BETRKKKELIJK
DE VERPLEGING EN HET ONDERWIJS
PlTGEBRACHT IN JVLeI 1882
F. C. DONDERS.
Met het Zeventiende Nummer der Wetenschappelijke Bijbladen.
1882.
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
2351 969 1
-ocr page 4- -ocr page 5-Bladz.
Drie-cn-twintigste jaarlijksoh verslag, door ï. O. Donders. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
WETENSCHAPPELIJKE BIJBLADEN.
Methodisch onderzoek der kleurstelsels van kleurblinden, door Dr. van der Weijde.............. 1
New Researches on the Systems of Colour-Sense, by E. C. D o n d e r s. 57
-ocr page 6-DRIE EN TWINTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG, betrekkelijk de verpleging en het onderwijs in het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders, van den 1. .Tanuari 1881 tot den 1. Januari 1882,nbsp;ter vergadering van Bestuurders en Afgevaardigden, gehouden te Utrecht, den 6. Juni 1882,nbsp;uitgebracht door F. C. Donders, Directeurnbsp;der Instelling,
BENEVENS PLANNEN TOT VEBBETEBING EN UITBREIDING.
(Zie bl. 16 en volgende.)
Hooggeachte Heeren Bestuurders en Correspondenten!
Het 23“^ jaar van het bestaan onzer stichting sluit zich bij zijn voorgangers waardig aan. Weder gaf het onderwijs zoowel als de behandeling en verpleging der ooglijders ruime stof tot voldoening. Was niet in iedernbsp;onderdeel verdere .ontwikkeling zichtbaar, overal handhaafde zich de instelling op de eenmaal bereikte hoogte.nbsp;Een overzicht der verpleging en behandeling in de laatstenbsp;drie jaren strekke daarvan ten bewijze.
-ocr page 8-
Behandelden. Verpleegden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Zooals uit de cijfers blijkt, zijn de schommelingen zoo gering, dat het evenwicht zich gemakkelijk herstellennbsp;kan. Voortdurende stijging is alleen op te merken innbsp;het aantal lijders, die de polikliniek bezoeken; en in ditnbsp;'opzicht geldt de uitbreiding zoowel de buiten-provinciënnbsp;als de stad en de provincie Utrecht.
Zooals het aantal der verpleegden, bleef ook dat der ver-pleegdagen zich genoegzaam gelijk: bij 10721 in 1880,10562 in 1881, met een gemiddelden verplegingsduur van 24nbsp;dagen en een gemiddeld aantal verpleegden van nagenoeg 30.
De tegemoetkoming, ten bedrage van 60 cents per verpleegdag, werd verstrekt
In 1880. nbsp;nbsp;nbsp;In 1881.
Lijders. |
Verpleegdagen. |
Lijders. |
Verpleegdaj | |
Uit eigen middelen . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. 234. |
4678. |
235. |
5066. |
door Particulieren . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. 36. |
1090. |
35. |
813. |
» Diaconieën. |
. 18. |
554. |
19. |
602. |
» Gemeentebesturen. |
. 60. |
1699. |
58. |
1704. |
» Armbesturen . nbsp;nbsp;nbsp;. |
. 57. |
2063. |
58. |
1695. |
gt; Liefdegestichten . |
. 19. |
410. |
22. |
506. |
Kostelooze verpleging werd op 8 lijders toegepast voor 176 verpleegdagen. Zij zou zich over een grooter aantalnbsp;hebben uitgestrekt, wanneer diaconieën en besturen, denbsp;billijkheid eener kleine tegemoetkoming erkennende, nietnbsp;gaarne bereid gevonden waren het gewone bedrag tenbsp;storten.
Bij de rijk bezochte polikliniek, steeg thans het aantal consultatiën, waarbij meestal gratis geneesmiddelen werdennbsp;verstrekt, tot 20853.
Weder vindt men de statistiek der operatiën met die der behandelde lijders als aanhangsel bij het verslag.nbsp;Het is nauwelijks noodig er op te wijzen, dat, in verbandnbsp;met de herkomst van een goed deel onzer lijders uitnbsp;afgelegen provinciën, daaronder betrekkelijk veel belangrijke gevallen voorkomen en veel kunstbewerkingen gevorderd worden.
Het onderwijs^ op gelijken voet gegeven als in de vorige jaren, bleef goede vruchten dragen. Regelmatignbsp;werd de polikliniek (van 10 tot 12 uren) door eenigenbsp;belangstellenden bijgewoond, — kunstgenooten uit dennbsp;vreemde, uit Nederland en de koloniën, — en steeds ooknbsp;door enkele studenten. Met onze polikliniek vallen denbsp;klinische lessen samen dezer laatste in het ziekenhuis;nbsp;maar een paar maanden weten velen daaraan toch tenbsp;ontwoekeren, om op de polikliniek de behandeling dernbsp;gewone gevallen te zien en zich, onder de hooggeschattenbsp;leiding van Prof. Snellen en van Dr. Bouvin, innbsp;zekere handgrepen en in het bepalen der functiestoornissen te oefenen. Ook tijdens de vacanties, wanneer zij in het ziekenhuis niets te verzuimen hebben,nbsp;maken verscheidene studenten gretig van onze polikliniek gebruik.
1*
-ocr page 10-Maar met stipte regelmatigheid worden op de daarvoor bestemde dagen de gewone klinische lessen bijgewoond,nbsp;en hoewel Prof. Snellen ze voor de studenten van hetnbsp;eerste en het tweede jaar gesplitst heeft, wordt, bij hetnbsp;snel gestegen cijfer onzer academieburgers, waartoe nunbsp;ook de toekomstige artsen behooren, de daarvoor bestemdenbsp;ruimte reeds te klein.
Buitendien werd onderwijs gegeven, zoowel in operatieve oogheelkunde op het phantóme als in ophthal-moscopie en werden de operatiën in mvo voortdurend door vele belangstellenden bijgewoond. Tal van vreemdenbsp;kunstgenooten, die hier korter of langer tijd vertoefden,nbsp;waardeerden het hoogelijk, Prof. Snellen te zien ope-reeren en door hem in de fijnheden der techniek tenbsp;worden ingewijd. Voor deze stond ook het physiologischnbsp;laboratorium open, waar zij gelegenheid vonden, ondernbsp;de leiding van Prof. Engelmann en de vriendelijkenbsp;hulp van onzen interne, Dr. Waelchli, zich metnbsp;de weefselleer van het oog bezig te houden en aannbsp;onderzoek op het gebied der physiologische lichtleernbsp;deel te nemen, waartoe ik hun gaarne de noodigenbsp;hulp bood.
Ook op het gebied der litteratuur werden de belangen onzer wetenschap niet verzuimd. Met de in het vorignbsp;verslag vermelde schriften groeiden de bijbladen weer totnbsp;een klein boekdeel aan, en aan het verslag van hedennbsp;zal de dissertatie van Dr. van der Weijde, die zijnnbsp;eigen kleurblindheid tot onderwerp heeft, worden toegevoegd, een arbeid, waarvan althans gezegd kan worden,nbsp;dat daaraan tijd noch moeite gespaard zijn. Een engelschenbsp;verhandeling van mijne hand, op het congres te Londennbsp;voorgedragen, en een zeer uitvoerig onderzoek betreffendenbsp;de gekleurde kogels in het netvlies van vogels, zullen
-ocr page 11-daarop volgen. Voorts van Prof. Snellen zijne verhandeling over ^Sympathetic Ophthalmitis, the mode of its Transmission and its Nature”, die, op het congres tenbsp;Londen voorgedragen, tot gewichtige discussiën aanleidingnbsp;gaf; en zeer dankbaar zullen wij zijn, wanneer wij ooknbsp;een overzicht der behandeling en verpleging in hetnbsp;Gasthuis van zijne hand mogen te gemoet zien.
Het stelselmatig onderzoek van de oogen der lote-lingen uit den boerenstand, tot een bepaalde streek beboerende, als tegenhanger van dat onzer studenten, door de Heeren Bouvin en Collard met zooveel zorgnbsp;verricht, ontmoet grooter zwarigheden dan ik mij hadnbsp;voorgesteld. Ik blijf echter gelooven, dat ze behoorennbsp;tot de categorie dergenen, die kunnen en zullen wordennbsp;overwonnen.
Financiën. De boekhouding onzer Instelling onderscheidt een kapitaalfonds en een verplegingsfonds. Dit laatste beschikt over de periodieke ontvangsten van iedernbsp;jaar en over de rente van het kapitaalfonds. In hetnbsp;kapitaalfonds worden alle bijdragen gestort, hetzij grootnbsp;of klein, die slechts voor ééns gegeven worden.
A. Verplegingsfonds.
a. Ontvangsten aan:
1880.
6536.99.
4602.40.
1904.06'
500.—.
1881.
ƒ 6370.24'. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4721.90.
» nbsp;nbsp;nbsp;2039.89.
» nbsp;nbsp;nbsp;500.—.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Verpleeggelden.......ƒ
2. nbsp;nbsp;nbsp;Jaarlijksohe bijdragen.....»
4. nbsp;nbsp;nbsp;Huur van gebouwde eigendommen. »
ƒ 13543.45'. nbsp;nbsp;nbsp;/. 13632.03*.
Dus geen noemenswaardig verschil tusschen de beide jaren.
-ocr page 12-
6 J. Uitgaven aan: | |||
1. |
onderhoud van gebouwen . nbsp;nbsp;nbsp;. |
• • • ƒ |
615.44* |
2. |
grond- en andere belastingen |
* nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W |
213.18 |
3. |
tractementen, loonen, enz. . |
.... |
2392.70 |
4. |
voeding, verwarming enz. |
• • • » |
7271.89* |
5. |
kleeding en meubilair . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
• nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5) |
1219.53 |
6. |
kosten van beheer .... |
532.15 | |
7. |
chemicaliën en instrumenten. |
• • • }) |
1360.91 |
ƒ 13605.81
Het batig saldo van 1881 bedroeg aldus f 2Q.22-’.
In het vorig verslag wees ik op den gestadigen achteruitgang van het aantal begunstigers in de laatste jaren. De vermelding van het feit zou, zoo hoopte ik, voldoendenbsp;zijn, om den ijver der plaatselijke commissiën aan te wakkeren, En werkeljjk hebben wij dit jaar weer voor hetnbsp;eerst een vermeerdering van het aantal begunstigers tenbsp;constateeren, waarbij zich Arnhem, Utrecht, Dordrechtnbsp;en Tilburg bijzonder onderscheiden. Als nieuwe begunstigers werden namelijk ingeschreven;
te Prinoenhage.
„ Geertruidenberg. „ Utrecht.
Dr. M. Batenburg,
Dr. C. ten Bosch Azn.,
Jhr. Mr. B. Bh. de Beaufort,
Mr. J. F. C. Baert,
Mevr. de Wed. J. J. v. d. Broek, geb. Carp, Mr. Berger van Hengst,
Mr. W. van Binsbergen ,
Dr. H. Brom ,
J. L. Cluysenaer,
Mr. M. Crommelin,
Prof. H. C. Dibbits ,
Dr. A. G. 0. Dodt,
O. Doekzen ,
Msgr. J. Heykamp,
W. van Hasselt,
-ocr page 13-te Utrecht.
Mr. A. C. van Heusde,
Mr. H. J. Hamaker,
Dr. H. van Herwerden,
Mevr. de Wed. Mr. J. van Hall geb. Marcella, Mevr. van Hengst-Fontein Verschuir,
A. L. d’Hamecourt,
Mevr. de Wed, K. E. Hacke-Winkler,
Luit. L. P. Leijds,
Dr. A. Th. Moll,
Mr. B. Melvil Baron van Lynden,
Dr. P. W. Onnen,
Jkr. J. J. de Pesters,
Douair. van Eappard Engelke,
Ds. F. Z. Keneman, ¦
Mr. David Bagay,
Pastoor Stiphout,
Baron de Yos van Steenwijk,
Dames Wenckebach,
Prof. H. Wefers Bettink,
A. W. Wichers,
te Amersfoort. „ de Bildt.
,, Arnhem.
Dr. P. Wellenbergh, van Gheel Gildemeester,
Jhr. Mr. D. van Haersma de With,
C. G. S. Baron van Heemstra,
L. nbsp;nbsp;nbsp;J. Heldring,
Mr. J. S. Hijmans,
J. A. Kolff,
Mej. S. Luden,
Mej. E. Luden,
Mr. A. H. Philipse,
Mr. A. W. G. Bas,
Mr. L. tr. de Sitter,
Jhr. J. J. J. Storm van ’s Gravesande,
Mr. W. J. Triebels,
J. F. Baron d’Hangest d’Yvoy,
„ Zutphen.
„ Botterdam. „ Dordrecht.
Dr. A. G. Kok,
M. nbsp;nbsp;nbsp;J. M. Buychaver,
Douair. Jantzon van Erffrenten,
-ocr page 14-H. Vriezendorp, Jr. nbsp;nbsp;nbsp;te Dordrecht,
J. Paels Kolkman, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
E. A. Gr. van Hoogenhuyze, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
S. Crena de Jongh, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Wed. J. R. van der Linden, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Jacques Zadoks, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
M. Kemp, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
C. F. Sohoch,
' nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
Ph. Zadoks Szn, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Jan Smit V., nbsp;nbsp;nbsp;„ Kinderdijk.
Jhr. van Karnebeek, nbsp;nbsp;nbsp;„ Middelburg.
Mr. C. J. Pické,
• nbsp;nbsp;nbsp;tJnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M
H. Lommen nbsp;nbsp;nbsp;(de kinderen),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tilburg.
Michel Goyarts, nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Everard Lombarts,
H. van der Voort van der Schriek,
¦ nbsp;nbsp;nbsp;77nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W
G. Pollet de nbsp;nbsp;nbsp;Horion,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Leo Swagemakers, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
B. Kapitaal fonds.
Ruimer dan in 1880 vloeiden daarin de bijdragen tijdens het afgeloopen jaar.
Onder onze stichters-bestuurders mochten wij opnemen den zoon, de dochter en den behuwdzoon van Prof.nbsp;Doijer, gesamentlijk met een inschrijving van ƒ 1000.—nbsp;In dien vorm wenschte onze vriend zijne kinderen denbsp;sympathie voor onze Instelling als erfdeel na te laten.
Ook onder de nieuwe stichters mogen wij een oud leerling tellen, wiens blijk van waardeering wij op hoo-gen prijs stellen, den hoogleeraar Place, te Amsterdam,nbsp;met een bijdrage van / 100.—
Voorts:
de Erven J. Kleiweg, te Heiligersberg......f 100.—
de Heer A. Stoop van Zwijnsdrecht, te Dordrecht . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50.—
Giften in eens werden nog verkregen: van Mevrouw M. v. L., te Utrecht....... . ƒ 10.—
-ocr page 15-9
van Mr. J. van Ghijn, to Dordrecht......./ nbsp;nbsp;nbsp;6.—
van Mej. de Wed. Borst, te Utrecht........ 2.—
van den Heer H. C. Bergsma, te Utrecht...... 10.—
van Jhr. Mr. J. C. N. .van Eijs, te Utrecht...... 15.—
van J. H. te Utrecht.............. 1.—
van N. N., door tusschenkomst van Dr.' Noorduijn , te
Nijmegen................. 1^0.—
van C. B., door tusschenkomst van Prof. Donders . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 200.—
Hier zij, bij voorbaat, met een woord. vermeld, dat wij een gezelschap van kunstvrienden te Kampen, die in 1882nbsp;hun talent aan onze instelling dienstbaar maakten, alsnbsp;haren stichter mochten inschrijven.
Legaten werden aan de stichting toegekend:
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mej. H. C. Fontein, te Amersfoortnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;100.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den Heer L. H. Viruly, te Delftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2000.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vrouwe Geertrui Bisschop, wed.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Evert Jan
Wolters, te nbsp;nbsp;nbsp;Zutphen......... 300.—
Aan alle edele gevers zij onze warme dank gebracht!
Op deze jaarlijksche vergadering, mijne Heeren, missen wij voor het eerst twee mannen, die gewoon waren door hunne tegenwoordigheid hier een blijk van belangstelling te geven. Zij werden ons door den dood ontrukt.
Met diepen weemoed gedenk ik mijn ouden trouwen vriend Burger, in wien onze instelling een harer warmstenbsp;voorstanders verliest. Bestuurder, van de stichting af,nbsp;president onzer plaatselijke commissie te Rotterdam,nbsp;wakker ijveraar voor onze belangen, vast en wel hetnbsp;eerste lid der commissie belast met het nazien der rekening, was hij ook de trouwste bezoeker onzer vergaderingen, waarvoor hij aan zijne veelvuldige werkzaamhedennbsp;den noodigen tijd wist te ontwringen. Burger behoorde
-ocr page 16-onder de voortreffelijken, die men te hooger waardeert, hoe meer men ze leert kennen. Even vast- als snel-be-raden, kon men op hem bouwen als op een rots. Hijnbsp;sprak weinig, maar handelde, de daad bij het woord ennbsp;ook wel de daad zonder het woord. Hij was een dier edelenbsp;naturen, wier vriendschap een voorrecht is, dat ons bijnbsp;droeve en treurige ervaring met het leven en met denbsp;menschheid verzoent. In een album der mannen, die zichnbsp;verdienstelijk hebben gemaakt jegens onze stichting, zounbsp;zijn naam met gulden letteren moeten prijken.
Eenige maanden later volgde onze mederegent, de Notaris van Schermbeek, zijnen Rotterdamschennbsp;ambtsbroeder in het graf. Beiden genoten in hooge matenbsp;het vertrouwen hunner medeburgers en achtten elkandernbsp;wederkeerig. Van nature vriendelijk en hulpvaardig, behield Y. Schermbeek iets opgeruimds ook na al hetnbsp;zieleleed, dat hem in het verlies van innig dierbare betrekkingen getroffen had, zijn troost zoekende in gestadige werkzaamheid , ter liefde van anderen. Hij was een raadsmannbsp;voor velen, en ook wij luisterden gaarne naar zijn woord,nbsp;altijd eenvoudig, altijd waar en getuigende van grootenbsp;zaak- en diepe menschenkennis. Zoo is hij ook werkzaamnbsp;geweest in het belang onzer stichting, waarvan hij velenbsp;jaren regent was. Beide, v. Schermbeek en Burger,nbsp;hebben, als laatste blijk van belangstelling, dat nog uitnbsp;het graf spreken zou, ons een legaat nagelaten. Wijnbsp;waardeeren die beschikking, maar behoefden ze niet, omnbsp;hen dankbaar na te staren.
-ocr page 17-STATISTIEK der oogziekten, vóórgekomen in het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders van dennbsp;1 Januari 1881 tot den 1 Januari 1882 bijnbsp;2300 lijders. •
Ophthalmia catarrhalis..........194
„ nbsp;nbsp;nbsp;granulosa..........16
„ nbsp;nbsp;nbsp;blennorrhoïca......... 2
„ nbsp;nbsp;nbsp;purulenta neonatorum...... 6
„ nbsp;nbsp;nbsp;diphtherina.......... 3
Ophthalmia scrophulosa..........190
Sphacelus corneae............ 1
Ulcus corneae (keratitis).........87
Irido-keratitis............. 1
Prolapsus iridis............ 6
Synechia anterior............22
Keratitis diffusa............ 5
Staphyloma corneae et staphyloma scleroticae anterius 5
-ocr page 18-12
Synechia posterior............20
Atresia pupillae en irido-chorioiditis......23
Sclerotitis nbsp;nbsp;nbsp;anterior en episcleritis....... 10
Cataracta nbsp;nbsp;nbsp;senilis............88
„ nbsp;nbsp;nbsp;congenita........... 7
„ nbsp;nbsp;nbsp;diabetica........... 1
„ nbsp;nbsp;nbsp;secundaria........... 5
„ nbsp;nbsp;nbsp;mollis......... 6
„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica........... 6
Ohscuratio corporis vitrei......... 6
Retinitis (apoplectica, luëtica)........ 1
„ pigmentosa (hemeralopia)..... 7
Neuritis optica.............17
Solutio retinae............. 15
Mergvlammen . nbsp;nbsp;nbsp;•........... 3
Amblyopia congestiva.......... 19
„ et amaurosis cum papilla alba. ... nbsp;nbsp;nbsp;41
Spasmus clonicus palpebrarum....... 2
Corpora aliena. nbsp;nbsp;nbsp;. ...........72
-ocr page 19-13
Paresis muscularis (strabismus paralyticus, ptosis
paralytica et mydriasis paralytica)..... 1
Entropion en dystichiasis.........11
Abscessus palpebrae . nbsp;nbsp;nbsp; 2
Dacryocystitis (obstructio ductus lacrymalis) ... nbsp;nbsp;nbsp;59
Exanthema faciei et palpebrarum...... 1
Asthenopia accommodativa.........29
Epithelioma............. . nbsp;nbsp;nbsp;2
Paresis n. oculo-motorii.......... 3
Polypus conjunctivae........... 1
Fistula sacci lacrymalis.......... 3
Protrusio bulbi............. 2
Paresis n. abducentis.......... 2
Xanthelasma . nbsp;nbsp;nbsp; 1
Amblyopia diabetica........... 1
-ocr page 20-Keuring van Spoorwegpersoneel
Simulatie.......
Voorschriften van brillen . nbsp;nbsp;nbsp;.
Albinismus.......
Paresis trochlearis ....
Anaemie........
Neurosis ciliaris.....
Haemorrhagia retinae ...
3
1
806
1
1
2
1
1
Extractie van cataract..........42
Lineair-extractie............ 7
Nastaar-operatie............ 9
Staphyloma-operatie........... 6
Symblepharon-operatie.......... 2
Entropion-operatie...........26
Exstirpatio buibi............24
Blepharophimosis............ 5
Plastische operatie . ..........15
Exstirpatie van tumor.......... 2
Operatie van cornea conica........ 1
267
-ocr page 22-PLANNEN TOT VERBETEEING EN UITBREIDING VAN HET NEDEELANDSCH GASTHUIS VOORnbsp;OOGLIJDERS.
Geachte Heeren Bestuurders en Correspondenten!
Gij zijt jaren lang getuigen geweest van den vooruitgang onzer stichting. In weerwil der instellingen van gelijkennbsp;aard, die wij elders, op voorbeeld der onze, door leerlingen onzer school zagen tot stand brengen, nam het aantalnbsp;lijders, die zich tot ons wendden, gestadig toe. Maarnbsp;sedert eenige jaren is er stilstand ingetreden, stilstandnbsp;althans — ten aanzien der verpleging. Waarom, zoonbsp;vraagt Gij, houdt de verpleging op hand aan hand tenbsp;stijgen met de polikliniek? — En het antwoord luidt;nbsp;omdat het gebouw, waarin wij verplegen, verbetering ennbsp;uitbreiding behoeft.
Deze mededeeling treft u niet onverwachts.
„Uit de vergelijking met de uitkomsten van het vorige jaar,” zoo leest Gij in het twintigste verslag, „zal voortsnbsp;gebleken zijn, dat de Instelling haar vollen groei nog nietnbsp;heeft bereikt en dat op haar twintigste jaar de kenmerkennbsp;van een gezonden wasdom nog niet ontbreken. Ook daarover mogen wij ons hartelijk verheugen.
Doch wij mogen het ons niet ontveinzen, aan dien groei zijn perken gesteld. Onze muren zijn niet veerkrachtig.nbsp;Het uiterste wat de beschikbare ruimte gedoogt, is schiernbsp;bereikt. Wellicht zullen spoedig maatregelen moeten wor-
-ocr page 23-den beraamd, om in de stijgende behoefte aan verpleging te voorzien. Wij meenen dit aanU, aan al onze Stichtersnbsp;en Begunstigers voorloopig te moeten mededeelen.”
„Zien wij terug op het hier gegeven verslagzoo luidt het slot van het één en twintigste, „dan schijnt de slotsom in allen deele gunstig. Onze inkomsten zijn toereikend, om de uitgaven te bestrijden, en ons kapitaalfonds,nbsp;waarvan wij de rente alleen tot verpleging gebruiken,nbsp;neemt langzaam , wel is waar, maar gestadig toe. Aannbsp;de andere zijde worden ons uit alle oorden des lands denbsp;belangrijkste patiënten toegezonden en strekt de inrichtingnbsp;op den duur tot onderwijs en tot uitbreiding onzer kennis.
En toch mogen wij niet verklaren, geheel voldaan te zijn. Het gebouw, waarin onze instelling gevestigd is, heeftnbsp;meer dan 20 jaren goede diensten bewezen. Meer dannbsp;eens hadden we gelegenheid er op te roemen, dat wijnbsp;gelukkig waren geweest in de keuze van een huis. Ondernbsp;de gewone woonhuizen ware er zeker geen beter te vindennbsp;geweest, geen bekwamer voor ons doel. Maar het was toch eennbsp;oud gebouw, waarvan de kosten van onderhoud aanzienlijknbsp;stijgen. Bovendien blijkt, dat de beschikbare ruimte onsnbsp;niet langer toelaat, ons vrij te bewegen. Lijders, die wenbsp;gaarne zouden opnemen, moeten, in de zomermaandennbsp;althans, wanneer de aandrang het grootst is, tijdelijknbsp;afgewezen worden, en dan ook zien, we ons verplicht,nbsp;den verplegingsduur, zooals wij boven reeds opmerkten,nbsp;meer dan wenschelijk, te bekorten.
Yoegt daarbij, dat sedert 20 jaren de eischem eener goede ziekenverpleging in 't algemeen zeer gestegen zijn.nbsp;Men verlangt ruime, goed geventileerde en op doelmatigenbsp;wijze verwarmde lokalen , gelegenheid tot afzondering vannbsp;besmettelijke gevallen en van lijders, die rust of duisternis behoeven. Aan dat alles is in de laatste 20 jaren,
2
-ocr page 24-ontegenzeggelijk in het belang der verpleging, elders meer en meer voldaan. Het resultaat is, wij mogen het nietnbsp;ontveinzen, dat ons Gasthuis, vroeger onze trots, zich,nbsp;wat de verpleging betreft, niet meer meten kan met inrichtingen van gelijken aard, hier te lande en eldersnbsp;tot stand gebracht.
Er is meer. Onze inrichting voorziet in vele en zeker in de dringendste behoeften; maar zij Iaat toch ééne behoefte onvervuld. Bij de oprichting reeds hadden wij het oognbsp;op een tweede klasse van ooglijders, die een hooger ver-pleeggeld zouden betalen. Bij onze statuten is die klassenbsp;aangenomen, en werkelijk zijn er aanvankelijk eenigenbsp;daaronder vallende lijders verpleegd. Maar, aan de éénenbsp;zijde, gedoogde de ruimte niet er velen op te nemen, aannbsp;de andere, .gevoelde een enkele zich te geïsoleerd, om nietnbsp;al aanstonds aanraking te zoeken met die der lagere klassen,nbsp;en stelde zich nu tevreden met hetgeen aan deze verstrektnbsp;werd. Thans doet omtrent menig patiënt zich de vraag voor,nbsp;of hij al dan niet in de termen valt, in ons Gasthuis ondernbsp;de gewone voorwaarden verpleegd te worden. Als minvermogend , in den gewonen zin des woords, is hij niet tenbsp;beschouwen. Doch om geruimen tijd, in een privaathuis,nbsp;te voorzien in zijn verplegingskosten, daartoe schieten zijnenbsp;finantiëele krachten te kort Inderdaad worden voor privatenbsp;verpleging allengs hoogere prijzen gevorderd, ten gevolgenbsp;waarvan de daaraan verbonden kosten en de tegemoetkoming, die ons Gasthuis verlangt, te ver uit elkandernbsp;liggen. Kennelijk bestaat hier dus een leemte, en hetnbsp;schijnt op onzen weg te liggen, die aan te vullen.
Hoe in al de hier aangegeven behoeften zou kunnen worden voorzien, heeft reeds het onderwerp van gezettenbsp;overweging en ernstige beraadslaging uitgemaakt. Verschillende wegen staan voor ons open. Welke daarvan de
-ocr page 25-19
meeste aanbeveling zal verdienen, hangt nog af van omstandigheden, waarop wij niet kunnen vooruitloopen. Maar, welke beslissing moge genomen worden, zij zal de beschikking vorderen over grootere middelen dan ons thans tennbsp;dienste staan.”
Het laatste verslag, eindelijk, in Mei 1881 uitgebracht, komt met korte woorden op de zaak terug: „In mijn vorignbsp;verslag”, zoo leest men aldaar, „gaf ik te kennen, datnbsp;wij op verbetering en uitbreiding onzer instelling bedachtnbsp;waren. Het gebouw wordt oud, en in een bepaaldenbsp;behoefte, die zich meer en meer doet gevoelen, kannbsp;het, zooals gezegd werd, niet voorzien. Maar nog hebbennbsp;onze plannen hun beslag niet gekregen. Zeer gewenschtnbsp;zijn de bedoelde uitbreiding en verbetering zeker, zoonbsp;dringend noodig misschien nog niet. Daarom verdientnbsp;uitstel de voorkeur boven een besluit, dat niet met allenbsp;omstandigheden zou te rade gaan.”
Dit jaar nu ben ik in staat, U verder opening van zaken te geven. Ik wensch U de geschiedenis te verhalen onzer overwegingen, U in te wijden in onze uitzichten, in onze plannen. Aan uwe voorlichting, aannbsp;uw oordeel wenschen wij ze te onderwerpen en door Unbsp;gemachtigd te worden tot zoodanig handelen, als de omstandigheden zullen vorderen.
Op den voorgrond stond de ervaring, dat het tegenwoordige gebouw , naarmate het ouder wordt, minder en minder beantwoordt aan rechtmatige hygiënische eischen.nbsp;Om de nadeelen, — die toch niet geheel zijn uitgebleven, —nbsp;te voorkomen, moest het opnemen worden beperkt, ennbsp;lijders aan besmettelijke oogziekten, die niet te isoleerennbsp;waren, moesten worden afgewezen. Als oud pand was hetnbsp;gebouw aangekocht en ingericht voor ons bijzonder doel.
-ocr page 26-Bewoond door ruim 40 menschen en dagelijks door een nog grooter aantal bezocht, ging het snel achteruit. Yloeren,nbsp;vensters, gangen, alles zou vernieuwing vorderen. Daarbijnbsp;deed de behoefte aan verbetering der ventilatie eti der wijzenbsp;van verwarming zich dringend gevoelen. Uit het hygiënisch oogpunt nu kwam in aanmerking, de drie lage verdiepingen der achterhelft van het huis tot twee te verbouwen. Doch de beschikbare ruimte zou daarbij eer af- dannbsp;toenemen. Dit leidde tot het denkbeeld, een derde verdieping over het geheele gebouw daarmede te verbinden,nbsp;waardoor aan vele bezwaren zou worden te gemoet gekomen. Maar het werd onzeker geacht, of de muren, die nietnbsp;allen even deugdelijk bleken, den last zouden kunnennbsp;dragen. En in die onzekerheid bleef er wel niets andersnbsp;over als op de fundamenten en kluizen, die in voldoendennbsp;staat zijn, een geheel nieuw gebouw op te trekken, en welnbsp;met drie verdiepingen. Werd dan tevens het belendendenbsp;huis, dat ons in eigendom toebehoort, tot woning van dennbsp;oeconoom en voor de administratie ingericht, zoo zounbsp;veel gewonnen en alvast voldoende ruimte verkregen zijn.
In verband nu met het gezegde plan, wenschten wij ons in het bezit te stellen van een aan de Plompetorengrachtnbsp;gelegen, oud, maar aanzienlijk pand, waarvan de uitgestrekte tuin, door een muur slechts gescheiden, aannbsp;dien onzer instelling grenst. In de eerste plaats, zoonbsp;redeneerden wij, zou het aan te koopen huis als gasthuisnbsp;kunnen worden ingericht, zoolang tijdens den op- ofnbsp;verbouw het tegenwoordige zou moeten worden verlaten,nbsp;en later zou een deel van den tuin aan het nieuwenbsp;gebouw kunnen worden gehecht, om daarin, zoo noodig,nbsp;een bijgebouw voor onderwijs en polikliniek te stichten;nbsp;terwijl het aangekochte huis met kleineren tuin weer zounbsp;kunnen worden van de hand gedaan, verhuurd of verkocht,
-ocr page 27-21
of wel ingericht voor de verpleging eener tweede klasse van lijders. Overwegende, dat, bijaldien ook van hetnbsp;plan werd afgezien, bij den aankoop van het pand totnbsp;een redelijken prijs weinig nadeel zou worden beloopen,nbsp;deden wij een bod, overeenkomstig de waarde. Maarnbsp;terwijl het antwoord nog werd ingewacht, werden wijnbsp;verrast door het bericht, dat het pand door de gemeentenbsp;Utrecht was aangekocht, met het voornemen, er scholennbsp;te bouwen. Het is ons aangenaam te mogen vermelden,nbsp;dat onze geachte Burgemeester, onze teleurstelling vernemende, met de grootste welwillendheid zich bereidnbsp;verklaarde, tot een voorstel meê te werken, om eennbsp;gedeelte van den tuin ten onzen behoeve af te staan.nbsp;Maar het voordeel, van het huis tijdelijk in bezit tenbsp;nemen, was dan toch vervallen, en, in trouwe, onzenbsp;overtuiging, dat wij het beste plan hadden op het oognbsp;gehad, stond toch ook niet zoo volkomen vast. Bedenkingen althans ontbraken niet. In de eerste plaats, mochtnbsp;de verdeeling onzer tegenwoordige inrichting, waaraannbsp;wij bij het bouwen op de oude fundamenten zouden gebonden zijn, vrij wel voldaan hebben, bij vrije beschikkingnbsp;op een vrij terrein liet zich toch nog iets beters scheppen.nbsp;In de tweede plaats, was het de vraag, of, bij het toenemend aantal lijders en studenten, de zalen voor polikliniek en onderwijs ruimte genoeg zouden aanbieden,nbsp;en voor een hulpgebouw — daargelaten de buitengewonenbsp;kosten — zou het stuk tuin, dat ons kon worden afgestaan, allicht ontoereikend zijn. In de derde plaats, zounbsp;in het nieuwe gebouw de gelegenheid tot het opnemennbsp;der tweede klasse van lijders, die bij ooglijden, in hunnbsp;stand, inderdaad al even hulpbehoevend zijn als de minvermogenden, zeer beperkt blijven. En eindelijk, tennbsp;laatste, hebben wij sedert lang betreurd en betreuren
-ocr page 28-22
iederen dag meer en meer, dat het algemeen ziekenhuis, waarin de overige klinieken, de kraamzaal en schier hetnbsp;geheele onderwijs voor de candidaten in de geneeskundenbsp;geconcentreerd zijn, op zoo grooten afstand — bijna eennbsp;half uur gaans — van onze instelling werd gebouwd,nbsp;waardoor onze studenten de gelegenheid missen, 'zich alnbsp;het hier voorkomende ten nutte te maken. Tegenovernbsp;dat alles stond alleen de zeer twijfelachtige besparing, dienbsp;zou verkregen worden, indien op de oude fundamentennbsp;een nieuw gebouw — en daartoe zou het dan toch moetennbsp;komen — werd opgetrokken.
En ziet, terwijl wij nu den blik naar elders richtten, vernemen wij, dat de gemeente Utrecht door aankoopnbsp;eigenaar is geworden van een uitgestrekt terrein. Puntenburg genaamd, op een niet te grooten afstand van hetnbsp;Ziekenhuis zeer gunstig gelegen, en, terwijl zij voornbsp;eigen gebruik slechts een deel daarvan zou behoeven,nbsp;wel bereid zou worden gevonden het overige voor anderenbsp;doeleinden af te staan. Van dit terrein scheen een driehoekig stuk, 1500 centiaren groot, aan den oostelijkennbsp;top gelegen, voor ons doel uitnemend geschikt. In ditnbsp;geval nu wenschten wij niet voorkomen te worden, en opnbsp;officieuse wijze stelden wij ons al dadelijk in verband metnbsp;Burgemeester en Wethouders, bij wie wij de grootste bereidwilligheid mochten vinden, om ons verlangen bevorderlijk te zijn. Het bedoelde stuk gronds zou zich leenennbsp;tot het bouwen van een gasthuis, uit twee vleugels bestaande, den een aan een ontworpen straat, met dennbsp;voorgevel op het westen, den anderen, loodrecht daarop,nbsp;met den voorgevel op het noorden, en wel tegenover hetnbsp;ruime plein vóór het groote gebouw van administratie dernbsp;Staatsspoorwegen, — stads-eigendom, waar geen licht-betimraering te vreezen is.
-ocr page 29-23
Kan het bevreemden, dat het bedoelde terrein ons al aanstonds bijzonder toelachte ? Hooge eischen zouden, zoonbsp;meenen wij te mogen vertrouwen, door den gemeenteraad,nbsp;van wiens welwillendheid onze inrichting zich wel magnbsp;verzekerd houden, niet gesteld worden, en bij de courante'nbsp;waarde, die het belendend huis onzer instelling heeft,nbsp;en de geschikte ligging van ons gasthuis voor hetnbsp;bouwen van een kerk of school, zou een belangrijke besparing op de kosten van het terrein alvast in compensatie komen tegen de grootere kosten van bouw. En eennbsp;'gebouw als hier zou kunnen worden opgericht, met eennbsp;platten grond van ongeveer 700 centiaren, zou gereedelijknbsp;aan alle eischen voldoen. Twijfel kan er niet bestaan, of hetnbsp;zou ver de voorkeur verdienen boven den herbouw op denbsp;plaats, waar wij ons thans bevinden. De grootere oppervlakte, met vrije verdeeling naar behoefte, de liggingnbsp;vooral, zijn voordeelen, die men niet te hoog kan aanslaan.
Maar bezitten wij de middelen tot uitvoering van zoodanig plan?
Eegenten zijn nog niet in staat, eenigerlei raming over te leggen, noch zelfs een voldoende schets. Hetnbsp;verschil in kosten der beide plannen is dus ook niet tenbsp;bepalen. Maar de uitkomst is zeker deze, dat, ook bijnbsp;opoffering van het geheele kapitaalfonds, de beschikbarenbsp;middelen niet voldoende zijn.
Hoe en waar het ontbrekende te vinden?
Wat aan onze instelling haren stempel gaf was hare onafhankelijkheid. Onder controle der Eegenten, handelde de Directeur vrij en onbelemmerd, binnen denbsp;grenzen der statuten. Zoodoende nooit tijdverlies, nooitnbsp;ergernis, nooit misverstand. De verpleging werd geregeld, zooals ze in het belang der minvermogenden doelmatig voorkwam, het onderwijs, zooals het de meeste
-ocr page 30-24
vruchten zou afwerpen: vrije toegang voor alle belangstellenden, hetzij ïfederlander of vreemdeling, student of bevoegd praktizijn, vrije toegang tot al wat er te zien, te doen, tenbsp;hooren was. Gelooft gij , dat de instelling gelijke vruchten zou hebben afgeworpen, gelijken invloed zou hebbennbsp;uitgeoefend, indien ze door den staat wettig geregeld,nbsp;door ministeriëele besluiten gereglementeerd ware?
En zal de instelling een toekomst hebben, aan haar verleden gelijk, dan moet haar vrijheid en onafhankelijkheid verzekerd blijven, dan moet zij haar nieuwenbsp;krachten ontvangen uit de hand der liefdadigheid, dienbsp;haar in het leven riep.
Voor liefdadigheid nu klopt het Nederlandsche hart.
En door U gemachtigd, zullen wij met het volste vertrouwen daarop andermaal een beroep doen.
Want onze instelling was, wat ze hoopt te blijven, van zuiver philanthropischen aard. Philanthropie was het,nbsp;wanneer zij meer dan 30 duizend ooglijders gratis behandelde, meer dan 8000 verpleegde, aan meer dannbsp;1000 oogen, enkel door extractie van cataract, het lichtnbsp;teruggaf. En philanthropie is het op nog breeder schaal,nbsp;wanneer zij leerlingen vormde, die elders instellingen innbsp;het leven riepen van gelijke strekking, leerlingen, dienbsp;door geheel Nederland en ook buiten zijn grenzen armnbsp;en rijk hun diensten boden, of wanneer zij door bevorderingnbsp;der wetenschap aan die diensten waarde wist bij te zetten.nbsp;Dit haar streven kwam der geheele menschheid ten goede.nbsp;Inderdaad strooide, als instelling van onderwijs, onzenbsp;stichting zaden uit, die op het veld der liefdadigheidnbsp;een rijken oogst beloofden en die verwachting niet hebben beschaamd. Zietdaar wat zij mag doen gelden,nbsp;wanneer zij tegen hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar van haar bestaan op
nieuw steun zoekt bij het Nederlandsche volk.
-ocr page 31-En langs welken weg zullen wij tot het volk toegang vinden ?
Het kan U niet ontgaan zijn, dat onze instelling van den aanvang aan zich in de sympathie der Nederlandschenbsp;geneeskundigen mocht verheugen. Van die sympathie hebben zij niet slechts door behartiging harer belangen, maarnbsp;ook door stoffelijken steun blijk gegeven. Hoe velen ondernbsp;hen mochten wij als Stichters en Bestuurders in het albumnbsp;onzer instelling inschrijven! Hoe veel warme erkentelijkheidnbsp;viel haar ten deel van de zijde harer discipelen, wier trouwenbsp;aanhankelijkheid ons een streelend bewustzijn, een grootenbsp;voldoening is. Van de Nederlandsche geneeskundigen nunbsp;verwachten wij, zoo niet den stoffelijken, den grootsten zede-lijken steun. Tot hen zou Prof. Snellen met mij zichnbsp;willen wenden in de eerste plaats, en wel tot allen, zondernbsp;uitzondering, met de bede , dat ieder hunner, in den kringnbsp;zijner patiënten , zijn invloed in het belang onzer instellingnbsp;mocht willen doen gelden. En zeker zal ook niet te vergeefsnbsp;een beroep worden gedaan op onze vaste Commissiën en Correspondenten, waaronder de instelling er meer dan éénnbsp;tellen mag , die in trouwe behartiging harer belangen voornbsp;geen onzer meest sympathische kunstgenooten onderdoet.
En zouden wij ons niet mogen vleien, met Z. M. onzen geëerbiedigden Koning, andere Leden van het geliefde huisnbsp;van Oranje weder aan de spits onzer Stichters te zien?
Van vereenigde pogingen verwachten wij veel, maar niet alles; want — om te stichten, wat ons als ideaal voorzweeft,nbsp;behoeven wij zéér veel. Met de toestemming, ons om steunnbsp;te wenden tot het Nederlandsche volk, komen wij U dannbsp;ook vragen, een deel van ons kapitaalfonds aan hetnbsp;doel te mogen dienstbaar maken. Van den Heer vannbsp;der Kooij, vertegenwoordigende onzen Bestuurder: het
-ocr page 32-26
St. Antoaie-Gasthuis te Leeuwarden, — ging op de tweede vergadering van Bestuurderen, in het jaar 1861nbsp;gehouden, het voorstel uit, naast het verplegingsfondsnbsp;een kapitaalfonds aan te leggen en afzonderlijk te admi-nistreeren, waarin alle bijdragen, voor ééns, — als de inlegnbsp;van nieuwe Stichters en Bestuurders , schenkingen en legaten, — zouden worden gestort, welk voorstel met groetennbsp;bijval werd ontvangen en aangenomen. Wat de geachtenbsp;voogd tot adstructie van zijn voorstel had betoogd, heeftnbsp;zich bewaarheid: ’t zou bezwaarlijk zijn, de jaarlijkschenbsp;uitgaven op den duur met de klimmende behoeften te doennbsp;stijgen en de renten van een kapitaalfonds zouden hetnbsp;ontbrekende moeten aanvullen. Inderdaad zijn de rentennbsp;van dat fonds aan de verpleging ten koste gelegd.
Maar zijn wij niet moedig begonnen zonder dien steun ? En is ons stout bestaan beschaamd geworden ? Zoo neen:nbsp;Waarom dan gevreesd ons te ontblooten? Waarom het kapitaalfonds niet aan het nieuwe plan ten offer gebracht?
In de oogen der Regenten zou die daad, zachtst genomen , bedenkelijk zijn, te meer bedenkelijk, omdat de grootere omvang van het nieuwe plan ontwijfelbaar alnbsp;dadelijk zwaardere verplegingskosten zal na zich slepen.nbsp;En wenschen wij daarbij de inrichting te treffen voor eennbsp;tweede klasse van lijders, de bedoeling is geenszins,nbsp;daaruit eenig voordeel te trekken: integendeel, zonder ietsnbsp;voor de woning in rekening brengen, zullen wij tevredennbsp;zijn, wanneer de verpleegkosten door de verpleeggeldennbsp;worden gedekt. Wat naar exploitatie zweemt moet vreemdnbsp;blijven aan ons gesticht, en alle daar geboden hulp moetnbsp;liefdadigheid ademen.
Intusschen , is het niet geoorloofd ons kapitaal-fonds uit te putten, geen bezwaar maken Regenten, daarin eennbsp;goeden greep te doen. Wat als fonds wordt afgeschreven,
-ocr page 33-27
zal als waarde vaa het nieuwe gebouw op onze balans verschijnen. En zóóveel heeft de ervaring toch geleerd,nbsp;dat wij aan nieuwe uitbreiding van het kapitaal-fondsnbsp;niet behoeven te wanhopen. Was in 1880 de aangroeinbsp;gering, die van 1881 was vrjj aanzienlijk, en in de eerstenbsp;maanden van 1882 bereikte hij meer dan het dubbele vannbsp;dien der beide voorafgaande jaren. Cijfers wagen wij nietnbsp;te noemen: maar ver zijn we zeker niet verwijderd vannbsp;de waarheid, wanneer wij ons voorstellen, dat des noodsnbsp;wel bijna de helft der kosten van aanleg uit het kapitaal-fonds zou kunnen worden geput.
Hiermede, geachte Heeren, Bestuurders en Correspondenten, heb ik mij gekweten van de taak, om U bekend te maken met den onvoldoenden toestand van hetnbsp;gebouw onzer Instelling, U den loop onzer overwegingennbsp;te schetsen, onze plannen, reeds sedert jaren aanhangig,nbsp;voor U te ontvouwen en U uit te noodigen uw gevoelennbsp;daarover uit te spreken. Mogen zij in ’t algemeen uwenbsp;goedkeuring wegdragen, dan blijft mij over, Umachtigingnbsp;te verzoeken:
1quot;. om ons te wenden tot het Nederlandsche volk, met de bede door liefdegiften de uitvoering dier plannennbsp;te helpen schragen.
2quot;. om het kapitaalfonds der stichting, zooveel noodig, aan die uitvoering dienstbaar te maken.
3°. om een schetsteekening met globale raming te laten vervaardigen van den bouw, dien wij op het oognbsp;hebben.
4quot;. om, te bekwamer tijd, bij het Gemeentebestuur en bij den Gemeenteraad de noodige stappen te doen,nbsp;ten einde beschikking te verkrijgen over het bedoeldenbsp;hoekstuk van Puntenburg.
-ocr page 34-28
5“. om in dezen verder te handelen, zooals, naar hunne overtuiging, door de belangen der instelling zalnbsp;worden gevorderd.
Na eenige discussie geven de aanwezige Bestuurders en Correspondenten hunne adhaesie aan de door den Directeur ontvouwde plannen, en verleent de Vergadering, zonder hoofdelijke stemming,nbsp;hare machtiging op de vijf bovenstaande punten.
De President zegt de Vergadering dank voor het vertrouwen, aan Regenten geschonken, en geeft op nieuw het woord aan den Directeur.
Mijne Heeren, — zoo gaat deze voort — wij zijn niet overmoedig genoeg, om te gelooven, dat wij in onze verwachting niet zouden kunnen worden bedrogen. Wie veelnbsp;verlangt, moet op teleurstelling zijn voorbereid. Maar weestnbsp;overtuigd, dat w|j in dat onverhoopte geval den moed nietnbsp;zullen laten zinken. Yoorshands zouden wij ons dan waarschijnlijk tot het strikt noodige bepalen. Het vestigen tochnbsp;van een nieuw gebouw op de fundamenten van het oude —nbsp;ware in mijn oog een misgreep. Om aan zijn doel tenbsp;beantwoorden, is het een eerste voorwaarde, dat hetnbsp;gebouw verrijze op een niet te groeten afstand van hetnbsp;algemeen Ziekenhuis, de practische oefenplaats onzer Studenten. Blijkt dit voor het tegenwoordige niet bereikbaar,nbsp;dan worde gewacht op een betere toekomst. Doornbsp;stelselmatig vast te houden aan de beginselen, die totnbsp;dusverre ons richtsnoer waren, moet die toekomst eenmaal aanbreken. Mij zou het dan niet meer gegevennbsp;zjjn, de vervulling mijner wenschen te aanschouwen; maarnbsp;als troost kon ik de overtuiging medenemen dat denbsp;vervulling niet zou uitblijven.
-ocr page 35-DOOR
De. van der WEIJDE.
1. Onderwerp. In mijn eigen kleurblindheid vond ik aanleiding, om mij met het onderzoek dezer anomalienbsp;bezig te houden. Ik heb in de eerste plaats de verschillende methoden aangewend, die tot herkenning en onderscheiding der kleurblindheid zijn aanbevolen, vervolgensnbsp;de spectraalkleuren en de relatieve lichtsterkten der verschillende golflengten onderzocht, en in de derde plaatsnbsp;de intensiteiten der beide energieën als functie der golflengten bepaald. Een en ander geschiedde onder leidingnbsp;en voortdurende medewerking van Prof. Donders.
De methoden tot herkenning zullen wij slechts in het voorbijgaan aanroeren. Uitvoeriger zullen wij handelennbsp;over de relatieve lichtsterkten. Maar hoofdzaak is hetnbsp;beschrijven der werktuigen en der methoden, die ons denbsp;energieën van het dichromatisch stelsel als functie dernbsp;golflengten leeren kennen. De in twee gevallen verkregennbsp;uitkomsten zullen daarbij worden medegedeeld.
Met de kennis der bedoelde krommen, verkregen bij
1
-ocr page 36-licht van bepaalde samenstelling en bepaalde intensiteit, is ieder geval gekarakteriseerd. Er blijft dan slechts over,nbsp;de gevoeligheid voor licht en den graad van saturatie dernbsp;fundamenteele kleuren te bepalen, in vergelijking met dienbsp;van het normale oog en van andere gevallen van kleur-blindheid. Hieromtrent zullen wij ons tot eenige opmerkingen bepalen.
2. Bepaling der kleurblindheid. De eerste nauwkeurige beschrijving der kleur verwarringen, waaraan sommigennbsp;zich schuldig maken, levert ons het bekende geval vannbsp;Dalton. Dalton zocht de oorzaak zijner anomalie innbsp;absorptie der minst breekbare lichtstralen door de vochtennbsp;van het oog. Maar al spoedig opperde Herschell denbsp;meening, dat de oorzaak in het ontbreken van één dernbsp;sensaties zou bestaan en dus in de hersenen zou te zoekennbsp;zijn, en het bewijs hiervan werd geleverd door Maxwellnbsp;en door Helmholtz. Beide vatten de kleuren op in dennbsp;zin van energieën van Thomas Young, die ook zelfnbsp;reeds het wezen der kleurblindheid in het bestaan vannbsp;slechts twee energieën gezocht had.
Herschell had tot Dalton het verzoek gericht, zich eens nauwkeurig rekenschap te willen geven, of niet alnbsp;zijne sensaties zich tot twee fundamenteele kleuren lietennbsp;terugbrengen. Maar het blijkt niet, dat Dalton daaraan gehoor gaf. In de analyse, later door den Engelschennbsp;ingenieur Dr. William Pole van zijn eigen gevalnbsp;gegeven, vond Herschell eerst wat hij zocht. Opmerkelijk genoeg, was ook een JSTederlandseh ingenieur, de Heernbsp;E s c h e r, die zich met Prof. Donders in verband stelde,nbsp;zelfstandig tot de overtuiging gekomen, dat hij slechtsnbsp;twee kleuren onderscheidde, een blauwe en een contrastkleur van deze, door normale oogen groen, geel, oranje
-ocr page 37-of rood genoemd, Hij wist, dat hij uit twee kleurstoffen, benevens wit en zwart, alle kleuren kon samenstellen,nbsp;dat tusschen deze voor hem slechts verschillen in saturatienbsp;en lichtsterkte bestonden, en ging, halfbewust, daarmedenbsp;te rade, bij het hooren en het bezigen der gewone nomenclatuur. — De twee energieën nu van den kleurblindenbsp;onderscheidde Prof. Donders als warme W en koele K.
3. Opmerkingen over mijn Meursensaties, quot;Wat mij zei ven betreft, ik herinner mij, als kind reeds moeielijk kleuren tenbsp;hebben onderscheiden en mij in de gebruikelijke namennbsp;vaak vergist te hebben. Spoedig werd ik opmerkzaam, datnbsp;anderen gemakkelijk verschillen in kleur ontdekten, die voornbsp;mij nauwelijks merkbaar waren en dat ik veelal in twijfelnbsp;wms, of ik een kleur rood dan wel groen noemen zou.nbsp;Dat wat anderen groen en rozerood noemden voor mij eennbsp;kleurloos grijs kon zijn, was mij ook niet ontgaan. Laternbsp;van kleurblindheid hoorend, begon ik te vermoeden, datnbsp;ik daarmee behebt zijn zou. Ik meende echter zeer zekernbsp;drie kleuren te onderscheiden. Hood scheen mij eennbsp;sensatie, die niet met geel en groen was gelijk te stellen , bepaaldelijk gold dit van intensief rood, als dat vannbsp;klaprozen en van koperoxydule glas. Ook in het speptrumnbsp;meende ik (behalve de neutrale) drie kleuren te ziennbsp;en hield het rood bij de Praunhofersche streep C voornbsp;een andere kleur als D en E. Het trof mij bijzonder,nbsp;toen ik voor het eerst zag, dat in het helle spectrumnbsp;van direct zonlicht de kleuren bij C, D en E aan elkander gelijk waren en van een bijzonder rood niets meernbsp;te zien was. Ik overtuigde mij nu ook gemakkelijk,nbsp;door proeven met de draaischijf, vergelijkingen met hetnbsp;dubbel-spectroscoop en vermenging met wit in het oph-thalmo-spectroscoop van G1 a n, dat rood zich slechts door
i
1*
-ocr page 38-saturatie, niet door kleur, van de overige warme tonen onderscheidt, en thans stel ik het mij ook niet meernbsp;anders voor. Onder de warme tonen herken ik eennbsp;krachtig helder geel, als zoodanig, omdat geen andere kleurnbsp;die lichtsterkte met zóóveel verzadiging bereiken kan, ennbsp;voorts het heldere gesatureerde rood, bijv. dat van klaprozen,nbsp;door zijn schitterend aanzien. Bleeke tonen kunnen rood ,nbsp;oranje, geel of groen zijn: ik ontvang daarvan denzelfdennbsp;indruk. En wat de koele tonen betreft, van groenachtignbsp;blauw tot en met violet, daarin mis ik ten eenemale denbsp;differentiëele aanwijzingen, die de warme nog opleveren.
Iets belangrijks heb ik nog ten aanzien der neutralen op te merken. Aan drie kleuren van het normale oog is voornbsp;den kleurblinde het neutrale eigen: aan het grijs, neutraalnbsp;voor een ieder, aan blauwgroen en aan een rozerood,nbsp;voor den roodblinde tamelijk naar het oranje zweemende.nbsp;In de strengen nu der gewone borduurwol weet ik de roze-roode van de beide anderen te onderscheiden. Ik zie ernbsp;gelijktijdig rood en blauw, warm en koel in. Aanvankelijknbsp;was mij dit een raadsel. Waarom vermengen die kleurennbsp;zich niet tot neptraal, om dan alleen iets over te laten, hetzijnbsp;van de warme, hetzij van de koele, indien een van beidenbsp;domineert? De theorie van het dichromatische stelselnbsp;scheen het onverbiddelijk te eischen. Het bleek nu bijnbsp;nader onderzoek, dat het blauwe aan de meest verlichte,nbsp;het roode aan de beschaduwde gedeelten eigen was, dienbsp;in de strengen als golfswijze strepen naast elkander liggen.nbsp;En nu overtuigde ik mij verder, dat hetzelfde neutralenbsp;rozerood bij helder licht koel, bij zwak licht warm worden kan. Van borduurwol zocht ik bij gewoon daglichtnbsp;de drie soorten van neutralen uit en vond nu, het lichtnbsp;verzwakkende, de grijze nog altijd grijs, de blauwgroenenbsp;een weinig koel, de rozeroode zeer warm.
-ocr page 39-Later zullen wij zien, dat gelijke verschillen zich bijzonder sterk vertoonen in de vergelijkingen der enkelvoudigenbsp;neutrale van het spectrum en der neutralen, uit een bepaalde warme en koele kleur samengesteld.
Door een rood glas of door een oplossing van fuchsine gezien, verkrijgt een minder verzadigd rood het schitterende aanzien, waarvan ik sprak. Dat geeft den indruknbsp;van grootere lichtsterkte. De Hoogleeraar Delboeuf,nbsp;roodblind, evenals ik, kwam daardoor tot de onderstelling, dat de specifieke roode sensatie bij roodblindennbsp;w'erkelijk zou bestaan, maar door de bijkomende sensatiesnbsp;alléén onderdrukt zijn. Het bleek mij echter, dat die grooterenbsp;lichtsterkte slechts schijnbaar is. Directe proeven leerden,nbsp;dat iedere kleur, door fuchsine gezien, wanneer ook levendiger en schitterender, inderdaad licht-zwakker wordt.nbsp;Hoode letters op zwarten achtergrond worden door eennbsp;fuchsine-oplossing minder ver herkend en kleine roodenbsp;vlekjes op zwart fluweel, die ik nog op 5,5 M. kon onderscheiden, waren, door fuchsine gezien, in weerwil vannbsp;grooter levendigheid in de nabijheid, op 4,5 M. reedsnbsp;geheel verdwenen. Wat Delboeuf waarnam komt dusnbsp;neer op het verzadigen van het rood door het uitsluitennbsp;der meer breekbare stralen. Hiermede schijnen zoowelnbsp;de verklaring zijner verdere proeven als de theoretischenbsp;beschouwingen, daaraan vastgeknoopt, te moeten vervallen.
4. Bood- en groenhlinden. Sedert eenige jaren is het onderzoek van kleur blinden, om wel bekende redenen,nbsp;aan de orde van den dag. In het algemeen had het tennbsp;doel de kleurblindheid te ontdekken en verschillendenbsp;vormen van volkomen en onvolkomen kleurblindheid tenbsp;herkennen. Zooals wij weten , had S e e b e c k tweenbsp;klassen van kleurblinden onderscheiden, de eerste met
-ocr page 40-onverkort, de tweede met verkort spectrum, en in verband met de theorie van Young werden die der tweede klassenbsp;later roodhlinden ^ die der eerste groenblinden genoemd.nbsp;Do bekende methode van Holmgren drukte op dienbsp;onderscheiding het zegel. Zij leidde er toe, in den Heernbsp;Escher een typischen groonblinde, in mijzelven eennbsp;typischen roodblinde te herkennen. Zooveel is zeker,nbsp;dat, in betrekking tot groen, de Heer Escher het roodnbsp;veel levendiger zag, dan ik. Dit bleek, onder anderen,nbsp;bij de methode der gekleurde schaduwen en bij het ziennbsp;naar het spectrum door een oplossing en beter nog doornbsp;geslepen plaatjes van chroom-aluin-kristallen l).
Om het verschil nauwkeurig vast te stellen, bezigde Prof. Donders het eenvoudige dubbelspectroscoop ^ fig. 1,
In zijne verhandeling over de kleurstelsela l) beschrijft hij de gebezigde methode en geeft in fig. 2 een schematischnbsp;diagram der verkregene krommen, uit verschillende gein fig. 2 nu geven wij de werkeljjkenbsp;Fig. 2.
krommen, zooals ze, in vergelijking met Prof. Donders (Do.), door Escher (Es.) en door mij (We.) naar de bedoelde methode direct verkregen werden, het dioptrischnbsp;spectrum als abscis en de spleetwijdten als ordinaten gebruikende , — met ordinaten dus omgekeerd evenredig aan denbsp;lichtsterkten. Men ziet, dat, in betrekking tot de lichtsterkte van D, die van C en B voor Es. nagenoeg metnbsp;die voor normalen (Do.) gelijk staan, bij We. daarentegennbsp;twee- of driemaal geringer zijn, en dat daarentegen alléénnbsp;voor We. de lichtsterkte naar E nog stijgende blijft.nbsp;Het verdient opmerking, dat de op de krommen doornbsp;dikkere stippen aangegeven bepalingen' bij We. en Es.nbsp;regelmatiger krommen geven, dan bij Do.: de oorzaaknbsp;is blijkbaar deze, dat de verschillende golflengten bij Es.nbsp;en We. slechts verschil van saturatie vertegenwoordigen.
1) Onderzoekingen. D. I bl. 1, Oraefe’s Archiv. B. XXVII. Abth. S. 155, en Annales d’Oculistique. LXXVI. 1881.
-ocr page 42-bij Do. ook verschil van kleur, ten gevolge waarvan over lichtsterkte minder nauwkeurig kan geoordeeld worden.
Voorts leerde ons onderzoek, dat voor andere kleur-blinden der betrekkelijke lichtsterkten aan de warme zijde van het spectrum óf met Es. óf met We. nagenoegnbsp;gelijk stonden, en dat zich dus twee groepen lieten onderscheiden, tusschen welke overgangen wel niet ontbreken, maar toch schaarsch zijn.
Zonder daarmede iets te willen praejudiciëeren, werden op die groepen de geijkte termen van groenblinden Gb.nbsp;en roodblinden Rb. toegepast.
5. Liolitsterkte van het spectrum voor roodblinden, groenblinden en normale. Wij hebben voorts zoowel voor het normale oog als voor kleurblinden de relatieve lichtsterktenbsp;over het geheele spectrum bepaald ^ daartoe insgelijks gebruik makende van het kleine dubbelspectroscoop. Denbsp;methode is reeds beschreven in de verhandeling overnbsp;kleurstelsels, waar op bl. 52 ook een schema der resultatennbsp;te vinden is. Pig. 3 geeft de uitkomsten, zooals ze be-
paaldelijk door de bovengenoemde personen (Do., Es. en We.) verkregen werden. Blijkbaar vormen de waarne-
-ocr page 43-mingspuuten der beide kleurbliuden Es. en We. weder veel regelmatiger krommen dan die van het normale oog.nbsp;Uitgaande van N, hadden zij naar beide zijden slechtsnbsp;verschillen van saturatie, het normale oog verschil vannbsp;kleur, waardoor zooals gezegd werd, de vergelijking dernbsp;lichtsterkten wordt bemoeielijkt.
Boven, fig. 2, waren de ordinaten de spleetwijdten (Sw) zelven, en de lichtsterkten daaraan dus omgekeerd evenredig. Hier, fig. 3, zijn de ordinaten omgekeerd evenredig aan de spleetwijdten (als 1: Sw) genomen en dusnbsp;evenredig aan de lichtsterkten. Toorts werden zij vannbsp;het dioptrisch op het interferentie-spectrum overgebracht,nbsp;inderdaad, de eenige rationeele abscis, en wel, bp denbsp;vrij gelijke gevoeligheid van rood- en groenblinden voornbsp;het witte licht, met gelijke areas, l)
Bij de reductie nu voor het interferentie-spectrum komen de maxima alle in het groen te liggen, in de nabijheidnbsp;der Thallium-streep, en het hoogste reikt dat van dennbsp;roodblinde. Overigens blijkt de lichtsterkte van den rood-blinde, aan de roode zijde ver onder te doen voor die van hetnbsp;normale oog. Spreekt het verschil in fig. 3 sterker dan innbsp;fig. 2, zoo bedenke men, dat in fig. 2 de lichtsterkten innbsp;betrekking tot die van Fraunhofer D bepaald werden,nbsp;waar ze bij den roodblinde ook reeds voor die van hetnbsp;normale oog onderdoet. De lichtsterkte van den groen-blinde zien wij daarentegen aan de roode zijde zich bovennbsp;die van het normale oog verheffen, en eerst nabij de Thal-lium-lijn daaronder dalen, om bij zijne neutrale, tusschennbsp;b en F, meer dan lager te worden en eerst in het blauwnbsp;weer daarboven te stijgen.
1) Bij de krommen van het diohromatisch stelsel komen wij op die reducties terug.
-ocr page 44-Ook met gaslicht werden door dezelfde personen de relatieve lichtsterkten over het geheele spectrum bepaald.nbsp;De warme kleuren zijn daarin betrekkelijk sterker, denbsp;koele zwakker vertegenwoordigd. Bovendien kwam, innbsp;betrekking tot het norifiale oog, het overwicht der lichtsterkte aan de roode zijde bij den groenblinde veel sterkernbsp;uit, om tegenover het groen tot ver in het blauw daarvoor onder te doen.
Gelijke resultaten verkregen Macé en Nicati i) naar een geheel andere methode. Zij vergeleken, namelijk, vannbsp;de verschillende golflengten, bij normalen en kleurblinden,nbsp;de hoeveelheid licht, waarbij gelijke gezichtsscherpte verkregen werd, en vonden, dat de roodblinden daartoe veelnbsp;meer rood en minder groen, de groenblinde minder roodnbsp;en veel meer groen behoeven. Bij soortgelijke proevennbsp;was alhier gebleken, dat de gezichtsscherpte bij verschillendenbsp;kleuren geenszins beantwoordt aan de lichtsterkte, en datnbsp;bepaaldelijk bij geringe lichtsterkten de verhouding eennbsp;geheel andere wordt. 2) Daarom was voor de vergelijkingnbsp;der lichtsterkten van de verschillende spectraalkleuren,nbsp;onderling, van die methode afgezien.
Maar wij hebben gronden, om aan te nemen (zie onzen laatsten §) dat voor de vergelijking derzelfde kleuren bijnbsp;rood- en groenblinden dit bezwaar wegvalt, en de gevonden tegenstelling schijnt ons daarom alleszins vertrouwennbsp;te verdienen. Terecht doen Macé en Nicati uitkomen,nbsp;dat met dit resultaat de „Theorie der Gegenfarben” zichnbsp;niet verdraagt. Zoo had ook Prof. Donders reeds tenbsp;Cambridge getuigd: „A slight notice of the degrees of
1) nbsp;nbsp;nbsp;Comptes rendus de 1’académie de Sciences. 11 Oct. et 27 Dec.1880.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Verg. Donders, Aanteek. Prov. Utrechtsch genootschap 1880.nbsp;hl. 32, en Brit. med. Journ. (Meeting Cambridge) 1880. p. 767.
-ocr page 45-saturation and intensity of the colours in the different parts of the spectrum would haye prevented it.”
6. nbsp;nbsp;nbsp;Bepaling van liet verder onderzoek. Ruim twintignbsp;jaren geleden, bepaalde Clerk Maxwell, in een gevalnbsp;van kleurblindheid, voor de verschillende gedeelten van hetnbsp;spectrum de hoeveelheden der samenwerkende energieën.nbsp;Diens voorbeeld hebben wij te volgen. Bij kleurblinden,nbsp;die niet meer dan twee energieën hebben, schijnt dienbsp;bepaling geen bezwaar op te leveren. Wij hebben slechtsnbsp;twee componeerende kleuren te kiezen, een warme Wnbsp;en een koele K, beide tamelijk gesatureerd, en vergelijkingen te maken van de verschillende gedeelten van hetnbsp;spectrum met mengsels van die beide. Met voor dienbsp;mengsels gevondene hoeveelheden zijn dan de ordinatennbsp;voor de beide energieën, alvast voor de tusschen K en Wnbsp;gelegen golflengten, gevonden. Het zal later blijken, -hoenbsp;zij tot aan de beide grenzen van het spectrum zouden kunnennbsp;worden aangevuld. Dat de lichtsterkte op den vorm dernbsp;krommen invloed heeft, is een bezwaar, waarop wij hiernbsp;reeds met een woord meenen te moeten wijzen.
Tot het maken dier vergelijkingen worden nu drie spectra gevorderd: één zelfstandig, dat zich door het gezichtsveld bewegen kan en achtereenvolgens zijne verschillende kleuren in de oculair-spleet tot aanschouwingnbsp;brengt, en twee vaste^ die de twee elkander dekkendenbsp;componenten leveren. Boven en beneden in de oculair-spleet gezien, zijn ze nu met elkander vergelijkbaar.
7. nbsp;nbsp;nbsp;Grenzen van het zichtbare spectrum. Alvorens totnbsp;die vergelijkingen over te gaan, bepalen wij de grenzennbsp;van het zichtbare spectrum en de ligging der neutralenbsp;lijn N. Een absolute bepaling der zichtbare grenzen is
-ocr page 46-nauwelijks, met de gewone spectroscopen zeker niet te bereiken. Bij zwak licht krimpen zij in en bij sterk licht breidt, ondanks alle voorzorgen, het diffuse licht zich tot buitennbsp;de grenzen van het zichtbare spectrum uit. Dit is vooralnbsp;storend bij den roodblinde, op wien de weinig breekbarenbsp;stralen een zeer zwakken indruk maken en die ze dus alleennbsp;bij wijde lichtspleet te zien krijgt. Hij is nu gehoudennbsp;de .grens aan te geven, waar het zichtbare diffuse lichtnbsp;ophoudt gekleurd te zijn, en krijgt het diffuse licht vernbsp;de overhand boven het zwakke gekleurde, dan wordt dienbsp;grens onzeker. Met voordeel kan hij sommige metaalstrepennbsp;aanwenden, waarbij het diffuse licht genoegzaam is uitgesloten: zoodoende zag ik de lithiumstreep X 0,670.5ft ennbsp;onder gunstige omstandigheden zelfs de kaliumstreepnbsp;X 0.762jit zeer duidelijk, zoodat er van aJsoiwife verkortingnbsp;wel geen sprake zijn kan. Overigens ook bij het gebruiknbsp;van zonlicht kunnen de roodblinden de stoornis van hetnbsp;diffuse licht verminderen, door met een rood glas ofnbsp;fuchsine de niet roode stralen uit te sluiten. Wat er dannbsp;van het witte diffuse licht overblijft is enkel zeer breekbaarnbsp;rood, waarvoor het oog zeer ongevoelig is, en het regelmatig gebroken rood, dat tot het spectrum behoort, komtnbsp;daarbij weer beter uit. A en a krijgen zij op die wijzenbsp;echter ook bij direct zonlicht niet duidelijk te zien.
Aan de violette zijde strekt zich het spectrum bjj roeden bij groenblinden even ver uit als voor het normale oog. Zonder moeite zien allen op jeugdigen leeftijd innbsp;het zonlicht H H zeer duidelijk. Aan deze zijde kan overigens, reeds wegens de fluorescentie, van een absolutenbsp;bepaling der grenzen geen sprake zijn.
Voor ons doel nu is het voldoende, onder gelijke omstandigheden , zoowel bij sterk als zwak licht, vergelijkender wijze de grenzen door normale oogen en door kleur-
-ocr page 47-blinden te laten bepalen, waarbij uitgesloten wordt wat onder de gegeven omstandigheden beneden de „Schwelle”nbsp;blijft. Men kan zich daarbij van het kleine dubbel spec-troscoop bedienen, en wel van het spectrum der bewegelijkenbsp;buis B, met aflezing in de as der oculairbuis (verg. kleur-stelsels 1. c.). Maar het spectrum der enkelvoudige,bewegelijke spleet van den later te beschrijven toestel verdientnbsp;de voorkeur: het mechanisme is meer betrouwbaar en. denbsp;aflezing nauwkeuriger. Is, bij helderheid van het spectrum,nbsp;het diffuse licht zichtbaar, zoo vertoont het zich evenzeer innbsp;het onderste gedeelte der oculairspleet, waaraan geen spectrum beantwoordt, en door vergelijking laat zich de grens vannbsp;’t gekleurde licht in het bovenste gedeelte al vrij nauwkeurignbsp;aanwijzen; het geschiede bij direct zien. Voor de breedte dernbsp;spleet is een correctie noodig, bedragende, voor 0.5 mm.,nbsp;aan de roode zijde X 0.015, aan de violette slechts ^0.0025.
Een overzicht geven onderstaande bepalingen.
Do. |
Kag. |
Wa. |
Es. |
We. | |
Normaal. |
Normaal. |
Normaal. |
Gb. |
Eb. | |
.1 |
0.710 |
0.705 |
0.653 | ||
, 0.710 |
0.630 | ||||
0.735 |
0.732 |
0.675 | |||
W |
! |
0.757 |
0.698 | ||
P O |
0.703 |
0.637 | |||
o p. |
1 0.700 |
0.624 | |||
0.687 |
0.687 | ||||
p | |||||
p ?a |
1 0.408 |
0,403 |
0.400 | ||
0.415 |
0.406 | ||||
H |
0.419 |
0.410 |
0.410 | ||
P |
1 0.414 |
0.410 | |||
t-i 1gt; |
0.408.5 |
0.401 |
14
Zoodoende komen duidelijk verschillen te voorschijn. Do. doet aan de violette zijde voor We. en Es. onder, waarschijnlijk omdat bij hoogeren (63-jarigen) leeftijd, zijn lens gelernbsp;en de gele vlek minder doorschijnend is: indirect ziet hij hetnbsp;licht veel verder, maar alleen grijs, niet paars. Reeksen vannbsp;bepalingen, onder verschillende omstandigheden, bewezen,nbsp;dat de waarschijnlijke fout ook bij weinig geoefenden klein is.
8. De neutrale lijn N van hei spectrum. Om hare ligging te bepalen, kan men zich insgelijks bedienen van hetnbsp;kleine dubbelspectroscoop (fig. 1), de oculair-spleet voorbijnbsp;het vaste spectrum bewegende. De voorkeur verdient hiernbsp;echter ook het hewegelijhe spectrum van het groote spec-troscoop met vaste oculair-spleet, in verticale richting doornbsp;de as der bui-s gaande. Aan de spleet geve men een breedte,nbsp;waarbij aan de respectieve randen warm en koel evennbsp;zichtbaar worden. Daarmede is dan de juiste ligging gevonden, die op minder dan 0.001 p kan worden afgelezen. Nadert men langzaam tot N van de warme zijde,nbsp;dan vindt men N te warm, van de koele zijde te koel:nbsp;de verschillen liepen (in 10 reeksen van 5 drietallen vannbsp;waarnemingen) gemiddeld tot -D 0.005 en — 0.035 p. Daarbijnbsp;is contrast in het spel. Men vermijdt dit, door op de grensnbsp;van W en K de spleet tamelijk snel heen en weer te bewegen.
De juiste ligging nu van N wijst tusschen rood- en groenblinden een constant verschil aan, kleiner evenwel,nbsp;dan men zou hebben verwacht. In tal van waarnemingen,nbsp;op verschillende tijden en onder verschillende omstandigheden, speelt N, bij roodblinden, tusschen 1 0.5063 ennbsp;0.4922, bij groenblinden tusschen 1 0,5217 en 0.4956.nbsp;Onder gelijke omstandigheden, bij hetzelfde licht, bedraagtnbsp;het tusschen v. d. Weijde en Escher niet meer dannbsp;0.003 of 0.004.
-ocr page 49-Een onmiskenbaren invloed heeft de lichtsterkte.
Wanneer men bij ’t verminderen van het daglicht voortgaat, N te bepalen, nadert men meer en meer tot de warme zijde. Zoo verkreeg ik achtereenvolgens ï 0.493, —nbsp;0.495, — 0.496, — 0.498, — 0.503.
Hierbij nu kan men zoowel aan veranderde samenstelling van het licht als aan veranderde intensiteit denken.
Dat de intensiteit in ^t spel is, daarvan overtuigde ik mij bij het wijzigen der spleetwijdte van den collimator.nbsp;Zoodoende werd gevonden:
Spleet in honderdsten van een millimeter. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De gemiddelde fout dezer waarnemingen bedraagt: Eandverdeeling:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.144 0.072 0.15, 0.15 0.09 0.248
In golflengte; nbsp;nbsp;nbsp;0.0015 0 0008 0.0015 0.0015 0.0009 0.0035
¦ 6 = k 0.004:
De invloed der intensiteit is
% 0.009.
-ocr page 50-Voorts blijkt bij het meer heldere licht der reeksen van h en h' de gemiddelde fout geringer te zijn dan in de overige.
In een reeks bepalingen met telkens afwisselende spleet-wijdte kwam de invloed der lichtsterkte even duidelijk aan den dag.
Gelijk resultaat gaven ons de veranderingen der lichtsterkte door twee draaiende IN’icols, terwijl instrument en lichtbron volkomen onveranderd bleven.
Maar ook de samenstelling van het licht heeft invloed op de ligging van ü. In het gele gaslicht verplaatst Nnbsp;zich naar de warme zijde, — in betrekking tot daglichtnbsp;0.004 of meer. De oorzaak ligt daarin, dat de kleurnbsp;van zoodanig licht de maatstaf wordt van wit. Hetnbsp;kleurblinde oog wijst daarom als kleurloos ook de golflengte aan, die een gelijken indruk maakt als dat gelenbsp;licht. En dat men spoedig dien maatstaf kiest, wordtnbsp;daardoor bewezen, dat hetzelfde gaslicht, op het prismanbsp;teruggekaatst, in de oculair-spleet aan H gelijk is. Zoonbsp;gaat het met ieder gekleurd licht, waarin men verblijft.nbsp;Wanneer op verschillende dagen de bepalingen van Nnbsp;uiteenloopen, zoo ligt de grond daarvan in de verschillennbsp;van samenstelling. Langs dezen weg zouden kleurblindenbsp;oogen bet best over die verschillen kunnen oordeelen.
Het omgekeerde kan voorkomen, wanneer men, in het daglicht verkeerende, gekleurd licht, bijv. gaslicht, doornbsp;de spleten van den collimator laat invallen. H is dan eennbsp;weinig naar de koele zijde verschoven. Men had dit nietnbsp;verwacht. Is het witte daglicht de maatstaf van M, waaromnbsp;zou hier dan niet dezelfde golflengte als ÏH worden bepaald ?nbsp;De reden is deze, dat diffuus licht in onze spectroscopennbsp;niet geheel te vermijden is. Verbreidt zich nu eenig warmnbsp;licht over de neutrale, dan moet ze, om aan wit gelijknbsp;te zijn, iets naar de koele zijde verschoven worden. Dat
-ocr page 51-werkelijk het diffuse licht hier in ’t spel is, blijkt uit proeven, waarin men het afwisselend meer en mindernbsp;toelaat. Een kleine hoeveelheid blijft onmerkbaar.
Wat wij hier over den invloed der samenstelling van het licht mededeelden heeft geen 'oetrskldng tot dien dernbsp;intensiteit. Deze laatste staat in T^erband met de sensatie.nbsp;Bij toenemende intensiteit wordt, voor het normale oog,nbsp;wit licht warmer, bij afnemende koeler. Hetzelfde nu geldtnbsp;van de enkelvoudige neutrale, voor den kleurblinde. Terwijl hij in hetzelfde licht verblijft, wordt de neutrale in hetnbsp;spectrum bij sterker licht eenigszins warm, bij zwakker lichtnbsp;eenigszins koel, en om zich neutraal te vertonnen, moet zenbsp;dus in tegengestelde richting verschoven worden; naar denbsp;warme zijde bjj zwakker, naar de koele zijde bij sterker licht.
Behalve de neutrale enkelvoudige N van het spectrum, heeft de kleurblinde zijne samengestelde He, uit tweenbsp;of meer verschillende golflengten gevormd. Op dezenbsp;kan, zooals uit het boven (bl. 4) medegedeelde blijkt,nbsp;de invloed der intensiteit zich zeer sterk doen gevoelen.nbsp;Wij komen daarop terug, nadat wij de vergelijkingennbsp;der mengsels van W en K met de enkelvoudige kleurennbsp;van het spectrum zullen hebben behandeld. Daar zal ooknbsp;de „Farbenmesser” van E o s e ter sprake komen , waarinnbsp;twee samengestelde neutrale He zzr Nc' worden vergeleken.
9. Vergelijking tusschen de enkelvoudige kleuren van het spectrum en de mengsels van W en K. Ten behoevenbsp;dier vergelijking, worden, zooals wij zagen, gevorderd : éénnbsp;enkelvoudig verschuifbaar spectrum, twee vaste spectra,nbsp;die de elkander dekkende componenten W en K leveren.
Hoe die te verkrijgen?
Het kleine dubbel-spectroscoop (zie fig. 1), dat ons vele goede diensten bewees, schiet hier te kort.
2
-ocr page 52-Evenmin beantwoordt het samengestelde ophthalmo-spectroscoop van Glan i) aan ons doel. Het heeft een collimator met twee spleten, een vaste en een bewegelijke,nbsp;en van iedere spleet worden, door het inlasschen van eennbsp;dnbbelbrekend prisma, twee spectra verkregen, welkernbsp;lichtsterkten zich door een Nicol laten regelen. Men kannbsp;nu een spectrum der bewegelijke spleet op een der onbewegelijke laten vallen en zoodoende alle kleuren in alle relatieve lichtsterkten vermengen; maar het enkelvoudige ver-gelijkingsspectrum ontbreekt. Voor welke doeleinden hetnbsp;bruikbaar is, hebben Prof. Donders 2) en Dr. Gl 1 an 3)nbsp;zelf aangegeven. Wij hebben het slechts aangewend, omnbsp;over verschil in saturatie te oordeelen, waarover later.
Ons doel werd bereikt met een spleet-toestel, dienaar aanwijzing van Prof. Donders werd geconstrueerd. Hijnbsp;heeft twee gekoppelde spleten, naast elkander, en eennbsp;enkelvoudige, onder deze gelegen. Als dekstuk der col-limatorbuis gebruikt, levert de enkelvoudige spleet hetnbsp;bewegelijke spectrum en de gekoppelde de twee spectra,nbsp;die gelegenheid geven, alle kleuren in iedere proportienbsp;en bjj iedere intensiteit te vermengen.
10. nbsp;nbsp;nbsp;Beschrijving van den spleet-toestel can Donders.nbsp;Hij bestaat uit twee stukken (zie de bijgevoegde Plaat]:
I. Het onderstuk, met de enkelvoudige spleet.
11. nbsp;nbsp;nbsp;Het bovenstuk, met de twee (gekoppelde) spleten.
De lijn a a' is de grens tusschen I en II.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Bericht über die wisaenschaftliche Instrumente auf der Berlnbsp;Auastellung 1879. S. 394. Berlin.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Kon. Akademie van Wetenschappen. Proces-verbaal der zittingnbsp;van 26 Februari 1881.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv für die gesammte Physiologie. B. XXIV. S. 307.
4) nbsp;nbsp;nbsp;De teekening heeft Prof. Donders aan de goedheid vannbsp;Prof. J. A. C. Oudemana te danken.
-ocr page 53-Elk stuk bestaat uit twee lagen, een achterlaag en een voorlaag. De achterlaag vormt een enkele plaat, waaropnbsp;de leiders van de platen der voorlaag bevestigd zijn.nbsp;Deze nu, op de afbeelding naar den beschouwer gekeerd,nbsp;hebben wij nader te beschrijven. De beschrijving geldtnbsp;dus de voorlaag. De achterste of grondlaag G is slechtsnbsp;voor een klein gedeelte ter zijde zichtbaar.
I. Het onderstuk heeft (als voorlaag) twee zijplaten, een rechter P, en een linker P/, met breede insnijdingennbsp;D en D', bevattende elk een zwaluwstuk Z, en waardoor denbsp;armen Pi_ Pi_ en P',_ Pj_ der respectieve zijplaten zijnnbsp;opgesloten. Tusschen de twee zijplaten blijft de spleet ƒ, over.
Elk der zijplaten draagt een blokje è, en Zgt;,', bestaande ieder uit een bovenplaat p' en een onderplaat pp, zijndenbsp;deze door de schroeven s, op P, en P/ bevestigd.
Door de beide blokjes gaat een en dezelfde as A, A,, in h, en 6/ voorzien met een schroefdraad van tegengestelde richting, loopende in b, rechts en in b, links.
Door de schroeven «2 Sj is p' op pp bevestigd en wordt nauwkeurige sluiting der schroeven van A, A, in denbsp;moeren der blokjes verkregen.
Door draaien aan den gekartelden knop R,, die met zijn conisch kanaal op de as A, A, sluit, bewegen zichnbsp;de beide platen P, en P,', en wel symmetrisch naarnbsp;of van elkander, waarbij de spleet ƒ, vernauwd, resp.nbsp;verwijd wordt, zonder dat de middellijn der spleet vannbsp;plaats verandert. De wijdte der spleet wordt, met eennbsp;index op h, op de trommel T, in honderdsten van millimeters afgelezen. De trommel, die om de as Ai A, draait,nbsp;kan, als de spleet gesloten is, op nul worden gezetnbsp;en door het schroefje «3 bevestigd. De as A, Ai wordt opnbsp;hare plaats gehouden door hare kogelvormige verdikking h,nbsp;die in eene kogelvormige holte van het stuk i opgesloten is.
2*
-ocr page 54-Door deu boog van Vierordt V kan, evenals in het ophthalmo-spectroscoop van G-1 a n, het onderstuk I in zijnnbsp;geheel, met de voorplaat O O, en dus ook de spleet /l,nbsp;over een uitgebreidheid van 16 mm., op de lijn a a\ voorbijnbsp;het bovenstuk II worden heen en weer bewogen. De standnbsp;der spleet/, wordt daarbij op de randverdeeling V' afgelezen.
II. Het hovenstuk draagt de beide gekoppelde spleten /u en /a'. Het bestaat uit een middelplaat m m en tweenbsp;zijplaten Pj en P»'.
Het onderste gedeelte der middelplaat m m vormt de binnenranden der beide spleten. Het hoogere gedeeltenbsp;draagt een blokje (gelijk aan è, van I), dat rechts ennbsp;links slechts een smal randje van m zichtbaar laat, ennbsp;het daarboven uitstekende breedere gedeelte van ni zetnbsp;zich voort in de armen m- ml-,
De twee zijplaten Pj en P2' strekken zich uit ter zijde van m en vormen de respectieve buitenranden der gekoppelde spleten. Pj draagt een blokje h^, gelijk aannbsp;der middelplaat, beide tot opneming der as Aa A», die,nbsp;evenals A, A, van I, met schroefdraden in tegengesteldenbsp;richting gesneden is. Met P, is P,' verbonden door eennbsp;dikke verborgene stift S S', die bij S in de plaat Pjnbsp;is vastgeschroefd en waarop bij S' de plaat Pj' door denbsp;schroef «4 met de hand is vastgezet.
De beide zijplaten P2 en P2' bewegen zich dus, bij het draaien aan den gekartelden knop Hji als één geheel,nbsp;en wel in tegengestelden zin als de middelplaat m m.nbsp;Bij die beweging, vernauwt zich evenveel als fï zichnbsp;verwijdt, en omgekeerd, blijft dus de som der beide spletennbsp;gelijk en wordt de ééne = die som, als de andere = nul,nbsp;zonder plaatsverandering van de middellijnen der spleten.
De som der beide spleten kan men wijzigen, door de plaat P2' over de stift S S' te verschuiven, hetgeen met de
-ocr page 55-hand aan den knop der schroef «4 geschieden kan, als men deze voldoende heeft losgeschroefd.
Om die som juist te kennen, draait men Ej, tot geheel gesloten is, schuift P2' tegen m m, waarbij ooknbsp;gesloten wordt, en draait vervolgens Ej in tegengestelden zin, tot de trommel de verlangde som aanwijst.nbsp;Daarbij is dan — die som en — nul. In dezennbsp;stand schroeft men den knop weer vast en kan nu,nbsp;draaiende aan den knop Ej, de verkregen som naarnbsp;goedvinden over en ('^ verdoelen.
De onderlinge afstand der gekoppelde spleten wordt bepaald door de breedte der middelplaat m, Hoe breedernbsp;ze is, des te meer zijn de spectra over elkander verschoven. Zij is slechts door twee schroeven bevestigdnbsp;en kan bij iedere reeks proeven door een andere vervangen worden.
Boven ligt de leider L. I2, waartegen de armen der middelplaat m- m'- zwaluwstaartsgewijs aansluiten;nbsp;zijn de leiders voor de armen P2_ en P'2_ der zijplaten,nbsp;terwijl l^t l'2i voor beide platen dienen. Al die leiders zijnnbsp;met schroeven op de grondlaag bevestigd.
De knopschroeven «5 op het bovenste gedeelte der middelplaat, zijn bestemd tot bevestiging van twee schuifjesnbsp;(gelijk aan schuifje x x a: van het onderstuk), dienendenbsp;tot geheele of gedeeltelijke bedekking van elk der spleten:nbsp;de schuifjes zijn, om de achtergelegene deelen zichtbaarnbsp;te maken, van de teekening weggelaten.
Eindelijk rris een smal reepje, door twee schroefjes Se Se op de leidersnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der middelplaat vastgehecht, en
dienende, om de spectra van de enkelvoudige en van de gekoppelde spleten te scheiden.
Het werktuig is gebleken in dezen vorm aan het doel
-ocr page 56-te beantwoorden. Men moet echter bijzonder acht geven op de aanwijzing der trommel, waarbij de spleten sluiten en zich van die sluiting met sterk licht verzekeren.nbsp;Geringe, soms onbekende oorzaken kunnen daarin reedsnbsp;een kleine wijziging teweegbrengen. Daarom moet mennbsp;telkens het nulpunt der trommel controleeren, die, zooalsnbsp;men zal hebben begrepen, verschuifbaar is.
11. Vrije gehoppelde spleten. Een bezwaar blijft er over: het verwisselen der middelplaat, zoo dikwijls mennbsp;den ouderlingen afstand der gekoppelde spleten wil wijzigen. Het is des te grooter, omdat met de vaak ge-wenschte veranderingen van de som der spleetwijdtennbsp;die afstand ook verandert. Bovendien is het voor denbsp;vergelijkingen der saturaties van verschillende golflengten wenschelijk, den onderlingen afstand der spletennbsp;gaandeweg te kunnen wijzigen.
Professor Donders werd daarom te rade, de gekoppelde zoo te laten inrichten, dat ze als vrije gekoppelde ieder afzonderlijk verschuifbaar zijn. De uitvoerige beschrijving dier inrichting laten wij achterwege. Om ernbsp;zich een voorstelling van te maken, denke men zich denbsp;middelplaat w m, met een tusschenlaag, waarop ze rust,nbsp;verticaal in het midden doorgesneden en gesamenlijk opnbsp;een grondlaag gebracht, die de spleten vrijlaat. Mennbsp;heeft dan twee middelplaten, zoo goed als twee zijplaten;nbsp;en, evenals een van de zijplaten (verg. 8 8'), kan hier eennbsp;van de middelplaten (en wel de linker) over een stift,nbsp;die de helften verbindt, verschoven en met een schroefnbsp;daarop bevestigd worden. Ter rechter zijde is de stiftnbsp;in de middelplaat vastgeschroefd.
Het indringen van licht tusschen de uiteenwijkende middelplaten is voorkomen door een zeer dun samenge-
-ocr page 57-23
vouwen plaatje, dat de middelplaten verbindt en zich bij het uiteenwijken van deze ontplooit.
Ieder der gekoppelde wordt nu door haar eigen sleutel (een gekartelden knop) bewogen, en met dezen op denbsp;verlangde golflengte gebracht. Daarbij maakt men gebruik van de aanwijzingen der enkelvoudige. Deze steltnbsp;men, namelijk, op de bedoelde golflengte , af te lezen opnbsp;de randverdeeling V', en brengt de respectieve gekoppeldenbsp;daarmede op één lijn, eerst de rechter, — daarna ook denbsp;linker, na eerst, op de wijze als boven bij de vastenbsp;beschreven werd, de som der spleetwijdten te hebbennbsp;geregeld. Aan nauwkeurigheid laat die methode niets tenbsp;wenschen over, vooral wanneer men het dekstuk van denbsp;buis neemt en de spleten naar het licht keert; want,nbsp;had men de enkelvoudige op de Na-lijn gesteld, dannbsp;vertoont deze zich ook in het midden der gekoppelde.
Men forceert het instrument, wanneer men met den sleutel der eene of andere helft den onderlingen afstandnbsp;der spleten wil veranderen, zonder de schroeven der stiften, die de beide helften verbinden, te hebben losgemaakt;nbsp;en evenzeer, wanneer men de relatieve wijdten der spletennbsp;wil veranderen, terwijl zij- of middelplaat op de tusschen-laag bevestigd zijn.
Om zich voor dat forceereu te hoeden, is het geraden, de sleutels der beide helften er af te nemen, zoodra mennbsp;de spleten op den gewenschten afstand gebracht heeft.
12. Het spectroscoop en de speatra. Beide spleet-toe-stellen kunnen als dekstuk met een gewoon spectroscoop verbonden worden. Uit het ophthalmo-spectroscoop vannbsp;01 an verwijderden wij dubbelbrekend prisma en Nicol,nbsp;voorzagen het met fijne verdeelingen en brachten eenigenbsp;wijzigingen aan, waardoor het voor ons doel geschikt werd.
-ocr page 58-De collimator-buis is vast verbonden met de ronde centrale plaat, die bet prisma draagt, en om het middelpunt dier plaat, die een randverdeelingheeft, draait de oculair-buis met nonius. Deze buis wordt nu zoo gericht, datnbsp;bij het bewegen der lichtspleet (wat met den boog vannbsp;Vierordt geschiedt) het geheele spectrum, van A totnbsp;HH, in volle helderheid , horizontaal dwars door de as dernbsp;oculair-buis wandelt en de verticaal daarop staande oculair-spleet passeert. Met de lichtspleet tegenover het middennbsp;der collimator-buis, ligt de Neutrale lijn van den kleurblindanbsp;X ~ 0.503 ft juist in het midden der oculair-spleet,nbsp;ongeveer onder het minimum van afwijking.
De oculair-lens wordt zoo gesteld, dat men, met het oog vlak er voor, zonder bril, de randen der spleet scherpnbsp;ziet, en in het vlak dier spleet brenge men, bij weggeschovennbsp;platen, nu ook het spectrum. Dit is bij verschillendenbsp;combinaties der lengten van collimator- en oculair-buisnbsp;te verkrijgen, waaruit men te kiezen heeft; maar men isnbsp;streng gebonden aan de eens gedane keuze, omdat iederenbsp;verandering de grootte der spectra en daarmede de elkandernbsp;dekkende golflengten wijzigt. De spectra der gekoppeldenbsp;spleten liggen wel iets buiten het minimum van afwijking,nbsp;maar de Fraunhofersche strepen zijn (van ieder afzonderlijk),nbsp;tegelijk met die van het enkelvoudige, toch scherp genoegnbsp;te zien.
Randverdeeling op den boog. Om te bepalen, aan welke golflengten de randverdeeling van den boog van Vierordtnbsp;beantwoordt, worden de cijfers afgelezen, waarbij denbsp;Fraunhofersche en andere bekende strepen zich in ’t midden der oculair-spleet vertoonen. Zet men die cijfers alsnbsp;ordinaten af op een interferentie-spectrum en vereenigt mennbsp;de uiteinden dier ordinaten door een kromme, dan geven,nbsp;omgekeerd, de lengten der ordinaten de correspondeerende
-ocr page 59-25
golflengten op de as de rabscissen aan. Gemakshalve ver-eenigt men die op een tabel, die dan dienen kan, zoowel om de aanwijzingen van den boog in golflengten af te lezen,nbsp;als om aan den boog den stand te geven voor iederenbsp;gewenschte golflengte. Dat wij daarvan gebruik maken,nbsp;om ook de gekoppelde spleten op de gewenschte golflengtenbsp;te stellen, hebben wij vroeger reeds gezien. Die gekoppeldenbsp;moeten ons de componenten W en K leveren.
13. nbsp;nbsp;nbsp;Keuze en bepaling der componenten. De grootstenbsp;saturatie van quot;W en K vinden wij nabij de uiteinden vannbsp;het spectrum. Bovendien kunnen wij directe vergelijkingennbsp;alléén maken met de tusschen de componenten W en Knbsp;gelegen kleuren van het enkelvoudige. Om beide redenennbsp;kiezen wij de componenten zoo dicht mogelijk nabij die uiteinden; maar de gevorderde lichtsterkte maakt, dat we metnbsp;de koele toch niet verder kunnen dan G, met de warme nietnbsp;verder dan D '/j O voor roodblinden, C '/j B voor groen-blinden, en liefst nemen we bij vergelijkende bepalingennbsp;toch ook de warme voor beide gelijk. De gekozene W en Knbsp;(waarvoor men donkere strepen vermijdt) worden achtereenvolgens met den boog van V i e r o r d t overgebrachtnbsp;op de enkelvoudige spleet en van deze, op de bovenvermelde wijze, op de gekoppelde.
Inmiddels werd de som der spleetwijdten geregeld, naar gelang der helderheid van het beschikbare licht ennbsp;der gevorderde scherpte, op 0.5 a 2 m.m.
Met het bepalen van de aanwijzing der trommel, waarbij elk der gekoppelde spleten zich sluit, is ook denbsp;som der spleten nog eens gecontroleerd.
14. nbsp;nbsp;nbsp;Waarneming en berekening der resultaten, De spletennbsp;worden gericht op een gelijkmatig verlicht vlak, bijv.
-ocr page 60-kleurloos mat geslepen glas, door een groot stuk hemel verlicht, of een wit vlak, voortdurend door de zon beschenen, — beide niet veel grooter dan noodig is, omnbsp;het maximum licht rechtstreeks op de lens der collimator-buis te zenden. Het vertrek mag matig verlicht zijn; volslagen duisternis is overbodig, zelfs niet wenschelijk.
In de onderste helft der oculair-spleet liggen de componenten op elkander en kunnen door draaien aan Rj in alle proporties gemengd worden. In de bovenste helftnbsp;brengt men nu door draaiing aan den boog achtereenvolgens de tusschen W en K vervatte kleuren van het enkelvoudige spectrum. Door draaiing aan R, maakt men denbsp;kleuren gelijk, door draaiing aan R, de intensiteiten, ennbsp;herhaalt een en ander tot kleur en intensiteit beidenbsp;gelijk zijn. Daarmede is een bepaling gedaan.
Men heeft nu nog slechts de wijdte der enkelvoudige en die der heide gekoppelde spleten af te lezen.
Wenschelijk is het in het algemeen, de bepalingen gelijktijdig bij twee kleurblinden te verrichten. Ze doennbsp;dan afwisselend ieder een waarneming. Dit heeft hetnbsp;dubbele voordeel, dat zij niet vermoeid worden en elkandersnbsp;vergelijkingen wederzijds beoordeelen. Bovendien zijn verschillende gevallen, strikt genomen, niet te vergelijken,nbsp;tenzij de bepalingen bij hetzelfde licht geschied zijn.
In den regel gaan we eerst van W tot K, daarna van K tot quot;W, en nemen de gemiddelden uit de twee bepalingennbsp;op dezelfde nummers van den boog van V i e r o r d t. Bijnbsp;geoefenden is een enkele reeks reeds voldoende. Fig. 4nbsp;wijst de resultaten aan, den 26 Juli 1881 door den heernbsp;Escher en mij in een enkele reeks verkregen. Omnbsp;den gang van het onderzoek en de berekening der resultaten te leeren kennen, zal het voldoende zijn, een vannbsp;beide uitvoeriger mede te deelen. Ik kies daartoe die van
-ocr page 61-Van Der Weyde, stelsel dichromatisch.
26 Juli 1881. Des voormiddags 10 ure. Spletengerictit op een mat geslepen wit glas, verlicht door een grootnbsp;stuk ietwat somberen, maar vrij constanten hemel.
N op 18.29 = 1 0.4935 a*
Gekoppelde W = A 0.582; K = X 0.431.6. Som van de wijdten der gekoppelden = 2 mm.
Enkelvoudige spleet. |
Gekoppelde spleten. |
h | ||||||||
a» Volg- num- mer. |
6. Rand- verdee- ling Boog. |
c. Golf lengte X = |
d. Spleet-wijdte in 0.01 mm. |
e. Spleet gevoii W 4=0.582 |
/• wijdten in den.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b K 4=0.4316 |
9- 0.01 n er. op W |
h am. . = 20. K |
i. Reduct interf. W |
/• e voor apectr. K | |
1 |
12 |
0.582/, |
200 |
= |
200 |
0 |
20 |
0 |
14.3 |
0 |
2 |
13 |
0.572 |
151.5 |
200.5 |
0 |
26.46 |
0 |
20.1 |
0 | |
3 |
14 |
0.557 |
126 |
197 |
3.5 |
31.28 |
0.56 |
26.3 |
0.5 | |
4 |
15 |
0.541 |
115 |
195 |
5.5 |
33.92 |
0.96 |
31.2 |
0.9 | |
5 |
16 |
0.523 |
119 |
178.2 |
22.3 |
30 |
3.74 |
30.6 |
3.8 | |
6 |
17 |
0.509 |
147 |
158.5 |
42 |
21.56 |
5.72 |
24.4 |
6.5 | |
7 |
18 |
0.498 |
207 |
131.5 |
69 |
12.7 |
6.66 |
15 5 |
8.1 | |
8 |
19 |
0,485 |
203 |
82.5 |
117.5 |
8.22 |
11.64 |
11.1 |
15,7 | |
9 |
20 |
0.476 |
177 |
38,5 |
162 |
4.36 |
18.3 |
6,3 |
26.4 | |
10 |
21 |
0.467 |
142.5 |
21.5 |
179 |
3.02 |
25.12 |
4.6 |
38.4 | |
11 |
22 |
0.459 |
124 |
13.5 |
187 |
2.18 |
30.16 |
3.5 |
48 6 | |
12 |
23 |
0.449 |
144 |
3.5 |
197 |
0.48 |
27.36 |
0.8 |
47.6 | |
13 |
24 |
0.4405 |
156 |
0 |
200.5 |
0 |
25.7 |
0 |
48.8 | |
14 |
25 |
0.4316 |
200 |
0 |
200.5 |
0 |
20 |
0 |
41.6 | |
15 |
27 |
0.417 |
200 |
81.5 |
0 |
8.16 |
0 |
19.3 | ||
16 |
29 |
0.407 |
200 |
38 |
0 |
3.8 |
0 |
9.7 | ||
17 |
30 |
0.402 |
200 |
14.8 |
0 |
1.48 |
0 |
3.9 | ||
18 |
11 |
0.617 |
200 |
68 |
6.8 |
0 | ||||
19 |
9 |
0.670 |
200 |
8 |
0.86 |
0 | ||||
20 |
8 |
0.702 |
Alle licht verdwenen. |
Een korte toelichting zal voldoende zijn. De kolommen a, 6, o, d, behoorende tot de enkelvoudige spleet, geven de eene zijde der vergelijking: de golflengte c,nbsp;namelijk, en de spleet-wijdte Sw = d. De kolommen enbsp;en ƒ der gekoppelde spleten geven de andere zijde dernbsp;vergelijking. — Nquot;. 1 is niets meer dan het uitgangspunt: quot;K =. 0.582 jit en W de warme componente, waaraan W der gekoppelde beantwoordt, beide natuurlijk metnbsp;gelijke spleetwijdten van 200. Nquot;. 2, met X = 0.572,nbsp;is blijkbaar al veel lichtsterker; want de spleetwijdten zijnnbsp;= 151.5: 200.5. Allengs zien we nu K toe- en W afnemen, en vinden bij 14, met X = 0.4316, alle W verdwenen en daarmede K = 200. — Hiermede zijn de vergelijkingen gemaakt voor de tusschen W en K gelegennbsp;kleuren. Wij onderzoeken nu nog verder de lichtsterkten,nbsp;in 15, 16 en 17, en 18 en 19, resp. links van W en rechtsnbsp;van K, welke tonen nauwelijks van W en K verschillen.
De cijfers van W en K zijn nu op gelijke spleetwijdten van d gereduceerd, en wel op 20 (zie g. A.), waarbij denbsp;getallen, als ordinaten, de gewenschte lengten vertegenwoordigen. Eindelijk zijn deze onder i. en j. gereduceerdnbsp;voor het interferentie-spectrum.
15. De resultaten^ in hrommen gebracht. Fig. 4 vertoont nu de intensiteiten in krommen, boven een interferentie-spectrum als abacis. De gestippelde heeft de cijfers van g en h als ordinaten, dus die van het dioptrischenbsp;spectrum.
In overeenstemming met de abscis, moeten deze intensiteiten tot die van het interferentie-spectrum worden terug-gehracht. Om daarvoor de noodige gegevens te hebben, zijn de onderlinge afstanden der voornaamste Fraunhoferschenbsp;strepen van ons spectroscoop, onder minimale afwijking,
-ocr page 63-29
in ’t midden der oculair-buis met een bewegelijk dia-phragma gemeten. De afstanden, als ordinaten op een interferentie-spectrum afgezet, blijken nn voor gelijkenbsp;verschillen in golflengte des te meer te stijgen, hoenbsp;kleiner de golflengten. Die stijgingen worden nu, opnbsp;hare beurt, op een interferentie-spectrum afgezet, — dienbsp;van /I 0.740 tot 1 0.700 op l 0.720; die van X 0.700nbsp;tot l 0.660 op l 0.680 enz. — en door een krommenbsp;vereenigd, en de ordinaten dezer kromme geven nu voornbsp;elke golflengte de coëfficiënten voor de gewenschte reductienbsp;der intensiteiten. De reductie bestaat eenvoudig daarin,nbsp;dat het verschil van breedte van de elementen op iedernbsp;punt der kromme door wijziging der hoogte wordt gecompenseerd. Ze is op fig. 4 als — • —--- voorgesteld.
16. Krommen met gelijke areas ^ onderling vergelijkbaar. Voor W en voor K, ieder op zich zelf, zijn hiermede denbsp;intensiteits-krommen gevonden. Maar onderling vergelijkbaar zijn ze niet. De areas vertegenwoordigen elkander neutraliseerende hoeveelheden van willekeurig gekozenenbsp;W en K. De verhouding der areas hangt dus af vaa
-ocr page 64-de lichtsterkten en de saturatie-graden der gekozen componenten , d. i. van hunne kleur-waarden. Is K constant, dan dalen de ordinaten van W met het stijgen zijner lichtsterkte en saturatie, en omgekeerd. De lichtsterkte is het vooral, die hier haren invloed doet gevoelen. Om tot het maximum der saturatie te naderen,nbsp;kiezen we W en K niet ver van de uiteinden van hetnbsp;spectrum, en hier geven kleine verschillen in de keuzenbsp;groote verschillen in intensiteit, nauwelijks verschil innbsp;saturatie. En dit laatste verwaarloozende, kunnen wijnbsp;zeggen, dat in onze bepalingen de ordinaten grooternbsp;worden met het dalen der intensiteit, — voor W dus metnbsp;het toenemen, voor K met het afnemen der golflengte.
Voor rood- en groen-blinden valt nu ook de verhouding der areas tot elkander zeer verschillend uit. Omstreeks D, en vooral links van D, wordt de intensiteit voor den roodblinde reeds zeer gering, en terwijlnbsp;wij hier onze warme moeten kiezen, om er een van ge-satureerde kleur te hebben, valt de area van W bijnbsp;den roodblinde altijd betrekkelijk zeer groot uit. Opnbsp;zich zelve is die uitkomst niet onbelangrijk. Bij Knbsp;van constante golflengte kan men de krommen opzoekennbsp;met W van verschillende golflengten, en hieruit eennbsp;aanwijzing putten voor de valentie dier verschillendenbsp;golflengten, in lichtsterkte X saturatie. En wanneer we innbsp;al onze bepalingen dezelfde golflengten van K en W bezigen, is de verhouding der areas al dadelijk kenmerkendnbsp;voor den aard der kleurblindheid. Maar noch het eene,nbsp;noch het andere hebben wij' hier op het oog. Wat wenbsp;verlangen is: ze met elkander en die van verschillendenbsp;personen onderling gemakkelijk te kunnen vergelijken,nbsp;en daartoe is het wenschelijk, ze beide, voor alle personen , tot gelijke areas terug te brengen. Daarmede
-ocr page 65-vertegenwoordigen gelijke ordinaten van W en K overal gelijke saturatie of neutraliseerend vermogen. Bij gebreknbsp;aan een planimeter, hebben wij de areas in bladtin uitgesneden, gewogen en door wijziging der ordinaten totnbsp;gelijk gewicht teruggebracht. Aldus komen de areas opnbsp;fig. 4 voor, door de getrokken lijnen begrensd.
Bij gelijke areas nu moet de neutrale lijn N gelegen zijn, waar de beide krommen elkander overkruisen. Zijnbsp;beantwoordt, namelijk, aan de golflengte, die de beidenbsp;energieën in dezelfde verhouding wekt als het totalenbsp;zonlicht, en dus waar de elementen der beide energieënnbsp;evenredig zijn aan de energieën zelve,nbsp;dW _ dK
dat is, bij gelijke areas, waar de ordinaten even lang zijn. In fig. 4 valt de kruising op 1, = 0.490, wat weinignbsp;afwijkt van het directe resultaat van waarneming X — 0.487.
Gelijke berekeningen en reducties werden gemaakt van de gelijktijdige waarnemingen van denbeer Eschernbsp;(Gb.), genomen met dezelfde componenten W en K, ennbsp;de uitkomsten, met gelijke areas, hebben wij met dienbsp;van van der We ij de vereenigd op fig. 5. In dezennbsp;vorm nu zijn ze geheel vergelijkbaar.
Fig. 5.
-ocr page 66-32
Bij vergelijking valt nu terstond in het oog, dat bij den groenblinde de kromme van W meer naar de roodenbsp;zijde van het spectrum is verschoven. De intensiteitennbsp;dezer energie zijn, voor de beide personen, bij C als 1 : 5,nbsp;bij D als 10:15, bij E als 18:8, bij E als 7.5: 4. Tennbsp;aanzien van die der koele i§ het verschil blijkbaar veelnbsp;geringer: alleen stygt deze by den roodblinde vroegernbsp;en zijn bij 6 van Fraunhofer de respect, intensiteiten =nbsp;2,4: 4.2.
Zoo liggen de krommen van W en K bij den groenblinde meer uit elkander dan bij den roodblinde, en daarmedenbsp;staat in verband, dat N bij den laatste veel lichtsterker isnbsp;dan bij den eerste. Ook komt N bij den groenblinde iets meernbsp;naar b te liggen, in het geval van Es op ^0.501, dat isnbsp;ongeveer waar N door directe waarneming gevonden was.
17. Betrekhelijke liohtsterkten der areas van W en K. Bij de reductie tot interferentie-spectrum en tot gelijkenbsp;areas, vertegenwoordigen gelijke ordinaten gelijke kleurwaarden. Maar van de lichtsterkten geldt dat in geenennbsp;deele. Die van K is veel geringer dan die van W, ennbsp;bovendien is die betrekking bij E s c h e r eene andere alsnbsp;bij V. d. W e ij d e.
Om die betrekking ongeveer te kennen, werden vergelijkingen gemaakt van de intensiteiten der beide componenten, de eene genomen van de enkelvoudige, de andere van een der gekoppelde. Uit de spleetwijdten nu volgde:
Voor V. d. Weijde, W : K = nbsp;nbsp;nbsp;17 : 1
, Escher, nbsp;nbsp;nbsp;W : K = 35.5 : 1
Gereduceerd op het interferentie-spectrum worden deze vergelijkingen:
Voor We., W : K =; 5.84 ; 1 , Es., W:K= 12.2 : 1
-ocr page 67-Om ze nu verder op gelijke areas te reduceeren, raadplegen wij fig. 5. Hier vinden wij, op l 0.582 en X 0.432, de ordinaten resp. van W en K, en bij metingnbsp;blijkt, dat hare lengten, na de bedoelde reductie, zichnbsp;verhouden,
voor We., = 1 : 2.85 „ Es., = 1 : 1.81
Voor gelijke lengten (alzoo ook voor de areas) wordt dus de verhouding:
voor We., i : i' — 5.84 X 2.85 : 1 = 14.9 : 1 „ Es., — 12.2 X 1.81 : 1 = 22.1 : 1
Deze cpfers wijzen bij gelijke areas de verhouding der licht-intensiteiten aan, waarbij W en K elkander verzadigen.
Van die cijfers gebruik makende, zou men over het geheele spectrum de lichtsterkten der beide energieënnbsp;kunnen samentellen, en zoodoende, op indirecte wijze,nbsp;de krommen der lichtsterkten verkrijgen, die wel denbsp;voorkeur zouden kunnen verdienen boven de rechtstreeksnbsp;verkregene (fig. 5). Bij vergelijking is ons gebleken,nbsp;dat die van Es. nog al aanzienlijk van elkander afwijken.nbsp;Bij V. d. W. is alleen aan de koele zijde van het spectrum de lichtsterkte der indirect verkregene wat grooter.
18. De relatieve saturatie van quot;W en K. Eerst nabij de grenzen van het spectrum krijgen, zooals wij zagen,nbsp;W en K hun maximum van saturatie. Maar als componenten kunnen wij hiervan geen gebruik maken, omdatnbsp;ze geen voldoende lichtsterkten hebben. Wij bepaaldennbsp;onze keuze tot w van X 0.582 en tot K van X 0.4316,nbsp;die uit beide oogpunten schenen te voldoen. Bij ^0.4316nbsp;wordt nu W = nul en bij X 0.582, omgekeerd, K = nul.nbsp;De krommen geven daardoor den schijn, alsof van de
34
genoemde golflengten tot de respectieve uiteinden van het spectrum slechts ééne energie werkzaam ware en de satu-ratiegraden dus verder onveranderd bleven. Dit is echternbsp;niet alzoo: de saturatie-graden blijven stijgende, die aan denbsp;roode zijde misschien tot aan het uiteinde. Voor onzennbsp;groenblinde Es. was voorbij D die stijging echter zwak.nbsp;Dikwijls noemde hij, bij directe vergelijking, de saturatie-graden gelijk, zelden zag hij een duidelijk verschil ennbsp;hij vergiste zich zelfs wel een enkele maal, de mindernbsp;breekbare meer gesatureerd noemende. Bij mij daarentegen, als roodblinde, sprong het verschil duidelijk in hetnbsp;oog, in die mate zelfs, zooals reeds gezegd werd, datnbsp;ik aanvankelijk in spectraal rood en spectraal geel tweenbsp;verschillende kleuren meende te herkennen.
Tot nadere vergelijking werd het ophthalmo-spectroscoop van Gil an gebezigd. Behalve den boven (bl. 18) beschreven collimator, draagt het een bijzondere buis, waarlangs men wit licht kan laten invallen en door tweenbsp;Mcols naar goedvinden kan temperen. Terwijl nu in denbsp;oculairspleet twee kleuren (van twee spectra), de eenenbsp;boven de andere, zichtbaar waren, bijvoorbeeld D en C,nbsp;kon ik, door het witte licht op C te richten, beide opnbsp;gelijke saturatie brengen en, de lichthoe veel heid dernbsp;spectrale kleur wijzigende, ook op gelijke intensiteit.nbsp;Daarmede stonden de kleuren volkomen gelijk en kwamnbsp;dus overtuigend aan den dag, dat van een specifieknbsp;kleurverschil tusschen D en C bij mij geen sprakenbsp;zijn kon. De scherpste uitkomst verkreeg ik , door ófnbsp;iets te veel óf iets te weinig licht, totdat het even merkbaar werd, op de meest gesatureerde te werpen en uitnbsp;de daartoe gevorderde hoeveelheden de gemiddelde tenbsp;nemen.
Om twijfelachtige verschillen van sa uratie zichtbaar te
-ocr page 69-35
maken, onderzochten wij ook, welke der beide kleuren de kleinste hoeveelheid wit licht behoefde, om stellignbsp;minder gesatureerd te zijn dan de andere.
Het algemeene resultaat kwam daarop neer, dat hij A 0.608 reeds bijna, maar bij % 0.630 het maximum toch nognbsp;niet volkomen bereikt was. Voor minder breekbaar lichtnbsp;was bij mij, zonder al te wijde spleet, de lichtsterkte tenbsp;gering, om een zeker oordeel te vellen.
Aan de koele zijde lag, hij helder licht, het maximum op 1 0.420. Gingen wij- nog verder in het violet totnbsp;0.408 en 0.402, dan nam de saturatie weer een weinig af.
De toenemende saturatie buiten de grenzen van w en K was nu gebleken. Maar om de relatieve saturatiegradennbsp;van W (=: ^ 0.582) en K (= X 0.4316) te kunnen berekenen, hadden wij ook quantitatieve bepalingen noodig.nbsp;Deze gaven nu vergelijkingen van den vorm:
p(^gt;W)-j-q K=:rW of p (?, lt; K) 4- q W = r Knbsp;De golflengten van de linkerzijde der vergelijking verkregen wij met de gekoppelde spleten, die der rechterzijde met de enkelvoudige.
Zie hier de uitkomsten:
V. d. W. Daglicht. Warme zijde.
90 l nbsp;nbsp;nbsp;0.600nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-I-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;w
90.8 l nbsp;nbsp;nbsp;0.620nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W
89.1 X nbsp;nbsp;nbsp;0.640nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-j-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W
Berekend voor 100 w bevatten:
X 0.582 0.600 0.620 0.640 K 0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38
Om de hoogere golflengten hij betrekkelijk grootere lichtsterkte waar te nemen, maakten wij ook bepalingennbsp;met gaslicht:
3*
-ocr page 70-36
54.7 nbsp;nbsp;nbsp;;i 0.600 -{- 39.8 K — 40.8 W
65.2 nbsp;nbsp;nbsp;l 0.620 -j- 29.3 K 25.8 wnbsp;67.1 ^0.630 4- 27.4 K = 17.7 wnbsp;79 ;i 0.640 4- 15.5 K = 7.7 w
Op 100 W bevatten:
A, 0.582 0.600 0.620 0.630 0.640 K 0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;97.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;113.6 154.9 201.3
De hooge cijfers van K op 100 W zijn toe te schrijven aan de geringe lichtsterkte van K, in gaslicht.
V. d. W. Daglicht. Koele zijde. W, door een grijs glas op A gereduceerd.
100.7 nbsp;nbsp;nbsp;l 0.420 4- 9.3 w = 73.2 K
104.2 nbsp;nbsp;nbsp;l 0.410 4- 5.8 w = 38.7 K
106.8 nbsp;nbsp;nbsp;l 0.400 4- 3.2 w = 5 Knbsp;Berekend voor 100 K, bevatten:
1 0.4316 0.420 0.410 0.400 W 0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;64
Zoowel aan de warme als aan de koele zijden werden, bij een andere gelegenheid, door Escher en van dernbsp;We ij de vergelijkingen gemaakt. Wij vonden:
Zwak daglicht. Warme zijde.
We. nbsp;nbsp;nbsp;196 A, 0.657 4- 4.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W
Es. nbsp;nbsp;nbsp;196 i 0.657 -f 4.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34.5 W
Op 100 W bevat A, 0.657:
bij We. K 75 Es. K 13
Veel minder verschil dus in saturatie tusschen A 0.657 en A 0.582 bij den groenblinde dan bij den roodblinde.
Helder gaslicht. Koele zijde
We. nbsp;nbsp;nbsp;195 A 0.408 4-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;118.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K
Es. nbsp;nbsp;nbsp;192 A 0.408 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;105nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K
-ocr page 71-37
Op 100 K bevat X 0.408:
bij We. nbsp;nbsp;nbsp;W 4
Es. nbsp;nbsp;nbsp;W 8
De vergelijking aan den warmen kant werd bij gaslicht niet gemaakt, omdat Es. verklaarde bij grooter golflengtenbsp;dan quot;W geen grootere saturatie te zien.
In het algemeen bevestigen deze uitkomsten, wat met het ophtlialmo-spectroscoop van Glan gevonden werd.nbsp;Wijzen de cijfers voor X 0.400 een hoogeren en wel eennbsp;veel hoogeren verzadigingsgraad aan dan die van X 0.410,nbsp;zoo moge dit aan de zeer geringe lichtsterkte der vergelijking (zij bedroeg niet meer dan 5 K) worden toegeschreven.
19. Berekening der saturatie. Wij hebben boven gezien, dat de neutrale N ligt, waar dyf d K
W nbsp;nbsp;nbsp;K
W = K, moet
dus N komen te
Bij gelijke areas, liggen waar
d W = K
d. L, waar, met gelijke, ordinaten , de krommen elkander snijden. Op dit punt neutraliseeren elkander de beide tegengestelde öf complementaire kleuren, als aequivalenten, en denbsp;saturatie wordt dus nul, daar d W — c? K = o.
Wij kunnen nu ook voor andere golflengten den satu-ratiegraad uit onze krommen afleiden.
Saturatiegraden zijn de kleurwaarden, gedeeld door de lichtintensiteiten.
Waar slechts één onzer componenten werkzaam is, bij W = A, 0.582 en bij K = A 0.4316, hebben wij dus
- = nbsp;nbsp;nbsp;- en bk =nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— -.r
i d W i nbsp;nbsp;nbsp;i' d K i'
-ocr page 72-38
Waar beide componenten werkzaam zijn, kan de warme energie domineeren, (Z W gt; d K, of de koele,nbsp;d K gt; d W.
Sw
In het tweede Sk
In het eerste geval nu is de formule d W — d K
i' d K i d W Boven (bl. 33) vonden wij, dat voor van der Weijde,nbsp;bij gelijke areas, en dus ook voor gelijke ordinaten, i : t'nbsp;ongeveer = 15 : 1.
De formules, voor ééne oomponente, worden dus:
Sw
¦'/y.
15 d W Voor de heide componenten
d W — d K
en
Sk
K 15 d W In cijfers, vinden wij op l 0.510 (fig. 5) W zz: 28,nbsp;cZ K = 7.
Dus
28 — 7 _ 21 nbsp;nbsp;nbsp;1
Sk =
25 135
10
Wij hebben ons hier veroorloofd, de licht-intensiteiten der complementaire kleuren W en K eenvoudig te addeerennbsp;en te substraheeren. De „Theorie der Gegenfarben”
-ocr page 73-behoefde ons daarvan niet terug te houden. Wij lezen bij Prof. Donders i): „Two complementary spec-trumcolours s and s' pass through two slits, illuminatingnbsp;the fundus of a dark-chamber: I found, if s = s', alsonbsp;s -1- s'
—P— =: s = s'.” 2) En Bruecke 3) kwam voor
gekleurde papieren tot hetzelfde resultaat. Dit alleen houde men in het oog, dat W en K, in onze formules, geenszinsnbsp;sensaties s vertegenwoordigen, maar lichthoeveelheden ofnbsp;intensiteiten i. Dit geldt ook van W : K, als gevonden uit denbsp;spleetwijdten, waarbij de intensiteiten gelijk waren. Vannbsp;sensaties zou men niet eenvoudig de som en het verschilnbsp;mogen nemen. Immers, waar zij eene arithmetische reeksnbsp;volgen, vertoonen de licht-intensiteiten ongeveer eenenbsp;geometrische. Zoo althans vond Delboeuf 4), onafhankelijk van alle theorie, bij het uitzoeken van over-gangen, met gelijke contrasten, van wit tot zwart, —nbsp;waarmede de overgangen van wit tot een gesatureerdenbsp;kleur wel te vergelijken zijn. Men heeft zich de correspon-deerende sensaties der gevondene waarden dus ook als denbsp;logarithmen dezer laatste te denken.
20. Berekening van de maxima van saturatie, en reductie der krommen op die maxima. Wij hadden ons voorgesteldnbsp;uit de vergelijkingen, in § 17 medegedeeld, de maxima
1) nbsp;nbsp;nbsp;1. c. Cambridge. 1880.
2) nbsp;nbsp;nbsp;De bijzonderheden der onderzoekingen, waarvan hier de uitkomst is vermeld, zullen nader worden medegedeeld.
3) nbsp;nbsp;nbsp;TJeber einige Consequenzen etc. Ber. der K. Akad. der Wis-sensch. III Abth. 1881. S. 441.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Delboeuf. Etude psychologique. Recherches théoriques etnbsp;expérimentales sur la mésure des sensations et spécialement desnbsp;sensations de lumière et de fatigue. Bruxelles. 1873.
-ocr page 74-van saturatie S en S' te berekenen en de krommen van W en K tot die maxima te reduceeren.
Uit de proeven, met het ophthalmo-spectroscoop van Glan genomen, was gebleken, dat bij X 0.630 het maximum bijna bereikt was: bij 1 0.640 mochten wij het dusnbsp;wel bereikt achten.
In de vergelijkingen, bij daglicht door den roodblinde (We) genomen, komt voor, dat, om l 0.640 gelijk Wnbsp;te maken, voor 100 quot;W, 38 K moeten worden toegevoegd.
Voorts was gezien, dat de neutrale N uit K -f- 2 W wordt gevormd. Iedere K vertegenwoordigt dus als kleurwaarde 2 W, en 38 K wordt dus 76.
Zoo zouden 100 W niet minder dan 76 K bevatten, en iedere ordinaat van W zou moeten gesplitst wordennbsp;in K 76 en (W 100 — 76:15 z=z) 95 W. Die uitkomstnbsp;scheen bijna ongerijmd. Voor den groenblinde zou de reductie geen bezwaar hebben opgeleverd. Voor dezen tochnbsp;vonden wij in één der vergelijkingen voor 100 W slechtsnbsp;14 K bij 2, 0.658, waarmede zeker de volle saturatienbsp;bereikt was, en voor de drie energieën van het normalenbsp;oog heeft Prof. Donders de reductie reeds toegepast.nbsp;Maar voor den roodblinde was er niet aan te denken, en wijnbsp;hebben ze dus evenmin voor den groenblinde gemaakt,nbsp;wiens kromme wij met die van den roodblmde hadden tenbsp;vergelijken. Onze krommen geven dus slechts aan, uit welkenbsp;hoeveelheden W en K, bij de hun toekomende saturatie-graden, de tusschengelegene enkelvoudige kleuren gevormdnbsp;worden.
Het lag voor de hand, de vreemde uitkomsten bij den roodblinde aan de geringe lichtsterkte der weinig breekbarenbsp;straten toe te schrijven, waarbij de vergelijkingen moestennbsp;plaats hebben. Die geringe lichtsterkte was uit de vergelijkingen gebleken. Voor de spleetwijdte van 90 X 0.600 en
-ocr page 75-van 5.1 Kkregeu we voor W nog een spleetwijdte van 53; maar bij de vergelijking van 89.1 X 0.640 6 K ziennbsp;wij ze op 16 teruggebraoht.
Om nu te zien, of onze onderstelling juist was, maakten wij, bij verschillende lichtsterkten, vergelijkingen van dezelfde gemengde (en wel van een der bovenstaande) metnbsp;W, namelijk van
l 0.620 4- K = W.
Het verschil van lichtsterkte werd verkregen door twee groote draaiende Nicols, bij 90° en 25° (hoeveelhedennbsp;= 1: 0.18), onmiddellijk voor de spleten van den collimator geplaatst; en de relatieve veranderingen ten aanzien van saturatie en intensiteit werden dus waargenomen bij volkomen evenredige wijziging der lichthoeveel-heden, zonder meer.
Wij constateerden nu al aanstonds, dat, in de bij zwak licht gemaakte vergelijking, onder sterk licht, de enkelvoudige W, zoowel in saturatie als intensiteit, de gemengdenbsp;(H 0.620 K) ver overtrof en in saturatie bleef overtreffen, wanneer door vernauwing der enkelvoudige spleetnbsp;de intensiteiten waren gelijk gemaakt; terwijl, omgekeerd,nbsp;in de bij sterk licht gemaakte vergelijking, bij lichtver-zwakking, de gemengde heller en meer gesatureerd werd,nbsp;om meer gesatureerd te bljjven, als de intensiteiten werden gelijk gemaakt.
De gemiddelde uitkomst was:
K l 0.620
75 62 110 27
op de verhouding van
w
sterk licht 25.75 =: zwak „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=
Het komt hierbij alléén aan K : A 0.620, gevende:
voor sterk licht 75 : 62 = 1.2 voor zwak licht 110 : 27 = 4.
-ocr page 76-42
Het is dus boveu twijfel verheven, dat in de vergelijkingen van
p(^gt;W) qK = rW het verschil der lichtsterkten een groeten invloed had,nbsp;en wel in dien zin, dat bij afnemende lichtsterkte Knbsp;stijgende was.
Men zal zich herinneren, dat ik aanvankelijk de warme bij Fraunh. C voor eene andere kleur hield dan bij D en E,nbsp;en dat ik getroffen was, in het spectrum van direct zonlicht van een bijzonder rood niets meer te zien. De verklaring blijkt nu wel deze te zijn, dat bij het sterkenbsp;licht de hooge saturatie-graad is opgeheven, die zich alsnbsp;een andere kleur aan mij had voorgedaan. •
In verband met het in deze § behandelde, zij hier nog opgemerkt, dat wij ook de krommen der beide energieënnbsp;rechtstreeks hebben afgeleid uit de vergelijkingen der enkelvoudige spectraalkleuren met l 0.625 en % 0.445 — denbsp;warme dus veel meer, de koele veel minder gesatureerd dannbsp;de doorgaans gebezigde 0.582 en 0.432, fig. 4). In dienbsp;combinatie nu woog de hoogere saturatie der warme kleurnbsp;geenszins op tegen hare geringere intensiteit, en bij zeernbsp;hooge ordinaten der warme energie, vielen die der koelenbsp;voor het dioptrische spectrum dus zeer laag uit. De nauwkeurigheid der uitkomsten moest daaronder lijden; maarnbsp;ontwijfelbaar, ook zonder reductie op gelijke areas, kwamnbsp;toch aan den dag, dat de koele energie zich hier reeds bijnbsp;grootere golflengte begint te verheffen en in het warmenbsp;gedeelte van het spectrum, tegenover het maximum dernbsp;intensiteit, eene locale stijging vertoont, waarop een tweedenbsp;stijging in het koele gedeelte van het spectrum volgt. Ennbsp;juist denzelfden vorm neemt die kromme aan, wanneer wijnbsp;aan de met W en K verkregene ook slechts in beperkte
-ocr page 77-43
mate de correcties aanbrengen, waarvan in deze § sprake was, de correctie, namelijk, die voor een hoogere saturatienbsp;van W zou worden gevorderd.
21. Invloed der lichtsterkte op de vergelijkingen in het algemeen. Wat wij zagen omtrent ^ gt; W K = Wnbsp;(zie § 20), is van toepassing op alle vergelijkingen eenernbsp;enkelvoudige kleur met een mengsel van K W, onverschillig van welke golflengte: zij gelden slechts voornbsp;een bepaalde lichtsterkte.
Vermeerdert men evenredig de lichtsterkten bij een verkregen vergelijking, dan wordt de gemengde warmer,nbsp;resp. minder koel, dan de enkelvoudige, en omgekeerd,nbsp;wanneer men de lichtsterkten vermindert. De evenredigenbsp;verandering der lichtsterkten kan men op verschillendenbsp;wijzen verkrijgen: door directe wijziging der gemeenschappelijke lichtbron, door het gebruik van gelijkmatig absorbee-rende grijze glazen, het zuiverst door draaiende Nicols. Konnbsp;men de drie spleten op hetzelfde oogenblik evenredig vernauwen en verwijden, dan zou het effect insgelijks te zien zijn.nbsp;Benige quantitatieve bepalingen mogen hier plaats vinden:nbsp;a. betreffende W K = K.
Voor gaslicht werd gevonden:
W 28 -f- K 175 = N 26.
Bij reductie van het licht op 7,6, met grijs plaatje:
W 19 -f- K 184 = K 28.1 Dus een aanzienlijke vermindering van w, niettegenstaande N ook warmer geworden was (verg. bl. 15)nbsp;In een tweede reeks (daglicht), met draaiende Nicols,nbsp;maakte door reductie van het licht,
W 173 K 27 = N 37 plaats voor W 142 K 58 — N 20.
Bene sterke stijging dus van koel in de gemengde.
-ocr page 78-Wat hier vergeleken wordt zijn twee neutrale kleuren van den kleurblinde, — het spectrale blauwgroen en een dernbsp;gemengde, het rozerood, die wij als Ns en Ne kunnennbsp;onderscheiden. Deze ondergaan nu door wijziging dernbsp;lichtsterkte tegengestelde veranderingen: bij verhoogdenbsp;wordt Nc warm, Ns koel, en omgekeerd bij verminderde.nbsp;Maar de verandering is voor Ns zeer gering, in vergelijking met die van Nc. Merkwaardig is het zeker, datnbsp;twee energieën, die men zich in Ns vertegenwoordigdnbsp;denkt, een geheel andere functie zijn der lichthoeveelheden,nbsp;als wanneer ze afzonderlijk optreden, onder den invloed vannbsp;een kleinere en een grootere golflengte. En onbelangrijknbsp;is het zeker niet, dat ook voor een normaal kleursysteemnbsp;Ns van den kleurblinde, bij verminderde intensiteit,nbsp;blauwer, Nc, uit W en K verkregen, rooder wordt (D o n-ders en Waelchli).
Wat wij hier omtrent spectraalkleuren mededeelden geldt bij den kleurblinde ook voor neutrale blauwgroenenbsp;en rozeroode wollen strengen, welke laatste hij aan hetnbsp;kleurcontrast van licht en schaduw weet te onderkennennbsp;(verg. bl. 7).
b. Betreffende de vergelijkingen van quot;W -f- K met de enkelvoudige kleuren E van het spectrum. Een paar waarnemingen mogen daarvan worden medegedeeld.
Gaslicht van B (X 0.548) = K (0.431)-j-W (^ 0.582), onder verandering der lichtsterkte i door draaiende Nicols.nbsp;De gemiddelde uit een op- en neergaande reeks.
| |||||||||||||||||||||||||
Blpkbaar is in de derde rij E = 87.5 te hoog: ware |
45
E lager, dan zou K en dus ook K; W hooger zijn geworden en de stijging ware regelmatiger geweest.
Minder sterk spreekt de invloed van i op de vergelijking eener koele, l 0.469, met dezelfde W K, als boven.nbsp;Hier was, bij afnemende i, de relatieve intensiteit dernbsp;enkelvoudige altijd grooter geworden, en daarmede denbsp;saturatie-graad geringer, en omgekeerd bij toenemende {.nbsp;Maar werden de intensiteiten weer gelijk gemaakt, door verandering der spleet wijdte van E, dan stemden ook de satura-ties nagenoeg overeen. De verandering der lichtsterkte doornbsp;de Mcols scheen hier dus slechts in zoover invloed te hebben, als de relatieve intensiteiten er door gewijzigd worden.
De vraag ligt voor de hand, in hoever de invloed der lichtsterkte op vergelijkingen van mengsels uit den invloed op de sensaties der enkelvoudige te verklaren is;nbsp;maar het antwoord stuit af op de moeilijkheid, om dennbsp;laatstgenoemden invloed goed te bepalen.
22. Invloed van de samenstelling van het licht op de vergelijkingen. Die invloed behoeft wel niet te wordennbsp;bewezen. Eenige reeksen van waarnemingen zullen echternbsp;niet overbodig zijn.
a. In de eerste plaats zij een reeks medegedeeld, waarin N = W K bepaald werd, terwijl bij vallenden avond,nbsp;met sombere gelijkmatig bedekte lucht, de lichtsterktenbsp;allengs verminderde.
N |
= K |
-t- |
w |
N |
= K |
|
W |
1 |
100 |
|
105 |
6 |
87 |
|
118 |
2 |
98 |
|
107 |
7 |
88 |
|
117 |
3 |
93 |
|
112 |
8 |
87 |
-k |
118 |
4 |
92 |
113 |
9 |
86 |
-k |
119 | |
5 |
89 |
¦ |
116 |
10 |
82 |
“k |
128 |
weerwil van de allengsche |
vermindering der licht- |
46
sterkte, zien wij hier K : quot;W regelmatig dalen: de veranderde samenstelling van het (steeds blauwer wordende) licht had dus een overwegenden invloed i).
h. Hetzelfde kwam aan den dag, onder gelijke omstandigheden, in de vergelijking eener koele kleur met het gewone mengsel: X 0.465 = W 0.582 -|- K 0.4316, waarbij W, omnbsp;zijn relatieve sterkte, door een grijs glaasje getemperd was.
c. Maakt men vergelijkingen met gaslicht, zooals boven (hl. 27) voor daglicht zijn medegedeeld, dan komt hetnbsp;verschil in samenstelling dezer beide lichtsoorten zeernbsp;sterk uit. In onderscheiding van K en W voor daglicht,nbsp;noemen wij die voor gaslicht Kg en Wg: wij hebben nunbsp;Kg : Wg met K : w te vergelijken.
Op 20 der enkelvoudige gereduceerd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) Hoe de dubbelspleten kunnen gebruikt worden, om de relatieve intensiteiten der golflengten van twee licbtsoorten, bijv. van daglicht (onder verschillende omstandigheden) en van een constant kunstlicht te bepalen, zal later vermeld worden. (Zie de noot op bl. 53.) |
E
20
-ocr page 81-47
In de eerste plaats vinden wij Kg : Wg voor alle golflengten veel grooter dan K:W; en ten anderen blijkt, dat in de krommen van Kg en Wg de maxima op geheel andere golflengten komen te liggen dan in die vannbsp;K en quot;W.
Maxima van Knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W
daglicht
gaslicht
op
In gaslicht zijn dus de maxima van K en W tot elkander genaderd, en zijn beide, maar vooral dat van K, naarnbsp;de minder breekbare zjjde van het spectrum verschoven.nbsp;Het maximum der koele komt nagenoeg in H te liggen,nbsp;en gaat zelfs in het warme gedeelte van het spectrumnbsp;over, wanneer men de spleet van W met een grijs plaatjenbsp;voorziet, of wel W van grootere golflengte kiest, zooalsnbsp;andere reeksen van vergelijkingen bewijzen, die wijnbsp;hier, als te ingewikkeld om ze te analyseeren, achterwege laten.
23. Relatieve waarde onzer krommen. Uit 21 en 22 is gebleken, dat sterkte en samenstelling van het licht —nbsp;de absolute dus zoowel als de relatieve intensiteiten dernbsp;verschillende golflengten — een groeten invloed hebbennbsp;op de vergelijkingen. Onderling vergelijkbaar zijn zjjnbsp;dus alleen, wanneer ze bij gelijk licht verkregen zijn.nbsp;Over een vast licht kunnen wjj echter niet beschikken,nbsp;en wel het minst als daglicht. Men trachte er echternbsp;toe te naderen, en make voorts hij hetzelfde licht denbsp;vergelijkingen afwisselend op meer dan één persoon, waarbijnbsp;het ook mogelijk is voor gelijke stemming van het netvliesnbsp;te zorgen. Zoo werden de boven (bl. 29) vermelde ennbsp;eveneens de door Prof. Donders op het Congres te
-ocr page 82-Londen 1) medegedeelde verkregen. Treedt nu dezelfde persoon bij herhaling naast anderen op, dan wordt hetnbsp;veld van vergelijking grooter.
Onafhankelijk van de sterkte en de samenstelling van het licht, is het de vraag, hoe inde vergelijkingen overnbsp;de verschillende deelen van het spectrum een ongelijkma-tigen invloed der lichtsterkte te vermijden.
Zal men een constante voor het enkelvoudig spectrum aannemen en die der samenvallende spectra daardoor latennbsp;bepalen? Bij de ongelijkmatige dispersie in het dioptri-sche spectrum zou dat geen zin hebben. Rationeeler konnbsp;het schijnen, voor iedere vergelijking de spleetwijdte naarnbsp;de eischen van het interferentie-spectrum te reduceeren,nbsp;in dier voege, dat telkens de lichthoeveelheden, tusschennbsp;gelijke verschillen van golflengte (bijv. verschillen vannbsp;0.01 ja) vervat, in de oculair-spleet tot dekking komen.nbsp;Maar, afgezien van praktische bezwaren (de nauwe spleetwijdte bijv., gevorderd voor het toch al zeer zwakke rood),nbsp;zou dergelijke reductie haar doel missen, omdat van dienbsp;hoeveelheden zeer ongelijke fracties in de vochten van hetnbsp;oog en vooral in de gele vlek worden opgeslorpt.
Zal men dan de som der spleetwijdten voor de samenvallende spectra constant houden en die van het enkelvoudige daarnaar regelen? Dat jiiist is, zooals wij zagen, wat
1) Transactions. Physiology. 1881. Een aanwijzing van groote be-teekenis, beslissend voor rood- en groenblindheid en de daar tusschen voorkomende overgangen en gemakkelijk bij dezelfde gelegenheidnbsp;op vele personen toe te passen, geven de eenvoudige vergelijkingennbsp;der lichtsterkten, ook met het eenvoudig duhbelspectroscoop (fig. 1nbsp;hl. 6) te verkrijgen, tusschen D en eenige golflengten aan beidenbsp;zijden van D, namelijk tot C en E. Yerg. kleurstelsels van Prof.nbsp;Donders.
-ocr page 83-49
ons spletenstelsel verwezenlijkt, en daarmede wordt bereikt, 1“ dat voor de golflengten tusschen W en K de vergelijkingen bij te minder lichtsterkte geschieden, hoenbsp;meer de kleur tot K nadert, en 2”, voor die buiten W ennbsp;K, met afnemende lichtsterkte tot de uiteinden van hetnbsp;spectrum (verg. tabel, hl. 27).
Hierbij is alléén ondersteld, dat W lichtsterker gekozen is dan K, wat trouwens ook om andere redenen noodig is.nbsp;’t Schijnt niet, dat aan de eischen der lichtsterkten beternbsp;zou kunnen worden voldaan, dan door deze zelfregelingnbsp;van ons spletenselsel. Bovendien vereenigt de methodenbsp;vastheid en regelmaat met zekerheid en snelheid in denbsp;uitvoering, de laatste, bij de veranderlijkheid van hetnbsp;daglicht, inderdaad onontbeerlijk.
Met drie onafhankelijke spleten moet men zich, om ordeloosheid te voorkomen, aan willekeurige handen leggen, en is, ten slotte, toch evenzeer genoodzaakt, denbsp;componenten op gelijke waarden der enkelvoudige terugnbsp;te brengen, zooals ook Maxwell deed.
24. De gemiddelde fout l). Bij bepaling van N, onder gelijke voorwaarden, bleek de fout uiterst gering te zijnnbsp;(bl. 15). Veel grooter.^s ze in vergelijkingen van de lichtsterkten en van de saturaties.
Onze gewone vergelijkingen zijn die eener enkelvoudige kleur B met een mengsel van twee, doorgaans een koelenbsp;en een warme:
B = K W.
In die vergelijkingen zijn de fouten der verschillende
1) Uit al de waarnemingen wordt de gemiddelde genomen, en de gemiddelde afwijking (hetzij positieve, hetzij negatieve) van elknbsp;der waarnemingen is de gemiddelde fout (Durchschnittsfehleij.
4
-ocr page 84-50
termen van elkander afhankelijk. In de eerste plaats is W -i- K een vaste som, en dus K zooveel te laag als Wnbsp;te hoog en voor W K de fout gelijk nul. Voorts,nbsp;terwijl W lichtsterker is dan K, stijgt de lichtsterkte vannbsp;W ¦ ¦ K met vV^' en rijst daarbij ook E; en, omgekeerd,nbsp;stelt men E naar W. Zoodoende voegen zich saturatie ennbsp;lichtsterkte naar elkander.
Tot voorbeeld, de vergelijking eener tamelijk gesatu-reerde warme (X 0.554) met de gewone W -f- K.
E nbsp;nbsp;nbsp;Wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W K
53.35 — 115 nbsp;nbsp;nbsp;4- 66
gemiddelde fout Kleiner is denbsp;N = wit.
4.9 nbsp;nbsp;nbsp;4.75nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.75nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0
emiddelde fout in de vergelijking met
W K 141
o
W
85.1
2.7
K
55.9
2.7
gemiddelde fout
Wij onderzochten voorts, welken graad van nauwkeurigheid vergelijkingen tusschen twee gelijken, nabij D en nabij G, bereikten, de ééne constant (een der gekoppelde),nbsp;de andere bewegelijk. Nabij D was de uitkomst:
gem. fout, randverdeeling 0.025 nbsp;nbsp;nbsp;0 02nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.49
. „ in ^ nbsp;nbsp;nbsp;0.0005nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.0004nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.011
De gemiddelde fout is bij den roodblinde ruim twintig raaien grooter en wordt door dien van den groenblindenbsp;nog overtroffen.
Hetzelfde geldt van de kleinste merkbare verschillen, naar beide zijden, waarvoor resp. gevonden werd:
X 0.583 en 0.5814 nbsp;nbsp;nbsp;0 583 en 0.581nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.602 en 0.557
-ocr page 85-Het normale oog gaat af op het verscliil in tint (kleur), waar het kleurblinde slechts over verschil in toon (saturatie)nbsp;beschikt.
Bij het gelijkmaken der kleuren werd de gemiddelde fout der lichtsterkten, op 13.5, gevonden voornbsp;Do. 0.6 Wa. 1.24 v. d. W. 0.72
De vergelijkingen nabij G hadden als uitkomst:
Donders. Waelchli.' v. d. W.
29.07 nbsp;nbsp;nbsp;28.98nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28.88
gem. fout, randverdeeling 0.15 nbsp;nbsp;nbsp;0.28nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.59
„ in 1 nbsp;nbsp;nbsp;0.001nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.002nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.04
In het blauw is de nauwkeurigheid van het kleurblinde oog, met hoog stijgende saturatie, dus grooter, voor hetnbsp;normale kleiner dan in het gele, zoodat ze elkander nabijkomen.
Hieraan beantwoorden de kleinste merkbare verschillen , waarvoor gevonden werd:
Do. nbsp;nbsp;nbsp;Wa.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V. d. W.
k 0.430 en 0.437 k 0.4295 en A 0.436 l 0.426 en l 0.438
De gemiddelde fout der lichtsterkten, op 250, werd gevonden:
Do. 10.5 Wa. 11.1 v.d.W. 18.2
Oudere bepalingen wijzen, in het gesatureerde blauw, ook voor Es. (groenblind) eene kleine gemiddelde fout aan.
Berekent men, naar de methode der kleinste quadraten, de middelbare en uit deze de waarschijnlijke fout, voornbsp;een dubbele reeks van op- en neergaande waarnemingen,nbsp;zoo vindt men voor de waarschijnlijke niet meer dan de.nbsp;helft van het bedrag der boven vermelde gemiddelde fouten.
25. Vergelijking onzer methode met andere {die van
4=«
-ocr page 86-Maxwell, ean v. K r i e s, het dubbel-spectroscoop van Helmholtz, de Farbenmesser van Rose). Bij onzenbsp;methode zien we door het oculair naar de spleet ennbsp;ontvangen op het netvlies een beeld van het daarin gelegen spectrum. Bij die van Maxwell plaatst het oognbsp;zich onmiddellijk voor de spleet en ontvangt van hetnbsp;geheele prisma de kleur of de kleuren, van een of vannbsp;elkander dekkende spectra uitgesneden. Maxwell konnbsp;zijn mengsels alléén vergelijken met daarnaast gespiegeldnbsp;wit en moest, om. de vergelijkingen te vinden met enkelvoudige kleuren, het wit algebraïsch elimineeren. Maarnbsp;von Kries slaagde er in, ook bij het volgen dezer methode,nbsp;de laatstgenoemde vergelijkingen direct te verkrijgen, ennbsp;wel door twee zeer dunne prisma’s, met de brekende kantennbsp;verbonden, vóór de objectief-lens te plaatsen, waardoor vannbsp;iedere spleet twee spectra worden gevormd, en één vannbsp;dat ééner spleet met twee van twee naast elkandernbsp;gelegen spleten kan samentreffen, om met verschil vannbsp;richting in het oog te treden.
Het voordeel nu dezer methode is, dat zij groote en aan elkander grenzende vergelijkingsvlakken geeft, dienbsp;eene kleine waarnemings-fout beloven. Maar zij mist denbsp;gelegenheid, om met eigen hand, snel en zeker, een geheele reeks van vergelijkingen te maken. Met „bevelen”nbsp;en „gehoorzamen” is dit niet wel te bereiken. En dit zalnbsp;dan ook wel de reden zijn, waarom Maxwell slechtsnbsp;één kleurblinde onderzocht en waarom Brey en v. Kriesnbsp;zich tot hun eigen oogen bepaalden. Intusschen laat hetnbsp;beginsel zich ook zeer wel met ons spectroscoop verbinden. Men heeft daartoe slechts het oculair te verwijderen en de oculair-spleet door een andere te vervangen. Reeds voor langen tijd heeft Prof Donders opnbsp;die wijze proeven .genomen, en ze zullen weder worden
-ocr page 87-opgevat,iiu von Kries ons geleerd heeft, met zijn twee-ling-prisma vergelijkingen te maken met iedere spectraal-kleur. Het zal dan moeten blijken, of de waarnemingsfout, zooals wij verwachten, bij die inrichting werkelijk kleiner uitvalt dan bij de onze, wat vooral in betrekkingnbsp;tot de lichtsterkte zeer gewenscht ware. Frey en vonnbsp;Kries geven ze niet aan. Maxwell vond bij zijnnbsp;kleurblinde:
33.7 geelgroen -f- 33 1 blauw = wit, en op het eerste de gemiddelde fout = 2.5, op het tweede = 2.3, opnbsp;de som = 4.8 en op het verschil = 1.3, — hetgeennbsp;niet of nauwelijks minder is dan wij verkregen l).
Wij hadden nog gelegenheid, een groot dubbel spec-troscoop te onderzoeken, naar Helmholtz genoemd, en beschreven in het „Bericht über die Wissenschaftlichenbsp;Instrumente auf der Berliner Ausstellung. Berlin 1879.”
Het heeft, evenals het bl. 6 afgebeelde, twee collimato-
1) Overigens zijn de bezwaren door Frey en von Kries tegen de door ons gevolgde methode in het midden gebracht, denkbeeldig.nbsp;Van beperking der aan wendbaarheid kan ook geen sprake zijn:nbsp;met de vrije gekoppelde spleten is alvast gelegenheid gegeven denbsp;complementaii'e te bepalen; en voorts kunnen deze en alle anderenbsp;vergelijkingen op het scherm worden gedemonstreerd, de kleinstenbsp;waarneembare verschillen in toon en tint, bij gelijke lichtsterktenbsp;bepaald en vergeleken. Dove’s beginsel der heteroohrome photo-metrie op spectraalkleuren worden toegepast, enz. enz.
Eindelijk gaf een klein totaal reflecteerend prisma voor één der spleten gelegenheid, voor de verschillende kleuren de relatievenbsp;lichtsterkten van twee spectra van verschillenden oorsprong te bepalen, van dat van daglicht, bijv., en van een (constant) gas- ofnbsp;petroleum-licht, waarbij de veranderingen, waaraan het eerste onderhevig is, bekend worden. Hierover zal in de onderzoekingen vannbsp;het physiologisch laboratorium afzonderlijk worden gehandeld.
-ocr page 88-54
ren, beide draaibaar, ieder met één spleet voorzien, in iedere collimatorbuis een dubbelbrekend prisma, gevende Weenbsp;spectra, waarvan het eene, door verschuiving van hetnbsp;dubbelbrekend prisma in de collimatorbuis, over het andernbsp;zich beweegt en wier relatieve lichtsterkten door eennbsp;Mcol worden geregeld. Een collimator geeft ons dus allenbsp;gewenschte mengsels van twee kleuren, op de gemakkelijkste wijze ook alle complementaire. En laat men vannbsp;een der collimatoren de twee spectra zoo ver over elkander schuiven, dat slechts een daarvan zichtbaar blijft,nbsp;dan kan men ook van iedere enkelvoudige kleur met alnbsp;die mengsels vergelijkingen maken.
Yoor gewone demonstraties is geen geschikter werktuig denkbaar. Maar voor scherpe bepalingen eigent het zichnbsp;niet zoo goed: 1° is het moeielijk, de spleten der beidenbsp;collimatoren op gelijke wijze en, bij de gevorderde draaiingen, op onveranderde wijze te verlichten; 2quot; brengt denbsp;groote verplaatsing der beide spectra, noodig om henbsp;ééne te isoleeren, ons ver buiten het minimum van afwijking, op zich zelf reeds een bezwaar, en bovendiennbsp;een beletsel, om bij denzelfden stand van het oculair denbsp;lijnen van Fraunhofer in elk der spectra te zien ennbsp;hare correspondeerende golflengten af te lezen: door in-en uitschuiven van het oculair ziet de kleurblinde denbsp;neutrale beurtelings warm en koel worden, en 3° maaktnbsp;het dubbelbrekend prisma de lichtsterkten gering en denbsp;beelden minder scherp.
Om deze en andere redenen moeten wij aan het samengesteld spleettoestel met één collimatorbuis en zonder dubbelbrekend prisma de voorkeur geven.
De „Farbenmesser” van Rose, waarvan wij de inrichting bekend onderstellen, kan niet dienen , om de door ons
-ocr page 89-gewenschte vergelijkingen te maken. Hij geeft slechts die tusschen twee zeer samengestelde neutrale, die hetnbsp;normale oog als rozerood en blauw-groen erkent; maarnbsp;deze — op de eenvoudigste wijze en met groote nauwkeurigheid. Loopen de aanwijzingen op verschillende dagennbsp;uiteen, zoo is dit het gevolg van verschil in samenstelling van het daglicht De lichtsterkte toch heeft nauwlijksnbsp;invloed. Wij overtuigden ons daarvan met behulp vannbsp;draaiende Nicols voor den spiegel, ontegenzeggelijk denbsp;zuiverste methode. Men zou hier invloed hebben gewacht, omdat de spectrale Hs (blauw-groen) en vooralnbsp;de uit rood en blauw gevormde Ne (verg. bl. 44) diennbsp;invloed zoo sterk ondervinden. Dat hij hier genoegzaamnbsp;uitblijft, moge aan de groote samengesteldheid van hetnbsp;' mengsel der beide neutralen van den „Farbenmesser”nbsp;worden toegeschreven.
Het werktuig is onschatbaar voor het snel herkennen van kleurblindheid. Voor de differentiëele diagnose tusschen rood- en groenblinden wordt licht van constantenbsp;samenstelling gevorderd, en bovendien liefst vergelijkendnbsp;onderzoek bij hetzelfde licht.
26. Lichtsterkte en saturatie der fundamenteeie kleuren bij kleurblinden. Zijn de fundamenteeie kleuren als functienbsp;der golflengten vastgesteld (fig. 5), dan blijft nog overnbsp;hare saturatie en intensiteit te bepalen, in vergelijking metnbsp;die van het normale oog. Ten aanzien daarvan hebben onzenbsp;onderzoekingen eene groote uitbreiding verkregen Eldersnbsp;zullen ze, in verband met die van andere waarnemers, wellicht ter sprake komen. Hier zij slechts aangestipt, dat,nbsp;wat saturatie aangaat, de kleinste merkbare vermengingnbsp;met een grijs van gelijke lichtsterkte, en de kleinstenbsp;merkbare inmenging in hetzelfde grijs, naar verschillende
-ocr page 90-56
methoden bepaald, én bij E sober én bij mij met die voor het normale oog gelijk staan, en, wat Ae lichtsterktenbsp;gaat, de gevoeligheid voor de kleinste hoeveelheid lichtnbsp;zoowel als de gezichtsscherpte, bij toenemende hoeveelheden, hij E sober niet en bij mij nauwelijks voor dienbsp;van het normale oog onderdoen.
Eindelijk zij nog vermeld, dat het groote scotoma in de streek der gele vlek, hetgeen, na een verblijf in hetnbsp;dnister, belemmerend werkt op het onderscheiden vannbsp;letters, zich bij dezelfde kleuren vertoont én voor rood-én voor groenblinden als voor het normale oog.
Een en ander is daaromtrent reeds te lezen in de Transactions of the international Congress, 7*'‘ Session.nbsp;Physiologij (separate edition) p. 85—87. London. 1881.
-ocr page 91-BY
F. C. DONDERS.
At the Session of the International Medical Congress of Amsterdam, and at the last meeting of the Britishnbsp;Medical Association in Cambridge, I have given an account of my researches on the systems of colour-sense,nbsp;(Compte-rendu du sixieme Congres amp;c., p. 595, and Britishnbsp;Medical Journal, Nov. Id, 1880, p. 267).
In Graefe’s Archiv f. Ophih. B. xxvii. Abth 1, and in the Archives Néerlandaises. T. xvi, 2ième livr., thesenbsp;researches are more fully described. I examined the perfect
1) quot;Wat hier geboden wordt is de door mij op het congres te Londen, in de sectie voor phjsiologie, gehouden voordracht. Zijnbsp;werd opgenomen in de Transactions, Vol. I pag. 277, maar metnbsp;zoovele en zoo zinstorende misstellingen, dat ze onverstaanbaar is.nbsp;In de afzonderlijke uitgaaf der sectie voor physiologie bleven de volstrekt onmisbare figuren geheel achterwege. Ik hen daarom te radenbsp;geworden, die voordracht in de onderzoekingen van het laboratorium,nbsp;verbeterd, te laten overdrukken, en wel in de taal, waarin ik zenbsp;oorspronkelijk schreef, die ze ook voor belangstellenden in hetnbsp;buitenland meer toegankelijk maakt, dan een vertaling in hetnbsp;Nederlandsch zou geweest zijn.
-ocr page 92-58
and imperfect systems quite independent of each other, The relation, if there be any, should appear afterwards.
As to the perfect system, I hold to the the theory of Thomas Young, and even to his fundamental colours.nbsp;Red and violet should be considered as fundamental— i.e.,nbsp;depending on simple processes in the retina, even becausenbsp;the first active rays on both sides of the visible spectrumnbsp;cannot be supposed to excite more than one process. And,nbsp;in addition to these, green is required, because it cannotnbsp;be composed by red and violet; but no more than green,nbsp;because all the visible colours can be composed by red,nbsp;green and violet. If yellow and blue, produced by greennbsp;and red, respectively, by green and violet, are somewhatnbsp;less saturated than the spectral yellow and blue, thisnbsp;may be satisfactorily accounted for.
Each vital process, by which chemical energy is transformed into other forms, depends, as I pointed out some years ago (Dissociation dans le sang et dans les tissus;nbsp;Compte-rendu des Séances de I’Association Frangaise anbsp;Lille, 1874, p. 842) on non-reversible dissociation—i.e.,nbsp;on decomposition of a very complex molecule into two ornbsp;more less complex molecules, under the influence of ^henbsp;motion of heat, chiefly. The same dissociation, I think ,nbsp;can be postulated for the central processes to which sensations belong. The total dissociation (as complete as itnbsp;can be) corresponds to white, which does not dispose tonbsp;any specific secondary sensation. Each partial dissociationnbsp;corresponds to the sensation of a colour, and by the remaining parts of the molecules disposes to the complementary.
contrast, adaptation,
From this point of view the colours and their mixtures, the differences of saturation of the spectral colours and ofnbsp;the colours in general, the secondary phenomena, images,nbsp;amp;c, can be easily understood. We
-ocr page 93-59
also conceive that by rest, in darkness, the molecules become more unstable, and, at almost every impetus, somenbsp;of them are brought to complete dissociation; and wenbsp;may find it plausible that, under the influence of verynbsp;intense light, and of the co-operation of two differentnbsp;processes, such as are excited on the retina by homogeneous blue and yellow light, and propagated in differentnbsp;fibrillae, there is also a tendency to provoke complete dissociation , — all of this being in perfect harmony withnbsp;the known facts.
Imperfect are the systems of the so-called colour-blind. Thomas Young and Sir John Herschel supposed,nbsp;and Clerk Maxwell proved, that the system of thenbsp;colour-blind is diohromatic. Rejecting the hypothesis, thatnbsp;their fundamental colours must correspond to two of thenbsp;perfect system, I avoided the names of the colours ofnbsp;this system, and designated the colours of the colour-blindnbsp;by warm W, and cold C. Now, the warm W and thenbsp;cold C meet, with diminishing saturation, in a neutralnbsp;colourless line N of the spectrum, not far from X = 0.5nbsp;mikron, which is the wave-length, exciting the twonbsp;energies W and C in the same proportion as all thenbsp;waves of the sunlight together. N is thus found, wherenbsp;for the two curves the elements of both energies arenbsp;proportional to the energies, wherenbsp;d W _ ^
^ “ quot;o'
I. Now, the first question which arises is this: Are the energies the same in all cases of colour-blindness?
The specific colour-sensations are not known; but — every energy is plainly characterized by its intensities asnbsp;function of the wave-lengths.
-ocr page 94-60
See beck had already distinguished two classes of colour-blind, and his distinction, to which Holmgrennbsp;adhered, I found quite justified. In his first class henbsp;found the spectrum visible as far as in the normal eye,nbsp;in the second dark and shortened at the red side. How,nbsp;I determined in a great number of cases, with a doublenbsp;spectroscope, the curves of intensity from A to E, andnbsp;found these, in one category, conforming to those of thenbsp;normal eye, with the maximum in D, and in the second,nbsp;beginning much later and slowly rising, but rising farther,nbsp;even to E (conf. Onderzoekingen. VI. p. 125). So it wasnbsp;plainly proved that the warm energy was very differentnbsp;in the two categories.
However, in the second there is more variety than in the first class, and transitional forms between the two,nbsp;though scarce, are not entirely wanting.
In a few cases we tried to determine the curve of intensity over the whole spectrum from A till H. But such a curve cannot be exact, the comparison of the intensitiesnbsp;of different colours, and even of very different degrees ofnbsp;saturation, being too uncertain. Besides, with such anbsp;curve we could not be satisfied. For characterizing anbsp;case of colour-blindness we want the curves of the twonbsp;energies separate.
I -described a form of spectroscope by which these can be easily obtained (conf. v. d. Weijde. p. 18).
In the dichromatic system every colour of the spectrum can be composed by mixture of a warm and a cold colour.nbsp;For getting the equations between these mixtures and thenbsp;homogeneous colours, we want: 1. two spectra, coveringnbsp;each other, and allowing a warm and a cold colour of definite refrangibility to mingle in every proportion; 2. anbsp;single spectrum, capable of being moved along beneath the
-ocr page 95-double one, and presenting subsequently each homogeneous colour in the ocular slit.
The usual spectroscopes were not suitable. The small double one, described by Hirschberg, allows one tonbsp;compare two colours of two spectra and to mingle themnbsp;to a certain extent, but not to compare such mixturesnbsp;with simple colours. The ophthalmo-spectroscope of Dr.nbsp;Ulan, by the combination of a double refracting prismnbsp;and a Nicol, shows four spectra from two slits of thenbsp;same collimator, but these cannot be combined to form anbsp;mixture of the proper degrees of cold and warm and anbsp;single spectrum, as are wanting for our object. Finally,nbsp;the double spectroscope of Helmholtz, has two collimator-tubes, and, by means, of a double refracting prismnbsp;and a Nicol, shows two spectra from each, all seen innbsp;the same ocular tube. It allows indeed, by moving thenbsp;double refracting prism, to and from the slit, to mixnbsp;every W and C of two spectra of the same slit, to regulate the proportions, bythelNicol, and to make equationsnbsp;of the mixtures, obtained, with the colours of the simplenbsp;spectrum of the other collimator. But there is a difficultynbsp;in obtaining constantly the same light for the two turningnbsp;collimators, and also in determining accurately the sortnbsp;of light of the different spectra, seen in the ocular slitnbsp;at a definite length of the ocular tube.
The difficulties were avoided by using a single collimator, bearing a pair of combined slits, a and 5, on the same line, and a single slit, c, under these. The slitsnbsp;a and b produce two spectra on the same line, whosenbsp;coincident colours depend on the distance between a and b.nbsp;Now, by the same mechanism, a is dilated as much asnbsp;b is narrowed, the centre of each and the sum of bothnbsp;remaining the same. The distance between and the sum
-ocr page 96-62
of both the slits can be regulated, in order to produce the mixture of each pair of waves, in every proportion,nbsp;at all intensities. The slit c has its single spectrum, andnbsp;allows, by its movement, each colour to be brought undernbsp;the mixed in the ocular slit. By changing its diameter,nbsp;the centre of the slit is not displaced. Equations arenbsp;found by regulating the colour by the combined slits, andnbsp;the intensity by the single. Now, the required diameter ofnbsp;a and 6, reduced on the diameter of c, are the ordinatesnbsp;of the standard warm and cold colour, by which thenbsp;compared homogeneous is composed.
This method has been employed in a certain number of cases. Since Clerk Maxwell (1860), equations ofnbsp;this kind had not been obtained. Our cases form a seriesnbsp;from absolute achromatopsia going up to the normal system.
The curves are modified by the wave-lengths and the intensities of the standard-colours used. The systemnbsp;of the combined slits neutralizes in some degree thenbsp;influence of the differences of brightness in a series ofnbsp;equations. Reduced on equal areas and equal degreesnbsp;of saturation, the curves of different series may be compared. Still, alternating determinations by two or morenbsp;colour-blind persons, under the same circumstances, arenbsp;desirable. The following cases have been examined innbsp;this way.
1. Achromatopsia. — Mr. d’E., 32 years old, good observer , has no sensation of colour whatever. A coloured glass before his eye acts as a smoked glass. The rightnbsp;eye has M. 4.5, Am. 0.75 and Acuity = The left,nbsp;with converging squint, has M. 3.5, Acuity /j. In moderate light he can write and read the whole day, notnbsp;using glasses, without fatigue. But he does not see well
-ocr page 97-63
by bright light. In both eyes the media and fundus are normal, the papillae rather pale, but not exceeding thenbsp;limits of the normal.
Some years ago, I examined and described this case. Recently, I also determined the curve of intensity, usingnbsp;the double spectroscope, and making equations betweennbsp;a fixed colour of one spectrum and all the colours of thenbsp;other spectrum consecutively seen in the ocular slit. Thenbsp;curve, deduced from the slits of the collimators, was reduced , as we use to do, to the spectrum of interference,nbsp;the only rational abscissa. It is a very regular, almostnbsp;symmetrical curve, Pig. 1, I (dotted line, Achromatopsia),nbsp;beginning slowly at A = 0.646 ft, ending at A = 0.402nbsp;and showing its maximum at A ~ 0.517 ft. It differs littlenbsp;from that of the red-blind, but is still more reduced atnbsp;the red side and somewhat at the violet.
Red-hlindness, fig. 2, I Rb. — Mr. Van der Weijde, a medical student, examined his quite typical case withnbsp;great care, and intends to describe it methodically, innbsp;connection with a casse of green-blindness. Here I onlynbsp;present the curves of h\s two fundamental colours. Theynbsp;are obtained by making equations of a mixture of A ^nbsp;0.4316 [I and A = 0.582 fi of the two spectra of the combined slits, with each homogeneous colour of the spectrumnbsp;of the single slit. They are reduced to the interferentialnbsp;spectrum and to equal areas. In this form, the formulanbsp;(p. 3) supposes, that the two curves intersect in the neutralnbsp;line N, which is seen to be nearly the case (fig. 2).
Green-blindness, fig. 2, II Gb. — Mr. E s c h e r, engineer, presents a typical case of green-blindness. It will be described by Mr. Van der Weijde. Here the curves,
-ocr page 98-Fig. 2, II Gb will do. They are deduced from the same staudard-colours X ~ 0.4316 and I = 0.582nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, and the
same reductions have been applied, as in the curves of Mr. van der Weijde, in order to be comparable. Thenbsp;difference between the two curves is seen at once.
In the green-blind, the warm colour extends much further to the red side, rises more rapidly and comes sooner to its maximum. About X “ 0.5 /i, corresponding to H,nbsp;it is manifestly lower than the red-blind. As might benbsp;expected for equal areas, the curves do in ersect almostnbsp;exactly in N.
Normal colour-sense, fig. 3. — The curves were determined in Dr. van der Plaats (PI) and in myself (Do). Equations were made between mixtures of green and red,nbsp;and each of the homogeneous colours between these; andnbsp;also between mixtures of green and indigo, and each ofnbsp;the homogeneous between them. Ked of ^, = 0.654 ^ andnbsp;indigo oi X = 0;424 fi were found of convenient intensity.
In the spectrum of direct sunlight, only a thin part remains green, bounded at one side by yellow, at thenbsp;other by blue (Preyer). I found this at ^ — 0.508nbsp;very near the neutral line of the colour-blind. This greennbsp;we tried, and found it satisfactory for both eyes of Dr.nbsp;van der Plaats and for my own right eye, as the mixtures, resp. with red and indigo, gave very well thenbsp;hues of the intermediate colours, and, at both sides, i. e.nbsp;for yellow and for blue, about the same difference innbsp;saturation with the spectral colours. The curves (fig. 3)nbsp;have been reduced on full saturation of red and violet,nbsp;and, besides, on the spectrum of interference.
The method of construction supposes that in the standard green at ^ = 0.508 the two other energies are
-ocr page 99-wanting. Indeed, if virtually present, they are here fused with sufficient green so as to produce the total processnbsp;of white, which diminishes the saturation of the green.nbsp;It appears, further, that the standard green does notnbsp;acquire its maximum here, hut much more to the left,nbsp;at ^ = 0.540 where the red energy is already verynbsp;active, and the intensity of light near its maximum.
From the curves of v. d. Plaats, I deduce, by simple addition of the intensities, a curve of intensity (fig. 1, N,nbsp;normal), and I do the same for the two curves of colourblindness (III green-blind, and II red-blind), to which thenbsp;case of achromatopsia I is added.
The result is most striking. In the red-blind the intensity is inferior to that of the normal in the red, but superior in the green; and the contrary holds for thenbsp;green-blind. This would appear still more clearly, if thenbsp;area of the normal eye had been accurately reduced tonbsp;those of the green- and red-blind.
It will be remarked that the two curves of the red- and of the green-blind (fig. 2) correspond approximately to thenbsp;green and the violet, and to the red and violet of thenbsp;normal. But this is quite accidental. Between the red- andnbsp;green-blind there are transitions, presenting other curves.
II. — It is not sufficient to have determined the curves of intensity. We want to know also the saturation of thenbsp;fundamental colours. My intention is not to treat herenbsp;in extenso this very large subject. I wish to confine myself almost exclusively to the saturation of the green energy,nbsp;in cases of feeble colour-sense, which will show sufficiently the great bearing of the subject.
Imperfect colour-blind are generally considered as nor-
-ocr page 100-mal: they, indeed, scarcely make any glaring mistake. In the spectrum they distinguish green, and see no neutral grey line; with the colorimeter (Farbenmesser ofnbsp;Rose) they find no equation of two colours (properly, ofnbsp;grey and grey); the mixture of spectral red and bluenbsp;produces a pale rose, not a grey. But they hesitate innbsp;Holmgren’s tests, and decipher Stilling’s pseudo-isochromatic tables with difficulty, some of these not atnbsp;all. Our lantern shows in numbers their imperfect colour-sense.
In such cases I determined the smallest perceptible difference in hue. Tubes of the shape of paralellopipeda,nbsp;20 centimeters long, 2.7 centimeters thick, formed by fournbsp;rectangles of mirror-glass, and a square at bottom, werenbsp;divided in diagonal direction by a diaphragm of the samenbsp;glass, in order to form two long prismatical spaces andnbsp;these were filled with two liquids, equal in transparencynbsp;and saturation, but different in colour and hue. Thenbsp;green, a saturated solution of sulphate of nickel, and thenbsp;yellow-orange, a properly diluted solution of bichromatenbsp;of potassium, both belonging to the warm series, provednbsp;to answer very well.
Through the different horizontal sections of such a tube we see all the transitions from the yellow-orange at thenbsp;bottom, to the green at the top. Two such tubes werenbsp;put behind two broad slits in a large black diaphragm,nbsp;placed before a double ground white glass, turned to thenbsp;light. Now, one of the tubes was slowly moved down ornbsp;upwards, and the minimum was determined by which anbsp;difference of hue became visible for different persons.
A single example of the results wil suffice:—
-ocr page 101-
The difference was recognized: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Very striking is the small sensibility, in feehte colour-sense, for differences of hues, both warmer cold: this, I think, cannot be explained otherwise than by a slightnbsp;development of their green energy. In the redblind (dichromatic system) all difference of hue is wanting, as well innbsp;the warm as in the cold series. The numerous differencesnbsp;of hue in the normal eye depend on mixtures of the green,nbsp;in various quantities, with the red and the violet energy,nbsp;respectively. How, where those differences are less numerous , less perceptible than usual, it must signify thatnbsp;the green energy is not well developed.
In the same way the sensibility for transition between a warm and a cold colour has been determined in casesnbsp;of normal and abnormal colour-sense. Solutions ot thenbsp;green sulphate of nickel and the blue ammonia-sulphatenbsp;of copper proved very satisfactory. For the transition between these the sensibility was not inferior in cases ofnbsp;feeble colour-sense, and even not in red- and green-blindness, but appeared rather superior on the limits betweennbsp;warm and cold.
It deserves also our full interest that in cases, which
-ocr page 102-are to be considered as normal, the green energy still appears to be developed in very different degrees (Comp.nbsp;Bouvin and Waelchli).
The colour-blind, of course, in the experiments v^ith hues of the same (warm or cold) colour, could only perceivenbsp;differences of saturation and luminosity; Mr. van dernbsp;Weijde would have seen no differences at all, if we hadnbsp;succeeded in excluding these completely in our solutions.
For comparing the saturation of homogeneous colours in the normal and in the dichromatic system, I used thenbsp;ophthalmo-spectroscope of Gian, and found that, in general, in the last it attains the same degree as in the first.nbsp;But in some cases the saturation is much inferior, andnbsp;in a case belonging to the category described as violetblindness, it was very slight.
III. — After the curves of intensity and the degrees of saturation, we have still to determine the sensibilitynbsp;for light.
In some experiments it was examined after staying for half an hour in complete darkness. We used a spectroscope with toothed wheels, which indicated in the darknbsp;the sort of light in the ocular slit and the diameter ofnbsp;the slit of the collimator. A writing-apparatus for blindnbsp;persons was used for taking the notes. The light for thenbsp;spectroscope was taken from one of the openings in a diaphragm turning before a piece of white ground glass, directednbsp;to the uniform sky or to a standard light. A long tubenbsp;extended from the opening of the diaphragm to the slit ofnbsp;the collimator. This slit was gradually opened, till any lightnbsp;of the spectrum, the ocular being entirely free, became visible. Normal and common colour-blind persons, all saw almost at the same diameter of the slit of the collimator a
-ocr page 103-greyish luminosity, soon turning a little into the warm at the left, into the cold at the right side, the last requiringnbsp;a somewhat wider slit, even in the red-blind. By furthernbsp;dilatation, for the normal eye the grey becomes greenish,nbsp;and at the extreme left characteristic red is added, whichnbsp;appears at once in this colour as the corresponding lightnbsp;becomes visible.
As to the diflerent colours seen in the ocular slit, a notable difference was only found for the red-blind, whonbsp;required more light for seeing it beyond D, and muchnbsp;more beyond C.
Immediately after these, the sensibility for white light was examined in diffuse daylight, directed on the middlenbsp;part of the white ceiling, and sent from there in thenbsp;room. A white visiting-card was seen and the directionnbsp;of its longest diameter recognized on a black ground, atnbsp;the same degrees of light and the same distances by thenbsp;green-blind and normal, with a little uncertainty perhaps by the red-blind, but only at more than double thenbsp;amount of light by an absolutely colour-blind and by anbsp;violet-blind.
The apparatus of Forster, in use for the determination of torpor retinae, gave corresponding results.
The acuity of vision, as a function of the intensity of light, cannot be well determined for small intensitiesnbsp;in a very sensitive eye. In cold colours the acuity fornbsp;black letters decreases much more rapidly than in warm,nbsp;every distinction becoming quite impossible for directnbsp;vision at an intensity, under which warm colours permitnbsp;one to distinguish tolerably well. I mentioned this factnbsp;already last year at Cambridge. It was examined, both
-ocr page 104-70
with a red and a green-blind person, after the experiments with the apparatus of Forster, for black letters printed on coloured papers, more especially on vividnbsp;red and blue. ').
Now, in the light 1 (first degree), at which the white card was well distinguished in its form, the green papernbsp;still appeared very dark and uniform, no trace of lettersnbsp;beeing seen; the red quite black. At 2, the blue wasnbsp;much clearer, and showed some indistinct black forms;nbsp;the red was still nearly black, and quite uniform. At 3,nbsp;the blue was rather intense, but less intense at directnbsp;vision, and the letters here quite diffuse, as if blurred;nbsp;the red, on the contrary, clearer in the axis. At 4,nbsp;the red still very dark, but presenting a much clearernbsp;circle of direct vision, where large print was seen verynbsp;sharply and distinctly, dark on red by the normal andnbsp;the green-blind, whitish on dark red by the red-blind;nbsp;the blue appeared altogether in much stronger light, butnbsp;darker at direct vision, where, as in a large scotoma,nbsp;all the forms were as blurred. At 5, normal and colourblind read with great facility on the red, but not at all,nbsp;at direct vision, on the blue, where the scotoma still isnbsp;a hinderance at a light, which brings the acuity of visionnbsp;on red and on grey to a half. Now, indirect vision on thenbsp;blue, is quite normal. — On grey paper, also, there isnbsp;some indication of the central scotoma. On the large starnbsp;for the examination of astigmatism (conf. Snellen’snbsp;types), the dark grey, seen between the lines near thenbsp;centrum, may have the same origin.
1) In full daylight, the black letters on red, by contrast, appear beautifully green, on blue , yellowish-bronze, — the last chiefly in a metallic lustre.
-ocr page 105-In the same series of comparative experiments, under the same circumstances, follovsred the determination ofnbsp;the acuity at different degrees of daylight. In this respect,nbsp;no differences are found between the green-blind andnbsp;the normal, perhaps a slight one between the normalnbsp;and the red-blind, who needs a little more light.
It is desirable that not only comparative, but also absolute determinations be made; the apparatus of Forster, with standard light, also combined with spectroscope for different sorts of homogeneous light, can benbsp;used for that object.
Conclusion. The systems of colour-sense, in dif event individuals^ present a series of types, with multifariousnbsp;transitions:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Absolute achromatopsia.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Red-blindness and transitions between 1 and 2.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Green-blindness and transitions between 2 and 3.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Normal system, in different degrees of perfection,nbsp;and transitions between 3 and 4.
No direct transitions have been found from 1 to 3* nor from 2 to 4.
Whether this series has any phylogenetical bearing, will be examined afterwards.
-ocr page 106- -ocr page 107-(Voordracht, gehouden in de Sectie voor Oogheelkunde van het Zevende Internationaal Geneeskundig Congres, te Londen.)
Sympathische ophthalmie behoort voorzeker tot de meest ernstige aandoeningen van het oog. De physiologischenbsp;verklaring van het proces is een belangstellend vraagstuknbsp;geweest, sedert we dit klinisch beeld het eerst leerdennbsp;kennen.
Hare geschiedenis is betrekkelijk nieuw. We vinden ze het eerst genoemd in 1830, door William Mackenzie,nbsp;in de eerste uitgave van zijn: (^Practical treatise on thenbsp;diseases of the eye,” op bladz. 480: «we sometimes meetnbsp;with severe sympathetic inflammation in the eye whichnbsp;has not received the injury.”
In de tweede uitgave van hetzelfde werk, anno 1844, geeft Mackenzie de omschrijving van een tweetal gevallen, waarin hij de kenmerken van het ziekteverloopnbsp;nauwkeurig omschrijft en schier alles vermeldt, wat wenbsp;tot op den laatsten tijd uit een klinisch oogpunt van ditnbsp;ziektebeeld weten.
Sedert dien vinden we in de litteratuur een tal van casuïstische mededeelingen, zoodat wel blijkt dat sympathische ophthalmie niet zeldzaam voorkomt In de inau-
-ocr page 108-74
guraal dissertatie van Joseph Sclineider, Wurzburg 1880, zijn 758 beschreven gevallen bijeengebracht; daarvannbsp;waren er 69 het gevolg van operatieve behandeling.
Wat de physiologische verklaring van sympathische oogaandoening aangaat, vinden we reeds door Mackenzienbsp;opgemerkt, dat daarbij de ontsteking voortgeplant kannbsp;worden per continuitatem langs de gezichtszenuw, ofnbsp;misschien door reflectorischen zenuwinvloed langs dennbsp;weg der ciliairzenuwen.
Deze laatstgenoemde hypothese vond aanvankelijk den meesten bijval. Ze paste zoo juist bij de toen heerschendenbsp;begrippen van den invloed van zenuwwerkdadigheid opnbsp;voeding en ontsteking.
Als zoovele bewijzen van dien zenuwinvloed stelde men, naast de sympathische oogontsteking, de neuroparalytischenbsp;oogontsteking, die na doorsnijding of degeneratie van dennbsp;n. Trigeminus ontstaat, alsook de keratitis en huidaandoening bij Herpes zoster frontalis.
Die beide analoga hebben echter hunne waarde als bewijzen van zenuwinvloed verloren.
Reeds vóór 24 jaren toch gelukte het mij overtuigend aan te toonen '), dat die zoogenaamde neuroparalytischenbsp;oogontsteking vóórkomen of hersteld kan worden , als mennbsp;het oog voldoende beschut voor beleediging, uitdroogingnbsp;en verdere schadelijke invloeden, waaraan het oog blootstaat als de beschuttende invloed van het gevoel gemistnbsp;wordt. Door bij het konijn, met doorgesneden Trigeminus, het oog te sluiten en het voelende oor voor de ge-voellooze oogleden te hechten, werd de beteekenis vannbsp;neuroparalytische ontsteking te niet gedaan.
Evenzoo verloor de Herpes zoster alle bewijskracht voor
') H. Snellen. De invloed der zenuwen op de ontsteking. Utrecht 1857.
-ocr page 109-directer) invloed van zennuvvwerkdadigheid op ontsteking. De pathologisch-anatomische onderzoekingen van Wy ss ')nbsp;hebben aan het licht gebracht dat men hier te doen heeftnbsp;met een etterend proces van de zenuwvezelen zelve, datnbsp;zich tot de zenuwuiteinden in de huid en in het hoornvlies voortplant.
Meer en meer wordt dus de ter verklaring van sympathische ophthalmie aangenomen reflectorische zenuwwerking eene op zichzelf staande voorstelling; en ook hier ontbreekt het niet aan reden tot twijfel. De inklemmingnbsp;van ciliairzenuwstammen, die als uitgangspunt gold, wordtnbsp;dikwijls niet gevonden. Men heeft er ook gewicht aannbsp;gehecht, dat somtijds de kyklitis op het tweede oog opnbsp;correspondeerende punten ontstaat als op het eerstaan-gedane oog; maar in andere gevallen ontbreekt die overeenstemming, en kan ze dus aan toeval of bijkomendenbsp;omstandigheden toegeschreven worden.
Wel kan reflectorische of irradieerende zenuwwerking optreden als oorzaak van sympathische neurose (consen-suelle irritatie, traahafscheiding, accommodatiestoornis,nbsp;tijdelijke anopsie). Maar neurose is geene ontsteking.nbsp;Sympathische neurose en sympathische ontsteking kunnennbsp;samengaan of elkander opvolgen, maar het zijn twee opnbsp;zichzelf staande processen, die streng uiteen te houdennbsp;zijn.
Het wordt meer en meer waarschijnlijk, dat sympathische ontsteking langs een anderen weg voortgeplant wordt.
') Wyss. Betrage zur Kenntnis des Herpes Zoster; Wagner’s Aroliiv. XII, S. 261.
'^) C. F. Donders. Klin. Monatsbl, I. S. 448. — Tli. Leber, Archiv. f. Ophth., XXVI, 2. S. 249.
-ocr page 110-70
Sympathische kyklitis ontstaat niet, dan nadat in het eerstaangedane oog zich een kenmerkend proces heeftnbsp;ontwikkeld. Ze is nooit eerder waargenomen, dan 2 a 3nbsp;weken na de verwonding, in den regel later, somtijdsnbsp;eerst na jaren. Belangrijke vermindering van het gezichtsvermogen van het verwonde oog gaat altijd vooraf.nbsp;Er ontstaat daar iritis, kyklitis, chorioiditis met verduis*nbsp;tering van het pupilvlak en van het glasvocht '). Aan -vankelijk is de tensie verminderd; in den regel consta-teeren we verhoogde tensie, voordat het tweede oog aangedaan wordt. Deze toename der tensie gaat uit van denbsp;achter de iris gelegene deelen van het oog. De iris isnbsp;naar voren gedrongen. Bij anatomisch onderzoek vindennbsp;we de iris geïnfiltreerd en vooral aan hare achtervlaktenbsp;bedekt met vast exsudaat. Het glasvocht en tevens veelalnbsp;ook, geheel of gedeeltelijk, het netvlies zijn trechtervormig samengetrokken '^). De top van den trechter blijftnbsp;met den opticus samenhangen en schijnt hier het weefselnbsp;naar voren te trekken.
We mogen aannemen dat de lyraphbanen van de iris en van het voorste gedeelte van het oog geobstrueerd,nbsp;die van het achter de iris gelegen gedeelte daarentegennbsp;gedilateerd zijn.
De anatomische veranderingen van het uveaalweefsel zijn karakteristiek. We vinden dit steeds verdikt en geïnfiltreerd en bedekt met lymphoïde cellen en met korrel-groepen. Deze lymphoïde cellen en korrels zijn door hetnbsp;geheele achterste gedeelte van het oog verspreid.
De genoemde pathologische veranderingen kunnen we tot twee categoriën terugbrengen: 1°. verwijding van de
j A. von Graefe. Klin. Monatsbl., I, S. 447.
2) Th. Treitel. Arcliiv. f. Ophth., XXVI. 3, S. 83.
-ocr page 111-achterste lymphwegen, 2°. infective plastische ontsteking van het uveaalweefsel.
Ik neem aan dat deze twee factoren moeten coincidee-ren om de secundaire affectie van het tweede oog te doen ontstaan. Daardoor zou kunnen verklaard worden hoe innbsp;de verschillende gevallen een zoo uiteenloopende duur vannbsp;tijd vereischt wordt, alvorens het tweede oog verschijnselen vertoont.
De weg, waarlangs de aandoening van het eene oog naar het andere wordt overgeplant, is meest waarschijnlijk bij de lymphbanen te zoeken.
De perichorioidale lymphruimte is in den regel ten deele verwijd ’).
De weefsels rondom de papilla nervi optici zijn geïmpregneerd met lymphoïde cellen.
Prof. Mac. Gillavry’) heeft het eerst aangetoond, en na hem is dit herhaaldelijk geconstateerd — dat overeenkomstige lymphoïde cellen te vinden zijn in de sub-durale lymphruimten van de gezichtszenuw.
Max Knies®) toonde die lymphoïde cellen aan in de arachnoïdea van beide optici, in een lethaal geval, waarnbsp;gedurende het leven op een oog duidelijke Iritis wasnbsp;waargenomen — echter niet van traumatischen aard.
In een'geval van ware sympathische ophthalmia, waar na de extirpatie van het verwonde oog lethale meningitisnbsp;gevolgd was, vond Pagenstecher '*) in beide oogen de
') B. Steinheim. Knapp’s Arcliiv. f. Ophth., IX. S. 51.
¦^) Gompte Rendu, Gme Session du Congres Intern., Amsterd. 1879, II. pag. 284.
5) Bericht Ophth. Ges. Heidelberg, 1879. p. 52. — Knapp’s Arehiv. f. Ophth., IX, S. 1.
¦') Herman Pagenstecher, Klin. Monatsbl, XI, 123.
-ocr page 112-78
papillae nervi optici met omliggend weefsel, alsook uvea en glasvocht, geïnfiltreerd met lymphoïde cellen.
De waarnemingen van meningitis na extirpatie van oogen met purulente ontsteking maken het aannemelijk,nbsp;dat de sepsis zich langs den opticus naar de intercranieelenbsp;holte kan voortplanten.
Ik nam een geval waar van meningitis en otitis, dat gelijktijdig met sympathische kyklitis ontstond, tengevolgenbsp;van verwonding van eén oog. De Heer N., oud 27 jaar,nbsp;kwam den 17den October 1876 met purulente infiltratienbsp;van hoornvlies en lens bij mij; hij had het oog, toen drienbsp;weken te voren, bij het openen van een Champagnefleschnbsp;verwond; 8 November kliefde ik de cornea en liet ik denbsp;gezwollen lens naar buiten, omdat het oog hard en pijnlijk was. Tot extirpatie besloten we niet terstond, uitnbsp;vrees wegens den purulenten toestand van het oog, ennbsp;tevens ook, omdat we toen , naar onze overtuiging vannbsp;destijds, meenden sympathische aandoening niet te vree-zen te hebben, wanneer de verwonding zich niet tot innbsp;de ciliairstreek uitstrekt. Weinige dagen later was hetnbsp;tweede oog geïnjicieerd en vertoonde spoedig alle verschijnselen van sympathische kyklitis. Tevens verminderdenbsp;het gehoor aan beide zijden; patient klaagde over hevigenbsp;hoofdpijnen en begon te ijlen.
Den 23sten November extirpeerde ik het verwonde oog. De patient was toen geheel comateus. Allengs hebbennbsp;zich de cerebraalfunctiën hersteld, maar patient bleefnbsp;blind en doof. In denzelfden toestand bevindt hij zichnbsp;tot op heden. Het tweede oog bleef aanvankelijk pijnlijknbsp;en is thans geheel geatrophieerd. Het geëxtirpeerde oognbsp;werd aan Prof. Mac Gillavry afgestaan, omdat dezenbsp;toen juist zich bezig hield met onderzoekingen over sympathische ophthalmia, die hij op het Congres te- Amsterdam zoude mededeelen. Retina en glasvocht waren trechtervormig naar voren getrokken. De uvea was merkelijk
-ocr page 113-79
verdikt en met lymphoïde cellen geïnfiltreerd. Lymphoïde cellen werden ook gevonden in den omtrek van de papillanbsp;en in de subdurale lymphruimten van den n. opticus.
Pagenstecher ’) heeft een geval medegedeeld, waar, bij eene verwonding, de n. opticus afgescheurd was, ennbsp;ook sympathische ontsteking aan het tweede oog volgde.nbsp;Op grond daarvan concludeert hij tegen voortplantingnbsp;langs den opticus. Maar het schijnt mij volstrekt nietnbsp;onaannemelijk dat, ook na afscheuring van de zenuw, denbsp;lymphwegen zich langs het bindweefsel kunnen herstellen.nbsp;Hetzelfde is ook te verwachten bij opticusdoorsnijding,nbsp;die men ter vervanging van extirpatie heeft willen aanbevelen, maar waarvan laatstelijk herhaaldelijk de meestnbsp;ongunstige uitkomsten zijn medegedeeld ^).
Alle zenuwstammen zijn van lymphscheden omgeven, en bij ontsteking van den bulbus kan men dus ook overeenkomstige infiltratie van de ciliairzenuwscheden verwachten.nbsp;Nettleship ’) vond dit onlangs bevestigd en schrijftnbsp;daaromtrent; «In the sections of ciliary nerves a considerable space was often present between the nerve and itsnbsp;fibrous sheath. ... In many parts there was a considerable collection or infiltration of cells in the tissue externalnbsp;to the nerves.” Hij brengt hierbij in herinnering, datnbsp;reeds in 1874 door Herman Schmidt^) (van Mar-
') Herman Pagenstecher. Knapp’s Archiv. f. Ophth., VIII, S. 65.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Klinische Beobaohtungen liber die sympathische Ophthalmie.nbsp;Aus der Graefe’schen Angenanstalt zu Halle, von Dr. Bunge,nbsp;Dessau, 1880, en ïh. Leber, Arch. f. Ophth., XXYII; I. S. 331.
3) nbsp;nbsp;nbsp;E. Nettleship, Three cases of symp. Ophth. — Transactnbsp;of the Clin. Soc. of London. Vol. XIII. 1880.
¦*) Klin. MonatsbL, XII, 1874, S. 182.
-ocr page 114-80
burg) medegedeeld was, dat deze bij dergelijk onderzoek gevonden had dat de zenuwvezelen zelve onveranderdnbsp;waren, maar dat zich tusschen de vezelen een groot aantalnbsp;lymphoïde cellen bevond.
Indien we mogen aannemen, dat het inflammatoir proces zich tot de hersenen en tot het tweede oog kan voortplanten langs de lymphvaten, dan doet zich de vraagnbsp;op, wat men zich als het substraat, dat de infectie overbrengt , denken moet ?
Leber') opperde in het vorige jaar het denkbeeld, dat meningitis, zooals die somtijds na extirpatie van eennbsp;purulent oog ontstaat, het gevolg kan zijn van parasitairenbsp;infectie. »Als Ursache solcher Vorfalle muss wohl einenbsp;Infection der Orbitalwunde angenommen werden, welchenbsp;in loco nur zu einer unbedeutenden, der Beobachting sichnbsp;entziêhenden infectuösen Entzünding von propagatorischennbsp;Charakter führt, vermutlich durch Venenbahnen in dienbsp;Schedelhöhle weiterkriegt.”
Berlin''^) heeft het eerst de hypotese gesteld, dat ook de ontsteking, die tot sympatische aandoening leidt, vannbsp;parasitairen aard zou kunnen zijn; en het voetspoor vannbsp;Leber volgende, zocht hij, evenals Leber bij meningitis,nbsp;ook hier den weg van voortplanting in de venae.
Leber ®), op zijne beurt, sluit zich thans bij Berlin aan , wat aangaat de voorstelling van de parasitaire natuurnbsp;van sympathische kyklitis; maar daarentegen wil hij hiernbsp;niet door de venae, maar wel door de lymphanen het
') Le-ber. Archiv. f. Ophth., XXVI. Ill, S. ‘210.
¦^) R. Berlin. Volkmann’s Sammlung klinischer Vortrage, No. 186. 1880.
3) Th. Leber. Archiv. f. Ophth., XXVI, III, S. 211.
-ocr page 115-81
proces zien voorschrijden '). «Es steht desshalb für mich fest, wenn die sympathische Entzündung eine infectuösenbsp;ist, so kann die Fortleitung nur durch den Schnervennbsp;erfolgen.»
Bij hystologisch onderzoek van bulhi, die sympathische ontsteking veroorzaakten, heeft men naast de lymphoïdenbsp;cellen telkens korrelige massa’s gevonden, die voor op-hoopingen van parasitaire microphyten zouden kunnennbsp;gelden. Gewoonlijk geschiedt zoodanig onderzoek niet dannbsp;nadat de weefsels in chroomzuur verhard zijn. Zoude mennbsp;bij deze korrelige massa’s beweging zien, indien men,nbsp;met het oog hierop, den bulbus onmiddellijk na de extirpatie versch onderzocht?
Leber is geneigd dit bevestigend te beantwoorden op grond van zijne laatste bevindingen: In een verwond oog,nbsp;dat hij wegens sympathische ontsteking extirpeerde, zagnbsp;hij in de verschillende deelen van den oogbol bewegendenbsp;moleculen van allerlei grootte ^): «Ihre Grosse ist ver-schieden und geht bis an die Grenze der Sichtbarkeit;nbsp;auch die Form ist ungleich; die Gebilde sind theils isolirt,nbsp;theils zu zwei oder mehrere an einander hangend; überallnbsp;erhiilt man aber, durch lebhafte, drehende, kreisendenbsp;Bewegungen und Formveranderungen, den Eindruck desnbsp;Lebendigen.»
Ik had dezer dagen gelegenheid hetzelfde te constatee-ren : Bij een vijftienjarig meisje, dat 21 dagen te voren door een weversspoel verwond was, vond ik een groote,nbsp;zwartgekleurde cicatrix in de ciliairstreek, totaal verlies vannbsp;lichtperceptie en pijnlijkheid bij aanraking. Het tweede oognbsp;nog normaal. Ik extirpeerde het verwonde oog en tevensnbsp;een stuk van den opticus. Onmiddellijk daarop kliefde ik
') ïli. Leber. Archiv. f. Ophth., XXVII, I, S. 331. 2) Archiv. f. üphth., XXVII, I, S. 341.
-ocr page 116-82
den bulbus, snijdende door de cicatrix en langs den opticus, maar dezen aanvankelijk intact latend, Er werd gezorgd alleen volkomen zuivere instrumenten en uitgekookte zoutoplossing te bezigen. Door afschrappen vannbsp;de sneevlakte van de cicatrix verkreeg ik reeds dadelijknbsp;een praeparaat van louter bewegende moleculen. Hetnbsp;geheele veld onder het microscoop was leven en beweging.nbsp;We overtuigden ons spoedig dat dit in hoofdzaak pigmentnbsp;was van de geprolabeerde en ingeklemde iris, zooals wenbsp;ook herhaaldelijk vonden in de bij iridectomiën afgesnedennbsp;iris. Maar er waren hier ook korrels bij, die om hunnenbsp;meer ampele bewegingen voor micrococci mochten gehouden worden. Hetzelfde werd gevonden over de geheelenbsp;chorioïdea. De schede van den opticus werd onder denbsp;vereischte voorzorgen geopend en ook daar vertoondennbsp;zich bewegende korrels, die allezins met micrococci overeenstemden.
Wat de verhouding is van micrococci tot septische processen , — of ze als oorzaak of als gevolg zijn te beschouwen, is eene kwestie, die we hier onaangeroerd laten. Maar wel mogen we de overtuiging uitspreken,nbsp;dat toenemende kennis van septische microphyten er toenbsp;zal kunnen bijdragen om ons den weg te doen vinden,nbsp;waarlangs zoodanige processen voortschrijden. We zullennbsp;in elk geval wel doen om naast de toename van lymphoïdenbsp;cellen ook op de toename en ophooping van microphy-tische organismen onze aandacht te vestigen.
De traumatische chorioiditis draagt hier alle kenmerken van eene septische ontsteking: het vaatrijke vlies, datnbsp;door de vaste, weinig doordringbare sclera behoort beschut te worden, wordt gekneusd, aan de lucht blootgesteld en in direct contact gebracht met den in omzettingnbsp;verkeerenden mucus van de conjunctiva. Als er ooit gelegenheid is voor septische wondinfectie, dan is zulks voornbsp;het geprolabeerde chorioidaalweefsel het geval, en het
-ocr page 117-83
kan geene verwondering haren dat ook hier de septische infectie door het lymphstelsel wordt verder gebracht.
De inhoud der hier medegedeelde beschouwingen, kortelijk samengevat, leidt tot de volgende slotsom:
1®. De hypothese dat sympathische ophthalmie zou berusten op reflexwerking van cilliairzenuwen mist allen vertrouwbaren grond.
2'’. Sympathische ophthalmie gaat uit van septische chorioiditis van kenmerkenden aard, waarvan de oorsprongnbsp;in den regel te zoeken is in abnormaal contact van denbsp;uvea met de uitwendige weefsels van het oog.
3°. De vaatveranderingen, de toename van lymphdide cellen en ook de ophooping van microphyten wijzen dennbsp;weg aan, waarlangs het proces voortgeplant wordt.
4°. Naar het tegenwoordig standpunt onzer kennis ligt de waarschijnlijkste weg van voortplanting in de lymph-banen van de gezichtszenuw.
-ocr page 118-^'
.-v
. '. :4:^ivs?; v - '
¦ •¦ •„ j .V-^f nbsp;nbsp;nbsp;”•'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'‘^••¦¦ .’.‘4
,•4'.
• V -.'
\
CD
Q
0^^ |
|
'\
V_
n.ïï.