m
quot;r
.â– :gt;â– ' :r ^
Lh
.¦y.
BETREKKELIJK
DE VEEPLEGING EN HET ONDEEWIJS'
r I T G E B E A C H T IN MEI 18 81.
F. C. DOWDERS.
Met het zestiende nummer der Wetenschappelijke Itijbladen.
UTRECHT,
P. W. VA.N DE WEIJER. 1881.
vS-
-ocr page 6- -ocr page 7-Bladzlt;
Twee-en-twintigste jaarlijksch Verslag, door F. C. Donders. . nbsp;nbsp;nbsp;1
WETENSCHAPPELIJKE BIJBLADEN.
1879.
Rapport aangaande het onderzoek van het gezichtsvermogen van het personeel der Hollandsche Ijzeren Spoorweg-Maat-schappij, door F. C. Donders.........1 tot 41 ^
1880.
Over kleurstelsels, door F. C. Donders.........1
De oogen der Studenten aan de Rijks-universiteit te Utrecht, door Dr. Q. C. Collard.............73
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
2351 979 O
-ocr page 8- -ocr page 9-TWEE EN TWINTIGST JAARLÏJKSCH VERSLAG, betrekkelijk de verpleging ennbsp;het onderwijs in het Nederlandsch Gasthuisnbsp;voor Ooglijders, van den 1. Januari 1880nbsp;tot den 1. Januari 1881, ter vergaderingnbsp;van Bestuurders ^ en Afgevaardigden , gehouden te Utrecht, den 30 Mei 1881, uitgebracht door F. C. Donders, Directeurnbsp;der Instelling.
Waaneer ik op nieuw verslag uitbreng over ons Gasthuis voor Ooglijders, dan heb ik slechts te herhalen,nbsp;wat ik reeds zoo vaak mocht getuigen; dat onze instelling voortgaat in allen deele aan hare bestemming tenbsp;beantwoorden. Bij de oprichting werd verlangd, dat zijnbsp;zou openstaan voor behoeftige en minvermogende ooglijders en tegelijk een leerschool zijn voor toekomstigenbsp;artsen en oogartsen. Welnu, een reeks van jaren voldeednbsp;zij aan deze hare tweeledige bestemming in klimmendenbsp;mate, om zich ten slotte op de eenmaal bereikte hoogte tenbsp;handhaven. Zoo was het ook in het afgeloopen jaar.
Bij de hulp, aan ooglijders verleend, — waarmede wij aanvangen, hebben wij te onderscheiden tusschen b e-handelden en verpleegden.
Dagelijks melden zich van hier en van elders lijders aan, waarvan verreweg de meesten slechts voorschriftennbsp;behoeven, die zij in hunne woning kunnen opvolgen. Ze
-ocr page 10-Ontvangen die gratis, eveneens de gewone geneesmiddelen, en er is gezorgd, dat ze tegen inkoopsprijs, des gevorderd ook kosteloos, zich de noodige brillen,nbsp;kunstoogen en andere benoodigdheden kannen aanschafFen.
Voor een kleiner deel zijn voorschriften niet voldoende; zij behoeven verpleging, hetzij omdat het met ondergangnbsp;bedreigde oog dagelijks toezicht vordert, hetzij omdat eennbsp;operatie noodig is, om het gezichtsvermogen te herstellennbsp;of te verbeteren. Ooglijders, te Utrecht woonachtig, behoeven hetrekkelijk zelden te worden opgenomen. Zenbsp;kunnen zich dagelijks , des gevorderd zelfs meer dan eens,nbsp;aanmelden, worden zoo noodig ook in hunne huizen bezocht en behoeven alleen verpleging, ingeval ze eennbsp;operatie moeten ondergaan.
lederen dag (zon- en feestdagen uitgezonderd) staat voor iederen ooglijder van 10—12 uren de toegang totnbsp;de hier gehouden polikliniek open. Oorspronkelijk goldnbsp;deze benaming, die stadskliniek beteekent, voor hetnbsp;bezoek der oogzieken aan hunne huizen, in tegenstellingnbsp;van hospitaal-kliniek. Thans heet polikliniek in den regelnbsp;de behandeling der buiten-patiënten, die meestal uit denbsp;stad, maar ook van elders, op bepaalde uren om raadnbsp;en hulp komen. Onze polikliniek nu wordt dagelijksnbsp;door 30—50 dergelijke lijders bezocht, en iedere weeknbsp;melden er zich gemiddeld 40 nieuwe aan. Uit deze wordennbsp;eenigen als verpleegden opgenomen, en wel, wanneernbsp;hun toestand zulks vordert, onmiddellijk, zonder eenignbsp;voorbehoud. Anderen komen of worden ons toegezondennbsp;met de bestemming om verpleegd te worden, in dennbsp;regel, nadat de behandelende arts verklaard had dienbsp;noodig te achten.
Een vergelijkend overzicht der in 1879 en 1880 behandelden en verpleegden geeft de volgende tabel.
-ocr page 11-
Afkomstig uit |
Behandelden. 1879. nbsp;nbsp;nbsp;1880. |
Verpleegden. 1879. nbsp;nbsp;nbsp;1880. | |||
de Stad Utrecht. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
.. 808. |
790. |
22. |
23. | |
de Provincie |
Utrecht . . . |
. 320. |
365. |
24. |
38. |
ff |
Friesland . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. nbsp;nbsp;nbsp;23. |
21. |
16. |
f 9. |
D |
Groningen . nbsp;nbsp;nbsp;. |
2. |
4. |
1. |
0. |
Drenthe. . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. nbsp;nbsp;nbsp;14. |
19. |
9. |
9. | |
D |
Overijssel . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. 101. |
104, |
70. |
62. |
D |
Gelderland. nbsp;nbsp;nbsp;. |
. 238. |
227. |
94. |
71. |
n |
Hoord-Holland |
. 150. |
180. |
39. |
32. |
o |
Zuid-Holland. |
. 215. |
199. |
49. |
34. |
» |
Zeeland. |
. nbsp;nbsp;nbsp;36. |
43. |
31. |
30. |
n |
Noord-Brabant |
. nbsp;nbsp;nbsp;155. |
166. |
80. |
110. |
n |
Limburg . nbsp;nbsp;nbsp;. |
3. |
6. |
4. |
6. |
Vreemdelingen ..... |
8. |
6. |
1. |
3. | |
2073. |
2130. |
447. |
427. |
Het totaal verpleegdagen in 1880 bedraagt 10,721, vertegenwoordigende, voor 427 verpleegden, een gemiddelden verplegingsduur van 25 dagen.
Geschiedt de gewone behandeling zonder uitzondering gratis, van de verpleegden wordt een tegemoetkoftiingnbsp;verlangd van 60 ct. per verpleegdag.
Daarin werd voorzien;
Diaconieën
Gemeentebesturen
Armbesturen
Liefdegestichten
18 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;554
60 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1699
57 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2063
19 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;510
Slechts drie lijders genoten kostelooze verpleging, tot een bedrag van 13-1 verpleegdagen.
-ocr page 12-Het gering aantal kosteloos verpleegden, in vorige jaren ook niet veel grooter dan thans, heeft eenige bevreemding gewekt en tot onjuiste gevolgtrekkingen aanleiding gegeven. Ik wensch daarom op nieuw te verklaren , dat nooit een lijder wordt afgewezen, wiensnbsp;verpleging geen uitstel duldt, — ook waar geen waarborgnbsp;is hoegenaamd, dat op eenigerlei wijze in de verpleeg-kosten zal worden voorzien. Ongeveer de helft der lijdersnbsp;verklaart zich bereid ze uit eigen middelen te bestrijden;nbsp;anderen zijn door besturen of door particulieren aanbevolen , die verklaarden er voor in te staan, en waar ditnbsp;niet geschied is, blijkt eenvoudige kennisgeving aan dezenbsp;of gene besturen, naar aanwijzing van den verpleegdenbsp;zelve, in den regel voldoende, om de gewenschte verklaring uit te lokken. Die bereidwilligheid is te dankennbsp;aan onze zeer matige eischen, die de helft van de werkelijke kosten der verpleging niet te boven gaan. Ennbsp;zoodoende is het doel bereikt, dat niemand, die hiernbsp;hulp zoekt, behoeft te worden afgewezen.
Een overzicht der behandelde gevallen levert de statistiek , aan het einde van dit verslag te vinden. Dat betrekkelijk veel gevallen tot de belangrijke vormen beboeren, hangt samen met het betrekkelijk groot aantal’nbsp;verpleegden en met de herkomst uit verwijderde provinciën.
Tot bijzondere beschouwingen overigens geven onze gevallen hier geen aanleiding. Ik wil er slechts op wijzen, dat wij in de verschillende vormen van bind vlieslij den inzonderheid in het ware trachoma,den hardnekkigsten vorm van granulatie, nog altijd een geduchten vijand te bestrijden hebben.
Prof. Snellen stelde zich ten doel, de werking der geneesmiddelen, die bij het bestrijden van bindvlieslijdennbsp;in het algemeen in aanzien zijn, nader te ontleden. „Hetnbsp;veelgebruikte zilverzout (nitras argenti) en meer nog de
-ocr page 13-loodzouten vormen een onoplosbare laag, die onder zekere omstandigheden op het proces een gunstigen invloednbsp;hebben kan. Prof. Snellen vond aanleiding tot denbsp;onderstelling dat in sommige vormen slappe zuren zoudennbsp;nuttig zijn. In bet normale bindvlies is de reactie dernbsp;vochten neutraal. Ze wordt echter duidelijk alcalisch,nbsp;zoodra er slijmafscbeiding is. Maar ongemeen sterknbsp;alcalisch vond bij de reactie overal waar folliculairenbsp;zwelling ontstaat, dat is in bet eerste tgdperk van hetnbsp;ovengenoemde trachoma, dat zich hij de schooljeugd,nbsp;vooral tengevolge van bedorven lucht, zoo veelvuldignbsp;voordoet. Daarbij nu beproefde hij het zuur van hetnbsp;genoemde zilverzout, het zeer verdunde salpeterzuurnbsp;(1 : 1000). En hg verkreeg daarmede verrassende uitkomsten. Zoutzuur bleek soms nog gunstiger te werken.nbsp;Zoutzuur is een aseptisch middel, waarin de parasitairenbsp;organismen, die als de oorzaak van de ontbinding wordennbsp;beschouwd, zich niet kunnen ontwikkelen. Zou in denbsp;gunstige werking van het verdunde zuur bij de genoemdenbsp;bindvliesziekten, waarvan de aard en de oorsprong nognbsp;onbekend zijn, een aanwijzing liggen, dat ook deze opnbsp;microscopische organismen berusten? Nader onderzoeknbsp;moge het leeren!”
Van de gedane operatien vindt men de numerieke opgave ook als aanhangsel van het verslag. Het aantalnbsp;operaties, afgezien van kleine operatieve hulp op denbsp;polikliniek, beliep 273, dat is 30 minder dan het vorigenbsp;jaar, maar daaronder waren toch niet minder dan 53nbsp;extracties van cataract, 19 puncties en doorsnijdingen vannbsp;nastaar, 104 operaties van kunstmatigen oogappel, 19 tegennbsp;scheelzien, en eindelijk van de overigens zeldzame plastischenbsp;operaties niet minder dan 11, de meesten van ingrijpendennbsp;aard. Extractie werd beproefd ook in gevallen van
-ocr page 14-glaucoma en van secundaire cataract, en we mogen daarom met de uitkomst tevreden zijn, wanneer ook in 5 gevallen de poging, om het gezichtsvermogen te herstellen,nbsp;moest falen.
fl. Het onderwijs, gegeven volgens het program, werd in het algemeen met belangstelling gevolgd. Wij herhalennbsp;hier het program, waarnaar het ook in dezen cursusnbsp;wordt voortgezet.
CURSUS 1880-1881.
Polikliniek , dagelijks, van 10—12 ure.
Operatiën, Dinsdag en Vrijdag, 11 ure.
Capita selecta: Woensdag, 3 ure.
Propaedeutische Ophthalmiatrie: Zaterdags van 10—12 uur (voor Candidaten van het Ie jaar).
Klinische Ophthalnaiatrie: Vrijdags, te 3 ure (voor Candidaten van het 2*= jaar).
Ophthalmoscopie: verschillende cursus.
In het vorig verslag zijn de redenen aangegeven, op grond waarvan Prof. Snellen splitsing der klinischenbsp;lessen voor de candidaten van het eerste en van hetnbsp;tweede jaar doelmatig achtte. De thans opgedane ervaringnbsp;heeft op nieuw geleerd, dat hp niet had misgezien. Werdennbsp;de lessen ¦ door onze studenten en door andere belangstellenden trouw bijgewoond, men kan zich overtuigd houden,nbsp;dat de vruchten niet zullen zijn uitgebleven. Ook denbsp;polikliniek vond eenige trouwe bezoekers , die de dage-lijksche behandeling volgden, de resultaten konden gadeslaan , en zich, vooral onder de leiding van onzennbsp;tweeden geneesheer, Dr. M. J. Bouvin, in het onderzoek met oogspiegel, in het bepalen van brekingstoestand,nbsp;gezichtsscherpte, gezichtsveld en verdere functiën van het
-ocr page 15-oog konden oefenen. De bijzondere onderwerpen, door mij zelven te geven, ontwikkelden zich tot een cursusnbsp;over de physiologie van het oog, in verband met denbsp;ziekelijke afwykingen, en werden , zoover ze de zuiverenbsp;physiologie betroffen, ook door de candidaten in do geneeskunde gehoord, wier aantal in den laatsten tijd zeer isnbsp;aangegroeid. Van de zijde der candidaten was de belangstelling in deze lessen, die voor een deel vrij ingewikkelde onderwerpen van zuiver wetenschappelijkennbsp;aard betroffen, verre van algemeen. Terwijl de eischennbsp;bij het staatsexamen een richtsnoer voor de studie geworden zijn, was dit nauwelijks anders te wachten, ’t Isnbsp;een schaduwzijde der staatsexamens, waarop ik reeds hynbsp;herhaling heb gewezen. Intusschen ligt in de grootenbsp;verscheidenheid' der lijders en den rijkdom harer hulpmiddelen, die in het afgeloopen jaar in meer dan eennbsp;opzicht werden uitgebreid, de groote beteekenis onzernbsp;instelling voor klinisch onderwijs en practische vorming , die bij geen onzer studenten mag ontbreken ennbsp;bij de meesten moet op den voorgrond staan.
Aan wetenschappelijke onderzoekingen heeft het echter ook Uiet ontbroken.
Prof. Snellen schonk zijn bijzondere aandacht aan de zoogenaamde sympathische oogontsteking, en ontwierpnbsp;stellingen, die den grondslag zullen uitmaken der dis-cussiën op het internationale geneeskundig congres, innbsp;Augustus van het ingetreden jaar te Londen te houden,nbsp;tot welk congres hij door de Nederlandsche'regeeringnbsp;werd afgevaardigd.
Sympathisch wordt de bedoelde vorm van ontsteking genoemd, omdat hij ondersteld wordt het gevolg te zijnnbsp;van een ontsteking van het andere oog. En dat werkelijk,nbsp;bij het lijden van het eene, het andere oog secundair kan
-ocr page 16-worden aangedaan, blijkt overtuigend uit de omstandigheid , dat verwonding van het eene niet zelden door ontsteking van het andere wordt gevolgd. Zelfs zijn er bepaalde plaatsen van verwonding, waarbij , blijkens de ervaring,nbsp;het tweede oog in die mate wordt bedreigd, dat hetnbsp;plichtmatig is het verwonde oog te verwijderen, zelfs vóörnbsp;nog blindheid is gevolgd, als het éénige middel, om ooknbsp;het tweede voor ondergang te behoeden. In een vroegernbsp;verslag heb ik reeds op treffende gevallen van dien aardnbsp;gewezen. Heeft eenmaal de ontsteking zich aan het tweedenbsp;oog medegedeeld, dan is het te laat: de therapie is onmachtig gebleken, om het noodlottig proces te stuiten,nbsp;en blindheid op beide oogen is de treurige uitkomst.nbsp;Hier heeft onze kunst nog een zegepraal te behalen.
Op een ander gebied was onze volijverige geneesheer Dr. M. J, B o u V i n, in gemeenschap met een der candi-daten in de geneeskunde, den Heer C o 11 a r d, met goednbsp;gevolg werkzaam. Het gold de statistiek der brekings-stoornissen van het oog bij de/Studenten onzer TJniversiteit.nbsp;Onder die stoornissen staat de welbekende bijziendheid,nbsp;de myopie, op den voorgrond. In verschillende landennbsp;is haar voorkomen statistisch onderzocht op de scholennbsp;en de gymnasia. Daaruit is gebleken, dat én het getalnbsp;myopen én de graden der myopie gaandeweg stagen vannbsp;de lagere naar de hoogere klassen. Men heeft dit toegeschreven aan de inspanning der oogen, aan het lezennbsp;en schrijven verbonden. Zeker is die invloed werkzaam;nbsp;maar ook zonder ongewone inspanning kan myopie ontstaan en, eenmaal ontstaan, zich verder ontwikkelen.nbsp;Op jeugdigen leeftijd is dit laatste onder alle omstandigheden regel. Haast de inspanning doet zich de erfelijkenbsp;aanleg gelden. Hooge graden blijven tot op gemiddeldennbsp;leeftijd, de hoogste het geheele leven door progressief.
-ocr page 17-9
In die hooge graden is, zooals men weet, de myopie niet slechts een last, maar wordt ze een gevaar voornbsp;het oog. G-een wonder dus, dat men in Duitschland,nbsp;waar zij ook in de hoogere graden zeer verbreid is, opnbsp;maatregelen bedacht is, om den voortgang te stuiten.nbsp;En zeker bestaat daartoe voldoende grond, indien hetnbsp;waar is, dat de myopie nog voortgaat met zich uit tenbsp;breiden.
Wat men dan te doen hebbe, ligt voor de hand. Myopie, en eveneens haar erfelijke aanleg, is te wijten aan hetnbsp;bovenmatig gebruik der oogen in de nabij heid, met sterkenbsp;convergentie en gebogen hoofd: bij gevolg , beperkingnbsp;van lezen, schrijven en handwerken, en, binnen dienbsp;grenzen, waken tegen slechte verlichting, slecht gedruktenbsp;boeken en slechte houding. Zeker zal langs dezen wegnbsp;iets kunnen verkregen worden, maar niet zoo spoedig,nbsp;als men zich wellicht zou voorstellen; want een erfelijkenbsp;aanleg, uit eenzijdige oefening in de voorgeslachten geboren , is moeilijk uit te wisschen.
Ook ten onzent is men tegen de gevaren der toenemende myopie te velde getrokken. Zou daarvoor zooveel grond bestaan ? Zeker niet in gelijke mate als in Duitschland. De gewone praktgk leert ons al spoedig, dat de myopienbsp;hier te lande minder algemeen is dan elders ^ en in harenbsp;hoogere graden zelfs betrekkelijk zeldzaam. Daaraan magnbsp;het wel zijn toe te schrijven, dat van statistische onderzoekingen hier nog weinig sprake was. Maar met eennbsp;oppervlakkige kennis, als in de praktijk wordt opgedaan,nbsp;mogen we ons toch niet tevreden stellen. Wij moetennbsp;weten, waar we zijn en waar we heengaan. En die kennisnbsp;is, zooals ik reeds vroeger betoogde, alléén te verkrijgennbsp;door vergelijkend en herhaald onderzoek van verschillende categorieën van jonge menschen, die den leeftijd
-ocr page 18-hebben bereikt, waarop de graad van myopie reeds beslissend is voor bet leven. Twee categorieën zijn er, die bier vooral in aanmerking komen, omdat ze, wat bet gebruiknbsp;der oogen betreft, de uitersten vertegenwoordigen ennbsp;overigens, ook wegens den gelijken leeftijd, onderlingnbsp;vergelijkbaar zijn: ik bedoel de studenten onzer Universi-teiten en de lotelingen uit den boerenstand. Met betnbsp;onderzoek der studenten is nu een begin gemaakt. Tennbsp;volle beseffende, dat bet de oplossing gold van een belangrijknbsp;vraagstuk , hebben de studenten onzer Universiteit bereidwillig gehoor gegeven aan de roepstem van Dr. Bouvin,nbsp;en in onze stichting, waartoe bet corps sedert lang alsnbsp;Stichter-Bestuurder in betrekking staat (verg. het 10enbsp;verslag), zich voor het verlangde onderzoek beschikbaarnbsp;gesteld. Laat bet mij vergund zijn, hun daarvoor openlijknbsp;mijn dank te betuigen. Algemeen moest de opkomst zijn,nbsp;zou een betrouwbare statistiek verkregen worden, want —nbsp;in den toestand der oogen kon bet motief liggen voor hetnbsp;wegblijven en de statistiek der niet onderzochte kon dusnbsp;een geheel andere zijn als die der onderzochte. Het onderzoek der lotelingen zal misschien grootere bezwaren ontmoeten, maar onder welwillende medewerking van autoriteitennbsp;en vooral van kunstgenooten toch ook zeker gelukken.
Bij de studenten nu is de uitkomst deze, dat 27 “/o der oogen in meerdere of mindere mate door myopie zijn aangedaan , maar verreweg de meesten in zeer geringen graad.nbsp;Bij de resultaten, in Duitscbland verkregen, die reeds opnbsp;de hoogste klassen der Gymnasia 50 % en 60 °/o myopen^nbsp;aanwijzen, en wel in betrekkelijk booge graden steektnbsp;die verhouding zeer gunstig af. Wij hadden trouwensnbsp;niet anders gewacht.
Zoo weten we voor deze categorie alvast waar we zijn. En waar we heengaan? Bat kan eerst blijken, wanneer
-ocr page 19-11
na een zeker aantal jaren het onderzoek hij dezelfde categorie zal herhaald zijn.
Intusschen leeren reeds de uitkomsten , dat er geen reden is voor groote bekommernis, — zeker geen grond,nbsp;om op maatregelen aan te dringen, die met de eischennbsp;der beschaving in conflict konden komen. Men zorgenbsp;op de scholen voor voldoende verlichting, goed gedruktenbsp;hoeken en doelmatige schoolbanken, en ga dan met gerustheid de toekomst te gemoet. De nadeelen der bijziendheid zijn door velen overdreven. Zijn de hoogstenbsp;graden bedenkelijk voor het oog, door tijdige aanwijzingnbsp;der gevorderde glazen zijn ze meestal af te wenden, ennbsp;de mindere graden brengen een geschiktheid mede voornbsp;fijnen handarbeid en wetenschappelijk onderzoek, die wijnbsp;niet zouden ^willen missen. In waarheid, indien het innbsp;mijn macht lag, alle bijziendheid uit de maatschappij tenbsp;verbannen, ik zou het niet verlangen. In de myopienbsp;zien wij een der duizende voorbeelden van adaptatie dernbsp;organen — binnen zekere grenzen, van een gewenschtenbsp;adaptatie — onder den invloed van oefening. En in diezelfde oefening ligt tevens een heilzaam correctief tegennbsp;de oververziendheid, een afwijking, die enkel lasten, geennbsp;lusten heeft. De vraag is, of men met het bestrijden dernbsp;myopie zijn doel niet zou kunnen voorbijstreven. Bevreemden zou het mij in geenen deele, wanneer ten slottqjjleek,nbsp;dat én de geletterde én de boerenstand gemiddeld het doelmatigst oog hebben voor him gebruik. — De eerste schrede isnbsp;nu gezet op den weg, die het antwoord brengen kan.
Doch, zoo hoor ik vragen, zou de statistiek over vier of vijf honderd personen wel betrouwbare uitkomstennbsp;leveren? Zeker is het wenschelijk, dat het door Dr.nbsp;B OU vin gegeven voorbeeld aan de andere Universiteitennbsp;gevolgd worde, en dat ook nog eenigejaren bij de novitii
-ocr page 20-(meer nog in leeftijd overeenkomstig met de lotelingen dan onze studenten) het onderzoek worde voortgezet. Ooknbsp;zouden de bedoelde lotelingen in verschillende provinciënnbsp;kunnen worden bepaald. Maar overigens leert de kansrekening , dat, waar de methode goed, de vraag juist gesteld ennbsp;storende factoren zijn uitgesloten, men met een betrekkelijk klein cijfer de waarheid zeer nabij komt. En aannbsp;die voorwaarden is hier voldaan.—Bovendien verkrijgennbsp;wp gegevens, voor het vraagstuk van meer gewicht, dannbsp;het onderzoek van vele duizenden van schoolkinderen zounbsp;kunnen opleveren. Eerst bij jongelingen kan men oor-deelen wat er van de oogen worden zal. Voor ons doelnbsp;moge het onderzoek op scholen en gymnasia achterwegenbsp;blijven. Over ’t geheel hecht ik daaraan geen grootenbsp;waarde. Of zou men denken, dat over de bijzondere oorzaken van myopie daaruit veel licht kon opgaan ? Iknbsp;zou die meening niet kunnen deelen.
De uitkomsten van het hier geschetste onderzoek zullen in de dissertatie van den Heer Oollard wordennbsp;medegedeeld, om ook in de wetenschappelijke bijbladennbsp;van ons verslag te worden opgenomen. Ik stel rnij voor, datnbsp;over een zeker aantal jaren door een der zonen van hetnbsp;tegenwoordig geslacht een dissertatie zal worden verdedigd , die het antwoord brengen zal op de vraag,nbsp;waaraeede de Heer Oollard zal eindigen.
Met den brekingstoestand van het oog, bepaalden de Ileeren Bouvin en Oollard tevens den kleurenzin.nbsp;Daarbij was het niet zoo zeer te doen om statistiekenbsp;gegevens als om een vergelijkend onderzoek der methoden. Ook konden zich gevallen opdoen, uit eennbsp;wetenschappelijk oogpunt van bijzonder gewicht. Metnbsp;een onderzoek uit genoemd oogpunt hield ik mij reeds
-ocr page 21-geruimen tijd bezig. De candidaat van der Weyde (thans tot arts bevorderd) stond mij daarbij ijverig ter zijde. Denbsp;kleurstelsels, zoowel van het normale oog als van denbsp;verschillende vormen van kleurblindheid, werden doornbsp;ons onderzocht en de resultaten daarvan neergelegd innbsp;eene verhandeling, die voor de bijbladen van dit verslag ook reeds is afgedrukt. Daaraan zal nog de dissertatie van den Heer van der W ey de worden toegevoegd,nbsp;'die, zelf kleurblind, zijn stelsel nauwkeurig onderzochtnbsp;en, dank zij onze instelling, met beter hulpmiddelen konnbsp;onderzoeken, dan tot dusverre gebruikt waren. De beschrijving dier werktuigen, verschillende vormen vannbsp;spectroscopen, zal afzonderlijk gegeven worden. Onsnbsp;streven was, de fundamenteele kleuren van het stelsel,nbsp;in hare betrekking tot de verschillende lichtstralen, tenbsp;bepalen en door kromme lijnen qualitatief en quantitatiefnbsp;aanschouwelijk te maken. Dezelfde methode is nu ooknbsp;op andere gevallen toegepast. En het doel is niet mindernbsp;dan de verschillende vormen tot een ontwikkelingsreeksnbsp;terug te brengen, beginnende met de absolute kleurblindheid, die geen indrukken kent buiten die van witnbsp;en zwart, en eindigende met het volkomen stelsel, dat,nbsp;door evenredige ontwikkeling van drie fundamenteelenbsp;kleuren, een honderdtal tinten onderscheidt, iedere tintnbsp;in al haar graden van verzadiging en lichtsterkte. Mochtnbsp;dit streven gelukken, dan zou een der belangrijkste ’nbsp;physiologische problemen zijne genetische oplossing gevonden hebben. — Een onderzoek van Dr. Waelchli,nbsp;interne van ons gasthuis, betreffende de licht-absorptienbsp;der gekleurde kogels van het netvlies van vogels, ondernbsp;leiding en medewerking van Prof. Engelmann ondernomen, zal, als bijdrage tot de kennis van den kleu-renzin, zich daarbij aansluiten.
-ocr page 22-Geen grooter voldoening dan waar wij wetenschap en praktijk elkander wederkeerig zien de hand reiken,nbsp;De eerste hiedt der praktijk hare diensten aan, en indenbsp;praktijk vindt zij stof voor eigen ontwikkeling. Meer ennbsp;meer worden ook op het gebied der kleurblindheid harenbsp;diensten op prijs gesteld. Keuring en herkeuring vannbsp;het gezichtvermogend zijn thans bij de exploitatie-maatschappij en bij de Hollandsche in goede handen. Ooknbsp;de Kegeering beseft hare taak. Bij de lijn Tilburg ennbsp;Nijmegen, die over een paar dagen zal geopend worden,nbsp;zal, op haren last, bij het geheele personeel ’t gezichtsvermogen (door de Heeren Dr. Bouvin en Dr. Kuj^per)nbsp;worden onderzocht en zullen, naar ik durf verwachten,nbsp;keuring en herkeuring naar eisch geregeld worden. —nbsp;Voor onze toekomstige stuurlieden heeft de vorige Ministernbsp;van Waterstaat, enz., de Heer Tak van Poortvliet,nbsp;bij ministerieele dispositie , een reglement van keuringnbsp;ingevoerd, dat wij ook door zijn opvolger zien gehandhaafd. En niet lang geleden ontvingen wij bij Koninklijk Besluit een nieuw reglement van keuring van ’tnbsp;gezichtsvermogen der land- en zeemacht, dat, in vergelijking met het vroegere, vele verbeteringen aanwijst, — alleen, minder gelukkig, de eischen voornbsp;het personeel der marine en der landmacht gelijknbsp;stelt. Maar opmerkelijk vooral is de beweging, dienbsp;zich op dat gebied openbaart in de Vereenigde Statennbsp;van America, die wij gewoon zijn als het land der ban-delooze vrijheid te beschouwen. Hier zien wij, met verwijzing op zeer noodlottige aanvaringen, waarvan eennbsp;gebrekkig gezichtsvermogen de schuld droeg, een voorstelnbsp;aanhangig, om tot regeling der aan zeevarenden te stellennbsp;eischen een internationale commissie in het leven tenbsp;te roepen, welk voorstel in de eerstvolgende vereenigde
-ocr page 23-zitting van Senaat en Parlement zal behandeld worden. En in den staat Massachusetts is den 11 April 11. eennbsp;„act” aangenomen, betrekking hebbende tot het personeelnbsp;der spoorwegen, waarbij de eischen van herkeuring vannbsp;’t gezichtsvermogen zelfs verder gaan dan hier werdnbsp;voorgeschreven, en iedere overtreding met een boete vannbsp;honderd dollars wordt gestraft.
Wij mogen al deze bemoeiingen, waaraan onze instelling niet geheel vreemd gebleven is, met eenige voldoening constateeren. Alléén de Directie der Eederlandsche Rhijnspoorweg-Maatschappij bleef tot dusverre in gebreke,nbsp;haar personeel aan herkeuring te onderwerpen. En tochnbsp;staat het vast, dat daaronder 3% schuilt, dat wegensnbsp;gebrek aan gezichtsscherpte of aan kleurenzin niet denbsp;gewenschte waarborgen levert voor veiligheid. Moge zenbsp;niet op al te onzachte wij ze worden wakker geschud!
III. PiJaanciën. Omtrent deze heb ik uit naam der Regenten het volgende te berichten:
A. Verplegingsfonds, a. Ontvangsten aan:
/ 6536.99 „ 4602.40nbsp;„ 1904.06*nbsp;500.—
1. nbsp;nbsp;nbsp;verpleeggelden ........
2. nbsp;nbsp;nbsp;jaarlijksche bedragen......
3. nbsp;nbsp;nbsp;renten van kapitalen......
4. nbsp;nbsp;nbsp;huur van gebouwde eigendommen .
h. Uitgaven aan;
755.60
211.52=
2394.21
6892.52=
1667.07=
425.20=
1193.15
1. nbsp;nbsp;nbsp;onderhoud van gehouwen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
2. nbsp;nbsp;nbsp;grond- en andere belastingen .
3. nbsp;nbsp;nbsp;tractementen, loonen , enz.
4. nbsp;nbsp;nbsp;voeding, verwarming, enz. .
5. nbsp;nbsp;nbsp;kleeding en meubilair .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
6. nbsp;nbsp;nbsp;kosten van beheer ....
7. nbsp;nbsp;nbsp;chemicaliën en instrumenten .
ƒ 13539.29
Het bedrag der uitgaven blijft / 4.16= beneden dat der inkomsten. Er is dus nog een batig slot. Maarnbsp;wat staat ons te wachten? Ieder jaar neemt bet aantalnbsp;Begunstigers af. Wij telden er in
1875 nbsp;nbsp;nbsp;1876nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1877nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1878nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1879nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1880
1310 nbsp;nbsp;nbsp;1297nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1283nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1252nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1240nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1125.
De grootste vermindering, en wel met 65, wijst bet laatste jaar aan. Het feit moge voldoende zijn, om dennbsp;ijver der plaatselijke commission te prikkelen.
wij toch ook dit
te Amersfoort.
„ Breukelen. n Maarsen.
// Vreeland.
„ Mcppel. u Arnhem.nbsp;unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.
a nbsp;nbsp;nbsp;id.
u Zutphen.
„ ’s Hage.
// id. a id.nbsp;a id.
Eenige nieuwe begunstigers mochten jaar weder inscbryven, en wel:
Jhr. Mr. A. M. P. Sandberg,
Mr. H. E. Vos,
Dr. P. Bos,
den Heer J. van Os,
// Th. de Veer , nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C. A. Smit,
Baron Mollerus van Westkerkc,
Vrouwe Douairière Hora Siccama , den Heer A. Spruyt,
;/ nbsp;nbsp;nbsp;H. A. Steyn Parvé,
u nbsp;nbsp;nbsp;J. Volcker,
// nbsp;nbsp;nbsp;J. G. E. Merkus vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gendt,
Jhr. Mr. nbsp;nbsp;nbsp;P. A. van de Veldennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
den Heer C. J. Holet,
-ocr page 25-Mr. W. van nbsp;nbsp;nbsp;Voorst Vader,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heinkenszand.
den Heer J. nbsp;nbsp;nbsp;C. Kakebeeke,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Goes.
Mr. de Jonge van Ellemeet, nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.
den Heer J. nbsp;nbsp;nbsp;H. de Laat Kanter,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.
Giften in ééns worden gestort in B. Kapitaalfonds. Daartoe tehooren de giften van
1. nbsp;nbsp;nbsp;Nieuwe Stichters-Bestuurders:
Dr. J. L. H. Haerten, te Utrecht..........ƒ 260.—
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stichters :
Dr. Hamer, te Franeker.............. 50.—
3. nbsp;nbsp;nbsp;Kleinere giften in ééns van
den Heer C. Dijserink, te Amsterdam........ 40.—
n B. V. Houthuysen, Hotaris O. I., thans woonachtig te Delft................. 24.—
den Heer Anton Prinsen, te Helmond........ 10.—
Mejufvrouw Donker, te Amersfoort......... 10.—
%
Voorts het gewone bedrag der Begunstigers, van
den Heer J. G. F. Schaap, nbsp;nbsp;nbsp;te Maarsseveen.
n nbsp;nbsp;nbsp;A. Kasteleinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«
u H. W. C. Reinik van Stuwe, nbsp;nbsp;nbsp;n Maarssen.
// nbsp;nbsp;nbsp;van Damme Jalink,'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//
Vrouwe Douairière F. G. van Reede, nbsp;nbsp;nbsp;u
die wij allen hopen als vaste Begunstigers te mogen aanwinnen.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Van wijlen Mejufvrouw M. S. G. Cramer,
te Zeist, een legaat...............f 500.—
De aanwinst van het Kapitaalfonds ten bedrage van ƒ 896.50 is kleiner dan eenig jaar te voren. Maarnbsp;toch is er ruime stof tot dank. Wij brengen dien oprech-telijk aan allen, die door materiëele ondersteuning op
-ocr page 26-nieuw blijk gaven van belangstelling in onze stichting. Dat hunne gave niet nutteloos is, moge ook dit verslagnbsp;weder bewijzen. Overigens vleiender getuigenis kannbsp;haar niet ten deel vallen dan in de waardeering vannbsp;deskundigen ligt opgesloten; daarom ben ik den nieuwennbsp;Bestuurder, Dr. Haerten, en den nieuwen Stichter,nbsp;den Heer Hamer, die ik beide onder mijne vrienden ennbsp;kunstgenooten mag rekenen, dubbel dankbaar. Waarnbsp;deskundigen voorgaan, is de weg voor leeken aangewezen.
In mijn vorig verslag gaf ik te kennen, dat wij op verbetering en uitbreiding onzer instelling bedacht waren.nbsp;Het gebouw wordt oud, en in een bepaalde behoefte, dienbsp;meer en meer gevoeld wordt, kan het, zooals gezegdnbsp;werd, niet voorzien. Maar nog hebben onze plannennbsp;haar beslag niet gekregen. Zeer gewenscht zijn de bedoelde uitbreiding en verbetering, zoo dringend noodignbsp;zijn ze nog niet. Daarom verdient uitstel de voorkeurnbsp;boven een besluit, dat niet met alle omstandighedennbsp;zou te rade gaan. Gemis aan vertrouwen in de belangstelling onzer landgenooten is het zeker niet, dat onsnbsp;weerhoudt. Maar toch zouden wij ruimere bijdragen,nbsp;die ons reeds mochten toevloeien, als blijk van sympathienbsp;in onze plannen hoogelijk waardeeren.
Bij legateering voor liefdadige doeleinden verdient onze stichting meer in aanmerking te komen, dan tot dusverrenbsp;het geval was. Hare belangen mogen bij allen zijnnbsp;aanbevolen, die het bezit van een goed gezichtsvermogennbsp;op prijs stellen!
-ocr page 27-STATISTIEK der oogziekten, voorgekomen in het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglyders van dennbsp;1 Januari 1880 tot den 1 Januari 1881 bijnbsp;2130 lijders.
Ophthalmia catarrhalis . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; .......175
„ nbsp;nbsp;nbsp;granulosa....... 28
„ nbsp;nbsp;nbsp;blennorrhoïcanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ’....... 2
„ nbsp;nbsp;nbsp;purulenta neonatorum ......nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8
„ nbsp;nbsp;nbsp;diphtherina .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......... 1
Ophthalmia scrophulosa....... 166
Panophthalmia ....... ...... nbsp;nbsp;nbsp;4
Sphacelus corneae............ 1
Ulcus cum hypopyo........... 14
Ulcus corneae (keratitis) .........77
Irido-keratitis ............. 1
Prolapsus iridis............ 6
Keratitis diffusa . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•..... 4
Staphyloma corneae et staphyloma scleroticae anterius 12
-ocr page 28-20
Synechia posterior......... 10
Atresia pupillae en irido-chorioiditis. ...'.. nbsp;nbsp;nbsp;23
Sclerotitis anterior en nbsp;nbsp;nbsp;episcleritis....... 8
Cataracta senilis............105
„ secundaria........... 5
„ traumatica.......... . nbsp;nbsp;nbsp;4
Ohscuratio corporis vitrei ......... nbsp;nbsp;nbsp;8
Eetinitis (apoplectica, luëtica). . nbsp;nbsp;nbsp; 3
„ nbsp;nbsp;nbsp;e morho Brightii......... 5
„ nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa (hemeralopia)...... 7
Neuritis optica.............13
Solutio retinae.............11
Amblyopia congestiva..........21
„ et amaurosis cum papilla alba ... nbsp;nbsp;nbsp;47
Spasmus clonicus palpebrarum....... 2
Paresis muscularis (strabismus paralyticus, ptosis paralytica et mydriasis paralytica)..... 3
-ocr page 29-21
Nystagmus . nbsp;nbsp;nbsp;;............ 8
Entropion en dystichiasis......... 4
Abscessus palpebrae........... 8
Blepharadenitis.............46
Tumor cysticus. ............ 3
Dacryocystitis (obstructio ductus lacrymalis). . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12
Exanthema faciei et palpebrarum...... 2
Asthenopia accomodativa.........38
Astigmatismus............ , nbsp;nbsp;nbsp;67
Atrophia retinae . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-........ 1
Neoplasma conjunctivae et bulbi....... 1
Paresis oculo-motorii........... 4
Polypus conjunctivae. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,....... 1
Tumor oculi. . nbsp;nbsp;nbsp; 3
Ectasia sacci lacrymalis.......... 1
Paralysis nervi facialis.......... 1
Fistula sacci lacrymalis......... 1
-ocr page 30-Hordeolum.......... ... nbsp;nbsp;nbsp;6
Teleaiigectasie..........'. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2
Protrusio bulbi............. 5
Abscessus orbitae . nbsp;nbsp;nbsp; .......... i
Morbus Basedovii............ 1
Spasmus palpebrae nbsp;nbsp;nbsp; ........ 1
Zoster frontalis ............ 1
Paresis abducentis nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 3
Amblyopia diabetica........... i
Membrana pupillaris nbsp;nbsp;nbsp; ..... 1
Keuring van Spoorwegpersoneel....... 5
/
Voorschriften van Brillen.........774
-ocr page 31-Extractie van cataract .......... nbsp;nbsp;nbsp;46
Lineair-extractie............ 7
Punctie van cataract...........9
Nastaar-operatie.............-JO
Staphyloma-operatie............9
Symblepharon-operatie.......,....16
Entropion-operatie ............16
Voorwaartsche spier verplaatsing.......2
Blepharophymosis ............ i
Plastische operatie............11
Exstirpatie van tumor. ..........4
Pterygi um-operatie........... 3
27.3
-ocr page 32-S.*-
AANGAANDE HET ONDERZOEK
VAN HET
¦V^isr HET 3PEK,S03MEEL
UITGEBRACIIT DOOR
F, C. DONDERS.
-ocr page 36- -ocr page 37-EAPFOBT, aangaande het onderzoeh van iet gezichtsvermogen van hetnbsp;personeel der Hollandsche Ijzerennbsp;Spoorweg-Maatschappig.
In het onderstaande heb ik de eer D de uitkomsten mede te deelen, die het onderzoek van het gezichtsvermogennbsp;bij het personeel uwer Maatschappij heeft opgeleverd.
Het algemeene nbsp;nbsp;nbsp;onderzoeknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;werdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;opgedragen aan de
Heeren:
te Zutphen. te Utrecht,nbsp;te Leiden,nbsp;te Nieuwediep.nbsp;te Rotterdam,nbsp;te Amsterdam,nbsp;personen, waarvan
Dr. A. J. van Rhijn,
Dr. M. J. Bon vin,
Prof. Dr. D. Doyer,
Dr. D. Hellema,
Dr. F. D. A. G. van Moll,
Dr. M. J u d a,
Het strekte zich uit over 995 behoorden:
tot nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eerste afdeelingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;612
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tweedenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;121
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;derdenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;262
Hiervan werden onderzocht door:
den Heer |
|
Aan den Heer Administrateur der Hollandsche Ijzeren Spoorweg-MaatschappiJ te Amsterdam.
-ocr page 38-Het onderzoek geschiedde volgens bepaalde voorschriften (bijlage I en II) en de uitkomsten werden op daartoenbsp;ontworpen staten (bijlage III) ingevuld. Op deze statennbsp;werden enkel de feiten vermeld, betrekking hebbende tot denbsp;gezichtsscherpte, de refractie en het kleuronderscheidings-vermogen, zonder eenigerlei gevolgtrekking. De beslissingnbsp;omtrent relatieve en absolute ongeschiktheid voor de dienstnbsp;had ik, namelijk, gemeend mij te moeten voorbehouden,nbsp;omdat de grenzen voor geschiktheid en ongeschiktheidnbsp;voor het in dienst zijnde personeel moeielpk met denbsp;noodige scherpte konden worden vas'tgesteld.
Uit den feitelijken toestand van het gezichtsvermogen zooals die op de staten was omschreven, was mij gebleken,nbsp;dat onder de 995 personen 67 voorkwamen, omtrent wiernbsp;geschiktheid voor de dienst bij de spoorwegen twijfelnbsp;bestond. Overeenkomstig mpn voorstel, gedaan bij missivenbsp;van 13 Nov. 1878, werden nu die personen achtereenvolgens , op daartoe vastgestelde dagen en uren, naarnbsp;Utrecht gedirigeerd, om in het aldaar gevestigde Ned.nbsp;Gasthuis voor Ooglpders aan een definitief onderzoek tenbsp;worden onderworpen. Met de resultaten, by deze personennbsp;verkregen, heeft dit mijn verslag zich hoofdzakelijknbsp;bezig te houden.
Yan de 67 personen, welker naamlyst met de bedoelde missive van 13 Nov. 1878 door mij werd overgelegd,nbsp;zijn er 60 alhier onderzocht. Drie personen, op dienbsp;lijst voorkomende, n®. 5, n°. 7, en n®. 64, wareii,nbsp;zooals de Heer Adjunct-Administrateur mij mededeelde,nbsp;bereids ontslagen, en twee anderen, n®. 52, en n“. 67,nbsp;hebben zich tot dusverre niet aangemeld. Twee personen,nbsp;eindelijk n». 66, en n®. 15, zou ik wenschen nog nadernbsp;te onderzoeken , alvorens omtrent hunne geschiktheidnbsp;uitspraak te doen.
-ocr page 39-Het rapport loopt dus in het algemeen over al de op de staten voorkomende personen, en in het bijzondernbsp;hoofdzakelijk over de 60 personen, die hier nader werdennbsp;onzerzocht, waarvan hehooren:
tot de eerste afdeeliug 36 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ tweede „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ derde „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16
Als bijlage IV is voor het door mij definitief gekeurde personeel van iedere afdeeling een afzonderlijke staatnbsp;aan dit verslag toegevoegd, onderscheiden als Slaat a,nbsp;Staat h en Staat c.
Ten aanzien der vier laatste kolommen vorderen deze staten eenige toelichting:
Kolom 7 betreft de geziehtsscherpte S. Zp staat hier op de gebruikelpke wpze, vermeld als volkomennbsp;(normaal), wanneer op de letterproeven van Snellennbsp;de afzonderlijke letters onder een hoek van 5' of mindernbsp;worden herkend; als onvolkomen, wanneer tot het herkennen daarvan een hoek van meer dan 5' wordt gevorderd.
Kolom 8 karakteriseert het vermogen, om Meuren te onderscheiden. Dit vermogen wordt quantitatief bepaaldnbsp;door den hoek, waaronder iedere kleur wordt herkendnbsp;en genoemd, — eene wyze van bepaling, waardoornbsp;onmiddellijk aanwijzing wordt verkregen omtrent dennbsp;afstand, waarop de kleur van seinvlaggen en van lantaarnsnbsp;onderscheiden wordt. Die methode brengt nu ook denbsp;vermindering aan den dag van het kleuronderscheidings-vermogen, die van de verminderde gezichtsscherptenbsp;onafscheidelijk is. Zij is aangeduid door toevoeging vannbsp;een *. Het * achter het woord volkomen beteekent dus,nbsp;dat aan de kleurperceptie, als zoodanig , niets ontbreekt,nbsp;maar dat ze, wegens de onvolkomen gezichtsscherpte,nbsp;bij de ^uantitatieve bepaling beneden de normale blijft.
-ocr page 40-Het kleuronderscheidingsvermogen wordt hier verder genoemd:
onvolkomen, waar het kennelijk is beneden het normale, maar bij quantitatieve bepaling toch blijkt nietnbsp;onder i gedaald te zijn (L. ^ of grooter).
gebrekkig, waar tot onderscheiding van rood en groen gunstige omstandigheden van licht en uitgebreidheid gevorderd worden en het onderscheidingsvermogennbsp;L gevonden wordt minder dan ^ te bedragen.
zeer gebrekkig, waar de onderscheiding ook onder gunstige omstandigheden onzeker is en van een quantitatieve bepaling geen sprake meer zijn kan.
In de 9e kolom komt de conclusie voor, hoofdzakelijk gegrond op de uitkomsten, in kolom 7 en 8 vermeld.
Geschikt heet hier degene, wiens gezichtsscherpte en kleuronderscheidingsvermogen weinig of niets te wen-schen overlaten;
voldoende heet hij, die, hoezeer in het onderscheiden hetzq van de kleur hetzij van den vorm, bij het normalenbsp;oog achterstaande, nog voor velerlei diensten kan gebezigd worden;
even voldoende duidt aan, dat een geringe achteruitgang reeds ongeschiktheid zou ten gevolge hebben, zoodat herkeuring, binnen niet al te langen tijd, —nbsp;stellen wij een termijn van een jaar, — in den regelnbsp;gevorderd wordt.
Herkeuring werd verder noodig geacht, wanneer op een der oogen het gezichtsvermogen zeer veel tenbsp;wenschen overliet, of op beide oogen afwijkingen voorkwamen, die in den regel progressief zijn, zooals hoogenbsp;graden van bijziendheid, met de daarvan afhankelijkenbsp;gezichtszwakte, peripherische verduistering der lens enz. —nbsp;Van de personen, die na een jaar aan herkeuring behooren
-ocr page 41-te worden onderworpen, is als bijlage V een afzonderlijke staat toegevoegd.
Ongeschikt lieeten zij , die op een afstand van minder dan 100 meters, onder gewone omstandigheden , ten aanzien van handseinen, vlaggen of van lantaarns, aannbsp;vèrgissing blootstaan.
Behandeling is wenschelijk geacht, wanneer daarvan een gunstig resultaat te wachten was. Dit had slechtsnbsp;betrekking tot twee personen: tot den arbeider P. (Staatnbsp;van Dr. J u d a) , die te Amsterdam onder behandelingnbsp;is, en den conducteur B, (Staat van Dr. Bouvin),nbsp;die tijdelijk ongeschikt is, maar, zich onthoudende vannbsp;rooken en sterken drank, alle kans heeft voldoende tenbsp;herstellen. Hij wordt behandeld op de polikliniek vannbsp;het Ned. Gasthuis voor Ooglijders.
Brillen zijn alléén voorgeschreven in die gevallen, waarin het gezichtsvermogen, zonder bril, onvoldoende isnbsp;voor de dienst, — waar het dragen van een bril eennbsp;voorwaarde is voor geschiktheid: op het dragen dernbsp;voorgeschreven brillen behoort daarom stipt te wordennbsp;toegezien. Machinisten kan het dragen van een bril nietnbsp;worden toegestaan. Al staan zij ook niet meer in de opennbsp;lucht, kunnen zij toch moeielijk zorg dragen, dat denbsp;glazen steeds zuiver en doorschijnend blijven. Ooknbsp;voor conducteurs is het dragen van een bril niet zondernbsp;bezwaar. Het scheen mij echter niet groot genoeg, omnbsp;in dienst zijnde conducteurs, wier gezicht met behulpnbsp;van een bril voldoende worden kon, ongeschikt tenbsp;verklaren.
Onder de aanmerkingen (kolom 10) vindt men:
1“. in bijzondere gevallen de oorzaak aangegeven der verminderde gezichtsscherpte;
-ocr page 42-8
2quot;. de personen aangewezen, die na verloop van een jaar aan herkeuring moeten worden onderworpen;
3“. gewezen op de relatieve ongeschiktheid, hetzij als brugwachter, hetzij als conducteur of machinist. Ondernbsp;de machinisten worden er niet minder dan 5 aangetrolfen,nbsp;die, hoezeer nog voldoende voor gewone terreindienst,nbsp;voor de dienst van machinist niet geschikt zijn;
4quot;. omtrent W., n°. 5, aangemerkt, dat hij, na ontvangst van den hem voorgeschreven bril, zich andermaal alhier zal hebhen te vervoegen, om mp in staat tenbsp;stellen, over de doelmatigheid der voor hem geslepennbsp;glazen te oordeelen.
De uitkomsten van het onderzoek vindt men samengevat in onderstaande tabel.
Afd. |
Geschikt. |
Vol doende. |
Even voldoende. |
Ongeschikt. 1 |
AANMERKINGEN. |
I |
4 |
7 |
8 |
17 | |
II |
2 |
6 |
Van de 6, ongeschikt als machinist, 5 bruikbaar voor gewone terreindienst. | ||
III |
1 |
4 |
7 |
4 |
Een der ongeschikten voor verbetering vatbaar. |
5 |
11 |
17 |
27 |
Uit de tabel blijkt, dat op 995 personen, wegens gebreken van het gezichtsvermogen, 27 ongeschiktnbsp;zijn bevonden, waarvan 22 volstrekt ongeschikt.
-ocr page 43-5 betrekkelijk ongeschikt, — ongeschikt, namelijk, als machinist, voldoende voor gewone lerreindiensten. Van deze 27 gevallen is in 17 de ongeschiktheid afhankelijk van kleurblindheid, in 10 van verminderde ge-zichtsscherpte.
Bovendien wordt bij 17 personen het gezichtsvermogen slechts even voldoende geacht: zij kunnen nog voornbsp;diensten. gebezigd worden, waarbp het voldoende is, denbsp;seinen op betrekkelijk kleinen afstand te onderscheiden;nbsp;maar zij behooren, zooals boven reeds werd gezegd,nbsp;jaarlijks aan herkeuring te worden onderworpen.
Eindelijk heet bij 11 personen het gezichtsvermogen voldoende. Bij voorkeur zullen ook deze slechts metnbsp;diensten belast worden, waarbg niet de hoogste eischennbsp;aan het gezichtsvermogen worden gedaan.
Bij deze drie kategoriën is een vierde te voegen: die der personen, wier gezichtsvermogen alleen met eennbsp;geschikten bril voldoende is. Zij zjn ten getale van 39nbsp;vermeld op den staat, die als bijlage VI aan dit verslagnbsp;is toegevoegd.
In het algemeen kan worden gezegd, dat de geconstateerde gebreken niet zijn ontstaan in de dienst. Zij behooren óf tot de aangeborene, óf hadden, behoudensnbsp;enkele uitzonderingen , zich ontwikkeld vóór de betrokkennbsp;personen in dienst kwamen bij de Maatschappij, Ditnbsp;geldt van alle kleurblinden en van verreweg de meesten ,nbsp;die vermindering hebben der gezichtsscherpte of wegensnbsp;refractie-anomaliën brillen moeten dragen.
Deze belangrijke uitkomst bewijst, dat het bovenal aankomt op de oorspronkelijke keuring.
-ocr page 44-10
Wordt het aantal ongeschikten betrekkelijk groot gevonden , de oorzaak is daarin te zoeken, dat de eerste keuring niet met de noodige zorg geschied is, Daarbg hadden alnbsp;de ongeschikten, de even voldoenden en zelfs velen ondernbsp;hen, die als voldoende vermeld staan of brillen moetennbsp;dragen, behooren te zijn afgewezen.
Er is vaak sprake geweest van verkregen kleurblind-heid. Na bepaalde ziekte-processen of kwetsuren zou deze vorm niet zoo zelden voorkomen. Inzonderheid bijnbsp;oudere schrijvers vindt men enkele gevallen van diennbsp;aard geboekt; en onder de nieuwere heeft vooral E a v r enbsp;in Frankrijk gemeend daarop te moeten wijzen. Op grondnbsp;daarvan werd, na processen, die ondersteld werden totnbsp;verkregen kleurblindheid te kunnen aanleiding geven,nbsp;op herkeuring, zelfs op periodieke herkeuring van hetnbsp;geheele spoorwegpersoneel aangedrongen. Ik kan aannbsp;dat verlies der kleurperceptie, zonder verdere stoornisnbsp;van het gezichtsvermogen, nog niet gelooven. A priorinbsp;is het bestaan er van mij niet waarschijnlijk; en nooitnbsp;heb ik er een voorbeeld van gezien. Ziet men vermindering der kleurperceptie vaak genoeg ontstaan , het is,nbsp;zoover mijne ervaring gaat, enkel als verschijnsel vannbsp;zekere ziekteprocessen, waaronder ook andere functies ,nbsp;met name de gezichtsscherpte, plegen te lijden. Inderdaadnbsp;blijkt in de medegedeelde gevallen niet, dat de gezichtsscherpte, die normaal zou geweest zpn, naar een exactenbsp;methode werd onderzocht, en ware dit geschied, dan hadnbsp;nog moeten bewezen worden, dat de kleurblindheid, dienbsp;immers op den twintigsten man aangeboren voorkomt,nbsp;hier niet oorspronkelyk had bestaan. Bovendien kannbsp;bedrog in het spel zijn. In een pas verschenen werknbsp;van Hermann Cohn (Studiën über angeborene Farben-
-ocr page 45-blindheit, Breslau, 1879, biz. 269), vindt men een geval beschreven betreffende een machinist, die, afgekeurdnbsp;wegens kleurblindheid, schadeloosstelling eischte , bewerende, dat zijn gebrek eerst voor een paar jaren door dennbsp;verblindenden invloed van de sneeuw, waarin hg met denbsp;machine was blijven steken, alzoo in de dienst, zou zijnnbsp;ontstaan. C o h n verklaarde op afdoende gronden dienbsp;kleurblindheid voor aangeboren, en den machinist werd zijnnbsp;eisch ontzegd. — Na den door mij geuiten twijfel werdennbsp;3200 personen, aan de spoorwegdienst verbonden, door mijnbsp;zei ven of naar mijne aanwijzing onderzocht, en geen enkelnbsp;geval van verkregen kleurblindheid heeft zich daarbij voorgedaan. Men ziet, hoe ongerijmd het was, zich hiervannbsp;een schrikbeeld te maken, terwijl men de niet mindernbsp;dan S^/o of 4% ongeschikten, die bij de keuring warennbsp;doorgeslipt, over het hoofd zag.
In verband met de verkregen kleurblindheid, waarvan hier sprake was, heb ik nog te wijzen op een vorm vannbsp;gezichtszwakte (amblyopie), aan misbruik van tabak ennbsp;geestrijke dranken toegeschreven, waarin de kleurperceptienbsp;meer pleegt te lijden dan de gezichtsscherpte. In hetnbsp;bijzonder geldt dit voor het directe zien, dat is, tennbsp;opzichte der gefixeerde voorwerpen, die hun beeld vormennbsp;op de gele vlek van het netvlies. Enkele daartoe be-hoorende gevallen vindt men zelfs vermeld, — eennbsp;dergelijk werd nog onlangs door Prof. N u ë 1 aan denbsp;Belgische Academie medegedeeld, — waarin bg eennbsp;omschreven verlies der kleurperceptie in de gele vlek denbsp;gezichtsscherpte geheel normaal zou zijn gebleven. Konnbsp;het vermetel schijnen, het voorkomen van zoodanigenbsp;gevallen eenvoudig te ontkennen, men zal mij het rechtnbsp;niet betwisten, in mijn scepticisme te volharden, totdat iknbsp;er een zal hebben gezien. Zooveel is zeker, dat onder de
-ocr page 46-3200 naar mijne methode onderzochte personen geen geval van dien aard is voorgekomen. Tot die stellige uitspraaknbsp;acht ik mij gerechtigd, omdat bij de toepassing der bedoelde methode de stoornis niet had kunnen verborgennbsp;blijven. Immers de voorgeschrevene quantitatieve bepaling heeft juist en wel uitsluitend betrekking tot denbsp;kleurperceptie in de gele vlek. Zooveel mogen wij dusnbsp;zeker besluiten, dat de stoornis, waarop N u ë 1 meendenbsp;te moeten wijzen, bij de keuring van het spoorwegpersoneel eene zeer ondergeschikte rol speelt.
Is dan de gezichtszwakte, die men aan een overmatig gebruik van tabak en geestrijke dranken toeschrijft, bij onsnbsp;spoorwegpersoneel niet te vinden ? Met voldoening constateer ik, dat ze daaronder althans zeer zeldzaam voorkomt.nbsp;Bij de Hollandsohe Ijzeren Spoorweg-Maatschappij — éénnbsp;enkel geval op een personeel van 830 mannen en 165nbsp;vrouwen! — En in dit éénige geval had wel is waar denbsp;kleurperceptie voor het directe zien aanmerkelijk geleden;nbsp;maar ook de gezichtscherpte was tot op Va verminderd,nbsp;en de stoornis was hierdoor reeds ontdekt, vóór nognbsp;het onderzoek op kleurperceptie had plaats gehad.
Zoo komen wy tot het resultaat, dat, met het oog op verkregen kleurhlindhieid, herkeuring niet hehoeft te wordennbsp;voorgeschreven.
Ook ten aanzien der gevallen van verminderde ge-zichtsscherpte, merkte ik reeds op, dat verreweg de meeste niet in de dienst der Maatschappij waren ontstaan.nbsp;In den regel lagen hoornvliesvlekken daaraan ten gronde,nbsp;die het gevolg zijn eener voorafgegane hoornvlies-ontste-king, en op de vraag, tot den betrokkene gericht, ofnbsp;hij tijdens zijne dienst bij de Maatschappij aan oogontsteking geleden had, luidde het antwoord ontkennend.
-ocr page 47-13
Hoogstens kwamen daarop een paar uitzonderingen voor, waarvan het eene een conducteur betreft, die kennelijkenbsp;sporen droeg van een hevige hoornvliesontsteking, waarvoor hij vroeger door ons in het Ned. Gasthuis voor ooglij-ders behandeld was. — Waar verminderde gezichtsscherptenbsp;bestond tengevolge van vergroeiing der pupil, hetgeennbsp;wij tweemalen genoteerd vinden, bleek ook de ontsteking der iris, waarvan die vergroeiing een uitgangnbsp;isvrij zeker uit vroegeren tijd te dateeren. Zoo blijvennbsp;er als in de dienst ontstaan by na alléén gevallen overnbsp;van beginnende verduistering der lens (cataract) en vannbsp;toenemende gezichtszwakte, in verband met progressievenbsp;bijziendheid.
Hlylcbaar is dus ook ten aanzien der gevallen van verminderde gezioMsscherpte de oorspronkelijke keuring hoofdzaak.
In nog hoogere mate geldt dit van de refractie-anomaliën. Zij hadden bij de oorspronkelijke keuring bijna allen kunnen en moeten worden geweerd. Hadnbsp;men hen, die een bril behoeven, om op voldoendennbsp;afstand de seinen te onderscheiden, thans nog ongeschiktnbsp;willen verklaren, dan hadden alleen daarom niet mindernbsp;dan 37 moeten worden weggezonden. Een dergelijkenbsp;radicale maatregel, waaruit groote bezwaren én voor denbsp;betrokken personen én voor de Maatschappij zouden zynnbsp;voortgevloeid, scheen my echter niet gevorderd. Welnbsp;heb ik gemeend, den eisch te moeten stellen, dat niemandnbsp;by het Spoorwegpersoneel aangenomen worde, die, omnbsp;scherp op afstand te zien, zich van een bril bedienennbsp;moet. Maar voor een geoefend personeel heb ik gemeend,nbsp;van dien eisch te mogen afzien.,
De Maatschappij moge nu zorg dragen, dat, bij het aannemen van nieuw personeel, de vastgestelde bepa-
-ocr page 48-14
lingen stipt worden in acht genomen. Vooral komt het aan op de keuze der personen, aan wie het onderzoeknbsp;wordt opgedragen. Het was en blijft mijn overtuiging,nbsp;dat alléén zij, die gewoon zijn de functies van het oognbsp;te onderzoeken en met het gebruik der daartoe strekkendenbsp;hulpmiddelen vertrouwd zijn, daarvoor mogen in aanmerking komen. Thans kan de Maatschappij niet beternbsp;doen, dan de diensten te vragen der boven (biz. 1.)nbsp;genoemde Heeren, die zich met het onderzoek, waarovernbsp;dit Rapport loopt, hebben belast en zich daarbij uitnemend van hunne taak hebben gekweten. Vallen laternbsp;sommigen van deze uit of is er behoefte tot keuring opnbsp;andere plaatsen, dan zal de Maatschappij het best doen,nbsp;tot verzekering eener goede keuze, de voorlichting tenbsp;vragen van een man van eenig gezag op oogheelkundignbsp;gebied en bekend met onze oogartsen. Ik zal mij vereerdnbsp;achten, het vertrouwen der Directie in dezen te mogennbsp;blijven genieten.
Langs den aangewezen weg nu, door de ongeschikten te verwijderen en in ’tvervolg streng te weren, zal eennbsp;zeer gewenscht resultaat verkregen worden. Niet alleennbsp;zal de Maatschappij in het bezit komen van een personeel, waarin ze vertrouwen kan stellen, maar bovendien,nbsp;terwijl het gebleken is, dat in de dienst verkregen ooggebreken betrekkelpk zeldzaam zijn, zal de noodzakelijkheid van herkeuring zeer op den achtergrond treden.nbsp;Wel is een duurzaam toezicht wenschelijk, en aan zekerenbsp;beambten zou kunnen worden opgedragen, b. v. omnbsp;de twee jaren, bij het personeel, waarmede ze in betrekking staan, zich te vergewissen omtrent de gezichts-scherpte op afstand; zich hiertoe bepalende, behoevennbsp;ze niets als eenige letterproeven van bekende grootte.nbsp;Maar van een periodieke herkeuring, waarop van zekere
-ocr page 49-15
zijde werd aangedrongen, door specieel daartoe aangewezen deskundigen, behoeft, mijns inziens, eerst sprake te zijn op een leeftgd, wanneer geringe graden vannbsp;overziendheid beginnen te kinderen en stoornis van hetnbsp;gezicht, nit verschillende oorzaken, minder zeldzaamnbsp;wordt. Ik zou wenschen voor te stellen, het 45®nbsp;jaar daarvoor aan te wijzen, en dan verder de herkeuring om de vpf jaren te herhalen. Buiten dergelijknbsp;periodiek onderzoek , op meer gevorderden leeftijd, is herkeuring dan nog noodzakelijk te achten na iedere ziektenbsp;der oogen en der oogleden en in het algemeen na ziektennbsp;en kwetsuren, die het gezichtsvermogen in gevaar brengen.nbsp;Voorts waar gedragingen tot het vermoeden leiden , datnbsp;er stoornis van het gezicht in het spel is: Inspecteursnbsp;en verdere beambten zullen zeker niet in gebreke blijven,nbsp;bij hun onderhoorend personeel daarop acht te geven.nbsp;Men stelle zich niet voor, dat bij het volgen dezer voorschriften de herkeuring eene groote uitbreiding zal verkrijgen. Wat de periodieke betreft, van het geheelenbsp;personeel van 995 personen, op de staten voorkomende ,nbsp;hebben slechts 88 den leeftijd van 45 jaren of hoogernbsp;bereikt. Daarvan zijn:
43, tusschen 45 nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50 jaren,
Hieruit leid ik af, dat jaarlijks gemiddeld zullen te herkeuren zijn:
-ocr page 50-16
10, bij het bereiken van het 45e jaar,
f-i
A. nbsp;nbsp;nbsp;55®
^ y nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11
9 nbsp;nbsp;nbsp;65e
- nbsp;nbsp;nbsp;Dat is in het geheel
25 personen , of ongeveer 2'/i 7o van het personeel. Later moge het een weinig stijgen, in zoover op de eerst sedert kort in exploitatie zijnde lijnen dernbsp;Maatschappij de normale verdeeling der leeftijden bijnbsp;het personeel nog niet bereikt is, de buitengewone herkeuring zal, blijkens het zeldzaam ontstaan van ooggebreken vooral bij het jongere spoorwegpersoneel, ver daarnbsp;beneden blijven. Hoogstens zal dus voor 5% van hetnbsp;personeel nit de voorgestelde bepalingen herkeuring voortvloeien. Bedrieg» ik mij niet, dan kan, zonder veelnbsp;administratieven omslag, door de Heeren Inspecteursnbsp;daaraan uitvoering worden gegeven. De herkeuring geschiede, natuurlijk zonder verdere contröle, door de deskundigen , die het onderzoek van het nieuwe personeelnbsp;hebben op zich genomen.
Wat omtrent herkeuring hier door mij werd aangegeven, heb ik gemeend, in eenige artikels te moeten formuleeren,nbsp;die als bijlage VIII aan het verslag zijn toegevoegd.
Ik moet hier nog eens terugkomen op den staat der personen (bijlage V) , die, thans aan herkeuring onderworpen, bestemd zpn, om na verloop van een jaar, eenenbsp;nieuwe herkeuring te ondergaan. Zij vormen eene afzonderlijke kategorie. In het algemeen hebben ze slechtsnbsp;een betrekkelijke geschiktheid, en het is te wachten, datnbsp;velen onder hen binnen weinige jaren bij nieuwe herkeuring zullen uitvallen. Wenschelijk nu is het, dat dezenbsp;herkeuring geschiede in het Ned. Grasthuis voor ooglijders.
-ocr page 51-17
en gaarne zullen wij ons daarmede blijven belasten. Na bet nauwkeurig onderzoek, waaraan. ze hier werden onderworpen, zal ook hier beter dan elders de ontwikkelingsgang hunner gebreken kunnen worden geconstateerd.
Boven (blz. 7 en volgende) sprak ik over gebrekkige kleurperceptie, om te betoogen, dat zij eene aangeborenenbsp;anomalie is en als zuivere vorm, onafhankelijk van verminderde gezichtsscherpte, niet verkregen voorkomt.nbsp;Erkennende, dat in zekeren vorm van gezichtszwakte,nbsp;de kleurperceptie in betrekking tot de gefixeerde voorwerpen meer kan geleden hebben dan de gezichtsscherpte,nbsp;deed ik opmerken, dat deze vorm, mocht hij bij hetnbsp;spoorwegpersoneel voorkomen, bij de toepassing der doornbsp;mij voorgeschreven methode voor quantitatieve bepalingnbsp;niet kan verborgen blijven. Zoodoende zou deze methodenbsp;nog diensten kunnen bewijzen, waarop niet gerekend was.nbsp;Doch haar eigenlqk doel is, om in staat te stellen, dennbsp;graad der geconstateerde kleurblindheid in cijfers uit tenbsp;drukken. Dergelijke numerieke bepaling heeft eene bijnbsp;uitnemendheid praktische strekking. Aan haar ontleenennbsp;wij de aanwijzing der grenzen , waarbij de geschiktheidnbsp;voor de dienst in ongeschiktheid overgaat. Uit ditnbsp;oogpunt vooral, heb ik hier nog over het onderzoeknbsp;der zoogenoemde kleurblindheid te handelen.
Het herkennen van gebrekkige kleurperceptie in tame-Iqk ontwikkelden graad levert geen bezwaar hoegenaamd. Tal van methoden leiden met zekerheid tot het doel. Zijnbsp;werden uit belangstelling in het onderwerp allen doornbsp;ons aangewend en onderling vergeleken. Een oordeel overnbsp;hunne betrekkelqke waarde heeft men hier echter niet tenbsp;wachten. Alléén zij gezegd, dat de wel doordachte methodenbsp;van Holmgren, uit het gezichtspunt der Young-
-ocr page 52-18
Helmholtz’sche theorie ontworpen , en die der pseudo-isochromatisehe tafels van Stilling, naar mijne meening bijzondere aanbeveling verdienen. Deze beide leidden mgnbsp;ten slotte tot eene methode, die snel en zeker tot de diagnosenbsp;voert. Het is gemakkelijk er een denkbeeld van te geven.nbsp;Uit den groeten hoop strengen van zephir-wol, in allenbsp;nuancen en alle graden van helderheid en saturatie, zooalsnbsp;Holmgren ze voor zijne methode bezigt, liet ik doornbsp;een tiental zoogenoemde kleurblinden paren uitzoeken,nbsp;bestaande ieder uit twee strengen, in hun oog volkomennbsp;aan elkander gelijk. Ieder kleurblinde bracht uit dennbsp;hoop zes of acht dergelijke paren te voorschijn. Pseudo-isochromatische heb ik ze genoemd, omdat de twee strengennbsp;van ieder paar hun gelijk schijnen, maar voor het normalenbsp;oog, dikwijls zeer aanzienlijk, van elkander verschillen.nbsp;De draden van ieder paar werden nu gewikkeld om kleinenbsp;plankjes, 15 c.m. lang en 1.8 c.m. breed, in dier voege,nbsp;dat op de eene kleur, als grond, de andere twee of meernbsp;strepen vormde, iedere streep van de breedte van tweenbsp;draden, De persoon, die de kleuren gelijk had genoemd,nbsp;kon nu op die kleurproeven de strepen niet onderscheiden:nbsp;zij zijn voor hem gelijk aan den grond. Van de verschillende kleurblinden werden een veertigtal pseudo-isochro-matische paren verkregen, en ieder paar leverde tweenbsp;kleurproeven, — elk der kleuren éénmaal als grond ennbsp;éénmaal als strepen gewonden. Op al deze kleurproevennbsp;nu, zonder uitzondering , zag en telde het normale oognbsp;de strepen, reeds bij zwakke verlichting en op betrekkelijknbsp;grooten afstand. Die kleurproeven had men nu bij hetnbsp;onderzoek op kleurblindheid slechts te vertoonen, en wienbsp;op een of meer de strepen niet wist te tellen en aan tenbsp;wijzen had daarmede reeds blijk gegeven van gebrekkigenbsp;kleurperceptie. Inderdaad werden door bijna alle kleur-
-ocr page 53-19
blinden, die verder werden onderzocht, op de meeste kleurproeven de strepen nog onderscheiden; maar vroeg men hun, welk verschil er bestond tusschen den grond en denbsp;strepen, dan heetten de strepen donkerder of lichter dannbsp;de grond, maar van kleurverschil was zelden sprake.nbsp;Daarbij kwam nu het merkwaardige feit aan den dag,nbsp;dat op vele der kleurproeven voor dezelfde personen denbsp;strepen óf licht óf donker waren , zoodat zich in verbandnbsp;daarmede twee kategoriën van kleurblinden lieten onderscheiden. Uit de gezamenlijke kleurproeven werden nunbsp;een vijf tien-tal uitgezócht, die in dit opzicht de meestnbsp;constante aanwijzing gaven. De twee kategoriën beantwoorden aan de onderscheiding, reeds in 1837 doornbsp;Seebeck gemaakt, en \2Xe1 roodhlindheid groenblindheidnbsp;genoemd, — groenblindheid, waarbij de warme, — roodblindheid , waarbij de koele tonen betrekkelijk heldernbsp;gezien worden. In den laatsten tijd hebben de meestenbsp;schrgvers, verleid door Bering’s nieuwe theorie dernbsp;kleurperceptie, slechts van rood-groen-blindheid gesproken :nbsp;met Holmgren meen ik aan de onderscheiding vannbsp;roodblindheid en groenblindheid te moeten vasthouden.nbsp;De betrekkelijke lichtsterkte der kleuren van het spectrum en de verschillen van golflengte, waarbij zich innbsp;twee voorbij elkander bewogen spectra verschillen innbsp;kleur vertoonen, geven daartoe het recht. Zonder innbsp;een nader betoog te treden, wil ik nog slechts opmerken,nbsp;dat, waar alléén de roode of alléén de groene energienbsp;ontbreekt, de verwarring tusschen rood en groen evenzeernbsp;bestaan moet, als waar beide ontbreken.
De gemaakte onderscheiding is niet zonder praktische beteekenis. Voor de roodblinden zijn roode lichten he-trekkelijk donker , voor groenblinden betrekkelyk helder,nbsp;hetgeen in het voordeel der laatsten is. En wilde men
-ocr page 54-20
tot onderscheiding van roode en groene lichten door een rood en groen glas laten zien, waarvan het eerste hetnbsp;groene, het laatste het roode licht verdooft, dan is ditnbsp;hulpmiddel door groenblinden met veel beter gevolg aannbsp;te wenden dan door roodblinden , voor wie ook het roodenbsp;licht, door een rood glas gezien, op afstand te spoedignbsp;verduistert.
Naast de roodblindheid en groenblindheid komt, als derde vorm , een violet-blindheid voor, waaraan op hetnbsp;geheele personeel slechts één kenmerkend geval voorkwam,nbsp;en wel bij J. H,, dien ik, zooals boven gezegd werd,nbsp;nog nader wensch te onderzoeken.
Groenblindheid komt niet zelden volkomen, — roodblindheid bgna volkomen voor; maar naast deze hooge graden zijn de lichte graden — gevallen van onvolkomennbsp;kleurperceptie — niet zeldzaam. Hoe met deze te handelen ? In mijn verslag betrekkelijk de keuring van hetnbsp;personeel der Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen heb ik de methode tot quantitative bepalingnbsp;der kleurperceptie, waarop boven gewezen werd, beschreven. Daar vindt men ook onderzoekingen vermeld,nbsp;ondernomen op het terrein met de gewone seinen bijnbsp;dag en bij avond, die dienen moesten, om het verbandnbsp;tusschen de resultaten der methode en het herkennennbsp;der seinen op het terrein vast te stellen. De uitkomstennbsp;dier proeven hebben nu zoowel de eischen bepaald, innbsp;het reglement voor nieuw aan te stellen personeel opgenomen, als die, welke bij de herkeuring nu ook wedernbsp;door mij werden toegepast. Quantitative bepaling vannbsp;het onderscheidingsvermogen voor rood en groen ligt dusnbsp;aan de beslissing in ieder bijzonder geval ten gronde.nbsp;Voor gewone terreindiensten heb ik van nieuw personeelnbsp;L = V2 voor het oude L = Va gevorderd. Waar het
-ocr page 55-21
onderscheidingsvermogen op de staten van bijlage IV als onvolkomen staat vermeld, daalde het toch niet onder Va;nbsp;veel geringer was het in de meeste gevallen van gebrekkignbsp;en zelfs niet meer quantitatief te bepalen bij zeer gebrekkig.nbsp;Terwijl op die lijsten nu 17 als ongeschikt wegens kleur-blindheid voorkomen, zijn er 7 vermeld, die nog binnennbsp;de grenzen vielen, om te kunnen worden behouden, ennbsp;op de algemeene lijsten (bijlage III) komen er nog eennbsp;20tal voor, wier kleuronderscheidingsvermogen was gebleken onvolkomen te zijn, maar toch slechts in eennbsp;graad, die omtrent de geschiktheid voor gewone ter-reindienst geen twijfel overliet. Het resultaat is dus,nbsp;dat van de personen, wier kleurperceptie te wenschennbsp;overliet, toch nog meer dan de helft voor de dienst isnbsp;kunnen behouden worden.
Bij iedere methode van onderzoek blijkt voldoende, dat de kleurblindheid in verschillende graden kan voorkomen. Alle onderzoekers hebben daarop gewezen.nbsp;Holmgren heeft zelfs getracht, de verwarringen, dienbsp;bij meer of minder volkomen rood- en groenblindheidnbsp;gemaakt worden , te onderscheiden. Ook bij mijne kleurproeven kwam duidelijk aan den dag, dat sommigen,nbsp;die toch op enkele daarvan de strepen niet hadden kunnennbsp;zien, bij het onderscheiden der overige zich niet enkelnbsp;op verschil in helderheid, maar ook op verschil in kleurnbsp;beriepen, of — ook wel het antwoord schuldig bleven, —nbsp;en bij deze was blijkbaar de kleurperceptie minder onvolkomen : juist het normale oog, dat de strepen zoonbsp;kennelijk onderscheidt, staat vaak verlegen, te beslissen,nbsp;of de strepen dan wel de grond het winnen in helderheid.nbsp;Maar geen dier methoden is in staat de graden der stoornis in cijfers te bepalen. Na overweging der resultatennbsp;van alle aangewende methoden, gaf in de door ons on-
-ocr page 56-22
derzoclite gevallen de quantitative bepaling altqd den doorslag. Ik weet niet, hoe het mogelijk zou zijn geweest , zonder deze de schifting op goede grondslagennbsp;te bewerkstellingen.
Intusschen heeft onze methode elders nog weinig ingang gevonden. De oorzaak daarvan is wellicht te zoeken innbsp;hare groote eenvoudigheid. Het beginsel werd onmiddellijk begrepen, en hoe het toe te passen lag voor denbsp;hand. Daarom achtte men het overbodig, op de gegevennbsp;voorschriften acht te slaan. De geopperde bedenkingennbsp;leveren daarvan het bewijs. Uitdrukkelijk staat vermeld,nbsp;dat de onderzochte persoon met afgewend oog tot denbsp;gekleurde figuren nadert, en na eiken stap bij aanwijzingnbsp;onmiddellijk de kleur te noemen heeft, — en men maaktnbsp;het bezwaar, dat lij lang fixeeren de complementaire kleurnbsp;zich zou ontwikkelen. Uitdrukkelijk is voorgeschreven,nbsp;dat de onderzoeker, die zich overtuigd heeft normalenbsp;kleurperceptie te bezitten, van het verwijderde uitgangspunt met den onderzochten persoon stap voor stap totnbsp;de kleurteekens nadert, ter zijde op den wand den afstand aflezende, waarop hij , onder de gegeven omstandigheden , het kleurteeken met zekerheid onderscheidt, —¦nbsp;en men spreekt de onderstelling uit, dat bij de grootenbsp;verschillen in verlichting de methode geen voldoendenbsp;uitkomsten leveren kan. Men heeft het vooral een bezwaar genoemd, dat de afstand, waarop de onderzoekernbsp;de kleur onderscheidt, moet worden in rekening gebracht , — alsof het moeielijker ware 4 of 3 dan 5 doornbsp;2 of 1 te deelen. En daarbij zag men over het hoofd ,nbsp;dat bij de gewichtigste proeven, die met doorvallendnbsp;licht, alle vergelijkende waarneming wegviel. Eindelijknbsp;sprak men van de ongenoegzaamheid, als hadde ik denbsp;methode tot quantitatieve bepaling aanbevolen , met uit-
-ocr page 57-23
sluiting van elke andere. Dit is een dwaling. Wel beschouw ik ze als onontbeerlijk. De geringste gradennbsp;van onvolkomenheid, in betrekking tot gefixeerde voorwerpen , waarbij alle andere methoden ons in den steeknbsp;laten, brengt ze aan ^ den dag, en machinisten alvastnbsp;acht ik niet voldoende onderzocht, zoo lang ze niet opnbsp;hen is toegepast. Maar het is er verre van af, dat iknbsp;andere methoden zou willen uitsluiten. Integendeel,nbsp;wij waren gewoon, met de pseudo-isochromatische tafelsnbsp;van Stilling en de methode van Holmgren te beginnen , en de quantitatieve bepaling was slechts het complement. Maar ik herhaal: een noodzakelijk complement,—nbsp;noodzakelpk om bij het directe zien, in de groevenbsp;namelijk der gele vlek, de mate van kleurperceptie tenbsp;bepalen, dat is, bij het zien, waarop het tot het herkennen der seinen op afstand aankomt.
Ook thans zou ik niet wenschen, de methode van Holmgren» de daarvan afgeleide van Daae, en denbsp;tafels van Stilling verwaarloosd te zien. Of mennbsp;voor een practisch doel met mijne kleurstalen, die iknbsp;mij voorstel algemeen te verspreiden, en met de methodenbsp;tot quantitatieve bepaling, reeds vroeger aangegeven,nbsp;zal kunnen volstaan, moet nog nader blijken. Anderenbsp;methoden, zooals kleurvergelijkingen met de draaischijfnbsp;of met spectrale kleuren, de „Farbenmesser” vannbsp;Rose, en spectraal-toestellen, tot bepaling van relatieve lichtsterkten der verschillende kleuren, waarmedenbsp;ik mij veel heb bezig gehouden, —¦ belangrijk alleennbsp;uit een wetenschappelijk oogpunt, — zal men kunnennbsp;ontberen, waar men enkel een praktisch doel op hetnbsp;oog heeft.
Aangaande de wijze van onderzoek stel ik mij voor, nadere instruktiën vast te stellen en zoowel algemeen
-ocr page 58-24
als in ’t bijzonder aan hen, die zich met het onderzoek belast zien, bekend te maken.
Ten slotte, laat ik hier een overzicht volgen van de verkregen resultaten en de daarop gegronde voorstellen.nbsp;Zij hebben betrekking tot
Ie De jongste herkeuring. De als bijlage III overgelegde staten, loopende over 995 herkeurden, wijzen aan als:
a. nbsp;nbsp;nbsp;ongeschikt, en dus tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ontslaannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21
ongeschikt, als machinist, en dus als
tijdelijk ongeschikt,
(B.) spoedig te herkeuren nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
27
b. nbsp;nbsp;nbsp;voldoende...........11
Bij de dienstaanwijzing op hunne slechts relatieve geschiktheid te letten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28
c. nbsp;nbsp;nbsp;In bijlage VI komen voor:nbsp;ongeschikt zonder ,
geschikt of voldoende met bril ... nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39
Het is wenschelijk, dat deze brillen, volgens accoord geleverd, aan hetïled.
Gasthuis voor Ooglijders gecontroleerd worden.
d. nbsp;nbsp;nbsp;In bijlage V zpn
aangewezen voor herkeuring (na 1 jaar) nbsp;nbsp;nbsp;30.
Het is wenschelijk, dat de herkeuring der op dezen staat voorkomende personen in het Ned. Gasthuis voor Ooglijders geschiede.
-ocr page 59-25
2'^ Be kerning van nieuw fersoneel.
Als bijlage VII wordt het reglement overgelegd, bepalende de voorwaarden van geschiktheid.
a. nbsp;nbsp;nbsp;voor de dienst van machinist en leerling-machinist,
b. nbsp;nbsp;nbsp;voor de terreindienst in het algemeen.
De keuring geschiedt door daartoe aangewezen specieële deskundigen; de Heeren, die aan de algemeenenbsp;herkeuring hebben deelgenomen, worden door denbsp;Directie uitgenoodigd, zich als zoodanig beschikbaarnbsp;te stellen.
3® Herkeuring in het algemeen. Bijlage VIII. De spoor-wegartsen vergewissen zich om de twee jaren omtrent de geschiktheid van het personeel, waarmede ze in betrekking staan. De eigenlijke herkeuringnbsp;geschiedt door de specieële deskundigen, onder 2“nbsp;aangewezen. Zij wordt onderscheiden als:
a. periodieke herkeuring (na het 45® jaar, om de 5 jaren),
h. herkeuring, in bijzondere gevallen. Voorschriften en instructiën, hiertoe betrekking hebbende, zienbsp;bijlage IX en X. De Directie regelt de uitvoering.
De specieële deskundige doet uitspraak omtrent de geschiktheid. In gevallen van twgfel raadpleegtnbsp;hij den oogheelkundigen adviseur. Op dezen heeftnbsp;ook de Directie beroep, wanneer zij meent, zichnbsp;met de uitspraak van den specieëlen deskundige nietnbsp;te kunnen vereenigen.
-ocr page 60-Er blijft mij slechts over , den Heer Administrateur mijn dank te betuigen voor het in mij gestelde vertrouwen, ennbsp;hulde te brengen aan de uitnemende regeling van hetnbsp;onderzoek, die mijne taak even gemakkelijk als aangenaam maakte. Ik voeg er de verzekering bij, datnbsp;ik te allen tijde te zijner beschikking blijf. Mochtennbsp;deze of gene der in dit verslag bevatte voorstellen totnbsp;bedenkingen aanleiding geven, dan ben ik gaarne bereid ,nbsp;daarover onderling in overleg te treden, mij vleiende,nbsp;dat zoodoende mogelijke bezwaren zullen kunnen wordennbsp;opgeheven en de belangen van de dienst met de eischennbsp;der veiligheid in overeenstemming gebracht.
E. O. Dokdeks.
UTRECHT, 16 April 1879.
-ocr page 61-Bijlage I.
Hgllailscbe IJzerei Sporiei-Maalsciiaiigi].
Opgemaakt door
Geneesheer te
imCTlE.
AFDllIIiG.
Opgezonden aan den Adjunct Administrateur dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1878.
-ocr page 62-
|
Gezichts' aclierptei zonder glas. 7. nbsp;nbsp;nbsp;_ |
Maart 3 |
Jan Boorman |
28 j. |
W isselwachter. |
E. |
L. |
II
BIJLAGE III bevat, op de hier aangegevene wijze, de
3ul
KEÜRINa VAN HET GEZICHTSVERMOGEN VAN HET PERSONEEL.
Eolom 1, 2, 3, 4 en 6 behoeven geene toelichting.
Eolom 6. Elk oog wordt afzonderlijk onderzocht en de uitkomsten van rechter oog E en van linker oog L op een afzonderlijke lijn vermeld.
De onderlinge afstand der lijnen regelt zich naar de uitgebreidheid der aanteekening in kolom 10 en der aanmerkingen in kolom 11.
Eolom 7, 8 en 9. De gezichtsscherpte wordt met de letterproeven van Snellen liefst op een afstand van 6 meters bepaald, eerst zonder glas (7), vervolgens met glas (9), waarbij mennbsp;tevens de refractie (8) leert kennen. De letterproeven hangennbsp;in het volle licht; de onderzochte persoon zij in ’t algemeennbsp;van het licht afgekeerd.
Eefractie wordt met de gewone verkortingen aangeduid: E Emmetropic, M Myopie, H Hypermetropic (manifeste), Ashnbsp;en Asm hypermetropisch en myopisch Astigmatisme.
Eolom 10. Het kleuronderscheidingsvermogen wordt quanti-tatief bepaald: 1quot; bij opvallend licht a 2“ bij doorvallend licht b.
Voor het onderzoek bij opvallend licht a zijn benoodigd: grijs, rood en groen bloempapier, in stukjes van 1, 2, 6 en 10 m. m.nbsp;(in verschillende tinten) middellijn, afzonderlijk te bevestigennbsp;op vierkante lapjes zwart fluweel, die één voor één, of velennbsp;te gelijk, op een groot vierkant stuk van hetzelfde fluweelnbsp;worden vastgedrukt.
Onderscheidt het oog bij goede verlichting snel en zeker de
3
-ocr page 66-32
kleur van de stukjes van 1 m. m. middellijn op een afstand van ongeveer 5 meter, dan is het onderscheidingsvermogen voor denbsp;genoemde kleuren normaal, L = 1. Het moet gebleken zijn, datnbsp;dit geldt voor den onderzoeker, die het te onderzoeken oog metnbsp;het zijne te vergelijken heeft. Hij plaatst zich naast den onderzochtennbsp;persoon, op betrekkelijk grooten afstand van het voorwerp, en metnbsp;dezen naderende, noteert hij, op welken afstand het eigen oog ennbsp;het onderzochte de grijze, groene en roode stukjes vlug en zekernbsp;onderscheiden. Staan zij nagenoeg gelijk, dan mag voor het onderzochte oog L = 1 worden opgeteekend. Eischt het onderzochtenbsp;oog een kleineren afstand en grootere stukjes, dan vindt men
m i) ’
waarin m de middellijn van het gekleurde stukje, in mm. uitgedrukt, D en d de afstanden zijn, waarop respectievelijk het normale en het onderzochte oog de kleur herkennen.
Bestaat er eene refractie-anomalie, zoo moet deze bij het kleuronderzoek naauwkeurig zijn gecorrigeerd.
Een voorbeeld tot opheldering. Indien het onderzochte oog de kleur van een stukje van 5 m. m. middellijn eerst op dennbsp;afstand van 2 meters onderscheidt, onder omstandigheden,nbsp;waarbij het normale de kleur 'van het stukje van 1 m. m. middellijn op den afstand van 4 meter herkent, dan is op hetnbsp;onderzochte oog:
T _ nbsp;nbsp;nbsp;J_. A _ i.
^ - nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 “nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10
In kolom 10 wordt nu het onderscheidingsvermogen voor groen Lg, en voor rood L' afzonderlijk aangegeven.
Voor de bepaling bij doonallend licht b wordt het daglicht in zoo verre uit het vertrek geweerd, dat men, als in de schemering,nbsp;elkander in de nabijheid nog herkent. Ten behoeve van hetnbsp;onderzoek wordt gevorderd een zwart houten scherm met rondenbsp;opening, gesloten door mat glas : vóór dit glas is een metalennbsp;plaat met gaatjes van 1, 2, 5, 10 en 20 m.m. verschuifbaar;nbsp;achter dit glas draait een schijf, met onderscheidene gaten ,nbsp;bevattende het roode en het groene glas der seinlichten, alsmede een ongekleurd glas. Achter het scherm bevindt zich eennbsp;kaars, die men langs een schaal kan verschuiven , waarop denbsp;afstand tusschen vlam en scherm wordt aangegeven.
-ocr page 67-33
Men bepaalt nu den afstand A, waarbij voor het normale oog, als m = 1, D = 6 meters is. Nu geldt weer dezelfde formule
L = —•
Bij den afstand A is D constant = 5 meters.
Kleurblinden zoeken in verschil van helderheid vaak het criterium der kleur: waar men nu eenige aarzeling bespeurt, wijzigt men den afstand der kaars, waarmede alle aanwijzingnbsp;uit de lichtsterkte wegvalt.
Bij zeer kleine waarden van L kan men de kaars naderen tot
den afstand a en in de formule den term
opnemen. Aldus
a
X
d a
Bij de proeven heeft men te zorgen, dat ongeveer in de richting der kaars door het glas gezien worde.
(Het kleuronderscheidingsvermogen is eigenlijk K = nbsp;nbsp;nbsp;: ’t is
echter voldoende, de waarde van L die direct bij de waarneming gevonden wordt, in de kolom in te vullen).
Kolom 11. Aanmerkingen :
Laat het herkennen van blauw en geel te wenschen over, dan wordt daarvan in deze kolom melding gemaakt. Voortsnbsp;worden hier alle stoornissen der oogen en der oogleden, alsmedenbsp;de afwijkingen in den stand en de bewegingen der oogen opge-teekend, eindelijk, bij verminderde gezichtsscherpte de resultaten van het ophthalmoscopisch onderzoek. Mydriatica mogennbsp;niet worden aangewend dan bij hooge noodzakelijkheid, en dannbsp;nog zoo sterk verdund, dat de werking spoedig voorbijgaat.
Bij bestaande stoornissen worde vermeld, of van behandeling herstel of verbetering te wachten is.
Algemeene opmerkingen. Het is raadzaam ieder persoon afzonderlijk te onderzoeken, zonder bijzijn van anderen.
Aan den onderzochten persoon wordt een bewijs gegeven van ondergane keuring volgens model. Op dit bewijs laat men hemnbsp;zijne handteekening plaatsen. Aangaande het resultaat der keuring wordt in dit bewijs niets vermeld en den belanghebbendenbsp;ook niets medegedeeld.
Donders.
-ocr page 68-ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN.
De staten worden voor iedere Inspectie en iedere Afdeeling waartoe het personeel behoort, afzonderlijk opgemaakt en dusnbsp;gesplitst in:
Statistiek voor nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;personeelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Afdeeling (Weg en Werken.)
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ (Tractie.)
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3^6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ (Beweging.)
De Inspectiën zijn:
Iste Inspectie. Amsterdam—Botterdam.
2‘'e nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam^—Zaandam—Helder en Haarlem—
Uitgeest.
3iie nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam—Hilversum—Zutphen en Hilversum
—Utrecht.
In de eerste dagen van iedere maand worden de staten, ingevuld met de keuringen, welke in de vorige maand hebben plaats gehad, toegezonden aan den Adjunct-Administrateur der Maatschappij te Amsterdam, onder bijvoeging eener nominatievenbsp;opgave van het personeel, dat, gedurende die maand, van iederenbsp;Afdeeling en Inspectie is gekeurd.
Toezending der staten aan Dr. F. C. Donders geschiedt door den Adjunct-Administrateur.
Het honorarium van f 1.— per onderzochte persoon wordt, na afloop der geheele keuring, uitbetaald en gerekend naar denbsp;bovenbedoelde nominatieve opgaven.
Byiage III. (Zie Bijlage I.)
-ocr page 69-35
Naam. |
Leef tijd. |
In spec tie. |
In dienst als |
Onder zocht door |
Gezichts scherpte. |
Kleuronder- scheidings- vermogen. |
Voor gewone ter-reindienst. |
Aan merkingen. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
* |
Het * achter volkomen, in kolom 8 beteekent, dat het kleur-onderscheidingsvermogen, hoezeer op zichzelf normaal, wegens de verminderde gezichtsscherpte bij de quantitatieve bepalingnbsp;onder het normale blijft.
In tabellen als de bovenstaande zijn de 60 door ons onderzochte personen (zie pag. 3) opgenomen, verdeeld naar de 3 afdeelingen: Weg en Werken. Tractie en Materieel, Beweging.
Staat van 30 personen, die in Maart of April 1880 in het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders te Utrecht herkeuringnbsp;moeten ondergaan.
1^ Afdeeling ... 20 2e
3e
staat van personen, die, om duidelijk op afstand signalen te onderkennen, een bril behoeven- In den regel werd een bril
-ocr page 70- -ocr page 71-KEUBINttSONÏWBllP.
1.
2.
Voor de betrekking van machinist of stoker wordt gevorderd: Uitwendig gezonde oogen en oogleden, zonder habituëelenbsp;congestie of ontsteking. Op beide oogen onbeperkt gezichtsveld , normale gezichtsscherpte, normale refractie , kleur-onderscheidingsvermogen van minstens , (methodenbsp;Donders.) Zij moeten vrij zijn van cataract en anderenbsp;progressieve ooggebreken.
Voor de betrekkingen van Stationschef en die hem vervangen, assistenten, halte-chefs, opzichters, hoofd-conducteurs, conducteurs,nbsp;portiers, remmers, wisselwachters , rangeerders,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voorlieden ,
brugwachters, wegwachters, wegwachteressen, wordt gevorderd: Uitwendig gezonde oogen en oogleden, zonder habituëelenbsp;congestie of ontsteking. Op beide oogen onbeperkt gezichtsveld. Op het eene oog normale gezichtsscherpte, normalenbsp;refractie en kleuronderscheidingsvermogen van minstensnbsp;3/5; op het andere oog gezichtsscherpte en kleuronderscheidingsvermogen van minstens ^2- 2ij moeten vrij zijn vannbsp;cataract en andere progressieve ooggebreken.
De keuring geschiedt door een der, in overleg met den oogheelkundigen adviseur, daartoe aangewezen speciëelenbsp;deskundigen.
3.
-ocr page 72-Voor personen, met terreindienst belast, wordt herkeuring noodig geacht:
a. nbsp;nbsp;nbsp;bij het bereiken van het 46e jaar, en daarna regelmatig om de 5 jaren, dus met het 50®, het 55e enz.
b. nbsp;nbsp;nbsp;na ziekten der oogen en der oogleden.
c. nbsp;nbsp;nbsp;na belangrijke kwetsuren, vooral zoodanige, die hersenschudding konden veroorzaken, en na hersenziektennbsp;in het algemeen.
d. nbsp;nbsp;nbsp;bij het constateeren van verschijnselen van diabetesnbsp;mellitus of van albuminuric, in zoover die, naar hetnbsp;oordeel der spoorwegartsen, niet dadelijk ontslag uitnbsp;de dienst vorderen; voorts bij secundaire syphilis.
e. nbsp;nbsp;nbsp;bij ieder verzuim, dat van een gebrekkig gezicht zounbsp;kunnen afhankelijk zijn, en in het algemeen bij gedragingen, die aan de deugdelijkheid van het gezichtnbsp;doen twijfelen.
/. op aanwijzing der spoorwegartsen, (zie art. 5.)
2.
De bij herkeuring van personeel te stellen eischen voor geschiktheid zijn:
a. Voor de betrekking van machinist of stoker.
Uitwendig gezonde oogen en oogleden, zonder ha-bituëele congestie of ontsteking. Op elk der oogen onbeperkt gezichtsveld. Op het eene oog gezichts-scherpte van minstens ^4 (zonder bril) en kleuronder-scheidingsvermogen van minstens op het anderenbsp;oog gezichtsscherpte van minstens Va (zonder bril)nbsp;en kleuronderscheidingsvermogen van minstens Va.nbsp;Zij moeten vrij zijn van cataract en andere progressieve ooggebreken.
-ocr page 73-39
h. Voor de betrekkingen van stationschef, en die hem vervangen, assistenten, halte-chefs, opzichters, hoofdcou-ducteurs , conducteurs, portiers, remmers, wisselwachters ,nbsp;rangeerders, voorlieden , brugwachters, wegwachters , weg-wachteressen.
Uitwendig gezonde oogen en oogleden, zonder ha-bituële congestie of ontsteking. Onbeperkt gezichtsveld, althans op het ééne oog. Met beide oogen tegelijk gezichtsscherpte van minstens en kleur-onderacheidingsvermogen van minstens Vs-. Wordtnbsp;die graad van gezichtsscherpte en kleurperceptienbsp;alleen met glazen bereikt, dan wordt het dragennbsp;van een bril voorgeschreven. Zij moeten vrij zijn vannbsp;cataract en andere progressieve ooggebreken.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De herkeuring geschiedt door een der speciëele deskundigen , die zich met de oorspronkelijke keuring hebben belast.nbsp;Hij doet uitspraak omtrent de geschiktheid. In gevallennbsp;van twijfel raadpleegt hij den adviseur-oogheelkundige,nbsp;aan wien dan de beslissing verblijft. Op dezen heeft ooknbsp;de Directie beroep, wanneer zij meent, zich met de uitspraak van een der speciëele deskundigen niet te kunnennbsp;vereenigen.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Bij elke herkeuring kan de deskundige, wanneer hij daartoenbsp;bijzondere aanleiding vindt, tegen een door hem te bepalennbsp;tijd een nieuwe herkeuring voorschrijven.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Ieder spoorwegarts bepaalt (zonder glazen), om de tweenbsp;jaren, de gezichtsscherpte op afstand, met beide oogen tenbsp;gelijk, bij het personeel, dat onder zijne behandeling ressorteert en bestemt voor herkeuring (art. 1. f.) diegenen ,nbsp;wier gezichtsscherpte hem blijken mocht minder dan |nbsp;te bedragen. Dit onderzoek kan ook aan een der beambten,nbsp;die de noodige aanwijzing heeft gekregen van den adviseur-oogheelkundige of van een der speciëele deskundigen, wordennbsp;opgedragen.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Op de herkeuring is, wat de wijze van onderzoek betreft,nbsp;de instructie voor de keuring vastgesteld, van toepassing.
-ocr page 74-PERIODIEKE BEPALING DER GEZICHTSSCUERPTE DOOR DE SPOORWEGARTSEN.
Tot het bepalen der gezichtssoherpte bedient de spoorwegarts (of beambte) zich van de verschuifbare letterteekens n». 6 vannbsp;Snellen. De letterproef wordt in de open lucht bultendenbsp;zon aan een paal bevestigd, en welzoo, dat zij aan het vollenbsp;daglicht is blootgesteld. De onderzochte persoon staat rechtnbsp;tegenover de proef, en wel zoo, dat het hemellicht hem in denbsp;oogen valt. Van den paal af maakt men strepen op dennbsp;grond, op 1 meter afstand van elkander. Van den afstand vannbsp;7 meters nadert de onderzochte persoon, totdat hij in staatnbsp;is, met beide oogen te gelijk, de letterteekens te herkennen.nbsp;De afstand, waarop hij daartoe in staat is, wordt afgelezen.nbsp;De proef geschiedt zonder glazen.
Zij die in het bezit zijn van door de Directie verstrekte brillen, mogen zich bij de proef daarvan bedienen.
Bedraagt de afstand, waarop de onderzochte de letterteekens herkent, minder dan 4 meters, zoo wordt hij aangewezen, om een nadere keuring te ondergaan bij den speciöelen deskundige. Ook wanneer die afstand 4 meters of meer bedraagt, kan hij daartoe aangewezen worden, wanneer denbsp;spoorwegarts (of beambte) daarvoor bijzondere aanleiding vindt.nbsp;De spoorwegarts teekent bij iedere bepaling den afstand,nbsp;waarop de letterteekens zijn herkend, in een register aan,nbsp;volgens onderstaand model :
In dienst als | ||||||||||||||
|
INSTRUCTIE VOOR KEURINU EN HERKEURING.
De resultaten ran het onderzoek worden ingevuld op staten, die in het bezit blijven van den deskundige, maar waarvannbsp;hij op verlangen inzage geeft aan den adviseur-oogheelkun-dige en die aan het bestuur der Maatschappij worden overgelegd , wanneer zijne betrekking tot de Maatschappij ophoudtnbsp;te bestaan.
2.
3.
4.
5.
Elk oog wordt afzonderlijk onderzocht en de uitkomsten van Rechter oog, E, en Linker oog, L, worden op afzonderlijkenbsp;lijnen vermeld (kolom 6.)
De oogleden worden zoowel op de binnen- als op de buitenvlakte gezien en bij de beschouwing van den oogbol wordt ook op de bewegingen gelet (kolom 7.)
Omtrent de uitbreiding van het gezichtsveld vergewist men zich door de beweging der handen bij het fiseeren oog innbsp;oog (kolom 8.)
De gezichtsBcherpte wordt met de letterproeven van Snellen op een afstand van 6 meters bepaald, eerst zonder glas (kolom 9.),nbsp;vervolgens met glas (kolom 11), waarbij men tevens de refractienbsp;(kolom 10) leert kennen. De letterproeven hangen in het vollenbsp;licht; de onderzochte persoon zij van het licht afgekeerd. Rijnbsp;het bestaan van lichte hoornvliesvlekken worde ook de ge-zichtsscherpte in de open lucht bepaald.
Het kleuronderscheidingsvermogen wordt bepaald:
A. nbsp;nbsp;nbsp;qualitatief met pseudo-isochromatische stalen.
B. nbsp;nbsp;nbsp;quantitatief volgens de methode Donders (op allonbsp;gevallen zonder uitzondering toe te passen).
6.
-ocr page 76-42
voor het onderzoek bij opvallend liehi zijn benoodigd; grijs (in verschillende tinten), rood en groen bloempapier, in stukjes van 1,2,6 en 10. m. m. middelijn,nbsp;afzonderlijk te bevestigen op vierkante lapjes zwartnbsp;fluweel, die één voor één, of velen te gelijk, op eennbsp;groot vierkant stuk van hetzelfde fluweel wordennbsp;vastgedrukt. Onderscheidt het oog bij goede verlichting de kleur van de stukjes van Im.m. middellijnnbsp;op een afstand van ongeveer 6 meter, dan is hetnbsp;onderscheidingsvermogen voor de genoemde kleurennbsp;normaal L = 1. De onderzoeker, die het te onderzoeken oog met het zijne te vergelijken heeft,nbsp;moet zich overtuigd hebben, dat hij L = 1 heeft.nbsp;Bij het onderzoek plaatst hij zich naast den onderzochten persoon, op betrekkelijk groeten afstandnbsp;van het voorwerp, en met dezen naderende, noteertnbsp;hij, op welken afstand zijn eigen oog en het onderzochte oog grijs, groen en rood zeker onderscheiden.nbsp;Staan onderzoeker en onderzochte nagenoeg gelijk,nbsp;dan mag voor het onderzochte oog L =: 1 worden op-geteekend. Eischt het onderzochte oog een kleinerennbsp;afstand en grootere stukjes, dan vindt men:
T -L A.
waarin m de middellijn van het gekleurde stukje, in m. m. uitgedrukt, D en d de afstanden zijn,nbsp;waarop respectievelijk het normale en het onderzochte oog de kleur herkennen.
Bestaat er eene refractie-anomalie, zoo moet deze bij het kleuronderzoek nauwkeurig zijn gecorrigeerd.
Een voorbeeld tót opheldering. Indien het onderzochte oog de kleur van een stukje van 5 m. m. middellijn eerst op den afstand van 2 meters onderscheidt, onder omstandigheden, waarbij hetnbsp;normale de kleur van het stukje van 1 m. m. middellijn op den afstand van 4 meters herkent, dannbsp;is op het onderzochte oog:
5 ¦ nbsp;nbsp;nbsp;4 ¦ “ 10'
-ocr page 77-43
b. Voor de bepaling bij doorvallend licht wordt het daglicht in zoo verre nit het vertrek geweerd, datnbsp;men, als in de schemering, elkander nog herkent.
Ten behoeve van het onderzoek wordt gevorderd een zwart houten scherm met ronde opening,nbsp;gesloten door mat glas ; vóór dit glas is een metalennbsp;plaat met gaatjes van 1, 2, 5, 10 en 20 m.m.nbsp;verschuifbaar; achter dit glas draait een schijf,nbsp;met onderscheidene gaten, bevattende het roodenbsp;en het groene glas der seinlichten, alsmede eennbsp;ongekleurd glas. Achter het scherm bevindt’ zichnbsp;een kaars, die men langs een schaal kan verschuiven, waarop de afstand tusschen vlam en schermnbsp;wordt aangegeven. Men bepaalt nu den afstandnbsp;A der kaars tot het plankje, waarbij voor het normale oog, als m = 1, D = 5 meters is.
Nu geldt weer dezelfde formule L =
Bij den afstand A is D constant = 5 meters.
Kleurblinden zoeken in verschil van helderheid vaak het kriterium der kleur: waar men nu eenigenbsp;aarzeling bespeurt, wijzigt men den afstand dernbsp;kaars, waarmede alle aanwijzing uit de lichtsterktenbsp;wegvalt.
Bij zeer kleine waarden van L kan men de kaars naderen tot den afstand a en in de formule den
term
opnemen.
Aldus L = —•
d a
^ nbsp;nbsp;nbsp;Bij de proeven heeft
men te zorgen, dat ongeveer in de richting der kaars door het glas gezien worde. (Het kleuron-derscheidingsvermogen is eigenlijk K = L*: ’t isnbsp;echter voldoende, de waarde van L, die directnbsp;bij de waarneming gevonden wordt, in de kolomnbsp;in te vullen.)
Het kleurondersoheidingsvermogen van blauw en geel wordt onderzocht met de daarvoor bestemde pseudo-isochromatischenbsp;tafels van Stilling. Blijkt het onvolkomen te zijn, dan
-ocr page 78-44
wordt dit genoteerd in de kolom: Aanmerkingen. Onder deze rubriek worden ook de afwijkingen in den stand en in denbsp;•bewegingen der oogen opgeteekend, alsmede, bij verminderdenbsp;gezichtsscherpte, de resultaten van bet opbthalmoscopischnbsp;onderzoek.
8. nbsp;nbsp;nbsp;In de conclusie wordt het resultaat vermeld als voldoendenbsp;of onvoldoende. In geval van onvoldoende, wordt toegevoegd , of de bestaande stoornis al dan niet voor herstelnbsp;vatbaar is.
9. nbsp;nbsp;nbsp;Aan den onderzochten persoon wordt eene verklaring medegegeven, volgens model, waaronder hij zelf zijn naamnbsp;teekent.
-ocr page 79-Behoort bij Bwiage X.
lt; 2- cfT 3 a B B |
Datum. |
Naam en Voornaam. |
Ou der dom. |
Solliciteert voor: |
Oog E L |
Uitwendige toestandnbsp;van oogennbsp;en oogleden. |
Gezichts veld. |
Gezichts-scherpte zonder glas |
Eefractie. |
Gezichts-scherpte met glas. |
Kleuronder- scheidings. vermogen. |
Aanmerkingen. |
Conclusie. |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
11. |
12. |
13. |
14. |
1 |
Mei 9 |
W. Post. |
26 j. |
Machinist |
E L |
normaal mac. cornea |
normaal als |
% Vis |
E E |
7e */l8 |
Opv. licht Lr en Lg '/j Doorv. lichtnbsp;Lr en Lg = */,¦gt; |
Ongeschikt, wegens oude een. trale hoornvliesvlek en daardoornbsp;verminderde S. |
lt;1 cp' B B B (6 1. |
Datum. 2. |
Naam en Voornaam. 3. |
Ou der dom. 4. |
Werkzaam als : 5. |
Oog E L 6. |
Uitwendige toestandnbsp;van oogennbsp;en oogleden. 7. |
Gezichts veld. 8. |
Gezichts-scherpte zonder glas 9. |
Refractie. 10. |
Gezichts-scherpte met glas. 11. |
Eleuronder- seheidings- vermogen. 12. |
Aanmerkingen, 13. |
Conclusie. 14. |
1 |
Mei 12 |
L. Snoek. |
40 j. |
Halte-chef |
E |
normaal |
normaal |
7i2 |
Hm 2.25 |
% |
Opv. licht |
Voldoende met | |
L |
n |
Vl-2 |
Hm 2.25 |
% |
Lr en Lg % |
bril. | |||||||
Doorv. licht | |||||||||||||
Lr en Lg = ‘/s |
P. C. DONDEES.
Wij hebben te onderscheiden tusschen het normale kleurstelsel, — het stelsel der vrouwen en van 96% dernbsp;mannen, en de abnormale, de stelsels der zoogenoemdenbsp;kleurblinden.
Schreef ik voor kleurblinden, ik zou beginnen met de verklaring van hun eigen stelsel en. daarbij het voordeel hebben, van het eenvoudige tot het samengesteldenbsp;op te klimmen. Tegenover normaal-zienden, moet ik hetnbsp;eerst over het normale handelen, waarbij ik. mij opnbsp;hunne eigene gewaarwordingen beroepen kan. Bij denbsp;ontwikkeling hiervan zal ik de feiten, die tot kleur-blindheid betrekking hebben, geheel ter zijde laten, omnbsp;daarna de stelsels der kleurblinden ook zelfstandig tenbsp;behandelen. Zoodoende beschouwen wij beide eerst bijnbsp;hun eigen licht. En het moge dan later blyken, of ennbsp;in hoever ze met elkander in verband staan en elkandernbsp;wederkeerig kunnen ophelderen.
Bij de behandeling zal ik den historischen weg volgen, waartoe het onderwerp zich bij uitstek leent. Wij hebben slechts het werk van eenige groote of schrandere
1
-ocr page 82-2
mannen te vei’gelijken en te verbinden, om daaruit een klaar beeld onzer kennis zich te zien ontwikkelen.nbsp;Bovendien kan een historische behandeling dienstig zijn,nbsp;om tegenover de theorie van Bering, die op revolutionaire wijze met het verledene breekt, tot eenigenbsp;bedachtzaamheid te manen.
Van onderzoekingen, door mij zelven of onder mijn oog volbracht, worden niet veel meer dan de resultatennbsp;medegedeeld; de bijzonderheden dienaangaande zullennbsp;achtereenvolgens worden bekend gemaakt.
I. HET NORMALE STELSEL.
Buiten wit en zwart, met hunne grijze overgangs-tonen, onderscheidt het normale oog een groote verscheidenheid van kleuren, overgangskleuren en tinten , in hare verschillende graden van verzadiging en lichtsterkte. Gezamenlijk vormen zij een gesloten reeks ennbsp;laten , in een bepaalde orde, zich tot een kring vereenigen.nbsp;Van groen uitgaande, komt men door geel naar rood,nbsp;door blauw naar violet, en door de purpertonen biedennbsp;rood en blauw elkander de hand.
Chevreul 1) ging, bij het ontwerpen van zijn kleu-ren-cirkel, van drie hoofdkleuren uit rood, geel blauw, die hij op gelijke afstanden (van 120 graden) van elkandernbsp;plaatste, en kende aan elk van deze een gelijk aantalnbsp;(24) tinten toe. Het gevolg nu was , dat de verschillennbsp;tusschen twee aan elkander grenzende tinten zeer uiteenliepen en dat de complementaire op sommige plaatsennbsp;zeer schuins tegenover elkander stonden.
1) Cercles cbromatiques. Paris 1861. Verg. ook zijne verhandeling in de Mémoires de l’Aoad. des Sciences. T. XXXIII. 1861,
-ocr page 83-Een andere weg scheen een beter resultaat te beloven. Ik zocht de meest frissche tinten uit van rood, oranje,nbsp;geel, groen, blauw en purper en maakte door vermenging of dekking (met lakverw) de overgangstinten, zuivernbsp;empirisch, als de kleinste even merkbare verschillen.nbsp;Zoodoende verkreeg ik er een honderdtal. En toen ze ,nbsp;als korte strooken , straalsgewijs , op gelpke onderlingenbsp;afstanden op een cirkelliin vereenigd werden, was hetnbsp;merkwaardig resultaat bereikt, dat, bij gelijke verschillennbsp;tusschen de aan elkander grenzende tinten, de complementaire ook overal genoegzaam diametraal tegenovernbsp;elkander stonden. Een kleine afwijking in dien zin,nbsp;dat de weg tusschen twee complementaire door de blauwenbsp;iets korter was dan door de gele, kon haar verklaringnbsp;vinden in de mindere lichtsterkte en de moeilijker menging der eerste.
In zijn Trattaio della Pitkira (1519) wijdt Lionardo da Vinei twee hoofdstukken 3Lwa enkelvoudige kleuren.nbsp;In het eerste (CXXI) vinden wij den schilder in zijnnbsp;werkplaats, de kleuren mengende, in het tweede (CLXI)nbsp;den physioloog of wijsgeer, die zich van zijn gewaarwordingen rekenschap geeft. En hier wijst hij vier kleurennbsp;als de enkelvoudige aan : het rood , het geel, het groennbsp;en het blauw. Dezelfde kleuren treden bij Gröthe opnbsp;den voorgrond waar hij handelt over nomenclatuur, dus,nbsp;merkwaardig genoeg, waar alléén de gewaarwording beslissend is: — overal elders is hij , als ieder ander, bevangen door het resultaat, dat drie kleurstoffen, een roode ,nbsp;een gele en een blauwe, voldoende zijn, om alle kleurennbsp;samen te stellen. De genoemde vier ook zijn het, dienbsp;Aubert 1) de Principale noemt, en die Mach 2) en
1) nbsp;nbsp;nbsp;Physiologie der Netzhaut. p. 186. Breslau. 1865.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Sitzungsberiehte. der K.-Akad. der Wiss. B. LII. 1865.
1’*’
-ocr page 84-Hering 1) met bijzonderen nadruk tot enkelvoudige stempelen.
Geen beter middel dan de kleurcirkel, om zich te overtuigen, dat inderdaad vier kleuren den naam vannbsp;enkelvoudige verdienen, rood, geel, groen en blauw,—nbsp;en geene andere. Van rood naar geel gaande, ziet mennbsp;in alle tinten rood en geel, van groen naar geel gaande ,nbsp;in alle tinten groen en geel, om, van beide zijden, opnbsp;hetzelfde geel te stuiten , waarin noch rood noch groen tenbsp;zien is. En dezelfde proef neemt men, met gelijk gevolg, ten aanzien van rood, groen en blauw. Gokwijzennbsp;verreweg de meesten, bij onbevangen onderzoek, dezelfdenbsp;vier tinten als de enkelvoudige aan, — velen ook dezelfdenbsp;roode, van welke kleur overigens, zooals Göthe tenbsp;recht opmerkt, de zuivere tint niet zoo zeker te bepalennbsp;is. Dat men bij dit onderzoek den invloed van contrastnbsp;en van nabeelden zorgvuldig moet vermijden, ligt voornbsp;de hand: bij iedere vergelijking mogen alvast slechtsnbsp;twee of drie strooken zichtbaar zijn.
De honderd goed onderscheidbare tinten van mijn cirkel zijn zoo frisch en krachtig, als ze uit olieverwennbsp;te verkrijgen waren. Van ieder dier tinten kan men nunbsp;het aantal onderscheidbare verzadigings-tonen (mengselsnbsp;met wit), en van iederen verzadigingstoon dat der onderscheidbare graden van lichtsterkte (mengsels met zwart)nbsp;bepalen. Maar hoe groot het aantal voor onderscheiding vatbare indrukken is, kan men daaruit niet door eenvoudigenbsp;multiplicatie vinden. Met het afnemen der verzadiging vermindert, namelijk, het aantal voor onderscheiding vatbarenbsp;tinten, en met het afnemen der verlichting dat der verza-
1) Zur Lehre vom Lichtsinne. Wien 1378. S 107. Sitzungsber, 15 Mai 1874
-ocr page 85-5
digingstonen. Die vermindering in aanmerking nemende, zooals bijzondere combinaties op de draaischijf ze leerdenbsp;schatten, kwam ik op vijf, hoogstens zes duizend, eennbsp;cijfer, dat ver achter staat bij de 30000, waartoe, zooalsnbsp;ik bij John Herschel las, de mozaïekarbeiders vannbsp;het Vaticaan zouden zijn opgeklommen. Voor een deelnbsp;moge de helderheid van den Italiaanschen hemel hetnbsp;verschil verklaren.
Het stelsel onzer kleursensaties, waarvan ik hier een overzicht gaf, zou, met een meer vaste en stelselmatigenbsp;nomenclatuur, aan alle behoeften der maatschappij, aannbsp;die der kunst en der industrie voldoen. Maar de physi-ologie verlangt meer. Zij stelt zich niet tevreden metnbsp;een bloote onderscheiding der sensaties. Zij wil ook hetnbsp;verband kennen tusschen de sensaties en de lichtbewe-ging, waarvan ze afhangen. Zij spoort de processen na,nbsp;door die beweging in het netvlies opgewekt, en trachtnbsp;deze tot in het centraal-orgaan te volgen, om zoodoende,nbsp;wanneer ook niet van de sensaties zelve, van de verscheidenheid der sensaties rekenschap te geven. Zooveel verlangt zij van eene theorie der kleursensaties !
Newton’s groote ontdekking betreft het verband,— hij noemt het „strict and very precise” — tusschen denbsp;breekbaarheid van het licht en de opgewekte gewaarwording. Welke gewaarwording aan licht van iedere breekbaarheid beantwoordt, wees het spectrum onmiddellijknbsp;aan. Ook het ontstaan der gewaarwording van wit uitnbsp;samenwerking van al de spectraalkleuren lag in de ontdekking opgesloten. Maar de indruk van mengsels vannbsp;verschillende breekbaarheid, in verschillende verhouding,nbsp;moest nog worden onderzocht.
Newton hield er zich meê bezig, maar wijdde daar-
-ocr page 86-6
aan toch geen bijzondere zorg. Zijn beroemde kleuren-cirkell), met de geniale toepassing der zwaartepunt-con-structie, was veelmeer de vrucht van bespiegeling dan van waarneming en kon dan ook den toets van dezenbsp;niet doorstaan.
N e w t o n’s onderzoek bepaalde zich tot bet consta-teeren, dat, bij vermenging van twee primaire kleuren , de intermediaire te voorschijn treedt, mits ze niet tenbsp;ver uit elkander liggen; geel en blauw zouden nognbsp;groen vormen, oranje en indigo niet meer. En voortsnbsp;komt bij bij herhaling terug op de vraag, door H u y-gbens na zijn eerste mededeeling reeds opgeworpen, ofnbsp;twee primaire kleuren voldoende zijn, om wit te vormen.nbsp;Hij acht het niet onmogelijk, toch niet waarschijnlijk: totnbsp;een beslissing komt hij niet 2). Zijn kleurcirkel ondersteltnbsp;het. Het middelpunt vertegenwoordigt wit, en wit zounbsp;dus moeten ontstaan, als bier het zwaartepunt ligt vannbsp;tegenover elkander staande kleuren. Maar juist bij hetnbsp;verklaren van zijn cirkel erkent bij, dat het hem nooitnbsp;mocht gelukken, uit twee spectrale kleuren een volkomennbsp;wit te vormen, slechts'„some faint anonymous colour.’’nbsp;En elders 3) verhaalt hij van zijn proeven, maar herinnert zich niet alle omstandigheden, en meent nu anderennbsp;de herhaling er van te mogen aanbevelen.
Men heeft zich niet gehaast, aan die opdracht te voldoen.
Eerst in 1852 overtuigde zich Helmholtz 4), dat spectraal geel en indigo zich tot wit verbinden, en vond,nbsp;gebruik makende van een methode van Eoucault, ook
1) nbsp;nbsp;nbsp;Opticks. 2. ed. 1718. p. 134. PI. III. fig. 11.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Philos. Transactions. VIIL 1673. p. 6089.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Philos. Transactions. Ib, p. 6110.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Annalen der Physik und Chemie, LXXXVI. S. 54. ennbsp;XCIV. S. 1.
-ocr page 87-weldra hetzelfde voor rood en blauwgroen en voor geelgroen en violet, zoodat alleen het zuivere groen zonder complement in het spectrum overbleef. Wel is waar,nbsp;was Christian Ernst Wünsch 1) reeds in 1790 —nbsp;altijd nog een eeuw na de opdracht van Newton — totnbsp;hetzelfde resultaat gekomen; maar het is de vraag, ofnbsp;Wünsch zich even strenge eischen had gesteld en of hijnbsp;meer verkregen had dan „some faint anonymous colour.’’ —nbsp;Wünsch had ook reeds oplettend gemaakt op het verschil in uitkomst bij vermenging van kleurstoffen ennbsp;van lichtsoorten en getracht daarvan rekenschap te geven.nbsp;Maar het was Helmholtz voorbehouden de ware verklaring daarvan te vinden. Zij was van wijde strekking.nbsp;Toen eenmaal bewezen was, dat het uit geel en blauwnbsp;ontstaande groen oorspronkelijk in de stoffen aanwezignbsp;was en niet door additie maar door substractie vannbsp;geel en blauw te voorschijn kwam, was de schijngrondnbsp;vervallen, waarop men groen tot de samengestelde kleurennbsp;had gerekend: de schijngrond, zeg ik; want — niet denbsp;soort van licht, maar de gewaarwording had als criteriumnbsp;moeten gelden van enkelvoudig.
Dit vergete men niet, wanneer men het geel, op zijn beurt, uit de rij der enkelvoudige kleuren zou willennbsp;verbannen, omdat het uit twee fundamenleele kleurennbsp;wordt gevormd. Tot deze voert ons nu de theorienbsp;van Young.
Van de wijze, waarop het licht inwerkt op het netvlies , maakte Newton zich reeds een voorstelling. Overal, zegt hij , waar lichtstralen vaste brekende vlakken
1) Versuche und Beobachtungen über die Farben des Lichtes. Leipzig 1792.
-ocr page 88-8
treffen, wekken zij trillingen op in den aether 1). De uitbreiding der gezichtszenuw is een dergelijk brekendnbsp;vlak, en ook hier moeten dus die trillingen ontstaan.nbsp;En van hier zouden zij , langs de „aqueous pores ornbsp;crystalline pith of the capillamenta” loopende, door denbsp;gezichtszenuwen het sensorium bereiken, om er, naarnbsp;gelang barer grootte en samenstelling, verschillendenbsp;kleuren op te wekken.
Moeten het, zoo vraagt hij later 2) , wijzende op de nawerking van het licht, geen vibraties zijn, die door denbsp;vaste fibrillen kunnen worden overgebracht?
Aan deze vraag sluiten zich de beschouwingen van Thomas Young. 3) „Zijn het trillingen”, zegt hij,nbsp;„veeleer dan golven,” en hij acht dit op den door Newtonnbsp;aan ge voerden grond waarschijnlijk, „dan is het.de aardnbsp;„der stof, die de snelheid dier trillingen bepaalt. Ennbsp;„daar het schier ondenkbaar is’’ zoo redeneert hij verder,nbsp;„dat ieder punt van het netvlies een oneindig aantalnbsp;„deeltjes zou bevatten, in staat, om met iedere mogelijkenbsp;„golfbeweging in volkomen overeenstemming te trillen ,nbsp;„zoo zijn wij genoodzaakt, er ons een beperkt aantal tenbsp;„denken, bijv. drie voor de drie hoofdkleuren, en verdernbsp;„aan te nemen, dat die deeltjes ook meer of minder'nbsp;„worden in trilling gebracht door niet volkomen corres-„pondeerende golven. — En nu moge iedere gevoeligenbsp;„vezel uit drie gedeelten bestaan, één voor iederenbsp;„hoofdkleur.”
Aanvankelijk (1801) bepaalde Young die kleuren
262. London
1) nbsp;nbsp;nbsp;Birch’s History of the Eoyal Society. III. p,
1718. 2e edition. Verg. Optioks. Quaestio 13.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Quaestiones 14 en 16.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Philosophical Transactions. 1802. Read 12 Nov. 1801.
-ocr page 89-niet: „een beperkt aantal”, zegt hij, hy voorbeeld voor de drie hoofdkleuren: Young verkeerde toen nog innbsp;de • meening, dat spectraal geel en blairw groen vormen.nbsp;Maar later (1802), na Wollaston’s beschrijving vannbsp;het spectrum, geeft hij de voorkeur aan rood, groen ennbsp;violet, en in zijne Lectures (1807), waar hij zijn theorienbsp;iets meer blootlegt, houdt hij zich daaraan op experi-menteele gronden. „Het staat vast” zoo lezen wij hiernbsp;„dat de volmaakte sensaties van geel en van blauw wordennbsp;„voortgebracht, resp., door mengsels van rood en groennbsp;„en van groen en violet licht, en er is grond om tenbsp;„onderstellen, dat zij altijd uit die gemengde werkingnbsp;„ontstaan.” Rood, groen en violet zijn daarom funda-menteele kleuren, geel, blauw en purper de tusschen-kleuren en wit beschouwt hp als gevormd uit rood,nbsp;groen en violet, enkel en alléén.
Blijkbaar zoekt Young het criterium der fundamen-teele kleuren daarin, dat ze, in haar grootste saturatie, slechts uit homogeen, niet uit gemengd licht te verkrijgen zijn.
Drie trillings-vormen in drieërlei zenuw-uiteinden, langs drie vezelen naar de hersenen geleid en daar drie processen wekkende, met correspondeerende fundamenteelenbsp;kleuren , rood, groen en violet, en, door combinatie vannbsp;deze, alle verdere kleuren, benevens wit: ziedaar denbsp;kern der theorie' van Young!
Reeds 10 jaren vroeger was Wünsch, van wien ik boven gewaagde, ook tot het resultaat gekomen, dat rood,nbsp;groen en violet de éénige kleuren van het spectrum zijn,nbsp;die zich niet uit andere laten vormen, en onderscheiddenbsp;ze als de hoofdkleuren. Maar, met miskenning vannbsp;Newton’s „gelijke breekbaarheid, gelijke kleur', zocht hij,nbsp;op Brewster’s leer vooruitloopende, den grond van het
-ocr page 90-10
kleurvei’scliil in drie lichtsoorten , niet in drie sensatie-vormen: tot het begrip van physiologische energieën was hij niet opgeklommen.
En juist hierin ligt het essentiëele der theorie van Young. Aan de beschouwingen van John Herschel 1),nbsp;al hield hij zich aan het traditioneele rood, geel ennbsp;blauw, ligt hetzelfde beginsel ten gronde. Maar overigensnbsp;citeerde men de namen der fundamenteele kleuren vannbsp;Young, zonder te vermoeden, wat er in lag opgesloten.nbsp;Eerst door Helmholtz en Maxwell kwam de theorienbsp;tot haar recht.
Helmholtz2) zag onmiddellijk in, dat met het begrip der kleuren, als „Grund-qualitaten der Empfindung” eene physiologische basis verkregen was. Had hij aanvankelijk nog eenigen twijfel, of drie fundamenteelenbsp;kleuren toereikend waren , spoedig omhelsde hij de theorie,nbsp;zonder voorbehoud, en legde ze in zijne physiologische Optiknbsp;aan de verklaring door verschijnselen ten gronde. Zijnerzijdsnbsp;had Maxwell 3) een even grondig als bondig overzicht gegeven van de Youngsche theorie, waarmede hij zichnbsp;in allen deele vereenigde, en bouwde daarop voort in zijnenbsp;verdere onderzoekingen 4). Beide houden zich aan denbsp;fundamenteele kleuren van Young, maar voegen er denbsp;opmerking bij, dat men ook ieder ander drietal zounbsp;kunnen kiezen, die te zamen wit vormen. Bepaalde aanwijzing verwachtten zij toen alleen van de bij gebrekkig
1) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. zijn belangrijken brief aan Dalton van 20 Meinbsp;1833, in Henry. Memoirs of the life and scientific researchesnbsp;of John Dalton. London 1854.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Ann. der Physik. 1852. B. LXXXVII S. 49.
3) nbsp;nbsp;nbsp;In George Wilson. Eesearches on Colourblindness.nbsp;Edinb. 1855. p. 153.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Transactions of the K. Society of Edinburgh. 1854. p. 275.
-ocr page 91-kleurenzien ontbrekende kleur, en beide vonden , als zoodanig, in een van de vormen dier anomalie, alvast eennbsp;rood, dat eenigszins naar purper overhelt: de beide anderenbsp;kleuren, zegt Helmholtz, kunnen dan weinig van denbsp;door Young gekozene afwijken. Tevens toetste Maxwell de zwaartepunt-constructie van Newton doornbsp;aequaties op de draaischijf en gaf het voornemen tenbsp;kennen dezelfde constructie toe te passen op de spec-traalkleuren, waaraan hij in 1860 gevolg gaf. 1)
Plan en uitvoering van dit onderzoek schpnen even onberispelijk. Van langs drie spleten ingevallen lichtnbsp;ontvangt hij uit hetzelfde prisma drie kleuren in het oognbsp;en regelt de spleten telkens zoo, dat zij een wit vormen,nbsp;gelijk staande met een daarnaast gezien wit, uit dezelfdenbsp;lichtbron afkomstig (een door de zon beschenen wit vlak),nbsp;door een spiegel teruggekaatst. Natuurlijk vormen dienbsp;drietallen, allen gelijk aan hetzelfde wit, nu ook onderlingnbsp;vergelijkingen, en uit deze leidt Maxwell af, dat allenbsp;spectrale kleuren gevormd worden uit spectraal roodnbsp;(eenigzins naar het oranje overhellende), uit ^roen (E 'U E)nbsp;en uit blauw, en dat deze dus als de fundamenteele sensaties moeten gelden. Spectraal oranje en geel zoudennbsp;volkomen gelijk staan met mengsels van het fundamenteele rood en groen. Evenzoo de kleuren tusschen groennbsp;en blauw met mengsels van deze beide. En waarschijnlyknbsp;zou het uiterste spectrale rood uit het fundamenteelenbsp;rood met wat hlauw, en zouden indigo en violet uit hetnbsp;fundamenteele blauw met wat rood ontstaan.
Het criterium der fundamenteele kleuren is voor Maxwell, zooals wij zien , hetzelfde als voor Young.
1) Philos. Transactions of the Royal Society of London. Vol. CL. p. 57.
-ocr page 92-Op grond dier uitkomsten meende ook Helmholtz hef violet, als fundamenteele kleur, voor het blauw tenbsp;moeten prijs geven, maar zou toch nog gaarne opzettelijknbsp;nader onderzocht zien, of men uit geelachtig groennbsp;en rood werkelijk volkomen spectraal geel, en uit hetnbsp;uiterste rood en indigo volkomen spectraal violet kannbsp;samenstellen (Physiol, Optik. S. 845).
Een dergelijk onderzoek nu werd, een paar jaren later, onder zijn leiding door J. J. Mueller 1) volbracht.
Tot dusverre was, naar Newton’s onderstelling, algemeen aangenomen, dat, bij vermenging van lichtsoorten , de resulteerende kleur altijd bleeker was dannbsp;de spectrale, en Helmholtz had daaraan vastgehouden,nbsp;hoezeer in de resultaten van zijn onderzoek (1. c.) wel grondnbsp;tot twijfel lag. Mueller’s uitkomsten nu waren, evenals die van Maxwell, met die onderstelling in tegenspraak. Mueller constateerde, dat, te beginnen vannbsp;h (geelachtig groen) tot het uiterste rood, en te beginnennbsp;van F (blauwachtig groen) tot het uiterste violet, uitnbsp;alle mengsels de tusschenkleur in volkomen saturatie tenbsp;voorschijn kwam. Alléén wanneer het groen (tusschennbsp;1) en F) er in betrokken was, moest de sensatie dernbsp;resulteerende kleur voor die der spectrale onderdoen.
In zooverre stemt dit resultaat met het door Maxwell verkregene, dat, binnen zekere grenzen van het spectrum,nbsp;het mengsel van twee kleuren met de spectrale gelijknbsp;staat. Maar die grenzen zijn bij beide zeer verschillend.nbsp;Juist ten aanzien der mengsels, die Helmholtz wenschtenbsp;onderzocht te zien, vindt Mueller het tegendeel vannbsp;Maxwell. Uit rood en groen is geen spectraal geelnbsp;te maken, uit rood en indigo geen spectraal violet. Dat
1) Archiv f. Ophthalmologie. 1869. B. XV. 2. p. 208.
i
-ocr page 93-13
ook uit Maxwell’s fundamenteel rood en blauw het uiterste spectrale rood niet is samen te stellen, ligt innbsp;de uitkomsten van Mueller evenzeer opgesloten.
Bijzondere zorg wijdde Mueller aan de beantwoording der vraag, of, uit rood en blauw, indigo en violet zijn samen te stellen, zooals Maxwell uit zijn vergelijkingen had afgeleid. Nooit gelukte het hem, daaruitnbsp;ook maar bij benadering het spectrale indigo te verkrijgen.nbsp;Ten aanzien van violet kon er twijfel rijzen. Verschilnbsp;in helderheid scheen compenseerend te kunnen werken.nbsp;Maar zorgde men, dat deze zoo gelijk mogelijk was, dannbsp;kwam toch verschil in saturatie aan den dag. Neemtnbsp;men daarbij in aanmerking, dat het violet door de bekendenbsp;fluorescentie van het netvlies veel meer verbleekt dannbsp;het blauw, dan mag men a fortiori besluiten, dat- hetnbsp;mengsel van blauw met rood voor de directe werkingnbsp;van het violette licht ondérdoet: Maxwell’s uitkomsten zouden, door de fluorescentie in rekening te brengen,nbsp;zich ook wel in dien zin kunnen wijzigen.
Helmholtz nu, al scheen hij nog te weifelen 1), telde het violet thans ook weder tot de fundamenteelenbsp;kleuren. Ik geloof, dat die terugkeer alleszins gewettigdnbsp;is. Vooral bij matige lichtsterkte doet het gemengdenbsp;violette licht, afgezien van zijn mindere fluorescentie,nbsp;reeds onmiskenbaar voor het spectrale onder.
Maar bovendien, — brengen de uiterste kleuren van het spectrum niet noodzakelijk het karakter van hetnbsp;fundamenteele mede ?
Het licht vermag tweeërlei; öf het produceert che-
1) Populare wissenschaftliolie Vortrage. 2te8 Heft. 1871. Noot op bl. 47.
-ocr page 94-14
misch arbeidsvermogen en levert daarvan slechts zijn aequivalent; of het brengt een molecule in bewegingnbsp;en geeft daarmede den aanstoot tot een proces, waarbijnbsp;een quantum chemisch arbeidsvermogen wordt omgezet,nbsp;dat in geen verhouding staat tot dat van het licht. Vannbsp;dien aard moet de invloed van het licht in het netvliesnbsp;zijn. Is er een bewijs noodig, dan vindt men het in denbsp;stroomen, die men, na een voorbijgaande zwakke inwerking van licht, ook van het geïsoleerde netvlies kan afleiden (Holmgren). Alles duidt aan, dat in de buitenstenbsp;laag van het netvlies de oorsprong ligt van het proces,nbsp;dat, gewijzigd naar den aard der substantie, die het opnbsp;zijn weg ontmoet, zich tot in het centraal-orgaan voortplant. In die buitenste laag hebben wij de gevoeligenbsp;moleculen te zoeken. En van die moleculen hebben wenbsp;ons, conform aan de drie energieën, drie soorten tenbsp;denken, — niet onder elkander gemengd, maar aannbsp;bijzondere morphologische elementen gebonden 1), dienbsp;hare eigene geleidende vezelen hebben.
Tot aan de grens nu van het rood brengen de golven geen licht-effect voort, hoegenaamd. Opslorping van allenbsp;stralen tot aan die grens is niet aannemelijk 2). Laatnbsp;zich nu verwachten, dat, bij een en dezelfde golflengte,nbsp;de drie soorten van moleculen trillingen aannemen, —nbsp;trillingen, waarvan de intensiteiten, getuige de liggingnbsp;der maxima, voor elk der drie soorten andere functiesnbsp;zijn van de golflengten ? Zoowel uit een genetisch als
1) nbsp;nbsp;nbsp;Een grond hiervoor leveren de met gekleurde kogels voorziene netvlieskegels, waaromtrent eerlang een onderzoek doornbsp;Dr. Waelchli zal worden gepubliceerd.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Eick, in Hermann’s Handbueh der Physiologie.nbsp;B. III. S. 178
-ocr page 95-15
uit een chemisch gezichtspunt ware het een raadsel. Over een vrij groote uitgestrektheid behoudt het uiterstenbsp;rood dan ook onveranderd zijn kleur ; en eerst waar dienbsp;kennelijk verandert, kan van een bijkomende energie,nbsp;waar de saturatie ook sterker afneemt, van de samenwerking der drie energieën sprake zijn. Daarin ligtnbsp;opgesloten, dat het uiterste rood een der fundamenteelenbsp;kleuren vertegenwoordigt.
En wat voor het rood geldt moet op het violet van toepassing zijn. Heeft het ultraviolet niet meer de karakteristieke kleur van violet, zoo is dit uit de bijkomendenbsp;fluorescentie te verklaren. Bij matige intensiteit is in hetnbsp;fluoresceerende licht nog geen rood te zien: het is dusnbsp;groenachtig. En dit groenachtige licht, gevoegd bij hetnbsp;violet, brengt, zooals Helmholtz reeds dit opmerken,nbsp;de grauwe lavendel-toon voort, waarin zich het ultraviolette licht pleegt te vertoonen.
Zijn nu rood en violet twee der fundamenteele kleuren dan kan alléén groen de derde zijn. Immers groen kannbsp;niet uit een der overige kleuren met rood of violet gevormd worden; het is dus noodzakelijk. En uit groennbsp;alléén kunnen, met violet en rood, afzonderlijk , al denbsp;overige gevormd worden; het is dus voldoende. Wel isnbsp;waar, zijn het gevormde blauw en geel niet zoo verzadigdnbsp;als de spectrale, en Helmholtz onderstelde daaromnbsp;aanvankelijk, dat drie fundamenteele sensaties niet toereikend zouden zijn; maar het verklaart zich eenvoudignbsp;dddruit, dat in die mengsels het groen meer violet ennbsp;meer rood medebrengt dan in het spectrale geel en blauwnbsp;resp. de violette en roode energie werkzaam zijn.
Maar wordt het argument voor de keuze der uiterste kleuren, als fundamenteele, niet door andere verschijnselen weêrsproken ?
-ocr page 96-16
Maxwell en Helmholtz nemen, beide op dezelfde gronden, aan, dat de drie energieën door ’t geheele spectrum werkzaam zijn. Daarvan zou het toenemen innbsp;verzadiging der spectraal-kleuren, na afstomping door denbsp;complementaire, daarvan zouden de wijzigingen van tintnbsp;en saturatie bij groote intensiteit der spectrale kleurennbsp;afhankelijk zijn.
Wat den invloed der afshmping door de complementaire betreft, kan ik de proeven van Helmholtz 1) bevestigen. Voor het groen, en voorts zoover naar beide zijden denbsp;drie energieën kennelijk in 't spel zijn, alsmede voor violet,nbsp;waarop de fluorescentie haren invloed doet gelden, was ditnbsp;resultaat te wachten. Maar het geldt ook voor het uiterstenbsp;rood. De proeven eischen groote zorg. Het rood moetnbsp;zuiver homogeen zijn, en aan het complementaire groennbsp;moet een grijs grenzen van gelijke lichtsterkte: grenstnbsp;daaraan zwart, dan ziet men het daarop reageerende roodnbsp;helderder, grenst daaraan wit, zoo is het donkerder dannbsp;het op blauwgroen reageerende, en dat verschil in helderheid heeft invloed op het oordeel over saturatie. Doch,nbsp;ik erken , — bij alle voorzorgen is ook het rood meernbsp;gesatureerd. Voorts werd het duidelijk purperachtig bijnbsp;reactie op geelgroen. Maar bewijst dit nu, dat het bedoeldenbsp;rood de drie energieën in het netvlies wekt ? Het komt mijnbsp;voor, dat Helmholtz het eigen licht te laag heeft aangeslagen. Men sluite de oogen na de inwerking van hetnbsp;blauwgroen, en men zal een krachtig rood naast het grijsnbsp;zien tevoorschijn komen. Bij reageerend rood licht, moetnbsp;dit rood door het eigen rood volkomener, door het eigennbsp;grijs bleeker worden, — een dubbele grond voor verschil.nbsp;En is dit ter verklaring niet toereikend, dan is er
1) Physiologische Optik. S. 370.
-ocr page 97-meer grond, als oorzaak der onvolkomen saturatie, een uitbreiding van het proces in het centraal-orgaan dannbsp;in de peripherie te zoeken.
Ook in de verminderde saturatie der kleuren bij toenemende intensiteit is geen bezwaar tegen mijne voorstelling. Voor het groen en de aangrenzende kleuren, alsmedenbsp;voor het violet, waarmede de drie peripherische processennbsp;gemoeid zijn, geldt zeker de door Helmholtz ennbsp;Maxwell bedoelde verklaring: dat bij toenemendenbsp;intensiteit het domineerende proces niet geëvenredigd aannbsp;de beide anderen stijgen kan. Maar een tweeden factornbsp;hebben wij in ’t centraal-orgaan te zoeken, die ook voor hetnbsp;rood in aanmerking komt. De fundamenteele kleuren zijnnbsp;geen enkelvoudige. Violet is uit de sensaties van blauwnbsp;en rood samengesteld, het spectrale rood uit die van roodnbsp;en geel: in het rood, dat helder genoeg is om voor denbsp;proef te dienen (tusschen B en C), is ommiskenbaarnbsp;geel aanwezig. Bij toenemende lichtsterkte nu moet denbsp;zwakkere kleur, het geel, meer op den voorgrond treden , en wat wij zien is: dat het spectrale rood daarbijnbsp;meer tot geel overhelt, waarin het bleeker worden ligtnbsp;opgesloten.
Wij hebben voorts in aanmerking te nemen, dat iedere kleur, terwijl ze zich zelve uitput en de complementairenbsp;te voorschijn roept, bij haar optreden al dadelijk begintnbsp;te verbleeken, des te sneller, hoe grooter haar lichtsterkte, zoodat wij een heldere kleur eigenlijk nooitnbsp;een merkbaren tijd bij hare volle saturatie wdhr-nemen.
Wat eindelijk de kleursverandering betreft, die bg zeer hooge intensiteit het spectrale rood ondergaat, ook daarvannbsp;is in het even gezegde reeds rekenschap gegeven.
Er is dus geen grond, om aan te nemen, dat in dat
2
-ocr page 98-18
uiterste rood en violet meer dan één energie zou werkzaam zgn : en dat naast die beide, als derde fundamenteele klenr, alléén groen kan in aanmerking komen , hebbennbsp;wij boven gezien.
Tot gelijk resultaat voerden de onderzoekingen van Von Kries 1) en van Diro Kitao 2), die door denbsp;theorie van Bering werden uitgelokt. Ik moet mijnbsp;hier bepalen, met er op te wijzen, omdat de daarbijnbsp;gevolgde methoden en zelfs het beginsel der methodennbsp;te ingewikkeld zijn, om in korte woorden te wordennbsp;verklaard. Ook van de laatste onderzoekingen vannbsp;B r n e c k e 3), den veteraan op dit gebied, van wien wijnbsp;allen zooveel mochten leeren, is bet resultaat slechtsnbsp;in zooverre afwijkend, als hij, metExner, geneigdnbsp;is, niet bet uiterste, maar een meer blauwacbtig violetnbsp;onder de fundamenteele kleuren op te nemen.
De juiste golflengte van het fundamenteele groen is moeilijk te bepalen. Mueller onderstelt, dat met betnbsp;groen, waardoor, bij vermenging, de saturatie van roodnbsp;en van violet gelijkelijk lijden, het fundamenteele zounbsp;gevonden zijn. Die onderstelling komt mij alleszins juistnbsp;voor. Maar Müller erkent zelf, dat de bepaling nietnbsp;nauwkeurig geschieden kan. Bij benadering vond hijnbsp;X = 0.5063 mikron. Naar geheel andere methoden kwa-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Beitrag zür Physiologie der Geeichtsempfindungen, in Archivnbsp;f. Anat. und Physiol. 1878, p. 603.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Zur Farbenlehre. Berlin 1878. Proeven met het leucoscopnbsp;van Helmholtz: Zie verslag van Von Kries in Beihlatternbsp;zu d. Ann. der Physik u. Chemie. Bd. IV. p. 51.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Ueher einige Empfindungen im Gebiete der Sehnerven.nbsp;Sitzungsberichte, 28 Februar 1878. Ueher einige Consequenzennbsp;der Voung-Helmholtz’schen Theorie. Sitzungsberichte 3nbsp;Juli 1879.
-ocr page 99-19
men én Bruecke én von Kries tot nagenoeg hetzelfde resultaat.
Opmerkelijk is het, dat in het interferentie-spectrum rood, groen en violet zoo sterk in het oog springen. Opnbsp;den eersten aanblik ziet men alléén deze drie. De grondnbsp;is blijkbaar deze, dat ze hier over een betrekkelijk grootenbsp;breedte zoo goed als onveranderd stand houden, om doornbsp;smalle strooken van overgangskleuren, bovendien mindernbsp;gesatureerd dan de fundamenteele, in elkander over tenbsp;gaan 1). Wel beschouwd, ligt daarin reeds een aanwijzingnbsp;van baar fundamenteel karakter. In het interferentie-spectrum komt, in vergelijking met het dioptrische, de tegenstelling zooveel duidelijker uit, omdat daarin de drienbsp;fundamenteele ongeveer gelijke breedte beslaan, het geelnbsp;door het groen in lichtsterkte wordt overtroffen en hetnbsp;violet, bij zijn sterk inkrimpen , aan lichtsterkte veel gewonnen heeft.
Wij hebben enkelvoudige en fundamenteele kleuren onderscheiden en hebben thans nog nader te onderzoeken, in welk verband ze tot elkander staan.
De eenvoudige kleuren leerden wij kennen, door enkel onze sensaties te raadplegen. Zoodoende kwamen wijnbsp;tot rood, geel, groen en blauw.
In ieder psycho-physisch proces heeft men, zoolang van dergelijke processen sprake was, zoo niet éénheid,nbsp;absolute correspondentie van het psychisch en physischnbsp;element aangenomen. Voor Fechner zijn zij als denbsp;holle en de bolle zijde derzelfde kromme lijn. Wijnbsp;postuleeren daarom, evenals Mach en Hering, vier
1) Verg. Alandelstamm, in Arckiv f. Ophthalm. Bd. XII S. 406.
2*
-ocr page 100-correspondeerende specifieke processen, die der sensaties van wit en zwart niet medegerekend.
Het ligt voor de hand, den zetel dier processen te zoeken in de gezichts-sphaeren der grijze stof, waarin,nbsp;naar de belangrijke ontdekking van Munk, de perci-piëerende laag van het netvlies punt voor punt vertegenwoordigd is en hare processen zich dus in hetzelfde plaats-verband afspiegelen. Al aanstonds moet iknbsp;echter wijzen op een essentieel verschil. In de percipi-ëerende laag verbonden wij de verschillende processennbsp;aan verschillende vormen. Wij hadden daarvoor directenbsp;gronden. Bovendien zou meer dan één proces in denzelfdennbsp;vorm meer dan één geleidingsproces in de correspondeerende vezel hebben ondersteld, waartegen de physiologienbsp;haar veto wenscht te handhaven. Maar op het directnbsp;psycho-physisch gebied der gezichts-sphaeren belet niets ,nbsp;meer dan een proces aan denzelfden vorm te verbinden.nbsp;Veeleer dringen ons daartoe de verschijnselen. Uit denbsp;samenwerking van twee kleuren kan een derde voortkomen, waarin geen van beide te zien is, bijv. geel, uitnbsp;rood en groen, en, in overeenstemming daarmede, moetnbsp;uit de twee processen een derde proces sui generis geboren worden. Blijkbaar kan dit alléén geschieden ternbsp;plaatse waar de beide processen werkzaam zijn, in dezelfdenbsp;stof, in denzelfden vorm. En de analogie noopt ons,nbsp;de verbinding van twee processen, welker correspondeerende sensaties niet versmelten , maar, zooals bijv. roodnbsp;en geel, in de samengestelde kleur zichtbaar blijven,nbsp;ook aan dezelfde vormen, te verbinden. Overigens ligtnbsp;in de combinatie van de kleur-indrukkeu der beide oogennbsp;het bewijs, dat ze in )iet centrum ban plaats hebben.
Aan de sensaties, in verband met de voorwaarden van haar ontstaan, ontleenen wij verder onze voorstellingen
-ocr page 101-omtrent de psycho-physische processen en hun onderling verband.
Evenals de levensprocessen in het algemeen 1), kunnen zij als niet omkeerbare dissociatie-processen worden beschouwd. Aan de sensatie van wit is de volledige dissociatie der moleculen verbonden, zooals ze onder dennbsp;invloed der gezamenlijke zonnestralen geworden is en zichnbsp;ook wel moest openbaren. Zij mag volledig heeten, omdatnbsp;de moleculen, uit die dissociaties geboren, voor geennbsp;verdere dissociatie vatbaar zijn. Hiervan getuigt, dat,nbsp;bij matige intensiteit, de sensatie van wit kan aanhouden,nbsp;zonder van aard te veranderen en zonder tot secundairenbsp;sensaties te disponeeren, hetgeen uitsluitend aan de sensatie van wit eigen is. Zelfs kan ze quantitatief ge-ruimen tijd onveranderd blijven, terwijl bij matig lichtnbsp;de voorwaarden zijn vervuld, waaronder verbruik (dissociatie) en wording der moleculen, onder den invloed dernbsp;voeding, tegen elkander opwegen. Sluit men het lichtnbsp;nu af, dan gaat ze allengs in zwart over, insgelijksnbsp;zonder wijziging barer qualiteit. Daaronder stijgt hetnbsp;aantal moleculen door overwicht der wording en openbaart zich grootere neiging tot dissociatie. Eindelijknbsp;kunnen vorming en verbruik hierbij aan elkander gelijknbsp;worden, en wel met reductie van beide tot een minimum :nbsp;de sensatie nadert dan tot zwart, terwijl volmaakt zwartnbsp;slechts voorkomt plaatselijk, onder den invloed van contrast.nbsp;In dien toestand heeft de gevoeligheid haar maximumnbsp;bereikt en wekt een van 0 stijgende plaatselijke licht-prikkel op éénmaal een duidelijk lichtverschijnsel, datnbsp;ook bij verminderd licht nu nog voortduurt, maar bij het
1) Verg. Dissociation dans ie sang et dans les tissus, in Compte-rendu des Séances de l’Association Fran9aise a Liile, 1874. p. 842.
-ocr page 102-afsluiten plotseling verdwijnt, Tusschen het meer en minder breekbare licht komt daarbij dit verschil tenbsp;voorschijn, dat het eerste bij een veel geringere energienbsp;sensatie wekt dan het laatste, ze ook meer plotselingnbsp;doet ontstaan, en dat het wit er in domineert. 1) Allesnbsp;wijst er op, dat, krachtens den aard der moleculen, dienbsp;het voortbrengt, aan de neutrale, —tevens totale energienbsp;van het orgaan de sensatie van wit eigen is. Van zijnenbsp;neiging, om die sensatie te ontwikkelen, is hiermêenbsp;rekenschap gegeven.
De sensaties der enkelvoudige kleuren verbinden wij aan partiëele dissociaties derzelfde moleculen. In tegenstelling der sensatie van wit, die onveranderd aanhoudt,nbsp;wekken zij de complementaire, die, terstond begonnen,nbsp;in kracht toeneemt. Het verbleeken der kleur is daarvan het gevolg. Is zij over het geheele gezichtsveldnbsp;verbreid, dam wordt, in de gewaarwording, de kleurnbsp;ten slotte bijna onmerkbaar; de sensatie wordt neutraal.nbsp;De verklaring is deze, dat van de primaire (partiëele) dissociatie moleculen overblijven, welker secundaire dissociatienbsp;de complementaire sensatie ontwikkelt; Deze laatstennbsp;dissociëeren gaandeweg spontaan, ook zonder adaequatennbsp;prikkel, maar krijgen toch meer en meer de overhand,nbsp;zoodat, ten slotte, bij gelijke directe en indirecte dissociatie, een evenwichtstoestand met neutrale sensatie zounbsp;intreden. Zoo vindiceert het orgaan zijn complete energie.nbsp;Valt nu weder wit licht in het oog, dan doet onmiddellijknbsp;de complementaire zich krachtiger gelden , totdat met hetnbsp;verdwijnen der secundaire moleculen het evenwicht weernbsp;is hersteld.
1) Onze proeven over de gevoeligheid voor stralen van verschillende golflengte, na verblijf in het duister, en over don indruk dier stralen, zullen spoedig worden medegedeeld.
-ocr page 103-Sommige partiëele processen kunnen naast elkander bestaan. Wi] zien daarvan ket bewijs in de samengestelde kleuren, waarin wij twee enkelvoudige herkennen : geel kan zich én met groen én met rood verbinden;nbsp;groen met geel en met blauw; blauw met groen en metnbsp;rood, — te samen vier combinatiën, door welker tusschen-komst de gezamenlijke kleuren een gesloten kring vormen.nbsp;Die combinaties berusten elk op twee vormen van partiëelenbsp;dissociatie, die naast elkander in dezelfde moleculennbsp;voorkomen, omdat ze zich niet tot een totale dissociatienbsp;kunnen verbinden. Maar uit groen en rood en uit geelnbsp;en blauw kan zich geen samengestelde kleur vormen.nbsp;De oorzaak hiervan zal worden toegelicht bij de beschouwing van het verband tusschen de fundamenteele en denbsp;enkelvoudige kleuren, waartoe we thans overgaan.
Fundamenteel noemden wij de kleuren, die enkelvoudige processen in de peripherie vertegenwoordigen. Maar nietsnbsp;belet, dat ze in het centrum een tweeledig proces opwekken en dus samengestelde kleuren zijn. Samengesteldnbsp;zou het spectrale rood zijn, uit rood en geel, duidelijker hetnbsp;spectrale violet, uit blauw en rood, en wellicht staat ooknbsp;het fundamenteele groen niet met het enkelvoudige gelijk.
Hoe de primaire fundamenteele zich combineeren tot enkelvoudige, zien wij vooreerst in de opvolgende kleurennbsp;van het spectrum.
Het spectrale rood, bestaande uit rood en een spoor van geel(r), wordt, als zoodanig, gewekt door het primairenbsp;fundamenteele proces in het netvlies.
Naarmate nu het tweede primaire proces, het fundamenteele groen, zich daarbij voegt, nadert de combinatie tot geel en vindt in het zuivere geel , een enkelvoudignbsp;specifiek proces, het evenwicht der beide. Is hét iets minder
-ocr page 104-gesatureerd , zoo bewijst dit alléén, dat de beide energieën , in verband met de neiging tot het vormen van wit, denbsp;gevoelige moleculen voor een deel ook in totale dissociatienbsp;brengen. Van het rood tot het geel neemt desaturatie voortdurend af, van het groen naar het geel in mindere matenbsp;(en ware zelfs het tegendeel mogelijk), omdat het mindernbsp;gesatureerde groen daarbij allengs meer terugtreedt.
Tusschen het geel en groen krijgt de tweede energie, die van groen, de overhand, om haar zuiverste uitdrukking tenbsp;vinden waar rood en violet in de evenredigheid voorkomen,nbsp;om (met groen) wit te vormen, — hier door dit witnbsp;alleen getemperd.
Voorbij het groen doet het violet zich meer en meer gelden. In het enkelvoudige bleeke blauw vinden groen ennbsp;violet hun evenwicht. Blauw is in de violette energie nognbsp;véél duidelijker te zien dan geel in de roode. Door versmelting nu der groene met het rood der violette energienbsp;komt het blauw reeds genoegzaam tot zijn recht, en ver-bleeking kan (als bij het geel) in den van twee energieënnbsp;uitgaanden aanstoot tot totale dissociatie gegrond zijn. —nbsp;Aan gene zijde van dit blauw domineert nu allengs denbsp;violette energie, om bij de grens van het fundamenteelenbsp;groen in haar zuivere tint op te treden. Volkomenernbsp;nog zou daarbij de saturatie zijn, wanneer de fluorescentie , zoowel die der middelstolFen van het oog als dienbsp;van het netvlies zelf, haar geen afbreuk deed.
Het fundamenteele rood gaat door zwakke medewerking der violette energie in het enkelvoudige rood over. En uit dezelfde energieën worden de purpertinten geboren, die in hetnbsp;spectrum ontbreken en zoowel voor het fundamenteele roodnbsp;als voor het fundamenteele violet in saturatie onderdoen 1).
1) De verschillende kleuren der interferentie-spectra, van twee
-ocr page 105-Hiermede is een voorstelling gegeven van de wijze, waarop uit de drie energieën de vier enkelvoudige kleurennbsp;ontstaan.
In de fundamenteele zagen wij het effect van het licht zijn hoogste specificiteit bereiken, en wel, voor violetnbsp;althans en wellicht voor rood, als samengestelde kleuren,nbsp;te gelijk in twee richtingen.
Door samenwerking van twee energiëen ontstaan nu de enkelvoudige kleuren, rood, geel en blauw (ook ’t enkelvoudige groen, wanneer het niet een der energieën is), —nbsp;allen reeds bleeker dan de energieën zelve.
En uit de samenwerking der drie, in bepaalde evenredigheid, wordt het kleurlooze neutrale wit geboren.
Overal dus, waar het meer dan eenvoudige combinatie, waar het versmelting is, trapswijze vereenvoudiging totnbsp;volkomen neutraliteit.
Het verbleeken der kleuren en andere secundaire verschijnselen , bij voortgezetten prikkel, verklaarden wij uit het centraal proces in de gezichtssphaeren. In laatstenbsp;instantie is het zeker hier of nog hooger te zoeken.nbsp;Intusschen behoeft het nauwelijks gezegd, dat in denbsp;peripherische elementen der percipiëerende laag de gevolgen van prikkeling, positieve nawerking en verminderde prikkelbaarheid , reeds te vinden zijn, en in zoonbsp;verre in het centraal-orgaan secundair ontstaan. Maarnbsp;daarnaast ontwikkelt zich hier een primaire werking,nbsp;die bij simultaan contrast en licht inductie op den voor-lichtspleten verkregen, kan men, met uitsluiting zelfs van hetnbsp;witte licht der centrale beelden, in het oog tot dekking brengen,nbsp;zoowel bij het vrije zien als in het mikroskoop. Methode ennbsp;resultaten zullen later worden medegedeeld.
-ocr page 106-grond treedt, en bij successief contrast en nabeelden niet ontbreekt. Daarover wellicht later.
Bezwaren nu heeft, zoover ik kan inzien, de gegeven voorstelling niet. Ook laat zij zich, zooals wij zagen,nbsp;ongedwongen tot voedings- en dissociatie-processen terugbrengen. Zeker ware het eenvoudiger, wanneer wijnbsp;de enkelvoudige kleuren als de fundamenteele kondennbsp;opvatten. Doch ten aanzien van het verband der levensverschijnselen geldt wel nergens het „simplex veri sigil-lum.” Tot de energieën zijn wij gekomen, door de sensaties te beschouwen in verband met het inwerkendenbsp;licht. Aan dat licht moeten de processen in het netvliesnbsp;beantwoorden. Men beproeve hier aan de vier enkelvoudige kleuren vier specifieke processen te verbindennbsp;en uit deze de kleuren van het spectrum af te leiden :nbsp;men zal zich terstond overtuigen, dat onoverkomelykenbsp;bezwaren daaraan in den weg treden. Trouwens hetnbsp;betoog der drie energieën was op zich zelf exclusief.
De drie energieën zijn en blijven dan ook de hoeksteenen van de kleurtafel, zooals ze door Maxwell, naar het beginsel van Newton, werd ontworpen. En iedere kleurnbsp;vindt daarop haar plaats, naar de zwaartepunt-constructie.nbsp;Alléén wordt wat meer nadruk gelegd op het feit, datnbsp;het geel, ’t welk nagenoeg op de lijn komt te liggen, dienbsp;het rood en groen verbindt, een eigen kleur is, die wijnbsp;ons niet zouden kunnen voorstellen er uit geboren tenbsp;worden, indien wij ze niet zagen. Trouwens, men zounbsp;zich bedriegen, indien men meende, dat de plaats opnbsp;de kleurtafel beslissend was voor de sensatie. Zij wijst,nbsp;zooals de wijze van constructie leert, alléén aan, datnbsp;de lichtprikkels , waarvan de processen van drie gegevenenbsp;standaard kleuren afhangen, ook voldoende zijn , en innbsp;welke verhouding ze voldoende zijn, om de aan alle
-ocr page 107-27
andere kleuren eigene processen voort te brengen: of die processen zich enkel combineeren, dan wel doornbsp;samenwerking ook nieuwe processen doen ontstaan, daaromtrent onderstelt ze niets, en dus ook niets over denbsp;resulteerende kleuren, als sensaties. Maar het feit is,nbsp;dat er, behalve wit en zwart, vier enkelvoudige kleurennbsp;voorkomen, en dat tusschen deze ook niet meer dannbsp;vier overgangskleuren te onderscheiden zijn : en dat isnbsp;het systeem van sensaties, waarmede wij te rekenen hebben.
Heeft de voorstelling geen bezwaren, in hare algemeenheid ligt een onvolkomenheid, die wij ons niet mogen verheelen. Van specifieke processen weet ze niets tenbsp;zeggen dan hetgeen, in verband met de sensaties, denbsp;voedingsprocessen in het algemeen haar suppediteeren,nbsp;en de morphologie, die der peripherie niet minder dannbsp;die van het centrum, is rijk aan hieroglyphen , zoovelenbsp;onwraakbare getuigen onzer onwetendheid. Onze voorstelling maakt dan ook geen aanspraak meer te zijn dannbsp;een proeve, om de bekende feiten op bevredigende wijzenbsp;te verbinden en daarmede den weg tot verder onderzoeknbsp;aan te wijzen.
Daarop grondt zij haar recht van bestaan.
11.
DE ENKELVOUDIGE STELSELS.
Onze kennis der enkelvoudige stelsels begint met John Dalton’s beschrijving zijner anomale kleur-sensaties 1).
1) Extraordinary facts relating to the vision of colours: with observations, read Oet. 31, 1794, in Memoirs of the Liter, andnbsp;Philos. Society of Manchester. V. I. p. 28. 1798. — Overgedruktnbsp;in Edinb. Journal of Sciences. Vol. V. 1831, p. 88.
-ocr page 108-Hij vangt aan met het spectrum.
„Anderen”, zegt hij, „zien in het spectrum zes kleu-„ren: rood, oranje, geel, groen, blauw en violet: ik zie „er slechts twee, die ik geel en hlavM zou willen noemen,nbsp;„of hoogstens drie, — geel, blauw, en violet.”
„Mijn^ee^”, zoo gaat hij voort, „omvat het rood, oranje, „geel en groen van anderen. Hun rood is voor mij „liltlenbsp;„more than a shade or defect of lightquot;, een lichtschijnsel,nbsp;„gevolgd door oranje, geel en groen, — als een en dezelfdenbsp;„kleur, met regelmatig afnemende verzadiging. — Metnbsp;„het groen”, zegt hij, „vormt dan het blauwl) een sterknbsp;„contrast; daarentegen vertoont het violet zich als blauw,nbsp;„alléén donker en meer verzadigd.”
Daarin ligt opgesloten, dat Dalton in het spectrum slechts twee kleuren zag, geel en blauw, in verschillendenbsp;graden van verzadiging, en dat deze elkander in denbsp;bleekste tinten ontmoeten.
Hiermede is de anomalie, die men thans gewoon is rood-blindheid te noemen, juist en volkomen gekarakteriseerd.
Dalton voegt er hij, dat een kaarsvlam, door een prisma gezien, zich vertoont als het daglicht, het roodenbsp;einde alléén levendiger.
De vergelijkingen van allerlei gekleurde stoffen en voorwerpen, die hij hierop laat volgen, vormen voornbsp;wie er in weet te lezen een bijna volledig commentairnbsp;op zijne waarnemingen van het spectrum.
Minder gelukkig is Dalton hij het zoeken naar den grond der anomalie. Zijne hypothese is; dat de groenenbsp;en de roode stralen in de vochten van het oog worden
1) In het Edinb. journal of Sciences staat hier „yellow” in plaats van „blue.” Hierdoor is de geheele beschrijving onverstaanbaar geworden.
-ocr page 109-29
opgeslorpt. Ik acht het bijna boven twijfel verbeven, zegt hij, „dat een der middelstoffen van mijn oog gekleurd is, waarschijnlijk het glasvocht.” Hoe hij totnbsp;die voorstelling kwam , kan men tusschen de regelsnbsp;lezen. Hij had opgemerkt, dat de kleuren bij kaarslichtnbsp;veranderen en dat een blauwe vloeistof voor de oogennbsp;voldoende is, om ze weer te maken als bij dag. Ditnbsp;gold, naar hij vernam, even goed voor normaalziendennbsp;als voor kleurblinden. En nu acht hij het „hoogstnbsp;waarschijnlijk,” dat zonlicht en kaarslicht oorspronkelijknbsp;van gelijke samenstelling zijn en dddrom alleen verschillen, omdat onze dampkring eigenlijk een blauwe vloeistofnbsp;is. Welnu: nog een tweede opslorping van gelijkennbsp;aard in de vochten van het oog en de zonderlinge anomalienbsp;is verklaard.
John Herschel bestrijdt die hypothese 1). Merkwaardig is zijn brief 2), aan Dalton gericht na diens antwoord op eenige reeds gedane vragen. Opnbsp;den voorgrond stelt Herschel, dat alle stralen vannbsp;'t gewone spectrum ook bij kleurblinden de sensatie vannbsp;licht te weeg brengen: ik onderstel, dat hij tot die overtuiging was gekomen door het onderzoek van een gevalnbsp;met onverkort spectrum 3). Van opslorping van zekerenbsp;stralen, zoo schrijft hij, kan dus geen sprake zijn.nbsp;Een defect in het Sensorium moet de oorzaak wezen.nbsp;Het normale oog heeft drie primaire sensaties: rood,
1) Zeer begrijpelijk is het, dat Brewster de kleurblindheid in overeenstemming bracht met zijne theorie van drie elkandernbsp;bedekkende spectra van drie lichtsoorten, voor een van welkenbsp;het netvlies van Dalton ongevoelig zou zijn.
, 2) Afgedrukt in Memoirs of the life and scientific researches of John Dalton by W. Ch. Henry. London 1844.
3) Zie zijn art. Light, in Metropolitan Encyclop. 1845. Art. 607.
-ocr page 110-30
geel en blauw. Bij u zijn ze tot twee teruggebracht, d. i. tot een „dichromic vision.” Waar deze twee innbsp;evenwicht zijn, vormen ze wit, hare negatie is zwart,nbsp;en haar vermenging, in verschillende proporties, zijnnbsp;uw samengestelde tonen Wij kennen uwe twee primairenbsp;kleuren overigens even weinig als gij onze drie kent.nbsp;„Wat ik bedoel”, zoo gaat hij voort, met helder inzichtnbsp;in de beteekenis der physiologische energieën, „wat iknbsp;„bedoel heeft geen betrekking hoegenaamd tot de theorienbsp;„van het licht noch tot de samenstelling van het spec-„trum, die het onderwerp even weinig raken als de vraagnbsp;„omtrent bitter, zoet en zout in de chemische analyse dernbsp;„stoffen, die wij proeven, hare oplossing vindt.” 1)
Wat nu Herschel had herkend en betoogd werd bewezen door Maxwell. Met een verbeterde inrichtingnbsp;der draaischijven, had deze zich gemakkelijk kunnennbsp;overtuigen, dat voor het normale oog iedere kleur uitnbsp;drie standaardkleuren kan worden gevormd, en nu vondnbsp;hij, dat bij zoogenoemde kleurblinden dit door slechtsnbsp;twee kleuren, bijv. geel en blauw, geschieden kan.
Later komt hij tot hetzelfde resultaat bij het vermengen van spectraalkleuren 2). Scherper dan Dalton formuleert Maxwell, dat kleurblinden in het spectrum
1) nbsp;nbsp;nbsp;Dalton werd niet overtuigd. Hij bleef bij zijn uitdrukkelijk verlangen, dat na zijn dood zijn oogen mochten wordennbsp;onderzocht, enBamsome, zijn medicus, vond het glasvocht bleeknbsp;geel, en, voor het oog gehouden, zonder invloed op de kleurnbsp;van roode en groene voorwerpen. Verg. Henry 1. c — Datnbsp;opslorping niet in het spel is, leert ons thans reeds bij hetnbsp;leven de oogspiegel, die ons bij roodblinden den fundus oculinbsp;met rood spectraal licht in gelijke kleur en lichtsterkte vertoontnbsp;als bij normaal-zienden.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Philosophical Transactions for 1860. Vol. 150, p. 78.
-ocr page 111-31
slechts twee kleuren onderscheiden, die elkander met afnemende verzadiging in een kleurlooze lijn ontmoeten.nbsp;Het groen E schgnt hun een goed geel, en het blauw Fnbsp;G een goed blauw. Daaroni kiest hij deze als standaardkleuren. En uit bepaalde hoeveelheden van beide stelt hynbsp;alle tonen van ’t spectrum samen l), benevens wit, zooalsnbsp;het in de kleurlooze lijn uit homogeen licht ontstaat.
Maxwell gaat nog een stap verder en onderzoekt, welke sensatie als derde fundamenteele kleur zou moetennbsp;toetreden, om het kleurblinde oog aan het normale gelijknbsp;te maken: die kleur zou dan een der fundamenteele zijnnbsp;van het normale oog. Maar getrouw aan mijn voornemen, om de enkelvoudige stelsels buiten alle verbandnbsp;met het normale te behandelen, laat ik die vraag hiernbsp;in het midden. Genoeg, dat het stelsel der kleurblindennbsp;gebleken was dichromatisch te zijn. Noemen ze hunnenbsp;kleuren geel en blauw, zoo bewijst dit geenszins, dat zenbsp;geel en blauw zien als wij , maar alléén, dat in ons geel ennbsp;blauw hunne kleuren het krachtigst uitkomen. Maxwellnbsp;en Hel mholtz, beide, (vermoedelijk in verband metnbsp;de onderstelling, dat bg kleurblinden twee der fundamenteele kleuren overblijven) achten het zelfs onwaarschijnlijk, dat de sensatie, die ze geel noemen, met onzenbsp;gelijknamige zou overeenkomen. En zeker is men nietnbsp;gerechtigd aan te nemen, dat de sensaties, die ze geel
1) Volgens Maxwell, zou aan B (groengeel) een weinig blauw moeten worden toegevoegd, om D te vormen, d. i. Dnbsp;zou minder verzadigd zijn dan E. Ook zou bet gezamenlijkenbsp;licht van D tot A toevoeging van blauw vorderen, om = E tenbsp;zijn. Ik kan die nitkomst niet verklaren, maar acht ze desnietteminnbsp;onaannemelijk. Uit rechtstreeksche vergelijking van U en Enbsp;volgt, dat E minder gesatureerd is dan D en ook bij D is , zooalsnbsp;wij later zien zullen, de hoogste saturatie nog niet bereikt.
-ocr page 112-32
en blauw noemen bij alle kleurblinden dezelfde zijn. Maar altijd zijn ze contrasten. En terwijl die der mindernbsp;breekbare stralen levendiger is dan die der meer breekbare, heb ik gemeend, ze als warm en Icoel te mogennbsp;onderscheiden. Met bet invoeren dier namen, die nietsnbsp;praejudiciëeren, komt de zelfstandigheid van het stelselnbsp;tot haar recht, en de kleurblinden vinden ze kenmerkendnbsp;genoeg. Welke sensaties daaraan beantwoorden, onderzoeken wij later.
In de kleurlooze witte lijn van het spectrum vinden nu de beide kleuren haar evenwicht. Ze moge daaromnbsp;de neutrale N heeten. Alle tonen, aan de minder breekbare zijde dezer lijn gelegen, zijn warme tonen, alle,nbsp;aan de meer breekbare zijde gelegen, koele tonen.nbsp;De warme tonen zijn van elkander alleen te onderscheiden door verschillen in saturatie en lichtsterkte, ennbsp;evenzoo de koele tonen. Maar koele en warme tonen zijnnbsp;specifieke contrasten en worden nooit met elkander verward.
De ligging der neutrale lijn is van hooge beteekenis. Maxwell vond ze in een door hem onderzocht geval in denbsp;nabijheid van F, iets naar de meer breekbare zijde. Hetnbsp;zal nader blijken, dat hare ligging bij verschillende kleurblinden eenigszins verschilt. Maar altijd zijn de tonen, aannbsp;de minder breekbare zijde gelegen, de warme, die, aan denbsp;minder breekbare zijde gelegen, de koele, waaruit volgt,nbsp;dat, binnen zekere grenzen, dezelfde kleur voor den eenennbsp;kleurblinde koel, voor den andere warm zijn kan.
In William Pole’s beschrijving 1) zijner eigene anomalie had, zooals ook Herschel 2) getuigt, het
1) nbsp;nbsp;nbsp;Proceedings of the Boyal Society. 1856. VIII p. 172, ennbsp;Philosophical Transactions. 1859. P. 1. p. 323.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Uit het verslag over Pole’s verhandeling, in Proceedingsnbsp;1869. X. p. 72.
-ocr page 113-33
dichromatische stelsel reeds zijne volledige illustratie gevonden. Aan de hand van Chevreul’s kleurencirkel,nbsp;analyseert Pole zijn sensaties en wijst zyne neutralenbsp;kleurlooze tinten aan, de eene (die van ’t spectrum) innbsp;het groen (liever blauwachtig groen), de andere in hetnbsp;complementaire purper, in ieder van welke tinten zijnenbsp;twee fundamenteele kleuren elkander met verminderendenbsp;saturatie ontmoeten. Daarmede wordt van al de raadselachtige verwarringen , die hg als symptomen zijner anomalie beschreef, rekenschap gegeven. — Ten slotte behandelt Pole de vraag, of zijn geval de algemeene typenbsp;is der kleurblindheid , — zeker niet het minst belangrijke deel van zijn arbeid. En hier worden wij ingewijd innbsp;het zien van kleurblinden, in hun zelfbedrog en in hetnbsp;bedriegelijke hunner geleende nomenclatuur ook voornbsp;anderen, om daarin de oorzaak te erkennen van hetnbsp;onjuiste en gebrekkige, het onvolledige en uiteenloopendenbsp;der beschreven gevallen, waarin hij, als kleurblinde ,nbsp;toch altijd een affiniteit met zijn eigen toestand terugvindt.
Daarom beschouwt hij zijne anomalie werkelijk als typisch, en gelooft niet aan zooveel graden en vormennbsp;van kleurblindheid, als bijv. door Wilson 1) en doornbsp;Wartmann 2) zijn onderscheiden 3).
1) nbsp;nbsp;nbsp;üesearehes on Colour-blindness. Edinburgh 1856.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Memoire sur Ie Daltonisme et la Dysohromatopsie. Genèvenbsp;1849.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Wil men Pole zelf hooren: „It is only after long andnbsp;careful investigation I have come to the conclusion that mynbsp;sensations of colour are limited to blue and yellow. But beforenbsp;I found this out, that is, for nearly thirty years of my life,nbsp;I firmly believed, that what I now know to be only differencesnbsp;in tone of one or other of these, were diflerent colours , andnbsp;hence I was in the habit of talking of red, crimson, scarlet,nbsp;green, brown, purple, pink, orange etc., not of coarse with
3
-ocr page 114-34
Zouden dan alle gevallen van kleurblindheid tot een en denzelfden vorm behooren ?
In zijn tweede verhandeling vermeldt Pole de uitkomsten , ook op drie andere kleurblinden met de draaischijf verkregen. Bij allen vond hij het stelsel zuiver dichromatisch. Maar hij constateerde tevens, dat denbsp;coëfficiënten der vergelijkingen in de onderscheidene gevallen zeer uiteenliepen. Bij allen waren bijv. rood -\-blauw = wit zwart; maar de vereischte hoeveelhedennbsp;van elk van deze verschilden aanzienlijk.
Twintig jaren te voren had nu Se eb eek 1) reeds twee klassen onderscheiden. Van den aard der kleurblindheid maakt See beek. zich geen juiste voorstelling.nbsp;Ook zyn beschrijvingen kunnen zich niet meten met dienbsp;van Dalton. Maar hij had althans beter dan diensnbsp;opvolgers begrepen, dat men alléén door vergelijkingnbsp;en sorteering, niet door het vragen naar namen, totnbsp;een juiste appreciatie van het zien der kleurblinden kannbsp;geraken. En hierbij was hem gebleken, wat Daltonnbsp;ontgaan was : dat zich twee klassen van kleurblinden latennbsp;onderscheiden. Wat, namelijk, eenigen als gelijk sorteerden , keurden anderen af, en omgekeerd. Daarbijnbsp;the confidence of the normal-eyed , but still with a full beliefnbsp;that I .law them. If therefore at that time any scientitie mannbsp;had examined me, I should have given him a description of mynbsp;case, which I now, after more careful study, know wouldnbsp;have been entirely wrong. I should have told him, amongnbsp;other incorrect statements , that I saw red objects of a fullnbsp;tone, such as Vermillion, soldier’s coats, etc., perfectly well;nbsp;and I could , if necessary, have supported my assertionnbsp;naming correctly a great variety of bodies having this colour , whichnbsp;indeed I am in the habit of doing every day.” Ea wat verdernbsp;volgt, is even juist en treffend gezegd.
1) Ann. der Chemie und Physik. 1837. B. XII S. 177.
-ocr page 115-35
merkte Seebeck op, dat bij hetzelfde rood deze een helder, gene een donker groen legden. En dat was voornbsp;hem een vingerwijzing. Hij liet nu enkele zijner kleur-blinden de grenzen van het spectrum aangeven en vondnbsp;het bij de laatste aan de roode zijde verkort, bij denbsp;eerste niet, dus bij gene een verminderde gevoeligheidnbsp;voor de weinig breekbare stralen, bij deze niet.
En hierop berust, zooals hij zelf zegt, uitsluitend of althans hoofdzakelijk, het verschil tusschen zijn beidenbsp;klassen. Men herinnert zich, dat Dalton het rood vannbsp;het spectrum als een defect van licht zag: hij behoordenbsp;tot de tweede klasse van Seebeck. Die van S e e-beck’s eerste klasse schgnen het rood even helder tenbsp;zien als het normale oog. Voor deze ligt de helderstenbsp;plaats in het spectrum waar ze voor het normale ligt;nbsp;voor gene is ze naar het groen verschoven.
Inderdaad zijn hiermede twee klassen van kleurblind-heid gekarakteriseerd.
Gelijktijdig met Maxwell had Helmholtz zich met het onderzoek van kleurblinden bezig gehouden ennbsp;zich met draaischijf en spectrum overtuigd, dat het kleur-blinde oog dichromatisch is. Evenals Maxwell onderstelde hij, dat de ontbrekende kleur een der funda-menteele zijn zou van het normale oog. En voorts opnbsp;grond van een door hem onderzocht geval aannemende,nbsp;dat in de tweede klasse van Seebeck de ontbrekendenbsp;kleur weinig van het uiterste spectrale rood zou afwijken, stelde hij voor, terwijl de naam van Daltonismenbsp;aanstoot had gegeven, die anomalie roodblindheid tenbsp;noemen. Of uit hetzelfde oogpunt de kleurblinden der eerstenbsp;klasse groen blinden zouden mogen heeten, liet H e 1 m h o 11 znbsp;onbeslist; nader onderzoek zou het moeten leeren.
Eenmaal door Helmholtz uitgesproken, kregen die
-ocr page 116-36
namen spoedig burgerrecht en sprak men , uit analogie, ook van violet- of blauwblindheid, zonder nog opnbsp;gevallen te kunnen wijzen, die daartoe betrekking hadden. Gemakshalve zal ik nu de kleurblinden der eerstenbsp;en tweede klasse van Se eb eek ook groen- en roodblindennbsp;noemen. Maar ik wensch daarmede niets te praejudi-ciëeren omtrent het verband tusschen het normale en denbsp;abnormale stelsels, dat eerst later zal worden onderzocht.
Preyerl) nu gaf ons scherpe bepalingen van de drie aangenomen vormen. Wie rood met groen verwart en nochnbsp;aan de roode noch aan de violette zijde het spectrum verkortnbsp;ziet, is groenblind Gb. Wie rood met groen verwart en aannbsp;de roode zijde het spectrum verkort ziet, is roodblind Rb.nbsp;Wie blauw en groen of blauw en geel verwart, roodnbsp;en groen daarentegen niet, en aan de violette zijde hetnbsp;spectrum verkort ziet, is blauw- (violet-) blind Vb. Tweenbsp;gevallen van groenblindh'eid beschrijft hij nauwkeurig ennbsp;tracht daarbij ook de ligging van N te bepalen, die hijnbsp;in beide gevallen gelijk vond, namelpk, X — 0.5109nbsp;mikron. Tot vergelijking met de ligging van N bijnbsp;roodblinden had hij de gelegenheid niet.
Intusschen was van verschillende zijden, in ’t belang der veiligheid, op het onderzoek van ’t personeel vannbsp;spoorwegen en schepen aangedrongen. George Wilsonnbsp;in Schotland was daarin voorgegaan (1853), Dr. A.nbsp;Favre in Frankrijk was gevolgd (1871) en thans gingnbsp;in Zweden een krachtige aanstoot uit van Holmgren.nbsp;Geschiedde het onderzoek louter uit een praktisch oogpunt,nbsp;het kwam ook onzer kennis der kleurblindheid ten goede.nbsp;De wijze van onderzoek had in ’t algemeen veel te wenschen
1) Pflüger’s Archiv f. Physiol. 1868 B. I. S. 299 u. f.
-ocr page 117-37
overgelaten. Holmgren nu ontwierp een methode, met het oog op de theorie van Young, aan Seebeck ontleend. Maar in plaats van, als deze, een menigtenbsp;kleuren eerst vrij te laten ordenen, koos hij zekerenbsp;proefkleuren, in den vorm van horduurwol-strengen,nbsp;waarbij de op kleurblindheid onderzochte de gelijksoortige tinten te leggen had. Hoewel daarbij meer geleidnbsp;door de voorstelling, dat een der fundamenteele kleurennbsp;moest ontbreken, dan door een helder inzicht in hetnbsp;dichromatische stelsel, was Holmgren in de keuzenbsp;zijner proefkleuren zeer gelukkig. Zijn bleek zuiver groennbsp;voldeed voor groen- en roodblinden, beide, omdat hetnbsp;voor beide een warme en wel een der zwakste warmenbsp;tonen is, en dus met rood, oranje, geel-groen, in bleekenbsp;tonen, en met geelachtig grijs moest verwisseld worden.nbsp;In zijn purper domineert voor roodblinden de koele, voornbsp;groen-blinden de warme kleur, en de eerste leggen ernbsp;daarom bleeke paarse en blauwe , de laatste donkere meernbsp;of minder warme groene en grijze tonen bij. En eindelijk valt zijn derde proef kleur, het heldere scharlakenrood, met andere warme tonen samen, voor roodblinden met donker groen en donker geel- of oranje-bruin,nbsp;voor groenblinden met veel helderder tonen van diezelfdenbsp;kleuren.
In het stelsel van onderzoek van Holmgren zou naast het bleeke groen, als warmen toon, het bleekenbsp;paars, als koele, gepast hebben: rood- en groenblinden^,nbsp;beide, leggen daarbij onverschillig bleeke blauwe en paarse.nbsp;Het doen sorteeren van een tiental paarse en blauwe strengen van verschillende saturatie is een gevoelige proef, omnbsp;kleurblindheid te ontdekken.
De resultaten nu, met rozerood (bleek purper) en met scharlakenrood verkregen, waren Holmgren voldoende,
-ocr page 118-om de gewone kleurblinden in twee klassen te seheiden, beantwoordende aan die van Seebeck.
Op treffende wijze karakteriseeren zich de beide klassen bij het nabootsen der tinten van den kleurcirkel. Evenals op de draaischijf kunnen, zooals men weet, doornbsp;vermenging van stoffen, uit een krachtige warme en eennbsp;krachtige koele kleur, benevens wit en zwart, allenbsp;mogeljike tonen worden samengesteld. Dus ook de tintennbsp;van den kleurcirkel. Een groen- en een roodblindenbsp;(de Ingenieur E s c h e r en de candidaat v. d. W e ij d e)nbsp;hadden de goedheid, op die wijze de noodige strookennbsp;te vervaardigen, om een tweeden en een derden kringnbsp;binnen den veelkleurigen cirkel te vormen, daartoenbsp;alleen Napels-geel en kobalt-blauw gebruikende. Beiden waren met hunne eigen imitatie zeer tevreden;nbsp;maar wederkeerig — in geenen deele. Voor het normalenbsp;oog loopen de twee binnen-cirkels dan ook zeer uiteen.nbsp;In alle drie beantwoorden het helderste geel en helderstenbsp;blauw volkomen aan elkander. Maar, van het geel uitgaande naar de zijde van het rood, krijgt de roodblindenbsp;veel spoediger donkere tonen, de groenblinde daarentegennbsp;spoediger naar de zijde van het groen, en beide omgekeerd, uitgaande van het blauw. Duidelijk blijkt daarbijnbsp;verder, dat de beide neutralen bij den rood- en groenblinde aan andere tinten beantwoorden en dat de neutralenbsp;van den roodblinde, die purperachtig rood beantwoordt,nbsp;de donkerste van allen is.
Brengt men nu een kleurblinde voor deze cirkels, dan zien de binnencirkels, die slechts twee tinten hebbennbsp;(in verschillende graden van donkerheid), er voor hemnbsp;even kleurig uit als de uit honderd tinten gevormdenbsp;buiten-cirkel. En vraagt men, welke der binnen-cirkelsnbsp;in lichtsterkte op alle punten het meest overeenkomt met
-ocr page 119-39
de correspondeerende van den buitencirkel, dan is ssijn antwoord, bijna zonder uitzondering, beslissend.
Holmgrenl) maakte ook nog van een photometrische methode gebruik, om zich te vergewissen, dat zijne rood-blinden het roode licht, zijne groenblinden het groenenbsp;in verminderde intensiteit waarnemen. Zijne methodenbsp;met den chromatoskiometer bestond dddrin, dat hij vannbsp;dezelfde vlam twee lichtsoorten op hetzelfde scherm lietnbsp;vallen, het eene direct door een gekleurd glas, hetnbsp;andere indirect, gereflecteerd door een spiegel. Die spiegelnbsp;was verschuifbaar en werd nu op zoodanigen afstandnbsp;gebracht, dat de beide schaduwen van een voor het schermnbsp;gehouden staafje even donker waren. Uit dien afstandnbsp;werd de lichtsterkte afgeleid, waarmede die van het gekleurde licht gelijk stond, en vergelijkende proeven metnbsp;het normale oog leerden, dat die van het roode licht voornbsp;roodblinden gemiddeld slechts 0.42, die van het groenenbsp;licht voor groenblinden ook niet meer dan 0,64 bedroeg.
Een soortgelijke methode laat zich eenvoudiger nog met daglicht in aanwending brengen. In de klinieknbsp;van Prof. Becker te Heidelberg zag ik een inrichtingnbsp;voor de methode der gekleurde schaduwen, door Stilling tot het herkennen van kleurblindheid aanbevolen.nbsp;Zij bestond in twee openingen nabij elkander in hetnbsp;vensterluik, eene grootere, waarvoor gekleurde glazennbsp;konden worden geplaatst, eene kleinere, van veranderlijkenbsp;grootte, met mat glas voorzien. Op een door beide openingen verlicht scherm vertonnen zich de schaduwennbsp;voor ’t normale oog in sterk sprekend kleur-contrast.nbsp;Voor kleurblinden is het contrast des te sterker, hoenbsp;koeler of hoe warmer, naast het witte, het gekleurde
1) Centralblatt f. praktische Augenheilkunde. .1878. S. 213.
-ocr page 120-40
licht is; twee ongekleurde schaduwen verkrijgen zij alleen bij ’t gebruik van een der neutrale; blauwgroennbsp;of rozerood. Voor de diagnose der kleurblindheid is denbsp;methode daarom van geen bg zonder gewicht. Maar ernbsp;was slechts noodig, de inrichting van Becker eenigs-zins te wijzigen en de kleinere opening voor mat glasnbsp;met een schaal te voorzien, om ze als doeltreffendenbsp;photometrische methode in praktijk te brengen. Eennbsp;enkele proef met een rood glas is voldoende, om Kbnbsp;te herkennen en ze van Gb te onderscheiden 1).
Intusschen had Hering een nieuwe theorie van den kleurenzin te herde gebracht. Zooals men weet, verwerpt hij de variabelen van Young en stelt daarvoornbsp;drie paren van sensaties in de plaats: wit en zwart, roodnbsp;en groen, blauw en geel, beantwoordende aan assimilatienbsp;en dissimilatie in drie substanties, de zwart-witte, denbsp;rood-groene en de blauw-gele. Eood en groen, evenalsnbsp;geel en blauw, zijn geen complementaire kleuren, maarnbsp;antagonisten: zij versmelten niet tot wit, maar vernietigen elkander. — Het is hier de plaats niet, die theorienbsp;nader te ontvouwen, veel minder ze te bestrijden. Ernbsp;moet slechts op gewezen worden, dat zij niet zondernbsp;invloed bleef op de beschouwingen over kleurblindheid.nbsp;Bering zelf had daartoe den aanstoot gegeven. „Wasnbsp;„man jetzt einen Rothblinden nennt” zegt hij, „istnbsp;„vielmehr ein Rothgrünblinder, d. h. es fehlt ihm dienbsp;„rothgrüne Substanz. Dem entsprechend sieht Qxfarllosnbsp;„was Andern in einer der beiden Grundfarben Roth oder'nbsp;„Grün erscheint.” Dat is, zooals wij weten, een dwaling.nbsp;Kleurblinden zien het enkelvoudige rood en groen niet
1) De onderzoekingen zoowel over de kleur als over de donkerheid der schaduwen zullen later worden medegedeeld.
-ocr page 121-kleurloos, maar beide in dezelfde warme kleur. Zij worden, zooals wij zagen, met elkander en met alle andere warmenbsp;kleuren verward, omdat ze aan dezelfde zijde van denbsp;neutrale lijn gelegen zijn, — evenals de kleuren van groenblauw tot en met violet, die aan de andere zijde dernbsp;neutrale liggen. Besluit men, dat kleurblinden rood nochnbsp;groen zien, omdat zij ze met elkander verwarren, dan moetnbsp;men om dezelfde reden besluiten, dat ze blauw nochnbsp;violet zien. Toch lag er blgkbaar iets verleidelijks innbsp;die „roth-grüne Substanz”, die zou ontbreken, en op hetnbsp;voorbeeld van Hering begonnen vele ophthalmologennbsp;van rood-groenblindheid te spreken. Het tot dus verrenbsp;gemaakt onderscheid tusschen rood- en groenblindheidnbsp;scheen hiermede opgeheven. Doch, in waarheid was hetnbsp;niet zoo. Want wie kleurblinden had onderzocht wistnbsp;zeer wel, dat bij een deel de gevoeligheid voor de weinignbsp;breekbare stralen onveranderd was gebleven, bij een deelnbsp;aanzienlijk verminderd, en wilde hij van rood-groenblindheid spreken, dan moest hij er bij voegen — metnbsp;verkort of met niet verkort spectrum. En zoo deed hijnbsp;werkelijk, zonder te begrijpen, dat hij daarmede reedsnbsp;de theorie van Hering verloochende.
Stilling voerde als onderzoekingsmethode de „pseudo-isochromatische Tafeln” in. De uit roode blokjes samengestelde cijfers, letters en figuren konden noch de rood-noch de groenblinden onderscheiden. Behoorden zij dan niet tot een en dezelfde klasse? Inderdaad heeft mennbsp;daarin het bewijs er van willen vinden. Maar Stillingnbsp;wist welbeter. Hij zegt uitdrukkelijk 1), dat de grondnbsp;afwisselend heldere en donkere tonen derzelfde kleur
1) Die Prüfung des Farbensinnes beim Kisenbahn- und Marine-Personal. Cassel. 1877. p. 6—7.
-ocr page 122-42
moet vertoonen, opdat bij verminderde (én bij normale) gevoeligheid voor rood (d. i. voor de weinig breekbarenbsp;stralen) de figuren onkenbaar zouden blijven, en ook aannbsp;de roode blokjes gaf hij soms nog twee verschillende tonen.nbsp;Genoeg, dat bij Stilling en andere voorstanders dernbsp;theorie van Hering een onderscheid tusschen rood-groen-blinden en rood-groen-blinden wordt gemaakt, als — doornbsp;anderen tusschen rood- en groenblinden gemaakt wordt.
In zijne Grundzüge einer Theorie des Farhensinnes schreef Hering (p. 137): „Die Widersprüche in die man sichnbsp;„immer wieder verwickelt, so oft man die Farbenblind-„heit aus der Young’schen Theorie erklaren will, lösennbsp;„sich, soviel ich sehe, leicht bei der Erklarung ausnbsp;„meiner Theorie, wie ich spater selbst zn zeigen ge-„denke.” Zes jaren later 1), nu hij zelf eenige kleurblindennbsp;heeft onderzocht, deinst hij er voor terug en stelt zichnbsp;tevreden met „den Nachweis zu führen, dass einemnbsp;„Farbenblinden, der keine grüne Empfindung hat, auchnbsp;„die rothe fehlt und umgekehrt, wie es die Theorie dernbsp;„Gegenfarben fordert.” Maar ook dat bewijst hij niet.nbsp;Bewijzen doet hij alléén, dat voor de gewone kleurblinden groen en rood één en dezelfde sensatie is, —nbsp;hetzij dan die van rood, van groen of eene andere. Ennbsp;dat wordt niet enkel door de „Theorie der Gegenfarben”nbsp;gevorderd, maar is noodzakelijk eigen aan ieder dichro-matisch stelsel, waarin rood en groen aan dezelfdenbsp;zijde der neutrale lijn liggen. Dit is bij herhaling gezegdnbsp;en betoogd, maar nog altijd niet genoeg. Telkens duiktnbsp;het weder op : dat kleurblinden noch rood noch groennbsp;zien en dus twee kleuren missen. Met gelijk recht kan
1) Hering. Zur Erklarung der Farbenblindheit aus der Theorie der Gegenfarben. 1880.
-ocr page 123-43
men zeggen — ik mag het wel herhalen — dat kleurbliiiden noch blauw noch violet zien (die zij immers ook verwarren)nbsp;en dus ook deze beide missen. Intusschen, hier ligt de steennbsp;des aanstoots. Met William Pole kwam menigeen er doornbsp;aan 't wankelen, en de theorie van Kering, is haar oorsprong daaraan vreemd, heeft er haren bgval aan te danken.
En nu de verklaring der kleur blindheid uit de „Theorie der Gegenfarben!” Hier treden haren schepper onoverkomelijke bezwaren in den weg. Hel verschil tusschennbsp;rood- en groenblindheid of, wat op hetzelfde neêrkomt,nbsp;tusschen rood-groen-blindheid, met en zonder verkortnbsp;spectrum , is er niet meê in overeenstemming te brengen. Von Kries en Küster 1) hebben het nognbsp;eens duidelijk in het licht gesteld, en Hering bleefnbsp;daarop het antwoord schuldig. Trouwens, hoe warenbsp;het te verklaren, dat bij roodblinden de weinig breekbare stralen de sensatie van wit even min als die van roodnbsp;opwekken, terwijl immers, zooals het effect der gezamenlijke stralen overtuigend aantoont, de „zwart-witte substantie” bij roodblinden zeker niet ontbreekt ? Toch waagtnbsp;Hering daartoe een zwakke poging, door op te merken, datnbsp;in het spectrale rood „die weisse Valenz schon für dennbsp;„Earbentüchtigen klein ist”, vergetende, dat zijne „Gegenfarben” met die erkentenis in groot gevaar komen. Maarnbsp;hij ziet wel in, dat daarmede het bezwaar niet is uitnbsp;den weg geruimd, en eindigt met zich voor te behouden ,nbsp;„die Verhaltnisse des farblosen Sonderspectrums (die dernbsp;„wit-zwarte substantie) der Farbenblinden ausführlichnbsp;„zu erörtern. Hier”, zegt hij, „habe ich mir nur dienbsp;„ Aufgabe gestellt, zu zeigen, dass jeder Rothblinde auchnbsp;„grünblind ist und umgekehrt”: wat dit beteekent,
1) Archiv f. Anat. u. Physiologie 1879. S. 513.
-ocr page 124-44
hebben wij gezien. Overigens moeten wij afwachten , wat Bering’s schranderheid zal vermogen.
Ik meen hiermede genoeg gezegd te hebben , om te mogen vasthouden aan de onderscheiding tusschen roeden groenblindheid. De vraag is alleen, of ze zoo zelfstandige typen vormen, dat alle roodblinden en evenzoonbsp;alle groenblinden met elkander overeenstemmen, en datnbsp;alle overgangsvormen worden gemist. Een vergelijkendnbsp;onderzoek der spectraalkleuren zal daarop wellicht hetnbsp;antwoord geven. Daartoe wensch ik thans over te gaan.
Het door mij gebezigde werktuig is een dubbel spec-troskoop, 1) overeenkomende met het spectroscoop van Vierordt, maar met twee collimator-buizen (fig. 1, A. en B)
Fig. 1.
voorzien , die met eenige speling onder een hoek van 104”
1) Ik verkreeg, in October fsys, mijn werktuig van Schmidt
-ocr page 125-45
staan. Zoo kan hetzelfde prisma, waarop ze gericht zyn, twee spectra vormen, die wij « en A noemen, heide zichtbaar in de oculair-buis, het eene met het roode eindenbsp;links, het andere rechts gekeerd. Men kan overigensnbsp;de spleten zoo regelen, dat de spectra zich al of nietnbsp;of ook gedeeltelijk bedekken. De huis A is bevestigdnbsp;aan het cilindervormige middelstuk M, waarin het prismanbsp;zich bevindt. B kan door schroef « om de as van datnbsp;middelstuk gedraaid worden, zoodat het licht onder eennbsp;veranderlijken hoek op het prisma valt en het spectrumnbsp;b zich voorbij het vaststaande « beweegt. Vierordt’snbsp;schuiver D brengt een diaphragma in beweging, waarmedenbsp;men een broederen of smalleren strook uit de spectra kannbsp;afzonderen. Bij het draaien aan de schroef s wandelen nunbsp;achtereenvolgens alle kleuren van B over de vaste kleurnbsp;van « en kan men dus de kleuren vergelijken en ooknbsp;onder partiëele bedekking te gelijk met de gemengde zien.nbsp;De wijdte van de spleten der collimator-buizen regeltnbsp;men door de schroeven s‘ en s“.
Met zonlicht werd eerst voor »» de ligging der strepen van Frauenhofer en die van eenige metaalstrepennbsp;bepaald op de schaal x van den schuiver, gaande vannbsp;0 tot 50, ten einde (met behulp eener kromme) de aannbsp;die nummers beantwoordende golflengten te vinden. Uitgaande nu van bepaalde golflengten van a, werd, opnbsp;gelijke wijze, de aanwijzing der schroef s in correspon-deerende golflengten van b bepaald.
en Haenschte Berlijn, door vriendelijke tusschenkomst van Dr. Klister, wien ik gevraagd had, of er in Duitsohlandnbsp;dubbel-spectroscopen gemaakt werden. Het door Dr. Hirsch-berg, in Januari 1879, in de Physiologiaehe Gesellschaft vertoonde exemplaar was door Dörffel te^Berlijn vervaardigd. Verg.nbsp;Central-Blatt für praktische Augenheilkunde, 1879. III p. 55.
-ocr page 126-46
Voor elk der collimator-buizen kan men een kunstlicht plaatsen. Daglicht neme men van een groote mat glazennbsp;ruit, hij gelijkmatig verlichten hemel, afgekeerd van denbsp;zon, voor een venster geplaatst, en zorge, dat de huizennbsp;onder gelijken hoek op de ruit gericht zijn. Met eennbsp;spiegel-toestel kan men ook het licht voor de heide huizennbsp;aan hetzelfde punt des hemels ontleenen.
Het werktuig kan tot velerlei dienen: 1) tot een overzicht van ’t spectrum en afzonderlijke beschouwing van ieder gedeelte (oculair-spleet); tot bepaling zijner grenzennbsp;en van de ligging der neutrale lijn N; tot bepaling dernbsp;relatieve lichtsterkten en de plaats van maximum; totnbsp;vergelijking der kleuren en van de betrekkelijke verzadigingnbsp;van twee tonen derzelfde kleur; tot het vermengen van twee
1) De aanwijzingen eisohen verschillende correcties.
1“ Van de spleten van A en B beweegt zich slechts de eene rand, waarvan ’t gevolg is, dat bij vernauwing en verwijding hetnbsp;spectrum verschuift.
2quot; Om dezelfde reden verandert, met wijziging der spleet van het oculair, de gemiddelde golflengte van het waargenomen licht-
3quot; De stand van B, in betrekking tot A, eischt herhaalde controle en bij afwijking correctie.
Het werktuig heeft buitendien zijn gebreken:
F Het violette einde van het onbewegelijke spectrum n is alleen in zeer schuinsche richting te zien, waaronder de nauwkeurigheid der waarneming lijdt.
2“ Het spectrum b ziet men niet onder minimale afwijking : de Frauenhofersche strepen van « en ft zijn daarom ook nietnbsp;te gelijk scherp. Door gepaste inschuiving van het oculair kannbsp;men ze echter beide schemerachtig zien en de betrekkelijkenbsp;ligging in « en ft bepalen.
3“ Vele combinaties dekken zich niet voldoende in de spleet of vorderen daartoe een bepaalden stand van het oog voor hetnbsp;oculair, waarmede ook de lichtsterkte verandert. Dit maakt denbsp;waarneming voor ongeoefenden onzeker.
-ocr page 127-47
spectraalkleuren, waarbij de afzonderlijke en het mengsel te gelijk gezien worden; tot het bepalen der complementairenbsp;en de betrekkelijke hoeveelheden om wit te vormen, enz.
Op het vermoeden van kleurblindheid begint men met een vergelijhing van tonen in de warme Meur W, en welnbsp;van D tot het uiterste rood.
In de oculair-spleet brenge men D van « in de onderste, en D van 6 in de bovenste helft, met gelijke lichtsterkten.
Nu draaie men B naar de zijde van rood : het normale oog ziet dan b rooder worden ; het kleurblinde ziet h alleennbsp;donkerder, en maakt men « en ft weêr even lichtsterk, dannbsp;zijn de kleuren gelijk. Dit kan men eenige malen hèrhalen.nbsp;’t Gebeurt soms, dat de kleurblinde daarbg ook van roodnbsp;spreekt, als de kleur donkerder wordt en, ten slotte , ooknbsp;zelfs bij gelijke lichtsterkte. Dit bewijst niet, zooals laternbsp;blijken zal, dat hij werkelijk rood ziet: in den regel isnbsp;het alléén wat hoogere saturatie. Bij dit onderzoek wordennbsp;de golflengten van ft telkens op squot; , de wijdten der spleetnbsp;op s afgelezen.
Fig. 2 nu heeft als abscis de roode zijde van het
Rb^
Gb
-ocr page 128-48
spectrum, als ordinaten de spleetwijdten van B, waarbij de lichtsterkten gelijk zijn. De krommen Rb en Gb zijnnbsp;'resp. die van een typischen Rb en Gb. Ze zijn daarmedenbsp;gekarakteriseerd. De derde kromme N is van een normaalnbsp;oog. Zij komt met die van den Gb genoegzaam overeen.
Men kan de proef voortzetten tot E; het blijkt dan, dat voor den Gb het maximum der lichtsterkte nagenoegnbsp;in D, voor den Rb nagenoeg in E ligt. — Aan denbsp;violette zijde vindt men, op dezelfde wijze, de krommennbsp;van Gb en Rb nagenoeg van gelijken vorm (niet vannbsp;gelijke lichtsterkte).
Men ga nu over tot de lepaling van de neutrale N. Zij beantwoordt aan de golflengte , die de beide energieënnbsp;W en K in dezelfde verhouding wekt als het totalenbsp;zonlicht, bij gevolg, waar voor de twee krommen denbsp;elementen der beide energieën evenredig zijn aan denbsp;energieën zelve,
De ligging is dus onafhankelijk van de betrekkelijke waarden van K en W. Bij Rb en Gb werd ze altijdnbsp;tusschen ö en E gevonden. Bij den aanblik van hetnbsp;spectrum herkent de kleur blinde het kleur-contrast tusschen de beide einden en den bleeken overgang in hetnbsp;midden. De smalle oculair-spleet hier heen en weer bewegende, vindt hij spoedig de kleurlooze lijn. Bij heldernbsp;licht is de spleet alleen in ’t midden volkomen kleurloos,nbsp;aan den eenen rand iets warm, aan den anderen ietsnbsp;koel; daarmede is ze scherp gesteld. Bij een typischennbsp;Rb lag N op 2, = 0.4948 mikron, bij Gb altijd opnbsp;grootere golflengte, gemiddeld op /I = 0.5023. N vannbsp;den Rb noemt de Gb meestal K; N van den Gb denbsp;Rb meestal W. — Bij zwak licht wordt de kleurlooze
-ocr page 129-49
streep veel breeder en plaatst men ze te dicht bg h, omdat W dan niet zoo spoedig zichtbaar wordt als K.nbsp;Dit geeft een constante fout. Bovendien wordt de waarschijnlijke, die bij helder licht zeer gering is, dan veelnbsp;grooter.
De grenzen van het spectrum bepale men liever op h dan op «. In a ligt het violet zoo excentrisch, dat hetnbsp;oog de spleet daarop moeielijk volgen kan. Men sluitenbsp;dus de spleet van A, geve aan de oculair-spleet eennbsp;vasten stand, ongeveer in de as der buis (beantwoordendenbsp;aan D of E van a) en bewege h voorbij de spleet. Eennbsp;absolute bepaling is met het spectroskoop niet mogelijk.nbsp;Bij sterk licht, strekt het diffuse zich verder uit dan hetnbsp;spectrum en bij zwak licht reikt het gekleurde niet tot aannbsp;de ware grenzen. Maar de bepaling der relatieve , dienbsp;ook hare waarde heeft, levert geen bezwaar. Men heeftnbsp;slechts bij hetzelfde licht de grenzen voor den kleur-blinde en voor zich zelf vast te stellen. Zoodoende vondnbsp;ik, dat het aan de roode grens voor E,b verkort is,nbsp;en dat Gb met mij gelijk staan. Het verschil tusschennbsp;Rb en Gb bedroeg gewoonlijk niet minder dan 0.04 mikron.nbsp;Een dergelijk verschil is volkomen kenmerkend voor Rb.nbsp;Alle groenblinden zien gemakkelijk Ka « (X ~ 0.762)nbsp;en A = 0.761) , bij direct zonlicht. Rb zagen zenbsp;niet, a 0.7185) slechts bij direct zonlicht, als uiterstenbsp;grens.
Aan de violette zijde zien Rb .en Gb violet en onder gunstige omstandigheden ook het ultra-violet. Ik stondnbsp;bij allen achter, waarschijnlijk wegens gele kleur dernbsp;kristallens, die aan ouderen van jaren eigen is. H H zienbsp;ik alleen in direct zonlicht.
Men kan voorts de relatieve lichtsterkte over het geheele spectrum bepalen. Men stelle « en * op gelijke kleuren , bijv. op
4
-ocr page 130-50
streep C, met gelijke lichtsterkten in , draaie buis B tot verschil merkbaar wordt, leze de spleet van B af, als men ze weer gelijk heeft gemaakt ^ en herhale nu hetzelfde. Zoodranbsp;kleursverschil het oordeel over lichtsterkte al te zeer be-moeielijkt, transporteere men a op de door h bereiktenbsp;kleur, bijv. van C op B, later naar de andere zijde vannbsp;D op E, en handele op gelijke wijze als uitgaande van C.nbsp;Kleurblinden, die, uitgaande van N, naar iedere zijdenbsp;slechts verschil in toon, niet in kleur hebben, oordeelennbsp;beter over gelijke lichtsterkte en behoeven daarom niet zoonbsp;dikwijls te transporteeren. Voor normale oogenis de methodenbsp;zeker niet volmaakt, maar ik geloof niet, dat anderenbsp;beter zijn. Wat er voor pleit is de overeenstemmingnbsp;bij herhaling der proef en ook bij verschillende normalen.nbsp;De Heer van der We ij de, zelf roodblind, heeft uitnbsp;de bepalingen bij zich zelven, bij een groenblinde ennbsp;een normale de intensiteits-curven ontworpen, als omgekeerd evenredig aan de wijdten der spleet, ze gereduceerd voor het interferentie-spectrum, en, terwijl denbsp;gevoeligheid voor daglicht bij alle drie was geblekennbsp;gelijk te staan, op gelijke integralen. Van die krommen geeft fig. 3 een schema; hier ligt voor normaal
-ocr page 131-51
(streep) en Rb (gestippeld) het maximum in E, in het dioptrisch spectrum alléén voor Rh. Op gelijke wijzennbsp;zijn de curven voor kunstlicht en voor de minima waarneembaar licht (insgelijks met het duhbel-spectroscoopnbsp;bepaald) ontworpen, een en ander door v. d. W e ij d enbsp;in zijne dissertatie mede te deelen.
Uitgaande van N, nemen W en K naar de resp. uiteinden van het spectrum in satmatie toe, tot het maximum bereikt is, dat van W voor Rb ongeveer op C, voor Gbnbsp;op C Va D; dat van K, voor beide ongeveer op G. Omnbsp;zich hiervan te overtuigen, stelle men «en * heide opnbsp;gelijke K of W, en draaie B, tot verschil te zien is ennbsp;te zien blijft, nadat de lichtsterkten zijn gelijk gemaakt.nbsp;Voorbij de aangegeven grenzen worden, bij vergelijking,nbsp;de aangaven onzeker. Von Kries en Küster vondennbsp;insgelijks een regelmatig toenemende saturatie, van denbsp;neutrale lijn naar de beide uiteinden van het spectrum.
Men kan voorts hij benadering bepalen, hoe groot het verschil in golflengte zijn moet, om verschil te zien : nabijnbsp;N bleek het kleurblinde oog (het roodblinde ook nabij B)nbsp;daarvoor een grootere gevoeligheid te bezitten, overalnbsp;elders een geringere.
Quantitatieve bepaling der saturatie. Men kan een bepaalden koelen toon achtereenvolgens met alle warme, een bepaalden warmen met alle koele tot dekking brengen,nbsp;en de spleetwijdten zoo regelen , dat ze wit vormen. Kentnbsp;men tevens de relatieve lichtsterkten (zie fig. 3), dannbsp;kan men voor alle tonen de relatieve saturatie-gradennbsp;berekenen. Met het duhbel-spectroscoop waren de uitkomsten echter niet zeer voldoende, blijkbaar, omdatnbsp;het dekken en samenvallen der kleuren te onvolkomennbsp;was. Ik onthoud mij daarom van het geven der krommen van de beide energieën, die daaruit werden afge-
-ocr page 132-52
leid. — De éénige deugdelijke methode is deze, dat men lederen toon van het spectrum uit eèn warmen en eennbsp;koelen (van twee andere spectra) samenstelt, wier lichtsterkten men regelen kan : iedere waarneming geeft dannbsp;voor een bepaalde golflengte de ordinaten van K en W.nbsp;Ik heb een inrichting getroffen, waarmede dat mogelijknbsp;wordt en kom daarop nog terug.
Intusschen zijn de verkregen resultaten wei reeds voldoende, om te beslissen, in hoeverre' alle roodhlindennbsp;en evenzoo alle groenblinden kunnen worden geacht aannbsp;elkander gelijk te zijn, en of alle overgangsvormen tus-schen de beide typen worden gemist.
Daartoe kan ik mij in de eerste plaats beroepen op de krommen der uiterste warme tonen (verg. fig. 2) van eennbsp;tiental goed onderzochte gevallen. Deze vormen, namelijk , blijkbaar twee groepen. De krommen der groenblinden loepen zeer weinig uiteen, niet veel meer dannbsp;die der normalen, waaraan ze ook in werkelijkheid gelijknbsp;zijn. En voor een goed deel zijn de gevonden verschillennbsp;zeker nog aan waarnemingsfouten te wijten; want bijnbsp;vergelijkend onderzoek voldeden gelijke lichtsterkten vannbsp;den eenen Gb doorgaans aan den anderen. De grootste helftnbsp;der kleurblinden behoort tot dezen tamelijk vasten typus.
Van de krommen der roodblinden sluiten zich ook de meeste die van onzen typischen loodblinde (fig. 2) nauwnbsp;genoeg aan. Bij vergelijkend onderzoek bleken echter denbsp;verschillen hier veel grooter te zijn 1). Ook ontbreken
1) Von Kriea en Küster maakten vergelijkingen tusschen blauwgroen (gt; = 0.6016 mikron), niet ver van de neutrale, en mengsels van C en F 1/2 G. Daaiuit blijkt, dat bij hunne roodblindennbsp;de lichtsterkte van 0 zeer gering en tevens, dat ze zeer verschillend was. Bij groenblinden loopen hunne vergelijkingen tusschennbsp;de genoemde kleuren wel minder, maar toch ook nog sterk uiteen.
-ocr page 133-overgangsvormen tusschen groen- en roodblinden niet geheel, die men wegens de gelijkheid der groenblindennbsp;tot de roodblinden moet rekenen 1).
Voorts handhaaft zich, zooals wij reeds vroeger zagen, het verschil der beide typen zoowel in het verdernbsp;verloop van de kromme der lichtsterkte, die alléén voornbsp;roodblinden van D tot E nog stijgende blijft (verg.nbsp;fig. 2), als in de ligging van het maximum der lichtsterkte en van de neutrale streep N.
Op het gehied der praktijk kunnen wij dus zeker vasthouden aan de onderscheiding tusschen rood- en groenblinden. Wijken ook de roodblinden onderling veel van elkandernbsp;af, ze vormen toch een bepaalde goed omschreven groep.
Maar vragen wij naar oorzaak en verband, dan krijgt die onderlinge afwijking een grootere beteekenis.
In het normale stelsel is, blijkens den aan vang der krommen , de roode energie bij verschillende personen ,nbsp;een vrij constante functie van de golflengten. Zijn dannbsp;de groote verschillen in afwijking bij de zoogenoemdenbsp;roodblinden wel in overeenstemming te brengen met hetnbsp;wegvallen van een en dezelfde fundamenteele kleur ?nbsp;Die vraag verdient zeker een nader onderzoek.
III. VERBAND TUSSCHEN HET NORMALE EN DE
Abnormale stelsels.
Uit ons onderzoek is gebleken, dat het normale stelsel een driekleurig, dat de abnormale stelsels tweekleurige zijn.
1) S tilling heeft blijkens zijne „pseudo isochromatischeTafeln” zeer groote verschillen bij roodblinden gevonden. Eene buitengewone verkorting van het spectrum (tot X — 0.633) beschrijftnbsp;Hochecker (Arohiv f. Ophthaloi. B XIX) van zich zelf.
-ocr page 134-54
Wij hebben thans te vragen naar het verband tusschen deze beide.
Zou in de tweekleurige stelsels der kleur blinden eenvoudig een der energieën ontbreken, die aan het normale eigen zijn ? Met andere woorden , zou ieder tweekleurig stelsel uit twee der energieën van het driekleurige bestaan ?
Zoo onderstelden Maxwell en Helmholtz, en — zoo meenden zij te vinden.
Kortelijk moge hier vermeld worden, hoe Maxwell (1857 1. c ) te werk ging.
Driekleuren, die samen wit vormen, plaatst hij op de drie hoeken van den driehoek der kleurtafel; blauw B,nbsp;rood R en groen Gr (fig. 4). Uit vergelijkingen met
de draaischijf vindt hij, naar de zwaartepuntsconstructie, de ligging van iedere tint. Zoo zijn wit Wt en geelnbsp;G gevonden. Het normale oog vordert drie kleuren (behalve wit en zwart Z), om alle tonen te vormen. Voor
-ocr page 135-55
het kleur blinde zijn twee voldoende : uit groen en blauw liet zich rood vormen. De draaischijf gaf:
19 Gr 5 B 76 Z = 100 B.
Dit beteekent dat 24 (19 H- 5) blauwgroen gelijk zijn aan 100 rood. Op de kleurtafel ligt dat blauwgroennbsp;in het punt (3, dat de lijn B Gr in de rede van 19 : 5nbsp;verdeelt. Op de lijn |3 R hebben alle overgangen dezelfde kleur, omdat R =nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; maar in R is ze donkerder
en in Z (naardien RZ : R|ï — 24 : 100 — 24) wordt ze = 0 Met Z is dus het zwarte punt van den kleurblinde gevonden : de kleur, die hij niet ziet, — die in zijn stelselnbsp;ontbreekt.
Is die kleur een der fundamenteele van het normale oog ? Om dit te toetsen , onderzoekt Maxwell, of doornbsp;toevoeging dier kleur het stelsel met het normale zounbsp;gelijk staan. Daartoe worden vergelijkingen , die denbsp;kleurtafel aan de hand doet, en waarin Z een rol speelt,nbsp;op de draaischijf onderzocht. De lijn Z Wt vertegenwoordigt alle overgangen van zwart tot wit (scheidt dusnbsp;op de tafel de koele tonen, die er boven, van de warme,nbsp;die er onder liggen): de punten y en d, waarin ze denbsp;lijnen B R en B Gr snijdt, voor ’tnormale oog karmijnnbsp;en blauw-groen, moeten dus kleurloos zijn. Ditgemetennbsp;en op de draaischijf onderzocht, bleken ze inderdaad voornbsp;twee kleurblinden weinig van grijs af te wijken.
Voor het snijpunt van Z Gr en R G worden uitmeting en waarneming door de beide kleurblinden ook tamelijknbsp;in overeenstemming gevonden.
Voorts zien we BG alle lijnen snijden, die van Z naar welke kleur ook getrokken worden, — een aanwijzing,nbsp;dat alle kleuren uit geel en blauw te maken zijn; ennbsp;ook op deze verschillende snijpunten liepen de berekendenbsp;en waargenomene vergelijkingen niet veel uiteen.
-ocr page 136-56
Op grond dezer uitkomsten besluit Maxwell, dat de hypothese van het ontbreken van een der drie energieën, zij moge juist zijn of niet, een betrouwbarennbsp;grondslag levert voor een theorie der kleurblindheid,nbsp;omdat zij de uitdrukking is van de waargenomen feiten.
Afgezien van het bezwaar 1), dat de drie standaardkleuren als van gelijke intensiteit zijn aangenomen, ligt er, mijns inziens, alléén in opgesloten, dat aan de bestaandenbsp;twee energieën ééne kan worden toegevoegd, waardoor betnbsp;stelsel tot het normale zou naderen. Men ziet gereedelijknbsp;in, dat dit mogelijk is, ook wanneer de beide overgeblevene tamelijk veel van die van het normale stelselnbsp;afwijken. En wijken ze af, dan zal de daarbij gevorderde ook geen der normale energieën zijn.
Later (1860 1. c.), toen Maxwell het normale stelsel met spectraal-kleuren onderzocht, wendde hij die methodenbsp;ook aan op een kleurblinde.
Voor den kleurblinde was
33.7 Gr 33.1 B = Wt;
Voor Maxwell zelf
22.6 E 26 Gr -h 37.4 B = Wt.
„If we suppose,” zegt Maxwell, „that the light „which reached the organ of vision was the same in bothnbsp;„cases, we may combine these equations by substraction,nbsp;„and so find
22.6 E — 7.7 Gr -h 4.3 B == D,”
En Dzou dan de ontbrekende fundamenteele kleur Z zijn.
Met welk recht alzoo gehandeld en besloten wordt, heb ik niet begrepen. In elk geval zou dit verschil,nbsp;als het iets vertegenwoordigt, toch zeker alléén aange-
1) Verg. Aubert, Physiologie der Netzhaut. S. 173. 1866, en Bruecke Die Phyeioiogie der Farben. 1866. 8. 62.
-ocr page 137-57
ven, wat aan het stelsel moet worden toegevoegd, om tot het normale zooveel mogelijk te naderen.
Maar Maxwell deed meer. Hij stelde ook al de kleuren van het spectrum samen uit twee kleuren,nbsp;geelachtig groen en blauw, uit E, namelijk, en F iG,nbsp;en verkreeg, met de hiervan gevorderde hoeveelheden,nbsp;de ordinaten der krommen van de warme en van denbsp;koele kleur, over een groot deel van het spectrum, innbsp;waarden van E en F 4^ G.
Dat is, naar ik meen, de ware weg om het vraagstuk op te lossen. Die krommen , namelijk, vertegenwoordigen, als functies der golflengten, de twee overgeblevene energieën, en kennen wij die der drie energieën van het normale stelsel, dan kan blijken, of ze aan tweenbsp;van deze drie beantwoorden. Wij zien nu, dat de doornbsp;Maxwell gevondene krommen voldoende overeenstemmen met die der groene en blauwe energie van het normale oog 1). Maar ze betreffen slechts één enkel geval,nbsp;en hier wordt de gang der saturatie, zooals wij reeds opmerkten (bl 31), stellig niet juist aangegeven. Bovendiennbsp;is onze kennis van die van het normale oog, ook nanbsp;het klassieke onderzoek van Maxwell, zoo onvolkomennbsp;gebleven, dat het geval weinig voor zich zelf bewijstnbsp;en voor andere gevallen zeker liog minder.
Ook Helmholtz verwachtte, zooals wij zagen, van de verschillende vormen van kleurblindheid de aanwijzing der fundamenteele kleuren van het normale. In kortenbsp;trekken geeft hij ons een volmaakt beeld der gevallen ,nbsp;tot de tweede klasse van Seebeck beboerende, en overtuigt zich , dat uit twee kleuren., chroomgeel en ultra-
1) Verg. in Philos. Transactions 1860, PI. II, fig. 9 met PI. [, fig. 6 en 7.
-ocr page 138-58
marijn (met wit en zwart), hier alle kleurtonen kunnen worden verkregen. In verband met zijn betoog omtrentnbsp;de ligging der onzichtbare op de kleurtafel, komt hijnbsp;tot het besluit, dat de ontbrekende kleur moet beantwoorden aan de neutrale in het spectrum of aan harenbsp;complementaire., En in zijn geval, waarin de neutralenbsp;helder, hare complementaire donker is, moet het, zegtnbsp;hij, wel deze laatste zijn. Als zoodanig vindt hij dannbsp;een rood, uit 38 ultramarijn en 322 cinnaber samengesteld, „in tint het uiterste spectrale rood zeer nabijko-„mend, wellicht een weinig naar de zijde van het purpernbsp;„afwijkende.”
Die afwijking naar de zijde van het purper is, zooals wij thans weten, regel.
Helmholtz schijnt zich niet nader te hebben vergewist, of het daarmede aangevuld stelsel van zijn kleurblindenbsp;aan het normale zou gelijk zijn.
Bewijzen nu die feiten, dat bij kleurblindheid in’t algemeen de ontbrekende kleur een der fundamenteele is ?
Fundamenteel noemden wij de kleuren, die niet uit de anderen kunnen ontstaan, maar noodig zijn, om zenbsp;te vormen. Wij stellen ons voor, dat iedere fundamenteele kleur haar specifiek proces heeft in bepaalde net-vlies-elementen, en om haar nader te karakteriseerennbsp;bepalen wij hare subjectieve lichtsterkten, als functie dernbsp;golflengten, onderstellende, dat deze samenvallen met denbsp;intensiteiten van het netvlies-proces. Onafhankelijk vannbsp;kleurblindheid, kwamen wij tot het resultaat, dat denbsp;grenskleuren van het spectrum, rood en violet, en hetnbsp;centrale groen die fundamenteelen zijn, de kleuren dus,nbsp;reeds door Thomas Young als zoodanig aangewezen.
Nu is bij rood blindheid de ontbrekende kleur niet het spectrale rood, maar een rood, dat tot karmijn nadert:
-ocr page 139-59
een rood dus, dat niet in het spectrum voorkomt en alleen door vermenging van twee spectraalkleuren, roodnbsp;en violet te verkrijgen is. Dat het begrip van funda-menteele kleur daarmede in strijd is, zou ik niet durvennbsp;beweren. Men kan zich denken , dat de minst breekbarenbsp;onder de werkzame stralen , tegelijk met het proces eenernbsp;karmijnroode energie, die der groene wekken, en welnbsp;al aanstonds zóó krachtig, dat reeds in het uiterstenbsp;spectrale rood de karmijn-tint volkomen geneutraliseerd is.nbsp;Maar rationeel is toch zeker niet, voor een hypothese,nbsp;die de feiten op zoo gedwongen wijze verklaren moet,nbsp;het resultaat van een onbevangen onderzoek prijs tenbsp;geven. Hoe Maxwell die hypothese heeft kunnen rijmennbsp;met de uitkomst, dat rood (overhellend nog wel totnbsp;oranje), groen en blauw de fundamenteele zouden zijn,nbsp;is mij een raadsel gebleven.
Doch er is meer. Keeds voor vele jaren heeft Edm. Rose 1) gevonden, dat het zwarte punt geen standvastige ligging heeft en voor iederen kleurblinde verschilt.nbsp;Zoo zou de ontbrekende kleur dan ook telkens een anderenbsp;zijn. Met den „Farbenmesser”,die vergelijkingen geeft tus-schen de beide neutralen, kan men zich van die verschillennbsp;gemakkelijk overtuigen. Nu acht Helmholtz 2) hetnbsp;mogelijk, dat zij (voor denzelfden vorm van kleurblind-heid) van de ongelijkheid van het netvlies-pigmentnbsp;bij verschillende personen zouden afhangen, op welksnbsp;invloed Maxwell gewezen had. Maar het bewijs daarvan ontbreekt, en de verschillen in de verkorting vannbsp;het spectrum en in den vorm der intensiteitscurven aannbsp;de roode zijde (verg. bl. 51) laten zich daaruit zekernbsp;niet verklaren.
11 Archiv f. Ophfchalmologie. B. VII. 2. S. 72. 2) Physiol.’^ Optik. S. 846.
60
Meer overeenstemming vond ik bij de verschillende groenblinden. Het roode uiteinde van het spectrum heeftnbsp;hij allen nagenoeg dezelfde en wel de normale grens,nbsp;en de vorm der intensiteitscurve nabij die grens vertoont,nbsp;zooals wij zagen, slechts onbeduidende verschillen. Neemtnbsp;men daarbij in aanmerking, dat de ligging der neutralenbsp;genoegzaam standvastig is, met betrekkelijk geringenbsp;licht-intensiteit, dan is er grond genoeg, om hier denbsp;ontbrekende kleur te zoeken. Maar beslist is daarmedenbsp;in geenen deele, dat het hieraan beantwoordende blauwachtig groen een der fundamenteele kleuren van hetnbsp;normale stelsel zou zijn.
Van den zeldzamen vorm van violetblindheid is tot dus verre geen enkel geval met voldoende nauwkeurigheid spectrocopisch onderzocht. Zooveel blijkt intusschennbsp;uit verscheidene gevallen, bij name uit het door mij kortelijk medegedeelde, dat zij zich niet eenvoudig uit hetnbsp;ontbreken der violette energie laten verklaren.
De slotsom is, bij gevolg, deze; dat men geen recht heeft, de ontbrekende kleuren, in de verschillende vormen van kleurblindheid, als de fundamenteele van hetnbsp;normale stelsel te beschouwen.
Zou nu die uitkomst afbreuk doen aan de theorie van Young?
Zoo oordeelde Rose; doch, mijns inziens, geheel ten onrechte 1). Het netvlies is geen gewrocht van ’s men-schen hand. Het is geen instrument met drie snaren,nbsp;waarvan er bij kleurblinden één gesprongen is. Het is eennbsp;levend instrument, — genitum, non factum, — waarvan
1) Eeeds Aubert (Physiol, der Netzhaut. S. 184), overigens waarlijk geen voorstander van de Youngsche theorie, verklaarde de bezwaren van E o s e niet te begrijpen. *
-ocr page 141-61
de drie verschillend gestemde snaren zich in verband met elkander ontwikkeld hebben. Blijft er een ten achter,nbsp;dan is de stemming der beide anderen zeker niet watnbsp;zij bij regelmatige ontwikkeling van alle drie zoudennbsp;geworden zijn. Verre dan ook van tegen de theorie vannbsp;Young te pleiten, is de kleurblindheid daarvan eennbsp;krachtige steun. Want, — beantwoorden de ontbrekendenbsp;kleuren niet volkomen aan de fundamenteele, het blijftnbsp;een veelbeteekenend feit, dat tegenover die kleuren drienbsp;depressies zijn in de intensiteitscurven van het spectrumnbsp;(tig. 3), bij de roodblinden aan de roode, bij de violet-blinden aan de violette zijde en bij de groenblinden innbsp;het midden. En bovendien staaft het systeem derkleur-blinden op treffende wijze het beginsel, waarop de theorienbsp;van Young berust: de reductie van alle gewaarwordingen tot eenige weinige energieën. Immers de opvattingnbsp;van het stelsel der kleurblinden als een dichromatisch isnbsp;de zuivere uitdrukking der feiten. En principieel kan'nbsp;het normale stelsel daarvan niet afwijken. Dringen onsnbsp;dan niet die relatieve depressies in de intensiteitscurvennbsp;daarvoor een derde energie te postuleeren ? Drie zijnnbsp;voldoende, om van alle kleuren rekenschap te geven,nbsp;en voor een vierde is geen plaats.
Intusschen is het niet genoeg, de lichtsterkten van het spectrum in het algemeen , als functie der golflengte,nbsp;te kennen. Wij moeten ze voor elk der energieën afzonderlijk trachten vast te stellen. Zpn de fundamenteele sensaties der energieën ook onbekend, door dienbsp;krommen worden de energieën zelve volkomen gekarakteriseerd, en daarmede het geheele stelsel. Tot dus verrenbsp;gaf alleen Maxwell, nu twintig jaren geleden, onsnbsp;daarvan een proeve in een enkel geval, en ook daarvannbsp;verdient, zooals wij zagen, de uitkomst niet eens het
-ocr page 142-62
volle vertrouwen. Ik maakte nu van het dubbel spec-troscoop gebruik, om in een aantal gevallen vijf punten van bet spectrum te bepalen : de neutrale lijn, de grenzennbsp;van het spectrum en de verzadigingsgrenzen van denbsp;warme en van de koele kleur. De laatste bepaling lietnbsp;in nauwkeurigheid te wenschen over. Maar bovendiennbsp;zijn vijf punten niet voldoende, om betrouwbare krommennbsp;te construeeren. Een poging, om ze aan te vullen,nbsp;door bepaling der hoeveelheden van de verschillendenbsp;warme en koele tonen, noodig om wit te vormen, gafnbsp;geene bruikbare uitkomsten. Ook het ophthalmo-spectros-coop van G-lan liet mij in den steek.
Wat gevorderd wordt is :
1“. Een stelsel van twee spectra, die, over elkander schuivende, gelegenheid geven daaruit bepaalde parennbsp;van een koele en een warme kleur (in de oculaii'-spleet)nbsp;te isoleeren. Zoodanig paar levert, zooals wij zagen,nbsp;door wijziging der relatieve hoeveelheden warm en koel,nbsp;vergelijkingen met al de kleuren van het spectrum.
2®. Een enkelvoudig spectrum, voorbij zoodanig paar bewegelijk. Uit dit paar kan dan iedere kleur van ditnbsp;spectrum worden samengesteld, en de intensiteiten dernbsp;daartoe benoodigd koele en warme, vertegenwoordigdnbsp;door de respectieve spleet wijdten, geven onmiddellijk denbsp;ordinaten van koel en warm voor iedere golflengte.
Hieraan werd voldaan 1) door een collimator met twee gekoppelde spleten naast elkander en een enkelvoudige,nbsp;onder de gekoppelde, allen zoo ingericht, dat bij verandering der wijdte de beide randen zich gelijke hoeveelheden verplaatsen. Door een en dezelfde schroef, met
1) Zie Proces-Verbaal van de K. Akad. van Wetenschappen. Afd .Natuurkunde. Zitting van 26 Febr. 1881.
-ocr page 143-in twee richtingen gewonden draad, wordt gelijktijdig een der gekoppelde spleten zooveel verwijd als de anderenbsp;vernauwd wordt, beide van 0 tot het maximum, terwijlnbsp;de som der wijdten onveranderd blijft. Men kan metnbsp;die gekoppelde spleten alle kleuren van de beide spectra,nbsp;bij alle intensiteiten, in alle proporties mengen.
Het is mij gebleken, dat op deze wijze bij kleurblinden de intensiteits-krommen der beide energieën gemakkelijknbsp;en met voldoende nauwkeurigheid gevonden worden. Denbsp;resultaten zal men vinden in de dissertatie van den heernbsp;v. d, We ij de, die zich aan deze mededeeling onmiddellijk aansluit en haar weldra volgen zal.
Om over het verband tusschen de normale en de abnormale stelsels te kunnen oordeelen, zal het dan verder noodig zijn, ook van het normale stelsel de krommen in eennbsp;zeker aantal gevallen nauwkeurig te bepalen. Ook hiernbsp;is Maxwell onze éénige voorganger, en wat hij leverdenbsp;mocht, zooals wij zagen, niet voldoende worden geacht.nbsp;Het was noodig naar eene meer praktische methode omnbsp;te zien. Ik meen ook hierin geslaagd te zijn. 1)
1) De collimator draagt een combinatie van de gekoppelde spleten met een enkelvoudig, die aan iedere zijde der gekoppelde en ook tusschen deze kan geplaatst en voldoende heen ennbsp;weer bewogen worden. Hiermede kan men een tal vergelijkingennbsp;verkrijgen van mengsels van drie kleuren met wit, die dus ooknbsp;alle onderling vergelijkingen leveren; waaruit de intensiteitennbsp;der drie fundamenteele kleuren, als functie der golflengte, kunnennbsp;worden afgeleid. Het verkrijgen eener vergelijking met wit isnbsp;bij deze combinatie der spleten veel gemakkelijker dan met denbsp;drie afzonderlijke spleten van Maxwell’s toestel. — De mechanicusnbsp;Kagenaar, amanuensis van het physiologisch laboratorium, vervaardigde op zeer voldoende wijze de gekoppelde spleten. Ik vertrouw,' dat het hem ook gelukken zal, het meer samengesteldenbsp;ontwerp uit te voeren.
-ocr page 144-64
Met de kennis der krommen weten wij nog niets omtrent de saturatie der daaraan verbonden fundamenteele kleuren. Een voorstelling daarvan verkrijgen wij, door denbsp;even merkbare verschillen van sensatie te bepalen in denbsp;verschillende deelen van het spectrum en het aantalnbsp;voor onderscheiding vatbare tonen tusschen den meestnbsp;verzadigden en den neutralen vast te stellen. Dergelijkenbsp;bepalingen heb ik reeds gedaan en er boven ook ietsnbsp;van medegedeeld (bl. 51). Zij zullen verder wordennbsp;voortgezet.
In verband met de krommen, staan de subjectieve sensaties der kleurenblinden.
Op den voorgrond meen ik te mogen stellen, dat zij het gewone daglicht zien als het normale oog, dat isnbsp;neutraal, kleurloos.
In zijn merkwaardige!! brief aan John Dalton zegt Herschel (zie boven bl. 29 ); waar uwe twee kleurennbsp;in evenwicht zijn vormen ze uw wit (alsof het van hetnbsp;onze zou kunnen verschillen), en William Pole laatnbsp;het in het midden, of zijn beide kleuren, die hij voornbsp;geel en blauw houdt, groen dan wel wit vormen. Tegenover dien twijfel treedt Herschel nu echter meernbsp;beslissend op en verklaart zich „strongly disposed tonbsp;„believe that he (Mr. Pole) sees white as we do.”nbsp;Maar Herschel grondt zich slechts dadrop, dat geelnbsp;en blauw geen groen, maar wit vormen 1).
De grond, waarop, mijns inziens, het wit der kleur-blinden met dat der normale is gelijk te stellen, ligt
1) Het groen, door vermenging van gele en blauwe stoften ontstaan, karakteriseert hij treftend, als beboerende tot „dcnbsp;negative hues or hues of darkness rather than of light.”
-ocr page 145-dieper. Wat het gezamenlijke licht voortbrengt, moet noodzakelijk de manifestatie zijn van het totale proces,nbsp;en uit den aard der zaak is deze, in tegenstelling metnbsp;de partiëele, neutraal, of zou het worden, indien zij hetnbsp;niet alreeds ware (verg. boven bl. 21). Kleurblinden,nbsp;die zich rekenschap geven van hun sensaties, zien innbsp;het wit geen derde kleur, maar de negatie der beidenbsp;anderen, iets neutraals. Met elk van deze gemengd,nbsp;laat het de kleur onveranderd, vermindert slechts denbsp;saturatie, en waar het, als bij normalen, de kleur meernbsp;of minder wijzigt, verwonderen zij zich er over, evenalsnbsp;wij (verg. de noot op bl. 68) , daar wit op zich zelfnbsp;toch kleurloos is. Niemand kan dan ook gelooven, datnbsp;voor den groenblinde het wit een kleurig purper zijnnbsp;zou, als voor ’t normale oog uit rood en violet gevormdnbsp;wordt, en niemand heeft het ooit geloofd. Wat Beringnbsp;uit het oogpunt der kleursensaties tegen de theorie vannbsp;Young in het midden brengt, streeft het doel voorbij.nbsp;En wat daarin nog juist ware treft geenszins de theorie,nbsp;maar alléén de hypothese, dat de twee overgeblevennbsp;energieën aan twee van het normale stelsel zouden gelijknbsp;zijn, — een hypothese, die ik van de theorie zelve strengnbsp;gescheiden hield.
In de onderstelling, dat het witte licht door de kleurblinden neutraal, kleurloos gezien wordt, heb ik gemeend hunne fundamenteele kleuren als complementair te mogennbsp;beschouwen. En zijn zij complementair, met gelijkenbsp;sensaties als de complementaire voor het normale oog,nbsp;dan wordt de genoemde hypothese daardoor zelfs directnbsp;gelogenstraft. Immers in de roodblindheid zou dan, alsnbsp;complementair van het violet, hetzelfde groen moetennbsp;optreden, dat bij de violetblindheid complementair isnbsp;van het rood, en de mogelijkheid daarvan is met de
-ocr page 146-feiten in strijd In verband met de uitingen van intelligente kleurblinden nam ik daarom aan, dat de rood-blinden, als warme kleur, een geel moesten hebben, dat naar het groen, de groenblinden een geel, dat naar hetnbsp;rood zweemt, en dat als koele kleur daaraan respecti-velijk violet en blauw zouden beantwoorden. En wat iknbsp;onderstelde, wordt, voor een deel alvast, zoo goed alsnbsp;bewezen door de gevallen van éénzijdige kleurblindheid.
Ik bedoel de onlangs door Holmgrenl) beschrevene en nauwkeurig onderzochte. Het eene betreft een eenzijdigennbsp;violetblinde, het andere een eenzijdigen roodblinde.
Zijn violetblinde ziet rood en groen, het rood zoover als het normale oog, het groen tot G, en voorbij D ligtnbsp;de neutrale lijn. Het rood is iets minder oranje dannbsp;cinnaber, iets meer karmijn-kleurig dan het einde van hetnbsp;spectrum; het groen speelt een weinig in het blauwgroen.
Zijn roodblinde ziet geel en blauw, geel van O tot dicht bij F, blauw tot het gewone einde van het spectrum.nbsp;Het geel speelt iets in het groen-geel: helder, is het gelijknbsp;aan citroengeel, donker, aan olijfgroen. Het blauw heltnbsp;tot violet over en zou indigoviolet mogen heeten.
Die uitkomsten werden verkregen door het normale oog de kleuren te doen aanwijzen, die het kleurblindenbsp;waarnam. De genoemde kleuren nu kunnen niet gehoudennbsp;worden voor twee der fundamenteele van het normale stelsel.nbsp;Daarentegen mogen we aannemen , dat zij complementairnbsp;zijn. Voor het kleurblinde oog lijdt dit geen twijfel.nbsp;Holmgren vermeldt niet, dat dit oog wit ziet evenalsnbsp;het andere, zeker, omdat hij niet aan de mogelijkheidnbsp;heeft gedacht, dat het anders kon zijn. Welnu, van ditnbsp;wit zijn de twee kleuren de componenten en ze vormen
1) Centralblatt der medizinischen Wissenschaften. 1880. No. 49, 60.
è
-ocr page 147-dan ook een neutrale lijn in het spectrum. Het is dus alléén de vraag, of ze ook volkomen complementair zijnnbsp;voor het normale oog. Nagenoeg zijn ze ’ het zeker:nbsp;rood en blaauwachtig groen, citroengeel en indigoviolet.nbsp;In de ons toegezegde verhandeling zal Holmgrennbsp;wel allen twijfel daaromtrent wegnemen, ’t Geldt hiernbsp;het gewichtigste resultaat der medegedeelde gevallen.
Dubhel belangrijk zal het zijn, wanneer de gelegenheid zich aanbiedt, om in gevallen van eenzijdige kleur-blindheid de intensiteitskrommen te bepalen van energieën , welker correspondeerende sensaties bekend zijn.
IV. OVEKGANGSVOEMEN.
Het verband tusschen alle kleurstelsels kan eerst volkomen aan het licht treden door een onderzoek der overgangsvormen.
Velen maken van die vormen geen gewag. Anderen betwijfelen of ontkennen ze ten eenemale: de oorzaaknbsp;daarvan is blijkbaar deze, dat ze enkel notorische kleur-blinden onderzochten en zoodoende de bedoelde vormennbsp;niet te zien kregen. Men bedenke, dat er betrekkelijknbsp;weinig van een derde energie noodig is, om tegen grovenbsp;verwarringen te vrijwaren, en dat de onvolkomen kleur-blinden dus veelal als normaal gelden.
Van een andere zijde werd die twpfel nog gevoed. Bij volkomen kleurblinden, vooral bij roodblinden, is vaaknbsp;schijnbaar iets van de derde energie aanwezig. Bij vergelijking van D en O in het dubbel spectroscoop noemennbsp;ze het eerste geel, het laatste zeer beslist rood of roodachtig en vergissen zich daarin nooit. Daarbij verze-,nbsp;keren zij zoo stellig , nabij ’t einde van het spectrum rood
-ocr page 148-te zien, in kleur kennelijk van geel en groen onderscheiden , dat men aanvankelijk er door misleid wordt, zoo als mij zelven meer dan eens gekeurde. En blijktnbsp;nu ten slotte toch uit vergelijkingen van mengsels, datnbsp;er alleen verschil van saturatie in het spel was, dannbsp;gaat men ligt zóó ver, bij iedere stoornis van den kleu-renzin het bestaan der derde energie te verwerpen 1).
Maar wie, naar verschillende methoden, een zeker personeel op kleurblindheid te onderzoeken heeft, overtuigt zich weldra, dat de afwijking in zeer verschillendenbsp;graden voorkomt. Bij de toepassing der eerste proef vannbsp;Holmgren, met bleekgroen als proef kleur, ziet mennbsp;sommigen weifelen. Geelgrijze, geel- of roodachtigenbsp;tinten, voor het normale oog geheel afwijkend van denbsp;proefkleur, houden zij er naast, ten einde ze beter tenbsp;kunnen vergelijken, of leggen ze er zelfs bij , om zenbsp;later weder te verwerpen, en sorteeren, ten slotte, vrijnbsp;voldoende. Zoodanig weifelen verraadt wat Holmgrennbsp;noemt: „eenen sohwacheu Earbensinn.’' Gevallen vannbsp;dien aard zijn het, waarin de kleurenzin zich, voornbsp;praktische doeleinden, met mijn doorboorde schijf 2)nbsp;quantitatief laat bepalen en meestal blijkt ver benedennbsp;het normale te zijn. In het spectrum zien deze weifelaarsnbsp;evenwel geen neutrale lijn N en met den „Farbenmesser”nbsp;van Eose kunnen ze ook de vergelijking van twee gelijk gekleurde of liever kleurlooze niet tot stand brengen,nbsp;Zij hebben een zwakken kleurenzin.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Voor het normale oog brengt verschil van saturatie ook verschilnbsp;van kleur meê, zeer kennelijk voor indigo en paars. Bij kleur,nbsp;blinden, die op verschil van saturatie moeten afgaan, zou zoodanignbsp;kleursverschil zich in sterkere mate kunnen ontwikkeld hebben.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv für Ophthalmologic. B. XXIII, 4. S. 282. Zie denbsp;afbeelding in La Nature. Paris Masson 1881, p. 69.
-ocr page 149-69
Naar de verwarringen met het purper der tweede proef onderscheidt Holmgren verder tusschen onvolkomennbsp;kleurblindheid en volkomen rood- of groenblindheid.nbsp;Hierbij laten de criteria van den onvolkomen vorm tenbsp;wensohen over. Het heeft mij daarom niet verwonderdnbsp;van von Kries en Klister (1. c.) te vernemen, datnbsp;zij uit C (rood) en F 1 G (blauw) een vergelijking metnbsp;groen van l = 0,5015 micron verkregen bij zoodanigen,nbsp;die Holmgren tot de onvolkomen kleurblinden zounbsp;hebben gerekend. Maar zeker komen er daaronder ooknbsp;voor, die de derde energie niet geheel missen. ' Hunnbsp;twijfel omtrent de neutrale in het spectrum en de vergelijking met den „Farbenmesser” wijst er reeds op. Metnbsp;het dubbel spectroscoop kan men dan verder onderzoeken,nbsp;of het gelukt door vermenging van iedere warme metnbsp;iedere koele tint, in de gevorderde verhouding, zuivernbsp;wit of grijs te maken.
Nog scherper uitkomsten geeft omtrent dit laatste het ophthalmo spectroscoop van Glanl). Dit werktuig heeftnbsp;slechts éénen collimator, maar daarin twee spleten, denbsp;eene vast, de andere beweeglijk, en van iedere spleetnbsp;kan men door een dubbelbrekend prisma twee spectranbsp;verkrijgen, waarvan de betrekkelijke lichtsterkten zichnbsp;door een Nicol laten regelen. Door nu een spectrum vannbsp;de bewegelijke spleet op een van de onbewegelijke tenbsp;brengen, kan men achtereenvolgens alle kleuren doennbsp;samenvallen, en wel, met behulp van den Nicol, in allenbsp;relatieve lichtsterkten. Daarbij blijkt dan, dat bij sommigen uit alle combinaties van warm en koel wit (vergelijkbaar met langs een hulpbuis ingevallen en op het
1) Bericht nber die wissensehaftliche Instrumente auf der Berliner Gewerbe-Ausstellung im Jahre 1879. S. 394. Berlin. 1880.
-ocr page 150-70
prisma gereflecteerd wit licht) te verkrijgen is, en dat het bij anderen, behoudens een grootere speelruimte,nbsp;slechts gelukt uit zoodanige combinaties , die ook voornbsp;het normale oog complementair zijn. Deze zijn dan denbsp;onvolkomen kleurblinden. Uit rood en blauw verkrijgennbsp;deze geen wit, maar een tint die zij, naast wit gezien ,nbsp;zeer beslist eenigszins rood of rozerood noemen, en dienbsp;eerst zuiver wit wordt, wanneer men langs de hulpbuisnbsp;eenig groen er op laat vallen.
Om dieper door te dringen in de kennis dier gevallen, kan men beproeven vergelijkingen te maken van drienbsp;kleuren met wit, evenals voor het normale oog, omnbsp;langs dien weg, bij benadering althans, de krommennbsp;der drie energieën vast te stellen. En van die energieënnbsp;heeft men, wat hier hoofdzaak is, dan verder de verzadiging te bepalen, zoowel in betrekking tot elkandernbsp;als tot die van het normale stelsel.
Een tweede reeks van overgangsvormen vindt men tusschen de gewone en de absolute kleurblinden 1). Voornbsp;deze laatste is iedere lichtindruk volkomen kleurloos.nbsp;Al hunne tonen liggen tusschen wit en zwart.
Van het dichromatische stelsel tot het hier bedoelde achromatische, is slechts één stap. Onbestaanbaar is ,nbsp;naast de neutrale sensatie, die eener enkele kleur. Denbsp;neutrale vertegenwoordigt het complete proces, de kleurnbsp;een partieel, en ieder partieëel postuleert, als complement, een tweede (verg. bl. 22). Zoo moet het stelselnbsp;df achromatisch óf dichromatisch zijn.
1) Van deze uiterst zeldzame gevallen heb ik er vroeger een waargenomen en beschreven (Z e h e n d e r’s Monatsblatter. 1871nbsp;B. IX. S. 470) en daarvan thans ook de lichtsterkten als functienbsp;der golflengte bepaald en — gevonden als bij Bb.
-ocr page 151-71
De overgangsvormen zijn de verschillende trappen van saturatie der twee fundamenteele kleuren, die in hetnbsp;achromatische = 0 is.
Men zou kunnen beproeven, ai de overgangsvormen — van het achromatische tot het dichromatische en vannbsp;dit laatste tot het normale stelsel — tot één of meer reeksennbsp;te verbinden, en voorts trachten, de vraag te beantwoorden, in hoeverre wij daarin het beeld mogen ziennbsp;van de ontwikkeling in de voorgeslachten. Maar ik achtnbsp;het een en het ander praematuur, zoolang de typen ennbsp;de overgangsvormen niet in een groot aantal gevallennbsp;scherp bepaald zijn. Ook zullen de sensaties van hetnbsp;indirecte zien moeten worden in aanmerking genomen.nbsp;Blijkbaar toch vertegenwoordigen zij onvolkomen stelsels,nbsp;die door vergelijkingen van spectrale kleuren en kleur-mengsels voor nauwkeuriger bepaling vatbaar schijnen.nbsp;Ik zou niet meenen, met Ad. Fickl)enBruecke2),nbsp;bij de verklaring dier sensaties van de onderstelling tenbsp;mogen uitgaan, dat wij hier, als overal, met dezelfdenbsp;drie soorten van „Centralgebilden”, d. i. met de drienbsp;normale energieën, te doen hebben, en dat de grond dernbsp;afwijking alléén in de peripherische elementen te zoekennbsp;is. Ook de strenge scheiding tusschen lichtzin en kleu-renzin, door Oharpentier 3) hoofdzakelijk op grondnbsp;der indirecte sensaties verdedigd, acht ik onhoudbaar.nbsp;Verklaarde ik vroeger 4), ook bij het directe zien,
1) nbsp;nbsp;nbsp;Würzburger Verhandlungen. 1873. Bd. V. S. 158.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Ober einige Consequenzen, etc. 1 Abh. S. 21.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Laatstelijk, in Archives d’Ophthalmologie, publiées parnbsp;Panas, Landolt et Poneet. Paris 1880. T. 1. p. 48.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Congres périodique international des Sciences médicales.nbsp;6gt;»e session. Amsterdam 1879. p. 601. Verg. boven bl. 16—17.
-ocr page 152-%
simultane productie van wit met ieder der drie energieën aan te nemen, zoo was mijne opvatting deze, dat in de gezichtssphaeren de speciëele energieën zich nognbsp;niet volkomen uit de oorspronkelijke neutrale geïsoleerdnbsp;(differenzirt) hadden. In hare zuivere openbaring,nbsp;zo.oals de theorie van Young ze onderstelt, kon mennbsp;dan het stelsel der toekomst zien.
Overigens is deze theorie ons gebleken, op ongedwongen wijze, van alle bekende feiten rekenschap te geven. Dit positieve resultaat is mij voldoende. Iknbsp;wensch te dezer plaatse noch mijne bedenkingen tegennbsp;de „Theorie der Gegenfarben” te herhalen, noch de tegennbsp;die van Young geopperde bezwaren te weerleggen.nbsp;Op de eerste kom ik terug, in zoover ze vragen be-trefiPen, die, onafhankelijk van de theorie, verdienennbsp;onderzocht te worden. En wat de laatste betreft, ligtnbsp;mijn antwoord, naar ik meen, in het bovenstaandenbsp;reeds opgesloten.
; I
-ocr page 153- -ocr page 154- -ocr page 155-Er zijn in de laatste jaren, vooral door Duitsche onderzoekers, met grooten ijver nasporingen in het werk gesteld naar het voorkomen van myopie, en maatregelen beraamd om het toenemen der myopie tegen te gaan.
Bij het bepalen der refractie van leerlingen der scholen is in het algemeen gebleken:
1”. dat op de dorpsscholen myopie betrekkelijk weinig gevonden wordt.
2quot;. dat op de stadsscholen myopie meer dan op de dorpsscholen voorkomt, zoowel sterker in graad, als menigvuldiger in aantal, toenemende van de laagste lot de hoogste klasse, zoozeer zelfs, dat er o. a. gymnasiën waren, waar op de laagstenbsp;klasse slechts 10 7„ op de hoogste daarentegen 41 %nbsp;myopen gevonden werd. i) Nog erger: op het Dom-gym-nasium te Maagdeburg waren 75°/.., te Erlangen 80 % ennbsp;te Heidelberg 100 °/„ der leerlingen der hoogste klassenbsp;kortzichtig.
Uit deze gegevens wordt geconcludeerd, dat myopie bij
1) V. Zëheïtder. tJeberden Einfluss des Schut tJntemchts enz. pag. 8.
-ocr page 156-de bewoners der sleden meer voorkomt, dan bij die van hel platte land.
Hiertegen valt niet veel te zeggen: hetzelfde is trouwens reeds voorjaren, o. a. door Donders i), uitgesproken.
De verklaring van het veelvoudig voorkomen van myopie met loenemenden graad op de hoogere klassen hij de leer-lingên van de scholen in steden, wordt vrij algemeen gezocht in de slechte inrichting van sommige scholen, watnbsp;verlichting enz. betreft.
Hier dringt zich echter de vraag op, of de Schoolhygiënis-ten in hun loffelijken ijver om de inrichting der scholen te verbeteren, niet wat voorbarig zijn in hunne verklaringen.nbsp;Ten minsten het komt mij voor, dat door hen de gewonenbsp;ontwikkelingsgang der myopie niet genoeg in aanmerkingnbsp;wordt genomen en vooral ook aan de erfelijkheid, diennbsp;groolen factor in de pathogenic van ziekelijke afwijkingen,nbsp;eene te bescheiden plaats wordt ingeruimd.
In de eerste jeugd is een groot deel der kinderen hyper-metropisch. Doordat bij de algemeene ontwikkeling van het lichaam het oog in het algemeen iets langer wordt, zondernbsp;dat de brekende middenstoffen veranderen, worden deze oogennbsp;dan later emmetropisch, enkele wel rayopisch. Eene verlenging van de gezichtsas schijnt in elk normaal oog plaats tenbsp;vinden; houdt die verlenging langer aan, dat wil zeggen,nbsp;wordt het achterste gedeelte van het netvlies buiten het brandpunt van het dioptrisch stelsel gebracht, dan ontstaat myopie.
Is er eens myopie aanwezig, dan zal die zelden geheel stationair zijn; men vindt dit slechts bij de lichtere graden.
1) Anomalieën der Refraction und Accomodation des Augös.
-ocr page 157-De myopie in matigen graad kan lijdelijk progressief zijn; de hoogere zijn gemeenlijk blijvend progressief.
Deze ontwikkelingsgang wordt ook gevonden bij hen, die weinig inspanning van hun oogen vorderen. Donders ')nbsp;vond progressieve myopie, zoowel bij matrozen, die hunnenbsp;oogen zelden inspannen om dicht bij te zien, als bij hen,nbsp;wier beroep en leefwijze medebrengt zich veel met arheidnbsp;in de nabijheid bezig te houden.
Maar zonder twijfel zal bij de laatsten de myopie in het algemeen meer kans hebben zich verder te ontwikkelen,nbsp;daar de factoren aanwezig zijn, die aanleiding kunnen gevennbsp;tot het ontstaan van de verlenging der oogas bij het ziennbsp;in de nabijheid, met name;
i drukking der spieren op den oogappel bij sterke convergentie der gezichtsassen.
2“. vermeerdering van den intra-oculairen druk, veroorzaakt door ove'rvulling van het oog met bloed bij sterk voorovergebogen hoofd en
congestie in den achtergrond van het oog, welke tot verweeking van het weefsel leidt en zelfs bij normalen,nbsp;maar nog meer bij verhoogden intra-oculairen druk, rekkingnbsp;der vliezen veroorzaakt.
De meerdere myopie op de stadsscholen kan men voornamelijk verklaren uit de erfelijke dispositie; en daarnbsp;de myopie met het toenemen der jaren zich meer ontwikkelt,nbsp;zal men op de hoogere klassen, waarin de jongens ouder zijn,nbsp;meer myopie en hoogere graden vinden dan op de lagere.
1) Anomalieën enz., pag. 287.
-ocr page 158-Hoe moet men nu lot eene juiste kennis komen van den invloed van de school, of liever van het gebruik dernbsp;oogen voor arbeid in de nabijheid, op de voortgaande ontwikkeling der myopie?
Vooreerst dient nagegaan te worden of oogen die tot progressieve myopie gedisponeerd zijn, d. w. z., waarvannbsp;aangetoond is, dat ze iri zeker tijdsverloop een hoogerennbsp;graad van myopie verkregen hebben, door nakomen vannbsp;hygiënische voorschriften voor een progressie der myopienbsp;kunnen behoed worden. Zoo het blijken mocht, dat doornbsp;niet school gaan, geen werk verrichten in de nabijheidnbsp;enz. de sterkte der bestaande myopie op dezelfde hoogtenbsp;bleef, dan zoude men hieruit met meer reden mogen besluiten tol het groote kiuaad der scholen, een vonnis dalnbsp;lot hiertoe zijn hechtsten steun vindt in het feit, dat bijnbsp;de jeugd op het platte land minder myopie voorkomt, dannbsp;bij de leerlingen op stadsscholen.
Het zou vooral wenschelijk zijn uit te maken of in vroeger tijden myopie reeds in de steden meer voorgekomen is, dan op hel platte land, dan wel eerst in den laat-sten tijd, sedert van de jeugd daar meer geeischt wordt.nbsp;En zoo zulks al bewezen kon worden, zou, bij de grootenbsp;rol, die de erfelijkheid speelt, niet uit het oog mogen verloren worden, dat in de steden meer dan op het plattenbsp;land gelegenheid bestaat voor ambachten en betrekkingennbsp;waarvoor myopen bij uitnemendheid geschikt zijn, of tenminsten voor emmetropen niet behoeven achter te staan.
Wij moeten dus trachten te weten té komen of myopie zich na eene reeks van jaren over een grooter aantal menschen ennbsp;in hoogere graden zal uitgebreid liebben. Er zullen der-
-ocr page 159-77
halve telkens over iO, 20, 30 enz. jaren onderzoekingen moeten gedaan worden van oogen, behoorende aan bepaalde klassen van individus van denzellden leeftijd, b v.nbsp;hoerenjongens en studenten, en de uitkomsten van dienbsp;onderzoekingen onderling vergelijken.
In Nederland is tot nu toe, zoover we kunnen nagaan, nog geen geschikt materiaal geleverd en komt het mij nietnbsp;onwenschelijk voor, zoo het onderzoek der oogen dei' studenten dezer üniversiteit de rij opende van eene reeksnbsp;hierna volgende onderzoekingen in gelijken zin.
In de volgende bladzijden deel ik de resultaten mede van dit onderzoek, waartoe ik de aansporing, alsmede menigenbsp;aanwijzing, aan Dr. M. J. Bouvm verplicht ben, die ernbsp;mij op wees dat zoodanig onderzoek ook voor andere nietnbsp;geheel opgeloste quaesties van belang kan zijn, terwijl het voornbsp;een deel zich aansluit aan onderzoekingen door anderen omtrent de oogen der individuen van hun land verricht.
-ocr page 160-Inrichting van het onderzoek. Statistiek.
Met het opmaken van onze statistiek der oogen der studenten aan de Hoogeschool beoogden we in hoofdzaak een tweeledig onderzoek, namelijk te bepalen:nbsp;iquot;. de refractie en gezichtsscherpte.
2quot;. het kleuronderscheidingsvermogen.
Vooraf echter een en ander hoe wij er in geslaagd zijn een voldoend aantal studenten te onderzoeken en omtrentnbsp;de wijze waarop het onderzoek werd ingesteld. Want,nbsp;wie zich zulk een plan gevormd heeft, moet bedenken, datnbsp;het niet altijd gemakkelijk is een voldoend aantal personennbsp;er toe te krijgen zich aan een eenigermate tijdroovendnbsp;onderzoek te onderwerpen, waarvan het moeilijk valt denbsp;moesten van het gewicht te overtuigen, afgezien er vannbsp;dat sommigen ronduit zeggen geen waarde aan statistieknbsp;te hechten. Aan de andere zijde heeft men voorzorgennbsp;te nemen, dat, zoo men niet over al de studenten zalnbsp;kunnen beschikken, men dan geen gevaar loope bij voorkeur hen met ooggebreken tot zich te trekken.
In de eerste dagen van Januari hadden wij op alle
-ocr page 161-79
college-localen een gedrukt bericht laten aanplakken , dat uit een wetenschappelijk oogpunt een statistiek van denbsp;oogen der studenten zeer gewenscht was: dat wij onsnbsp;voorstelden met dat onderzoek een aanvang te maken ennbsp;hen dus uitnoodigden van hunne medewerking en belangstelling blijken te geven, door zich te begeven naar hetnbsp;Ned. Gasthuis voor Oogiijders, alwaar eiken Dinsdag,nbsp;Donderdag en Zaterdag van 2—4 ure het onderzoek zounbsp;plaats hebben.
Werden refractie, visusenkleuronderscheidingsvermogen bepaald naar de door ons gebezigde methoden, dan kondennbsp;telkens 15 a 20 studenten onderzocht worden. Yoornbsp;nauwkeurig onderzoek van de kleurblinden was op dienbsp;uren geen tijd over, wilde men anderen niet latennbsp;wachten.
In zes dagen meldden zich 65 personen aan; bleef het dus zoo voortgaan, dan zou de tijd wel langer duren,nbsp;dan wij gehoopt hadden, maar behoefden we geen anderenbsp;maatregelen te nemen. Intusschen de beide volgende keerennbsp;kwamen er slechts 2 en 3, zoodat we onmiddelijk eenenbsp;andere methode moesten volgen. Publiciteit was er genoegnbsp;aan gegeven; waarschijnlijk had dus het wachten van eennbsp;paar, een der laatste malen, anderen afgeschrikt, en wijnbsp;plaatsten toen eene mededeeling in het Utr. Dagblad, dat,nbsp;ten einde tijdverlies door wachten enz. te voorkomen, bijnbsp;een aangewezen boekhandelaar kaartjes verkrijgbaar warennbsp;gesteld, genummerd voor elk der dagen voor het onderzoek bestemd, zoodat ieder de keus had niet alleen van dennbsp;dag, maar ook precies van den tijd, waarop hij tusschennbsp;2 en 4 wenschte onderzocht te worden. Yan dezen maat-
-ocr page 162-80
regel hadden wij de beste verwachtingen, daar het ons niet gebleken was, dat men bepaald iets tegen het onderzoek had en het nu voor iedereen zoo geinakkelijk mogelijk gemaakt was. Men kon sen club” komen, afsprakennbsp;maken, enz. Echter, in het geheel werden niet meernbsp;dan 15 kaartjes afgehaald!
Alle indirecte uitnoodigingen konden we dus verder gerust achter wege laten. Zouden wij nog eens een hoofdartikel in de courant plaatsen om de groote waarde van het onderzoek te betoogen ? — Hoevelen lezen de courant ?nbsp;Om het doel goed uit een te zetten, kan het artikel niet kortnbsp;zijn en een lang artikel zal nog minder gelezen worden —nbsp;en nog andere bedenkingen deden ons besluiten, lievernbsp;eene directe methode, als het zoo genoemd mag worden,nbsp;te kiezen. Deze methode bestond daarin, dat de meestnbsp;bezochte colleges voor het aanvangsuur door ons bezochtnbsp;werden en daar aan elke bezoeker gevraagd werd, of hijnbsp;er niets tegen had zijn oogen te laten onderzoeken, zoonbsp;neen, dan werden dag en uur bepaald voor dezelfde weeknbsp;of eerstvolgende week en dit genoteerd op een kaartje,nbsp;waarop plaats, dag en uur van het onderzoek was aangegeven, welk kaartje men hen dan overreikte, opdat mennbsp;zich de belofte herinneren zou.
Zoo konden wij althans de collegebezoekers bekomen en steeg ons getal met inbegrip der eersfe 65 lot 300.
Was er van onzen kant wat meer moeite aan verbonden, toch getroostten we ons die moeite gaarne, daar het de kortste wijze was en tevens bleek, dat niemandnbsp;tegen het onderzoek zelf iets had, mits hij eene kleinenbsp;persoonlijke opwekking kreeg. We konden tevens zelf
-ocr page 163-81
het aantal bepalen, dat we eiken dag wenschten te ondei-zoeken.
Toen de college-voor ra ad uitgeput was, kwamen er niet veel meer en werd aan elk der overgeblevenen eennbsp;brielje gestuurd van den volgenden inhoud:
))Het zal u waarschijnlijk bekend zijn, dat wij voor een ))wetenschappelijk doel bezig zijn een onderzoek in te stellennbsp;))van de oogen der studenten aan de Universiteit alhier.nbsp;))Met genoegen vermelden wij, dat het grootste gedeeltenbsp;«der studenten reeds aan ons verlangen voldaan heeft; wilnbsp;«echter onze statistiek eenige waarde hebben, zoo moetnbsp;«zij op de meest bereikbare volledigheid aanspraak kunnennbsp;«maken enz.”
Zoo bekwamen we toch een aantal van 410 Nederland-sche studenten, benevens 15 Duitschers, studenten in de theologie aan deze universiteit. We hebben voor de laatstenbsp;eene afzonderlijke statistiek gemaakt, daar zij in Duitsch-land geboren zijn en hunne vroegere opleiding hebbennbsp;genoten en een der hoofdvragen, die wij wenschten beantwoord te zien, n. 1. de aard en het aantal der Hol-landsche myopen, uitsluiting van andere nationaliteitennbsp;vorderde.
Wij dienen ons nu eerst nog rekenschap te geven van de 140 studenten die, volgens de berekening van helnbsp;aantal studeerenden, aan onze statistiek ontbraken.
Yolgens den Utrechtsche Sludenten-almanak van 1881, bedroeg het aantal studenten in December 1880:
-ocr page 164-
82 | ||||||||||||||||||||||||||||||
|
De tweede kolom, 20 ond-leden van tU. S. C. bevat voor ’t grootste deel namen van studenten, die buiten de stadnbsp;hunne studiën voltooien en dus alwezig zijn. In de voorlaatste kolom zijn ook 15 Duitsche en Hong^iarsche studenten begrepen, die ook van het totaal moeten afgetrokkennbsp;worden. Yoeg hierbij, dat nog een 60 tal onmogelijk innbsp;onze statistiek konden verschijnen, enkele wegens ziekte,nbsp;twee wegens overlijden, eenigen door promotie na het uitgeven van den stud.-almanak of door het vaarwel zeggennbsp;van de studie, dan mogen wij van deze 95 gerust aannemen, dat zij, bijaldien zij in de statistiek waren opgenomen, geen andere resultaten hadden doen te voorschijn komen.
Er blijft dus een 50 tal over, die, om onbekende redenen, hunne oogen niet lieten onderzoeken; er is echter geennbsp;aanduiding, die ons eenigszins zou kunnen doen vermoeden, dat hunne oogen meer of minder anomalieën zoudennbsp;hebben, dan die van de onderzochte studenten. Tot naderenbsp;bevestiging hebben wij eens nagegaan, hoe de laatste 100nbsp;onderzochte oogen waren en dan vinden wij daaronder
-ocr page 165-83
27 °/o niyopische; van de laatste 200, 25 rnyopische oogen, dus ongeveer het procent, dat wij, zooals laternbsp;blijken zal, vonden bij de 820 oogen te zaraen.
Nadat de te onderzoeken studenten hun naain, leeftijd en faculteit i) opgegeven hadden, werden zij op 6 M. afstandnbsp;van Snellen’s letterproeven geplaatst en rechter en linkernbsp;oog afzonderlijk bepaald: hadden ze zonder glazen eenenbsp;gezichtscherpte van i of e/e, dan werd myopie uitgesloten.
De graad der myopie werd bepaald door het zwakste concaafglas, waarmede de hoogste visus te verkrijgen was.nbsp;(Geringe graden van myopie kunnen aan de bepaling ontsnapt zijn, ingeval de onderzochte persoon meer dan s/gnbsp;visus had).
liet sterkst convcxglas, waarmee nquot;. 6 der letterproeven even duidelijk gelezen werd, als zonder glas, stelde dennbsp;graad van hypermetropic voor. Gezichtsscherpte grooternbsp;dan *gt;76 kan aanleiding gegeven hebben, tot het bepalennbsp;van kleinere graden van hypermetropic, die in waarheidnbsp;niet bestonden.
Gaven de spherische glazen geen visus, dan geschiedde de bepaling van astigmatisme volgens de bekende methoden.nbsp;Wanneer ook dan nog de gezichtsscherpte beneden s/enbsp;bleef, werd met den oogspiegel onderzocht en de veranderingen, die gevonden werden, in de kolom «Aanmerkingen” opgcteekend.
1) In de derde kolom beteekent J., Jurid. faculteit, M., Medische, T., Theologische, L., Litterarisohe, Ph., Philosophische, waartoe,nbsp;ook Pha., de studenten in de Pharmacio behooren.
-ocr page 166-Eene beschrijving van de methode, volgens welke de kleurenzin bepaald is, volgt later in het hoofdstuk, datnbsp;over de anomalieën van den kleurenzin handelt. In de kolomnbsp;vindt men voor beide oogen voorloopig sn” normaal, ))abn”nbsp;abnormaal.
Bij de myopen hebben wij zoo nauwkeurig mogelijk erl'elijke momenten trachten optesporen, door elk te vragennbsp;of er ook bijzienden in hunne naaste familie waren; hoenbsp;oud de ouders waren toen ze voor het lezen een bril begonnen te gebruiken gaf meei’malen reeds eenige aanwijzing Wat wij er van te weten kwamen, is eveneensnbsp;in de kolom »Aanmerkingen” te vinden, alwaar ooknbsp;allerlei andere afwijkingen en vermeldingswaardige bijzonderheden werden beschreven.
-ocr page 167-
u I a p 'o gt; |
a o •¦a u lt;u rs p O |
*S 'p O P |
taj o O |
Refractie. |
P CO gt; |
.2 P W u p b |
Aanmerkingen. |
1 |
22 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. |
Insuff. recti itit. ODS. |
L. |
E. |
1 |
' | ||||
2 |
23 |
M. |
R. |
Hm. 0.75. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
3 |
22 |
M. |
R. |
M, 6. |
1 |
u. |
Drrfagt bril — 4, Broeders bij- |
L. |
M. 5.5. |
1 |
ziende. | ||||
4 |
19 |
M. |
R. |
Hin.’ lev. |
1 |
n. | |
L. |
u |
1 | |||||
5 |
19 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
(! |
22 |
M. |
R. |
M.'2.5 O Asm. 0.75 Mai. hor. |
n. |
Insnff. recti'int. OD.S. | |
L. |
M. 2.5. | ||||||
7 |
19 |
M. |
R. |
Hm. 1.5 O Ask. 1. max. vert. |
*/« |
n. | |
L. |
Hm. 5 O Ash. 1.5 max, -f- 45°. |
*/l8 | |||||
8 |
19 |
M. |
R. |
M. 1.5. |
1 |
n. | |
L. |
M. 0,75. |
1 | |||||
9 |
19 |
M. |
R. |
M. 1.5 O Asm. 0.75. |
1 |
n. | |
L. |
M. lev. |
1 | |||||
10 |
19 |
M. |
R. |
M. 0.5. |
1 |
n. | |
R. |
M. 0.5. |
1 | |||||
11 |
22 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
12 |
19 |
M. |
R. |
Hm. 0.75. |
1 |
n. | |
L. |
Hm. 0.75. |
1 | |||||
13 |
20 |
M. |
R. |
M. 5.5. |
1 |
abn. |
Heeft bril — 4.5. |
L. |
M. 5.5. |
1 | |||||
14 |
21 |
M. |
R. |
Asm. 0-75 Mai. hor. |
% |
n. |
Donkere dag. |
h. |
E. | ||||||
15 |
36 |
T. |
R. |
Hm. 0.75. |
1 |
n. |
Hordeolum palp. snp. |
L. |
Hm. 0.75. |
1 | |||||
16 |
20 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L, |
E. |
1 | |||||
17 |
22 |
M. |
R. |
M. 1.75. |
1 |
n. | |
L. |
M. 1.75. |
1 | |||||
18 |
22 |
M. |
R. |
Hm. 1.5 O .Ash. 1.25 mat verC. |
‘‘/ft |
n. | |
L. |
Hm. 1 O Ash 1.5 max. vert. |
% |
lt;i;i B B 0 0 ^ ' 'o gt; |
é O n3 U O |
CU 'a u r'® |
til O O |
Refractie. |
09 gt; |
.2 '5 s V a lt;u |
Aanmerkingen. |
19 |
22 |
M. |
R |
Asm. 0.5 max. vcrt. |
“/9 |
n. |
Zeer donkere ila£?. |
L. |
n. |
Bf /« | |||||
20 |
21 |
T. |
R. |
M. 1. |
% |
H. |
Staphvloma O.S. postieum. Heeft |
L. |
M. 3.5 O Asm. 0.75 max. vert. |
% |
binoculair zien. | ||||
21 |
20 |
T. |
K, |
Asm. 0.*75 max. vert. |
1 |
n. | |
L. |
Asm. 1 max. vert. |
1 | |||||
22 |
18 |
M, |
R. |
E. |
1 |
1). | |
1;. |
10. |
1 | |||||
23 |
25 |
M. |
K. |
E. |
1 |
abn. |
Broeder van N“. 24. |
1,. |
10. |
1 | |||||
24 |
20 |
J. |
R. |
E. |
1 |
abn. | |
L. |
E. |
1 | |||||
25 |
20 |
Ph. |
R. |
M. 3,5. |
1 |
n. |
Oraagt bril — 2. Vader en 2 |
h. |
M. 3.75., |
1 |
broeders bijziende. | ||||
26 |
19 |
J. |
R. |
M. 1. |
1 |
n, | |
L. |
Asm. 0.5 max. hor. |
1 | |||||
27 |
18 |
M. |
R. |
E. |
1 |
11. |
Blepharitis ODS. |
L. |
E. |
1 | |||||
28 |
20 |
M. |
R. |
M. 0.5. |
1 |
n. |
4 broeders eii zusters, ^Yaarvan |
L. |
M. 0.5. |
1 |
2 broeders bijziende. Ouders | ||||
niet of zeer gering. | |||||||
29 |
20 |
M. |
R. |
Hm. 0.75. |
1 |
11. |
Linker aangezichtshelft kleiner |
1-. |
Hm. 0.5. |
1 |
dan rechier. Linkeroog 2 m.ni. | ||||
lager dan rechter. | |||||||
30 |
19 |
T. |
R, |
TM. 5.5. |
1 |
n. |
Draagt bril — .5. Insuff.rect. int. |
I.. |
M. 5.5. |
1 |
(schijnb strab. converg.) Vader | ||||
en 1 broeder bijziende. | |||||||
31 |
20 |
M. |
R. |
M. 3 O Asm. 0.75 m.ax. verf. |
1 |
B. |
Insnff. reet. int. Vaders zusters |
L |
E. |
1 |
bijziende. | ||||
32 |
18 |
M. |
R. |
Hm. 0,5. |
1 |
a. | |
L. |
£. |
1 | |||||
33 |
22 |
M. |
R. |
M. 1.5. |
1 |
n. | |
L. |
M. 1.5. |
1 | |||||
34 |
20 |
M. |
R. |
M. 1.5. |
1 |
a. |
Vader en eenige broeder hij- |
L. |
M. 0.5. |
1 |
ziende. | ||||
35 |
20 |
M. |
E. |
Ash. 0.5 max. vert. |
1 |
a. | |
L. |
Ash. 0.5 max. vert. |
1 | |||||
36 |
25 |
T, |
R. |
E. |
1 |
n. | |
h. |
E. |
1 |
hi lt;xgt; B B =3 P 'o gt; |
a o ns bn S O |
'3 quot;p CP OS pSH |
bC o O |
Refractie. |
CD P |
.2 'n p p 01 |
A a n m e r k i 11 g e n. |
37 |
24 |
T. |
11. |
Asm. 0.5 max. vert. |
1 |
11. |
I.inker aangezichlshelfl klt-iiier |
L, |
iiiii. 4. |
quot;/l8 |
dau rechter. | ||||
38 |
20 |
T. |
R. |
M. 3,5. |
1 |
n. |
Draagt bril — 2.5. |
L. |
M. 3.5. |
1 | |||||
39 |
28 |
T. |
K. |
Hm. 1. |
1 |
n. | |
h. |
Ash. 1.25 max. nbsp;nbsp;nbsp;45“, |
1 | |||||
40 |
23 |
T. |
R. |
E. |
1 |
aba. | |
L, |
E. |
1 | |||||
41 |
26 |
T. |
R. |
M.3. |
1 |
n. |
Ouders niet, broeders en zusters |
R. |
M. 0.5. |
1 |
eeu weiuig bijzieude. | ||||
42 |
25 |
T. |
R. |
Hm. 1.5. |
1 | ||
L. |
Hm. 1.5. |
1 | |||||
43 |
32 |
T. |
R. |
E. |
lii |
u. | |
L. |
Hm. 1. |
1 | |||||
44 |
21 |
T. |
R. |
E. |
1 | ||
L. |
E. |
1 | |||||
45 |
23 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
h. |
E. |
1 | |||||
46 |
27 |
J. |
R. |
E. |
1 |
abu. | |
L. |
E. |
1 | |||||
47 |
21 |
M. |
R. |
M. 4. |
% |
u. |
Broeders eu zusters bijzieude. |
L. |
M. 4. |
% | |||||
48 |
19 |
M. |
R. |
Hm. S O Ash. 2 max. hor. |
% |
Ï1. |
Heeft bril C 2 C S -f 1 Ol). |
L, |
JJm, igt; O Ash. 0.75 max. hor. |
h |
0 0.75 c; S 4-'l OS. | ||||
49 |
21 |
M. |
R. |
M. 6.5. |
1 |
n. |
lüsuff, reet. int. |
L. |
M. 5.5. |
1 | |||||
50 |
32 |
Pha. |
R |
Hm. 2. |
8/ /l2 |
n. |
Strabismus converg. altern. Ble- |
L, |
. nbsp;nbsp;nbsp;Hm. 1.5. |
1 |
pharitis ODS Krijgt bril -|- 2. | ||||
51 |
21 |
Pha. |
R. |
M. 1.25. |
1 |
n. |
Vader waarschijnlijk licht bij- |
L. |
M. 1.25. |
1 |
ziende. Insult, lev. reet. int. | ||||
52 |
19 |
M. |
R. |
E. |
1 |
abn. | |
L. |
E. |
1 | |||||
53 |
23 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
54 |
19 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. |
Insuff, reet. int. |
L. |
E. |
“|s |
ü o» B B ct a 'o gt; |
s o •n u 03 na a O |
s lt;3gt; es r«H |
bl O o ¦ |
Refractie. |
03 s gt; |
.s N a 03 u s « 3 |
Aanmerkingen. |
73 |
24 |
M. |
R. |
E. |
1 |
Ü. | |
L. |
E. |
1 | |||||
74 |
28 |
M. |
R |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
75 |
29 |
M. |
R. |
E. |
1 |
abu. | |
L. |
M. 0.75. |
1 | |||||
76 |
23 |
J. |
R. |
M. 1.75. |
1 |
abn. | |
L. |
M. 1.5. |
1 | |||||
77 |
20 |
J. |
R. |
M. 2.75. |
1 |
n. | |
li. |
M. 2.25. |
1 | |||||
78 |
22 |
J. |
R. |
Ash. 0.75 max. vert. |
1 |
n. | |
L. |
Ash. 0.25 max. vert. |
1 | |||||
79 |
23 |
J. |
R. |
Hm 1.25 O Asm. 0.5. |
1 |
n. | |
L. |
Hm. 1 C Asm. 0.5. |
1 | |||||
80 |
23 |
J. |
R. |
Hm 0.75. |
1 |
n. |
Conjunctivitis ODS. |
L. |
Hm. 0.75. |
1 | |||||
81 |
25 |
J. |
R. |
M. 0.75. |
1 |
n. |
Rlepharo-conjunctivitis chronica. |
L. |
E. |
1 | |||||
82 |
25 |
T. |
R. |
E. |
1 |
abn. | |
L. |
Ams. lev. |
1 | |||||
83 |
27 |
J. |
R. |
M. 2. |
1 |
D. |
Heeft bril — 3; krijgt r — 2, |
L. |
M. 2.5. |
1 |
1 — 2.25. | ||||
84 |
28 |
Ph. |
R |
Hm. 1. |
1 |
n. | |
L. |
M. 0.5. |
1 | |||||
85 |
26 |
M. |
R. |
Ash. 0.5 max. vert. |
1 |
u. | |
L. |
Ash. 0.5 max. vert. |
1 | |||||
86 |
22 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
87 |
20 |
T. |
R. |
Asm. 0.5 max. lior. |
1 |
abn. | |
L. |
E. |
1 | |||||
88 |
26 |
T. |
R. |
M. 0.75. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
89 |
19 |
J. |
R. |
M. 1.5 C Asm. 2.5 max. vert. |
’/le |
n. |
Twee broeders bijziende. |
L. |
M. 6 C Asm. 1. max. vert. | ||||||
90 |
19 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 |
i
-ocr page 172- -ocr page 173-
IM agt; a a a d quot;o |
a o nd V. d o |
‘S *0 V |
bi) o O |
Refractie, |
93 Ö CO gt; |
a '5 a 0) s |
Aanmerkingen. |
109 |
27 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
no |
19 |
J. |
R. |
E. |
1 |
D. |
Insuff, rect. int. |
L. |
E. |
1 | |||||
Ul |
34 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
I. |
Hm. 0.5. |
1 |
' | ||||
112 |
26 |
M. |
R. |
Hm. 0.75. |
1 |
n. | |
L. |
Hm. 0.75. |
1 | |||||
113 |
27 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L, |
E. |
1 | |||||
114. |
21 |
M. |
R. |
Hm. 1. |
1 |
D. | |
L. |
11m. 0.75. |
1 | |||||
115 |
27 |
J. |
R. |
M. 1.5. |
1 |
n. | |
L. |
M. 0.75. |
1 | |||||
116 |
19 |
J. |
R. |
E. |
1 |
D. | |
L. |
E. |
1 | |||||
117 |
23 |
J, |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
M. 0.5. |
1 | |||||
118 |
23 |
J. |
R. |
B. |
1 |
n. |
Blepharitis. |
L. |
E. |
1 | |||||
119 |
24 |
J. |
R. |
M. 1. |
1 |
n. | |
L. |
M.0.5. |
1 | |||||
120 |
19 |
T. |
R. |
M. 2.25. |
®/ /« |
n. |
Draagt bril — 1.5. |
L. |
M. 2. |
51 /« | |||||
121 |
33 |
T. |
R. |
Asm, 0,75 max. vert. |
1 |
u. |
Sints de jengd strab. conv. OS. |
L. |
E. |
3 | |||||
300 | |||||||
122 |
28 |
T. |
R. |
E. |
1 |
D. | |
L. |
E. |
1 |
, | ||||
123 |
28 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
124 |
25 |
M. |
R, |
B. |
1 |
u. | |
L. |
Ash. 0.75. max. vert. |
1 | |||||
125 |
27 |
M. |
R. |
M. 1. |
1 |
n. | |
L. |
M. 1. |
1 | |||||
126 |
25 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 |
agt; a a s a 'o gt; |
é O na u o |
'S 'o U |
bC O o |
Refractie. |
ID s ce gt; |
.9 a lt;u u s 49 |
Aanmerkingen. |
127 |
22 |
M. |
n. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
128 |
25 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
129 |
22 |
ï. |
B. |
Ash. 2.5 max. -|- 25° C: Hm. L |
¦ |
n. |
Bril c f 2.25 O S -j- 1.5 voor- |
L. |
Ash. 2.5 max.— 20° O Hm. 1. |
5/ lit |
geschreven. | ||||
130 |
20 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
131 |
18 |
M. |
R. |
E. |
l |
n. | |
L, |
E. |
1 | |||||
132 |
19 |
M. |
R. |
E. |
1 |
abn. | |
L. |
E. |
1 | |||||
133 |
23 |
J. |
R. |
Hm. 1.25 O Ash. 0.75 max. hor. |
% |
n. |
liisuff.r. int. 01)8. Heeft bril 4-2- |
L. |
llm. 1.25 C Ash.,0.75 max. hor. |
'/» |
Krijgt bril s | I.5Cc j-0.75. | ||||
134 |
19 |
M. |
R. |
M. 1.25. |
Ie |
n. |
Moeder enéene zuster bijziende; |
L. |
M. 1.75. |
is met 6 broeders en zusters. | |||||
135 |
21 |
Ph. |
R. |
Asm. 0.75 max. vert. |
1 |
n. | |
L, |
E. |
1 | |||||
136 |
19 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
137 |
19 |
T. |
R. |
llm. 0.75. |
1 |
Q |
OS. Macula corneae. |
L. |
E. |
’ «0 | |||||
138 |
18 |
M. |
R. |
Asm, 0.5 max. hor. |
1 |
n. | |
L. |
Asm. 1. |
1 | |||||
139 |
19 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
h. |
Hm. 0.75. |
1 | |||||
140 |
21 |
T. |
R. |
f E. |
1 |
n. | |
L. |
M. 0.75. |
1 | |||||
141 |
20 |
M. |
R. |
M. 0.5. |
1 |
n. |
Heeft caries van den hoek der |
L. |
M. 0.5. |
1 |
liiiker-oogkuilsrand gehad. | ||||
142 |
21 |
M. |
R. |
M. 0.5 O Asm. 0.75 max. vert. |
1 |
n. | |
L. |
M. 6. |
1 | |||||
143 |
21 |
T. |
R. |
M. 1. |
1 |
o. | |
L, |
M. 0.75. |
l | |||||
144 |
22 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
Asm. 0.75 max. hor. |
1 |
u v B B ö a |
a o tH V 'Ö d O |
‘S 3 d a) |
O |
Refractie. |
05 d 05 |
a 'bt a lt;0 d V 2 |
Aanmerkittgea. |
145 |
27 |
Ph. |
R. |
Hm. 1. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
146 |
19 |
M. |
R. |
E. |
1 |
0. | |
L. |
E. |
1 | |||||
147 |
21 |
M. |
R. |
Hm. 1.25. |
1 |
n. | |
L. |
Hm. 1.25. |
1 | |||||
148 |
19 |
T. |
R |
E. |
1 |
n. |
Blepharitis ODS. |
L. |
B. |
1 | |||||
149 |
23 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
h. |
E. |
1 | |||||
150 |
21 |
T. |
R. |
M. 1.25. |
1 |
n. | |
L. |
M. 1. |
1 | |||||
151 |
23 |
T. |
R. |
B. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
152 |
23 |
M, |
R. |
Hm. 1. |
1 |
n. | |
L. |
Hm. 1. |
1 | |||||
153 |
24 |
M. |
R. |
M. 5.5. |
1 |
n. |
Drie broeders bijziende. |
L. |
M. 5. |
1 | |||||
154 |
25 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
B. |
1 | |||||
155 |
23 |
ï. |
R. |
Ash. 1.5 max. vert. |
1 |
n. | |
L. |
Ash. 1.5 max. f- 45°. |
% | |||||
156 |
22 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
lit |
Retinitis proliferans OS. | ||||
157 |
22 |
T. |
R. |
B. |
1 |
n. | |
L. |
B. |
1 | |||||
158 |
24 |
Fha. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
159 |
23 |
Pha. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
160 |
20 |
Pha. |
R. |
tim. 1. |
1 |
n. | |
L. |
Hm. 2 C Ash. max. hor. |
,1 ^ | |||||
161 |
21 |
Pha. |
R. |
Hm. 0 5. |
1 |
n. | |
L. |
Hm. 0 5. |
1 | |||||
162 |
19 |
M. |
R. |
Hm. 1.5. |
1 |
a. | |
L. |
Hm. 1.5. |
1 |
u li B B s a *0 gt; |
g O u 4) O |
'5 's o Ph |
bc o O |
Refractie, |
cc gt; |
.2 ’n a agt; u a V 3 |
Aanmerkingen. |
163 |
19 |
Pha |
R. |
M. 1.25. |
1 |
n. |
Vader bijziende. |
L. |
M. 1 O Asm. 0.75 max. hor. |
1 | |||||
164 |
22 |
Pha, |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
163 |
20 |
Pha. |
R. |
Asm. 1 max, hor. |
5/ h 2 |
n. |
Maculae corneae ODS. |
L. |
Ash. 1 max. hor. |
«/ /s | |||||
166 |
18 |
Pha. |
R. |
E. |
1 |
Q. | |
L. |
E. |
1 | |||||
167 |
21 |
Pha. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
168 |
21 |
Pha. |
R. |
M. 2.25. |
1 |
n. | |
L. |
M. 2.25. |
1 | |||||
169 |
26 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
170 |
22 |
Ph. |
R. |
M. 1. |
4.5 |
abn. | |
L. |
M. 1.25. | ||||||
171 |
21 |
T. |
R. |
B. |
1 |
D. | |
L. |
E. |
1 | |||||
172 |
23 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
173 |
24 |
T. |
R. |
B. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
174 . |
26 |
T. |
R. |
Asm. 0.75 max. —45°. |
l |
n. | |
L. |
M. 5.5. |
1 | |||||
175 |
26 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. |
Paralysis trochlearis sinistr. |
L. |
E. |
1 | |||||
176 |
24 |
Pha. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
Aah. 1 max. vert. |
/s | |||||
177 |
31 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
178 |
22 |
T. |
R. |
Ash. 4 C Hm. 1 max. vert. |
4.5 |
n. |
Krijgt bril c -f- 3 O s -f- 1 ¦ |
L. |
Ash. 3 C Hm. 1 max. vert. |
5.5 | |||||
179 |
19 |
T. |
R. |
Hm. 4 C Ash. 2.5 max. 20». |
1 |
n. |
Heeft corrigeerende bril. |
L. |
Hm. 4 ^ Ash. 2 max. vert. |
1 | |||||
180 |
21 |
T, |
R. |
E. |
1 |
a. |
Blepharitis ODS. |
L. |
B. |
1 |
ü B B 9 *0 gt; |
a o 'C u 07 9 O |
*S '3 U Cd |
ti) G O |
Refractie. |
c» 9 00 gt; |
9 07 2 |
A «DmerVingen. |
181 |
21 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
182 |
26 |
T. |
R. |
Asm, 0.75 max. vert. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
183 |
21 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
184 |
20 |
T. |
R. |
M. 1. |
l |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
185 |
22 |
T. |
R. |
E. |
1 |
ü. | |
L. |
E. |
1 | |||||
186 |
25 |
T. |
R. |
Asm. 0.75 max. vert. |
1 |
Ü. | |
L. |
E. |
1 | |||||
187 |
19 |
T, |
R. |
TVI.0.5. |
1 |
n. |
Ziet binoculair. Eenige bijziende. |
L |
M.6; |
1 | |||||
188 |
38 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
189 |
20 |
T. |
R. |
quot;M. 4.5 O Asm. 2.5 max. — 30°. |
61 (9 |
n. |
Eenige bijziende. |
L. |
M. 7. |
6/ h | |||||
190 |
26 |
T. |
R. |
E. |
1 |
D. | |
L. |
E. |
1 | |||||
191 |
24 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
h. |
Hm. 1. |
1 | |||||
192 |
24 |
T. |
R. |
Asm. 1 max. — 85°. |
1 |
n. | |
h. |
E. |
1 | |||||
193 |
19 |
T. |
R. |
Ash. 1 max. -f- 20°. |
6' /» |
n. | |
L. |
Ash. 1 max. — 20“. |
6f h | |||||
194 |
26 |
T. |
R. |
M. 0.75. |
1 |
u. | |
L. |
M. 0.5. |
1 | |||||
195 |
22 |
T. |
R. |
M. 0.5. |
1 |
n. | |
l. |
M. 0.5. |
1 | |||||
196 |
21 |
T. |
R. |
Hm. 1.25. |
1 |
n. | |
l. |
Hm. 1.25. |
1 | |||||
197 |
23 |
T. |
R. |
Ash. 0.75 max. — 70°. |
1 |
n. | |
R. |
Ash. 0.75 max. — 70°. |
1 | |||||
198 |
20 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
E. |
1 |
O) B B S3 S! bü quot;o gt; |
s o '73 Ui 4) '73 P O , |
*43 'p V CS |
bl O O |
Refractie. |
CQ P lt;» |
.5 ’n p 43 Uh Z S |
Aanmerkingen. |
19!) |
21 |
J. |
R. |
Asm. 1 max. vert. |
1 |
u. | |
L. |
E. |
1 | |||||
200 |
24 |
T. |
R. |
Hm. 3,5. |
1 |
D. |
Keeft bril, rechts 4' 3*5, links |
L. |
Hm. 2. |
1 |
4- | ||||
201 |
21 |
T. |
R |
M. 2.5. |
1 |
Q. |
Heeft bril — 2. |
L. |
M. 2.5. |
1 | |||||
202 |
19 |
Pha. |
R. |
M. 0.75. |
1 |
n. | |
l. |
M. 0.75. |
1 | |||||
203 |
29 |
M. |
R. |
Hm. 2.25 |
1 |
n. |
Voorgeschreveii bril 4' 2.5. |
I,. |
Hm. 1.75. |
1 | |||||
204 |
18 |
M. |
R. |
AsH. 0.75 O Hm. 0,75 max. vert. |
1 |
n. | |
L. |
Ash. 0.75 O Hm. 0.76 max. vert. |
1 | |||||
205 |
22 |
T. |
R. |
E, |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
206 |
23 |
J. |
R. |
Hm. 0.5. |
1 |
11. | |
L. |
Hm. 0.5. |
1 | |||||
207 |
23 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
R. |
E. |
1 | |||||
208 |
23 |
M. |
R. |
TVt. 5. |
1 |
n. | |
L. |
M. 5. |
1 | |||||
209 |
23 |
M. |
R. |
M. 3.75. |
1 |
n. |
Maculae corneae OS, |
L. |
M. 2.25 O Asm. 2.25 max. hor. |
^36 | |||||
210 |
20 |
M. |
R. |
Hm. 1. |
1 |
n. | |
1. |
Hm. 1. |
1 | |||||
211 |
20 |
T. |
.R. |
M. 3.75. |
1 |
n. |
Staphj'loraa posticum ODS. |
li. |
M. 3.5. |
1 | |||||
212 |
29 |
T. |
R. |
M. 0.5. |
1 |
abn. | |
L. |
M. 0.5. |
1 | |||||
213 |
21 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
214 |
22 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
R. |
E. |
1 |
- | ||||
215 |
22 |
T. |
R. |
Hm. 0.75. |
1 |
n. | |
L. |
Hm. 0.75. |
1 | |||||
216 |
25 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 |
o.) i gt; |
é o : a O |
’lt;U amp; |
bl O o |
Refractie. |
ta a gt; |
.5 p (i a 2 |
Aanmerkingen. |
217 |
22 |
T. |
R |
K. |
1 |
n. | |
L. |
K. |
1 | |||||
218 |
25 |
T. |
R. |
M. 5. |
1 |
abn. |
Draagt bril —5. 5 broetlers e\i |
h. |
M. 5.5. |
1 |
vader bijziende. Zusters niet. | ||||
219 |
23 |
'J'. |
R. |
. R. |
1 |
n. | |
L |
E. |
1 | |||||
220 |
23 |
J. |
R. |
M. 3 5. |
1 |
11. | |
L. |
M. 3.5. |
1 | |||||
221 |
36 |
T. |
R. |
Hm. lev. |
1 |
n. | |
h. |
Hm. lev. |
1 | |||||
222 |
23 |
T. |
R. |
M. 3.5. |
1 |
abn. | |
L, |
111. 3.5. |
1 | |||||
223 |
21 |
T. |
R. |
Ash. 0.75 max. -|- 45^^. |
1 |
abn. | |
L. |
Hm. lev. |
1 | |||||
224 |
23 |
1'. |
R. |
E, |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
225 |
24 |
T. |
R. R. |
E E. |
1 1 |
n. | |
226 |
2’S |
T. |
R. |
Ë, |
1 |
Tl. | |
L. |
E. |
1 | |||||
227 |
19 |
M. |
R. |
Hm. 0 75. |
1 |
n. | |
L. |
Hm. 0.75. |
1 | |||||
228 |
22 |
T. |
R, |
E. |
1 |
n. | |
R. |
E. |
1 | |||||
229 |
17 |
Ph. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
R. |
E. |
1 | |||||
230 |
23 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
R. |
.R. |
1 | |||||
231 |
27 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. |
Blepharitis OHS. |
R. |
E. | ||||||
232 |
20 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
R. |
E. |
1 | |||||
233 |
22 |
L. |
11. |
M. 5. |
1 |
11. |
Grootvader bijziende. Ouders niet |
R. |
M. 2. | ||||||
234 |
21 |
T. |
R. |
Hm. 1. |
1 |
n. | |
R. |
Hro. 0.75. |
1 |
Volgnummer.
tr* ” nbsp;nbsp;nbsp;Ï-' X r-;
Ondenlom.
Faculteit.
Oog.
ü» to
Visus.
Kleurenzin.
I
o
Vt
o
s E quot;c gt; |
B O 01 'TJ S O |
E es |
bl O O |
1\ e f r a c l i e. |
ta B 00 gt; |
B u 2 |
Aanmerkingen. |
253 |
20 |
M. |
R. |
M. 0 75. |
l |
tl. | |
L |
M. 0.75. |
1 | |||||
254. |
17 |
I.. |
R. |
E. |
1 |
D. | |
L. |
E. |
1 | |||||
255 |
25 |
.1. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
I,. |
E. |
1 | |||||
256 |
23 |
J, |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
257 |
23 |
J. |
R |
M. 1.5. |
1 |
n. | |
L |
M. 1.5. |
1 | |||||
258 |
18 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L |
E. |
1 | |||||
259 |
21 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
I, |
E. |
1 | |||||
260 |
24 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
I,. |
E. |
1 | |||||
261 |
20 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
I,, |
E, |
1 | |||||
262 |
24 |
J. |
R |
Hrn. 1.25. |
1 |
n. | |
1/. |
Min. 1.25. |
1 | |||||
263 |
23 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
264 |
21 |
T. |
R. |
M. 3 5. |
1 |
n. |
Eenig kind. Heeft bril — 1.5. |
L. |
M. 3.5. |
1 |
Vader bijziende. | ||||
265 |
22 |
ï. |
R. |
Hm. 1. |
1 |
u. | |
L. |
Ilin. 1. |
1 | |||||
266 |
26 |
T. |
R. |
E. |
1 |
0. | |
I, |
E. |
1 | |||||
267 |
22 |
T. |
R. |
E |
1 |
n. | |
L |
E. |
1 | |||||
268 |
21 |
T. |
R. |
Asm. 0.75 max — 45°. |
1 |
n | |
L |
E. |
1 | |||||
269 |
20 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
270 |
21 |
J. |
R. |
M. 1.5. |
1 |
n. | |
I, |
M. 4. |
1 |
|
Insuff. reet. int. Vader waarschijnlijk bijziende. Stnpbj’1. post. 0!)S. |
Aanmerkingen.
h
-ocr page 183-
|
Heeft bril — 3. Maculae corueae. Irisuff. r. int. Rechter pupil wijder dan linker: reste van mera-brana pupiliaris (zegt dat moeder hetzelfde verschil in pupillen heeft). |
A a n Hl e r k i II g e ».
Vader eu 2 der 6 kinderen bijziende. Denkt op zijn 17'jaar bijziende geworden te zijn.
293 en 293 iieefs en zusters kinderen.
Draagt bril— 3. 12 jaar oud, maculae cüvneae DOS gekregen: Vader niet bijziende.
Draagt bril — 5. Heeft eerst op 9® jaar bijziendheid bemerkt.nbsp;Op 11® jaar bril •— 5 gekregen.
Heeft pince-nez — 4; voor 2 jaar begonnen te dragen, llroedernbsp;van 304.
-ocr page 184-
0) a e s a gt;• |
a o na ugt; o; o |
‘S *3 cC |
ti) o O |
Refractie. |
lt;n a gt; |
a a V 3 V 3 |
A a n m e r k i n g e IJ. |
306 |
18 |
Ph, |
E. |
Hm 3.5. |
1 |
11. |
Moeder ook hypermetropc. |
L. |
Hm. 4 5. |
1 | |||||
307 |
23 |
M. |
R. |
R. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
308 |
26 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
309 |
19 |
M. |
R. |
JI. 0 3. |
1 |
n. |
Vader 52 jaar, leest zonder bril. |
L. |
M. 0.5. |
1 | |||||
310 |
20 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. |
lBS«lf. reet. int. |
L. |
E. |
1 | |||||
311 |
20 |
J. |
R. |
M. 1. |
1 |
u. | |
L. |
M. 0.3. |
1 | |||||
312 |
19 |
J. |
R. |
Hm. 1 O Asm. 3. m«jx -1' 5° |
5' (ü |
n. | |
h. |
il 0.5 C Asm. 2 max. j- 30° |
S' f6 | |||||
313 |
18 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
314 |
37 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. |
Linkerhelft van gezicht smaller |
L. |
E. |
1 |
dan rechter: eigen aan verscheidene familieleden. | ||||
315 |
30 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
316 |
25 |
M. |
R. |
E. |
l |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
317 |
25 |
Ph». |
R. |
Asm. lev. |
1 |
u, | |
L. |
E. |
1 | |||||
318 |
21 |
M. |
R. |
Asm. 0.5 max. hor. |
1 |
n. |
lusiiff. r. inl. |
L. |
Asm. 1 max. hor. |
1 | |||||
319 |
31 |
Ph. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
320 |
19 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. |
Tweelingbroeder van 321. |
L. |
E. |
l | |||||
321 |
19 |
M. |
R. |
M. 3. |
1 |
n. | |
L. |
M. 2.5. |
1 | |||||
322 |
18 |
M. |
R. |
B. |
1 |
u. | |
L. |
E. |
1 | |||||
323 |
25 |
J. |
R. |
B. |
1 |
n. |
lusiiff. r. int. |
L. |
E. |
1 |
» 3 s a be quot;a |
a o ’¦a V a O |
quot;a ' a |
ii) o O |
Kcfractie. |
(A a ta gt; |
d c V u 0 |
A a u ui e r k i n g e u. |
321 |
20 |
11. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
i | |||||
325 |
20 |
M. |
R. |
E. |
1 |
abu. | |
L. |
M. 0.5. |
1 | |||||
326 |
IS |
J. |
K. |
M. 12. |
% |
n. |
Vader en 1 broeder bijziende. |
L, |
M. 13. |
% | |||||
327 |
20 |
J. |
R. |
E. |
1 |
abn. | |
L. |
E. |
1 | |||||
328 |
20 |
M. |
R. |
11. 4. |
1 |
n. |
Heeft bril — 3.5. |
L. |
M. 4. |
1 | |||||
329 |
25 |
M. |
R. |
M. 0.75 O Asm. 0-75 max. vert |
1 |
abn. | |
L. |
M, 0.73 O Isui. 0.73 max. vert. |
1 | |||||
330 |
19 |
M. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
i | |||||
331 |
22 |
J. |
R. |
¦Isin. 0.75. |
I). | ||
L. |
Asm. 0.75. |
6) .'6 | |||||
332 |
24 |
M. |
R. |
Asm, 0.75 max. vert. |
1 |
n. | |
L. |
Asm. 0.75 max, vert. |
1 | |||||
333 |
24 |
M. |
R. |
E. |
1 |
abn. | |
L. |
E. |
1 | |||||
334 |
23 |
J. |
R. |
E. |
1 |
11. | |
1. |
E. |
1 | |||||
335 |
25 |
J. |
R. |
E. |
1 |
u. | |
L. |
E. |
1 | |||||
336 |
,26 |
J. |
R. |
M. 2.5. |
i |
u. |
Draagt bril — 1.75. |
L. |
M. 2.5. |
1 | |||||
337 |
25 |
J. |
R. |
Asm. 0.5 max, vert. |
1 |
n. | |
L. |
Asm. 0.5 max. vert. |
1 | |||||
338 |
20 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
339 |
26 |
J. |
R. |
M, 1.5. |
1 |
n. |
Heeft piüoe-iiez 1.6, voor 8 jaar |
L |
M. 1 75. |
1 |
voorgeschreven. Vader op 55 | ||||
jarigen leeftijd begonnen met | |||||||
een bril ie lezen. | |||||||
340 |
25 |
J. |
H. |
E. |
1 |
Ü. |
Germain neef klenrblind. |
L. |
E. |
1 | |||||
341 |
23 |
Vb |
R |
E. |
1 |
n. |
Linker aaugezlchtshelft kleiner |
L. |
Asm. 0.75 (uw. hor. |
1 |
dan rechiey. |
|
Liuker aangeziohtshelft kleiuer dun rechter. [leeft bril 1. s— Ir c — 1.25. Aanmerkingen. Nystagmus ()j)S. Aangeboren alrophie van de pupil. Coiiceii-trisch zeer beperkt gezichtsveld. |
u lt;u s B s a 'o gt; |
a o 'TJ Sm agt; 3 O |
*3 quot;ö «s |
bl O O |
11 e f r a c t i e. |
(O S 01 |
d d o s V 3 |
Aanmerkingen. |
378 |
27 |
J. |
R. |
Hui. 1. |
1 |
n. | |
L. |
Hm. 1. |
1 | |||||
379 |
20 |
J. |
R. |
M. 0 5. |
1 |
u. |
Vader bijziende. |
L. |
M. 0.5. |
1 | |||||
380 |
23 |
J. |
R. |
K. |
i |
n. | |
L. |
K. |
1 | |||||
381 |
IS |
J. |
K. |
E. |
1 |
u. |
Blepharitis. |
L. |
E. |
1 | |||||
382 |
28 |
M. |
R. |
M 12.73. |
1 |
n. |
Op 17'quot; jarigen leeftijd begonnen |
L. |
M. 13. |
1 |
bril te dragen. Twee zusters en | ||||
l broeder bijziende. | |||||||
383 |
33 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
384 |
22 |
J. |
R. |
M. 3. |
1 |
n. |
Heeft pince-uex 1 — 3, r — 3.5. |
L. |
M. 3.3. |
1 |
Grootvader zeer bijziende. Vader | ||||
minder bijziende. Oudste zuster | |||||||
bijziende; de jongere onbekend. | |||||||
335 |
22 |
Pha. |
R. |
K. |
1 |
0. | |
L. |
E. |
1 | |||||
386 |
28 |
M. |
R. |
Hm. 1.5 max. vert. |
n. |
Maculae corneae. | |
L. |
Ash. 1.25 max. vert. |
1o | |||||
387 |
26 |
M. |
R. |
Hm. 1.75. |
1 |
n. |
Obscuratio lentis OS. |
L. |
Hm. 1.5 O Ash. 1 max. — 85». |
/« | |||||
388 |
26 |
M. |
R. |
Asm. 0.75 max. vert. |
u. | ||
L. |
Ash 0.75 max. vert. | ||||||
389 |
28 |
J. |
R. |
M. 0.5 O Asm. 1 max. vert. |
5| /« |
abu. | |
L. |
M. 0.75. |
6 6 | |||||
390 |
27 |
J. |
R. |
Hm, 0.5. |
1 |
n. | |
L. |
Hm. 0.5. |
1 | |||||
391 |
24 |
M. |
R. |
Asm. 0 75 max. vert. |
1 |
n. | |
L. |
Asm. 0.75 max. vert. |
1 | |||||
392 |
20 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
393 |
21 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
M. lev. |
1 | |||||
394 |
19 |
J. |
R. |
M. 10. |
1 |
u. |
Vader bijziende. Draagt bril — 8 |
L. |
M. 9. |
1 | |||||
395 |
20 |
M. |
R. |
E. |
1 |
11. | |
L. |
E. |
1 |
ilI |
¦ ¦ nbsp;nbsp;nbsp;j | ||||||
CU a |
.-S |
. |
.2 *5 | ||||
a |
s | ||||||
s a quot;o |
ia lt;o |
quot;ö W |
O O |
Refractie. |
lt;n |
tm s |
A a u in e r k i 11 g e u. |
o |
5 | ||||||
396 |
21 |
J. |
R. |
Hm. 0.75. |
1 |
n. | |
L. |
Hm. 0.75. |
1 | |||||
397 |
20 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
398 |
19 |
J. |
R. |
E. |
1 |
n. |
Blepharitis chrouica. |
L. |
E. |
1 | |||||
399 |
18 |
J. |
R. |
Hm. iev. |
i |
n. | |
L. |
Hm. lev. |
1 | |||||
400 |
18 |
J. |
R. |
Hm. Ü.5. |
1 |
n. | |
L, |
Hm. 0.5. |
1 | |||||
401 |
18 |
J. |
R. |
Hm. 0.5. |
1 |
11. | |
L. |
Ilm. 1. |
i | |||||
402 |
23 |
J. |
K. |
M. 1.5. |
1 |
Ü. | |
L. |
M. 1. |
1 | |||||
403 |
19 |
J, |
R. |
M. 0.5. |
1 |
n. | |
L. |
M. 0.75. |
1 | |||||
404 |
18 |
J. |
R. |
Hm. 0.5. |
1 |
n | |
L. |
Hm. 0.5. |
1 | |||||
405 |
22 |
T. |
R. |
E. |
1 |
11. | |
h. |
E. |
1 | |||||
406 |
33 |
Ph. |
R. |
E. |
*/lê |
n. |
Maculae conieae ODS. |
L. |
E. |
5| j6C | |||||
407 |
24 |
J. |
R. |
jM. 0.5. |
1 |
n. | |
L. |
M. 0.5. |
• 1 | |||||
408 |
26 |
J. |
R. |
E. |
J |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
409 |
23 |
T. |
R. |
E. |
u. | ||
h. |
Asm. 0.75. |
1 |
n. | ||||
410 |
23 |
J. |
R. |
M. 4.5. |
1 |
n. |
Heeft voor ongeveer 8 jaar piiice |
L. |
M. 3.5. |
1 |
nez —2.75 gekregen. |
u u a a |
3 o rs rö 3 Q |
’S |
til O O |
11 e f 1* a c l i c. |
cA 3 |
.3 ’tgt;3 3 Ui 3 V 2 |
Aanmerkingen. |
1 |
23 |
T. |
K. |
M. fi. |
1 |
II. |
Vader en zuster bijziende. Draagt |
L. |
M 6. |
1 |
bril — 5. | ||||
2 |
24 |
ï. |
R. |
Hm. 2 3 Ash. 0,5. |
1 |
n. |
Heeft bril r-|-3, 1 {-3.5. |
I,. |
Hm. 3 O Ash. 1.75 max. |- 15*^. |
®/lfi | |||||
3 |
ï3 |
T. |
R. |
M. 3, |
1 |
abn. |
Vailev kortzichtig. |
L, |
M. 3. |
1 | |||||
4 |
22 |
ï. |
R |
. nbsp;nbsp;nbsp;Hm. 4. |
4' |
11. |
Heeft bril r -|- 2, 1 -j-l O c -j I.o. |
L. |
Ash. 1.5 C Hm. 0.5 max. vert. |
16 | |||||
5 |
21 |
ï. |
R, |
M. 10 O Asm. 1 max. vert. |
u. | ||
L. |
M. 11. |
% | |||||
6 |
24 |
T. |
R. |
Asm. 0.75. |
1 |
u. | |
L. |
E. |
1 | |||||
1 |
24 |
T. |
R. |
Ash. 1.25 max. -h 5quot;. |
®/ /j« |
11. | |
L. |
Ash 5 max. — 5quot;. |
•6) '18 | |||||
8 |
22 |
T. |
R. |
M. 5.5 |
1 |
D. | |
L. |
M. 4.5 O Asm. 0.75 max. j- 20®. |
1 | |||||
9 |
22 |
T. |
R. |
Asm. 0.75 max. — 20“. |
1 |
u. | |
L. |
M. 2. |
1 | |||||
10 |
21 |
T. |
R. |
E. |
i |
n. | |
L. |
E. |
1 | |||||
11 |
21 |
T. |
R |
Ash. 3 max. |. 20quot;. |
’/gt;» |
n. |
Corrigeerende bril. |
l„ |
Ash. 2 max. -f- 10®. |
^/l2 | |||||
12 |
22 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
li. |
E. |
1 | |||||
13 |
21 |
T. |
R. |
E. |
1 |
11. | |
L. |
E. |
1 | |||||
14 |
24 |
T. |
R. |
M, 0.75. |
1 |
n. | |
L. |
M. 0.75. |
1 | |||||
15 |
24 |
T. |
R. |
E. |
1 |
n. | |
L. |
M. 0 5 |
l |
Resultaten van het onderzoek.
Wij willen nu nagaan, welke resultaten de statistiseho tabellen opleveren. Hel aantal der onderzochte Nederlandsclienbsp;Studenten bedraagt 410; laculleits-gewijze zijn zij verdeeldnbsp;als volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Van de 820 onderzochte oogen zijn er 222 myopiscli d. i. 27.07 7o-
De verhouding tusschen het aantal studenten in elke faculteit, het aantal myopen en liet aantal inyopischenbsp;oogen, is aangegeven in de volgende label.
In de Faculteit der; |
Octal. |
Myopen. |
Myopische oogen. |
Procent berekend naar het aantal oogennbsp;in elke faculteit. |
Oodgeleerdheid. . . . |
129 |
31 |
60 |
23.2.') 7 ' 0 |
Geneeskunde..... |
120 |
3,5 |
64 |
26.6 , |
Rechten........ |
116 |
39 |
68 |
29.31 „ |
Wis-en Natuurkunde. |
22 |
7 |
14 |
31.81 „ |
Phavmacie...... |
16 |
5 |
10 |
31.2.5 „ |
Letteren....... |
7 |
4 121 |
6 |
42.9 nbsp;nbsp;nbsp;„ |
De label op de volgende pag. geeft ons een overzicht van hel voorkomen der M. in de verschillende levon.sjaren. Nemen wij drie groepen naar den leeftijd aan:
| ||||||||||||||||||||
levensjaren iets geringer zijn. Wij kunnen ook in ’t algemeen zeggen geen hoogere graden op ouderen leeftijd te vinden |
Lee |
f t ij d e n. | |||||||||||||
Graad van |
17 |
18 |
19 |
20 |
21 |
22 |
23 |
24 |
25 |
26 |
27 |
28 |
29 | |
myopie. |
jaar. |
jaar |
jaar. |
jaar. |
jaar. |
jaar. |
jaar. |
jaar. |
jaar. |
jaar. |
jaar. |
jaar. |
jaar. | |
0.25 |
1 |
2 |
1 |
4 | ||||||||||
0.5 |
2 |
6 |
9 |
1 |
2 |
7 |
3 |
3 |
1 |
1 |
2 |
2 |
38 | |
0.75 |
6 |
2 |
2 |
4 |
4 |
2 |
1 |
1 |
23 | |||||
1 |
1 |
2 |
2 |
3 |
1 |
2 |
1 |
1 |
2 |
15 | ||||
1.25 |
3 |
3 |
1 |
1 |
7 | |||||||||
1.5 |
3 |
2 |
2 |
5 |
4 |
1 |
1 |
1 |
19 | |||||
1.75 |
1 |
2 |
1 |
2 |
1 |
8 | ||||||||
2 |
1 |
3 |
1 |
2 |
1 |
2 |
10 | |||||||
2.25 |
1 |
2 |
1 |
4 | ||||||||||
2.5 |
1 |
2 |
2 |
2 |
2 |
1 |
10 | |||||||
2.75 |
1 |
1 | ||||||||||||
3 |
1 |
1 |
2 |
3 |
1 |
8 | ||||||||
3.5 |
3 |
3 |
1 |
5 |
2 |
4 |
18 | |||||||
3.75 |
2 |
1 |
1 |
3 | ||||||||||
4 |
1 |
5 |
3 |
2 |
1 11 | |||||||||
4.5 |
1 |
1 |
1 |
1 |
4 | |||||||||
5 |
1 |
2 |
1 |
2 |
2 |
1 |
1 |
9 | ||||||
5.5 |
2 |
2 |
2 |
1 |
3 |
1 |
1 |
12 | ||||||
6 |
3 |
5 |
1 |
1 |
10 | |||||||||
7 |
1 |
1 | ||||||||||||
9 |
1 |
1 |
2 | |||||||||||
10 |
1 |
1 | ||||||||||||
12 |
1 |
1 | ||||||||||||
12.75 |
1 |
1 | ||||||||||||
13 |
1 |
1 |
2 |
Verdeelen we de myopie willekeurig in 3 graden: de lagere (tol 3 dioptrieën), de hooge (tot 7 dioplrieën) ennbsp;de hoogere graden (tot en met 13 dioptrieën), dan ziennbsp;we, dat 139 oogen tot de eerste soort behooren, 75 totnbsp;de tweede en 8 tol de derde. Laten wij, zooals Coim ennbsp;Priestley Smith, myopie beneden 1 D buiten rekening, dannbsp;bekomen wij 157 myopische oogen ol' 19.14 pet.
Ilypermetropiscbe oogen komen er 117 in de tabellen voor, die, naar de graden, als volgt verdeeld zijn.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben 38 bypermetropische oogen. |
120 Medici 116 Juristennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31
129 Theologen nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29
22 Pbilosophen nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9
16 Pharmaceuten nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7
7 Litteratoren nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2
-ocr page 195-m
De verschillende gevallen van anisomelropie zijn hieronder hijeengevoegd.
13 gevallen van E. en Una.
15 nbsp;nbsp;nbsp;Dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M.
3 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ash.
2 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» » Ilm.
2 nbsp;nbsp;nbsp;Dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hm. en M.
1 nbsp;nbsp;nbsp;gevalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met verschil in Ash.
2 nbsp;nbsp;nbsp;gevallen »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» Asm.
2 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Asm. en Ash.
Myopisch astigmatisme komt op de 820 oogcn 6A maal voor, enkelvoudig of gecombineerd met myopie of hyper-melropie, in verschillende graden tusschen 0.25 onnbsp;3 dioptrieën.
llypermetropisch astigmatisme komt op 820 oogen41 maal voor, enkelvoudig of gecombineerd met hypermetropie ofnbsp;myopie, in verschillende graden tusschen 0.25 lot 4nbsp;dioptrieën.
21 gevallen van insufficientia r. interni zijn in de tahellen genoteerd, waarvan er 7 voorkomen hij Asm., 0 hij M.,nbsp;5 bij E. en 2 bij Ash.
Erfelijkheid der bijziendheid. In 10 gevallen was de vader alleen bijziende, 1 maal de moeder, 1 maal de beidenbsp;ouders, 5 maal broers en zusters, zonder dat het van denbsp;ouders kon bewezen worden; in 9 gevallen waren geennbsp;van beide ouders bijziende.
-ocr page 196-iU
Van de ^0 oogen der DuUsche studenten waren 12 myopisch, dus 40%, verdeeld naar de graden als volgt:nbsp;Dioptrie; 0.5, 0.75, 2, 3, 4.5, 5, 5.5, 6, 10, 11nbsp;i 2121nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1211.
Hoewel het aantal te klein is om van eene statistiek te gewagen is het toch opmerkelijk hoe in het kleinenbsp;getal betrekkelijk vele en hooge graden van M. voorkomen,nbsp;tegenover slechts 8 oogen met E.
N'’. 3 heelt een gebrekkigen kleurenzin.
-ocr page 197-De bepaling van den kleurenzin en de voorgekomene afwijkingen.
Bij het onderzoek van het kleuronderscheidingsvermogen hadden wij het plan opgevat, de verschillende methoden,nbsp;daarvoor aangegeven, onderling te toetsen, ten einde daaruitnbsp;een besluit te nemen, welke methode voor een snel ennbsp;tevens afdoend onderzoek, de beste waarborgen levert voornbsp;een juiste kennis van deze functie van het netvlies of vannbsp;de percipieerende elementen van het gezichtszintuig.
Wij begonnen met een tiental paarse en blauwe borduur-wolstrengen van verschillende saturatie voor te leggen en verzochten dan uit deze, alleen de paarse of alleen de blauwe,nbsp;op zijde te leggen. Donders i) deelde vroeger mede, datnbsp;dit een gevoelige proef moet zijn, om kleurblindheid tenbsp;ontdekken; «in het stelsel van onderzoek van Holmgrennbsp;»zou naast het bleekgroene als warme toon een bleek paarsnbsp;«sajet als koele passen ” Bekend is het, hoe velen in hetnbsp;dagelijksch leven, van wie men niet veronderstelt, dat hun
1) Onderzoekingen gedaan in het physiologisoh Laboratorium der lltrechtsche Hoogeschool. Derde Reeks. VI pag. 115, 1881.
-ocr page 198-kleuronderscheidingsvermogen geringer is dan normaal, toch zeer moeielijlv verschil in paars en blauw (ten minste voornbsp;sommige graden van saturatie) weten aan te geven. ))’t Isnbsp;paars of blauw” wordt door sommigen zoo onverschillignbsp;gezegd, alsof ze gansch niet een gebrekkig kleuronderscheidingsvermogen daardoor te kennen geven, terwijl diezelfde personen niet ligt zeer bleekgroen met havannahkleurnbsp;of grijs zullen verwarren, zoodat zij, volgens de methodenbsp;van iïoLMGREN, geheel als normaal zich zouden vertoonen.nbsp;Hebben wij hier dan te doen met de allerfijnste of lievernbsp;allergeringste afwijkingen in den kleurenzin, die ons metnbsp;de andere methoden ontsnappen? Die vraag was practiscbnbsp;alleen te beantwoorden, door quantitatief, met het instrument voor doorvallend licht van Donders, hun kleurenzinnbsp;te bepalen; wij hebben dit bij de meesten gedaan, en vondennbsp;ook dan, dat zij niet bij anderen met normalen kleurenzin,nbsp;die zonder moeite paars en blauw sorleeren, achterstaan, —nbsp;ja de meesten waren gelijk aan hen, die goed blauw ennbsp;paars sorteerden. Er slaat tegenover, dat enkelen metnbsp;gebrekkigen kleurenzin, die de letters van Stilling nietnbsp;konden lezen en quantitatief bleken ten achter te staan,nbsp;toch, hoewel niet zeer vlug, paars en blauw konden sor-teeren. Intusschen was het hen meestal onmogelijk uit eennbsp;hoop wollen strengen van verschillende kleuren (b. v. de collectie Holmgren) al de paar.se of al de blauwe uit te zoeken.
Als tweede proef werden de letters van Stilling voorgelegd. Eerst gaven wij altijd de geelblauwe, waardoor hel hun terstond duidelijk werd, wat eigenlijk gezien moestnbsp;worden Hierbij werd de eerste editie van Stilling’s
-ocr page 199-il7
«Tal'eln” ') niet gebruikl, omdat het verschil in glans van de vci'schillende kleuren der ruitjes, de vertrouwbaarheidnbsp;van bet onderzoek geheel in den weg stond. Later heeftnbsp;Stilling; 2) deze nadeelen, die uitsluitend van technischennbsp;aard waren, welen Ie overwinnen en een stel letters gegeven, die werkelijk alles opleveren, wat de methode beloofde.nbsp;Daar de bladen met de letters niet genummerd zijn, kannbsp;men ze alleen aangeven door de letters te noemen; wijnbsp;spreken dus van de bladen: D. 0. E. B; T. L. F. 11. enz.
Vroeger was ons voorgekomen, dat, zoodra er slechts een geringe afwijking van den kleurenzin bestond, de lettersnbsp;van hel blad, met ï L. aanvangende, volstrekt niet gelezennbsp;konden worden, in sommige gevallen werden nog de roodenbsp;ruitjes aangegeven, maar niet dan met veel moeite. In-tusschen hadden enkele, die in het geheel niet T. L. kondennbsp;lezen, met eenige inspanning en moeite wel D. 0. kunnennbsp;lezen of ten minste ontcijferen. Er bestaat in deze beidenbsp;tafels een werkelijk verschil, waarop Stilling niet opmerkzaam heeft gemaakt, maar dat ons als diagnostisch hulpmiddelnbsp;j uist van waarde is. Beziet men de tafel D. 0. vergelijkendenbsp;met de andere nauwkeurig, zoo zal men bemerken, dat denbsp;kleur der lichtbruine 8) of geelbruine ruitjes iets donkerdernbsp;is, dan der lichtbruine ruitjes van T. L. F. H. en daardoor
1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Prüfung des Farbensinnes beim Bisenbahn- und Marine-Personal. Cassel 1877.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Die Prüfung etc. ÏTeue Folge. Etste Lieferung. Tafeln zurnbsp;Bestimmung der Koth-örundblindheit. Cassel 1878. — Tafeln zurnbsp;Bestimmung der Blau-Grelbblindlieit 1878.
3) nbsp;nbsp;nbsp;De kleur der ruitjes van den grond noemen we gemakshalvenbsp;donker bruin en licht bruin.
-ocr page 200-118
zullen de Rb wel moeielijk de letters D. 0. onderscheiden, omdat voor hen rood veel donkerder en de lichtroode blokjesnbsp;dus bijna dezelfde lichtsterkte als de lichtbruine hebben; de Gbnbsp;daarentegen zullen de lichtroode blokjes lichter zien, ooknbsp;-lichter dan de lichtbruine en dat zal hen daardoor, indiennbsp;hun kleuronderscheidingsvermogen niet belangrijk verminderd is, de letters kunnen doen herkennen. Wie echternbsp;T. L. niet kon ontcijferen, kon ook evenmin H. 12. III.nbsp;11.; 0. B. H. E. en L. 0. T. U. lezen,
Wij komen hierop later terug.
Als derde proef vei'melden wij de methode van Holmgren. De methode, met al hare praktische voordeelen, is in zijn werk i) uitvoerig beschreven. Herinneren wij hiernbsp;alleen, dat Holmgren begint met:
I. Een weinig gesatureerd groen sajet voor te leggen, dat voor het normale oog een tamelijk zuiver groen moetnbsp;zijn, noch geelgroen, noch blauwgroen, maar tusschennbsp;beide; in elk geval mag het geen geelgroen zijn. Wienbsp;hierbij grijs, havannahkleur, saumonkleur, appelbloesem ofnbsp;een of andere lichtbruine tint voegt, is gebrekkig. Wie,nbsp;zonder deze kleuren er bij te voegen, toch blijkbaar ernbsp;over aarzelt, heeft een zwakken kleurenzin.
Ha. Blijkt het, dat volgens I een gebrekkige of zwakke kleurenzin aanwezig is, dan wordt Ha een helder rose,nbsp;beboerende tot de nuancen, die het meest gesatureerd zijnnbsp;en het meest helder, voorgelegd.
1) De la cécité des couleura dans ses rapports avec les chemins dc fer et la marine, Paris O. Masson 1877.
-ocr page 201-Worden er, door hem, die bij I verwisselingskleuren voegde, alleen rose gevoegd, zoo is hij onvolkomen gebrekkig.
Voegt hij er daarentegen, hetzij met of zonder rose, blauw of violet of beiden bij, dan is hij volkomen rood-blind; voegt hij er, hetzij met of zonder rose, grijsnbsp;of groen bij, dan is hij volkomen groenblind.
Daarmede is dus het onderzoek afgeloopen, maar als controle-proef voegt Holmgren, alleen voor hen, die doornbsp;lla bleken rood- of groenblind te zijn, een derde proef-kleur II6 hij, die helrood moet zijn, evenals een nieuwe roodenbsp;vlag bij de spoorwegsignalen. Nu zullen de roodblindennbsp;hij Ilè ook donkergroen en donkerbruin bijvoegen, denbsp;groenblinden een lichter groen en lichter bruin.
Dit is in het algemeen de methode van Holmgren.
Voorts werd volgens de methode van Donders i) quanti-tatief de meerdere of mindere onvolkomenheid van den kleurenzin bepaald. Voor de proeven met opvallend licht,nbsp;werd het door Weber, volgens de bovengenoemde methode,nbsp;geconstruëerde instrument gebruikt; de beschrijving er vannbsp;is te vinden in de Klinische Monatsblatter für Augenheilkundenbsp;1878. Bericht über die elfte Versammlung der Opthalmo-logischen Gesellschaft S. 130. ))Es muss,” zegt Weber,nbsp;«dringend darauf gehalten werden, dass immer unternbsp;seiner und derselben Beleuchtung untersucht wird. Urn
1) Achttiende verslag van het Nederlandsche Gasthuis voor oog-lijders 1877. pag. 77. Onderzoek. Physiol. Laborat. der Utr. Hooge-school. Derde reeks. V. pag. 34,
-ocr page 202-•120
seine solche Gleichheil herzustellen, bediene icli mich sschwarzer Rouleaux, durch welche das Zimmer beliebignbsp;sverdüstert werden kann. Kür gewöhnlicb, weil iur unserenbsp;sraeteorologischen Verhallnisse am passendsten wahle ich —nbsp;»und hierlur ist auch diese Tal'el berechnel — einen Be-sleuchtunsgrad, der Vs holier ist, als das Minimum bei demnbsp;seben nog die S — 1. Diesen stellt man auf die Weise her,nbsp;»dass der Untersucher sicb mil Smokglasern 5 bewaffnet,nbsp;))die das Unterscheidungsvermögen um herabsetzen, undnbsp;»nun durch die schwarzen Rouleaux so weit abdüstert,nbsp;))dass gerade nocb die für die betreffende Distanz giiltigennbsp;))Probebuchstaben gelesen werden können und auch beinbsp;slangerer Fixirung kein Zuwachs an Unterscheidungsver-smögen eintritt.” Wij hebben echter voor opvallend lichtnbsp;niet, zooals Weber, de kamer gedeeltelijk duister gemaakt,nbsp;daar gedurende de proeven het hemellicht toch ook dikwijlsnbsp;veranderde en men dus elk oogenblik de vensterluiken meernbsp;of minder had moeten sluiten Wij hadden zelf normalennbsp;kleurenzin en konden de heldere tamelijk gesatureerde kleuren, bij i m.m. middellijn, onder goede verlichting tegennbsp;zwart fluweel op een afstand van 5 meters herkennen. Denbsp;kleuren van 1 m.m. op Weber’s tafel werden dus gebruikt bij helderen hemel; was de hemel minder helder,nbsp;de verlichting geringer, dan werden voor denzelfden afstandnbsp;groolere kleuren gebruikt of de afstand genoteerd, waaropnbsp;hel normaal kleurenziende oog de stipjes van 1 m.m.nbsp;herkent en daarnaar de graad van den kleurenzin bepaald.
Bleek de kleurenzin gebrekkig te zijn of waren de uitspraken niet juist te vertrouwen, dan werd de methode
-ocr page 203-1“21
vooi' dooi'vallend lichl gebruikt, liet is Prol'. DojNders gelukt hiervoor een instrument te doen construeeren, dat, doornbsp;technische verbeteringen, de methode van onderzoek eennbsp;volkomenheid heeft gegeven, waardoor het, naar mij loeschvjnt,nbsp;niets meer te wenschen overlaat. In zijn verhandeling op hetnbsp;Internationaal Geneeskundig Congres, in 1879 te Amsterdamnbsp;gehouden, werd het instrument gedemonstreerd, terwijl wijnbsp;in la Nature \%%\. 1 Janvier pag. 70 een goede afbeeldingnbsp;er van vinden in een artikel van Dr. Marechal , Sur lanbsp;cécité des couleurs. Daar de beschrijving echter zeer onnauwkeurig is, en voor een deel het instrument niet begrepen schijnt, laten wij hier de beschrijving •) volgen.
Een dof zwart geverwd houten scherm hoog 40 c. m., breed 35 c. rn. rnet klampjes beneden voor en achter tot steunnbsp;heeft in het midden een opening van 25 m. m. middellijn,nbsp;gesloten door een mat glas, waarvoor een dof zwart metalennbsp;plaat met gaatjes van 1, 2, 5, 10 en 25 m m. verschuifbaar is. In den bovenrand van de metalen plaat zijn gaatjes,nbsp;juist boven het midden van de openingen van 1, 2, 5, enz.nbsp;rn. m., terwijl in de bovenste gleuf, waarin de plaat schuift,nbsp;een veer is met knopje, juist boven het midden van de 25nbsp;rn. m. middellijn groote opening van het scherm; dit knopjenbsp;correspondeert met de gaatjes boven de openingen van denbsp;metalen plaat. Op die wijze zal bij het verschuiven hetnbsp;centrum van de openingen in de verschuifbai’e metalen
1) Gedeeltelijk overgenomen uit Donders. De quantitatieve bepaling van het kleuronderscheidingsvermogen. XVIII Verslag van het Ned. Gasthuis voor Ooglijders pag. 77. — Ond. phys. lab.nbsp;Dtr. Hoogeschool. Derde reeks. VI. pag. 40.
-ocr page 204-122
plaat altijd juist voor het centrum van de opening in het scherm komen. — Onmiddelijk achter het scherm bevestigd,nbsp;bevindt zich een draaibare houten schijf van 20 c. m.nbsp;middellijn, waarin zes gaten van 3 c. m. middellijn opnbsp;6 c. m. van het centrum der schijf: deze gaten bevallennbsp;het roode en groene glas der spoorwegsignalen, en anderenbsp;ongekleurde en gekleurde glazen. De schijf is zoodanignbsp;aan het scherm bevestigd, dat bij het ronddraaien de verschillende gekleurde glazen afwisselend voor de openingnbsp;in het scherm gebracht kunnen worden; met keepen in dennbsp;rand der schijf en een veer als arret op het scherm is alweder gezorgd, dat het centrum der glazen der schijlj altijdnbsp;met het centrum der opening in het scherm overeenkomt.nbsp;Bij iedere opening in de schijf is een gekleurd strookjenbsp;papier i) geplakt, aanduidende de kleur van het glas innbsp;de opening, daar het voor den persoon, die de schijf draait,nbsp;moeielijk te zien is, welk gekleurd glas erdoor hem voorgebracht wordt.
Op een schaal, loodrecht op de achlervlakte van het scherm bevestigd, beweegt zich een lantaarn, waarin een kaars,nbsp;die, evenals de kaarsen in rijtuiglantaarns, door een spiraal-veer altijd op dezelfde hoogte gehouden wordt. De lantaarn
1) Dit strookje papier heeft Dr. Marechal in de war gebracht. „Un disque en bois porte sur sa surface libre des petits rectan-,gle8 de papier de couleur (5 m. m. sur 20 m. m.) qui doivent être vusnbsp;yjde jour a une certaine distance; cette distance est ensuite propor-„tionnellement comparée a celle reclamée par Ie plus grand nombrenbsp;„de vues normales.” la Nature, pag. 70. 1881. Dr. M. schijnt dusnbsp;gedacht te hebben, dat deze strookjes voor bepaling van den kleq-renzin bij opvallend licht bestemd zijn.
-ocr page 205-zelf is zoo gemaakt, dat, zonder aan den toevoer van lucht voor het helder en gelijkmatig branden te kort te doen, allenbsp;openingen zooveel mogelijk afgesloten zijn, zoodat er geennbsp;licht, dan door de opening vlak voor de vlam parallel metnbsp;het scherm op de hoogte der middenopening, naar buitennbsp;komt. Aan de lantaarn is een 20 c. m. lange, blikkennbsp;van binnen en buiten zwart gemaakte buis (3 c. m.nbsp;doorsnede) voor de opening bevestigd, zoodat al het lichtnbsp;van de kaars komende, juist op de opening van het schermnbsp;en het daarvoor zich bevindende glas van de schijf gerichtnbsp;wordt. Wanneer het daglicht, door het sluiten der luiken,nbsp;zooveel mogelijk uit de kamer geweerd is, bepaalt mennbsp;voor het normale oog den afstand A, waarbij voor wit ennbsp;voor gekleurd licht, bij m — 1, D z=z 5 meters is. Daarnbsp;men zoo moeielijk altijd hetzelfde gekleurde en matte glasnbsp;kan bekomen, zal men voor elk instrument eens dezenbsp;bepaling moeten doen. Het zal daarbij al spoedig blijken,nbsp;dat die verschillen niet belangrijk zijn voor verschillendenbsp;instrumenten. Met de standaardkaars en het door onsnbsp;gebruikte fijn geslepen matglas werd voor het witte kaarslicht A —1.75 meter, voor het roode A = 0.40, voornbsp;het groene A = 0.25 meter gevonden.
Ten slotte werden de studenten, wier kleurenzin was gebleken onvolkomen te zijn, met de pseudo-isochromatischenbsp;kleurstalen van Donders onderzocht. De eerste mededeelingnbsp;omtrent deze methode werd in de zitting der koninklijkenbsp;Academie van Wetenschappen van 28 December 1878
1) Zie de formule bij Donders 1. c. pag. 81.
-ocr page 206-124
gedaan, i) Een meer uitvoerige beschrijving werd op liet Ileidelberger Congres van 1879 2) gegeven:
Yan een twaalftal kleurblinden verkreeg hij meer dan veertig pseudo-isochromatische jiaren boi'duurwol. Van iedernbsp;paar liet bij 2 monsters maken, door de wolslrengeljesnbsp;netjes op een ,latje of plankje te laten winden, en wel zoo,nbsp;dat nu eens de eene, dan weder de andere kleur de grondnbsp;vormde, die dan door de andere in den vorm van streepennbsp;afgebroken werd. De strepen, die een breedte hkdden vannbsp;2 wollen draden naast elkander, hadden de dikte der lijnennbsp;van no. IX van Snellen’s Optotypi.
Er bleek hierbij, dat op eenige stalen zoowel de rood-als de groenblinden de strepen moeielijk of in het geheel niet tellen konden; terwijl op eenige andere de strepennbsp;door alle roodblinden gemakkelijk, door vele groenblindennbsp;niet gezien werden, en omgekeerd.
Zoo verkreeg men drie reeksen van staten,
Een eerste reeks, waarvan de strepen, zoowel door rood-als door groenblinden, moeielijk of niet herkend werden. Zij werden genummerd a, b, c enz. tot li.
Een tweede reeks, waarvan de strepen door alle roodblinden gemakkelijk gezien werden, daarentegen door de groenblinden moeielijk of niet: de wollenparen werden zoonbsp;gewonden, dat voor de roodblinden de strepen donkerdernbsp;schenen. Deze kleurstalen hadden de volgnummers 1—6.
Een derde reeks, waarvan de strepen door alle groen-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie procesverbaal dier zitting.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Bericht über die zwölfte Versammlung der Ileidelberger Oph-thalmologischen Gosellschaft 1879. pag. 174.
-ocr page 207-blinden gemakkelijk gezien, daarentegen door de roodblin-den moeielijk of voor een deel niet herkend werden; hier waren de sajet-slrengen zoo gewonden, dat de strepennbsp;voor den groenblinde lichter schenen dan de grond. Denbsp;stalen waren genummerd 11 tot 17.
Op het niet omwondene gedeelte werd de letter of het nummer geteekend.
Ieder kleurenstaal werd nu, -te beginnen met de eerste reeks, aan den te onderzoeken persoon op een afstand vannbsp;1 meter op een zwarten grond (b v. de jas van dennbsp;onderzoeker) voorgehouden.
En nu de diagnose van den kleurenzin.
Wie van de eerste reeks (of ook van de beide andere niet alle stVepen gemakkelijk lellen kan, heeft een onvol-komcnen kleurenzin, kleurblindheid in het algemeen.
Koodblind is bij, die op de kleur en stalen van de tweede reeks alle strepen en wel donker ziet, daarentegen, die vannbsp;de derde reeks moeilijk en op een of meer stalen niet ziel.
Groenblind is hij, die op de stalen der derde reeks, de strepen gemakkelijk ziet en wel liciiter dan de grond ,nbsp;daarentegen die van de tweede reeks moeielijk en op eennbsp;of meer monsters niet.
Onvolkomen rood- of groenblindheid wordt daardoor herkend, dat verreweg de meeste strepen gezien, maar,nbsp;in plaats als licht en donker, als van verschillende kleurnbsp;worden aangeduid.
Hoe onvolkomen de dikwijls vrij juist getelde strepen gezien werden, bleek daaruit, dat eene oneffenheid,nbsp;door het omwinden veroorzaakt, dikwijls als streep werden aangegeven.
-ocr page 208-126
Na de mededeeling van de door ons gevolgde methoden, laten wij hier een beschrijving volgen der afzonderlijkenbsp;gevallen, die anomalieën in het onderscheiden van kleurennbsp;opleverden. Het nummer vóór ieder geval duidt het nummernbsp;der statistiek aan. Tot ons leedwezen zal men bemerken,nbsp;dat enkele gevallen, voor sommige methoden minder nauwkeurig onderzocht zijn, daar en ons zelven en den studentennbsp;soms de tijd ontbrak om langer aan het onderzoek deelnbsp;te nemen; door een der methoden was meestal dan reedsnbsp;de kleurblindheid voldoende geconstateerd en, waar ditnbsp;niet het geval is, hebben wij ze tot de twijfelachtige teruggebracht , die later onderzocht moesten worden. Wijnbsp;twijfelen niet of later zal ons de gelegenheid daartoe gegeven worden.
De eerste honderd gevallen zijn ook niet voor elk oog afzonderlijk op kleurenblindheid onderzocht, wat wij welnbsp;met de laatste 310 gedaan hebben, zonder echter, zooalsnbsp;later bleek, een geval van kleurenblindheid op één oog gevonden te hebben. Wat wij van erfelijkheid konden nagaan,nbsp;zal aan het einde van het hoofdstuk zijn plaats vinden.
13. Med. Stud. 20 j. M. 5.5. ODS. V =: 1.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauwe sajetstrengen worden gesorteerd naar de lichtsterkte.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling’s methode. Alleen de letters voor het onderzoek van blauw-geelblindheid worden gelezen, geen dernbsp;overige, terwgl de roode ruitjes niet aangotoond kunnen worden.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren’s methode. Bij I worden havannakleurigenbsp;en grijze gelegd, bij Ila. blauwe, bij Ilb. alleen roode.
4 Quantita tive methode van Donders. Bij door-
vallend licht bepaald, Lr. en Lg. ongeveer '/.w.
-ocr page 209-a. moeielijk b. tot h. goed.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw worden goed gesorteerd, niet zeernbsp;vlug; maar bleef een paarse bij de hoop blauwe of omgekeerd, dan werd hij er ten slotte toch uitgehaald.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Alleen de geel-Wauwe worden gelezen; van denbsp;rood-bruine kunnen de roode ruitjes aangetoond worden,nbsp;maar maken zoo zwakken indruk, dat alleen D. O. als letter geconcipieerd wordt.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bij I wordt gednbiëerd om licht havannah bijnbsp;te leggen, bij Ila. alleen rose, bij Ilb, alleen roode.
4 Quan tita tief. Doorvallend licht Lr. V5, L g^’/s-
5. p. i. C. Donders: a. en f, moeielijk, andere goed.
'1. Paars en blauw even als de vorige. Zeker licht blauw tamelijk gesatureerd wordt groen genoemd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Behalve de letters voor blauw-geelblindheid worden ook D. O. E. B. herkend en 11, 12, II. III. indiennbsp;ze een weinig schuins gehouden worden.
3. nbsp;nbsp;nbsp;IIOLMGREN. Bij I, Ila. Ilb. worden geen verwisselings-
kleuren gelegd. nbsp;nbsp;nbsp;^
4. nbsp;nbsp;nbsp;Q ua n 111 a t i e 1. Doorvallend licht. Lr. en Lg. quot;/j.
5. nbsp;nbsp;nbsp;p. i. C. Donders. Eerste reeks: van a. en d. worden denbsp;strepen uiterst moeielijk herkend.
De tweede en derde reeks konden ter diagnose niet go-1) Ter verkorting zullen we 1. noemen „paars en blauw”, 2. Stilling. .S. Holmgren. 4. Quantitatief. 5. p. i. 0. Donders.
-ocr page 210-bruikt worden , daar het verschil in kleur van strepen en grond het juiste oordeel over het verschil in helderheid zeernbsp;bemoeielijkte, in elk geval niet vertrouwbaar maakte.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw kunnen niet gesorteerd worden. Denbsp;blauwe worden wel tamelijk vlug op zijde gelegd maar éénnbsp;donker paarse wordt er bij genomen en wordt, ook na langnbsp;en rustig beschouwen, niet verwijderd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Behalve de letters voor blauw-geelblindheidnbsp;worden alleen D. O. gelezen; van de overige worden denbsp;roode ruitjes aangewezen.
.‘1. Holmgren. Bij I alleen groenachtige twijfelt over grijze, bij Ila. licht lila en grijs, bij Ilb alleen roode.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Q u a n t i t a t i e f. Doorvallend licht. Lr. en Lg.
5. nbsp;nbsp;nbsp;P. i. C. Donders. De a. f. b. worden niet gezien, denbsp;anderen goed; proeven met de beide overige soiueën gavennbsp;geen voldoende resultaat, daar altijd kleurverschil gezien werd.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en ll 1 aU W worden naar de lichtsterkte gesorteerd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Alleen te lezen de tafels voor blauw-geelblindheid.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bij I geelbruin, havannahkleur en grijze, bijnbsp;Ila blauwe, bij Ilb alleen rood.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Quantitatief. Lr. en Lg. ‘12.1.
5. nbsp;nbsp;nbsp;P. i. c. Donders: e. en h. geen strepen, overige welnbsp;Yan de volgende serieën werden alle destropen gezien, metnbsp;verschil in kleur.
-ocr page 211-m
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw moeieljjk doch goed.
2. nbsp;nbsp;nbsp;St-ILLING. Behalve de tafels voor blauw-geelblindheid, ooknbsp;D. O. gelezen; vindt op de andere tafels de lichtroode ennbsp;lichtbruine ruitjes volkomen gelijk.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bij I aarzelt grijze en licht roodbruine tenbsp;voegen, bij Ila alleen rose, bij Ilb alleen roode.
5. nbsp;nbsp;nbsp;P. i. C. Donders, a. b. d moeieljjk, de andere goed.
60. Med. stud. 18 j. M. 0.5 ODS. V — 1
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw, goed gesorteerd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. De tafels voor blauw-geelWindheid goed, donbsp;overige zeer moeieljjk gelezen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bjj I grijze, bjj Ila vleesehkleurige, bjj Ilbnbsp;alleen roode.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Quantitatiel’. Lr. en Lg. ‘D.
5. nbsp;nbsp;nbsp;P. i. C Donders (niet onderzocht).
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw worden niet gesorteerd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Behalve de letters voor blauw-geelblindheidnbsp;alleen D. O.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren (niet onderzocht).
4. nbsp;nbsp;nbsp;Quantitatiel’. Lr. en Lg.
76. nbsp;nbsp;nbsp;Jur. stud. 23 j. OD. M. 1.75 V ~ 1, OS. M. 1.5, V zrr 1.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw kunnen niet gesorteerd worden.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Alleen de tafels voor blauw-geelblindheid wordennbsp;gelezen,
-ocr page 212-3. Holmgren. By I havannah en grijs, bij Ila blanwe, grijze en rose, bij Ilb bruinrood en karmijn.
4 Quantitatief niet te bepalen.
5. P. i. C. Donders a. en C. worden moeieljjk, b. G. en f. niet en de overige goed gezien; van i worden de strepennbsp;niet gezien, van 6 zeer moeieljjk, van 2 wordt verschil innbsp;kleur gezien, 3, 4 , 5 , de strepen donker; van ii, 12,nbsp;14, 16,17 worden de strepen niet gezien, van 13 en 15 ligt.
In de familie der moeder bestaat kleurblindbeid.
82.
1.
2.
3.
4.
5.
87.
1.
2
Paars en blauw worden goed gesorteerd, doch langzaam.
Stilling. Behalve de tafels voor het onderzoek van blauwgeelblindheid alleen D. O.
Holmgren. Bij I, Ila en Ilb geen verwisselingskleuren. Quantitatief. Lr. Lg. y*.
P. i. c. Donders. Alleen a met eenige moeite, de overige goed.
Paars en blauw worden vlug gesorteerd.
Stilling. Behalve de tafelen voor blauw-geelblindheid wordt alleen B. O. gemakkelijk gelezen, de andei'e zeernbsp;moeieljjk.
riOLMGREN. Bij I worden havannakleurige gevoegd doch weder verworpen. Bjj Ila en b alleen overeenkomstigenbsp;kleuren.
Quantitatief Lr. en Lg. Vs-
P. i. C. Donders. Alleen van a worden de strepen niet gezien,
-ocr page 213-1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw worden goed gesorteerd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Alleen de tafels voor blauw-geelblindheid wordennbsp;gelezen,
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bij I gnjze, licht roodbruine, bij Ila blauwgroene,nbsp;grijze en rose, bij Ilb bruine.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Quantitatief niet te bepalen.
5. nbsp;nbsp;nbsp;P. i C. Donders a loth sommige niet; 1 — f) strepen moeielijk.
Broeder is niet kleurblind.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw worden goed gesorteerd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Behalve de tafels voor blauw-geelblindheid wordennbsp;de andere zeer moeielijk gelezen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bij I bruingeele, Ila carmijn , Ilb alleen roode.
5. nbsp;nbsp;nbsp;P. i. c. Donders a moeielijk, b tot h goed.
roodbruine van STILLING te lezen, kon vlug paars 611 blauw sorteeren, had quantitatief Lr. en Lg. “/j ,nbsp;terwijl volgens HOLMGREN en p. i. C. DoNDERS geen afwijking geconstateerd kon worden.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw worden in 2 groepen van lichte ennbsp;donkere gelegd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Alleen de letters ter bepaling der blauw-geelblindheid worden gelezen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bij I worden lichtbruine en grijze, bij Ilanbsp;blauwgroene en blauwe, bjj Ilb groene en bruine gelegd.
-ocr page 214-4. nbsp;nbsp;nbsp;Q U a 111 i 1 a l i e i moeieljjk te bepalen.
5. nbsp;nbsp;nbsp;P. i. f'. Donders a niet, b—fl goed; 1 — 0 alle strepennbsp;donker, 11 en 14 verschil in kleur te zien van streepnbsp;en grond, 12, 13, 15 en IG alle strepen lichter.
212. ïheol. slud. 29 j. M. 0 5 ODS. V V».
1. Paars en blauw evenals N°. 170.
2 Stilling. Behalve de letters ter bepaling der blauw-geel-blindheid alleen D. O.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. I grijze. Ila aarz elt licht blauwe. Ilb alleen roode
4. nbsp;nbsp;nbsp;Quantitatief. Lr. en Lg. V.,.
5. nbsp;nbsp;nbsp;p. i c. Donders, a moeielijk, b tot d en f. h goed, e op.nbsp;1 meter moeielijk, wel op 3 meter. 1 — 6 en 11 — 17, allenbsp;strepen gezien met verschil in kleur.
218. Theol. CanJ. 25 j. OD. M. 5 5 OS. M. 5 5 V == 1.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en b 1 a n W worden goed gesorteerd, doch langzaam.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Behalve de tafels voor blauw-geelblindheid, D. O.;nbsp;de overige zeer moeielijk, T. L. in het geheel niet.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. I grijze, roodbruine, Ila lila en grijs, Ilbnbsp;alleen roode.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Quantitatief. Lr. Lg.r^'/j.
5. nbsp;nbsp;nbsp;p, i. C. Donders, a tot h worden de strepen goed gezien.
222. Theol. Stud. M. 3.5 ODS. Y=:1.
4. Paars en blauw zeer moeielijk te sorteeren.
2. Stilling. Behalve de tafels voor blauw-geelblindheid worden de andere nauwelijks gelezen.
3% 4' en 5quot; Methode niet bepaald.
1 OS. Hm.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw naar de lichtsterkte verdeeld.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Behalve de tafels voor blauw-geelblindheid wordennbsp;geen andere letters gelezen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;llOLMGREN. I grijze, havannahkleurige, Ila blauwe, Ilbnbsp;bruine en donkergroene.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Quantitatief niet te bepalen.
5. nbsp;nbsp;nbsp;p i. C. Donders, a moeielijk, b tot d goed, eniet, f en gnbsp;goed, h niet gezien.
1—6 alle strepen worden donkerder dan den grond gezien, terwijl ze alleen voor hem in helderheid,nbsp;nooit in kleur, met den grond verschillen.
11 nbsp;nbsp;nbsp;goed, donkerder.
12 nbsp;nbsp;nbsp;id. (de heldere roode streep wordt groen genoemd, denbsp;groene grond bruin).
13, 14, 16 en 17 worden geene strepen gezien, de streep op 15 is lichter.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw worden slecht gesorteerd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Behalve de letters voor blauw-geelblindheid wordtnbsp;alleen D. O. gelezen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren, voldoende, voegt bij de proef kleuren geen ver-wisselingskleuren.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Quantitatief. Lr. 5/5 en Lg. Vs.
5. nbsp;nbsp;nbsp;p. i. C. Donders, a niet, C moeielijk, b en d tot h goed.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw worden slecht gesorteerd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Behalve de lettertafel voor blauw-geelblindheidnbsp;worden alleen D. O. en 11. 12 met veel moeite gelezen.
-ocr page 216-3 Holmgren. Bij 1 grijze, havannah, bij Ila groen-blauwe, bij Ilb alleen roode.
5. nbsp;nbsp;nbsp;p. i. C. Donders, a moeielljk, b — hgoed; 1 strepen lichter,nbsp;2, 3 en 4 donkerder, oordeel omtrent 5 en 6 onzeker,nbsp;11 —17 al de strepen lichter.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw worden langzaam en niet dan metnbsp;veel moeite gesorteerd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Alleen de tafels voor blauw-geelblindheid wordennbsp;gelezen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren en de andere Methoden niet onderzocht.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw niet te sorteeren.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling ais 287.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bij I havannakleurige, bij Ila lila-paarse ennbsp;blauwe, bij Ilb donkergroene, donkerroode en bruine.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Quantitatief niet te bepalen.
5. nbsp;nbsp;nbsp;p. i. C. Donders, a. e. en h. niet; 1 tot 6 strepen donkerder; 11, 12, 14 worden de strepen moeilijk gezien ennbsp;donkerder; 13, 15 lichter; 14,17 moeielijk.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw niet te sorteeren.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling, ais 292.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bij I grijze en havannakleurige, bij Ila violettenbsp;en blauwe, bij Ilb donkergroene, bruine.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Quantitatief. Niet te bepalen.
5. nbsp;nbsp;nbsp;p. i. C. Donders, a. c. en h. niet; 1 tot 6 strepen don-
-ocr page 217-135
kerder; 11, 12, 16 strepen donkerder, 13, 15 lichter, 14 en 17 moeielijk.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw worden goed gesorteerd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Behalve de letters voor blauw-geelblindheid worden de andere nauwelijks gelezen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bij I grijze, bij Ila alleen rose, bij Ilb alleennbsp;roode.
4 Quantitatief. Lr. en Lg. ‘ij.
5. p. i. C. Donders, a niet, b—h goed; overige strooken gaven geen resultaten, daar altijd verschil in kleur tusschenstreepnbsp;en grond bemerkt werd.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw worden moeielgk gesorteerd, dochnbsp;ten slotte worden ze afzonderlijk bijeen gevoegd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Alleen de letters voor blauw-geelblindheid wordennbsp;gelezen, de andere niet.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bij la havannahkleurige, bij Ila violet, bij Ilbnbsp;alleen roode.
4 Quantitatief. Lr. en Lg. ‘/s-
5. p. i. C. Donders, a niet, b—h goed, overige als 325.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw niet te sorteeren.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling, ais I7°. 327.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bij I worden grijze en havannakleurige, bij Ilanbsp;blauwe en violet, bij Ilb donkergroene en bruine gelegd.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Q U a n t i t a t i e 1 niet te bepalen.
-ocr page 218-5. P. i. C. Donders a. e. en h. flauw, de overigen goed; 1 tot 6 alle strepen donkerder; 11 flauw donkerder; 12 totnbsp;17 alle flauw en lichter.
1. Paars en blauw worden slecht gesorteerd.
2 Stilling ais 327.
3. Holmgren. Bij I grijze en havannakleurige, bij Ila violette, hij Ilb. bruine.
h Quanti talie! niet te bepalen.
5, P. i. C. Donders, a en f moeielijk, b en d niet, c, e, g en h goed.
1 nbsp;nbsp;nbsp;nauwelijks te zien.
2 nbsp;nbsp;nbsp;moeielijk, de strepen donkerder.
3 nbsp;nbsp;nbsp;de strepen donkerder.
4
5 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moeielijk te zien.
6 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lichter.
11 —17 ziet al de strepen en lichter.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw worden goed gesorteerd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Als n°. 327.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bjj I alleen licht groene, bij Ila rose, wordtnbsp;geaarzeld over licht violet, bij Ilb alleen roode.
5. nbsp;nbsp;nbsp;P. i. C. Donders, a wordt zeer moeielijk herkend op 1nbsp;meter, wel op Vs meter, de overige goed.
1. P a a r S e n b 1 a U W worden niet gesorteerd.
1.
-ocr page 219-'137
2. Stilling. Kan de letters voor blauw-geelblindheid goed, de andere nauwelijks lezen.
De overige methoden niet aangewend.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en bl a U W worden langzaam doch goed, gesorteerd, indien hij een hoop sajetkleuren van paars en blauw,nbsp;in verschillende saturatie, voor zich heeft. Vraagt men hemnbsp;uit de collectie sajet van verschillende kleuren blauwe, ernbsp;uit te halen, dan zal hü ook paarse nemen en omgekeerd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Zeer slecht; alleen D. O. wordt gelezen, van denbsp;andere kunnen de roode ruitjes ongeveer aangewezen worden.
3. nbsp;nbsp;nbsp;flOLMGREN. Bij I grijze, geen havannakleurige of roodbruine, bij Ila groenblauw, bij Ilb alleen roode.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Q U a n l i t a t i e 1. Lr. en Lg. 7,0. (bepaling niet zeernbsp;nauwkeurig).
¦5. P. i. C. Donders, a on d niet, overige goed.
1. Paars en blauw worden vlug gesorteerd.
2 Stilling. De letters worden goed doch langzaam gelezen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Geene afwijkingen.
5. nbsp;nbsp;nbsp;P. i. C. Donders, a en d worden niet gezien, vanb, eennbsp;e tot h konden de strepen gezien worden; daar het ziennbsp;van verschil in kleur, tusschen strepen en grond, het oordeelnbsp;over de lichtsterkte bemoeielijkte waren de andere niet aannbsp;te wenden.
Eigenlijk is deze nauwelijks bij de kleurblinden te rekenen, maar zou volgens andere methoden nader onderzocht moetennbsp;worden; door de 2” en 5* methode bleek echter duidelijk,nbsp;dat de kleurperceptie zwakker dan normaal was.
-ocr page 220--138
389. Jui’. Stud. :28 j. OD. M 0.5 Asm. 1. Max. verl. Ve; OS. M 0.75 V Ve-
1. nbsp;nbsp;nbsp;Paars en blauw worden niet gesorteerd.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Stilling. Alleen de letters voor het ondorijoek dei- blauwgeelblindheid zijn te lezen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Holmgren. Bij I grijze, bij Ila groenblauw, bij llbnbsp;alleen donkerroode.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Quantitatief. Ifiet te bepalen.
5. nbsp;nbsp;nbsp;P. i. C. Donders, a en o niet, d moeielijk, b e f g h goed.
Er blijkt hieruit dat bij 32 studenten afwijkingen in het zien van kleuren werden gevonden.
Hiervan behooren 8 tot de roodblinden, 6 tot de groen-blinden, terwijl 18 een onvolkomen kleuronderscheidings-verraogen hadden, zonder dat men hen precies tot de rood- of groenblinden brengen kan. Blauw-geelblindheidnbsp;is niet voorgekomen.
Wat heeft het onderzoek met de verschillende methoden ons geleerd?
I. Paars en blauw wordt door eenigen goed gesorteerd, die volgens andere methoden bleken onvolkomen kleur-onderscheidingsvermogen te hebben. Wij brengen er ondernbsp;N“. 23, 24, 52, 60, 82, 87, 98, 132, 218, 325, 327.nbsp;346, 376. Deze konden wel met eenige moeite paars ennbsp;blauw sorteeren, maar deden het bijna even vlug als verschillende met normaal kleuronderscheidingsvermogen, volgensnbsp;de methode van Stilling, volgens de quantitative of p.nbsp;i c. Donders. Diezelfde personen zouden ook volgens denbsp;methode van Holmgren als normaal gekarakteriseerd zijn,nbsp;behalve 60, 98, 132, 218, 325; misschien ook 23 en 52.
-ocr page 221-439
Zooals wij op pag. 44 reeds vermeldden waren vroeger reeds personen, die slecht paars en blauw konden sortee-ren, maar alle letters van Stilling vlug lazen, quantita-tiel onderzocht en was bevonden, dat zij bij de normalennbsp;meermalen niet achter stonden. Ook was dit dikwijls metnbsp;studenten het geval: een 250 tal sorteerden vlug paars ennbsp;blauw, de overige, behalve de abnormale, goed, waarondernbsp;vele langzaam. Wij moeten dus besluiten, dat er een moeie-lijkheid in het sorteeren van paars en blauw bestaat,nbsp;waarvan wij de oorzaak nog niet kennen. Stellig zalnbsp;door de fijnere methoden van onderzoek, die door Prof.nbsp;Donders met het dubbel-spectroscoop zooveel verbeterdnbsp;zijn, de oplossing van dit feit aan het licht gebracht worden.
Volgen wij de door ons bij het onderzoek gebezigde volgorde, dan moeten wij nu nagaan, wat de methodenbsp;van Stilling opleverde. Wij kunnen dit in korte woorden.nbsp;karateriseeren door te zeggen, dat wie de letters vannbsp;Stilling voor rood-groenblindheid leest, ook een normaalnbsp;kleuronderscheidingsvermogen, wie ze niet leest, eennbsp;belangrijk verminderd kleuronderscheidingsvermogen en,nbsp;wie alleen D. 0. E. B. leest een verminderd kleuronderscheidingsvermogen heeft. Geringe graden, die volgens de eerste en derde methode ons ontsnapten, kwamennbsp;met STiLLiNGS-methode en de quantitatieve voor doorvallend licht steeds te voorschijn, b. v. nquot;. 24, 58.nbsp;Men heeft wel eens beweerd, dat het herkennen dernbsp;letters voor weinig ontwikkelden, met volkomen normaalnbsp;kleuronderscheidingsvermogen, eenige moeielijkheid zounbsp;opleveren en bijna iedereen, die de methode voor hetnbsp;eerst ziet aanwenden krijgt in meer of mindere mate
-ocr page 222-dien indruk. De ervaring bij ons onderzoek der 410 studenten leerde zulks in het geheel niet; wij warennbsp;bok dikwijls in de gelegenheid op de kliniek van hetnbsp;Gasthuis voor Ooglijders, waar uitei'st weinig begaafdenbsp;personen er mede onderzocht werden, of personen voornbsp;den spoorwegdienst gekeurd werden, ons te overtuigen,nbsp;dat het niet kunnen ontcijferen steeds op gebrekkigennbsp;kleurenzin berustte. En omgekeerd gelukte het ook nooitnbsp;aan hen, die de letters niet konden ontcijferen, na herhaalde malen ze gezien te hebben ten slotte toch de vormnbsp;te kunnen herkennen.
Sommige hielden wij de tafel 11 van de laatste All. i) voor; wij hebben echter niet genoeg bepalingen gedaan, omnbsp;een oordeel over de waarde van dit blad, voor het onderzoeknbsp;in het algemeen, te kunnen uitspreken. Voorloopig scheennbsp;het ons, dat de eischen hiermede te hoog gesteld zijn, bijnbsp;onderzoek of kleurblindheid bestaat in het algemeen:nbsp;Stilling noemt ze ook zelf, bestemd »für sehr feine Prüfun-»gen auf herabgesetzte Farbenfindlichkeit.”
Holmgren’s Methode, waarvan wij ook de groote voor-deelen leerden waardeeren, vooral wanneer men de wijze gadeslaat, waarop kleurblinden al spoedig hun gebrek mani-festeeren, — wanneer men nauwlettend zich overtuigt,nbsp;dat zij, die zonder bepaald i’ood- of groenblind te zijn,nbsp;toch een verminderde kleurenperceptie hebbende, al wijfelendenbsp;en aarzelende uit de hoop sajetstrengen bij de ter zijdenbsp;gelegde proefkleur allerlei verwisselingskleuren houden.
I) Die Prüfung des Farbonsinnes 'd' Lieferung Neue Folge. Gasset 1879.
-ocr page 223-om die verwisselingskleiiren ten slotte toch weder te verwerpen t), diezelfde methode heeft toch ook hare onvolkomenheden, n. 1. gevallen van kleurblindheid, die volgens de 2“ en 5® methode duidelijk aan den dag kwamen, blevennbsp;onbekend volgens de methode van Holmgren. Elders isnbsp;dit ook reeds aan anderen gebleken. Zeer duidelijk zagennbsp;wij dit o. a. bij 24, 82, 241, 376.
Stellige resultaten gaf ons altijd de quantitatieve methode voor doorvallend licht, daar wij in twijfelachtigenbsp;gevallen steeds duidelijk den verminderden kleurenzin metnbsp;het instrument van Donders in cijfers konden brengen.nbsp;Als een voorbeeld noemen wij de gebroeders 23, 24 en 46,nbsp;van welke de 23 en 24 volgens de eerste methode niet, volgensnbsp;Holmgren nauwelijks, hun gebrekkigen kleurenzin openhaarden en bij wie nii duidelijk quantitatief het onderlingnbsp;verschil was aan te geven.
Yoor de eerste maal, zoover ons uit de litteratuur bekend is, zijn de pseudo-isochromatische kleurstalen van Donders geregeld gebruikt geworden en uil de beschrevennbsp;gevallen blijkt terstond, dal de methode, theoretisch opnbsp;juiste gronden gebaseerd, ook praclisch een nuttige aanwending kan vinden
Het komt er bovenal op aan, dat de stalen precies zoo gehouden worden, als pag. 51 is beschreven. Iemand
I) Men zoude haast kunnen zeggen, dat dat allerlei bijhouden en toch ten slotte verwerpen op gebrekkig zich voorstellen van denbsp;kleur berust door den geringen indruk. Iets dergelijks heeft men bijnbsp;het gehoor: velen zullen een toon, die ze zooeven gehoord hebben,nbsp;niet nazingen; daarentegen zeer zuiver, zoolang een ander, die toonnbsp;voorzingt of de toon door een instrument aan^egeven wordt.
-ocr page 224-met normalen kleurenzin, heeft dan niet meer dan 1 a 2 secunden noodig, om te beslissen of (y) a tot h de strepennbsp;al of niet gezien worden. Zijn alle inrichtingen goed getroffen, dan verraadt de langere tijd, die men noodignbsp;heeft, om de strepen te tellen, al reeds een gebrekkigennbsp;kleurenzin. Het uithalen uit het doosje blijft een bezwaai',nbsp;1quot; daar de stalen er onder lijden, 2® daar men ze dannbsp;niet snel genoeg vertoonen kan. Dr. Bouvin stelde daai’-om voor, ze op een trommel te bevestigen, die men ronddraaien kan, in een kastje, waarvan de voorwand met zwartnbsp;fluweel beplakt is. In deze wand is een opening, waarachternbsp;de trommel draaiende, beurtelings de verschillende stalennbsp;voor gebracht worden. Dit heeft ook het voordeel, datnbsp;ze minder nog door het daglicht van kleur veranderennbsp;zullen. Voorts blijft nadeelen opleveren, dat ze door eennbsp;zekere kleurblinde bij een zekere verlichting als p. i. c.nbsp;zijn uitgezocht, en daar de gevoeligheid van het oog voornbsp;de kleuren onderling verschillend is, bij verschillende verlichting, zal de pseudo-isochromasie ook daardoor geïnfluenceerd worden. Ik meen ook, dat Prof. Donders hetnbsp;voornemen heeft p. i. c. stalen te doen vervaardigen vannbsp;borduur wol-kleuren, bij kunstlicht als p. i. c. uitgezócht.
Maar ook de tweede en de derde reeks bewezen ons uitstekende diensten bij de differentieel-diagnose van Rb.nbsp;en Gb. Zie o. a. nquot;. 170, 223, 292, 293, 329, 333.
Zoo wij in het algemeen onze meening zouden moeten uitspreken omtrent de wijze, waarop men het snelst ennbsp;zekerst den kleurenzin van personen onderzoekt, dan dunktnbsp;ons, dat de methode met de letters van Stilling, verbondennbsp;met de quantitatieve methode en de p- i. c. Donders
-ocr page 225-daarbij de beste diensten bewijzen. Ter aanvulling van het onderzoek hebben al de andere methoden hare eigenaardige voordeelen.
Horner , en voor hem nog anderen, hebben aangetoond, dat zoons, wier moeders-vader kleurblindheid had of waarnbsp;kleurblindheid was in het algemeen in de familie der moeder, lichtelijk klenrblind waren. Dit stemt geheel overeen met hetgeen ons door de studenten bekend werd.
Nquot;. 76 kleurblindheid in de familie der moeder.
N“. 119 is zelf niet kleurblind, maar kon omtrent zijn familie het volgende aantoonen;
Heer X kleurblind, heeft 3 dochters, A. D. en G., die gehuwd zijn en nu heeft
A.
B.
G.
R zoons allen kleurblind. nbsp;nbsp;nbsp;3 zoons kleurblind.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N“. 119 niet kleurblind
Nquot;. 223 heeft een kleurblinden broeder door ons onderzocht, ook Rb. als 223 maar iets minder. De andere broeder is normaal. Ook een broeder van moeder kleurenblind.
N'’. 292 en 293 zijn zusters kinderen, hun vaders zijn broeders kinderen. Dat moeders-vader kleurblind was bleeknbsp;daaruit, dat zij zich herinneren, dat hun grootvader eennbsp;groene japon met witte dopjes voor rouw aanzag.
Vermelding verdient nog het volgende:
Gebroeders 23, 24 en 46 hebben nog een broeder, die, evenals hun vader, niet kleurblind is.
98: broeder niet kleurblind.
280: zijn eenige broeder wol kleurblind.
-ocr page 226-^97 en 373 niet kleurblind en broeders van 374.
Ten slotte een woord over den invloed der kleurblind-beid op de keuze van een betrekking. Een Med. Cand. , nquot;. 324, op de oogheelkundige kliniek aanwezig, zag eenenbsp;argyrosis conjunctivae, voor sterke conjunctivitis aan ennbsp;kon evenmin cyclitis met weinig vaatuitzetting van grauwenbsp;verkleuring der sclero-corneaalrand onderscheiden. Ooi;nbsp;cyanosis neonatorum kon hij dikwijls niet herkennen.
-ocr page 227-Onderzoekingen van anderen. Slot.
Na de mededeelingen van James Ware te Oxford in 1812, omtrent de oogen der studenten en van 10000nbsp;soldaten, is langzamerhand de literatuur verrijkt met eenenbsp;menigte onderzoekingen, meestal verricht bij zeer jongenbsp;kinderen van lagere scholen, gymnasiasten, enz. De voornaamste van die onderzoekingen zijn zeker van Szokalski ,nbsp;VON JÜGER, RuETE, II. COHN, ErISMANN , MaKLAKOFF ,nbsp;Krüger, VON Hoffmann, von Reuss, Ott, Ritzmann,nbsp;Gavat, Burgl, Dor, Scheiding, 0. Koppe, Pflüger,nbsp;VON Zeiiender en vele anderen.
In de inleiding is reeds gewezen op de hoofdconclusie uit al die onderzoekingen getrokken.
Behalve het onderzoek der schoolkinderen van H. Coiin , verscheen ook van hem in 1867 een opstel in de Berlinernbsp;Klinische Wochenschrill N“. 50getiteld: yiDie Augen dernbsp;Breslauer studenten’' dat aanvangt met de woorden vannbsp;Donders i); »Es ware von grosser Wichtigkeit, genauenbsp;«statistische Daten über die zu einer gegebenen Zeit bei
1) Die Anomaliën der Refraction und Accommodation des Auges von F. C. Dondkrs. Wien 1866. S. 28T,
-ocr page 228-seiner besonderen klasse von Menschen z. 11 von sammt-slichen Studenten einer Universitiit, vorkommenden Falie ))von anomalem sehvermogen zu besitzen, um dieselbennbsp;smit den Ergebnissen wiederholter Untersuchungen innbsp;sspateren Zeilen vergleichen zu können. Wenn nun autnbsp;sdiese Weise gel'unden würde, — und ich zweifle kaum,nbsp;))dass dies wirklich der Fall ware, — dass die Kurzsichtigkeitnbsp;»in den gebildeten Volksklassen progressiv ist, so wiirenbsp;sdies ein sehr bedenkliches Symptom, und man müsstcnbsp;sernstlich aul' Mittel bedacht sein, diesem Vorwarts-»schrei ten Einhalt zu thun.”
Bij den aanvang van het wintersemester 1866/67 waren in Breslau 9b4 studenten ingeschreven; na zeer veel moeitenbsp;heelt CoHN van dezen slechls 410 kunnen onderzoeken.nbsp;Er waren verschenen: 108 Kath. Theologen, 45 Evang.nbsp;Theologen, 124 Philosophen, 71 Medici en62 Juristen. Ernbsp;waren echter ingeschreven: 164 Kath. Theologen, 80nbsp;Evang. Theologen, 340 Philosophen, 190 Medici en 184nbsp;Juristen. Zijn dus onderzocht (procentgewijze naar hetnbsp;aantal ingeschrevenen in elke laculteit) 65.8 °/o Kathol.nbsp;Theologen, 56.3Evang. Theologen, 36.5°/o Philosophen, 35.7 7o Medici en 33.7 7o Juristen.
In hel geheel van 964 slechts 410 onderzocht, d. i. 42 5 7o-
Verhouding tusschen Emmetropen, Myopen en overige Amelropen.
Refractie. |
K. ï. |
M. |
j. |
E. T. |
Ph. |
E. |
45 |
26 |
21 |
10 |
32 |
M. |
56 |
40 |
34 |
30 |
84 |
A. |
7 |
5 |
7 |
5 |
8 |
108 |
71 |
62 |
45 |
124 |
Dit is proccnlsgewijze:
Dus heelt nog niet een derde gedeelte der onderzochten normale refracHe, daarentegen is bijna twee derde gedeelte kortzichtig. «Misschien, zegt CoiiN, bestaat bij denbsp;))554 niet verschenen studenten eene geheel andere ver-))houding. Maar neemt men het gunstigste geval, dat dienbsp;«554 Emmetroop zijn, dan zouden onder 964, 244 kort-izichtigen zijn d. i. 25.3 7oi dus minstens deel vannbsp;«alle Breslauer studenten.
Was het aan Coun echter gelukt alle studenten te onderzoeken, dan zou het procents-gehalte zeker grooter geworden zijn dan 25.3 o/o., want bij de leerlingen der hoogstenbsp;klasse der Breslauer Gymnasiën had hij gemiddeld 55.8 pet.nbsp;myopen gevonden.
Het voorkomen der myopie bij het aantal studenten op de verschillende leeftijden wordt als volgt aangegeven:
Dub waren er onder 114 stud, van 17 —20 jaar 59 Myopen d. i 51 M.
Met het toenemen der jaren worden dus meer studenten myopisch. Het laatste aantal van 46 pet. berust op eennbsp;te klein aantal onderzochten in vergelijk met de eerste
-ocr page 230-148
getallen en kan daarom niet medegerekend worden; buitendien verlaten de meeste studenten gemiddeld op hun jaar de academie.
Verdeelt men de lagere en hoogere graden van Myopie in 8 afdeelingen, zooals aangegeven wordt in de onder-staande tabel (zwakkere graden, als M. V^e, zijn niet genoteerd), dan krijgt men eene voorstelling, hoe de verschillende graden onder de Breslauer studenten verdeeld zijn.
Graad van myopie. |
Gevallen van myopie. |
Procent. |
M. Vse—V24 |
46 |
20.1 0/0. |
» V23—1/16 |
40 |
16.4 » |
» 1/15—Vl3 |
49 |
20.1 » |
» 1/11—i/s |
69 |
28.2 » |
» 1/7 —1/6 |
29 |
10.8 » |
» nbsp;nbsp;nbsp;1/5 |
7 |
2.8 » |
» nbsp;nbsp;nbsp;I/4 |
3 |
1.2 » |
» nbsp;nbsp;nbsp;1/3 |
1 |
0.4 » |
Door nauwkeurige navraag naar de gesteldheid der oogen van de ouders der 244 onderzochten myopen, bleek het,nbsp;dat in 185 gevallen beide ouders normaal gezichtsvermogennbsp;hadden en in 44 gevallen de vader, in 11 gevallen denbsp;moeder en in 4 gevallen beide ouders kortzichtig warennbsp;en nog zijn. In 59 gevallen, d. i. bij 24 7o der myopennbsp;zou erfelijke myopie aangenomen kunnen worden.
Opmerkelijk is het nog dat, van de door Cohn onderzochte Breslauer Studenten, 84 een overcorrigeerende bril droegen, terwijl 3 normaal ziende studenten uit koketterienbsp;een zwak concave bril droegen.
Slechts 32 studenten zagen slecht, wegens andere oorzaken dan Myopie; van deze waren 15 hypermetropisch,
-ocr page 231-dus 3.6 pCt. der onderzochte studenten. Men vindt dus de verhouding der myopie tot hypermetropie als 16: 1.
Gürtner 1) vond onder 588 kweekelingen van het evangelisch theologisch Seminarium in Tubingen (»Stift”), wier leeftijd tusschen 18 en 22 jaren liep, van de jarennbsp;1861 tot 1878, 1 hypermetroop dus rz: 0.17 proc., em-metropen 119 ~ 20.24 proc., myopen 468 — 79.59nbsp;proc. Van deze myopen waren op een oog emmetropischnbsp;op het andere myopisch 15 zz: 2.55 proc., gering myo-pisch (Vi4 — Vs) 211 zz: 35.88 proc. hooggradig myopisch (V? — Vs) 108 zzz 18.37 proc.
Priestley Smith 2) onderzocht studenten van de Training Colleges van den leeftijd van 18—23 jaar. Geringe gradennbsp;van myopie werden niet genoteerd, daar oogen metnbsp;minder dan 1/40 M. onder de normalen gerangschikt werden.nbsp;Hij vond toen, onder een aantal van 357 leerlingen (183nbsp;mannelijke en 174 vrouwelijke), 72 myopen, dus 20%;nbsp;van de mannelijke leerlingen waren 38 dus 20.8 quot;/q myopisch;nbsp;van de vi’ouwelijke 34 dus 19.5 Vo-
Een vergelijking van de resultaten van het onderzoek der oogen van de studenten aan onze hoogeschool, metnbsp;die der studenten te Breslau is eigenlijk van weinig waarde.nbsp;Wanneer hij toch van de studenten slechts 42.5 pet.nbsp;onderzocht heeft, kan men evenmin zeggen, dat dit getal
1) nbsp;nbsp;nbsp;Mededeeling in: Dr. Gross. Zur Schulgesundheits-Pflege. Deutsche Yierteljahrsschrift für öffentliche Gesundheits-Pflege. Bd. XI.nbsp;pag. 441. 1879.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Short Sight and Education. Birmingham 1880,
-ocr page 232-een denlibeeld geel'l van hel voorkomen der myopie bij de studenten, als dat men een waarschijnlijkheidsberekeningnbsp;kan maken, hoe dat de overigen zullen zijn, die mennbsp;niet onderzocht heeft. Goiin hecht trouwens zeil niet tenbsp;veel waarde aan de gevondene cijfers, maar gebruikt zenbsp;toch om te bewijzen, dat de studie voor het toenemennbsp;der myopie bevorderlijk is geweest. Zie hier zijn beloog. Op pag. 68 vinden wij, als resultaat van denbsp;groepeering zijner myopen, dal met het toenemen vannbsp;den leeftijd (vooral tot het 25° jaar) meer studentennbsp;myopisch worden. En in de Deutsche Rundschau i) December 1880 pag. 425 lezen wij. sira .luli 1880 unter-ïsuchte ich nochinals unsere Mediciner und constatirte unlernbsp;))den Studenten, die das Examen physicum noch nicht gesmacht hallen, 52%, unter den Candidaten, die dasnbsp;«Examen bereits bestanden 64% Myopen;” en hel besluitnbsp;kunnen wij wel raden. «Ich bin überzeugt”, zegt hijnbsp;verder »dass die Arbeit zum Examen hier, wie bei ande-«ren Staatsprüfungen (der Juristen und Philologen) zurnbsp;«Vermehrung der Kurzsichtigkeil beigetragen hat.” Watnbsp;leerde ons onderzoek in die richting? Op pag 3d vondennbsp;wij naar onze groepeering der leeftijden juist het omgekeerde. Nemen wij dezelfde groepen van Coiin, dannbsp;vinden wij:
Leeftijd. nbsp;nbsp;nbsp;Aantal oogen. Aantal Myop. oogen. Verhouding.
17—20 nbsp;nbsp;nbsp;jaar.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;256nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;78nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30.46%
21_25 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;430nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;115nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26.72 »
26—38 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'136nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20.65 »
1) Ueber Kurzsiclitigkoit, Bütlioi-ai'uck und Schularzte,
-ocr page 233-Alweder dus het aantal myopen met het honger zijn van de levensjaren iets afnemende.
Wij zouden dus onze studenten met evenveel recht kunnen toevoegen, dat het studieleven hier voor het alnemen der myopie bijgedragen heeft! Misschien studeerendeDuit-schers meer, of onder minder hygiënische omstandigheden,nbsp;en worden daardoor hun oogen minder bestand tegen uitrekking? Javal 1), zegt in een critiek over den invloed vannbsp;schrift en letters op de oogen sCe n’est pas la qu’il fautnbsp;«chercher la cause de la frequence plus grande de la myopienbsp;sen Allemagne; elle est tout autre, et Ton voudra bien nousnbsp;sdispenser de la dire autrement que dans un pli cacheténbsp;sdéposé a 1’Académie des sciences, que nous ferons ouvrirnbsp;»quand les allemands auront mis Ie doigt sur Ie vrainbsp;«noeud de la question. Outre la mauvaise Typographic etnbsp;»r hérédité, il y a une cause de myopie tout a fait spécialenbsp;))a rAllemagne; c’est bien Ie moins de la laisser cherchernbsp;))par ceux qui nous ont dit que: »le degré de civilisation d’unnbsp;))peuple peut s’estimer d’aprés Ie nombre de ses myopes.”nbsp;Wij weten het niet, maar durven gerust als het resultaatnbsp;van onze statistiek uitspreken, dat hier de begunstigendenbsp;invloed van de studie op het ontstaan van myopie nietnbsp;gebleken is.
Onze onderzoekingen moeten zich nu aansluiten aan hel onderzoek der oogen van een geheel andere klasse vannbsp;personen, van denzehden leeftijd als de studenten, die zichnbsp;minder met arbeid in de nabijheid bezig houden, b. v.nbsp;boerenzoons. Van die klasse en van studenten moet dan
1) Annates d’Oculistique 1881 , pag. 213.
-ocr page 234-na 20, 30, enz. jaren wederom een statistiek gemaakt worden. Dan eerst hebben we bouwstoffen bijeen, waaruitnbsp;gevolgtrekkingen gemaakt kunnen worden, omtrent het alnbsp;of niet toenemen der myopie ten gevolge van voortgezettenbsp;inspanning der oogen, zooals die voor studie-arbeid vei-eischt wordt.
IÉ
-ocr page 235-VON
De. G. WAELCHLI.
MIT EINKR TAEEL TJND ZWEI HOLZSCHNITTEN.
Die farbigen Kugeln der Vogelnetzhaut sind bisher nur von Talma 1) einer naheren spectralanalytiscbeanbsp;Prufung unterworfen worden. Die Resultate, welcbe ernbsp;mit Hülfe des von Browning und Sorby verfertigtennbsp;Mikrospektralapparates erhielt, bescbraiikten sicb auf dennbsp;Nachweis, dass die Spektra der Kügelcben continuir-liohe sind, ohne erkennbare dunkle Bander. Die Absorption betraf bei den rothen Kugeln alle Strahlen,nbsp;von etwa der Fraunhofer’schen Linie D bis an dasnbsp;violette Ende des Spektrums, bei den orangenen Kugelnnbsp;alle Strahlen, welche sich von einem Punkt zwischen D
1) Over de kegels en hunne gekleurde kogels in het netvlies van vogels. Onderzoekingen g. i. h. physiol. Laborat. d, Utreohtschenbsp;Hoogesohool III H. II. p 259.
-ocr page 236-und h bis Violett erstrecken, die Spektra der gelben und grünen Kugela waren dagegen nur ein wenig an dennbsp;beiden Enden eingeschrankt; die mittleren Strablen warden unverandert durchgelassen. Alle Angaben bezogennbsp;sich auf die Taubenretina.
Geraume Zeit nachher bat W. Kühne 1) mit Ayres die EarbstofFe der Kügelchen auf cbemischem Wege zunbsp;isoliren versacht. Durch sehr eingreifende Operationennbsp;steilte er drei versohieden gfcfarbte Eösungen dar, welchenbsp;er als ziemlich reine Lösungen dreier praeëxistirendernbsp;Farbstoffe (Rhodophan, Xanthophan, Chlorophan) be-trachtet. Die Spectra dieser Lösungen unterscheiden sichnbsp;von denen , welche Talma von den ahnlich gefarbtennbsp;Kugeln frischer Xetzhaute erhielt, wesentlich dadurch ,nbsp;dass sie, ausser einer im Allgemeinen erst bei etwa Gnbsp;beginnenden Absorption des violetten Endes , auch nochnbsp;ein (Rhodophan, Xanthophan) bezüglich zwei (Chlorophan) dunkle Bander zwischen E (resp. F) und G zeigen.nbsp;Xach Talma fehlen, wie erwahnt, den Spektren dernbsp;Kügelchen dunkle Bander durchaus, und ist in denennbsp;der rothen schon von et was jenseits D, in denen dernbsp;orangenen schon von zwischen D und h an alles Lichtnbsp;bis zum violetten Ende bin ausgelöscht, Trotz diesernbsp;ausserordentlichen Differenzen glaubt Kühne dennochnbsp;seine „Chromophane” für die praeëxistirenden Farbstoffenbsp;der Xetzhautkügelcben halten zu dürfen. Obschon ernbsp;der mikrospektralanalytiscben Untersuchungsmethode fürnbsp;Entscheidung dieser Frage die erste Stelle einraumt,
1) üeber lichtbestandige Farben der Netzhaut von W. Kühne (ünter Mitwirkung von Dr. W. C. Ayres aus Nevr-Orleans),nbsp;Dntera. a. d. physiol. Instit. d. Dniversitat Heidelberg. Ersternbsp;Band. 1878. S 341. — Ferner Kühne, itn Handbuch dernbsp;Physiol. V. Hermann. Ill Bd Ister Theil. 1880. p. 291.
-ocr page 237-beachtet er die auf diesem Wege erhaltenen, den seinigen widersprechendeu Eesultate nicht weiter, wegen dernbsp;angeblich ungeeigneten Construktion der kauflichen Mi-krospektralapparate 1).
Da das hiesige physiologische Laboratorium vor einiger Zeit in den Besitz eines Zeiss ’schen Mikrospektroskopesnbsp;gekommen ist, welches nicht unwesentliche Vorzüge vornbsp;dem von Talma benutzten Br o wning’schen besitzt,nbsp;habe ich nicht ungern der Aufforderung von Prof. En-g e 1 m a n n und Prof. Donders Polge geleistet, dienbsp;Untersuchungen Talma’s mit dem besseren Apparat zunbsp;wiederholen und womöglich auszubreiten. Wir wollennbsp;übrigens ausdrücklich hervorheben, dass auch der S o r b y-Browning’sche Apparat, bei einigermassen sorgfaltigernbsp;Handhabung, zur Oonstatirung der in Eolgendem zunbsp;beschreibenden Thatsachen genügt.
Die Vorzüge des Z e i s s’schen Mikrospektroskopes sind folgende;
1) nbsp;nbsp;nbsp;Das Spektrum ist etwas mehr als doppelt so langnbsp;als das des Br o wning’schen Apparates, bei im Uebri-gen gleicher Vollkommenheit. (Auf 250 mm. projicirt er-scheint die Distanz DE des Zeiss ’schen Spektroskopesnbsp;17.3 mm. lang, die des Br o wning’schen nur 8.5 mm.).
2) nbsp;nbsp;nbsp;Bequemere und sicherere Einstellung des Objektes.nbsp;Es ist dies ein wichtiger Punkt. Bei so kleinen Objek-ten wie die gefarbten Kugeln (3 im Durchschnitt),nbsp;die zum Zwecke vergleichender Beobachtungen und Mes-sungen genau centrisch eingestellt werden mussen, ist
1) Kühne in Hermann’s flandbuch der Physiol. III. 1. S. 295. In ahnlichem Sinne aussert sich auch P r e y in der neuesten Auf-lage des „Mikroskop” (1881, p. 38), in welcher die Mikro-spectralanalyse auf wenigen Zeilen abgethan wird.
-ocr page 238-156
es von grossem Vortheil, wenn man bequem von Zeit zu Zeit die Stellung der Kugel controliren kann. Dies istnbsp;beim Zeiss '’schen Apparat dadurcb sehr leicht möglich ,nbsp;dass das Prisma über dem Okular beweglicb angebrachtnbsp;ist. Man scbiebt zuerst das Prisma zur Seite und stelltnbsp;mittelst des Okulars das Objekt genau ein. Dann batnbsp;man nur nöthig eine kleine leichte Drehung vorzunehmen,nbsp;um das Prisma über dem Okular zu fixiren, wabrendnbsp;beim Browning’scben die Einstellung zuerst ohnenbsp;Okular oder mit einem gewöhnlichen Okular geschehennbsp;muss, welches, aus dem Mikroskop herausgenommen, durchnbsp;das Mikrospektroskop ersetzt werden muss , wobei leichtnbsp;eine Verschiebung stattfindet.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Der Zeiss’sche Apparat ist viel leichter, nie-driger, überhaupt compendiöser, wodurch auch wiederumnbsp;die Gefahr geringer wird, dass das Objektbild bei Berüh-rung des Apparatus aus dem Spalt rückt.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Der Zeiss ’sche Apparat hat die Annehmlichkeitnbsp;einer naoh Wellenlangen getheilten Skala. .Man brauchtnbsp;nur jedesmal vor dem Versuch eine Fraunhofer’schenbsp;Linie, die schon im Spektrum des gewöhnlichen diffusennbsp;Tageslichts scharf sichtbar gemacht werden kann, mittelst der am Okular befindlichen Schraube auf die ihrernbsp;Wellenlange entsprechende Stelle der Skale einzustellennbsp;(z. B. D auf 58.9 oder F auf 48.6), so befindet sich dienbsp;ganze Skale in riohtiger Lage, d. h. für jede beliebigenbsp;andere Stelle des Spektrums giebt die Skale ohne Weiteree die Wellenlange an.
Die ausserordentliche Kleinheit der Objekte erfordert eine sehr starke Vergrösserung. Zu unsern Versuchennbsp;wurde das Immersionssystem L (^V) oder auch einenbsp;Oelimmersionslinie { von Zeiss bei ganz ausgezogenemnbsp;Tubus (203 mm. Lange) angewandt. Grossere Kügelchen
-ocr page 239-erschienen dann (auf 250 mm. projicirt) bis 6 mm. im Durchmesser gross, was mehr als genügend war. — Dernbsp;grösste Umfang des Kügelchens muss genau im Fokusnbsp;steken, was daran erkennbar ist, dass bei weit geöffnetemnbsp;Okularspalt das Spektrum des Kügelchens der Lange nachnbsp;jederseits ganz scharf begrenzt erscbeint. Trotz des ausser-ordentlicben Lichtverlustes durcb das Objektiv und dennbsp;engen Okularspalt, genügt doch das Licht einer gewöhn-lichen Gaslampe (auch diffuses Tageslicht meist). Natürlichnbsp;mussen alle Diaphragmen entfernt sein. Der Abhe’schenbsp;Beleuchtungsapparat leistet dabei sehr willkommene Dienste.nbsp;Mittelst des Planspiegels und der Condensatorlinse wirdnbsp;ein Bild des leuchtendsten Theile der Gasflamme geradenbsp;an der Stelle des zu untersuchenden Kügelchens ent-worfen. In allen Versuchen wurde die Lichtstarke sonbsp;gewahlt, dass der Spalt ohne Kiigelchen ein Spektrumnbsp;gab , das sich auf der Skale von 70—40 ausstreckte.nbsp;Die Skale wird beim Ablesen nur so viel erleuchtet, alsnbsp;nöthig ist, urn Streifen und Zahlen eben deutlich zunbsp;erkennen. Der ganze Apparat steht im Dunkelkastennbsp;von Engelmann, in welchem die Empfindlichkeit desnbsp;Auges für Earhen- und Helligkeitsunterschiede sehrnbsp;erheblich grosser wird, als hei der gewöhnlich üblichennbsp;Art des Mikroskopirens. Empfehlenswerth ist ausser-dem noch, des Abends in völliger Dunkelheit odernbsp;doch nach langerem Verweilen in der Dunkelkammer zunbsp;arbeiten.
Die von uns untersuchten Objekté waren Kügelchen von 4 Vogelarten (Hahn, Tauhe, Ente, Eink). Mitnbsp;Leichtigkeit sind hei diesen Thieren bis 8 Arten ver-schieden gefarbter Kügelchen zu unterscheiden, üebernbsp;ihre Verbreitung, Anordnung, relative Haufigkeit etc.nbsp;werde ich Naheres spater mittheilen.
-ocr page 240-Zur mikrospektralanalytischen üntersuchung warden nicht alle Arten von Kügelchen henutzt. Bei manchennbsp;war die Grosse zu gering and bei anderen die Farbe zanbsp;schwach. Wir beschrankten ans aaf die grossen rothen,nbsp;orangefarbenen, gelben and grünen, welche aach dienbsp;haafigsten sind.
Zanachst ergab sich im Allgemeinen eine Bestatigang der Talma’schen Eesaltate. Alle Kageln lieferten einnbsp;continairliches Absorption sspektram , ohne Bander. Dienbsp;Absorption betrifft aasschliesslich oder doch wesentlichnbsp;die brechbareren Strahlen. Meist setzt sie ziemlich scharfnbsp;ein and erreicht sehr rasch, innerhalb einer oder zweier Wel-lenlangen nahezu das Maximam, von wo an dann langsame-res Wachsen bis za vollkommener Absorption eintritt. Dienbsp;Unterschiede der Spektren verschiedenfarbiger Kügelchennbsp;berahen vornehmlich , doch nicht aasschliesslich, in dernbsp;Lage des Anfangs der Absorption im Spektram. Diesenbsp;wie weitere Besonderheiten erhellen aas der folgendennbsp;Tabelle, in welcher die Haaptresaltate der an dennbsp;verschiedenen Arten Kügelchen vonHahn, Ente, Taabe,nbsp;Fink angestellten Messangen zasammengestellt sind.
Die Zahlen bedeaten die Wellenlangen in Handert-tausendsteln eines Millimeters.
-ocr page 241-159
Totallange des gewönlichen Spektrums von Wellenlange 0.70—0.40 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Die unter S stekenden Zahlen geben Anfang und Ende der Strecke schnell wachsender Absorption an.nbsp;Die in der mit V übe^sc driebenen Spalte stekendennbsp;Zahlen bezeichnen die Lage der kürzesten überhauptnbsp;^noch sichtbaren Wellenlange, also die Stelle im Spektrum ,nbsp;von der an vollstandige Absorption stattfindet. Dienbsp;unter ft stekenden Zahlen geben den Durcbmesser dernbsp;gefarbten Kugel in Mikren an. So bedeuten z, B. dienbsp;Zahlen 59—57 (Both , Hahn), dass die Absorption beinbsp;einer Wellenlange von 0,59 tt beginnt, dann rasebnbsp;wachst, urn bei einer Wellenlange von 0,57 ft beinabenbsp;das Maximum der Absorption zu erreichen,
Zur Beurtbeilung der Zuverlassigkeit der Zablenangaben sei erwahnt, dass Messungen , welche von versebiedenennbsp;Beobacbtern zn ganz versebiedenen Zeiten (theilweisenbsp;Monate auseinander), obne Kenntniss der friihern Resul-tate gleieber Prüfungen, angestellt wurden, absolut
-ocr page 242-identische Resultate für die gleiohen Objekte ergaben. Weitere Beweise für die Zuverlassigkeit und Scharfe dernbsp;Methode lieferten die sogleioh zu besprechendeu Messun-gen der Lichtstarke. an den verschiedenen Stellen desnbsp;Absorptionsspektrums.
Zur qmntitativen Bestimmnng der HelUgkeit an verschiedenen Bankten der Ahsorptiormpektren ward, mittelst des seitlichen Spaltes und Spiegels im Spektralokular, nebennbsp;dem Spektrum des Objektes ein Vergleichsspektrum ent-worfen. Das Licht, das durch diesen seitlichen Spalt desnbsp;Spektroskopes eintritt, wird durch ein total refiectirendesnbsp;Prisma vertikal nach oben abgelenkt und durch das übernbsp;dem Okular befindliche Prisma zerlegt. Lasst man nunnbsp;mittelst des Spiegelchens ein Bundel Lichtstrahlen vonnbsp;einer künstlichen Lichtquelle einfallen, so kann man durchnbsp;Veranderung des Abstandes der Lichtquelle die Helligkeitnbsp;des ganzen Spektrums nach Bedürfriiss abandern. Auf die-sem Wege kann man also die Helligkeit an allen , gleiohennbsp;Wellenlangen entsprechenden, Stellen beider Spektrennbsp;einander gleich machen. Leicht ergiebt sich so das Ver-haltniss der Helligkeiten an den correspondirenden Stellennbsp;des normalen und des Absorptionsspektrums.
Die Untersuchungen selbst wurden Abends in dunkler Kammer gemacht. Der ganze Apparat war wieder imnbsp;dunkien Kasten van Engelmann aufgestellt. Alsnbsp;Lichtquelle für das Objektiv diente eine grosse Gasflammenbsp;mit doppeltem Brenner, die von Zeit zu Zeit mit einernbsp;NaCl-haltenden Spiritusflamme vertauscht wurde, umnbsp;die richtige Lage der Skale mittelst der D-linie zu con-troliren. Als Lichtquelle für die seitliche Oeffnung desnbsp;Spektroskopes diente die erleuchtete runde Mattglas-scheibe (S) von 25 mm. Durchmesser des Donders’sohen
-ocr page 243-161
Instnimentes 1) , welches zur Messung des Farbensinns von Eisenhahnpersonal u. s. w. hier in Gebrauch ist.
Das Instrument war so aufgestellt, dass die runde farblose Mattglasscheibe desselhen in einer Entfernungnbsp;von ungefahr 50 cm. seitlich vom Spiegel des Spektral-okulars sich hefand, Sie wurde durch eine, auf horizontaler in Centimeter getheilter Skala verschiebbare,nbsp;Blendlaterne von hinten her erleuchtet. Das Licht (einenbsp;Normalkerze, deren brennendes Ende durch eine vonnbsp;anten nach ohen wirkende Spiralfeder in gleicher Höhenbsp;erhalten wird) war zu Anfang 8 cm. hinter die Mattglasscheibe gesetzt. Nun wird der Spiegel so gestellt, dassnbsp;heide Spektra (natürlich ohne Einschaltung des Farben-kügelchens) genau gleich heil und gleich lang erscheinennbsp;(von 0,70—0,40 ia. Wellenlange). Das Kügelchen wirdnbsp;nun auch genau eingestellt und wir erhalten so sein scharfesnbsp;Spektrum unmittelhar neben dem Vergleichsspektrum.
Es soil nun die relative Helligkeit einer hestimmten Gegeild des Ahsorptionsspektrums gemessen werden. Dernbsp;Beobachter fixirt diese Gegend (was auch ohne Hilfe dernbsp;Skala, durch blosse Schiitzung , recht gut möglioh ist,nbsp;wie die folgenden Zahlen heweisen) und ein Zweiternbsp;versohieht langsam das Licht auf dem Schlitten bis dienbsp;Helligkeit des Vergleichsspektrums an der zu prüfendennbsp;Stelle dieselbe scheint, wie die der gleichen Stelle des Ab-sorptionsspektrums. Der erste Beoachter giebt an, wannnbsp;kein merklicher Unterschied für ihn mehr besteht, wo dannnbsp;der andere den Stand des Lichtes auf der Skala abliest undnbsp;notirt. Jede Bestimmung wurde 12 mal hinter einander wie-derholt, wobei jedesmal wieder von der Primarstellung desnbsp;Lichtschiebers (8 cm. von der Mattglasscheibe) ausgege-gangen wurde.
1) Vergl. Graefes Archiv Bd. XXIII, Abth. 4, S. 285, 1877,
-ocr page 244-162
Aus den Abstanden des Lichtes von der matten Scheibe wurden dierelativen Intensitaten bereohnet, die sicbden Q,ua-draten dieser Abstande umgekehrt proportional verhalten.
Die Ergebnisse dieser Messungen theilen \vir in den fol-genden Tabellen mit. In denselben sind die Abstande in Centimetern angegeben, auf welche die Normalkerze von dernbsp;Mattglasscheibe entfernt werden musste, damit die Hel-ligkeit der verglichenen Earbe (^) im Vergleichsspektrumnbsp;der entspreckenden des Absorptionsspektrum gleich war.
Die Bestimmungen beziehen sicb auf Kugeln der Ente, die frisch in zur Halfte mit Wasser verdünntemnbsp;Glycerin 1) untersucht wurden.
I. Botlie Kugel von 4,6 [i. Absorption beginnt bei 59 und ist bei 58 schon nahezu maximal. Abstand dernbsp;Lichtquelle von der Mattglasscheibe S für
% = | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0,58 |
|
22,5 cm. 1 :0.128
20 cm. 1 :0.16
Mittlerer Abstand 28 cm. Y erhaltniss der mittlerennbsp;Helligkeiten 1 ; 0.082
1) Die Kesultate sind dieselben, wenn statt Glycerin halbpro-cenüge Kochsalzlösung genommen wird. In der Glycerinmischung verandern die Farben der Kugeln sich im Laufe mehrerer Stuuden,nbsp;meist selbst im Laufe einer oder inehrerer Tage, nicht merklioh.
-ocr page 245-
16,3 | |
II. Orangegelbe Kugel. Bei 54 beginnende, bei 52 nahezu | |
maximale Absorption. Weiterhin keine Zunahme der Hel- | |
ligkeit wie bei den rothen Kugeln, |
WO beim 52‘®“ Theilstrich |
ein zweites, allerdings niedriges, |
Maximum der Helligkeit |
besteht. | |
1 = 0,52 fi. |
= 0,46 g. |
Abstand = 20 cm. |
18,5 cm. |
20 |
19 nbsp;nbsp;nbsp;1 |
20 |
19 |
19,5 |
19 |
23 |
19 |
19 |
18 |
19 |
19 |
20 |
18 nbsp;nbsp;nbsp;i |
21,5 |
18,5 nbsp;nbsp;nbsp;1 |
21 |
18 |
19 |
18,5 |
20 |
18,5 |
Mittlerer Abstand 20 cm. |
18,6 cm. |
Mittleres Yerhaltniss der | |
Helligkeiten 1 : 0.16 |
1: 0.185 nbsp;nbsp;nbsp;j |
Auch für diese Versuche war |
eine Controle erwünscht. |
Bekanntlich geben die meisten Mattglasscheiben kein absolut diffuses Licht. Strahlen, welcbe perpendikularnbsp;auffallen, werden besser durchgelassen als schief auf-fallende. Wenn man also wie in unserem Falie einenbsp;erlêuchtete Mattglasscheibe als Lichtquelle benutzt, sonbsp;könnten, da neben dem diffusen Lichte noch direkte Strahlennbsp;durchgehen, dieLichtintensitaten nicht mehrden Quadratennbsp;der Abstande der Kerze voh der Mattglasscheibe umgekehrtnbsp;proportional sein, sondern würden langsamer abnehmen.
Um zu prüfen, ob diese Fehlerquelle sich in unserem Falie bemerkbar mache, wurde das Spektralokular innbsp;einem Stativ horizontal befestigt. Die Collectivlinse warnbsp;entfernt. In der Verlangerung der optischen Axe des
-ocr page 246-Okulars stand eine in dieser Richtung verschlebbare Rlamme, welcbe mittelst des Okularspaltes ein direktesnbsp;Spektrum lieferte, das mit dem Spektrum des seitlicbnbsp;von der Mattglasscheibe her dureh den Spiegel reflec-tirten Licbtes verglichen werden sollte. Der Beobachternbsp;regulirt nun durcb Veranderung der Spaltenweite undnbsp;der Licbtabstande die Helligkeit der beiden Spektra so,nbsp;bis sie gleicb gross ist Die eine Lampe wird nun innbsp;eine grössere Entfernung gestellt. Dadurch wird dienbsp;Helligkeit des betreffenden Spectrums vermindert. Einnbsp;zweiter Beobachter muss nun die Lampe des andernnbsp;Spektrums so lange bin und her schieben bis der erstenbsp;Beobachter die Helligkeit der beiden Spektra gleicb grossnbsp;findet. Die Abstande werden notirt. Es müsste nun nachnbsp;Obigem fiir gleiche Helligkeitsabnabme der Licbtabstandnbsp;von der Mattglasscheibe eber etwas schneller wachsen , alsnbsp;der des direkten Lichts. Eolgendes aber zeigte sich.nbsp;1st A der Abstand der Kerze von der Mattglasscheibenbsp;und a der Abstand der das Vergleichspektrum lieferndennbsp;Gaslampe, so waren beide Spektra gleicb bell wenn fiir :
a— 60 cm. 120 „nbsp;180 ,nbsp;120 „nbsp;60 „
7 cm.
20 „
13,5 „
7,5 „
Ein Bliek auf diese Zablen lehrt, dass die Helligkeit des von der Mattglassscheibe bezogenen Licbtes mitnbsp;wachsendem Abstand A eher etwas .schneller abnimmtnbsp;als dem umgekebrten Verbaltniss des Quadrates von Anbsp;entspricht. Wir durfen also schliessen, das bei unsernnbsp;obigen Helligkeitsbestimmungen die Starke der Absorption der farbigen Kugeln jedenfalls nicht zu gross,nbsp;eber wobl etwas zu klein gefundeu worden ist.
-ocr page 247-165
In den nebenan stehenden Figuren 1 und 2 haben wir die bei zwei Arten von Kugeln gewonnenen Resul-tate graphisch dargestellt. Die Abscissen sind den Wel-lenlangen proportional 1). Die ausgezogene Linie giebtnbsp;die Helligkeit der von den Kügelohen durchgelassenennbsp;Lichtstrahlen, die punctirte die des gewöbnlichen Lichtes.
Fig. 1 bezieht zicb auf eine rothe , Fig. 2 auf eine orangefarbige Kugel der Ente.
Fig. 1.
In Fig. 1 bleibt die Helligkeit normal bis kurz vor D, von wo sie steil fallt um bei ^ m 0.575 etwa ein Minimum zu erreichen. Hierauf folgt eine geringe absolute,nbsp;aber ziemlich betracbtliche relative Steigerung (von V12 aufnbsp;'U ca. der normalen Intensitat), bis zu einem zweitennbsp;Maximum etwa bei % — 0.525. Von bier an sinkt dienbsp;Helligkeit gleichmassig um etwa bei % = 0.46’ gleichnbsp;Null zu werden. Es wird also von diesen Kugeln fastnbsp;nur Roth durchgelassen. Die zugehörigen percipirenden
1) Die auf das Interferenzspektrum reduzirten Helligkeits-curven des dioptrischen Spektruma sind der Abbandlung von Prof. Donders: „Over kleurstelsels’fVergl. Onderzoek, g.i.h.physiol.nbsp;Laborat.Dtrecht, Derde Ueeks, D. VI, .\fl. 1, pag. liS) entnommen.
-ocr page 248-166
Aussenglieder müssen , so könnte man sich ausdrücken , grün- und violettblind sein.
Für die orangefarbeneii Kugeln (Fig. 2) beginnt die Helligkeit ergt bei /t = etwa 0,535 zu sinken. Bisnbsp;31 = 0,52 ist der Absturz sebr steil, von hier an erfolgtnbsp;gleichmassige Abnahme (anfangs relative Zunahme) bisnbsp;zum völligen Erlöschen bei etwa 0,44. Diese Kugelnnbsp;lassen also Both, ‘Gelb und Grün fast ungeschwacht durch,nbsp;vom Best imrSpuren. Die zugehörigen percipirendenAussenglieder könnten demnach als violettblind bezeichnet werden.
Es erhebt sich jezt die Frage, wie unsere Ergebnisse sich zu denen von Kiihiie und Ayres stellen. Ver-gleichen wir zunachst die Spektra unserer Kügelchennbsp;mit denen von Kühne’s farbigen Lösungen. Zu diesemnbsp;Zwecke haben wir Darstellungen beider in unserernbsp;Tafel (Taf. II) vereinigt. Die Spectra beziehen sich;nbsp;Fig. 1« auf die rothen Kugeln der Ente, ld und Ic aufnbsp;die rothen Kugeln des Fiiiken (in verschieden dickernbsp;Schicht) Fig. ld auf Bhodophan in Benzol, Fig. 2a auf dienbsp;gelben Kugeln des Huhns , 25 auf Xanthophan in aetheri
-ocr page 249-167
scher Lösung, Kg. 3a auf die grünen Kugeln der Taube, 3ó auf Chlorophan in aetherischer Lösung.
Der Unterschied liegt, wie man sieht, in allen Pallen zunachst darin, dass unsere Spektra continuirliche, dienbsp;K ü b n e’schen discontinuirliche sind; zweitens ist in dennbsp;unsern die totale Absorption sebr viel grosser und drittensnbsp;beginnt die Absorption erheblich weiter nacb dem Hoth zu.
Es ist unmöglich, diese Unterschiede bloss aus Con-centrationsunterschieden der verglichenen ParbstoiBösun-gen erklaren zu wollen. Zwar leidet es keinen Zweifel, dass die Kügelchen eine ausserordentlich viel concen-trirtere ParbstofSösung reprasentiren, als die Lösungen,nbsp;welche Kübne spektroskopiscb untersucbte. Letzterenbsp;absorbirten bei durchschnittlicb gewiss mehr als 1000nbsp;mal grösserer Dicke der geprüften Schicht doch sebr vielnbsp;weniger als erstere. Aber auch bei gleicher Concentration und Dicke der Schicht müssen die Spektren verscbiedennbsp;bleiben: Dies ergiebt sicb von vorneherein schon daraus,nbsp;dass den Maximis der Absorption, welche die Cbromo-phanspektren zeigen, keine Maxima in den Spektren dernbsp;Kügelchen entsprecben; im Gegentheil liegt beispiels-weise für die rothen Kügelchen (Pig. la) ein Maximumnbsp;bei % =: 0,57 wo Pig. \d des Rhodopban noch keinenbsp;Spur von Absorption zeigt, und ein Minimum bei 0,525nbsp;WO in Pig. \d die Absorption bereits sebr merklich ist.nbsp;Auch eine Andeutung der in den Chromopbanspektren vor-handenen Minima müsste in unsern Spektren unzweifelhaftnbsp;zu Tage treten. Es ist aber keine Spur davon zu finden.
Wir haben auch den direkten Beweis zu führen gesucht, dass Dicken — resp, Concentrationsunterschiede zur Erkla-rung der Differenz nicht angesprochen werden dürfen, indemnbsp;wir namlich Kügelchen platt drückten und auf diese Weisenbsp;prüften, ob bei einer gewissen Verdünnung der Schicht das
-ocr page 250-168
Spektrum dem der entsprechenden Chromophanlösung ahn-lich würde. Folgende Beispiele zeigen, was sich ergab,
Versuch: Finkenretina frisch in Glycerin und aq. aa.
Untersuchung in der Dunkelkammer. — Sonnenlicht.
1) Plattgedrückte rothe Kugel erscheint röthlich-orange. Absorption beginnt bei 59—58 und erreiclit bei 52 riahezu ihr Maximum. Bei 54 scbon sehr dunkei.nbsp;Totallange des Absorptionsspektrums ungefahr bis 43.nbsp;Sonnenlichtspektrum reicht bis etwas über 40.
Gaslicht: Noch mehr gequetscbte rotbe Kugel, welcbe in Folge der Abplattung eine orangegelbe Farbe zeigt. Absorption beginnt bei 55—54 und ist bei 51 nahezu maximal.nbsp;Licht des Absorptionsspektrums gekt bis ungefahr 42,5. —nbsp;Von Absorption sbandern ist durchaus nichts zu erkennen.
Diese Messungen lehren unzweifelhaft, dass die Unter-schiede der Spektra des Rhodophan und der rothen Kügel-chen nicht aus Concentrationsunterschieden erklart werden können.
Auch die verschiedene Natur des Lösungsmittels kann diesen Unterschied nicht erklaren. Denn wenn dieselbenbsp;auch einigen Einfluss auf die Lage der Maxima undnbsp;Mimima der Absorption ausübt, — Kühne hat diesnbsp;speciell für die Chromophane nachgewiesen — so bleibtnbsp;doch der Habitus, der wesentliche Charakter des Spek-trums, dadurch stets unberührt — so lange das Lösungs-mittel nicht zugleich chemisch alterirend wirkt.
Es bleibt also keine andere Erklarung, als die: K ü h n e’s Chromophane praeëxistiren nicht in der lebenden Netz-haut, sie sind nicht die natürlichen Farbstoffe, sondernnbsp;abgeleitete Zersetzungsprodukte. Dies Ergebniss wird nurnbsp;bestatigt durch einen Bliek auf die chemischen Proceduren,nbsp;durch welche Kühne seine gefarbten Lösungen dar-stellte. Diese Proceduren waren der Hauptsache nach:
-ocr page 251-169
Einlegen des Augenhintergrundes mit Retina in absoluten Alkohol, Extrahiren mit Aether, Verdunsten , Lesen destnbsp;Rückstandes in heissem Alkohol, rasche Verseifung mitnbsp;Aetznatron unter Ersetzung des verdampfenden Alkoholsnbsp;durch siedendes Wasser, Trocknen der erhaltenen Seifenbsp;Tind anfeinanderfolgende Extraktion derselben mit Petrol-aether, Aether und Benzol.
K ü h n e hat selhst gefühlt, dass ein so eingreifendes Verfahren keine Garantien für Erhaltung der ursprün-glichen Eigenschaften und Zusammensetzung der Earb-stolfe bietet, und darum nach anderen Garantien gesucht.nbsp;Nach dem nun aher die mikrospektralanalytische Unter-suchung der normalen Kügelchen, der Kü hne im Prinzipnbsp;den Werth der höchsten Instanz einraumt, die Praeëxistenznbsp;genügend widerlegte, scheint es kaum nöthig, auf dienbsp;übrigen Gründe einzugehen, durch welcheKühne diesenbsp;Praeëxistenz wahrscheinlich zu machen suëht.
Keinem dieser Gründe vermogen wir erhehliches Gewicht heizulegen. Die Uehereinstimmung, welche ein ,/arbengeühtes Auge” hei Betrachtung frischer Netz-haute mit „guten achromatischen Mikroskopen” zwischennbsp;den Earhen der Kugeln bei Hühnern und Tauben undnbsp;den „isolirten Chromophanen” finden soil, ist nach Kühn enbsp;selhst nur eine unvollkommene. Namentlich erscheinennbsp;die rothen Kugeln viel mehr rubinroth als purpurn.nbsp;Vermuthungsweise erklart Kühne dies aus Beimischungnbsp;von etwas Xanthophan zum Rhodophan. Es mag hiernbsp;aher betont werden , dass durch Mischungen der Kühne-schen Earhstoffe keine Lösungen erhalten werden können,nbsp;deren Spektren denen der normalen rothen Kügelchennbsp;entsprechen (vergl. unsere Tafel u. ferner das Spektrumnbsp;bei Kühne, üntersuchungen etc. Taf. 3. Eig. 7). Dassnbsp;die Kügelchen iJei Behandlung mit Jod (Schwalbe) und
-ocr page 252-170
mit Salpetersaure und Schwefelsaure (Capranika) ahngt; diche Faroenveranderungen zeigen, wie die K ü h n e ’schennbsp;Farbstofflösungen , wird Niemand für einen ernstlichennbsp;Beweis geiten lassen. Beispielsweise geben ja aucb Leimnbsp;Tind Eiweiss mit Kupfersulpbat und Alkali gleiche Farbung,nbsp;ohne doch identisch zu sein. Höchstens wird im vorliegen-den Falie dadurch wahrscheinlicber gemacht, was aus andernnbsp;Gründen schon vermuthet werden darf, dass die Kiihne-scben Chromophane von den ursprünglichen FarbstofFen dernbsp;Zapfen abstammen, etwa wie Hamatin von Hamoglobinnbsp;u. dgl., ohne dass hiermit übrigens eine nabere chemischenbsp;Analogie beider Falie ausgesprochen werden soil.
Darin stimmen wir K ü h n e vollkommen bei, dass es nicht erlaubt ist, die verschiedenen Farben der Kügelchennbsp;von einem einzigen Farbstoff ableiten zu wollen. Kühnenbsp;meint, dass wenigstens drei angenommen werden müssen.nbsp;XJnsere mikrospektralanalytiscben Befunde bestatigen diesenbsp;Ansicht durchaus. Durcb Verdünnen des rotben Farbstoffsnbsp;erhalt man nicht Löstingen, deren Spektra mit denen gelbernbsp;Kugeln übereinstimmen. In den Spektren der letzternnbsp;wachst die Absorption von Anfang an sehr viel schnellernbsp;und erreicht früher ihr Maximum als in dem Spektruinnbsp;entsprechend verdünnter Schichten des rothen Stoffs (vergl.nbsp;Fig. 1 a, è, f u. 2a und ferner). Beim grünen Farbstoffnbsp;ist vollends nicht daran zu denken, ihn von einem der andernnbsp;abzuleiten. Man vergleiche nur unsere Spektra Fig. 2anbsp;u. 3a, letztere- mit Absorption im Both !
Vielleicht empfiehlt es sich, die drei von uns in den normalen Kügelchen nachgewiesenenFarbstoffe zur Unterschei-dung von den Kühne’schen Chromophanen mit eigenen Namen zu bezeichnen. Wir schlagen zu dem Zwecke vor,nbsp;sie Sphaerorhodin, Sphaeroa:an(hin, Sphaeroehlorhi zu nennen.
Utrecht^ Mai 81.
-ocr page 253- -ocr page 254- -ocr page 255-1.
3.
Stichters zijn allen, die 50 grilden of meer tot stichting, inrichting of instandhouding der instelling bijdragen ofnbsp;bijgedragen hebben. Zij worden onder dien naam in hetnbsp;album der stichting vermeld.
Onder den naam van Bestuurders worden in het album opge-teekend, al diegenen, welke 250 gulden of meer tot stichting, inrichting of instandhouding bijdragen of bijgedragen hebben.
Als begunstigers worden aangemerkt al diegenen, welke zich tot eene jaarlijksche bijdrage van minstens f 2.50nbsp;verbinden.
Bewijs van inschrijving worde verzonden aan Prof. DONDERS of aan den lieer Mr. VEEtOKEN VAN THEM A AT, Secretaris der Instelling, bij verkiezingnbsp;ook aan den Secretaris van een der Plaatselijke Coinuiissiën (verg. Album, 6enbsp;Jaarlijksch Verslag bl. 10).
Behoeftige en minvermogende ooglijders, die geneeskundige hulp verlangen, moeten zich ’s morgens ,to tien ure aaumeldeu. Zij ontvangen de geneeskundige adviezen kosteloos. Er wordt gezorgd, dat brillen en dergelijke behoeften tegennbsp;fabrieksprijs kunnen verkregen worden.
Dc verpleegkosten zijn voor dit jaar vastgesteld op 60 CCnts per dag. Hieronder zijn alle verptegingsbehoeften (verzorging, voeding, huisvesting, bewassching, enz.) begrepen.
De verpleging wordt alleen toegestaan , indien de ooglijders voorzien zijn van:
a. nbsp;nbsp;nbsp;Zindelijke Weeding en het noodige ondergoed ter verschooning (van elk dernbsp;onderkleederen minstens één stuk),
b. nbsp;nbsp;nbsp;Reisgeld voor de terugreis naar de woonplaats.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Het bedrag der verpleegkosten, of eene verklaring door wien de verpleegkosten zullen betaald worden.
Brieven moeten franco ingezonden worden; wordt antwoord verlangd, zoo moet een postzegel of briefkaart worden ingealoten.
Deze inrichting is uitsluitend ten dienste van behoeftige en minvermogende ooglijders, die niet wel in staat zijn de geneeskundige behandeling te bekostigen.nbsp;Bewijs van onvermogen kan worden gevorderd.
MODEL VAN VERKLARING.
Door Ondergeteekende wordt ter verpleging in het Ncderlandsch Gasthuis voor behoeftige en minvermogende ooglflders aanbevolen de ooglijder
De verpleegkosten en kleine voorschotten voor brillen of dergelijke behoeften, benevens eventueele kosten van correspondentie of iucasseering, zullen dadelijknbsp;na afloop der verpleging, voldaan worden door....... nbsp;nbsp;nbsp;............. .........