherp had ingesteld, hoeveel ik de lens moest verwijderen, door middel van den mikrometerschroef, om het beeld,nbsp;door dat kogeltje van het voorwerp gevormd, scherp tenbsp;zien. Het instellen kon nauwkeurig genoeg geschieden:nbsp;het kwam er nu nog maar op aan, om, gesteld, dat denbsp;schroef goed genoeg was gewerkt, de waarde van iedernbsp;onderdeel van eene draaiing te bepalen.
Te dien einde zocht ik een volkomen bolvormig lichaam, dat doorzichtig was en toeliet scherp op zijne boven- ennbsp;ondervlakte in te stellen: kende ik nu den afstand vannbsp;beide [wat gemakkelijk genoeg moest zijn, daar alle diameters gelijk waren en die, welke eene richting parallelnbsp;aan de objecttafel hadden, zich direct lieten meten] , dannbsp;had ik slechts het aantal graden van draaiing hierin tenbsp;deelen, om te weten, hoeveel bij lederen graad van draaiingnbsp;het objektief van het objekt verwijderd werd. Hiertoenbsp;gebruikte ik de eicellen van den kikvorsch, die naar ’t scheennbsp;vaak eene zuiver bolvormige kern bezitten , waarvan de onder- en bovenvlakte zich onderscheiden laten door het aangrenzende korrelige protoplasma. Verscheidene bepalingen deednbsp;ik hiermee, en vond; 1°. dat de door mij,gebruikte schroefnbsp;voor mijn doel zuiver genoeg gewerkt was, en 2“. eenenbsp;waarde voor iedere draaiing. Nauwkeuriger nog werdnbsp;die waarde bepaald op de volgende wijze;
Een glasplaatje, waarop een millimeter in 10 gelijke deelen verdeeld was, liet ik met het ééne uiteinde opnbsp;de objekttafel, met het andere op eene schijf van bekende hoogte rusten. Metende de lengte van het glasplaatje en kennende den afstand van het eene einde tot
-ocr page 194-160
de objekttafel, kreeg ik de opstaande rechthoekzijde en de schuinsche zijde van een rechthoekigen driehoek, en hadnbsp;dus den sinus van den hoek tegenover de bekende rechthoekzijde, In de hypothenuse lag dus de verdeelde millimeter , waarvan nu iedere volgende verdeeling hooger lagnbsp;dan de voorgaande. Het verschil in hoogte van twee zulkenbsp;punten was dus gelijk aan hun afstand, vermenigvuldigdnbsp;met den bekenden sinus. Nu stelde ik eerst voor ééne verdeeling in, dan voor eene volgende, mat met een aan de mi-krometer-schroef bevestigden wijzer, op een graadboog het
aantal graden draaiing, en vond dus de waardenbsp;van één graad.
])-
Zij DE objekttafel, BC het verdeelde glas--jg plaatje, AB het schijfje,nbsp;waarop het glasplaatjenbsp;met zijn ééne uiteinde rust, dan is sin a = AB : BO;nbsp;zijn b en c twee verdeelingen, dan is hun verschil innbsp;hoogte = ab; dus ab = bc sin a.
Men legge het glasplaatje met de verdeelde zijde naar beneden, om precies C te kunnen bepalen, en in plaatsnbsp;van BO te meten, projiciëere men op eene verdeeldenbsp;schaal AC.
Op deze wijze vond ik eveneens, dat de schroef goed genoeg gewerkt was en dat deze voor iederen graad draaiingnbsp;den afstand van het objectief 0.001 mm. veranderde. Zoonbsp;bleek mij, dat de brandpuntsafstand van een geel kogeltjenbsp;van eene kip, met een diameter van 'Aeo mm., was 0.003nbsp;mm. De kegels, die weinig in kleur verschilden, gavennbsp;hetzelfde resultaat: de oranje en roode lieten te weinignbsp;licht door voor deze bepaling.
Als men de lengte der buitenleden in aanmerking
-ocr page 195-neemt, ziet men, dat de brandpunten der kogels altijd in deze vallen. Hetzelfde resultaat vond ik bij de anderenbsp;vogels. Al quot;was ook het lichtbrekend vermogen van denbsp;buitenleden even groot als van de gekleurde kogeltjes,nbsp;dan zou het brandpunt van deze nog maar op den dubbelen afstand liggen, daar dan slechts de achtervlaktenbsp;brekend werkt; het brandpunt zou dus toch nog in denbsp;buitenleden liggen. Bovendien blijkt duidelijk genoegnbsp;dat het lichtbrekend vermogen van de buitenleden innbsp;verschen toestand niet zeer groot is.
Om te weten, welk licht de gekleurde kogeltjes absor-beeren, dienen twee wegen:
1°. Men kan de verschillende soorten van homogeen licht door de kogeltjes laten vallen, en zóó zien, welknbsp;licht ze absorbeeren en welk licht in meerdere of minderenbsp;volkomenheid doorgaat.
2°. Men kan het licht, door de kogels gegaan, analy-seeren door middel van prismata. Deze laatste methode is natuurlijk de beste, en, omdat ik daartoe in staat gesteld werd, wendde ik haar aan. Hiertoe diende mijnbsp;een toestel door Browning en Sorby geconstrueerd,nbsp;door den laatsten gebruikt voor mineralogische onderzoekingen. In 1872 verscheen een botanisch onderzoeknbsp;van Kraus 1). Hierin beschrijft hij dezen toestel, waar-meê hij het licht, door chlorophylkorrels gegaan, analyseerde , de wijze van onderzoek en de verkregen resultaten.
Aangezien deze toestel, dien ik ook gebruikte, nog weinig bekend is, veroorloof ik mij hem hier te beschrijven.
1) Zur Kenntniss der Chloropliyllfarbatoffe und ihrer Ver-wandten; Spectralanalytisohe öntersuchungen. 1872.
-ocr page 196-162
Het is in principe een gewoon oculair [en wordt als zoodanig op den tutus van het mikroskoop gezet] metnbsp;een de uittredende stralen analyseerend prisma vannbsp;Amici, uit 5 prismata, 2 van flint-en 3 van crown-glas,nbsp;bestaande. Het geheele apparaat bestaat uit twee gedeelten. Het onderste gedeelte wordt op den tubus gezet,nbsp;en bevat de onderste lens van het oculair m, waardoornbsp;de stralen, die uit het objektief komen, heengaan. Hetnbsp;bovenste afneembare gedeelte bestaat uit eene lens w, denbsp;bovenste lens van het oculair en als enkelvoudig mikroskoop werkende; daarboven bevindt zich het prisma vannbsp;Amici p, dat dus de stralen, gegaan door het objektiefnbsp;en het oculair, ontleedt. Dit bovenste gedeelte kan voornbsp;juiste instelling door eene schroef o verwijderd worden vannbsp;of genaderd worden tot de onderste oculair-lens. In het
-ocr page 197-onderste gedeelte zit boven de lens eene rechthoekige spleet s, die door twee schroeven in beide richtingen kannbsp;worden versmald, zoodat er alleen licht doorgaat vannbsp;het bedoelde voorwerp op de objecttafel. Voor mijnnbsp;doel het gebruikende, bracht ik, na het bovenste gedeeltenbsp;van den toestel verwijderd te hebben, een gekleurdnbsp;kogeltje tegen de rechterkant van de spleet [die van linksnbsp;af vernaauwd werd] , zoodat tusschen beide geen lichtnbsp;kon doorgaan; nu stelde ik, als bij een gewoon mikros-kopisch onderzoek, juist in, verkortte in de richting, paralelnbsp;aan den brekenden kant van het prisma, de spleet eennbsp;weinig, en vernauwde haar in de andere richting zooveel,nbsp;dat er in deze laatste geen licht doorging, wat niet doornbsp;het kogeltje gegaan was; echter moet hierbij gezorgdnbsp;worden met de schroef van het mikroskoop, dat mennbsp;de contouren van het bolletje nog scherp ziet. Nu zettenbsp;ik het bovenste gedeelte op den toestel, en zag nu eennbsp;duidelijk spectrum van het van beneden komende licht.nbsp;Het beeld van het bolletje, zich in dit spectrum vertonnen de , was ovaal, met donkere randen. De vormnbsp;van het ovaal was deze: in de richting van den brekenden kant van het prisma had het de afmeting vannbsp;het beeld van het kogeltje behouden, perperdiculairnbsp;hierop echter was het langer of korter, al naar de soortnbsp;van het licht, dat door het bolletje was heengegaan.nbsp;Ik kon deze resultaten slechts bij sterke verlichting ennbsp;sterke vergrooting [immersie-systeem N*’. 10 van Hart-nack] verkrijgen.
Vervolgens zit er boven aan het apparaat nog eene inrichting h, om de grenzen van het in het ovaalnbsp;bevatte licht te bepalen. Deze inrichting is aldus; inbsp;is een spiegeltje, dat licht werpt op de bovenvlaktenbsp;van P, welk licht nu in het oog van den waarne-
-ocr page 198-mer geworpen wordt: bij v bevindt zich eene zwarte plaat, waarin een klein gedeelte doorschijnend gelatennbsp;is. Door eene lens z valt van deze opening v eennbsp;scherp beeld op de bovenvlakte van P. Door eenenbsp;schroef l is v zoo bewegelijk, dat dit beeld in hetnbsp;oog van den waarnemer over het geheele spectrum heennbsp;en weer bewogen kan worden. Door een index wijst denbsp;schroef op r aan, hoeveel zij in de eene of andere richting bewogen is. Nu laat men door het prisma eennbsp;bundel zonnestralen vallen, stelt het beeldje van v op denbsp;verschillende strepen van Fraunhofer in, en leest nunbsp;aan r af, aan welk nummer iedere streep beantwoordt.nbsp;Heeft men nu later het ovale beeld van het kogeltje, dannbsp;heeft men slechts het beeldje van v op zijne grenzen innbsp;te stellen, om op r te kunnen aflezen, waar de grens isnbsp;van het geabsorbeerde licht.
Het instrument is voorzeker voortreffelijk te noemen; eene niet te miskennen verbetering zou het evenwel zijn,nbsp;als de vergrooting van het oculair sterker was: nu tochnbsp;heeft het gebruik bij kleine lichamen zijne zwarigheden,nbsp;die dan minder groot zouden zijn.
Op deze wijze onderzocht ik de verschillende gekleurde kogeltjes: zoo vond ik bij eene duif, dat de geelgroenenbsp;kogeltjes van de meeste stralen van het spectrum een gedeelte absorbeeren, de beide grenzen van het spectrum wellicht een weinig beperken en alleen de gele en groene onverhinderd doorlaten, dat roode kogeltjes alle licht van eennbsp;weinig beneden D tot het violet absorbeeren, en oranje kogeltjes alle licht van af tusschen D en 5 tot aan het violet.nbsp;Over het verschil in absorptievermogen van de verschillendenbsp;nuances in de kleuren der kogeltj es was moeielij k te oordeelen.
Deze waren de resultaten bij eene duif; bij andere vogels waren ze nagenoeg dezelfde.
-ocr page 199-In verband met de beteekenis dezer kogeltjes, dient nU in de eerste plaats onderzocht te worden, wat men voornbsp;de plaats van de perceptie te houden hebbe.
Onze kennis van den bouw der retina van Mollus-ken 1) noopt ons aan te nemen, dat het óf de laag der staafjes en kegels is, óf de pigmentlaag daarachter,nbsp;die men vroeger wel tot de ohorioidea rekende, maar dienbsp;krachtens hare ontwikkeling behoort tot de retina. Bijnbsp;de Mollusken toch wordt de binnenste laag der retinanbsp;gevormd door de analoga der staafjes en kegels der hoo-gere dieren, van elkander gescheiden door pigment, datnbsp;bestaat uit voortzettingen van de eigenlijke daarop volgende pigmentlaag: door het pigment dringt geen licht,nbsp;de percipiëerende elementen liggen er dus niet achter.
Ook door onze kennis van het zoogdierenoog kan men in de kwestie dit alternatief stellen.
Dat de zenuwvezelen zelve niet prikkelbaar zijn voor de lichtgolven, kan blijken: 1°. uit de blinde vlek vannbsp;Mariotte, de intrede van den n. opticus, die ongevoelig is voor opvallend licht, en 2“ hieruit, dat dan nauwkeurig localiseeren (Ortsinn) moeilijk te verklaren zou zijn ,nbsp;daar, wanneer eene zenuw in haar verloop geprikkeldnbsp;wordt, het centrum niet over de plaats van prikkelingnbsp;kan oordeelen. Verder blijkt uit de onderzoekingen vannbsp;H. Müller over de parallax der schaduwen van denbsp;vaten, die in het voorste gedeelte der retina verloopennbsp;ook wel, dat de plaats van perceptie hierachter, en welnbsp;ongeveer in de staafjes- en kegellaag, moet gelegen zijn.nbsp;Deze metingen kunnen echter niet met zulk eene nauwkeurigheid gedaan worden, als vereischt wordt, om denbsp;pigmentlaag te kunnen uitsluiten. Dus óf in de pig-
1) M. Sehultze, Arch. f. mikroek. Anat. B V. S.
-ocr page 200-166
mentlaag, óf in de staafjes en kegels komt de perceptie tot stand. Voor beide meeningen bestaan gronden.
Zij, die gelooven, dat de staafjes en kegels de percipi-eerende elementen zijn, brengen er vooral deze gronden voor aan:
1°. Ofschoon de anatomie hier weinig mag meespreken, schijnt het toch van eenig gewicht dat in de pigmentlaag overnbsp;de geheele retina heen geene of slechts geringe veranderingennbsp;zijn op te merken, terwijl de functie van het netvlies op denbsp;verschillende plaatsen zeer verschilt. Volgens Aubertl)nbsp;en Raehlmann2) wordt de kleurperoeptie in de peri-pherische deelen der retina zwakker en zwakker en, zoo-als bekend is, neemt op een kleinen afstand van de foveanbsp;het getal staafjes toe, dat der kegels af, terwijl verder innbsp;de meer peripherische deelen der retina deze verhoudingnbsp;constant blijft. In de fovea centralis is de gevoeligheidnbsp;voor kleuren het sterkst, en hier komen alleen kegels voor.nbsp;Ook in den bouw der kegels van de peripherie en hetnbsp;centrum is een onderscheid.
2°. Bp zoogdieren, die in schemerlicht of bij nacht hun voedsel zoeken, komen óf alleen staafjes voor, óf, innbsp;ieder geval, zeer weinig kegels: zoo bij de rat en de muis.nbsp;Hetzelfde is het geval bij nachtvogels, als uilen en vleermuizen. Deze beide laatste feiten voerden tot de hypothese,nbsp;dat de staafjes slechts dienen voor eene quantitatieve 3),nbsp;de kegels voor eene qualitatieve lichtperceptie.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Physiologie der Netzhaut. p 116 v. f.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Ueber Farbenempfindung in den peripherischen Netzhaut-parthieën. Halle. 1872.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Aubert [Phys. der Netzhaut p. 92. sqq.] meent, dat de lichtzin in de peripherie van de retina niet sterker is dan in hetnbsp;centrum : hij kon bij zijne proeven dit onderscheid niet consta-teeren, maar wijst er op, dat do peripherische deelen gewoonlijknbsp;minder licht ontvangen en dus gevoeliger zijn.
-ocr page 201-167
3°. Uit de waarneembaarheid van gescheiden punten volgt, volgens A u b e r t e. a., dat men dan nog tweenbsp;punten van elkander gescheiden ziet, als het beeld vannbsp;hun afstand de grootte van een kegel bedraagt 1). Alsnbsp;de kegels percipiëerden, zou men den afstand zien, alsnbsp;twee niet aan elkander grenzende kegels getroöen worden,nbsp;en een scheidende kegel niet of weinig getroffen wordt.nbsp;Meer in de peripherie neemt de waarneembaarheid vannbsp;gescheiden punten af, wat zich zou laten rijmen met denbsp;hypothese, dat hier meerdere netvlieselementen samenhangennbsp;met één vezel, die de irritatie naar het centrum leidt 2).nbsp;Hier dient echter opgemerkt te worden, dat in den laat-sten tpd twyfel geopperd is, of de staafjes en kegels welnbsp;tot de -zenuw beboeren. Zoo door Krause 3), vooralnbsp;ook op grond daarvan, dat de kegels en staafjes nietnbsp;degenereeren, als den. opticus wordt doorgesneden. Landoltnbsp;kwam voor het amphibiënoog tot hetzelfde resultaat. Zoonbsp;zijn bij anencephalen ook de staafjes en kegels normaanbsp;gevonden.
Hierop zich baseerende, doen de voorstanders dezer leer de vraag: zijn de binnen* of buitenleden de percipiëerendenbsp;elementen? M. Schultze o. a. stelde zich, niet langnbsp;geleden, voor, dat na reflectie op de buitenleden denbsp;binnenleden percipiëeren. Later modificeerde hij zijnenbsp;theorie naar de door Zenker gegevene (zie beneden).nbsp;Nagaande, hoe bij vele, misschien bij alle zoogdieren , op het einde der binnenleden als lenzen werkende apparaten voorkomen, geeft men algemeen de bui-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Andere proeren, bepaaldelijk die van Volkmann, schijnennbsp;te bewijzen dat de afstand kleiner is.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Aubert. l. c. Vhys. der Netzhaut.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Arch. f. mikr. Anat. B. VII.
-ocr page 202-tenleden de eer der perceptie. De perceptie berust waarschijnlijk op eene photo-chemische werking: eene uiterste gevoeligheid van de percipiëerende deelen wordt dus ver-eischt. Hoe schoon past dit niet voor de buitenleden,nbsp;die allen onderzoekers zooveel moeite gegeven hebben!
Prof. Engelmann sprak reeds voorlang als zijne meening uit, dat de pigmentlaag de percipiëerende zou zijn, zichnbsp;vooral grondende op de eenvoudigste vormen der lichtnbsp;percipiëerende organen, die bij de laagste dieren gevondennbsp;worden. Ten aan zien dier eenvoudigste vormen zegtnbsp;Gegenbauer i) ; „Wenn wir jene früher haufignbsp;„als Augen bezeichneten Bildungen, die in blossennbsp;„Pigmentflecken besteken, ausschliessen und nur da einnbsp;„Auge annehmen, wo eine bestimmt geformte Nervenen-„digung unter oder- an der Körperoberflache als licht-„percipirender Apparat erkannt werden kann, so treffennbsp;„wir die einfachste Form als eine mit Pigment umgebenenbsp;„Endigung eines Nerven.” Als voorbeelden kunnen dienen;nbsp;de Coelenteraten. Bij de laagste Medusen (Craspedoten) zijnnbsp;organen voorhanden, die als gezichtswerktuigen zijn te beschouwen. De laagste vormen, die men waarneemt, zijn nietnbsp;meer dan pigmentvlekken aan de tentakelbasis; gewoonlijknbsp;zijn er geene lichtbrekende media in te herkennen, maarnbsp;in sommige gevallen komen er vormen in voor, die aannbsp;de kristalstaafjes bij andere lagere dieren herinneren. Bijnbsp;de wormen vindt men vaak, dat in vormen, die mennbsp;als eindapparaten van gevoelszenuwen moet beschouwen,nbsp;pigment de „kristalstaafjes” omgeeft. Dit zijn cellen, dienbsp;zonder twijfel met de zenuw samenhangen. Dit ziet mennbsp;o. a. bij de Rhabdocoelen en de Dendrocoelen aan denbsp;bovenvlakte van het kopgedeelte. Op dezelfde plaats
1) Grundzüge i^.r vergl. Anatomie 2'* Aujl. p.
4
-ocr page 203-169
vindt men bg de zeeplanariën een grooter aantal regel-ma,tig gerangschikte pigmentvlekken, van welke een gedeelte niet zulke kristalstaafjes bevat. Dit zelfde vindtnbsp;men ook bij vele larven van Trematoden. Zoo vindtnbsp;men ook bij sommige raderdieren pigmentvlekken metnbsp;kristalstaafjes, bij anderen op dezelfde plaats enkel pigmentvlekken. Ook bij Anneliden vindt men deze over-gangen.
Van het gehoororgaan is ’t nog onbekend, maar in het reuk- en smaakorgaan bestaan de percipiëerendenbsp;elementen uit cellen. Zoo zou men eene analogie hiermeenbsp;verkrijgen, als men ook de pigmentce^^e» tot de percipiëerende organen maakte. Voor die beteekenis dernbsp;pigmentlaag schijnt ook nog te pleiten, dat pigment in ’t algemeen zoo sterk het licht absorbeert.nbsp;Maar dit is meer eene schijnbare grond, want albino’s ziennbsp;goed, als men maar het op de sclera vallende licht uitsluitnbsp;en dus is de absorptie door het pigment niet noodzakelijk 1). Dat de lichtperceptie berust op eene photo-che-mische werking en de pigmentkorrels zeer ongevoelig zijnnbsp;voor reagentia, pleit er niet tegen, want, daar vele staafjesnbsp;en kegels eindigen (zie boven) in het pigmentvrije gedeelte,nbsp;zou toch hierin de perceptie moeten plaats hebben.nbsp;Het laat zich wel denken, dat men hier de perceptie innbsp;heeft te zoeken. Licht toch, dat eens in zulk een staafjenbsp;of kegel is ingetreden, zal door de reflexie op de wanden er niet uit kunnen treden dan aan het buiteneinde ,nbsp;en dit is het pigmentvrije gedeelte der pigmentcellen.
t) Draper bracht voor eenige jaren de theorie teberde, dat de pigmentcellen de warmtestralen absorbeeren en aldus warmernbsp;worden zouden; op deze wijze zouden zij de staafjes en kegelsnbsp;kunnen prikkelen; maar daar albino’s goed zien, is deze theorienbsp;al aanstonds te verwerpen.
-ocr page 204-170
Bij doorsnijding van den n. opticus degenereerden ook de pigmentcellen; evenwel zou dat ook het gevolg hebben kunnen zijn van de daarmede gepaard gaande doorsnijding der bloedvaten.
De pigmentcellen zenden draadvormige of, volgens Morano 1), vJiesvormige uitloopers tusschen de staafjesnbsp;en kegels, die wel met de zenuweinden kunnen samenhangen , althans, zooals Schultze erkent, de membrananbsp;limitans externa bereiken.
Het is duidelgk, dat, bg den korten brandpuntsafstand der gekleurde kogeltjes bij vogels, de hierdoor geganenbsp;stralen na overkruising zeer sterk moeten divergeeren ennbsp;zoo zich in de ruimte, die er rondom het buitenlid vannbsp;den kegel overhlijft, moeten verspreiden; aldus zoudennbsp;zij, als hier de percipiëerende elementen lagen, dezenbsp;kunnen bereiken. Dit laat zich niet goed rijmen met het per-cipiëeren der pigmentcellen.
Wat men ook moge aannemen, hetzij de pigmentlaag, hetzij de' buitenleden der staafjes en kegels dienennbsp;voor de lichtperceptie, het zijn toch altijd achter denbsp;binnenleden gelegen deelen.
Aangaande den aard der perceptie behoeft aan het in Hoofdstuk I gezegde niet veel toegevoegd te worden.nbsp;Daar haalde ik, ter verklaring van het feit, dat het oognbsp;slechts voor sommige lichtgolven gevoelig is, aan, hoenbsp;stolFen ongevoelig kunnen zijn voor bepaalde stralen, terwijl zij zeer sterk worden aangedaan door andere. Op denbsp;kleur-perceptie laat zich hetzelfde toepassen. Tot verklaring der drie energieën heeft men in de drie zenuweinden van T o u n g zich slechts stoffen te denken, die
1) Archiv f. mikrosk. Anat. 1871.
-ocr page 205-171
óf door de minder breekbare stralen tot P, óf door de meer breekbare tot ó, óf door de middelste in eennbsp;chemisch proces gewikkeld worden. En dit heeft geenenbsp;bezwaren: ik herinner sléchts aan het sap ¥an Sparaxisnbsp;tricolor, dat, in alkohol opgelost en behandeld met carbonasnbsp;natricus, zeer gevoelig is voor het roode einde van hetnbsp;spectrum, aan papier, dat, met chroomzuur gedrenkt en innbsp;het donker gedroogd, een maximum van gevoeligheid voor denbsp;stralen bij E vertoont, aan een mengsel van chloor en waterstof, dat vooral onder den invloed van de violette zijdevan hetnbsp;spectrum eene verbinding aangaat. Om aan te toonen,nbsp;hoe eene stof voor bepaalde stralen van het spectrumnbsp;volmaakt ongevoelig kan zijn, terwijl andere er zeer sterknbsp;op inwerken, haal ik nog eene proef van Morren 1)nbsp;aan. Hij bracht zwaveligzuur in het roode einde vannbsp;het spectrum, waar het onveranderd bleef voortbestaan,nbsp;terwijl het in het violette einde ontleed werd in vrijennbsp;zwavel en zwavelzuur. Dit laatste bleef hier onveranderd,nbsp;maar werd terstond ontleed, toen het weer aan het roodenbsp;licht werd blootgesteld.
De wijze, waarop deze chemische werking, deze beweging der atomen, door de ethergolven wordt opgewekt, trachttenbsp;Zenker te verklaren 2). Hij baseerde zich op den bouwnbsp;der buitenleden van staafjes en kegels, die volgens hemnbsp;bestaan uit het licht reflecteerende lamellen.
Op dit reflekteerende lamellensysteem der buitenleden valt het licht loodrecht en nu tracht Zenker te bewijzen , dat hier staande golven gevormd worden; dezenbsp;moeten verschillende punten van maximum van beweging
1) nbsp;nbsp;nbsp;Comptes rendus LXIX: sur quelques pliénomènes de decomposition produits par la lumière.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Arcliiv f. mikrosk. Anat. B. III.
-ocr page 206-172
hebben, al naar de golflengte verschilt en hiermede zou de kleurperceptie verklaard zijn, als men aanneemt, datnbsp;in de staafjes en kegels nerveuse molekulen zijn, dienbsp;door de staande golven in medetrilling -worden gebracht.nbsp;De perceptie dus plaatst hij in de buitenleden en beroept zich op de cephalopoden-retina: ongerijmd zounbsp;het zeker zijn te beweren, dat een inktvisch, die eenenbsp;bruine vloeistof van zich geven en zijne huidkleur veranderen kan, kleurperceptie mist. Maar volgens de theorienbsp;kan een retina-element met constanten afstand der spiegelende vlakten slechts door staande golven van nauwkeurignbsp;correspondeerende golflengte getroffen worden. Hoe is nunbsp;toch de perceptie bij verschillende golflengten mogelijk ?nbsp;Om deze zwarigheid op te lossen, betoogt Zenker, dat denbsp;Peripherie der lamellen sterker lichtbrekend is dan hetnbsp;centrum; hieruit zou dan volgen, dat aan de buitenzijde dernbsp;buitenleden andere staande golven van andere lichtsoortennbsp;gevormd worden dan in het centrum. Maar ook hiermee is de theorie nog niet volkomen: de plaatjes hebbennbsp;eene dikte-afmeting gelijk aan 3 golflengten van het roodnbsp;of 4 van het geel of 5 van het violet, en nu ligt hetnbsp;voor de hand, om hierin den physiologischen grond daarvoor te zoeken, dat deze kleuren als grondkleuren beschouwd kunnen worden (!).
Tegen Zenker’s theorie is in te brengen :,dat dwarse strepen niet pleiten voor eene bepaalde functie , maar eenvoudig in de ontwikkeling haren grond kunnen hebben: ditnbsp;blijkt uit het dwars gestreept zijn der elastische vezelsnbsp;van het ligamentum nuchae van den Giraffe, uit denbsp;dwarse strepen van ’t émail en die van de zonula Zinnii.
Tegen het sterk reflecteerend vermogen der buitenleden pleit: 1°. dat ze, zooals de ophthalmoscopie leert, zeernbsp;goed stralen van de chorioidea tot den waarnemer laten
-ocr page 207-173
komen; zoo ziet men b. v. bij pigmentarme individu’s, het best bij albino’s , duidelijk de kleine vaten der cho-reoidea en bij de dieren met een tapetum (vóór het ta-petum ontbreekt het pigment) dit laatste zoo duidelijk,nbsp;als ware het niet door een netvlies bedekt. Hoe zou ditnbsp;alles mogelijk zijn, als de buitenleden zoo sterk reflecteerden? 2°. Als de bedoelde staande golven in denbsp;retina gevormd worden, moeten zich dan de corres-pondeerende kleuren ook niet aan den waarnemer ver-toonen ?
Voorts zou men Z e n k e r nog kunnen tegenwerpen , dat volgens hem de staafjes niet dienen voor de perceptienbsp;van kleuren: en toch ontleent hij zijne geheele theorienbsp;aan deze staafjes en spreekt van eigenschappen b. v. vannbsp;het verschil in lichtbrekingscoëfficiënt van het centrumnbsp;en de peripherie der lamellen, dat volgens hem alleen bijnbsp;de staafjes, niet bij de kegels voorkomt. Daarin ligt eennbsp;tegenstrijdigheid. Overigens is de hypothese over de verschillende functie der staafjes en kegels onwaarschijnlijk.nbsp;Licht is toch slechts verschillend, behalve in intensiteit, innbsp;kleur en saturatie van kleur. Wordt er dus met behulp vannbsp;de staafjes geen kleur gepercipiëerd, dan kan het alleennbsp;daarvan afhangen, dat de saturatie gelijk nul is , d. i. datnbsp;wit licht, de som der grondkleuren, tot perceptie komt.
De theorie van Zenker wordt geheel beheerscht door de'vraag, of in de kegels en staafjes in het levende oognbsp;op de lamellen terugkaatsing van licht voorkomt?
Vaak ziet men 1) in een groot aantal frisch onderzochte staafjes in dezelfde vloeistof, waarin de lamel-leuse struktuur na korten tijd duidelijk te ^ voorschijn komt, in ’t begin geen spoor hiervan. Dit komt vol-
1) Schultz e. Arch. f. mikrosk. Anat. V. pag. 380,
-ocr page 208-174
gens Schultze hiervan, dat de lamellen in frisschen toestand te dun zijn, om met onze mikroskopen herkendnbsp;te worden: alleen zwelling zou ze zichtbaar maken, doornbsp;óf de stof tusschen de plaatjes óf de plaatjes zelve dikker te maken. Dit zichtbaar wórden in niet verschennbsp;toestand schijnt mij evenwel niet op het dikker wordennbsp;te berusten. Ik besluit dit uit de eigen woorden vannbsp;Schultze: „Ausgezeichnet schön treten die Scheibchennbsp;„der Aussenglieder bei Behandlung mit durch Serum etwasnbsp;„verdünnter Essigsaure hervor, welche man am bestennbsp;„langsam an das Praparat herantreten lasst, nmalleSta-„diën der Veranderung beobachten zu können. Unternbsp;„geringe oder o h n e Verlangerung des Stiibchena gren-„zen sich die Blatter so scharf von einander ab, dassnbsp;„stellenweise eine Zahlung und Messung derselben möglichnbsp;„wird 1).” Als het geheele buitenlid niet langer wordt,nbsp;zwellen ook de samenstellende lamellen niet, wat Schultzenbsp;ook door zijne meting der lamellen toegeeft 2). Hierdoornbsp;wordt dus bewezen, dat de lamellen niet behoeven tenbsp;zwellen, om zichtbaar te worden: dus hebben ze ook innbsp;verschen toestand geen sterk brekenden invloed op hetnbsp;licht.
De vraag, of de door de verschillende stralen opgewekte chemismen in één element of in verschillende elementen plaats grijpen , verdient nog overweging. Neemt men het eerste aan , dan moet men ook onderstellen, datnbsp;langs dezelfde zenuw verschillende chemismen kunnennbsp;voortgeplant worden. Dit zou strijden met de aangenomen theorie, dat alle geleiding langs de zenuwen iden-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Arch. f. mikrosk. Anat. III. pag. 226.
2) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. pag. 228.
-ocr page 209-tisch is, hoewel men moet toegeven, dat deze theorie nog niet streng bewezen is. Wel zijn de electro-motorischenbsp;werkingen in alle zenuwen, waardoor eene irritatie-golfnbsp;gaat, gelijk, maar hier is ook de grens van onze tegenwoordige kennis. Het zou zeer wel mogelyk zijn, datnbsp;eene gelijke electro-motorische werking samenhangt metnbsp;een verschillend chemisme. Maar hij voorkeur vermijdennbsp;wij toch eene dergelijke hulp-hypothese. Bovendien zijnnbsp;er gronden, die veeleer er voor pleiten, dat de verschillende energieën door verschillende elementen vertegenwoordigd worden. Geen anderen zin weet ik te hechten aannbsp;de bovenbeschreven gekleurde kogels, die wij in de vogel-retina aantreffen. Blijkbaar onderscheppen zij bepaaldenbsp;stralen en beletten dus deze de energieën op te wekken,nbsp;die aan de daarachter gelegene percipiëerende elementennbsp;eigen zijn. Zoo zullen b. v. roode bolletjes beletten, datnbsp;sterk breekbare stralen ook de energie van rood opwekken ,nbsp;zoo zullen geelgroene de werking zoowel van weinig als vannbsp;sterk breekbare stralen verzwakken of beperken, en de slechtsnbsp;weinig gekleurde zullen daarnaast de werking van het violetnbsp;ontvangen, die geen der beide met gekleurde bolletjesnbsp;voorziene bereiken en prikkelen kan, — zoodat iederenbsp;energie scherper afgescheiden en de saturatie der kleurnbsp;dus verhoogd te voorschijn treedt. Een andere beteekenisnbsp;schijnt mij nauwelijks denkbaar.
-ocr page 210-Fig. 1 en 2. nbsp;nbsp;nbsp;Kegels zonder gekleurde kogels uit het netvlies
van eene duif, meestal hunne buitenleden behouden hebbende. De kogeldragende kegels zijn aan denbsp;membr. limit. ext. afgebroken. Praeparatie metnbsp;hyperosmiumzuur. Vergrooting: immersie-systeemnbsp;10, oculair 3 van Hartnack.
Fig. 3, 4, 5 en 6. Kegels van Fringilla Spinus 3 « donker rood, 3geel, 3^ geelgroen. In 4 behalve een geelnbsp;kogeltje, nog een sterk lichtbrekend lensvormignbsp;lichaam. In 5 en 6 is de verhouding van grootenbsp;en kleine kegels goed te zien. Vergrooting: objectief 8, oculair 3 van Hartnack.
Fig. 7, 8, 9. Kegels van Fringilla montium. In 8 is, behalve een grooten kegel met rooden kogel, nog een kegelnbsp;zonder kogel met onduidelijk dwars gestreept buitenlid. 7« rood, 7geel, 8« geel, 9 a oranje,nbsp;9 j? geel. Reagens: hyperosmiumzuur. Vergrooting:nbsp;objectief 8, oculair 3.
Fig 10. nbsp;nbsp;nbsp;Kegel van Fringilla Spinus, zonder gekleurd
kogeltje, maar met lensvormig lichaam (door den lithograaf te duidelijk gemaakt). Reagens: glycerine en water in gelijke deelen. Vergrooting:nbsp;objectief 8, oculair 6.
Fig. II en 12. Kegels van een haan: groote kegels met kogels (II a geel, 12 « rood), kleine kegels met groengelenbsp;kogeltjes en een kegel zonder kogeltje. Reagens:nbsp;glycerine en water. Vergrooting: objectief 8, oculair 3.
Fig. 13. nbsp;nbsp;nbsp;Kegels van Porphyris smaragdinus, a rood,
(3 en y geel.
-ocr page 211- -ocr page 212- -ocr page 213-DOOR
J. 0. VAN DOORëMAAL.
INLEIDING.
. In den wintev van 1872—1873 had ik het voorrecht deel te nemen aan het colloquium ophthalmologicum,iederennbsp;Woendag avond door prof. Donders gehouden metnbsp;belangstellenden in de oogheelkunde, uit verschillendenbsp;oorden te Utrecht saamgevloeid. Op een dier avondennbsp;had ik een stukje te refereeren van prof, M onoy er, vroeger hoogleeraar te Straatsburg, thans te Nancy, ten titelnbsp;voerende: TSpitJiélioma perU on margariioide de l'iris 1).
Monoyer beschrijft hierin een geval, waarbij , na een verwonding, zich op de iris een gezwel ontwikkelde vannbsp;een paarlemoeren aanzien, dat na exstirpatie bleek te bestaan uit platte cellen, geheel overeenkomstig met donbsp;cellen der verhoornde epidermis, benevens eenige korrelachtige stof en cholestearine-kristallen.
Bovendien vertoonde de iris een tweede kleiner gezwel-letje, dat volkomen het aanzien eener paarl had en waardoor zich een haar uitstrekte, dat, zonder balbus, onge-
1) Paris. 1S72.
-ocr page 214-178
twijfeld bij de verwonding was afgesneden en van buiten ingevoerd.
Naar den bouw vergelijkt Monoyer het iris-gezwel met de tumeursperlées van Cruvelhier, het Perlgeschwulstnbsp;van Virchow, het cholesteatoma van H. M ü 11 e r, en noemtnbsp;het, in navolging van Cornil enKanvier, die van eennbsp;épithéliome pavimenteux perlé spreken, eenvoudig êpithéliomenbsp;perlé oïi margaritdide.
Monoyer schijnt niet geneigd aan te nemen, hoezeer blijkbaar bet haar van buiten is ingevoerd, dat de oorsprong zijner gezwellen in van buiten ingebrachte elementen zou te zoeken zijn.
Intusschen, nadat hij zijne observatie aan de société de médecine van Straatsburg had medegedeeld, maakte hij kennis met de verslagen van het in 1871 te Heidelberg gehouden ophthalmologisch Congres en vond daarin eene voor-loopige mededeeling van Rothmund 1) : Zur Pathogenesenbsp;der Itis-cyste.
Rothmund onderscheidt hiervan twee vormen:
1“. Epidermoïdomen, die uit epidermiscellen bestaan en
2®. Kysten met waterachtigen inbond, besloten in een vlies, dat met epithelium bekleed is.
De epidermoidomen van Rothmund zijn blijkbaar niets anders als het épithéliome perlé van Monoyer. Rothmund heeft later hiervan 6 gevallen uit de litteratuurnbsp;bijeengebracht. Het blijkt dus wel, dat de door Monoyernbsp;waargenomen vorm niet onbekend was: trouwens maakt hijnbsp;zelf melding van een door St o eb er 2) beschreven geval.nbsp;Maar met eenig recht doet hij opmerken, dat deze uitsluitend
1) nbsp;nbsp;nbsp;Klinische Monatsblatter fur Augenheillmnde. 1871. pag. 397.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Gazette hebdom. I. 2. p. 65. 1856.
-ocr page 215-uit epidermiscellen gevormde produkteu, zonder zak of omhullend vlies, toch eigentliik niet den naam van Cystennbsp;mogen dragen.
In mijn verslag deed ik opmerken, dat inzooverre toch eenig verhand tusschen beide vormen scheen te bestaan , als zoowel de eene als de andere zich meestal nanbsp;traumata ontwikkelen.
Wat daaromtrent door von Graefe 1), Bowman 2) , IJulcke 3), Knapp 4), Arlt 5), Schweigger G)nbsp;en anderen was te berde gebracht, kwam meer of min dernbsp;uitvoerig ter sprake. Ook deelde prof. Donders bij dienbsp;gelegenheid een paar door hem waargenomen gevallen mede.
Het eene betrof het invoeren van cilia, die na een verwonding op de grens van cornea en sclerotica, gecompliceerd met verwonding der palpebrae, na de opslorping van bloed te voorschijn kwamen. Er ontstondnbsp;cataracta traumatica. De lens werd verwijderd. Aanvankelijk was het gezichtsvermogen voldoende, maar er ontwikkelde zich een slepende kyklitis, en na een jaar wasnbsp;het oog eenigszins atrophisch. Misschien was een enkelnbsp;haartje bij de operatie in het oog teruggebleven.
Het andere gold eene jonge dame, waarbij zich zonder pijn een kyste in het irisweefsel ontwikkelde, om als eennbsp;helder blaasje aan de oppervlakte te voorschijn te komen,nbsp;dat door zijn vorm en grootte aanvankelijk aan een cysti-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Arch, fur Ophthalm. Bd. IIL 2, p. 412. VIL 2. p. 13amp;.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Lectures on the parts cono. in the operations on the eye. p. 75.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Ophthalni. Hosp. Eep. T. VI.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv. f. Augen- und ührenheilkunde. I. 2. p. 175.
5) nbsp;nbsp;nbsp;Die Krankheden des Auges. Bd. U. S. 109.
6) nbsp;nbsp;nbsp;Sitzungsbericht der Ophthalm. Gesellshaft. 1871. (Mon BI.nbsp;Augenheilk. IX. pag. 405).
-ocr page 216-180
cercus liet denken. Na de operatie volgde 2 maal recidief eerst na de 3e operatie met ruime iridectomie werd,nbsp;zoover bekend is, een blijvend resultaat verkregep.
De slotsom was, dat er omtrent een verband tusschen verwonding en de beide vormen van gezwellen geennbsp;twijfel kon bestaan,
Rothmund 1) had dienaangaande in korte woorden zijn gevoelen uitgesproken. „Bij de epidermoïdenzegtnbsp;hij, „bestaat altijd een verwonding van de huid in denbsp;„nabijheid van het oog: zij gaan dus vermoedelijk uitnbsp;„van huidstukjes, die, in de iris geslingerd, later tot epi-„dermoïde woekeringen aanleiding geven.”
„De tweede vorm, de eigentlijke cyste, die insgelijks „bijna zonder uitzondering na verwonding ontstaat, ont-„wikkelt zich op gelijke wijze uit deelen van het conjunc-„tiva bekleedsel der cornea, die door verwonding tot innbsp;„de iris doordringen.”
Heeft Money er hiertegen zijne bedenkingen in het midden gebracht, het schijnt wel, dat Rothmund zijnenbsp;resultaten op het congres niet zoo scherp geformuleerdnbsp;had als ze in het kort verslag te vinden zijn.
In zijne verhandeling althans: üeber Cysten der Regen-bogenhaut 2), eerst in Juni 1872 gepubliceerd , laat hij zich omzichtiger uit: „Sicherlich traumatischer Natur”, zoonbsp;,,lezen wij hier, „und dann wohl auf eine Implantationnbsp;„von Cutis oder auch Haarbalgzellen zurückzuftihrennbsp;„sind die Epidermoïdalcysten. Bei den übrigen Cysten ,”nbsp;zoo gaat hij voortnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;w an eine iihnlicheWuche-
1) nbsp;nbsp;nbsp;L. c. pag. 397,
2) nbsp;nbsp;nbsp;Klinische Monatsblatter für Augenheilkundo. X, J. .Juni 1872.nbsp;S. 189,
-ocr page 217-„rung von losgelösten, implantirten Epitlielien des Conjunc-„tivaliiberzuges der Hornhaut denJcen, oder auch mit „Wecker annehmen dass durch das Traunaa eine Absac-„kung eines Theils der Iris allmalig entstehe, und dernbsp;„Oysteninhalt dann nicht anderes als Humor Aqueus sei. ”
Bij de discussie op ons colloquium bleek verder, dat de voorstelling van Wecker 1), die de cysten der iris doornbsp;uitrekking van een afgesloten b. v. door synechia posteriornbsp;begrensd stukje iris laat ontstaan, niet wel met den trauma-tischen oorsprong is overeen te brengen, dat de oorsprong vannbsp;de eigenlijke kysten der iris nog geheel in het duister ligt,nbsp;en dat het bewijs, dat de epidermoïdomen zich uit ingevoerde epidermiscellen ontwikkelen nog niet geleverd,nbsp;bet proces althans niet tot klaarheid gebracht is.
Het was op grond hiervan, dat prof. Donders mij voorstelde, een onderzoek te doen aangaande de verschijnselen, die zich ontwikkelen, wanneer vreemde lig-chamen, vooral ook levende weefsels, in de voorste oogkamer in aanraking met de iris worden gebracht, omnbsp;vervolgens eenigen tijd later die oogen anatomisch tenbsp;onderzoeken.
Onder de mij toegezegde hulp nam ik dit onderzoek gaarne op mij, als een geschikt onderwerp voor de dissertatie, die ik ten behoeve mijner promotie zou hebbennbsp;over te leggen.
Zijn de vragen, die wij bij dit onderzoek bijzonder op het oog hadden, hierdoor niet opgelost, de feiten, totnbsp;welker eenvoudige beschrijving wij thans overgaan, zijnnbsp;toch voor de ontwikkeling van ziekte-processen in hetnbsp;oog zeker niet van belang ontbloot.
1) Archiv f. Augen- und Ohrenheilkunde I. 1. p. 122.
-ocr page 218-182
Ingebracht werden; vreemde doode ligchamen, als papier, kurk en hagelkorrels, voorts haren, en als levendenbsp;weefsels, conjunctiva palpebrarum et bulbi, slijmvlies vannbsp;de lip, huid van verschillende dieren (onder anderen vannbsp;pasgeboren witte muizen), beenvlies van de kat en epidermis van den mensch.
Wij gebruikten voor onze proeven 12 konijnen en 3 honden.
De konijnen werden goed bevestigd, de honden gechlo-roformiseerd.
Met een gewone lans (voor iridectomie) werd op den rand der cornea nabij de sclera in eene richting loodrechtnbsp;op de as een wond gemaakt, groot genoeg, om een lig-chaam van 1 m m. in het vierkant en meestal zeer dunnbsp;in te brengen.
Bij het maken der wond was het waterachtig vocht meestal reeds uitgevloeid. Met een fijne naald werd het ingebrachte stukje op de iris gebracht, en meestal gelukte hetnbsp;door wrijving op de cornea het tot op voldoenden afstandnbsp;van de wond op de iris te verschuiven.
De verschijnselen werden van 1—4 maanden (meer tijd stond ons niet ten dienste) geobserveerd. Nu werd hetnbsp;dier gedood. De uitgenomen oogen werden gedurendenbsp;3—6 weken in M ü 11 e r s vocht gelegd en daarna 3 of 4nbsp;dagen in alcohol van 25 graden.
Nu werd het oog in de voordeeligste richting doorgesneden en in verband met de waargenomen afwijkingen bepaalde stukken, geïsoleerd, in parafine ingesloten, ten
-ocr page 219-183
einde daarvan doorsneden te maken voor microscopisch onderzoek.
De meeste werden met karman gekleurd.
PROEF I. Zwart vokoassen konijn, Den 2 December wordt een hard stukje kurk met eenigszins scherpe punten ingebraclit.
Er volgt hevige ontsteking van conjunctiva en cornea. In de cornea concentreert zij zich tegenover de plaats, waar hetnbsp;stukje is gezeteld. De oogkamer wordt zeer ondiep, zoodatnbsp;het vrij dunne stukje gelijktijdig tegen iris en cornea rust.nbsp;Den 15 Januari dringt hier het vreemde ligchaam door denbsp;geprolabeerde membrana Descemetii, op ongeveer 3 ni.rn. at-stand onder de primitieve wond, naar buiten. Het waterachtignbsp;vocht vloeit uit en er ontstaat prolapsus iridis. Den 17nbsp;Februari is alle ontsteking geweken, het hoornvlies grooten-deels doorschijnend, de fundus gemakkelijk te zien, en hetnbsp;gezichtsvermogen zeker vrij volkomen. De bulbus wordt nunbsp;geënucleëerd.
Op de doorsneden van het verharde oog blijkt, dat de iris, met overvloed van pigment, door de cornea heengedrongen,nbsp;bedekt door een dun laagje vezelachtig weefsel eenigermatenbsp;over de voorste oppervlakte der cornea uitpuilt.
Later vervaardigde microscopische praeparaten toonenaan-dat het vezelachtig weefsel laagsgewijs geordend, met cornea, weefsel overeenkomt, en aan het voorste gedeelte der geprolabeerde iris met het cornea-weefsel samenhangt. Het laagsgewijzenbsp;epithelium der cornea zet zich hier regelmatig over het weefselnbsp;heen, dat de uitpuilende iris bekleedt.
PROEF lil Klein wit konijn. Den 17 Januari wordt een soortgelijk stukje kurk ingebracht als in de vorige proef, alléén met meer afgeronde hoeken. Het komt een weinig naar binnen en beneden van de wond op de iris te liggen.
Keeds den volgenden dag heeft zich rondom het vreemde ligchaam op de iris eenig exsudaat gevormd. Hiertegenovernbsp;wordt ook de cornea, waarmede het wel eenigszins in aanra-
-ocr page 220-184
king is, troebel en onder toenemende ontsteking vormt zich te dezer plaatse een stapbyloom.
Den 28 Januari, 11 dagen na ’t inbrengen van het vreemde ligchaam, sterft het dier en wordt het oog uitgenomen.
By het onderzoek blijkt, dat zich om hetgeheele stukje kurk reeds een laag vezelachtig weefsel heeft gevormd, innig verbonden met de iris en rustende op den achterwand der cornea,nbsp;waar deze ontstoken en staphylomateus is uitgezet.
In de cellen van het kurkweefsel is een groot aantal etter-bollen doorgedrongen.
Opmerkelijk is hier het snel verloop van het proces. Terwijl het vreemde ligchaam reeds geheel geëncysteerdnbsp;was, is het de vraag, of het bij langeren duur, evenalsnbsp;in proef I, de hier globeus uitgezette cornea zou doorboord hebben.
PROEF lil. Matig groote hond, Den 18 Januari werd op de gewone wijze eên klein stukje opgerold wit papier ingebrachtnbsp;en naar beneden over de iris verschoven.
Er ontstaat hevige conjunctivitis, met sterkevaatinjectieen sl'yraafscheiding, spoedig gevolgd door ontsteking der corneanbsp;tegenover het vreemde ligchaam, waar na 7 dagen reeds eennbsp;belangrijke staphylomateuse uitzetting te zien is. Terwijl denbsp;conjunctivitis afneemt, houdt de keratitis aan en ontwikkeltnbsp;zich het staphyloma meer en meer, maar blijft omschreven.
Den 4 Februari wordt het oog uitgenomen.
Op de doorsnee blijkt, dat het vreemde ligchaam (Fig. 1 P) (op het geteekende praeparaat uitgevallen), met een laag nieuwnbsp;gevormd weefsel (4 en 4') omgeven, in ’t weefsel 3 der hiernbsp;uitgezette iris i i is opgenomen, die met hare voorvlakte metnbsp;lt;le hier ingebogen cornea c c is vergroeid. Tegenover hetnbsp;midden, waar de cornea zeer verdund is, ontbreekt de mem-brana Descemetii {d), die overigens haar normaal aanzien heeft.
Op de plaats van vergroeiing zet het pigment van ’t stroma der iris J zich nog in meerdere of mindere mate voort, zoodat
-ocr page 221-185
werkelijk liet geöncysteerde vreemde ligchaam in het weefsel dei' hier sterk verdikte iris besloten is.
Zeer belangrijk is, zooals bij sterke vergrooting blijkt (vergelijk Fig. 2, beantwoordende aan * van Fig. 1) het enkj^stee-lende weefsel.
Wij zien hier op de cornea c de membrama Descemetii {(/) gelegen, inwendig samenhangende met het weefsel der uitgezette iris, waarin nog pigment voorkomt 3'; hierop volgtnbsp;het vezelachtig weefsel 3 der kyste. Op de binnenvlakte vannbsp;dit weefsel bevindt zich een zeer dik laagsgewijs plavei-epithelium (Vergelijk 4 en 4' zoowel van Fig. I als II). De buitenste laag 4' heeft den cylindervorm, waarop kleine rondach-tige cellen en verder grootere en grootere steeds meer afgeplatte volgen. Al de cellen, ook de binnenste, hebben duidelijkenbsp;kernen. Aan de achterzijde zijn zeker niet minder dan 30nbsp;lagen dier epithelium-cellen voorhanden. In vorm wijkt hetnbsp;nauwlijks af van het epithelium op de voorvlakte der cornea:nbsp;maar het is verscheidene malen dikker en de cellen zijn grooter.
In het algemeen behoeft het ziiekte-proces in de hier meegedeelde proef geen toelichting.
Twee punten verdienen echter onzie aandacht.
Vooreerst, de uitbreiding der het vreemde ligchaam omgevende kyste in het weefsel der iris; blijkbaar adhae-reerde de iris van den beginne af met de zich vormendenbsp;kyste en werden, hare voorste lagen bij de ontwikkelingnbsp;der kyste meê naar voren getrokken, zoodat deze in hetnbsp;weefsel der iris in zekeren zin wefd opgenomen.
Ten anderen het laagsgewijze epithelium dat de binnenvlakte der overigens zeer dunne kyste bekleedt. Heeft het zich geheel zelfstandig , of wel uit het epithelium dernbsp;iris ontwikkeld, of zijn er cellen van het epithelium dernbsp;cornea mee naar binnen gevoerd? Ik waag niet dit tenbsp;beslissen.
-ocr page 222-186
Waarschijnlijk is de vezelachtige laag der cyste aanvankelijk wel dikker geweest, maar bij de ontwikkeling der machtige lagen epithelium uitgezet en verdund.
PROEF IV. Wit hoivyn. Den 4 December wordt een stukje opgerold papier ingebracht.
Er volgen conjunctivitis, keratitis en staphyloma corneae.
Den 6 Januari werd de bulbus uitgenomen.
Het stukje papier is bijna geheel in de cornea opgenomen, voor en achter slechts door eenige lagen cornea-weefsel bedekt.nbsp;Tegenover de plaats van het vreemde ligchaam bestaat synechianbsp;anterior. Het cornea-weefsel, zelfs de dunne lagen , die aannbsp;het vreemde ligchaam grenzen, zien er tamelijk normaal uit.
Van het epithelium van de voorvlakte der cornea (Fig. 3) is op vele plaatsen alléén de diepste laag van cellen overgebleven, die, eenigszins vergroot, ais kleine tepels aan denbsp;oppervlakte uitsteken; dat die tepelvormige ligchamen geennbsp;andere beteekenis hebben, blijkt uit de overgangsvormen aannbsp;het epithelium der conjunctiva scleroticae. In hoe verre hierbijnbsp;aan ziekelijke verandering te denken is, wagen wij niet te beslissen. — In enkele praeparaten ziet men hier en daar grootenbsp;onregelmatige epithelium-cellen aan het vreemde ligchaamnbsp;grenzen. Van regelmatig bekleedende epitheliumlagen, in hetnbsp;algemeen van een zoogenoemde capsula, zoo duidelijk bij denbsp;vorige proef aanwezig, is weinig of niets te zien.
Blijkbaar heeft zich om het vreemde ligchaam een synechia anterior ontwikkeld, en heeft dit daarop verdernbsp;zijn weg gevonden tot in de cornea, die op het punt was,nbsp;op het staphylomateuse uitgezette gedeelte doorboordnbsp;te worden.
Van de ruimte, die het heeft ingenomen, zou na doorboring en genezing niet veel te zien zijn overgebleven. Merkwaardig blijft altijd een dergelijk uitstootingsproces,nbsp;dat wij hier niet in zijne bijzonderheden raeenen te moeten beschrijven.
-ocr page 223-PROEF Vi Grijs wii Jconijn. Den 5 Februari wordt in ieder oog een hagelkorrel ingebracht op het bovenste quadrant dernbsp;iris, eenigszins naar binnen en beneden van de gemaakte wond.
Keratitis zonder staphyloom-vorming en uitstorting van exsudaat rondom de hagelkorrel. Nadat het hagelkorreltjenbsp;hier gedurende 8 dagen gezéten had begon het naar een lagernbsp;gedeelte der voorste oogkamer te verzakken, op het rechternbsp;oog langs de iris, op het linker door het pupilvlak heen.
Op het rechter oog kwam het hagelkorreltje op de laagste ])laats der voorste oogkamer vrij te liggen, op het linker kwamnbsp;het zoo ver niet, doch bleef in het midden van het onderstenbsp;quadrant der iris in het iris-weefsel steken.
Tegenover deze plaatsen ontstond eene locale keratitis met vaatvorming en verduistering.
Den 9 April werd het dier gedood. De media van beide oogen waren doorschijnend.
Bij het doorsnijden van de oogen viel op het rechter de hagelkorrel er uit, terwijl hij op het linker in ’t irisweefselnbsp;bevestigd bleef.
Wij vonden eene synechia anterior waar de hagelkorrel gezeten had en vezelachtig weefsel aan de achtervlakte dernbsp;corneae.
PROEF Vh Oroot grijs konijn. Den 25 November werden twee stukjes, midden uit een haar geknipt, ingebracht: het kleinstenbsp;plaatste zich dwars op het bovenste gedeelte der iris, hetnbsp;groote strekte zich over de pupil van het bovenste naar hetnbsp;onderste gedeelte uit.
Geen uitwendige ontsteking hoegenaamd.
Langs het grootste haar vormde zich exsudaat, dat zich later zamentrok en slechts aan de uiteinden der hai-en op denbsp;iris zichtbaar bleef. Tevens is het boven en beneden aan dennbsp;pupilrand gehecht.
Den 18 Januari heeft de bovenste synechie los gelaten en heeft het haar, alléén aan den onderrand verbonden , eenenbsp;meer horizontale rigting aangenomen, met de eene punt van voren
-ocr page 224-188
(egen de cornea gericht. Het kleine stukje is ook naar beneden gezakt en met het andere in pigmenthoudend exsudaat gewikkeld. Eenige woekering is overgebleven ter plaatse, waarnbsp;bet oorspronkelijk gelegen was.
Den 5 April blijkt bij het uitnemen van het oog, dat de media volkomen doorschijnend zijn.
Eenige woekering van vezelachtig weefsel op de iris en aan den rand der pupil. Het blijkt verder, dat het groote stukjenbsp;haar met zijn eene uiteinde in schuinsche richting de mem-brana Descemetii en de cornea doorboort en even vrij tenbsp;voorschijn komt.
Op eene welgelukte dwarse doorsnede door haar en cornea ziet men, dat het aangrenzende weefsel genoegzaam normaal is.
PROEF VII. (VU konijn. Een stukje haar, midden uitgesneden, wordt op het bovenste buitenste quadrant der iris gebracht,nbsp;zoodat het geheel op de iris rust, zonder zich over de pupilnbsp;uit te strekken.
De wond geneest spoedig; aanvankelijk geringe ontstekings-verschijnselen, die weldra geheel verdwijnen. Aan het binnenste uiteinde van het haar ontwikkelt zich uit de iris eene kleine verhevenheid, die onder het haar langzaam voortwoekert en ongeveer de breedte van een millimeter verkrijgt.
Den 6*^ Februari, toen het oog werd uitgenomen, was de woekering tot op de helft van het haar genaderd.
Bij het onderzoek blijkt, dat het haar onveranderd is gebleven en niet met de woekerende vlakte verbonden is,
De woekering bestaat uit groote zich vertakkende papillen, sommige meer, andere minder ontwikkeld, uitgaande van denbsp;verdikte iris (üg. 9), welker vaten b buitengewoon zijn uitgezet.nbsp;In het midden der papillen en van hare voortzettingen verloopennbsp;ook betrekkelijk zeer groote bloedvaten w', die in een laag gedeeltelijk homogeen, gedeeltelijk vezelachtig bindweefsel ƒ gelegen zijn.
Overigens zijn de papillen met gewoon plavei-epithelium bedekt , op de meeste plaatsen slechts uit een enkele, op andere, naar het schijnt, uit vele cellenlagen gevormd.
-ocr page 225-In de groote papillae vindt men talrijke groepjes van gekleurde bloedlichaampjes h. Sommigen daarvan liggen blijkbaar in de vaten: of ze voor een deel ook buiten de vaten voorkomen,
minder gemakkelijk uit te maken, maar zeker bevinden ze
zich niet in het epithelium.
De ontvfikkeling van een papilloom op de iris kan moeielijk eenvoudig aan de geringe mechanische irritatienbsp;worden toegeschreven. Zouden met het stukje haar ingevoerde cellen hierbij een rol kunnen spelen ? Ongetwijfeld verdient de zaak een nader onderzoek.
PROÊF VIII. ört/'s wit konijn. Bij het inbrengen van een stukje der buitenste cornea-lagen met bekleedend epithelium, van den rand der wond afgesneden, ontstaat prolapsus iridis, waardoor het moeielijk wordt, het ingebi’achtenbsp;stukje verder op de iris te verschuiven.
Er volgt hevige ontsteking en met het verder prolabeeren van het bovenste quadrant der iris komt ook het ingevoerdenbsp;.stukje naar buiten en wordt, in verband met de geprolabeerdenbsp;iris, spoedig door een dun vlie.sje omgeven.
De prolapsus ontwikkelt zich tot een belangrijk gezwel. De ontstekingsverschijnselen zijn geweken, het grootste gedeeltenbsp;van het hoornvlies en de overige media zijn doorschijnend. — Tweenbsp;maanden later wordt het dier gedood. Het oog wordt geënu-cleëerd. Op doorsneden blijkt, dat de geprolabeerde iris door eennbsp;dikke laag nieuw gevormd bindweefsel is omgeven, dat buitennbsp;met onregelmatige lagen epithelium bekleed is, die zich aannbsp;den smallen hals van het gezwel voortzetten; in de binnenstenbsp;' lagen van het nieuw gevormd bindweefsel zijn pigment-korrelsnbsp;uit de geprolabeerde iris doorgedrongen.
Het nieuw gevormde bindweefsel hangt zeer weinig met de cornea zamen, waarvan de w'ondranden met scherp afgesnedennbsp;membrana Descemetii goed te zien zijn. De iris is daarentegennbsp;digt voor de membrana Descemetii met het hoornvlies-weefselnbsp;vergroeid, waardoor de oogkamer gesloten is.
-ocr page 226-190
Het is oas niet gelukt, op dwarse doorsneden \an het gepro-iabeerde stuk het ingebrachte weefsel te herkennen.
PROEF IXi Kleine hond. 3 Febi’., een stukje der conjunctiva bulbi op de gewone wijze op de iris geschoven. Aanvankelijk ontstaan ontstekingsverschijnselen, met exsudaat-vorming op het ingebrachte weefsel, waarin zich vele vaten ontwikkelden. Allengs bij het wijken der ontsteking komt dit weernbsp;meer omschreven te voorschijn en blijkt voor met de cörneanbsp;achter met den pupilrand vergroeid te zijn, terwijl intusschennbsp;de pupil rond gebleven en het inwendige oog gezond is.
Den 17^®“ Maart wordt het oog geënucleëerd.
Het blijkt thans, dat het ingevoerde stuk conjunctiva, zoo-als gedurende het leven voldoende werd herkend, met de cornea en iris vergroeid is, minder vast met de iris, maar zeei'nbsp;.innig met de cornea, zoodat in al onze praeparaten het overalnbsp;aan de cornea is blijven vast zitten en daarvan ook niet welnbsp;te verwijderen is.
Op de meeste plaatsen is de membrana Descemetii (d), (Fig. 4) scherp te herkennen, zoodat de vergroeiing van A onmiddellijknbsp;met deze membraan heeft plaats gehad. Op sommige praeparaten had evenwel de membr. Descemetii hare scherpe con-toeren en kenmerkende sterke refractie verloren en lag ooknbsp;soms in gebogen lijnen.
Het stukje zelf bestaat uit vezelen die van de punt (e) uitstralen en door het karmijn sterk gekleurd, den vormnbsp;hebben van groote spoelvoi'mige cellen. Aan de oppervlaktenbsp;bij (2) ziet men deels iris-weefeel, deels nieuw gevormd bindweefsel. Ogk zijn op de achtervlakte bij 2' nog pigmentcellennbsp;van het stroma der iris te zien.
Korrelig pigment is dieper ingedrongen bij 3, naar het schijnt, tot in het ingevoerde weefsel en in sommige praeparatennbsp;werden zelfs sporen van pigment in de cornea gezien. Hielen daar worden wel eenige celwoekeringen gevonden, maarnbsp;nergens is het oorspronkelijke epithelium van het ingebrachtenbsp;stukje te herkennen.
-ocr page 227-191
Het blijkt, dat het ingevoerde levende weefsel, met iris en cornea in verband getreden, en in zynen bouw gemodificeerd , voortleeft, waarbij men wel tot samenhang dernbsp;vaten , hier en daar op de oppervlakte te zien , besluiten mag.
PROEF X. Groote hond. Den ISaen Januari werd een stukje huid van den rug van een pas geboren witte muis met denbsp;wondvlakte op de iris geplaatst, en de fijne witte haartjesnbsp;vrij in de oogkamer uitstekende. De vrij hevige ontstekingnbsp;liet spoedig na.
Weldra was het stukje door een exsudaat omhuld en bleef op die plaats liggen.
Allengs scheen het ingebrachte huidstukje in omvang toe te nemen en naderde de cornea, die na de aanraking met lietnbsp;stukje hevige ontstekings-verschijnselen vertoonde en troebelnbsp;werd. Het iri.s-weefsel, waarop het huidstukje vast zat, werdnbsp;in een punt opgelicht, zoodat het in een niveau hooger dannbsp;dat van het overige iris weefsel kwam te liggen. Den ITdennbsp;Maart werd de bulbus geënucleëerd.
Geen uitwendige ontsteking.
Het ingebrachte stukje, dat belangrijk in omvang toegenomen is, zit voor aan de cornea achter aan de iris vast heeft de iris van hier in een punt, opgelicht, zoodat de iris-vezelen aan de tegengestelde zijde in een veel dieper vlaknbsp;gelegen zijn.
De media blijken volkomen doorschijnend te zijn.
Op doorsneden blijkt dat het ingebrachte stukje huid (H Fig. 5) nagenoeg tot een kogel samengeschrompeld, tusschen de corneanbsp;(C) en de iris I gelegen is, met beide innig vergroeid. Hetnbsp;epithelium der cornea (e) zet zich regelmatig voort, ook tegennbsp;over het huidstukje, om eerst aan de buitenzijde en op denbsp;sclerotica (S) zich minder regelmatig te vertoonen.
Het eigenlijke cornea-weefsel (C) is weinig veranderd, verdikt zich bij 1 en is bij 2 tegenover de welving van het huidstukje aanzienlijk verdund.
-ocr page 228-192
De membrana Descemetii {d) schijnt bij 3 spits te eindigen of ook wel zich tot een losser weefsel op te lossen,
Intusschen komen op de grenzen bij 4 nog weder gebogene doorsneden van door samenschrompeling geplooide membrananbsp;Descemetii te voorschijn.
Het stukje huid (H) is geelachtig van kleur vertoont talrijke doorsneden van haren, van welker toppen enkele in de corneanbsp;en in de iris schijnen door te dringen, maar is overigens eennbsp;vrij homogeen weefsel, waarin goed ontwikkelde morphologischenbsp;elementen niet te zien zijn.
Bij 3 zet zich een laagje nieuw gevormd weefsel als uit de cornea voort, dat de karmijn-kleur heeft aangenomen.
üp de grens tusschen cornea en huidstuk, gaat het zondei' scherpe begrenzing in het hoorvliesweefsel over bij 5 en 5'.nbsp;Aan de achterzijde is het door de sterk verdikte iris omgevennbsp;en innig met deze vergroeid, terwijl kogelvormige groepjesnbsp;van pigmentkorreltjes (6), blijkbaar uit de iris afkomstig,nbsp;die door interstitiëele nieuwvorming arm aan pigment is («),nbsp;er rondom liggen.
Nabij de achtervlakte is tot aan den rand der pupil {p) het pigment in zijn vollen rijkdom aanwezig.
PROEF XI, Hond. Den 30o December werd een stukje huid uit de binnenvlakte van het oor van het dier genomen op denbsp;iris geplaatst.
Er ontstond een vrij groote prolapsus iridis waardoor het onmogelijk was liet stukje huid ver van de wond te verwijderen.
Later volgde hevige iritis en het ingebrachte stukje huid kwam door de wond naar buiten.
De iris werd naar de wond vertrokken waardoor de pupil bijna geheel gesloten werd, in het nog open gebleven gedeeltenbsp;vertoonde zich exsudaat.
Den 17^™ Maart werd het oog uitgenomen.
Onder het microscoop zien wij dat het zeer ijl geworden en daardoor pigment, arm iris-weefsel (,T, Fig. 6) in het cornea-weefsel ingetrokken is tot op de halve dikte der coinea (C).
UI
193
Nieuw gevormd weefsel, dat geen pigment bevat en de kar-myn-kleur heeft aangenomen, is hier in het irisweefsel te zien.
Aan de peripherie van de plaats, waar de iris in de cornea zit, houdt de membrana Descemetii (d) plotseling op en schijntnbsp;zich in fijne bundels te splitsen, die zich naar het centrale gedeelte waaijervormig uitbreiden.
Van de plaats, waar de iris in de cornea zit, is het pigment^;, zoowel naar het centrum als naar de peripherie verspreid ennbsp;wel in lijnen, die het verloop van de cornea-lamellen volgen.
Op de meeste plaatsen reikt dat pigment niet verder dan de helft der cornea-dikte; slechts op ééne plaats (het likteekennbsp;1 en zet het zich in schuinsche richting tot zeer dicht bijnbsp;het epithelium van de voorvlakte der cornea voort.
Overigens vertoont het cornea-weefeel het normale aanzien.
Het epithelium van de voorvlakte der cornea is geheel behouden. Tegenover de plaats, waar de iris in het cornea weefsel zit, bevat het epithelium pigment-kogeltjes.
Op sommige plaatsen liggen bijna onmiddellijk tegen het epithelium ook nog pigment-kogeltjes aan.
Bij sterke vergrooting zien wij, dat de lamellen van het coi'nea-weefsel naar de pigmentsstreep een gebogen verloop hebben.
Onze aandacht verdient hier bijzonder het likteeken 4 en 1' der wond, waardoor het stukje huid naar buitennbsp;gedrongen is; een zeer dun laagje, vezelachtig weefsel,nbsp;evenwijdig aan de oppervlakte der wond, verbindt denbsp;beide gedeelten waarvan de lagen eenigszins gebogen innbsp;de samengeschrompelde tusschenlaag eindigen. Niet alleennbsp;in de oorspronkelijke sneevlakte, maar ook hier en daarin de cornea en zelfs tot in het bekleedende epitheliumnbsp;is het pigment dóórgedrongen , dat van de tegenover denbsp;cicatrix in de cornea vastgegroeide iris is uitgegaan.
PROEF Xlh Wit konijn. Den 9 December werd een stukje luiid uit de binnenvlakte van het oor vau het dier zelvenbsp;genomen en op het bovenste quadrant der iris geplaatst.
-ocr page 230-Matige ontsteking en exsudaatvorming rondom- het ingebrachte stukje huid, waardoor men dit kon zien doorschemeren. Later trok het ensudaat zich samen tot de grootte van hetnbsp;ingebrachte huidstukje, dat nu weer zeer duidelijk te zien was.
Het exsudaat op de iris nam toe, zoodat het stukje huid digter bij de cornea kwam te liggen. Later nam het nieuwgevormde weefsel zoozeer in omvang toe, dat het ingebrachtenbsp;stukje huid op een steel scheen te zitten en men in hetnbsp;centrum der pupil tusschen het huidstukje en de iris konnbsp;lt;loorzien. Daarbij is ook het stukje huid in omvang toegenomen , zoodat het dubbel zoo groot schijnt als toen het werdnbsp;ingebracht.
Den nbsp;nbsp;nbsp;Maart werd het dier gedood en de bulbus ge-
exstirpeerd.
Uitwendige ontsteking verdwenen, media doorschijnend.
Bij doorsneden blijkt, dat het ingebrachte stukje huid ia een kapsel besloten zit, die zoowel met de achtervlakte dernbsp;cornea als met de voorvlakte der iris samenhangt, doch zoonbsp;onvolkomen, dat het op de meeste praeparaten loslaat.
Het ingebrachte weefsel is geheel in zijne grondvormen gesplitst en hangt bijna niet met de kapsel samen.
PROEF XIII. Groot f/riji- konijn mei licht blauwe IJris. 22 November wordt een dun stukje .slijmvlies van de binnenvlakte van de lip ingebracht en met de wond vlakte op het bovenstenbsp;quadrant van de iris uitgespreid.
Het waterachtig vocht is weggevloeid, maar herstelt zich spoedig. Weldra is, onder matige ontstekings-verschijn.selen,nbsp;het ingebrachte stukje in exsudaat gehuld, waardoor hetnbsp;evenwel roodachtig doorschemert. Bij het organiseeren krimptnbsp;het exsudaat samen en vormt met het ingebrachte stukjenbsp;schijnbaar een homogeen gezwelletje, dat met de iris verbonden is en waarover zich vaten der iris voortzetten.
Eenige dagen later, terwijl inmiddels het gezwel dikker wordt en tot de cornea nadert, hebben zich ook vaten van denbsp;oppervlakte der sclera tot in de cornea ontwikkeld tegenover
-ocr page 231-de plaats, waarde tumor nu ook met de cornea in aanraking komt en een paarlemoerachtigen glans verkrijgt.
Terwijl het gezwelletje (Fig. 7) zich kennelijk meer ontwikkelt , ziet men een gedeelte der draden , waarmee het aan de iris verbonden was, afscheuren.
Inmiddels vertoont het oog nauwelijks irritatie-verschijnselen: de media zijn doorschijnend; de fundus normaal. De pupilnbsp;nauw en eenigszins naar boven vertrokken.
Den 5*™ April wordt het oog uitgenomen en op de gewone wijze behandeld.
Op de doorsnede blijkt, dat het bijna kogelvormige gezwel, de cornea sterk verdund en het bovenste quadrant der irisnbsp;tot diep in het oog verdrongen heeft, zoodat ook de kristallens een scheeve ligging heeft aangenomen.
Op eeti dwarse doorsnede is nu alles nauwkeurig te zien.
De hoofdmassa of inhoud van het gezwel bestaat uit epitheliurn-cellen. Op de grens bij 1 (Fig. 8) liggen kernen en kleine kernhoudende cellen (geen laag van cylinder-cellen); hieropnbsp;volgt een tal van zeer regelmatige, doorschijnende kern-boudende cellen naar binnen overgaande in zeer groote plattenbsp;schier verhoornde cellen (4), die de hoofdmassa uitmaken.nbsp;De cellenmassa is samengeschrompeld door Müllers vochtennbsp;alcohol en bovendien op alle doorsneden meer of minder uitgevallen (0- Naar voren (bij 5) woekeren de cellen tot in denbsp;I cornea, en ontbreekt de membrama Descemetii (d). Hetnbsp;cornea-weefsel is hier rijk aan betrekkelijk groote vaten metnbsp;zeer dunne wanden.
De iris J F Jquot; vormt een zeer dunne laag om het gezwel. J is de rand der pupil, vanwaar wij de iris kunnen vervolgen ,nbsp;liet gezwel aan de achterzijde bekleedende, tot nabij de corneanbsp;(6), alwaar zij zich omslaat en als achterwand der hier zeernbsp;ondiepe voorste oogkamer zich voortzet tot de plaats, waarnbsp;de membrana Descemetii d' zich splitst en als ligamentum pecti-natum met de iris samenhangt. Op de binnenvlakte der irisnbsp;is het ingebrachte slijmvlies M, evenals de iris rijk aanvaten,
-ocr page 232-196
te zien, waarvan de structuur nog voldoende te herkeu-Jien is, en waarin ook enkele dunne, uitgerekte dwarse spierbundels verloopen, (bij 8 en 8'), die met liet slijmvliesnbsp;van de lip waren afgesneden. Meer naar voren (bij v) is hetnbsp;gezwel alleen orngeven door een dun laagje nieuw gevormdnbsp;vezelachtig weefsel, dat door een meer doorschijnende laagnbsp;V nog van de membrana Descemetii gescheiden is.
Deze meer doorschijnende laag zet zich nog verder als vquot; op de binnenvlakte der membrana Descemetii voort en is waarschijnlijk in samenhang geweest met vquot;', een soortgelijk metnbsp;de iris samenhangend weefsel.
De ontwikkeling van het gezwel ligt ons nu klaar voor oogen. Het ingevoerde slijmvlies is met de irisnbsp;in adhaesie getreden. Het naar voren gekeerde epithelium heeft de voorwaarde gevonden voor sterke woekering,nbsp;waarbij het al spoedig de cornea bereikte , deze uitholdenbsp;en verdunde en bij den hier geboden weerstand vooralnbsp;de iris, die aanvankelijk om het gezwel heen met denbsp;(iornea samen hangende brides vormde, naar achteren drongnbsp;en die brides voor een deel deed • verscheuren, zoodat ernbsp;op de naar de pupil gekeerde vlakte van het gezwelnbsp;slechts een zeer dunne laag nieuw gevormd vezelachtignbsp;weefsel overbleef. De nieuwvorming van het epitheliumnbsp;schijnt vooral van de tegenovergestelde zijde l en 2 uitnbsp;te gaan. Ook in de cornea (bij 5) zijn intusschen jongenbsp;cellen te zien.
PROEF XlVi Groot grijs konijn. Den 13^®“ Februari wordt een stukje beenvlies van de voorvlakte van de tibia eener kat,nbsp;juist voor vivisectie gebruikt, ingebracht en op de voorvlaktenbsp;der opzettelijk geïrriteerde en verwonde iris geschoven.
Er volgt hevige ontsteking. Het ingebrachte stukje puilt door de wond naar buiten en wordt afgeknipt. Wij meenden tenbsp;zien, dat het overige gedeelte weer naar binnen treedt. Den
-ocr page 233- -ocr page 234- -ocr page 235-IQiien Api'il wordt het oog uitgenomen. De wond is goed ge-.slüten. Op de gewone wijze behandeld, wordt het oog later doorgesneden en blijkt, tegenover de plaats, waar wij vermoedden,nbsp;dat een stukje beenvlies was teruggebleven, alleen een grootnbsp;absces der cornea te bestaan, waarvan de studie belangrijknbsp;genoeg is, doch niet te dezer plaatse behoort.
PROEF XV. Kleine kond. Den 3® Februari werd een stukje huid van den voorarm van den inensch (even als zulks bij denbsp;grefte épidermique gebruikelijk is) op de iris geplaatst.
Bij het inbrengen ontstond een vrij groote prolapsus iridis. Er volgde hevige ontsteking, de prolapsus wordt grooter, denbsp;wond sluit slecht, het ingebrachte stukje huid komt door denbsp;wónd naar buiten.
De ontsteking neemt in hevigheid toe, de iris is geheel naar boven vertrokken, zoodat er geen pupil meer zichtbaar is.
De cornea wordt troebel de voorste oogkamer steeds ondieper; de'iris komt geheel tegen de cornea te liggen.
Den 17® Maart wordt het oog uitgenomen.
Bij het doorsnijden vinden wij het volgender wijze veranderd.
De cornea troebel; de iris ligt overat tegen de cornea aan en is er mede vergroeid, op sommige plaatsen zelfs vrij vast.
De pupil is gesloten. De lens sterk samengeschrompeld. De zonula Zinnii verwoest.
Het glasvocht is geheel verwoest en dé ruimte met etter gevuld, die de iris tegen de cornea heeft aangedrongen.
Het oog ging d.us door panophthalmie te gronde, en de verdere beschrijving, hoe belangrijk die overigensnbsp;zoude zijn , behoort hier minder te huis.
-ocr page 236-198
In meer dan een opzicht zijn onze proeven onvolkomen. Gaarne toch hadden wij, indien de tijd ons niet ontbroken had , nog andere weefsels ingebracht en vooral hetnbsp;lot van de conjuntiva bulbi, van het epithelium der corneanbsp;en de gevolgen van het invoeren van periosteum willennbsp;nagaan. Bovendien werden de ingebrachte weefsels nietnbsp;zelden uitgestooten en werd reeds daarom het doel gemist.nbsp;En waar zij adhaereerden en zich al of niet verder ontwikkelden, zouden wij ze gaarne in verschillende tijdperken van ontwikkeling hebben onderzocht en vooral denbsp;observatie bij het levende dier langer hebben voortgezet. Herinneren wij ons, hoe lang in de meestenbsp;gevallen de verwonding aan het ontstaan van kysten dernbsp;iris was voorafgegaan, dan kan het ons alvast niet bevreemden , dat ze in onze proeven zich niet ontwikkeldnbsp;hebben, en dat dus de pathogenie dier vormen door onzenbsp;proeven niets gewonnen heeft.
Intusschen behoeven wij ook niet geheel onvoldaan te zijn over onze resultaten.
Wij willen trachten ze kortelijk samen te vatten;
1. Zooals zich verwachten liet, kunnen doode lichamen niet vergroeien. Een stuk kurk werd uitgestooten metnbsp;perforatie corneae en prolapsus iridis (Proef I).
Een stukje papier was naar voren gedrongen tot in het weefsel der cornea en scheen ook op het punt om tenbsp;doorboren (Proef IV),
Om zoodanige vreemde ligchamen kan zich echter ook
-ocr page 237-199
in de oogkamer een oapsula vormen. Soms bestaat deze alleen uit vezelachtig weefsel, zooals in Proef II geziennbsp;werd, waarin een stukje kurk met afgeronde hoekennbsp;zich met een fibreuse capsula had omgeven en een staphyloma oorneae geproduceerd , waarbij het de Vraag was, ofnbsp;later perforatie zou zijn gevolgd. Maar om een rolletje ingébracht papier (proef III) zagen wij ook machtige lagennbsp;van epithelium binnen een kapsel vormen, waarvan hetnbsp;zeker hoogst belangrijk zou zijn het eindresultaat te kunnen nagaan. De oorsprong van dit regelmatig epitheliumnbsp;ligt, zooals wij boven opmerkten, nog in het duister.
Dat zooals in de beide oogen van Proef V gebleken is, hagelkorrels naar beneden zakken tot exsudaat in dennbsp;omtrek en verder tot keratitis aanleiding geven, dat zijnbsp;ook kunnen worden ingekapseld en niet zoo gemakkelijknbsp;naar buiten perforeeren, is genoegzaam bekend.
Van haren weten wij, dat de voorste oogkamer hare aanwezigheid vrij goed verdraagt. In Proef YI blijktnbsp;intusschen , dat een haar zich bij het konijn, schier zonder irritatie-verschijnselen op te wekken , een weg doornbsp;de cornea kan banen.
Op de eigenaardige woekering, die een ander, haar dat op de iris liggen bleef, opwekte, komen wij nader terugnbsp;(Proef VII).
3. Van de levende weefsels, die wij in het oog brachten, werd het stukje cornea (Proef VIII) en het beenvliesnbsp;(Proef XIV) uitgestooten en ontstond op het oog van dennbsp;hond , waarin opperhuid van den mensch was ingébrachtnbsp;(Proef XV), panophthalmie.
Tn de overige proeven werden de ingebrachte levende deelen integreerende bestanddeelen van het oog, ongetwijfeld daaruit gevoed en met vaten voorzien. Alléén denbsp;huid van liet oor (proef XII) schijnt daarop een uit-
-ocr page 238-zondering te maken ; zij werd als een afgestorven weefsel geënkysteerd gevonden. Ook omtrent de huid van de witte muis (proef X) is de groei en verdere ontwikkeling ons eenigszins twijfelachtig gebleven. Duidelijknbsp;springt die daarentegen in het oog ineen stukje conjunctiva (proef IX), dat, met cornea en iris vergroeid , het karakter van een fihroïd heeft aangenomen.
Het belangrijkste is ongetwijfeld de verdere ontwikkeling van het slijmvlies der lip (Proef XIII). Hier heeft zich een gezwel gevormd, dat zeker weinig afwijkt vannbsp;het door Monoyer beschreven épithélioma perlé, metnbsp;dit onderscheid alleen, dat de cellen hier meer het karakter van epithelium, minder dat van epidermiscellennbsp;vertonnen. De wijze en de voorwaarde van ontwikkelingnbsp;liggen hier ook klaar voor oogen, terwijl Monoyernbsp;alléén gelegenheid had, de uit het oog verwijderde volkomen ontwikkelde cellen te onderzoeken.
Er is, dunkt mij, geen twijfel aan, of de voortwoeke-ring van dit gezwel zou den ondergang van het oog hebben ten gevolge gehad.
Zoo is het ontstaan althans van een der voi'men van ziekelijke voortbrengselen, door Rothmund onderscheiden,nbsp;in het licht gesteld. Het levende epithelium, met de basisnbsp;waarop het rust, in het oog gebracht, kan daarin voortwoekeren. De vraag is, en tot deze vraag geeft hetnbsp;resultaat van proef III aanleiding, of ook niet een soortgelijk gezwel zich eenvoudig om een vreemd ligchaaranbsp;zou kunnen vormen.
4. Ten aanzien van de ontwikkeling van kysten geven, zooals ik reeds opmerkte, de gedane proeven geen opheldering. De capsulae toch, zooals zich om de vreemdenbsp;ligchamen ontwikkelen, laten zich daarmede niet wel innbsp;verband brengen Maar wij hebben een anderen zeker niet
-ocr page 239-onbelangrijken vorm van ziekelijk voortbrengsel zien ontstaan , waarop wij hier ten slotte nog de aandacht willen vestigen. Ik bedoel:
5. Het papilloma. Aan de beschrijving, bij proef VII (bl. 12) gegevmn, hebben we niets wezenlyks toe te voenbsp;gen. Wij merken alleen op, dat de grootste papillae,nbsp;die verscheidene millimeters lang zijn, een veel grooternbsp;aantal vertakkingen vertoonen dan de kleine, die fig. 9nbsp;werden afgebeeld. Den oorsprong dezer eigenaardige woekering weten wij niet te verklaren. Innig hangt zij metnbsp;het weefsel der iris samen. Tegenover het papilloma zijnnbsp;hare vaten sterk uitgezet en geven groote takken afnbsp;in de as der papillae en van al hare vertakkingen, welker vezelachtig weefsel ook onmiddellijk met het stromanbsp;der iris samenhangt. Blijkbaar gaat de woekering dusnbsp;van de iris uit, hoezeer deze, in normalen toestand, aannbsp;hare voorvlakte noch papillae, noch vlokjes hemt. Aannbsp;een specifieken invloed van het haar of van toevallig metnbsp;het haar ingebrachte stoffen is nauwelijks te denken. Hetnbsp;éénige wat tot opheldering kan worden gedaan, is —nbsp;de proef met het inbrengen van haren te herhalen.
Ten slotte meenen wij als onze meening te mogen uitspreken , dat een voortzetting en verdere uitbreiding der proeven, als de hier beschrevene, geroepen is, over menignbsp;vraagpunt, den ziekelijken groei betreffende, nog licht tenbsp;verspreiden. Een en ander werd hieromtrent reeds aangeduid. Bepaaldelijk komt het ook in aanmerking, denbsp;gevolgen na te gaan van het inbrengen van kleine stuknbsp;jes van verschillende goedaardige en kwaadaardige neo.nbsp;plasmata, onmiddellijk nadat zij door operatie uit hetnbsp;levende lichaam zijn geïsoleerd.
-ocr page 240-KEEMAN SNELLEN.
Stokes gaf ods, door combinatie van eene negatieve en eene positieve cylinderlens, een glas van veranderlijkenbsp;sterkte. Door draaiing namelijk van het eene cyiinder-glas ten opzichte van het andere om de lens-as doorlooptnbsp;de astigmatische breking van 2/Etot 0, al naarmate denbsp;assen der beide glazen loodrecht of evenwijdig ten opzichte van elkander gericht worden. Hierbij verandertnbsp;de sterkte der resulteerende lens in evenredigheid tot dennbsp;sinus van den hoek, dien de beide cylinderassen vormen.
Eene lens van Stokes, samengesteld uit C 1/12 en C — 1/12, verschaft elke astigmatische breking van 1/6 totO.nbsp;Zij kan dus de geheele reeks van tusschenliggende cylinder-glazen vervangen.
Bij de bepaling van astigmatisme moet zoodanige lens groot voordeel kunnen aanbrengen ; toch was tot heden haarnbsp;gebruik weinig algemeen. De reden daarvan ligt voor de hand:nbsp;bij de draaiing van het eene glas ten opzichte vannbsp;het andere, moest telkens de as van den resulteerendennbsp;cylinder worden opgezocht. De lens van Stokes is
-ocr page 241-203
onbruikbaar voor praktische doeleinden, zoolang deze as geene constante richting bezit.
Ja val toonde ’t eerst aan, dat men dit verkrijgen kan. In de zitting van het ophthalmologisch Congresnbsp;van 4 September 1868 toonde hij een instrument, waarbijnbsp;de positieve cylinder vaststond, terwijl het negatieve glasnbsp;vervangen was door twee glazen van de halve sterkte,nbsp;die gelijkmatig, maar in tegenovergestelde richting gedraaid worden. Javal bleef echter de voorkeur gevennbsp;aan zijne combinatie eener reeks van cylinderglazen vannbsp;verschillende sterkte met evenwijdige assen, zooals hijnbsp;die in zijn binoculairen optometer heeft aangebracht.nbsp;Waarschijnlijk stuitte hij op technische uitvoering. Hijnbsp;vermeldt namelijk 1), bij de beschrijving van*zijn werktuig: „dass dasselbe noch sehr unvollkommen sei, undnbsp;„dass er es eigentlioh nur desswegen habe construirennbsp;„lassen, um zu zeigen dass die Sache ausführbar sei.”
Een voor de praktijk geschikte lens van Stokes met constante as bleef een desideratum.
In Juli 1872 liet de Heer Crétès, Opticien te Parijs, mij een even ingenieus als eenvoudig toestel zien, hetgeen door hem was aangewend bij de vervaardiging van eennbsp;dnbbelprisma van veranderlijke sterkte, volgens de doornbsp;Herschel reeds aangewende methode van combinatienbsp;van twee prisma’s. Het viel mij onmiddelijk in het oognbsp;op, dat, met dit mechanisme, eene lens van Stokesnbsp;met constante as zou kunnen worden samengesteld.
Volgens bedoelde mechaniek wordt eene draaiende beweging van den ring, waarin de glazen gezet zullen wmrden, verkregen door eene stalen veer , die daaraan be-
1) Ze bender’s Klinische Monatsblatter 6'-oi' Jahrgang, 1868, S. 372.
-ocr page 242-vestigd is, en om den ring heenloopt. Door'de stalen
ilt;Xv'•
veer op en neer te be-wegen, waarbij zij van den ring ontrolt of wedernbsp;oprolt, krijgt de ring,nbsp;die vrij in een : rand beweeglijk is, eene draaiende beweging. Daaraannbsp;jl evenwijdig en volkomennbsp;op dezelfde wijze en ge-lijktpdig, maar in tegenovergestelde richting,nbsp;wordt in denzelfden randnbsp;een tweede^ring gedraaid.nbsp;Ik verzocht den Heer C r é t è s innbsp;dergelijken toestel’cylinders van —nbsp;1/12 en van -t- 1/12 te plaatsen, zoo-dat ze gelijkmatig in tegenovergestelde richting gedraaid kunnennbsp;worden. Door eene schuivende beweging wordt het vrije uiteindenbsp;der stalen veeren in het handvatnbsp;van het instrument ingetrokken ofnbsp;weder teruggeduwd. Hier is tevensnbsp;gelegenheid de verdeelde schaalnbsp;aan te brengen 1).
1) Het is duidelijk dat dit mechanisme zou kunnen vervangen worden door een getand ;rad, dat op de beidenbsp;ringen, waarin de cylinders gevat zijn,nbsp;in tegenovergestelde werking inwerkt.
Ik heb den Heer C r é t è s aanbevolen, in bet vervolg, schaal en aanwijzer aannbsp;te brengen op de twee in tegenoverge-
¦ ¦I:;’
-ocr page 243-205
Op deze wijze verkreeg ik het lang gewenschte veranderlijke cylinderglas met constante as. Door de voortreffelijke uitvoering van den Heer Crétès, voldoet het aan alle eischen, en, wat voor algemeene toepassing vannbsp;niet gering belang is, het is een weinig kostbaar instrument. Naar mij toeschpnt, zal dit werktuig in hetnbsp;armamentarium van den Ophthalmoloog niet mogennbsp;worden gemist 1).
Na eenig beproeven, bleek het mij wenschelijkst de schaal op de volgende wijze interichten. Voor de combinatie van C 1/F en C — 1/F wordt de schaal in 10nbsp;onderdeden verdeeld, en de breking in de beide hoofdmeridianen vermeld:
10 F
10 F.
stelde richting draaiende glazen. Onzuiverheden in de schuivende beweging zijn alsdan niet in de aflezing opgenomen, en men heeftnbsp;over het dubbele van de ruimte te beschikken, waardoor denbsp;schaal duidelijker kan worden, hetgeen te meer van belang is,nbsp;omdat men gedurende de proefneming moet aflezen.
1) De gemodificeerde lens van Stokes, evenals het bovengenoemde dubbelprisma, is verkrijgbaar bij den Heer Crétès Opticien, 66 Eue de Hennes, Paris.
-ocr page 244-206
Neemt men l/F =: 1/12, met andere woorden, combineert men een cylinderglas van C -t- 1/12 metC — 1/12 , dan verkrijgt men 10 nummers van Burow’s britlen-reeks van 1/120 intervalle, in den eenen meridiaan vannbsp;positieven, in deii anderen van negatieven brandpuntsafstand.
Als men aan dergelijke lens van Stokes nog een spberisch glas van 1/F verbindt (aan onzen toestel isnbsp;daartoe eene gleuf aangebracht) , dan verkrijgt men hetzelfde alsof men in plaats van één positieven en negatievennbsp;cylinder twee positieve cylinders van 1/F had gecombineerd. De schaal wordt alsdan:
of c 2 : F C 0 10 F c 18 ; 10 F C
10 F
10 F
De hoek , die daartoe door de assen behoort gevormd te worden, vindt men door den sinus, van 0 tot 1, telkensnbsp;met I/IO te doen toenemen:
Sin. nbsp;nbsp;nbsp;1/10 = 5“ 44' 21quot;
„ nbsp;nbsp;nbsp;2/10 = 11“ 32' 13quot;
3/10 = 17° 27' 27quot;
„ nbsp;nbsp;nbsp;4/10 = 23° 34' 42quot;
5/10 = 30°
-ocr page 245-207
Sin. 6/10 = 36“ 52' 10quot;'
„ nbsp;nbsp;nbsp;7/10 = 44“ 25' 37quot;
„ 8/10 = 53“ 7' 47'
„ 9/10 = 64“ 9' 30quot;
„ 10/10 = 90“.
Bij de aanwending dezer Stokes’ len's bezig ik voor afstand bij voorkeur de evenwijdige lijnen, zooals die innbsp;mijne Test-Types als No. XX, voor 20 voet afstands,nbsp;gegeven zijn. Ten einde ook bij verminderde gezichts-scherpte op denzelfden afstand te kunnen bepalen, hebnbsp;ik dergelijke stellen van 3 evenwijdige lijnen, van verschillende grootte, overeenkomende met de afmetingen dernbsp;letters CC — XX vervaardigd. Men zal ze vinden innbsp;de nieuwe uitgave der duitsche „Probebuohstabendienbsp;dezer dagen bij den Uitgever H. Peters te Berlijnnbsp;verschijnt.
Door de lijnen te plaatsen evenwijdig aan een der hoofdmeridianen 1) van het oog, zal men met behulp dezernbsp;lens de breking in een meridiaan gemakkelijk bepalen.nbsp;Men drage slechts zorg dat de as van den resulteerendennbsp;cylinder evenwijdig blijve aan de richting der lijnen. Opnbsp;deze wpze kan men achtereenvolgend de refractie vannbsp;het oog in verschillende meridianen bepalen. Het verschil van breking in de meridianen van sterkste ennbsp;zwakste breking wordt dan aangenomen als den graadnbsp;van het astigmatisme.
Tegen deze wijze van bepaling van het astigmatisme,
1) De evenwijdige lijnen plaatst men gemakkelijk in de gewenscbte richting , wanneer men het blad niet ophangt, maar in hotnbsp;midden een ronden nagel doorsteekt en het zoo aan den wandnbsp;bevestigt. Tot dit doel is in het midden een kleine graadboognbsp;aangebracht,
-ocr page 246-208
door nameliik de breking in de beide hoofdmeridianen afzonderlijk te bepalen en daarvan het verschil te nemen,nbsp;kan een bezwaar worden aangevoerd; wanneer tochnbsp;de accommodatie niet is opgeheven, is men niet zeker,nbsp;dat voor de beide meridianen de ontspanning der accommodatie geheel gelijkmatig zal zijn. De verhouding tusschennbsp;latente en manifeste hypermetropie behoeft niet altijdnbsp;in de beide meridianen dezelfde te zijn. Het verdientnbsp;daarom de voorkeur bij de bepaling van het astigmatismenbsp;de refractie in de beide hoofdrneridianen gelijk te maken,nbsp;zooals wij zulks doen, wanne3r wij bij het zien naarnbsp;samengestelde figuren, b. v. letters, gewone cylinder-glazen aanwenden.
Hierbij echter levert het gebruik der S t o k e s’ lens een bezwaar: men verkrijgt namelijk eene gelijktijdige verandering der breking ook in den tegenovergestelden meridiaan , welke storend kan worden. Voor de waarnemingnbsp;in de nabijheid kan men dit bezwaar ontgaan, door ge-,nbsp;bruik te maken van de combinatie van twee positievenbsp;cylinders. Volgens de hierboven aangegeven schaal verkrijgt men hierbij cylinderwerking, verbonden met sphe-rische werking. Bij de afname van de cylinderwerking,nbsp;neemt de spherische werking toe. Bij bepaling in denbsp;nabijheid levert deze bijkomende spherische werking geennbsp;overwegend bezwaar, omdat — hetzij door ontspanningnbsp;der accommodatie, hetzij dour naderbij brengen van hetnbsp;voorwerp — hieraan kan worden tegemoet gekomen.nbsp;Terwijl bij twee cylinderlenzen van ¦ ¦ 1/12, de spherischenbsp;werking van 0 tot 1/12 stijgt, behoeft men dan, bij hetnbsp;lezen, slechts het boek van 12 tot op 6 duim afstandsnbsp;tot het oog te naderen.
Bij het waarnemen op grooteren afstand ban deze wij -ziging van den afstand niet te baat worden genomen.
-ocr page 247-209
Indien er nu geene accommodatie, die ontspannen zou kunnen worden, beschikbaar is, dan wordt het gebruiknbsp;ook van de gemodificeerde Stokes’ lens zeer belemmerdnbsp;en men is genoopt, bij de waarneming, zich te bepalennbsp;tot voorwerpen, waarvan slechts in één meridiaan denbsp;afmetingen behoeven te worden onderscheiden, b. v. evenwijdige lijnen.
Van oneindig ruimere toepassing zoude het werktuig wezen, wanneer wij in staat waren de spherische werking geheel te elimineeren, zoodat we een zuiveren cylinder overhielden. Ónmogelijk is dit niet. We hebbennbsp;daartoe een ander middel, om de sterkte van lenzen tenbsp;veranderen, in toepassing te brengen en aan de S t o k e s’nbsp;lens toe te voegen. Het effect van de wijziging van dennbsp;afstand van lenzen komt hier te stade. Plaatsen wenbsp;voor ons werktuig nog de combinatie, b.v. , van S—1/3nbsp;en S 1/4. Wanneer de afstand van de knooppuntennbsp;dezer beide lenzen = 1 Parijsche duim is, dan leverennbsp;zij geene spherische werking; door de positieve lens' totnbsp;de negatieve te naderen, neemt de spherische werking toenbsp;tot —1/12. Het is duidelijk dat dergelijke toenemendenbsp;spherische werking van 0 tot —1/12 en de door de cylinders voortgebrachte spherische breking, die van 0 totnbsp;-t-1/12 bedraagt, elkander kunnen opheffen 1). Deeenige
1) Tot het daarstellen eener negatieve cylinder van Cl/6 tot 0 combineere men C—1/12 met [C—1/12 o S—1/4]. Men verkrijgtnbsp;alsdan, nevens de afname van de cylindrische werking van afnbsp;C—1/6 tot 0, eene toenemende spherische werking van 1/4 tot 1/3.nbsp;Deze kan men neutraliseeren door eene positieve lens van 1/4 tenbsp;verschuiven van 0 tot op 1 Par. Duim ; zoodat voor elk der tiennbsp;onderdeelen der schaal, volgens welke de spherische werking
-ocr page 248-eisch is hier nog, dat de draaiende beweging der cylinders en het uitschuiven van de spherische lenzen gelijktijdig, door dezelfde mechaniek en naar vereischte evenredigheid , voortgehracht worde.
Te vergeefs zal men trachten door combinatie van twee lenzen van Stokes eene verauderlgke spherische lens tenbsp;construëeren. Oogenschijnlijk zoude men meenen dat denbsp;twee resulteerende cylinders bij plaatsing loodrecht opnbsp;elkander telkens eene overeenkomstige spherische lensnbsp;zouden vormen. Intusschen, zooals wij gezien hebben,nbsp;levert de gewone S t o k e s’ lens geen enkelvoudigen resultee-renden cylinder; maar in den meridiaan loodrecht daaropnbsp;ontstaat tevens eene evenredige verandering van de breking.nbsp;Bij combinatie van twee lenzen van Stokes vormen beidernbsp;cylinders twee aan twee, steeds dezelfde spherische lens;nbsp;maar veranderlijke spherische werking wordt niet verkregen.
Veranderlijke spherische werking van eene lens kennen wij tot hiertoe, op praktisch gebied, alléén door verandering van den afstand van het spherische glas, zooalsnbsp;zulks bij den Hollandschen kgker geschiedt.
telkens met 1/120 toeneemt, de afstanden van de lens van 1/4 tot de gecombineerde negatieve lens, daarbij moet bedragen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
211
Bij den tooneelkijker is het doel, behalve correctie van de refractie, tevens zooveel mogelijk vergrootiug van dennbsp;gezichtshoek te erlangen. Zullen wij den Hollandschennbsp;kijker aanwenden tot bepaling van ametropie, dan wen-schen we zooveel doenlijk de vergrootiug buiten tenbsp;te sluiten. Terwijl in den tooneelkijker de glazen zoonbsp;ver mogelijk uit elkander geplaatst worden, moet voornbsp;ons doel die afstand zoo gering inogelijk zijn.
De refractometer van von Grraefe,, een zeer lange Bollandsche kijker, was eene poging om dit principe totnbsp;bepaling der ametropie aan te wenden, maar haar vormnbsp;voldeed allerminst aan den door ons gestelden eisch;nbsp;door de lengte van den koker wordt het gezichtsveld kleinnbsp;en de afstand wordt nu onjuist beoordeeld, waardoor de ontspanning der accommodatie belemmerd kan worden.
Het principe van den tooneelkijker is stellig zeer wel als refractometer aan te vvenden, mits men in het oognbsp;houde dat de vergrootiug gering en het gezichtveld ruimnbsp;moet zijn, en dat ook met de beide oogen gelijktijdig moetnbsp;kunnen waargenomen worden.
Tot dit doel ontwierp ik eene combinatie van een bril met negatieve glazen van 1 duim brandpuntsafstand ennbsp;een positieven bril van 2 duim brandpuntsafstand. Doornbsp;middel van getande stang en rondsel kan de afstand dernbsp;twee brillen veranderd worden. Bedraagt die afstand 1 duimnbsp;dan is de gecombineerde werking der brillen ='/ oo. Isnbsp;de afstand 0, dan is de werking = — 1/2, Vergrootnbsp;men daarentegen de afstand verder dan twee duim, zoonbsp;verkrijgt men positive werking. Door den rondsel wordtnbsp;tevens een wijzer in beweging gebracht, die op eene plaatnbsp;de werking bij de verschillende afstanden aangeeft. Voornbsp;de sterkere positieve lenzen is de voorkeur te geven aannbsp;eene combinatie van -|- 1/2 met — 1/2. Dergelijke toe-
-ocr page 250-nemende brillen worden vervaardigd door den Instrumentmaker Verlaan te Utrecht.
In de praktijk levert de aanwending van dergelijke veranderlijke lenzen onberekenbaar voordeel. Het achtereenvolgend beproeven van verschillende brilglazen tochnbsp;is zeer tijdroovend en moet lichtelijk aanleiding gevennbsp;tot vergissingen. Men heeft daarom een tal van optometers en refractometers voorgesteld, die echter voor hetnbsp;meerendeel al te zeer te kort te schieten ten opzichtenbsp;van den eisch, dat men, bij de bepaling der relractie,nbsp;rekening moet kunnen houden met de relatieve accommodatie, en dat men gelijktijdig door gezichtscherpte-bepa-lingen de aangaven moet kunnen controleeren.
-ocr page 251-DOOR
HEEMAN SNELLEN.
De heer B. was den 15 Januari 1851 bij het schermen door een floretsteek getroffen. De floret was met hevigenbsp;kracht door het masque heengestoken en, zonder te breken, door het onderooglid langs den infraorbitaalrand,nbsp;diep in de rechter orbita ingedrongen. Volgens mededeelingnbsp;was de floret bq het terugtrekken ongeveer over eennbsp;palm lengte met bloed bedekt. De patiënt viel dadelijknbsp;bewusteloos achterover. De bloeding was belangrijk ennbsp;aanvankelijk niet te stuiten. Tot aan den avond bleefnbsp;bloed uit de wond stroomen. Ongeveer 24 uur bleef denbsp;patiënt buiten bewustzijn. Daarna bleek dat de linkerzijdenbsp;gevoelloos en het linker been tevens verlamd was en datnbsp;de reuk en het gehoor aan de linkerzijde gestoord waren.nbsp;Nadat de zwelling der oogleden was afgenomen, werdnbsp;geconstateerd, dat het oog volkomen blind was. De patiëntnbsp;klaagde over drukking in het hoofd en pijnlijkheid vannbsp;het oog.
Een halfjaar later, inzonderheid na het nemen van zeebaden , verbeterde de algemeene toestand en kreeg de patiënt het gebruik van het linker been geheel terug. De ge-
-ocr page 252-214
Toelloosheid van arm en been, het gemis van gehoor en reuk aan de linker zijde, en de blindheid van het rechternbsp;oog zijn gebleven.
In 1864 raadpleegde patiënt mij wegens groote gevoeligheid van het blinde oog. De minste drukking en zelfs het knijpen der oogleden gaf ondragelijke pijn. Ik constateerde dat de gevoeligheid zich bepaalde tot eene zeernbsp;omschreven plaats van den ciliairrand aan de hovenbuitenzijde. Ontstekingsverschijnselen waren er hoegenaamdnbsp;niet. Er bestaat geene lichtperceptie, de pupil heeft denbsp;zelfde wijdte als van het andere oog, dat emmetropischnbsp;en geheel normaal is. De pupil is niet volkomen rond,nbsp;maar een weinig naar boven vertrokken. Door Atropine-indruppeling ontstaat volkomen mydriasis. De papillanbsp;nervi optici is geheel wit; de retinaalvaten zijn normaal.nbsp;De bulbus is niet hard; door de groote gevoeligheid isnbsp;de tensie intusschen niet nauwkeurig te bepalen.
Door indroppeling van Atropine en van Morphine scheen de pijnlijkheid een weinig te verminderen, maar in hetnbsp;algemeen bleef de toestand voortdurend dezelfde. In dennbsp;nazomer van 1871 kwam patiënt bij mij terug. Eenenbsp;buitenlandsche reis, ter verstrooiing ondernomen, hadnbsp;zijn doel geheel gemist. De pijnlijkheid en de gevoeligheidnbsp;bij drukking waren eer toe- dan afgenomen. In het voorhoofd had patiënt voortdurend een gevoel van spanningnbsp;en drukking. Het oog is nog meer naar buiten afgeweken. Het gelaat heeft eene pijnlijke uitdrukking;nbsp;de oogen staan flauw (weinig geopend), de rechternbsp;mondhoek iets naar boven getrokken, gelaatskleur bleek.nbsp;Voor het overige is de toestand dezelfde gebleven. Denbsp;gevoelloosheid in linker arm en been is onveranderd; denbsp;beweging en de gang zijn ongestoord. De hersenfuncties,nbsp;geheugen en verstand, zijn volkomen normaal. Het lin-
-ocr page 253-215
geheel
doof; ook de reuk is aan de linker
ker oor is zijde verminderd.
Extirpatie bnlbi, waarvan reeds vroeger gesproken was, wil de patient, vooral'met het oog op zijne maatschappelijke betrekking, indien eenigzins mogelijk, ontgaan.
Ik proponeerde daarom de doorsnijding der ciliairze-nuwen te beproeven, hetgeen met een allergunstigst succes geschied is.
Operatie, 22 October 1871: patiënt wordt onder chlo-roformnarcose gebracht. Ik maakte eene conjunctiva-snede van voren naar achteren, langs den bovenrand van dennbsp;rectus externus. Op dezelfde wijze werd de Tenon’schenbsp;kapsel ingeknipt. De pees van den externus werd sub-conjunctivaal van de sclerotica losgemaakt, ten einde gelijktijdig het scheelzien te herstellen en tevens gemakkelijker de achterzijde van den bulbus te kunnen bereiken.nbsp;Met eene kromme schaar, aanvankelijk gesloten, drongnbsp;ik binnen de Tenon’sche kapsel tot aan de achterzijdenbsp;van den bulbus om den nervus opticus op te zoeken.nbsp;Daar het oog door een assistent sterk naar binnen gedraaid werd, voelde ik den nervus opticus niet dadelijk naarnbsp;achteren loopend , maar als eene kleine verhevenheid tegennbsp;de sclerotica aan. Op het gevoel knipte ik nu, met denbsp;schaar tegen de sclerotica gedrukt, tot aan den nervus opticus. Op dit oogenblik kwam eenig bloed uit de diepte,nbsp;waarschijnlijk door het afknippen der ciliairvaten. Te rechtnbsp;vleidde ik mij , hiermede ciliairzenuwen tevens te hebben afgeknipt. De conjunctiva-wond werd met drie naden gehecht.nbsp;Om al te sterk terugtrekken van den m. abducens tenbsp;voorkomen, nam ik in de voorste conjunctiva-hechtingnbsp;den bovenrand van de pees op. De genezing volgde regelmatig. Aan de voorste hechting ontstond in de eerste dagen
-ocr page 254-eenige zwelling; deze zwelling nam echter allengs af. Er was vrij veel bloed onder de conjunctiva. Na denbsp;narcose bleef patiënt twee uren slapen en ontwaakte toennbsp;met eene hevige pijn, die echter slechts eenige oogen-blikken aanhield, daarna heeft zich geene wezenlijke pijnnbsp;meer voorgedaan.
Bij onderzoek bleek dadelijk dat de gevoeligheid bij drukking geheel geweken wms, ja plaats had gemaaktnbsp;voor geheele gevoelloosheid. Op het gedeelte van dennbsp;bulbus tusschen rectus externus en rectus superior wordtnbsp;aanraking van de conjunctiva en lichte drukking metnbsp;een stukje papier niet bemerkt. De gevoellooze plek isnbsp;naar boven en naar beneden scherp begrensd. Het aangrenzend kwart gedeelte van de cornea heeft geheele gevoelloosheid. De tensie van het oog is iets minder dan die vannbsp;het andere oog. De pupil heeft dezelfde grootte als vroeger en verwijdt door atropine volkomen. De stand dernbsp;oogen is zeer voldoende. Met de pijnlijkheid van het oognbsp;is ook de spanning in het voorhoofd geheel verdwenen.nbsp;Opmerkelijk is de verandering van uitdrukking van hetnbsp;gelaat, nadat nu de ppnen geweken zijn.
Het is duidelijk, dat de floretsteek door de orbita, van beneden naar boven, was doorgedrongen tot binnen denbsp;schedelholte. De intercraniëele bloeduitstorting heeft denbsp;halfzijdige verlamming en gevoelloosheid der ledematen,nbsp;doofheid en verlies van reuk doen ontstaan. De blindheid en de atrophie van de gezichtszenuw kan hare verklaring vinden in kwetsing van meer naar achter gelegen zenuwvezelen. De pijnlijkheid in de ciliairstreeknbsp;moet, dunkt mij , toegeschreven worden aan inklemmingnbsp;van zenuwvezelen in cicatrix-vorming aan de achterzijdenbsp;buiten den bulbus. De doorsnijding dezer ciliairzenuw-
Ü
-ocr page 255-2-17
vezelen heeft volkomen aan het voorgestelde doel heant-woord. De circulatie in de netvliesvaten is ongestoord gebleven, zoodat de arteria centralis bij de operatie intactnbsp;is gebleven.
Uit een physiologisch oogpunt achten wij belangrijk dat het hoornvlies, niettegenstaande een gedeelte totaalnbsp;gevoelloos werd, geheel doorschijnend en onveranderd isnbsp;gebleven. Ook deze waarneming pleit tegen de voorstelling van trophische werking van den n. trigeminusnbsp;op het hoornvlies 1).
1) Verg. Herman Snellen. De invloed der zenuwen op do ontsteking, proefondervindelijk getoetst. Utrecht, 1857.
-ocr page 256- -ocr page 257- -ocr page 258- -ocr page 259- -ocr page 260-'4-
Stichters zijn allen, die 50 gulden of meer tot stichting, inrigting of instandhouding der instelling bijdragen ofnbsp;bijgedragen hebben. Zij worden onder dien naam in hetnbsp;album der stichting vermeld,
3.
Onder den naam van Bestuurders worden in het album opge-teekend, al diegenen, welke 250 gulden of meer tot stichting, inrigting of instandhouding bijdragen of bijgedragen hebben.nbsp;Als begunstigers worden aangemerkt al diegenen, welkenbsp;zich tot eene jaarlijksche bijdrage van minstens f 2.50nbsp;verbinden.
Bewijs van inschrijving worde verzonden aan den Directeur of aan den Heer Mr. VERLOREN VAN THEMAAÏ, Secretaris der Instelling, bij verkiezingnbsp;ook aan den Secretaris van een der Plaatselijke Commissiën (verg. Album, bl. 10).
Behoeftige en minvermogende ooglijders, die geneeskundige hulp verlangen, kunnen zioh eiken werkdag, ten 10 ure, aan het Gasthuis voor Ooglijders aanmelden. Daartoe wordt geene aanbeveling gevorderd. Zij ontvangen alle oogheelkundige hulp,nbsp;zoowel als de noodige voorschriften geheel kosteloos. Er wordt gezorgd , dat brillennbsp;en dergelijke behoeften tegen fabrieksprijs kunnen verkregen worden.
De verpUegkosten zijn vastgesteld op 60 cents per dag. Daaronder zijn alle verplegingsbehoeften begrepen (verzorging, voeding, huisvesting, bewasschen enz.)
De opname kan intussehen alléén worden toegestaan, indien de ooglijders voorzien zijn van:
a. Zindelijke kleeding en het noodige ondergoed ter verschoouing. h. Het beuoodigde reisgeld voor de terugreize naar de woonplaats.nbsp;e. Het bedrag der verpleegkosten, of eene verklaring, welk gemeente- of armbestuur, of wie anders, de verpleeggelden zal betalen.
Alle brieven moeten franco ingezonden worden.
É'quot;
MODEL VAN VERKLARING.
De ooglijder
kan ' in het Gasthuis voor Ooglijders worden opgenomen voor rekening van
De rekening van verpleegkosten en kleine voorschotten, voor brillen of dergelijke behoeften, wordt ingewacht aan het adres van
V nbsp;nbsp;nbsp;______________.