OOGHEELKUNDIGE
VERSLAGEN EN BIJBLADEN
UITGEGEVEN MET
N°. 38.
UTRECHT leST.
Typ. J. VAN BOEKHOVEN te Utrecht.
-ocr page 6- -ocr page 7-Deze verzmnelinj van oogheelkandigo Verslaycn en Bijbladen is niet in den handel. Zij -wordt, zooverre de voorraadnbsp;strekt, loegezonden aan oogheelkundige Bibliotheken, en aannbsp;beroemde Collega’s, die va-ii hunne belangslelling -in denbsp;Nedertandsche oogheetkandige lUleraluur tiMen doen blijken.
Aan allen, die welwillend afdrukken van hunne Verslagen en van hunne Mededeelingen voor deze uitgave Ier beschikkingnbsp;hebben gesteld, brengen we hier onzen wehnccnenden dank.
Wij trachten, zoo goed mogelijk, hier een overzicht Ie geven, van ivat de Nedertandsche tilleraluur over oogheelkunde telken jare heeft opgeleverd.
Wederkeerig noodigen wij de Collega’s, aan ivie deze uitgave tvorcU loegezonden, beleefdelijk uil, afdrukken vannbsp;hunne publicaliën loc te zenden aan de schrijvers dezernbsp;Verslagen en Bijbladen.
Zóó zal ivederzijds belangslelling en ivaardeering worden gewekt!
BladzijdG. 1)
1. nbsp;nbsp;nbsp;38®1® JAxIR VERSLAG VAN IIEÏ NeUERLANDSCII GaSÏJIUISnbsp;VOOR OOGLIJOERS OVER HET JAAR 1896, doOl'
2. nbsp;nbsp;nbsp;38®1® Jaarverslag van het Nederlandsch Gasthuisnbsp;V^OOR OOGLIJDERS OVER HET JAAR 1896, doOl'
3. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag over 1895, betreffenhe de Inrichting voor
OOGLIJDERS, SpINOZASTRAAT, AMSTERDAM, UITGEBRiVCHT
29 April 1897, door
4. nbsp;nbsp;nbsp;4^1® Jaarlijkscii Verslag van de Inrichting tot de-
IIANDELING EN VERPLEGING VAN BEHOEFTIGE EN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS TE GRONINGEN, OVER HET JAAR
1896, door
5. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag over 1896 van de Inrichting voor Oog-LiJDERS TE ’s Gravenhage , door
Zie de paginatuur onder aan de bladzijden.
-ocr page 10-VI
Bladzüde.
6. Verslag over 1890 van de Afdeeung „Oogheelkunde” DER PülAKLINlEK ÏE ’S GrAVENHAGE , doOl'
Dr. R. A. Reddingius.
7. nbsp;nbsp;nbsp;31®^“ Verslag van de Vereeniging tot het Ver-
LEENEN VAN HULP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS VAN ZülD-riOLr.AND , GEVESTIGD TE ROTTERDAM , NaDÜR-• STRAAT 26, OVER HET JAAR 1896, doOT
89
117
133
165
Dr. J. H. de Haas . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
8. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag der Vereeniging „Inrichting voor Oog-JAJDERS TE Rotterdam”, gevestigd Jacodus-straatnbsp;25—27, over het jaar 1896, door
Dr. F. D. A. C. van Moll. .
9. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag eener te Maastricht opgerichte Oügheei.-KUNDiGE Kliniek Maart 1896—Maart 1897, door
Dr. Swart Abrahamsz . nbsp;nbsp;nbsp;.
lü. In memoriam Prof. Dr. D. Dover, door
Prof. Dr. H. Snellen
11
Notes on Vision and retinal perception; being the Bowman-Lecture, Dilivered on Friday, June 12''^^nbsp;1896 (with 3 Plates), by
Prof Dr. H. Snellen . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
12. nbsp;nbsp;nbsp;De cardinale Punten van het oog voor verschillend GEKLEURD LICHT, door
Prof Dr. W. Einthoven. .
13. nbsp;nbsp;nbsp;Fechner’s Kleuren en de Dispersie van het oog , door
Dr. J. F. A. J. Söhngen . nbsp;nbsp;nbsp;.
177
203
211
vrr
Bladzydo.
14. Nederlandsche Oogheelkundige Bijdragen, uitgegeven DOOR HET NeDERLANDSCII OOGHEELKUNDIG Ge-* nbsp;nbsp;nbsp;ZELSCIIAP ,
Tweede Allevey'ing.
I. Het Aandeel, dat de Nederlanders hebben gehad
IN DE ONTWIKKELING DER METHODE VAN DE STAAROPERATIE, door
Dr. M. Juda.......255
n. Over iiet waarnemen der diepteafmeting in verband MET HET ZIEN VAN SCHILDERIJEN, doOF
Dr. Nicolaï.......209
III. nbsp;nbsp;nbsp;Beweegbare Optotypen, door
Dr. L. M H. C. Werndly . 293
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Geval van bilaterale Microphthalmos, door.
Prof. Dr. M. Straub. ... 298
V. Geval van bloeding in het Glasvociit, door
Dr. van Rijnberk .... 302
VI. Boekaankondiging en Referaten, 1896..... 305
Derde Aflevering.
I. Het Accommodeeren van Astigmatici, door
n. Erythropsie , door
Prof Dr. H. Snellen . nbsp;nbsp;nbsp;. . 329
IR. Botryomygose der oogleden, door
-ocr page 12-Bladzijde.
HI-''. PATHOLOGISCri-ANATOMISCfl ONDERZOEK VAN BOTRYO-MYCOSE, door
Dr. Ten Siethoff .... 340 IV. Feilbaarheid der Siciascopie, door
V. nbsp;nbsp;nbsp;Sarcoma Ciiorioideae , door
VI. nbsp;nbsp;nbsp;Papillitis sympatiiica, door
Prof Dr. M. E. Mulder . . 350 VIT. Cataracta polaris posterior en Lenticonüs, door
Prof Dr. M. E. Mulder . . 353 VIII. Beiiandeling van AnCxYOmata der oogleden en dernbsp;Orbita, en van Haematoma Orbitae, door
IX. Boekaankondiging en Refer.-vten, 1896 .... 307 Het gezichts-zintuig als stelsel van sensu-moto-
RISCIIE ORGANEN, doOl’
ACHT-EN-DERTIGSTE JAARLIJKSCH VERSLAG, omtrent het geldelijk heheer van de Vereeniging „HETnbsp;NEDERLAIiDSCH GASTHDIS VOOR BEHOEFTIGE ERnbsp;MINVERMOGENDE OOGLIJDERS,” over het jaar 1896,nbsp;uitgehracht door den Rentmeester-Secretarisnbsp;Mr. ü. Ragay, namens Regenten, ter Vergadering vannbsp;Bestuurdereii op 10 Juli 1897.
Ter voldoening aan de bepalingen van onze statuten wordt ü bij dezen wederom een kort Verslag omtrent den fmanti-ëelen toestand onzer Vereeniging over het jaar 1896 uitgebracht,nbsp;en daarbij overgelegd de rekening en verantwoording overnbsp;dat jaar, zoowel der Gewone als der Kapitaal-Rekening.
Het is mij aangenaam Uwe vergadering namens Regenten te kunnen mededeelen, dat de fmantiëele toestand bevredigendnbsp;mag worden genoemd en ook voor de toekomst gunstig is,nbsp;mits de verschillende posten van ontvangst dezelfde blijven,nbsp;althans niet verminderen en evenmin belangrijke buitengewonenbsp;uitgaven noodzakelijk worden.
Bij eene nadere beschouwing der gewone rekening komt dit duidelijker aan het licht.
In 1896 werd voor onderhoud van gebouwen minder uitgegeven dan in 1895. Wanneer langzamerhand verschillende onderdeelen, welke minder goed voldoen of wel door hunnenbsp;nieuwheid aanvulling vorderen, in goeden toestand zullen zijnnbsp;gebracht, mag verwacht worden dat de uitgaven op ditnbsp;Hoofdstuk zullen dalen.
-ocr page 14-In de naaste toekomst is dit echter nog niet te voorzien ^ omdat nog veel in orde te brengen is.
Voor het loopende jaar moest worden besloten tot het buiten verfwei’k van het geheele gebouw, tot herstelling vannbsp;den vloer op alle gangen, en tot het aanbrengen van eenenbsp;bevloering over de zolders van het geheele gebouw, welkenbsp;tot dusver niet aanwezig was en in verband daarmede hetnbsp;optrekken van brandmuren, ook binnen bet gebouw tot innbsp;de kap.
De veiligheid voor de patiënten, in een mogelijk geval van brand, maakt dezen laatsten maatregel noodig.
Bovendien moet tijdig op gelden worden gerekend, wanneer berstellingen en vernieuwing zullen noodig zijn aan de toestellen der centrale verwarming.
Daarvoor zullen alsdan groote sommen vereischt worden, waartoe de inkomsten van een gewoon boekjaar allicht ontoereikend zijn. Het denkbeeld is daarom in overweging om eennbsp;afzondei’lijk Hoofdstuk voor herstelling en vernieuwingsfonds tenbsp;openen en daarop jaarlijks een zekere som over Ie schrijven.
De voortdurende toename van het getal behandelden op de polikliniek en van de verpleegden, heeft — ook in verbandnbsp;tot de verplichtingen tegenover het onderwijs in de oogheelkunde — de uitgaven voor geneeskundig en verplegendnbsp;personeel, in het afgeloopen jaar doen stijgen.
Ongeveer f 500.— werd meer uitgegeven, w'elk bedrag voor bel loopende jaar hooger zal zijn, omdat, behalve nognbsp;eenige uilbi’eiding, de verhooging van 1896, nu voor eennbsp;geheel jaar de rekening drukt. De overige posten gevennbsp;geen aanleiding tot bijzondere beschouwingen.
Het meubilair moest worden aangevuld en de inhoud van de linnenkast uitgebreid, waarschijnlijk zal in 1897 ook voornbsp;dit onderdeel nog eene belangrijke uitgave moeten geschieden.
10
-ocr page 15-De ontvangsten waren sleclits weinig hooger dan in het vorige jaar,
De verpleeggelden stegen niet in verhouding tot de meerdere verpleegdagen, omdat de meerderheid dezer slechts met f 1.—nbsp;per dag werden betaald.
Kwamen in 1895 504 verpleegdagen voor tegen ƒ3.— per dag, in 1896 was dit getal slechts 170, waarvan hel gevolgnbsp;een belangrijk mindere inkomst was.
De bijdragen waren f 100.— lager. Ook in 1896 vielen door sterfgeval of bedanken eenige begunstigers af. Pogingennbsp;tot uitbreiding van het aantal hunner werden met eennbsp;matig succes beloond.
Voor de belangelooze administratien van Commissiën en Correspondenten betreffende de bijdragen van begunstigersnbsp;en voor hunne gewaardeerde bemoeiingen wordt op nieuwnbsp;onzen daidc uitgesproken, waarmede Uwe vergadering ongetwijfeld gaarne instemt.
Aan renten werd f 80.— meer ontvangen.
Ook over 1896 werd door onze Vereeniging, zooals U reeds bij een vorig verslag kon worden medegedeeld, eene subsidienbsp;van ƒ 2000.— van de Provincie Utrecht genoten. Zondei’nbsp;deze subsidie zou, bij den tegenwoordigen gang van zaken,nbsp;de rekening met een nadeelig saldo moeten sluiten.
Regenten hopen dus, zoo lang de geldmiddelen van ons Gasthuis dit blijven eischen, op den steun der Provincie tenbsp;mogen rekenen. Voor bet loopende jaar werd aan onsnbsp;verzoek voldaan, terwijl ook voor 1898 de aanvrage tot denbsp;Staten is gericht.
Eene beslissing daaromtrent heeft echter nog niet plaats gehad. 1
11
Sedert is deze subsidie tot een bedrag van ƒ2000.— ook voor bet jaar 1898 verleend.
-ocr page 16-Tengevolge van een geuite wensch, dat aan patiënten uit de Provincie Utrecht, bij eventueel dreigend plaatsgebrek, dennbsp;voorrang zou worden gegeven boven patiënten, die uit eenenbsp;Provincie kwamen, waarvan geene subsidie werd genoten,nbsp;werd door Regenten overwogen hoe daaraan kan wordennbsp;tegemoet gekomen.
Als resultaat dezer overwegingen, werd aan de Provinciale Staten bij het ingediende request medegedeeld, dat doornbsp;Regenten eene bepaling was voorgesteld van dezen inhoud:
Indien bij aanvrage ter verpleging eventueel door plaatsgebrek bezwaar mocht bestaan tegen de opname, zal de voorrang gegeven worden aan de patiënten, die afkomstig zijnnbsp;uit de provinciën, die een jaarlijksche subsidie aan de Vereeni-ging bijdragen, en wel in volgorde naar de bedragen daarvan.
Wanneer de Staten deze bepaling voldoende en noodzakelijk achten, kan die aan een nieuwe subsidie als eene voorwaardenbsp;worden verbonden.
Hoewel oogenblikkelijk nog geen bezwaar bestaat, dat opname zou moeten worden geweigerd uit plaatsgebrek, zoo valt denbsp;mogelijkheid daarvan toch niet te ontkennen, vooral waardenbsp;verpleegden in verschillende groepen moeten worden gesplitst.
Bij dringende gevallen spreekt echter als van zelve, dat alles zal worden aangewend om hulp te verleenen en plaats te maken.
De rekeningen zijn welwillend nagezien door de Commissie daartoe een vorig jaar dooi' Uwe vergadering benoemd.
Zij bestond uit de Heeren F. ’s Jacob, Dr. J. A. C. Oüdemans en Dr. J. H. Gallée.
Na vergelijking met de bescheiden werden de rekeningen goedgekeurd en ten blijke daarvan door de Commissie geteekend.
Wij hebben de eer deze thans ook aan Uwe Vergadering over te leggen, met het voorstel de Commissie dank te zeggen
12
-ocr page 17-voor hare bemoeijing, terwijl wij ü straks zullen verzoeken ook Uwe goedkeuring' aan de rekeningen te verleunen.
De algemeene of gewone rekening, luidt in totaal van hare verschillende Hoofdstukken, als volgt:
A. Verplegingskosten.
I. De ontvangsten bedroegen:
o'-
1895.
1896.
f 350.75= -17615.63=1
- nbsp;nbsp;nbsp;3510.65
- nbsp;nbsp;nbsp;1473.78=
- nbsp;nbsp;nbsp;7000.—
Aan saldo van vorig jaar » verpleeggelden .
» bijdragen van Begunstigers » renten van kapitalen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
» diverse ontvangsten . . nbsp;nbsp;nbsp;.
)gt; nadeelig saldo.....
f 29493.95= ƒ 29950.82=
II. De Uitgaven bedroegen;
1896.
2965.97 = 429.52
1895.
20.17 = 5096.66 =nbsp;489.88 =
Aan nadeelig saldo vorig jaar . f » onderhoud van gebouwen . -» grond- en andere belastingen -» tractementen, loonen enz.:nbsp;geneeskundig personeel ennbsp;personeel voor verpleging. -administratief personeel. . -dienstpersoneel .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. -
- nbsp;nbsp;nbsp;2419.83
- nbsp;nbsp;nbsp;800.—
- nbsp;nbsp;nbsp;1825.62 =nbsp;-10700.24
- nbsp;nbsp;nbsp;6443.72 =
- nbsp;nbsp;nbsp;1025.36
- nbsp;nbsp;nbsp;2878.35
- nbsp;nbsp;nbsp;462.20
1899.18 800.—
c. 9 menstpersoneei .... - 1796.42® 9 voeding, verwarming enz. -10886.57nbsp;» linnenk., meubilair, onderhoud- 3999.93nbsp;9 kosten van beheer ... - 1074.31 =nbsp;9 chemicaliën en instrumenten - 3080.05 =nbsp;9 voordeelig saldo .... -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;350.75 =
b.
13
Waaronder f 412.29 aan gedane voorschotten.
/quot; 29493.95= /'29950.82 =
Waaronder f 467.131 aan gedane voorschotten, en ƒ27.50 ingeko-nien over 1893.
-ocr page 18-Deze rekening sluit derhalve met een voordeelig saldo van f 462.20.
Het aantal verpleegden was 56 meer dan in 1895: dat der verpleegdagen, waarvoor vergoeding werd genoten, 717 meer.
De verpleeggelden zijn berekend tegen:
f 3.— nbsp;nbsp;nbsp;pernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dagnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;170 verpleegdagen.
Gratis nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;202nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
Alzoo te zamen 14115 verpleegdagen. De kosten van verpleging kwamen ten laste
3141 lijders met 5637 verpleegdagen. 26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;500
30 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;886
57 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1360nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
205 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4649
50 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;881
van eigen rekening.....
„ spoorweg-maatschappgen.
„ particulieren......
„ gemeentebesturen ....
„ diaconieën en armbesturen „ liefdadigheidsstichtingen .nbsp;terwijl kosteloos werden opgenomen 14
Totaal . . 696 lijders met 14115 verpleegdagen.
Evenals in ons vorig Verslag mogen wij de goede en doelmatige inrichting van ons gebouw blijven roemen.
In de omgeving is sedert hel vorige jaar veel veranderd.
Sloot het Gasthuis toen ongeveer het bebouwde gedeelte van die zijde onzer gemeente af, thans is daarachter eennbsp;geheele wijk met verschillende straten verrezen en ligt hetnbsp;Gasthuis daar midden in.
Ook aan de overzijde van den Ooslerspoorweg is voor een
14
Hieronder waren 196 lijders a ƒ 2.— per dag, met 2869 verpleegdagen en 14 lijders k/quot; 3.— „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 170nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
-ocr page 19-groot gedeelte het open terrein reeds door huizen bezet, en toont de ophooging van den grond aan, dat met de bebouwingnbsp;zal worden voortgegaan.
De ruimte tusschen bet Gasthuis en al dat gebouwde gedeelte is echter groot, zoodat wat licht en lucht betreft geen schade te vreezen is.
Als bijdragen van Begunstigers werden over J896 ontvangen:
Als
jaarlijksche
giften.
Als giften in eens.
61.—
168.—
13.50 338.—
82.—
2.50 54..50
7.50
19.50 30.—nbsp;42.—
30.50
22.50
5.50 137.—
32.50 18.—
424.—
10.50 154.50
10.—
35.—
Dr. I. M. Croockewit, Amersfoort.....
Otto VAM DER VlES, Amsterdam.....
J. Ylaanderen, Geneesheer, Apeldoorn . . Dr. I. I. Hoiioet, Arnhem en omstreken .nbsp;Mej. A. A. A. Yoorthuijsen , Baaru. . . .
Dr. J. Versteeg, Barneveld........
Mej. HELEifA Hinlopeit, Beek,......
Dr. C. A. L. Jacobse Boudevyijnse, Bennekom C. E. Revers, Arts, Bergen op Zoom . . .
B. VAK DE Werk, Zalt-Bommel......
Dr. A. H. Küijper, ’b Bosch, Oosterhout. .
J. J. Schalt Rotaris, Breukelen......
Dr. I. A. VisscHER, Briolle........
J. H. quot;Waszink, Arts, Delft........
Dr. W. H. Cox, Arts, Deventer......
Dr. W. C. VAN Lookhorst, Dieren . . . .
Dr. F. Delhez, Dordrecht.........
Dr. J. Kooman Azn. , Geneesheer, Goes . .
G. Prince, Gouda............
Dr. I. A. Moll , ’s Gravenhage......
F. Brugsma, Groningen..........
Jhr. Ch. vak de Poll, Haarlem.....
Mr. D. VAK Meües, Harderwijk......
Dr. L. F. Dentz, Helmond . .......
Dr. 8. Stratingh Tresling, Hilversum . .
I. nbsp;nbsp;nbsp;quot;W. E. R. S. Kloppers, Arts, Kampen. .
Mr. A. J. Andreae, Kollum.......
J. nbsp;nbsp;nbsp;Hocke Hoogenboom, Kuilenburg . . . .nbsp;Dr. Jac. Baart de la Faille, Leeuwarden
B. J. Kruseman, Loenen.........
I. H. Slot , Meppel............
Mr. B. Fokker, Middelburg........
15
-ocr page 20-
10 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Deze giften zijn van 949 Begunstigers.
De veelomvattende administratie en boekhouding wordt door Mevrouw de Directrice, gesteund door de Adjunct-directrice, op voortreffelijke wijze gevoerd en de steun dienbsp;de Rentmeesler-Secretaris daarvan in zijn beheer ondervindtnbsp;is groot en wordt door hem in hooge mate op prijs gesteld.
Behalve fmantieelen steun, waarover wij U zoo aanstonds bij de Kapitaalrekening eenige mededeelingen zullen doen,nbsp;mocht onze Vereeniging ook nog andere blijken van belangstelling ondervinden.
Van wege onze Bestuurderesse Mevrouw de Baronesse d’Aulnis de Bourouill—ïwiss, ontvingen wij een vijftigtalnbsp;bloempotten ter opluistering van den tuin der patiënten.
Mej. A. Snellen gaf een piano in bruikleen.
Mevrouw Jansen-Tichelaar schonk een Schwarzwalder koekkoekklok, die aan de patiënten veel vrolijkheid verschaft.
16
-ocr page 21-Mej. Paula Engelmann hebben wij te danken voor eigen-bewerkte gebrand houten kinderbankjes en tafeltje, alsmede voor kinderspeelgoed en een kerstboom voor de kleine patiënten.
Mej. Muijsken te Amsterdam en de Heer P. F. Baron van Heerdt te Utrecht zonden ons zeer gewaardeerde boeken ennbsp;prenten.
Onze Mederegent de Heer Bingham schonk ons een eikenhouten stoel, die in de Reoentenkamer voor den Voorzitter
•» ^
zal dienen.
Herhaalde malen hadden voor de patiënten muziekuitvoeringen plaats door de dames Korteweg, Boersema en den Heer Braambeek.
Aan al deze belangstellenden ook door dezen openlijk dank te zeggen, is voor Regenten een aangename taak en plicht,nbsp;waarmede Uwe Vergadering zich zeker gaarne vereenigt.
Het door den aanbouw van ons Gasthuis en de noodzakelijke aankoopen van grond, tot een klein bedrag verminderdenbsp;kapitaal begint langzamerhand door het inkomen van grooterenbsp;en kleinere giften en in het afgeloopen jaar ook door denbsp;reeds in ons vorig Verslag medegedeelde ontvangst der somnbsp;van f 3000.—, in zake de erfenis van den Heer W. E. denbsp;Koning alhier, wederom aan te groeien. De noodzakelijkheidnbsp;daarvan is ook duidelijk. Alleen toch verbetering en vermeerdering der vaste inkomsten kan op den duur den finan-tieelen toestand onzer Vereeniging zuiver maken.
Dit is reeds in de eerste jaren van het bestaan der Vereeniging door den Hoogleeraar Donders en door Regenten begrepen.
Vandaar dal voortdurend pogingen tol vorming van kapitaal werden gedaan, die zooals men weet met goeden uitslagnbsp;werden bekroond.
Het is ook thans nog de plicht van ons om op dien ouden weg voort te gaan en daartoe bij voortduring onze land-
17
-ocr page 22-genooten op te wekken om deze stichting te steunen.
In het afgeloopen jaar mocht het Gasthuis zich verheugen in de ontvangst van een som van f 250.—¦ van H.H. M.M. denbsp;Koninginnen. Dit blijk van belangstelling wordt door ons opnbsp;den hoogsten prijs gesteld, als bewijs dat het streven, doelnbsp;en werken van onze Yereeniging de Koninlijke sympathienbsp;heeft mogen verwerven.
Verder ontvingen wij door tusschenkorast van den Heer Dr. Jacobse Boudewijnse, van een onbekende /'.500.—; vannbsp;Mevrouw' W. te U. f 100.—; van N. N. in onze brievenbusnbsp;f 100.—; van Mej. L. Lang te Bath f 26.50; van Dr. Maesnbsp;uit Arnhem /' 25.—; terwijl verschillende giften van kleinernbsp;bedrag werden geschonken en in de bussen eene som vannbsp;/' 183.4-8 w'erd gevonden.
In 1896 werd het laatste gedeelte der koopsom van den grond achter ons Gasthuis aan Mr. C. de Wilde betaald,nbsp;en aangekocht f 5500.— certificaten 2V2 7o Werkelijkenbsp;Schuld.
Het Kapitaal bestond op 31 December 1896 uil:
f 3500.— SVj ®/o Gemeente Utrecht.
f 15500.— 214 Certificaten Werkelijke Schuld. f 2000.— 3 7onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id. ' id.
f 700.— 3 7o Obligatiën Stad Amsterdam 1874.
Een Kapitaal Inschrijving Grootboek Werkelijke Schuld 3 7ogt; groot f 5000.—.
Een idem 272 7o gi’oot f 10500.—.
Eene eerste hypotheek, groot ƒ10000.—, rentende47^ 7o-
Het is ons aangenaam U reeds thans te kunnen rnededeelen, dat in den loop van dit jaar is ontvangen;
Door lusschenkomst van Mej. M. Muijsken te Amsterdam /'250.—; van wijle mevrouw de weduwe,!. Kleiw'eg—Bravenboer te Hilligersberg ƒ200.—; terwijl de Heer Prof. J. A. C.nbsp;Oudemans ons met eene gift van ƒ 50.— heeft verblijd.
18
-ocr page 23-betrekkelijk de verpleging en het ondenvijs in HET NEDERLANDSCH GASTHUIS VOOR HEHOEFÏIGE ENnbsp;MINVERMOGENDE OOGLIJDERS, over het jaar 1896,nbsp;ter vergadering van Bestuurders, te Utrecht dennbsp;10*™ Juli 1897, uitgebracht door den Geneesheer-Directeur, Prof. Dr. H. Snellen.
M. H.!
Weder sluit de algemeene jaarlijksche Vergadering van Bestuurderen een tijdperk af met eigen lief en leed.
Het is des levens loop, dat, hoezeer het geluk ons moge toelachen, juichtonen maar zelden geheel onvermengd klinken.nbsp;Ook thans wordt ons de vreugde van het wederzien en denbsp;in alle opzichten verblijdende uitkomsten, wat betreft dennbsp;bloei en den welstand van de zaak die we behartigen, verduisterd en betrokken, doordien we in den rij van het collegenbsp;van Piegenten twee ledige plaatsen hebben aan te wijzen, dienbsp;we noode onbezet zien.
We herinneren ons hoe op de Vergadering van 1 Juli 1895 de grondtoon onzer stemming werd gedrukt door de treurmare, dat op den dag daarvoor, geheel onverwachts, onsnbsp;hoogst verdienstelijk medelid, de Heer Mr. Jhr. J. C. M. vannbsp;PiiEMSDiJK door den dood ons was ontrukt.
19
-ocr page 24-Zijn groole verdiensten maakten het een zware taak zijn plaats te doen aanvullen; maar we hadden het groote voorrecht daartoe te mogen uitnoodigen den broeder van dennbsp;overledene, Jhr. Mr. Dr. A. D. van Riemsdijk. Van hemnbsp;hebben we hetzelfde mogen verklaren, wat we van zijnnbsp;broeder hadden getuigd, dat hij door zijn helder inzicht,nbsp;zijn groote kennis, zijn rijke ervaring, ook op het gebiednbsp;van administratie en van het aangaan van overeenkomsten,nbsp;voor het Gasthuis van hem groote diensten waren te wachten.nbsp;Bovendien mochten we ons spoedig overtuigen, dat eennbsp;onverdeelde liefde voor het Gasthuis ook bij bem op dennbsp;voorgrond heeft gestaan.
Helaas, ook hij is ons ontvallen. Schier even snel, zonder dat één onzer daarop maar eenigszins voorbereid was, isnbsp;Jhr. Mr. Dr. A. D. van Riemsdijk, na eene hevige, maarnbsp;kortstondige ziekte den 26 April te Utrecht overleden.nbsp;Beider nagedachtenis blijlt bij ons in dankbare herinnering.
Een langdurige verplichting heeft onze Stichting gehad aan Prof. D. Doijer. De ouderen onder ons herinneren zich hoenbsp;hij herhaardelijk heeft getoond , dat deze stichting van Donders,nbsp;die ook voor hem de leerschool op het gebied der oogheelkunde is geweest, hem altijd na aan het hart is gebleven.nbsp;Ook financieel heeft hij aan het Gasthuis zijn steun verzekerd,nbsp;en hij deed dit op eene eigenaardige wijze. Niet alleen tochnbsp;werd hij door een belangrijke bijdrage Bestuurder, maar hijnbsp;heeft gezorgd, dat achtereenvolgens zijn vrouw, zijn talrijkenbsp;kinderen, later ook zijn schoonzoon als Bestuurders van onsnbsp;Gasthuis in ons album zouden worden ingeschreven. Denbsp;vermeerdering van zijn gezin meldde hij ons met de aankondiging van de geboorte van een nieuwen Bestuurder, ennbsp;daarbij volgde het bedrag, dat aan dien titel is gebonden.
Als Hoogleeraar in de oogheelkunde te Leiden verklaarde
20
-ocr page 25-hij zich gaarne bereid, op ons verzoek, 6 Juni J882, zitting te nemen in het College van Regenten en menige reis vannbsp;Leiden naar Utrecht heeft hij zich getroost om de belangennbsp;van ons Gasthuis te behartigen. Zijne adviezen werden alhiernbsp;op hoogen prijs gesteld en het mag niet onvermeld blijven,nbsp;dat hij den doorslag heeft gegeven bij de moeielijke beslissingnbsp;óf het nieuwe gebouw, tot welks inrichting was besloten,nbsp;al dan niet op zóó breeden voet zou worden ingericht, datnbsp;het voor langen tijd aan alle eischen zou kunnen voldoen,nbsp;en mogen gerekend worden tot de besten en de volledigsten,nbsp;hier en elders.
Aan mij viel het vooi'recht ten deel de opdracht te ontvangen een levensbericht van Doijer in het Tijdschrift van Geneeskunde te schrijven. Ik heb dien taak met warmtenbsp;aanvaard, en gaarne verwijs ik u voor nadere herinneringnbsp;aan het leven en streven van Doijer naar Deel I, nquot;. 1, Jaargang 1897 van genoemd Tijdschrift.
Ook zijn zetel zien we sedert 21 December j. 1. ledig, en de gewichtige taak wacht ons dien op waardige wijze tenbsp;vervullen.
Helaas, met de herdenking dezer beide ledige plaatsen zijn we niet aan het einde onzer zorgen en nooden.
Eerst weinige dagen geleden werden wij opgeschrikt door de mare, dat uit den rij van Regenten nog een ons dreigtnbsp;te ontvallen. Door den dood van Durois Reumond is tenbsp;Eerlijn de hoofdzetel voor het onderwijs in de Physiologienbsp;opengevallen; en de Pruisische Regeering heeft geene moeitenbsp;en overreding gespaard om Prof. Engelmann te bewegennbsp;dien te aanvaarden.
Van tweeërlei natuur zijn de gevoelens, die daarbij in ons oprijzen. Ons egoïstisch standpunt spreekt slechts van leednbsp;en van klagen. Maar anderzijds mogen we niet nalaten te deelen
21
-ocr page 26-16
in de waardeering der hooge onderscheiding, die hiermede aan Engelmann te beurt is gevallen.
Bovenal moeten we hem gelukwenschen, dat hij na 30 jaren arbeidens, den moed, de Jeugdige kracht en ¦— wenbsp;voegen erbij — de algemeen erkende en gewaardeerde capaciteiten bezit, om deze gewicbtige roeping te aanvaarden!
Zóó wordt onze Voorzitter van ons gescheiden, niet door den dood «Goddank», maar door de roeping lot een nieuwnbsp;leven, — en ons rest hem onze beste wenschen mede tenbsp;geven, en tevens onzen hartelijken dank voor wat bij 30nbsp;jaar lang in Nederland heeft gewerkt, en voor de groolenbsp;liefde, waarmede hij ten allen tijde de belangen van onsnbsp;Gasthuis heeft behartigd.
«Alle wetenschap is cosmopolitisch.» Deze stelling is in den lateren tijd nog al eens ter tafel gebracht —• en zelfsnbsp;bestreden.
Onze Stichting daarentegen is, van den beginne af aan, er op ingericht geweest, ze te beamen. Ten allen tijdenbsp;hebben we op onze klinieken buitenlandsche gasten gaarnenbsp;welkom geheeten, en schier geen dag, dat niet de drietalennbsp;naast bet Hollandsch hier worden gehoord.
In het verloopen jaar hadden we het voorrecht, voor korteren of langeren tijd, te begroeten de Heeren:
.1. E. Hailshorn van New-York;
,1. W. Askinson van New-York;
David N. Denius;
Theodor Baenziger van Zurich;
G. A. Zeppenveldt van Guragao;
Joseph W. Gharles van St. Louis;
Gustave E. Bruère van St. Louis;
E. Hummelsheim van Bonn;
22
-ocr page 27-17
Dr. Rudolf Lederer van Prag;
C. M. Culver van Albany;
A. H. Knap van New-A^ork ;
Theodor Kocher Jr. van Bern;
Dr. A. Kosters van Enschede;
Dr. MeiTens van Leipzig;
Dr. Roorda Smit van Cordova;
Dr. Hahnloser van Winterthur;
Harriet Symonds van Cleveland;
Harriet Chapman van Cleveland;
L. Webster Fox van Philadelphia;
Albert L. Scott van New-Aquot;ork;
H. A. Laan van Utrecht;
Dr. Holer van Prag;
Dr. W. de Vogel van Leiden;
Dr. Ledeboer van Buitenzorg;
G. A. J. Scheuer van San Francisco;
R. nbsp;nbsp;nbsp;J. van der Heijden van Leiden;
S. nbsp;nbsp;nbsp;Nathan Thompson van Cardiff;
Prof. Edm*^ Hanssen Grut van Kopenhagen.
Voor het oogenblik hebben wij het genoegen bij ons te zien; Dr. Weill, uit Strassburg;
Dr. 0. Neustiitter, uit München;
Dr. C. Adelheim, uit Moskau;
en verheugen we ons in de trouwe en zeer gewaardeerde hulp van een Duitschen Collega, Dr. Mündler, en in denbsp;belangstellende medewerking, als Volontair-Assistent, vannbsp;Dr. E. R. Williams uit Boston, U. S. A.
De beste, ja de eenigste methode om zich als practisch specialiteit te bekwamen, is ontegenzeggelijk gelegen in denbsp;waarneming eener assislents-betrekking.
Ons Gasthuis is dan ook geheel daarop ingericht. Onze
2
23
-ocr page 28-18
gasten hebben ons herhaaldelijk verklaard, dat bezwaarlijk ergens elders beter gelegenheid bestaat om in korten tijdnbsp;zich in velerlei richting te bekwamen. Een klein bezwaarnbsp;levert voor den vreemdeling het gebruik onzer taal op; maarnbsp;dit redt zicb weldra.
Ook maken onze ooglijders volstrekt geen bezwaar. Integendeel, bet vreemde boezemt ben belangstelling in. En ze hebben gelijk; want het zijn in den regel de besten, die,nbsp;van verre af, hierheen komen met het doel om zich verdernbsp;te bekwamen.
De tegenstanders der zooeven geopperde stelling hebben ei' ons wèleens verwijt van willen maken, dat we Nederlandscbnbsp;materiaal en betrekkingen aan buitenlanders ten beste geven.nbsp;Naar ik meen, ten onrechte, want, nergens meer dan hier,nbsp;geldt het «do ut des)-).
De vreemdeling en de gastheer leeren van elkander weder-keerig. Geen beter middel om tegen eenzijdige opvattingen te waken, dan dat we dagelijks vernemen, hoe sommigenbsp;stelregels elders op andere wijze worden opgevat.
Natuuiiijk mag de landgenoot niet worden achtergesteld of buitengesloten. Maar daarvoor bestaat geenszins gevaar. Innbsp;onze ruime lokalen en bij het groote materiaal is voor beidennbsp;plaats, ja voor meer dan zich aanmelden.
Sterker nog dan nationaal exclusivisme, willen we ons hoeden voor provincialisme. De tijd ligt nog niet zoo langnbsp;achter ons, dat de 4 Universiteiten elk slechts bij eigen hofnbsp;en baard wilden zweren, en, hetzij met minachting of metnbsp;jalousie, op de zuster-inrichtingen neerzagen. Niets zou iknbsp;meer betreuren dan een streven, om de Nederlandsche oogheelkunde in vierderlei scholen te splitsen.
Het gebied der oogheelkunde, met de vele aanverrvante vakken, wordt zóó groot, dat uit den aard der zaak aan elke
24
-ocr page 29-19
stichting lichtelijk meer de een of wél de andere richting op den voorgrond zal treden. Maar juist daardoor comple-teeren ze elkander, en kunnen ze een meer compleet geheelnbsp;vormen, mits er samenwerking blijve bestaan. Alles wal ditnbsp;kan bevorderen behoort bij ons een warmen steun te vinden.
Daartoe zal zeker kunnen strekken de behartiging der belangen onzer Nederlandsch oogheelkundige litteratuur. Aannbsp;de verschillende oogheelkundige klinieken worden jaarlijksnbsp;korte verslagen uitgegeven, met statistische overzichten vannbsp;de ziektegevallen en van de operatiën. Elk dezer kleinenbsp;verslagen heeft op zichzelf slechts eene belrekkelijke waarde;nbsp;maar alle lezamengevoegd leveren ze een niet onbelangrijknbsp;overzicht van wat in Nederland op klinisch gebied pleegt voornbsp;te komen en te worden verricht. We hebben een pogingnbsp;op touw gezet om dergelijke samenvoeging tot stand tenbsp;brengen.
Sedert den tijd van Donders, thans sedert 38 jaren, worden er jaarlijks een 150-tal Verslagen uitgegeven met ((Wetenschappelijke Bijbladen.»
Wij gaan daarmede voort, maar hebben bovendien aan alle collega’s, die klinische verslagen uitgeven, verzocht eennbsp;even groot aantal te onzer beschikking te stellen, teneindenbsp;ze tot een geheel te verbinden.
liet Gasthuis belast zich daarbij met de kosten van het samenvoegen, het doorloopend nummeren en met de verzending.
Ze verschijnen thans onder den titel van: (.(.Oogheelkundige Verslagen en Bijbladen, uitgegeven met het Jaarverslag vannbsp;het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders.ygt; Op dezelfdenbsp;wijze worden hieraan toegevoegd afdrukken van een onlangsnbsp;opgericht Nederlandsch Tijdschrift, getiteld; «Nederlandschenbsp;Oogheelkundige Bijdragen», uitgegeven door het Nederlandschnbsp;Oogheelkundig Gezelschap. Dit laatste bevat ook de referaten
van alle Hollandsche publicaliën op oogheelkundig gebied ^ zoodat deze Bijbladen een vrij volledig overzicht geven vannbsp;de Nederlandsche oogheelkundige litteratuur.
Het Oogheelkundig Gezelschap, zooeven genoemd, strekt alleszins, om de samenwerking der Nederlandsche oogartsennbsp;in de hand te werken.
Tweemaal ’sjaars worden telkens op een andere plaats samenkomsten gehouden.
De eerstvolgende vergadering in November e. k. zal alhier te Utrecht plaats vinden.
Hetzelfde doel beoogt, maar op veel ruimeren schaal, het internationaal Oogheelkundig Congres, dat om de 5 jarennbsp;bijeenkomt. In de laatste vergadering 1894 te Edinburghnbsp;werd daartoe met schier algemeene stemmen Nederland aangewezen en de voorbereiding opgedragen aan de beide daarnbsp;aanwezige Nederlanders, Prof. D. Doijer en mijzelven; met denbsp;opdracht, de voorbereidende commissiën verder te completeeren.
Ik heb gemeend, mij aan deze opdracht niet te mogen onttrekken; omdat een samenkomst van het internationaalnbsp;Congres in Nederland stellig van hooge beteekenis voor hetnbsp;internationale standpunt der Nederlandsche oogheelkundenbsp;mag worden geacht.
We hebben hier thans een Gasthuis voor Ooglijders dat mag worden getoond, en aan het nieuwe Universiteitsgebouwnbsp;vinden we betere gelegenheid lot het houden van vergaderingen en het splitsen in sectiën en het doen van demon-stratiën, dan we zulks ergens elders hebben gevonden.
Door de korte afstanden onzer hoofdsteden is ook, voor de avondbijeenkomslen, wel de vereischte afwisseling tenbsp;krijgen. Natuurlijk is hierbij onmisbaar de samenwerking
2()
-ocr page 31-van de verschillende Universiteiten. Gelukkig mogen we conslateeren, dat alle Iloogleeraren in de oogheelkunde hunnenbsp;hulp hebhen loegezegd; en hlijkt ook hier, dat in Nederlandnbsp;alle provinciale splitsing en versnippering lot de geschiedenisnbsp;behoort.
Door het steeds toenemen van het aantal patiënten wordt een vrij uitgehreide staf van geneesheeren vereischt. Evenalsnbsp;in het vorig jaar treed ik op als Geneesheer-Directeur ennbsp;tevens als consulteerend Geneesheer. ') Bij afwezigheid wordnbsp;ik vervangen door Dr. FI. Snellen Jr. , die bovendien alsnbsp;1®‘« Geneesheer belast is met een gedeelte van de operatiënnbsp;en met alle nabehandeling van de geopereerden.
De Heer Dr. W. T. de Vogel is inwonend Geneesheer, die daarbij met ijver zich toelegt op bacteriologische onderzoekingen. Zijn streven is, zich te bekwamen, om later in Indië alsnbsp;zelfstandig oogarts op te treden. Dr. J. P. van der Brugh,nbsp;uit Leiden, was in het vorig jaar volontair-assistent, ennbsp;is voor 1897 als Universiteits-Assistent aangesteld. De Heernbsp;W. Mündler , uit Duitschland, completeert het viertal van aangestelde geneesheeren. Twee volontair-assistenten hebbennbsp;zich verbonden geregeld eiken dag van 8 tot 12 met onsnbsp;w'erkzaam te zijn; het zijn de Fleeren Dr. L. .1. Lans uitnbsp;Leiden en Dr. E. R. Williams uit Boston, die reeds voornbsp;de 2® maal bij ons is.
Indien ge deze lijst der namen vergelijkt met die van ons vorig verslag, dan zal U opvallen, dat vier namen doornbsp;andere zijn vervangen.
Deze groote mutatie blijft een groot bezwaar. Vooral onze
') Alt. 10 V. h. Reglement.
21
-ocr page 32-“22
landgenooten beamen veelal niet voldoende, dat een lang-voorlgezette oefening als assistent hen zeer ten goede moet komen. Het is van belang, dat men alle meer zeldzamenbsp;gevallen en de niet dagelijks voorkomende moeilijkheden aannbsp;zich heeft zien voorbijgaan, alvorens men zichzelf geroepennbsp;zal zien als verantwoordelijk oogarts op Ie treden.
We hadden gehoopt over het jaar 1896 weder te mogen rekenen op de hulp van onzen vroegeren assistentnbsp;Dr. W. Koster Gz., nadat hij gedurende 2 jaar, voornbsp;rekening van het Donders-fonds, buitenlandscbe Universileitennbsp;zou hebben bezocht. Hy had zich daartoe bij ons aanbevolen,nbsp;maar bij zijn terugkomst wachtte hem een benoeming lotnbsp;Hoogleeraar te Leiden. We verheugen ons, dat de stichtingnbsp;van Donders hier zoo glansrijk aan zijne bedoeling heeft voldaan.
De geneesheer Wh Snellen heeft met i Mei 1.1. zijn ontslag als inwonend geneesheer aangevraagd, omdat hij voor eennbsp;jaar als Chef-de-Clinique te Parijs in het Hospitaal vannbsp;Dr. E. Landolt zal optreden. Dr. Landolt schreef mij, dat hijnbsp;zich verheugt, hem als leerling te hebben op de zelfde wijze,nbsp;zooals hij vóór een 20-tal jaren hier bij ons is leerling geweest.
Noode missen we Dr. Willie’s trouwe hulp en altijd opgewekte natuur; maar voor zijn cosmopolilische ontwikkeling moet een tijdelijk verblijf in het buitenland vannbsp;hoog belang worden geacht.
Elke patiënt wordt aan onze kliniek grondig onderzocht. Niet slechts wordt er nota genomen van de klacht, die hijnbsp;aangeeft; maar beide oogen worden aan alle hulpmiddelen vannbsp;onderzoek onderworpen. Hierdoor verkrijgt men een veelnbsp;vollediger statistiek, en komen er belangrijke zaken aan het licht,nbsp;zooals ziekten en gebreken in hun eerste stadium van ontwikkeling, waarvan de patiënt zelf nog geen kennis heeft genomen.
28
-ocr page 33-Het zeer lijdroovende van zoodanig onderzoek maakt de handhaving van dien stelregel somtijds bezwaarlijk, maar,nbsp;zooveel zulks mogelijk is, houden we daaraan vast.
Bij alle patiënten wordt van elk oog de gezichts-scherpte bepaald; eerst zonder glazen, dan na bepaling en correctienbsp;der brekings-anomaliën.
Het eerste onderzoek is zeer eenvoudig en geschiedt in den regel door onze pleegzusters. Meer en meer ben ik ernbsp;op uit de vereischte vragen zóó eenvoudig mogelijk te stellen,nbsp;ten einde het vereischte onderzoek aan de pleegzusters tenbsp;kunnen opdragen. Het maakt de werkzaamheden voor hennbsp;van meer afwisseling en gewicht, en het wint voor ons tijdnbsp;uit, dien we dan voor gewichtiger kwesties kunnen gebruiken.nbsp;Maar hiertoe is een geschikt personeel noodig. Als van zelfnbsp;heeft zich de weg aangewezen om daartoe te geraken.nbsp;Verschillende jonge Dames, die de schooltijd hebben doorgemaakt, bieden ons hunne diensten aan voor de morgenuren aan de Polikliniek. Dit geeft hen een aangenamenbsp;bezigheid, en «miUig zijn» is nu eenmaal een behoefte voornbsp;elk beschaafden geest. De meer geschikten krijgen allenksnbsp;eenige tegemoetkoming; ook het eigen geld verdienen is eennbsp;genot op zichzelf Uit deze leerling-verpleegsters worden denbsp;inwonende pleegzusters gekozen. Dan worden ze zooveelnbsp;mogelijk in de gelegenheid gesteld de lessen der Utrechtschenbsp;Vereeniging tot opleiding van pleegzusters te volgen, en,nbsp;als ze daarna lijdelijk aan eene algemeene ziekegverplegingnbsp;werkzaam zijn geweest, komen ze gediplomeerd bij ons terug.
Onze vroegere hoofdverpleegster, Mej. Bosscha heeft ons verlaten. Zij bezat het Utrechtsche diploma, en een hoogenbsp;mate van kennis in alles, wat de verpleging betreft, maarnbsp;juist daardoor was de werkkring bij ons haar te klein. Zijnbsp;wenschte grootere ziekenhuizen te zien en ook in hel buiten-
24
land sommige kwestiën van ziekenverpleging te bestudeeren. Gaarne betuigen we hier onzen dank voor wat zij twee jarennbsp;lang voor ons Gasthuis heeft gedaan.
Het dagelijksch beheer van ons Gasthuis is in goede handen bij de inwonende Directrice Mevrouw JacER—van der Ciiijsnbsp;en de hoofdverpleegster zuster C. W. P. Seeuwen.
De eerste belast zich met de directie en het huishoudelijk gedeelte; de tweede is verantwoordelijk voor al wat verplegingnbsp;en verzorging der patiënten betreft, en wordt daarbij doornbsp;4 pleegzusters bijgestaan.
Directrice en Hoofdverpleegster komen uitstekend overeen; beiden munten uit door toewijding en liefde tot de zaak;nbsp;beiden hebben ten volle aanspraak op onzen lof en onzen dank.
Ons gebouw verkeert in goeden staat. Allenks kan worden voortgegaan met hetgeen tot het afwerken van het gebouwnbsp;moet worden gerekend.
De plafonds zijn alle hersteld en thans in goeden staat. Het houtwerk was aanvankelijk onder den invloed van denbsp;droogte, door de centrale verwarming teweeggebracht,nbsp;gekrompen, ’t Sterkst sprak dit aan de deuren en de vloeren.nbsp;Beiden zijn allengs bijgewerkt geworden.
Ook eenig aanvankelijk nog uitgesteld schilderwerk wordt onder handen genomen. De corridor beneden is, in denzelfdennbsp;geest als de collegekamer op de ruwe kalk, op eenvoudigenbsp;wijze polychromisch versierd.
Het schoone beeldhouwwerk van Pander komt thans veel beter uit, nu het door een gepolychromeerde omlijsting isnbsp;begrensd.
30
-ocr page 35- -ocr page 36- -ocr page 37-ons voor, elk jaar met een gedeelte van zoo-
Wij stellen
toch zeer gewenscht afwerken
danig niet dringend, maar voort te gaan.
Een ietwat grooter werk, dat geen uitstel duldt, is het bevloeren van de zolderverdieping, hetgeen uit geldsgebreknbsp;nog was uitgesteld. Verder eischt het meublement, nu helnbsp;aantal verpleegden toenemende blijft, eenige completeering.
Weldra zal ook het opnieuw schilderen van de buitengevel noodzakelijk worden.
liet aantal patiënten is ongeveer in dezelfde mate als in het vorig jaar toegenomen.
In 1896 hebben zich 6438 patiënten aangemeld, en wel 3363 mannen en 3070 vrouwen.
Het aantal consulten bedroeg 24968, d. i., verdeeld over 310 werkdagen, ruim 80 per dag.
Er zijn 696 patiënten verpleegd geworden (410 mannen en 286 vrouwen), met 14115 verpleegdagen, bijgevolg gemiddeldnbsp;39 per dag, met gemiddeld 20 verpleegdagen voor ieder.
Evenals in de vorige jaren vinden wij alle kerkgenootschappen vertegenwoordigd, ongeveer in dezelfde verhouding als hunne talrijkheid in den lande:
3975 Protestanten.
2225 Roomsch-Catholieken en Oud-Catholieken.
190 Israëlieten.
43 Onbekend.
Ten opzichte van de herkomst der patiënten was de ver-deeling in 1896 als volgt;
s*
31
-ocr page 38-
26 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Totaal. . nbsp;nbsp;nbsp;. 6433 behandelden 696 verpleegden
In 1896 zijn 14 patiënten kosteloos verpleegd, met 202 verpleegdagen.
In klasse A, d. i. a f — daags, 473 patiënten met 10874 verpleegdagen.
In klasse B, tegen betaling van f 2.— per dag, werden 196 patiënten opgenomen met 2869 verpleegdagen, en innbsp;klasse Ca/quot; 3.—, 14 patiënten met 170 verpleegdagen.
Evenals in het vorige jaar mogen we dit Verslag besluiten met de betuiging dat deze Stichting in groei en bloei toeneemt,nbsp;en in alle opzichten stof geeft tot voldoening en dankbaarheid.
32
I
-ocr page 39-667
28
21
0
30
105
70
165
4 1nbsp;3nbsp;6
218
11
11
200
3
8
25
46
1
2
24
3
5
169
51
9
1
1
3
54
Ophthalmia catarrlialis......
'/ nbsp;nbsp;nbsp;blennorrhoica.....
quot; purulenta nbsp;nbsp;nbsp;neonatorum. .
'/ nbsp;nbsp;nbsp;membranacea s. diphtherina.
Trachoma papillare.......
n nbsp;nbsp;nbsp;folliculare.......
// nbsp;nbsp;nbsp;difibrmans.......
Irritatio coujnnotivae.......
Ecchymosis n nbsp;nbsp;nbsp;.......
Ulcns conjunctive........
Lupus nbsp;nbsp;nbsp;)tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;conieae ....
Neoplasmata n nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Corpora aliena n nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//....
Symblepharon.........
Pterygium..........
Ophth. scroph. (plyctaenulae et ulcera) . Herpes zoster n. trigemini c. anaesthesia
Keratitis bullosa.........
n diffusa (e lue congenita). nbsp;nbsp;nbsp;.
n ulcerosa ........
// bullosa........
n dendritica........
Ulcus c. hypopyo........
// rodens..........
Keratosphacelus.........
Maculae corneae.........
Leucoma...........
Staphyloma corneae, kereotasia ....
Fistula corneae .........
Cornea conica.........
lucrustatio corneae........
Iritis
-ocr page 40-SynecMae posteriores; atresia pupillae
Synechia anterior.......
Prolapsus iridis........
Iridocyclitis.........
Chorioiditis.........
Cyclitis sympathica......
Tumor cysticus iridis .......
Irideremia.........
Iridodialysis.........
Goloboma congenitum uveae
Euptura chorioideae Albinismus . . .nbsp;Glaucomanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . . ,
Cataracta senilis completa
// nbsp;nbsp;nbsp;// mcrpiens .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
// nbsp;nbsp;nbsp;mollis......
n nbsp;nbsp;nbsp;diabetica.....
// nbsp;nbsp;nbsp;consecutivanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(secundaria)
n nbsp;nbsp;nbsp;traumatica.....
// nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
zonularis (congenita) . nbsp;nbsp;nbsp;.
//
Aphakia......
// c. obsc. capsulari Dislocatie lentis.
Obscurationes corp. vitrei . Haemorrhagia // nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...
Synchysis scintillans.....
Ketinitis apoplectioa.....
Eetinitis diflusa.......
// nbsp;nbsp;nbsp;morbi Brighthii. . .
// nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa (hemeralopia)
Ablatio retinae.......
Scotoma scintillans......
Neuritis nervi optici.....
Atrophia papillae......
Vascularisatio papillae n. optici. ,
Amblyopia toxica......
f! diabetica.....
50
17
10
6
68
1
1
1
4
3
1
8
57
97
239
11
2
16
19
19
43
7
6
11
5 3nbsp;8nbsp;2
6 9
38
3
4 38
30
2
34
-ocr page 41-Hemianopsia...........
Anopsia.............
Simulatio............
Eetina leporina (Eibrae medullares retinae)
Emboli vas. retinae........
Glyoma retinae..........
Episcleritis, sclerotitis ant.....
Sclerectasia anterior s. aequatorialis .
Bupbtbalmos.........
Protrusio bulbi........
Panophthalmitis........
Morbus Basedovii.......
Atrophia bulbi et Phthisis bulbi. . Microphthalmos congenita .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Anophthalmos . nbsp;nbsp;nbsp;.......
Tumor orbitae........
Abscessus orbitae.......
Blepharadenitis........
Hordeolum palp........
Chalazion quot; nbsp;nbsp;nbsp;.......
Verruoae n .......
Abscessus n .......
Traumata quot; nbsp;nbsp;nbsp;.......
Encanthus..........
Lagophthalmos........
Ectropion..........
Entropion, Dystichiasis.....
Madarosis..........
Emphysema palp........
Angiomata // nbsp;nbsp;nbsp;.......
Ptosis...........
Morbi gl. lacrymalis......
Dacryocystitis, stenosis ductus lacr, Abscessus sacci lacrymalis .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Fistula // nbsp;nbsp;nbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...
Strabismus convergens......
'! nbsp;nbsp;nbsp;divergens ......
'/ nbsp;nbsp;nbsp;deorsum- s. sursumvergens .
27
1
4 1
2
13
2
7
5
8
4 40
8
82
3 1
210
45
37
8
7
77
5
4 17nbsp;42
3
6 3
12
1
124
2
3
298
35
-ocr page 42-Blepharospasm! olonici
Nystagmos.....
Asthenopia muscularis. Paresis ii. oculomotoriinbsp;//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;abducentis
H nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trochlearis
n nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;facialis .
Myopie nbsp;nbsp;nbsp;met stoornis
llypermetropie met stoornis Astigmatismus //nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;//
Anisometropia gravior. . . Paresis accommodationis . .
Presbyopia.......
Asthenopia accommodativa .
Operation.
Extractie van senile cataract . . . Lineair-extractie van cataract . . .nbsp;Disoisie van cataract of van nastaarnbsp;Capsulotomie en Iridotomie . . . ,
Iridectomie..........
Sphincterotomie.........
Iridectomie van geprolaheerde iris.
Parencenthesis corneae......
Pterigium-operatie........
Sclerotomie wegens glaucoma . . .
Tenotomie...........
Voorlegging van pees......
Blepharoplastiek........
Symblepharon-operatie ......
Staphyloma-operatie . ......
Blepharophymosis-operatie ....
Entropion-operatie.......
Ectropionnaden.........
Exstirpatie van oogbol.....
// nbsp;nbsp;nbsp;// tumoren.....
Syndesmo-plastiek........
36
-ocr page 43- -ocr page 44- -ocr page 45-j^XuJbxjjsa:
VAN HET
voou
BEHOEFTIGE EN MINVERMOGENDE
10 Juli 1897.
Onder begunstiging van H. M. KONINamp;IN WILHELMINA.
H. M. DE KONINGIN REGENTES DER NEDERLANDEN.
Prof. Dr. H. Snellen.
Dr. H. Snellen Jr., Arts.
Dr. H. Snellen Jr., Arts.
Dr. J. P van der Brugh, Arts. W. T. da Vogel, Arts.
Dr. W. Mündler.
Dr. E. R. Williams. Dr. L. J. Lans, Arts.
A. Baron Sohimmelpenninok van der Oye van de Poll en Nijenbeek.
Prof. Dr. Th. W. Engelmann, J^oor-zitter.
Mr. H. Roijaards van Scherpenzeel. Dr. M. Imans.
Dr. J. L. H. Haerten.
Mr. D. Ragay.
D. G. Bingham.
Jlir. Mr. W. J. M. Bosch van Oud-Amelisweerd.
H. J. E. Wenckebach.
Prof. Dr. W. Koster.
Dr. J. A. Moll.
Mr. D. Ragay.
Mevr. Jager—van der Cliys. | Mej. C. W. P. Seenwen.
39
-ocr page 46-34
Aremberg, H. U. H. de Hertogin van......Brussel.
d’Aulnis de Bourouill, geb. ïwiss, Vrouwe Baronesse. Utrecht.
Beaufort, Mejonkvr. C. de..........Utrecht.
Bingham, geb. J. Brain, Mevr. D. G.......Utrecht.
Boas, Mej. P...............’s Graveuhage.
Boetzelaar van Oosterhout, geb. de Beaufort, Baronesse v. Driebergen.
Doijer, geb. Keinhold, Mevr. E.........Leiden.
Doijer, Jeannette Alexandrine . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•.....Leiden.
Doijer, Phoebe Elisabeth...........Leiden.
Doijer, Blisabete Catharina..........Leiden.
Engelmann, geb. Brandes, Mevr. B........Utrecht.
Engelmann, Paula Maria...........Utrecht.
Grandmont, geb. Hubrecht, Mevr. B.......Cortessem nbsp;nbsp;nbsp;bij
Hasselt.
Grothe, geb. ïwiss, Mevr A..........Hilversum.
Jansen, geb. Tichelaar, Mevr..........
Janssens, geb. Arriens, Mevr..........’s Gravenhage.
Merkus, geb. Calkoen, Mevr..........Utrecht.
Muijsken, Mej. M..............Amsterdam,
Panhuijs, geb. Looxma, Mevr. T. van......Groningen.
Pekelharing, geb. Doijer, Mevr. C. G.......Groningen.
Petit, Mevr. H. de.............Haarlem.
Quarles van Ufford, geb. ïwiss, Mevr......Maartensdijk.
Iloëll, geb. Jonkvrouwe de Beaufort, Mevr. E. . . . ’s Gravenhage.
Snellen, geb Bryan, Mevr. 0..........Utrecht.
Snellen, Dames..............Zeist.
Spiering, Mejonkvrouwe E........... ïiel.
Sprenger, geb. Bijleveld, Mevr.........Zeist.
ïwiss, geb. Aubin, Mevr...........de Bildt.
ïwiss, geb. Suermondt, Mevr..........Utrecht.
Voorthuijsen, J. O. A. du Marchie van, Mej. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Driebergen.
d’Aulnis de Bourouill, Mr. J. Baron.......Utrecht.
Beaufort, Mr. J. E. de...........Utrecht.
Berlin, Prof. Dr. W.......... . nbsp;nbsp;nbsp;. Amsterdam.
Bingham, D. G. (Beschermer).........Utrecht.
Boissevaiu, A. A. H.............Amsterdam.
Doijer, Hubert . nbsp;nbsp;nbsp;...... ......Leiden.
Doijer, Eduard.......... ... Leiden.
Doijer, Diederik ... nbsp;nbsp;nbsp;..........Leiden.
Eiselsberg, Prof. Dr. Ereiherr von ....... Königsbergen.
Engelmann, Prof. Dr. ïh. W.........Utrecht.
Engelmann, Erans W............Utrecht.
Geuns, Mr. S. J. van..... ......Utrecht.
Greve, Dr. H...............Arnhem.
Grothe. Mr. J. A..............Utrecht.
40
-ocr page 47-Grothe, A. L...................Hilversum.
Haerten, Dr. J. L. H...............ütreclit.
Horst, B. A. 1?. J. ter.............. Zwolle.
Hosei, Dr. Ito, Lijfarts van den Mikado......ïokei (Japan)
Insinger, H. A..................Baarn.
’sJacob, Z. E, de oud-Gouvemeur-Generaal van Ned.
Indië. E....................ütreoht.
Janssens, Jr. Mr. H. G. C. L...........’s Gi'avenliage.
Janssen, P. W., Directeur der Deli-Maatscbappij. . . Amsterdam.
Knobbelsdorff, Baron van.............Wijhe.
Luijken, Dr. J, A.................Genderingen.
Maes, Dr. H. G..................Arnhem.
Moll, Dr. E. D. A. C. van............Rotterdam.
Pekelharing, Dr..................Groningen.
Quarles van Ufford, Jhr. E.............Maartensdijk.
Roëll, Jhr. Mr. J.................’s Gravenhage.
Roijaards nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Scherpenzeel, Mr. H.........Utrecht.
Roijaards, nbsp;nbsp;nbsp;Mr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W. H.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J..............de Bildt.
Roijaards, nbsp;nbsp;nbsp;Mr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J. S...............Arnhem.
Roijaards, nbsp;nbsp;nbsp;Mr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A.................Zeist.
Roijaards, nbsp;nbsp;nbsp;H. J..................Utrecht.
Roorda Smit, Prof. Dr. J. A............Cordova.
Salomons, Dr. A.................Paramaribo.
Snellen, Prof. Dr. H................Utreeht.
ïwiss, Mr. J. E. W................de Bildt.
Voorthuijsen, H. E. J. E. du Marchie van.....Driebergen.
Wertheim, A. C..................Amsterdam.
Westholf, Dr. O. H. A..............Amsterdam.
St. Anthonie-Gasthuis, College van H. H. Voogden
van het....................Leeuwarden.
Bestuur der Tentoonstelling 1894, nbsp;nbsp;nbsp;Het.......Utrecht.
Bloijen-Gasthuis, Broederschap der Regenten van het Utrecht. Enschedé en Lonneker, het Ziekenfonds van .... Enschedé.
Hollandsche Ijzeren Spoorwegmaatschappij.....Amsterdam.
Nederlandsch Tooneel” De Koninklijke Vereeniging„Het Amsterdam. Het Utreohtsch klein gemengd Koor a Capella. . . . Utrecht.
Orde, Balije van de Ridderlijke Duitsche......Utrecht.
Staatsspoorwegen, Maatschappij tot Exploitatie van. . Utrecht.
Teijler’s Stichting................Haarlem.
Utreohtsch Studenten korps.............Utrecht.
Vereeniging tot bevordering der geneeskundige Wetenschap in Nederlandsch Indië...........Batavia.
41
-ocr page 48-Andel, Dr. A. H. van......................
Arntzenius, Dr. A. K. W.............Amsterdam.
Andreae, Mr. A. J................Kollum.
Beijen, Dr. P. W. A...............’s Graveuhage.
Berns, Dr. A. W. O................Preibnvg.
Bouvin, Dr. M. J.................’s Gravenhage.
Breesnee, Dr. ï..............¦ . . . . ’s Gravenhage.
Burg, Dr. C. L. van der.............Laag Soeren.
Coster, Dr. P. H. Blom.............’s Graveuhage.
Eist, Dr. A. van der.......................
Eijk, Dr. A. van.................Heusden.
Faille, Dr. Jao. Baart de.............Leeuwarden.
Feijffer, Dr. G. P de...............Woerden.
Gewin, Dr. M..................Delden.
Gunning, Prof. Dr. W. nbsp;nbsp;nbsp;AI.............Amsterdam.
Gutteling. Dr. C.................Utreolit.
Hamer, J. F. X..................Leeuwarden.
Homoet, Dr. J. J.................Arnhem.
Horst, S. van der................Amsterdam.
Imans, Dr. M..................Utrecht.
Juda, Dr. M...................Amsterdam.
Joachim, Prof. J.................Berlijn.
Koster, Prof. Dr. W................Utrecht.
Krol, Dr. W...................Dordrecht.
Knijper, Dr. A. H................’sHertogenbosch.
Laidlaw Purves, Dr. W..............Londen.
Ledehoer, Dr. L. B. E..............Buitenzorg.
Loeff, Dr. W. Butgers nbsp;nbsp;nbsp;van der..........Amsterdam.
Maats, Dr. C...................Arnhem.
Manikus, Dr. J. F................Pretoria.
Messchaert, J. M.................Amsterdam.
Moll, Dr. J. A..................’s Graveuhage.
Mulder, Prof. Dr. M. E..............Groningen.
Noorduijn, Dr. C.................Nijmegen.
Oudemans, Prof. Dr. J. A. C............Utrecht.
Pameijer, Dr. J. K................ïiel.
Place, Prof. Dr. Th................Amsterdam.
Prahl, Dr. J...................Amsterdam.
Boijaards, Mr. A. J................Amsterdam.
Böntgen, J................... . Amsterdam.
Bijnberk, Dr. N. van...............Amsterdam.
Schmidt, Dr. F. J. J...............Botterdam.
Schijff, P., Arts,................Botterdam.
Snellen, Dr. K..................Zeist.
Striok van Liusohoten, nbsp;nbsp;nbsp;Jhv. Mr. J. C........Maarssen.
Voogt, Dr. J. E. de...............Pau (Frankrijk.)
Wely, Dr. D. L. van..............’s Gravenhage.
Wijnhoff, J. A., Arts..............Utrecht.
42
-ocr page 49-Prof. Dr. H. C. Uibbits...........Utrecht.
Mr. B. J. P. Jorissen............Pretoria.
Mr. A. A. Kolff..............Amsterdam.
A. Prinzen................Helmond.
W. C. Scliimmel........... . nbsp;nbsp;nbsp;. Utrecht.
Mr. H. Veldwijk..............Arnhem.
De Nederlandsche Wielrijdei'sbond.
Mevr. W.................Utrecht.
Bruijn, H. Q. de.............Ureukelen.
Blitz, L.................Amsterdam.
Bosch van ürakesteijn, Jhr. P........ ’s Hertogenbosch.
Brumund, Mej. J. E........ .... üosterbeek.
Brnmund, Mej. H W............Oosterbeek.
Bruijn, Mr. J. G..............Beek.
Canter Cremers, G. G. G...........Kuilenburg.
Crena de Jongh, D.............Dordrecht.
Crena de Jongh, Mr. A. C...........Dordrecht.
Heusde, Mr. D. J. van...........Gouda.
Hondius, P. M. J..............Kuilenburg.
Hoytema, W. J. L)......... ... Kuilenburg.
Idenburg, nbsp;nbsp;nbsp;H................Jutfaas.
Kasteleijn, nbsp;nbsp;nbsp;J................Breukelen.
Kasteleijn, nbsp;nbsp;nbsp;A. M.............Breukelen.
Kasteleijn, nbsp;nbsp;nbsp;C................Breukelen.
Kindel, H. C...............Nijmegen.
Korteweg, Prof. Dr. J. A...........Amsterdam.
Koch, Dr. J. D. 0.............Kampen.
Kloppers, J. W. E. R. S...... .... Kampen.
Kruif, D. J. de . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...........Kampen.
Meulen, A. E. M. van der..........Nunspeet.
Meinsma, Mevr. de Wed. nbsp;nbsp;nbsp;........Velp.
Nicolai, Dr. C...............Nijmegen.
Plate, geb. Kehrer, Mevr. C. W.........Houten.
Schollen, Mr. Pli. W.............Arnhem.
Sikkes, R. H. P..............Kampen.
Snel, Mevr................Breukelen.
ïermeulen, Mej. M.............Utrecht.
ïestas tot Oudwulven, Mevr..........Houten.
Veen, J. C. van der............Baarn.
Wolf, Ds. P. W. J. ............Lopik
43
Voor de volledige lijst, zie hel Jaarverslag over 1894.
-ocr page 50-S. Albin.................Uti'echt.
Jhr. Mr. J. A. A, Baud...........Oosterbeek.
D. J. Blok, Arts..............Botterdam.
A. nbsp;nbsp;nbsp;Brom.................Utrecht.
H. G. Lammerts van Bueren.........Utrecht.
Mej. M. C. Camerling............Hilversum.
Dr. J. M. Croockewit............Amersfoort.
Dames Druijvesteijn.............Baarn.
P. Fontein................Leiden.
Mevr. van Goudoever............Baam.
B. nbsp;nbsp;nbsp;J. van dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heijde............Leiden.
Firma Hiele...............Utrecht.
Firma C. J. van Houten en Zoon........Weesp.
Com. Kagenaar..............Uti-eoht.
Mevr. de Wed. J. Klijn . nbsp;nbsp;nbsp;,.........Helmond.
J. A. Klein................Kuilenburg.
L. J. Lans...............Leiden.
IJ. J. Ledel............... Helmond.
C. nbsp;nbsp;nbsp;van Leeuwen..............Botterdam.
Jhr. A. P. H. J. Mollerus..........Arnhem.
P. A. J. Nepveu..............Utrecht.
D. nbsp;nbsp;nbsp;van Nes...............’s Graveland.
Dr. C. Kioolai..............Nijmegen.
Mr. Nolst Trénite .............Botterdam.
Dr. J. Prince...............Hoorn.
Mr. N. de Bidder.............Tiel.
Mevr. Snellen-Brooshooft...........Utrecht.
Dr. S. Stratingh ïresling..........Hilversum.
Tromp van Holst.............Amersfoort.
J. Uyokruier...............Amsterdam.
P. Yaleton.............. . Amersfoort.
A. S. Verwoerd..............Kuilenburg.
Prof. Dr. F. A. F. C. Went.........Utrecht.
W. J. Westerouwen van Meeteren.......Botterdam.
44
-ocr page 51- -ocr page 52- -ocr page 53-1
Jim. Me. F. HOOFT GKAAFLAND, Voorzitter. H. J. DE MAEEZ OYENS, Penningmeester.
De. Jb. VAN GEUNS, Secretaris.
Prop. De. W. M. GUNNING, GeneesTieer-Directeur. Me. H. S. van LENNEP.
Me. W. Baron EOËLL.
Me. A. J. van vollenhoven.
Me. J. E. WEETHEIM.
Mkj. a. a. den dekkee.
Consulteerend Geneeskundige: Dr. S. DE EANITZ. „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heelkundige; H. TIMMEE, Arts.
Pkop. W. M. gunning.
De. M. JUDA.
De. N. van EIJNBEEK.
De. N. JOSEPHUS JITTA.
De. M. C. hammee—du SAAE.
B. P. VI8SEE, Offic. V. Oez. ‘Ie kl.
47
-ocr page 54-48
-ocr page 55-tri/
i)oOZ b^rv ^izCX'icU't.
Het jaar 1896 is voor onze Inrichting een zeer gewichtig jaar geweest. Het vorig jaarverslag getuigde van achteruitgang, alsnbsp;nawerking van de verplaatsing der gemeentelijke oogheelkundigenbsp;Kliniek naar het Binnen-Gasthuis, ten gevolge van mijn aftreden alsnbsp;Hoogleeraar in September 1894. Toch meende ik de verw'achtmgnbsp;te mogen uitspreken, dat de Inrichting, ondanM de ingrijpende veran-deringen in haren werkkring, waarvan het volgend jaar zou hebbennbsp;melding te maken, zich spoedig weder in toenemenden bloei zounbsp;mogen verheugen.
Met groote dankbaarheid begin ik dit verslag met de verklaring dat de uitkomsten van het jaar 1896 die verwachting, aanvankelijk althans, niet hebben gelogenstraft. Ik hoop dat denbsp;volgende mededeelingen U de-overtuiging zullen schenken dat ervoor die verklaring inderdaad grond bestaat.
Vooraf een enkel woord over de „ingrijpende veranderingen”’ ¦waarvan zooeven sprake was.
Bij herhaling is in deze verslagen melding gemaakt van het toenemend misbruik dat van de Polikliniek en van de 3e klasse der Kliniek wordt gemaakt door hen voor wie zij niet bestemd zijn.nbsp;Bij de gebleken onmogelijkheid om deze personen te weren, beslootnbsp;het Bestuur hen voortaan onder zekere voorwaarden offlciëel toenbsp;te laten.
Tevens achtte het Bestuur den tijd gekomen om, overeenkomstig het doel der Inrichting, aan de Geneeskundigen, ook voor hunne behandeling op de Polikliniek en de 3e klasse der Kliniek, eennbsp;billijk, zij het ook bescheiden, honorarium te verzekeren.
Ter bereiking van dit dubbele doel werden, na langdurige en ernstige overwegingen, de volgende gewijzigde „Bepalingen voor minvermogenden” vastgesteld en met 1 Januari 1896 ingevoerd:
49
-ocr page 56-1. nbsp;nbsp;nbsp;Aan alle bezoekers der Polikliniek wordt tegen betaling vannbsp;ƒ! eene toegangskaart uitgereikt.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De geldigheidsduur dezer kaart is drie maanden voor hen, dienbsp;een geldig bewijs overleggen ') dat zij behooren tot de klassenbsp;der arbeiders en dienstboden of daarmede maatschappelijk gelijknbsp;staan; voor alle anderen éêne week.
De laatsten vormen Afdeeling A., de eersten Afdeeling B. der Polikliniek.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De voor te schrijven brillen worden door de daartoe aangewezen optici geleverd:
aan de ingeschrevenen bij Afd. A. voor hunne eigene rekening (maar tegen verlaagd tarief);
aan die bij Afd. B. tegen gemoetkoming van 30 ets. per bril (liet ontbrekende wordt door de Inrichting bijgepast).
4. nbsp;nbsp;nbsp;De opbrengst van Afd. A. komt ten bate van de behandelendenbsp;geneeskundigen, die van Afd. B. ten bate van de Inrichting.
5. nbsp;nbsp;nbsp;De verpleging op de 3e klasse geschiedt (als vroeger) tegennbsp;ƒ 1.25 per dag, ten bate der Inrichting. Voor de behandeling dernbsp;verpleegden (vroeger kosteloos) kan door de geneeskundigen, volgensnbsp;een door hen bij onderling goedvinden vastgesteld en door hetnbsp;Bestuur goedgekeurd tarief, een vast honorarium worden in rekeningnbsp;gebracht. Zij, die voor rekening van armbesturen worden verpleegd,nbsp;genieten kostelooze behandeling.
Van eene volledige toelichting dezer bepalingen moet ik mij, om niet te uitvoerig te worden, onthouden. Een paar opmerkingennbsp;daaromtrent meen ik echter niet te mogen achterwege laten. .
Dit die bepalingen blijkt dat voor zooverre de toelatings-voor-waarden tot Afd. B der Polikliniekheitreft, in den vroegeren toestand slechts deze verandering is gekomen, dat de voor te schrijven brillennbsp;niet langer kosteloos, maar tegen eene tegemoetkoming van 30 ets.nbsp;per bril verkrijgbaar zijn. Zij die geen brillen behoeven — en innbsp;1896 bedroeg hun aantal ^) de helft van alle ingeschrevenen — zijnnbsp;dus volgens de nieuwe regeling van dezelfde conditie gebleven.nbsp;Door dien maatregel is tevens een einde gemaakt aan allerleinbsp;misbruik, waartoe' de kostelooze aflevering van brillen aanleidingnbsp;heeft gegeven.
*) Bewijzen van lidmaatschap in een ziekenfonds voor miMremoffereden worden als zoodanig aangemerkt.
») Na aftrek van de leden van A. Z. A. en van de Nod. Herv. Diakonie, voor wie afzonderlijke bepalingen bestaan.
50
-ocr page 57-Wat de PolikUniek betreft is dus voor ben, voor wie zij oorspronkelijk bestemd was, de vermeerdering van uitgaaf, die van een deel hunner gevraagd wordt, niet groot. In elk geval niet zoo groot datnbsp;daarin, blijkens de opgedane ervaring, overwegend bezwaar gelegennbsp;is. Hetzelfde geldt voor velen ook voor de kosten van behandelingnbsp;op de 3e klasse der Kliniek. Maar het spreekt van zelf dat ondernbsp;de bestaande omstandigheden voor de meerderheid reeds de kostennbsp;van verpleging en vooral, die voor eene operatieve behandelingnbsp;te groot zijn om door de patiënten rechtstreeks voldaan te kunnennbsp;worden. Het valt echter niet te betwijfelen dat hun dit langsnbsp;den weg der verzekering mogelijk kan worden gemaakt. Mochtennbsp;de bestaande Ziekenfondsen buiten staat of ongenegen zijn dienbsp;taak op zich te nemen, dan zullen er zeker wel andere vereeni-gingen bereid worden bevonden zich daarmede te belasten. Dat,nbsp;in afwachting daarvan, de vereischte behandeling gaarne kosteloosnbsp;wordt verstrekt, zal wel nauwelijks behoeven te worden verzekerd.nbsp;Maar het is stellig, ook in het welbegrepen belang van den werk-man-zelf, zeer gewenscht dat dit zoo spoedig mogelijk overbodignbsp;worde gemaakt.
Volgens No. 4 der gewijzigde bepalingen komt de opbrengst van Afd. B der Polikliniek ten bate van de Inrichting. Dus worden de daarbijnbsp;ingeschrevenen toch kosteloos behandeld? Schijnbaar ja. Maarnbsp;inderdaad is dit niet het geval. Wel ontvangen de geneeskundigennbsp;voor die behandeling geen rechtstreeksch honorarium, maar indirectnbsp;wordt hun dit verstrekt in den vorm van het vrij gebruik der lokalennbsp;en hulpmiddelen ter behandeling van de ingeschrevenen bij Afd. A.
De volgende mededeelingen mogen U de overtuiging schenken dat de ingevoerde veranderingen in elk opzicht aan de daarvannbsp;gekoesterde verwachtingen hebben voldaan.
Het aantal personen dat van de Polikliniek gebruik maakte bedroeg 11268 tegen 10541 in ’95, dus 727 meer. Daarvan werdennbsp;ingeschreven;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij Afd. A 2545
,, nbsp;nbsp;nbsp;„ B 8723, en wel:
in de Spinozastraat,......... 6499
!) „ Beulingstraat. . ........ 4083
„ het lokaal Weteringschans......686
51
-ocr page 58-Voor de eerste maal werden ingeschreven:
Christ. Israel. nbsp;nbsp;nbsp;Christ. Israël.
6461 1567 = 8028 tegen 6057 -r 1414 = 7471 in ’95 terwijl van het vorige jaar w’erden overgeschreven;
Christ. Israël. nbsp;nbsp;nbsp;Christ. Israël.
K. nbsp;nbsp;nbsp;496nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;209nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;705nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;479 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;187nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;666nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’95
2171 4- 1069 = 3240 tegen 2134 936 = 3070 in ’95. Onder de ingeschrevenen waren dus:
2989 nbsp;nbsp;nbsp;M.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3622nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2021nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8632nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cliristeneii,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tegen
2854 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3511nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1826nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8191nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in ’95, en
1069 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-(-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;961nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-1quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ö16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2636nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Israëlieten, tegen
984 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;796nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;570nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2350nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in ’95.
Het aantal adviezen in ca. 300 dagen gegeven, bedroeg 38226 of bijna 3.4 per hoofd en ruim 127 per dag.
Onder de ingeschrevenen kwamen voor;
1“. lieden van Ziekenfondsen 7560 of 67 % tegen 6829 of 64.8 % in’96 2quot;. Bedeelden door Kerk. e. a.
3®. Bedeelden door de Burg.
. 1488 „ 13.2,
1529
5“. Vreemdelingen
Naar aanleiding dezer cijfers wensch ik het volgende op te merken.
Scheen er alle aanleiding te bestaan voor de vrees dat het bezoek der Polikliniek door de wijziging der toelatings-voorwaardennbsp;sterk zou worden gedrukt, de medegedeelde cijfers toonen datnbsp;die vrees niet is bevestigd. Met uitzondering van de vreemdelingen (buiten de stad woonachtige patiënten) wier aantal eennbsp;weinig is verminderd, is dat van alle andere categoriën toegenomen. ’t Sterkst is die toeneming hij de leden van Ziekenfondsen, wier aantal dat van ’t vorige jaar met ruim 700 overtreft.nbsp;Daarbij moet echter worden in ’t oog gehouden, dat zij hoofdzakelijk
52
-ocr page 59-afhankelijk is van het steeds aangroeieiid aantal leden van het Algemeen Ziekenfonds voor Amsterdam (A. Z. A.), dat 6377 d. i. 626nbsp;méér dan in het vorige jaar bedroeg en dat voor deze, wegens denbsp;met dat fonds gesloten overeenkomst, de nieuwe bepalingen nietnbsp;gelden. Maar ook het aantal leden van andere Ziekenfondsen,nbsp;dat 2185 bedroeg, is met ruim 200 Vermeerderd. En zelfs al trektnbsp;men van dit cijfer 181 af die, althans gedeeltelijk, bij Afd. A werdennbsp;ingeschreven') dan wijst deze categorie even als die van de „anderenbsp;stedelingen” toch nog een geringe vermeerdering aan.
Mag dus de 'uitkomst van den genomen maatregel voor zooveel het gebruik dat van de polikliniek is gemaakt boven verwachtingnbsp;gunstig heeten, dit geldt evenzeer voor de financieele gevolgennbsp;daarvan. Dat de opbrengst van de polikliniek tengevolge van diennbsp;maatregel belangrijk verminderen zou, kon met zekerheid worden verwacht. Maar het bedrag dier vermindering was niet met eeuigenbsp;zekerheid te bepalen. Volgens eene zoo nauwkeurig mogelijke ramingnbsp;werd het op ƒ 1200 geschat. Eeitelijk was het echter nog geennbsp;f 900. Neemt men daarbij in aanmerking dat, zooals uit de rekening ennbsp;verantwoording van den penningmeester blijkt, de verpleeggeldennbsp;in ’96 ruim ƒ1300 méér hebheu bedragen dan in ’96, dan mag, ooknbsp;met het oog op den flnantieelen toestand der Inrichting, de uitkomstnbsp;van den genomen maatregel zeer bevredigend heeten.
Op grond van het voorafgaande meen ik dus te mogen verklaren, dat die maatregel in elk opzicht aan het doel waarmede hij werdnbsp;genomen heeft beantwoord. De voornaamste heteekenis daarvannbsp;is echter gelegen in het feit, dat onze Inrichting daardoor wedernbsp;een belangrijke schrede is genaderd tot het ideaal, dat'aan harenbsp;oprichters voor den geest stond.
Na deze uitweiding, die met het oog op het gewicht der zaak zeker door U zal worden gebillijkt, ga ik voort met de mededeelingnbsp;van eenige cijfers.
Van de personen, die op de Polikliniek hulp zochten leden aan aandoeningen van het bindvlies der oogleden in het algemeen (1)nbsp;24 % tegen 25 % in 1895.
‘) Daaronder komen voor 176 leden van de vereeniging „Ziekenzorgquot;' wier leden voor het moorendeel niet hehooren tot die categorie van minvermogenden waarvoor Aid. B der Polikliniek bestemd is en 6 personen die innbsp;eene hoogero klasse van oen gewoon ziekenfonds waren ingeschreven ennbsp;.waarvan hetzelfde mocht worden aangenomen.
53
-ocr page 60-aan trachoma (2)........4 nbsp;nbsp;nbsp;% tegen 4.08 % in 1805
aan (2) ... . nbsp;nbsp;nbsp;0.4 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.46 „ „ 1896
Daaruit blijkt o. a. dat het aantal lijders aan trachoma onder de Israëlieten gestadig blijft afnemen. Tien jaren geleden bedroeg hetnbsp;nog 24 %.
Kliniek-
Op 1 .Tanuari 1896 waren aanwezig:
— V. - Kind. Totaal — | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Op nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;klasse , » nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A )) nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ |
|
Zoodat in ’tgeheel werden verpleegd: Op de: | ||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Totaal 392 met 6605 verpleegd, tegen 344 met 5855 verpleegd, in ’95 dus 48 met 750 verpleegdagen méér dan in 1896.
Aan verpleeggelden werd geïnd:
Op de:
Totaal ƒ9207.— tegen ƒ 7852.75 in ’96 dus ƒ 1354.25 méér dan in ’95 De verpleeggelden op de 3® klasse werden voldaan :
voor rekening van de patiënten zelve...... door 111 met 1222 verpl.d.
Totaal 314 met 6685 verpl.d.
54
-ocr page 61-Het aantal verpleegden is dns (met uitzondering van de 2* kl .B) evenalg dat der verpleegdagen en in overeenstemming daarmede ooknbsp;het bedrag der verpleeggelden, 021 alle klassen niet onbelangrijknbsp;toegenomen.
Van de 392 verpleegden waren 262 (64%) in en 140 (36%) buiten Amsterdam woonachtig, van die op de 3e klasse resp. 212 (67.5 %) ennbsp;102 (32.5 %).
Onder deze 212 Amsterdammers waren 118 (56 %) leden van ziekenfondsen: waarvan 87 (73.6%) met 1943 verpleegdagen voor rekening eener liefdadige instelling werden verpleegd en wel met uitzonderingnbsp;van drie, allen door de Vereenigingiamp;Zp voor minvermogende Ooglijders.nbsp;Van de 31 overigen werden 28 met 157 verpleegdagen voor eigennbsp;rekening, 2 met 11 en 1 met 2 verpleegdagen voor rekening vannbsp;particulieren en van de Inrichting verpleegd.
Het aantal grootere operaties op de 3e klasse verricht bedroeg 260, waaronder 60 ter verwijdering eener cataract, 70 ter genezing vannbsp;scheelzien, 41 ter vorming eener kunstpupil, 27 ter verwijderingnbsp;van het geheele oog enz.
Wat de exploitatie-rekening betreft, deze wijst een nadeelig saldo van bijna / 1200 aan. Daarbij moet echter in’t oog worden gebonden,nbsp;dat de post „Onderhoud van het gebouw” die onder de uitgavennbsp;voorkomt, dit jaar ƒ 1300 hooger is dan het vorige jaar, toennbsp;zij ’t gemiddelde cijfer van omstreeks ƒ 1000 bedroeg. Warenbsp;dit niet het geval geweest, dan zou de rekening, ondanks de verminderde opbrengst der polikliniek, zonder deficit hebben kunnennbsp;sluiten. Een resultaat dat te verblijdender is omdat het verkregennbsp;werd door de niet onbelangrijke vermeerdering (met ruim ƒ 1300)nbsp;van een der regelmatige en voornaamste inkomsten der Inrichting:nbsp;de verpleeggelden. Dat die vermeerdering zich ook op de Ie en 2enbsp;klasse openbaarde is mede daaraan te wijten dat in den laatstennbsp;tijd van onze Inrichting ook door den nieuwen Hoogleeraar in denbsp;Oogheelkunde, Prof. Stkaub, wordt gebruik gemaakt.
Ik acht mij gelukkig hierbij te mogen voegen dat mijn geachte collega even als zijne patiënten zich bij herhaling over de verplegingnbsp;aldaar zeer tevreden hebben betoond. Voor een deel is dit zeker tenbsp;danken aan de geschikte gelegenheid die de Inrichting daartoe aanbiedt.nbsp;Maar stellig niet minder aan den niet hoog genoeg te waardeerennbsp;invloed van onze directrice en de toewijding waarmede onze verpleegsters zich van hare taak kwijten.
55
-ocr page 62-Van diezelfde toewijding trouwens gaven allen blijk, die in verschillenden werkkring aan de Inrichting verbonden zijn. Ik moet er mij toe bepalen hun gezamelijk daarvoor mijn oprechten dank tenbsp;betuigen. Alleen ten opzichte van twee hunner wensch ik ditnbsp;persoonlijk te doen: aan Betsy A. S. Stevens, een onzer verpleegsters,nbsp;die eerlang eene betrekking als verpleegster in de kinderklinieknbsp;op de Weteringschans hoopt te aanvaarden en aan Chkistinanbsp;IjAeson die in November onder algemeene belangstelling den dagnbsp;herdacht waarop zij voor 5 jaren als keukenmeid in de Inrichtingnbsp;in dienst trad en die zich binnen kort in het huwelijk hoopt tenbsp;begeven. Onze beste wenschen vergezellen beiden in haar nieuwennbsp;levenskring.
Onder de verpleegden op de 3e klasse heerschte over ’t geheel een zeer goede geest. Dit is te meer te waardeeren, omdat hetnbsp;dikwerf uiterst moeielijk is hen, die zich behoudens hun ooglijdennbsp;in den regel „gezond van harte” gevoelen, tegen verveling te vrijwaren. Door beweging in de open lucht, voorlezen en huiselijkenbsp;spelen wordt er naar gestreefd daartegen zooveel mogelijk te waken.nbsp;Maar een der krachtigste middelen ter bereiking van dit doel ennbsp;dat met groote voorliefde door jong en oud wordt toegepast, is hetnbsp;gemeenschappelijk gezang. Dikwerf geschiedt dit, ook zonder begeleiding, op lang niet onverdienstelijke wijze. Maar in den regel zounbsp;het gehalte van den zang zeer worden verbeterd, indien ter begeleiding daarvan over eene goede piano kon worden beschikt. Hetnbsp;bezit daarvan zou tevens gelegenheid geven om door het houdennbsp;van andere muzikale voordrachten onze verpleegden in hunnenbsp;dikwerf zoo droevige afzondering nog meer van den voor hen zoonbsp;weldadigen invloed der muziek te doen genieten. Jammer daaromnbsp;dat de Inrichting zich in dat bezit niet mag verheugen.
Ten slotte een woord van oprechten en hartelijken dank aan allen die door hunne geldelijke bijdragen en op andere wijze van hunnenbsp;belangstelling in de Inrichting deden blijken.
56
-ocr page 63-behandeld op de polikliniek dee
I. nbsp;nbsp;nbsp;Palpebrae.
Tumores palpebrae...... nbsp;nbsp;nbsp;39
Eczema nbsp;nbsp;nbsp;u ...... IB
Oedema nbsp;nbsp;nbsp;,/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 13
Sugillatio II ...... 3
Morpiones palpebrarum... nbsp;nbsp;nbsp;1
(4.1 pCt). . 469
II. nbsp;nbsp;nbsp;Conjunctiva.
Irritatie conjunctivae..... 514
Conjunctivitis mucipara.. . 1100 IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pnrulenta..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;83
u nbsp;nbsp;nbsp;n neonatorum....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;118
II nbsp;nbsp;nbsp;crouposa...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6
II nbsp;nbsp;nbsp;diphtherina.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6
follicularis.. nbsp;nbsp;nbsp;308
Trachoma (1)........... 433
Conjunctivitis phlyctaenosa 306 Transporteere. .3663
Per transport,, .3663 Polypus conjunctivae....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3
Ecchymosis ,/ nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35
Tuberculum „ nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
(34 pCt.). .TL7ÖÖ
III. nbsp;nbsp;nbsp;Cornea.
¦Keratitis superficialis..... 371
II profunda....... 8
II mycotica....... nbsp;nbsp;nbsp;3
II herpetica....... 3
n scleroticans..... nbsp;nbsp;nbsp;8
Keratitis ulcerosa........ 113
n oicatricosa...... nbsp;nbsp;nbsp;85
II plilyctaenosa.... 173 u interstitialis diffusa......... 80
Staphyloma corneae...... nbsp;nbsp;nbsp;8
(7 pCt.). 789
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Sclerotica.
(0.1 pCt.). . nbsp;nbsp;nbsp;33
V. Iris.
n parenchymatosa .... nbsp;nbsp;nbsp;3
n serosa............ 35
Transporteere.. nbsp;nbsp;nbsp;70
57
Onder Trachoma zijn hier alleen de gevallen van don granulairen vorm opgenomen.
-ocr page 64-58
-ocr page 65-
|
Per transport... nbsp;nbsp;nbsp;93 (0.85 pCt.).^ nbsp;nbsp;nbsp;96 XX. Amaurosis..... 12 XXI. nbsp;nbsp;nbsp;Achromatopsia. XXII. nbsp;nbsp;nbsp;Hemeralopia... 3 XXIII. Traumata. Corp. alien, sub palpebra Conjunctivitis traumatica . nbsp;nbsp;nbsp;47 Corp. alien, ad corneam.. nbsp;nbsp;nbsp;359 Keratitis traumatica...... nbsp;nbsp;nbsp;32 Glaucoma traumaticum... nbsp;nbsp;nbsp;1. Combustio conjunctivae . nbsp;nbsp;nbsp;9 n corneae....... 11 Haemorrhagia in camera ;; nbsp;nbsp;nbsp;in macula n retro-bulbaris nbsp;nbsp;nbsp;3 Cataracta traumatica..... nbsp;nbsp;nbsp;13 Vuln. perfor. bulbi...... nbsp;nbsp;nbsp;5 u ,/ corneae.... nbsp;nbsp;nbsp;1 ,1 palpebrae........ 8 Combustio „ nbsp;nbsp;nbsp; 6 |
59
-ocr page 66-UITGAVEN.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 16281.57 |
Aan Jaarlijksche Bijdragen. ƒ
„ Verpleeggelden......„
Opbrengst kaarten polikliniek .............. „
Restitutie polikliniek van het Algemeen Ziekenfonds v. Amsterdam „nbsp;„ Restitutie poliklinieknbsp;vandeDiaconiederNed.nbsp;Hervormde Gemeente. „
„ Busgelden........... „
,, Diverse Restitutiën ... „ „ Nadeelig Saldo...... „
ƒ 1628I.,57
KASSA.
ƒ 3672.18
DEBET.
Aan Saldo in kas op 1quot; Jauu-
Per nbsp;nbsp;nbsp;Uitgaven............. ƒ nbsp;nbsp;nbsp;16281.57
„ nbsp;nbsp;nbsp;Ditgezette Gelden..... „ nbsp;nbsp;nbsp;4000.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;Saldo in Kasnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31 December 1896.......... „ nbsp;nbsp;nbsp;685.37®
ari 1896
Diverse inkomsten zie Exploitatie-rekening... „ 15089.70®
Giften................. 40.—
Gekweekte Rente..... „ nbsp;nbsp;nbsp;2165.06
ƒ 20966.94®
ƒ 20966.94®
60
-ocr page 67-Gift van belangstellende vrienden van Mejuffrouw Wilh.
Bruinvis te Alkmaar.........ƒ 10.-
// nbsp;nbsp;nbsp;» A. E. Mendes da Costa, motto //Amateur-
Photografie”............. 5.-
V II Mevrouw Wed. E. Euld, geb. Hecht te Parijs « 25.-
ƒ 40.-
Dengenen, die onze Inrichting bij Testament willen gedenken, wordt de volgende formule aanbevolen.
„Ik verklaar te legateeren aan de Vereeuiging tot Oprichting en „Instandhouding van een Gesticht tot behandeling van Ooglijders,nbsp;„inzonderheid Minvermogende, te Amsterdam, de Som van.......”
(Desverkiezende voege men hierbij: „Vrij van alle rechten en onkosten, ook van het recht van successie”.)
61
-ocr page 68- -ocr page 69-VIERDE JAARLIJKSCH VERSLAG betreffende de verpleging en het onderwijs in denbsp;Inrichting tot behandeling en verplegingnbsp;van behoeftige en minvermogende Oog-lijders te Groningen, over het jaar 1896,nbsp;door den Geneesheer-Directeur Prof Dr.nbsp;M. E. Mulder.
Het is voor mij een aangename taak, dit jaar wederom verslag te geven omtrent de verpleging en liet onderwijs in de Inrichtingnbsp;tot behandeling en verpleging van behoeftige en minvermogendenbsp;Ooghjders alhier.
Wat vooreerst het aantal patiënten betreft, zoo bedroeg dit in het afgeloopen jaar 1597, dat is 141 meer dan in het jaar 1895.
Uit de hieronder volgende cijfers blijkt, dat het aantal patiënten vooral in de laatste jaren steeds stijgende is.
in 1880 |
631 |
1889 |
. . . 774 | |
1881 . |
635 |
1890 |
... 745 | |
1882 . |
624 |
1891 |
... 870 | |
1883 . |
572 |
1892 |
... 963 | |
1884 . |
665 |
1893 |
. . . 1172 | |
1885 . |
646 |
1894 |
. . . 1337 | |
1886 . |
724 |
1895 |
. . . 1456 | |
1887 nbsp;nbsp;nbsp;. |
831 |
1896 |
. . . 1597. | |
1888 . |
835 | |||
Het geheele aantal |
consulten |
in 1896 bedroeg 12.250, | ||
verdeeld over de |
260 |
dagen, |
waarop de |
polikliniek we |
houden, ongeveer |
47 |
per dag. |
Hekent men echter, da | |
patiënten, in de |
stad |
woonachtig, 2 a 3 |
malen daags |
Dit toch bedroeg:
63
-ocr page 70-Inrichting werden behandeld, dan is dit cijfer nog belangrjjk hooger.
Van deze patiënten waren afkomstig uit de:
Gemeente Groningen 1123,
Provincie „ nbsp;nbsp;nbsp;345,
„ nbsp;nbsp;nbsp;Drenthenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;91,
„ nbsp;nbsp;nbsp;Frieslandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38.
Het aantal verpleegden bedroeg dit jaar 165, met 3931 ver-pleegdagen.
82,
34,
25,
24.
Uit de Provincie Groningen Gemeente „
Provincie Drenthe „ Friesland
Het aantal grootere operatiën bedroeg 150, n.1.:
30.
4.
15.
15.
15.
4.
2.
7. 1.nbsp;4.
14.
8. 1.
15.
4.
5. 3.nbsp;1.nbsp;1.
Cataract operatie. Extractie lentis Punctie van cataractnbsp;Discisie van nastaar
Iridectomie (vorming van kunstm. pupil)
Operaties tegen scheelzien (tenotomie)
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ (avan cement musculaire)
Staphyloma operatie Blepharophimosis operatienbsp;Plastische operaties en transplantatie v. huidnbsp;Verwijdering van den oogbol (exenteratio bulbi)
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ (enucleatio bulbi)
Sclerotomie Tatouage
Sphincter ectomie (wegnemen van den sph. palp.)
Ectropion operatie Entropion operatienbsp;Prolapsus iridisnbsp;Symblepharonnbsp;Pterygium
Kleinere operaties, zooals paracentese van de cornea, operaties aan de traanwegen, verwijdering van vreemde lichamen uit hetnbsp;oog, operatie van chalazion enz., zijn niet afzonderlijk vermeld.
(54
-ocr page 71-1896
STATISTIEK DER OOGZIEKTEN IN HET JAAR BIJ 1597 PATIËNTEN.
Conjunctivitis catarrhalis „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;follicularis
„ nbsp;nbsp;nbsp;epidemica
» nbsp;nbsp;nbsp;neonatorum
n nbsp;nbsp;nbsp;gonorrhoica
„ nbsp;nbsp;nbsp;phlyctaenosa
Ecchymosis subconjunctivalis Infarcten van de Meyboomsche klierennbsp;Pterygium
25.
Trachoma papillare „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;granulare
„ nbsp;nbsp;nbsp;mixtum
Symblepharon Lupus conjunctivaenbsp;Corpora alienanbsp;Verbranding door kalknbsp;Traumata
Keratitis (phlyctaenulae et ulcera)
„ herpetica (herpes corneae febrilis)
„ dendritica „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;neuro-paralytica
„ nbsp;nbsp;nbsp;parenchymatosanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;luenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;congenita)
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;luenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;acquisita)
„ nbsp;nbsp;nbsp;centralis profunda
„ nbsp;nbsp;nbsp;bullosa
Band vormige troebelheid van de cornea Pannus corneaenbsp;Besorbtie ulcus
Ulcus serpens (ulcus c. hypopyo)
, rodens Maculae corneaenbsp;Xerosis corneaenbsp;Sclerosis corneaenbsp;Incrustatie van loodnbsp;Leucoma corneaenbsp;Staphyloma corneaenbsp;Fistula corneaenbsp;Abscessus corneae
-ocr page 72-
Iritis plastica |
25. |
, serosa |
6. |
y tuberculosa |
1. |
„ gummosa |
1. |
Synechiae anteriores |
20. |
Irido-dialysis |
1. |
Prolapsus iridis |
10. |
Occlusio pupillae |
15. |
Coloboma iridis congenitum |
3. |
Irido-cyclitis |
4. |
Irido-chorioiditis |
17. |
Ophthalmia sympathica |
2. |
Irritatio sympathica |
2. |
Miosis spinalis |
3. |
Sclerotitis (episcleritis) |
9. |
Vulnera scleroticae |
4. |
Staphyloma scleroticae |
3. |
Buphthalmos |
2. |
Chorioiditis disseminata |
9. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;chronica |
10. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;circurapapillaris |
2. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;purulenta (panophthalmie) |
3. |
Atrophia chorioideae |
4. |
Coloboma chorioideae |
2. |
Chorio-retinitis luetica |
4. |
^ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;centralis |
10. |
Bloeding in het glasvocht |
5. |
Vlokken in het glasvocht |
17. |
Glaucoma simplex |
6. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;c. inflammatione |
2. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;secundarium |
7. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;absolutum |
2. |
Atrophia bulbi |
4. |
Aphakie |
15. |
Aphakia c. cataracta secundaria (nastaar) |
12. |
Cataracta senilis completa |
34. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ incipiens |
48. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;congenita (siliquata) |
2. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;zonularis (schichtstaar) |
3. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;perinuclearis |
3. |
G6 |
Cataracta complicata
„ nbsp;nbsp;nbsp;polaris anterior
„ nbsp;nbsp;nbsp;corticalis posterior
„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica
, nbsp;nbsp;nbsp;mollis
„ nbsp;nbsp;nbsp;cretacea
Luxatio lentis Retinitis lueticanbsp;n pigmentosanbsp;n albuminuricanbsp;„ haemorrhagicanbsp;Torpor retinae acutus (hemerallopie)nbsp;Solutie retinaenbsp;Glioma retinaenbsp;Scotoma centralenbsp;^ scintillansnbsp;Papillitis
Atrophia papillae Neuritis optica
„ retrobulbaris Amblyopia congenita (gravior)nbsp;Daltonismusnbsp;Tumor orbitae
„ intraocularis (sarcoma) Exophthalmos (protrusio bulbi)nbsp;Caries orbitae
Abscessus' palpebrae superioris Blepharitis ciliaris (Blepharadinitis)nbsp;Hordeolanbsp;M adarosis
Vernauwde traanpunten Vergroeiing van de traanpuntennbsp;Ectropion van de traanpuntennbsp;Verstopping van het traankanaalnbsp;Dacryocystitis acutanbsp;Fistula saccilacrymalisnbsp;Ectasia saccilacrymalisnbsp;Eczema palpebrarumnbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nasi
n nbsp;nbsp;nbsp;faciei
()7
-ocr page 74-6
Symblepharon nbsp;nbsp;nbsp;2.
Trichiasis (distichiasis) nbsp;nbsp;nbsp;20.
Ectropion palp, inferioris nbsp;nbsp;nbsp;30.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ superiorisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.
Blepharo-phimosis nbsp;nbsp;nbsp;3.
Blepharo-spasmus nbsp;nbsp;nbsp;2.
Tic convulsif nbsp;nbsp;nbsp;1.
Ptosis congenita nbsp;nbsp;nbsp;3.
„ traumatica nbsp;nbsp;nbsp;1.
Strabismus convergens nbsp;nbsp;nbsp;50.
InsuflScientie der recti interni nbsp;nbsp;nbsp;2.
Paralysis musculi trochlearis nbsp;nbsp;nbsp;2.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;recti externinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.
^ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;recti superiorisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;facialisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.
Paresis accommodationis nbsp;nbsp;nbsp;2.
Spasmus accommodationis nbsp;nbsp;nbsp;4.
Hypermetropic nbsp;nbsp;nbsp;390.
Anisometropia grayior nbsp;nbsp;nbsp;9.
Astigmatismus nbsp;nbsp;nbsp;105.
Presbyopie nbsp;nbsp;nbsp;130.
Copiopia hysterica nbsp;nbsp;nbsp;5.
Dalton ismus nbsp;nbsp;nbsp;7.
Anophthalmos (post enucleationem) nbsp;nbsp;nbsp;14.
Ten opzichte van deze statistiek moet worden medegedeeld, dat het aantal der vermelde ziekten grooter is dan het aantalnbsp;patiënten, daar op één oog verschillende ziekten kunnen aanwezig zjjn, maar ook beide oogen weer kunnen verschillen. quot;Wijnbsp;hebben n.1. getracht bij iederen patient zooveel mogelijk de verschillende ziektetypen weer te geven, vandaar dat de som daarvannbsp;aanmerkelijk grooter is dan het aantal patiënten.
Evenals in het vorige jaar is ook dit jaar de Inrichting zeer aan het onderwjjs ten goede gekomen. Door het vrij groot aantal
68
-ocr page 75-patiënten, die voor het grootste gedeelte door de studenten der laatste studiejaren kunnen worden onderzocht, hebben ze gelegenheid in betrekkelijk korten tijd de meest voorkomende ziekte-vormen te zien en zich in de verschillende methoden van onderzoek te oefenen.
Veel steun ondervond ik bij de behandeling der ooglijders van Dr. R. Kijlstra, op nieuw benoemd tot assistent in de oogheelkunde, die ook gedeelteljjk de oefeningen in het oogspiegelennbsp;leidde en de studenten behulpzaam was in de verschillendenbsp;methoden van onderzoek.
Voor de polikliniek kunnen de patiënten, evenals vroeger, zich iederen dag, behalve des Dinsdags, van tot 10 uur aanmelden,nbsp;terwjjl het meestal 11 uur of half twaalf wordt, voordat allenbsp;patiënten zijn behandeld.
HET BESTUUR.
Gelukkig kunnen wij mededeelen, dat in het afgeloopen jaar geen verandering in het bestuur heeft plaats gevonden.
Het bestaat uit de H.H.:
J. P. VAN Walree, Secretaris-Penningmeester.
J. VAN Houten,
Commissarissen.
Prof. F. J. VAX den Ham,
Mr. P. Cleveringa,
Mr. J. A. Telleqen,
Prof. Dr. M. E. Mulder, Geneesheer-Directeur.
Het is mij een aangename taak aan genoemde H.H. mijnen hartelijken dank te betuigen voor de wijze, waarop zij steedsnbsp;bereid zijn de belangen der Inrichting te bevorderen.
FINANCIEELE TOESTAND.
Zooals reeds in het vorige verslag werd medegedeeld, staan wij voor de moeilijke kwestie, dat het gebouw wegens den groetennbsp;toeloop van patiënten , die in de Inrichting moeten worden verpleegd, te klein wordt. Het aantal bedden is niet alleen bijnanbsp;steeds bezet, maar telkens komt het voor, dat patiënten wegensnbsp;gebrek aan plaats moeten worden afgewezen of, om plaats tenbsp;maken voor anderen, te spoedig moeten worden ontslagen. Uitbreiding wordt dus steeds noodzakelijker, maar daaraan zijn velerleinbsp;bezwaren, vooral van financiëelen aard, verbonden.
Het eenige middel, om tot eene afdoende verbetering te gera-
69
-ocr page 76-8
ken, zal daarin gelegen zijn, dat de betrekkelijk bescheiden subsidiën, die wij tot dusver ontvangen van den Staat, van denbsp;Provincie en Gemeente Groningen, worden verhoogd. De Commissie is in den laatsten tijd aan het werk getogen en is metnbsp;den uitstekenden architect, den heer J. J. van Nieukerken, innbsp;overleg getreden om het oude gebouw te vergrooten en te verbeteren , zoodat wij, mochten onze pogingen slagen, over meernbsp;dan het dubbele aantal bedden kunnen beschikken, en meer aannbsp;alle eischen voor het onderwijs en de verpleging kan wordennbsp;voldaan.
Wij hopen ten zeerste in een volgend verslag te kunnen mede-deelen, dat die pogingen met gunstigen uitslag zijn bekroond.
PERSONEEL VOOR DE ADMINISTRATIE EN TOEZICHT OP DE PATIËNTEN.
Ook hierin is sedert het vorige jaar geen verandering gekomen. Zoowel de heer H. G. Priem, die onder den titel van Controleurnbsp;belast is met de administratieve werkzaamheden, alsook de huis-meesteressen, de Gezusters Antonijsen, hebben zich met ijvernbsp;van hun taak gekweten en zich in alle opzichten voor de Inrichting verdienstelijk gemaakt.
70
-ocr page 77- -ocr page 78-Subsidie van de Provincie Groningen.....
^ H.H. Curatoren der Rijks-Universiteit . nbsp;nbsp;nbsp;.
„ van de Gemeente Groningen.....
Contributie van leden en donateurs......
55
Restitutie wegens verpleging van 165 patiënten (3931 verpleegdagen).........
f 5754 05
72
-ocr page 79-Brandstoffen..............
Licht................
Wegens administratie...........
Aankoop en onderhoud van meubilair.....
Voor de wasch.............
Werkloon enz..............
Maatschappij der waterleiding ........
Aankoop, vracht en onderhoud van Instrumenten .
Aankoop voor de bibliotheek........
Medicamenten.............
Aan belastingen............
Traktement aan het personeel........
Rente van ƒ12.500 (hypotheek enz.).....
Voor voeding.............
Buitengewone uitgaven..........
Voor aflossing van schulden........
Voordeelig saldo............
ƒ 188 |
69 |
- 126 |
22® |
- nbsp;nbsp;nbsp;79 |
19® |
- 264 |
89® |
- nbsp;nbsp;nbsp;107 |
18® |
- 266 |
37® |
- nbsp;nbsp;nbsp;43 |
25 |
- 122 |
02 |
- 178 |
70 |
- 268 |
86® |
- nbsp;nbsp;nbsp;72 |
05 |
- 712 |
50 |
- 530 |
00 |
- 1695 |
58® |
- 329 |
78® |
- 500 |
00 |
- 268 |
73 |
ƒ 5754 |
05 |
73
-ocr page 80-3.
4.
5.
6.
7.
9.
11.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
33.
Alberda van Menkema (Jhr. C.),
Alberda van Ekenstein (Jhr. Mr. W. C. A.), Alberda van Ekenstein (Jonkvr.),
Becker (A. H.),
Baart de la Faille (Mevr. de Wed. J.) Bahlmann en Co.
Calcar (Mejuff. C. van),
Calcar (Mevrouw G. van),
Cate (J. J. Vissering ten),
Cleveriuga (Mr. P.),
Dull (Mevr. de Wed. C.
Doornbos (N. W.),
Eisen (W. F. A.),
Enschede (Prof. W.
Feith (Mr. R.),
Feith (Mr. J A.),
Feith (Dames E M. C.),
Guyot (Mr. H. D.),
Greven (M.),
Geertsema (Mr. C. C.),
Henkers (J. R.),
Houten (J. van),
Hesseling (Mevr. de Wed. H.),
Horst Jr. (E. B. ter),
Hoeth (Mejuffrouw),
Hoop (Mevr. de Wed. van der),
Haakma Vos (A.),
Hoop (Mr. E. J. van der),
Houten (Mevr. de Wed. van),
Hoop (Mr J. G. van der),
Hamel (Prof. A. G. van),
Ham (Prof. F. J. van den),
Hasselt (Mevr. de Wed. J. A. van).
Groningen.
W.),
de Punt. Groningen.
A.),
Leeuwarden.
Groningen.
74
-ocr page 81-13
Juohter (G.),
Keiser (Dr. F. J.)
Kooijker (Prof. H. A.),
Kooij (Dr. K.),
Kruijf (Prof. E. F.),
Lobman (Jhr. Mr. W, H. de SaTornin), Lobman (Fr. L. W. M. de Savornin),nbsp;Modderman (Dames C.),
Mesdag (Mevr. de Wed. G.),
Mees (Mevr. de Wed. A.),
Meddens (B. J. E),
Mulder (Prof. M. E.),
Maclaine Pont (W.),
Mulder (Mevr. de Wed. H. K.),
Mulder (K. H.),
Mossinger (J.).
Noordboff (P.),
Oving (B.),
Olfeibaus (Mr. J.),
Otté (B. J),
Polman Gruijs (Douairière),
Panbuijs (Jbr. Mr. J. E. A. van),
Quintus (Mevr. de Wed. W. J.),
Quintus (Mejuff. Y.),
Quintus (Mr. Q. J),
Eutgers van der Loelf (Mr. M.),
Romkes (Mr. A. W.),
Eoelfsema (E. J.),
Rauneft (Dr. S. B.),
Reiger (Prof. W. A.),
Reilingh (Dr. H.),
Roos (A. G.),
Roijen (Mevr. de Wed. H.
Rikkers (C.),
Swinderen (.Jhr. W. A. A.
Swinderen (Jhr. Q. P. A. de Marees van) Swinderen (Jhr. Mr. O. Q. van),nbsp;Swinderen (Jhr. Mr. P. J. van),
Sicman (H. J.),
Sitter (Mejonkvr. L. de),
Sonius (C.),
Groningen.
Hoogezand.
V
Groningen.
Leek.
Groningen.
J. van)
de Marees van)
n
Assen.
Groningen.
14
Groningen.
Scholten (J. E.),
Steghgers (H. J.)gt;
Stedum (H. G. van),
Scholtens en Zn.
Tresling (Mr. Th. Haakma),
Tellegen (Mr. J. A.),
Tellegen (Mevr. de Wed. B. D. H.), Trip (Mevr. de Wed. H. J.),
Tonella (A. Th. H.),
Thieme (Mr. H. C. A.),
Viersen en Haan,
Wouters Jr. (G.),
Walree (J. P. van),
Wermeskerken (Mevr. de Wed. van), Winter (J. E.),
Wiersum (K. F.),
Waalkens (A.),
Zwaag (Mevr. de Wed. W. J. van der).
76
-ocr page 83-Art. 1.
De Inrichting heeft ten doel:
a. de behandeling en verpleging van minvermogende ooglijders,
h. bevordering van het onderwijs in de oogheelkunde aan de Universiteit.
Art. 2.
De gelden tot dat doel vereischt, worden gevonden door jaar-lijksche bijdragen van corporatiën en particulieren, giften, legaten en vergoedingskosten van een deel der patiënten.
Art. 3.
Leden zijn zij, die eene jaarlgksche contributie van minstens ƒ5, of eene gift in eens van minstens ƒ 100, tot het instandhouden der inrichting bijdragen.
Donateurs zijn zij, wier contributie minder dan ƒ 5 bedraagt of die eene kleinere som dan ƒ 100 in eens aan de inrichtingnbsp;schenken.
Art. 4.
De Inrichting wordt bestuurd en vertegenwoordigd door eene Commissie van 5 leden en een geneesheer-directeur.
Art. 5.
De leden der Commissie worden door de leden gekozen, uit eene voordracht van 3 personen, door het bestuur opgemaakt.
Jaarljjks treedt één der leden van de Commissie af, maar is weder verkiesbaar.
Art. 6.
Geneesheer-directeur is hij, die belast is met het geven van onderwijs in de oogheelkunde aan de Universiteit.
7?
-ocr page 84-16
Arf. 7.
Het geheele inwendige beheer der Inrichting zoowel als de verdeeling der werkzaamheden van het bestuur, wordt geregeldnbsp;door huishoudelijke reglementen door het bestuur vast te stellen.
Art. 8.
Eens in het jaar worden de leden ter algemeene vergadering opgeroepen. Bij die gelegenheid wordt een verslag gegeven vannbsp;den staat der inrichting gedurende het afgeloopen jaar en voorzien in de vervulling der vacatures in het bestuur.
Art. 9.
Het bestuur belegt, zoo dikwijls het dit noodig acht, eene buitengewone vergadering der leden, waartoe deze minstens 8nbsp;dagen vóór den dag, waarop zij gehouden wordt, opgeroepennbsp;worden, met vermelding van het bijzondere doel der vergadering.
Art. 10.
De vergadering der leden besluit over de opheffing der inrichting voor ooglijders op voordracht van het bestuur.
Het voorstel tot opheffing moet minstens 8 dagen vóór den dag, waarop de vergadering, waarin het behandeld zal worden,nbsp;gehouden wordt, aan de leden zijn rond gezonden.
In geval van ontbinding wordt aangaande het besteden der overgebleven gelden en bezittingen door de vergadering der ledennbsp;beslist, alles behoudens de bepaling van artikel 1702 B. W.
Art. 11.
De vereeniging wordt opgericht voor den tijd van negen en twintig jaren en elf maanden.
Goedgekeurd bij Zijner Majesteits besluit d.d. 9 Januari 1882, Stbl. no. 7.
De Minister van Justitie,
(get.) A. E. J. Modderman.
78
-ocr page 85-TE
’S- GEAVETfHAGE.
-------------------
Als gewoonlijk vang ik aan met de cijfers der polikliniek te geven, n. 1. het aantal patiënten, die loopende behandeldnbsp;worden.
Dit aantal bedroeg in het afgeloopen jaar 4224 (1956 mannen en 2268 vrouwen) dus in het geheel 498 meer dannbsp;in het vorige jaar. Aan deze 4224 patiënten werden 15455nbsp;adviezen gegeven en daar het spreekuur op 309 dagennbsp;gehouden werd, was het gemiddeld aantal bezoekers 50nbsp;daags. Dit gemiddeld aantal werd 139 maal overschreden;nbsp;de drukste dag was met een bezoek van 81 patiënten.nbsp;Deelt men het aantal adviezen door het aantal patiënten,nbsp;dan ontving iedere persoon gemiddeld .3.6 adviezen,nbsp;dus bijna 4. Vergelijkt men deze cijfers met vorige jaren,nbsp;dan ziet men eene vermindering van het aantal adviezennbsp;aan iedere persoon; de oorzaak vindt men geredelijk innbsp;het grootere aantal onderzoekingen omtrent de gezichtsscherpte
aangegeven
van schoolkinderen, die wegens bemerkte of
zwakte van het gezicht op aanbeveling van den onderwijzer of van den stedelijken geneeskundigen inspecteur ons toe-
79
-ocr page 86-gezonden worden. Gewoonlijk loopt dit met één advies af.
De frequentie van het bezoek in de verschillende maanden is als volgt;
Juli
Augustus September 1237nbsp;October 1295nbsp;November 1213nbsp;December 1326
1311 consulten 1118
Januari nbsp;nbsp;nbsp;1384 consulten
Februari nbsp;nbsp;nbsp;1187nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Maart nbsp;nbsp;nbsp;1403nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Juni nbsp;nbsp;nbsp;1402nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Van de 4224 patiënten waren er 555 uit 31 verschillende gemeenten van Zuid-llolland buiten den Haag; de meestenbsp;uit Delft, n. 1. 186.
In 1896 werden 1082 nieuwe brillen voorgeschreven. Op de polikliniek werden 160 maal vreemde lichaampjes vannbsp;het hoornvlies of van het bind vlies der oogleden verwijderdnbsp;Het aantal kleinere operaties, splijting van traanwegen,nbsp;opening van abcessen, wegnemen van gezwelletjes enz.,nbsp;bedroeg 102.
In de Inrichting werden ter behandeling en verpleging opgenomen 199 patiënten, waarvan:
100 mannen met 1815 verpleegdagen.
99 vrouwen met 1796 nbsp;nbsp;nbsp;,
totaal. . . 199 personen „ 3611 nbsp;nbsp;nbsp;„
iedere patient had dus gemiddeld ruim 18 verpleegdagen, iets meer dan in 1895 toen de gemiddelde duur der verpleging 16.5 dag was. Die gemiddelde langere duur verklaartnbsp;zich uit het langdurig verblijf van een paar patiënten,nbsp;waardoor bij ons klein aantal bedden, het aantal verpleegdennbsp;vermindert, maar de gemiddelde duur toeneemt.
Aan 87 personen met 1825 verpleegdagen werd de verpleging geheel kosteloos verstrekt, terwijl 27 personen met
80
-ocr page 87-592 verpleegdagen de helft of een zeer klein gedeelte der verplegingskosten betaalden. Dit zeer kleine deel kon innbsp;vele gevallen wel eens iets meer bedragen; hoe dikwijlsnbsp;doet niet de directrice de ervaring op, dat zij, die geennbsp;50 cent per week zelfs knnnen afstaan, voor meer dan ditnbsp;bedrag aan onnoodige en nadeelige snoeperijen trachtennbsp;mede te brengen.
Het aantal grootere operaties bedroeg 150. Zij waren verdeeld als volgt:
Cataract-operatie.............20
Punctie van aangeboren cataract........3
Lineair-extractie..............4
Punctie van nastaar............9
Plastische operatie. nbsp;nbsp;nbsp; 1
Pterj^gium „ nbsp;nbsp;nbsp; 2
Sphincterectomie..............1
Paracentesis oorneae............3
Scheelzien-operatie.............50
Mxstirpatie van den oogbol..........8
Staphyloma-operatie............2
Punctio solutio retinae...........3
Tumor in of bij de oogholte.........6
Voorts werd 3 maal in narcose een prolapsus der iris afgeknipt.
De Heer J. F. P. Moet had weder de groote welwillendheid de door hem verstrekte geneesmiddelen ons geheel kosteloosnbsp;te leveren. Behoef ik hier nog bij voegen, hoezeer hij de
81
-ocr page 88-Inrichting daardoor aan zich verplicht en wij dit geschenk met hartelijke dankbaarheid aanvaarden.
Wij hadden wederom het voorrecht hulp aan de administratie enz. op de polikliniek te hebben van de dames C. L. Bienfait, M. Gallé en E. Holtiüs, die de vorigenbsp;jaren ook met zooveel ijver en nauwgezetheid haar vriendelijkenbsp;belangstelling toonden. Maar ook bij het onderzoek dernbsp;patiënten was de hulp van collega’s mij menigmaal opnbsp;drukke dagen een ware verlichting en dankbaar vermeld iknbsp;daarom hier, dat Dr. A. Halbertsma , officier van gezondheidnbsp;ptenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ned. O.-I. Leger meer dan een jaar geregeld
bij het onderzoek en de behandeling assisteerde.
Op den duur alleen de leiding der polikliniek en de behandeling te blijven verrichten, komt mij bij het klimmendnbsp;aantal patiënten en den daarvoor meer benoodigden tijd nietnbsp;gewenscht voor. De dagelijksche inspanning mag een zekerenbsp;grens niet overschrijden, wil men op den duur dezelfdenbsp;arbeid nauwkeurig blijven verrichten. Het is mij daaromnbsp;een genoegen u te kunnen mededeelen, dat Dr. C. H.nbsp;Hazewinkel , die ook dezen zomer bij mijne afwezigheidnbsp;mij verving en sints April van het vorige jaar aan onzenbsp;kliniek werkzaam is in het vervolg met mij als geneesheernbsp;aan de Inrichting verbonden zal zijn. Zijn groote ijver ennbsp;nauwgezetheid zijn ons tot waarborg, dat zijne medewerkingnbsp;den bloei der Inrichting zal bevorderen. Van groot belangnbsp;is het iemand te hebben, die den Geneesheer-Directeur bijnbsp;ongesteldheid of afwezigheid geheel vervangt en die dannbsp;tevens bekend is met de reeds in behandeling zijnde patiënten.nbsp;Voorloopig zullen wij dus beiden ’s morgens op de poliklinieknbsp;aanwezig zijn. Bovendien geeft Dr. Hazewinkel voor onzenbsp;zusters een cursus in ziekenverpleging en verbandleer,nbsp;waardoor haar de gelegenheid gegeven wordt meerdere
82
-ocr page 89-kennis op te doen omtrent alles wat tot verpleging in ruimeren zin behoort.
Mijn vriendelijken dank ook aan Dr. J. A. Moi^l voor zijn meermalen verleende hulp.
Rekenende van den dag der oflScieele opening van het gebouw, kon 2 September van het vorige jaar de Inrichtingnbsp;reeds haar eerste lustrum herdenken. Hoe kort schijnt dienbsp;feestelijke opening nog achter ons te liggen! Wilden wenbsp;een terugblik werpen op hetgeen van 2 September ’91 totnbsp;2 September ’96 in het huis zelf verricht werd, de geschiedenis van het verloop der behandeling van de verpleegden,nbsp;wij zouden bij de vele zorgen, die de ernstige gevallen onsnbsp;gaven, toch ook het geluk herdenken, van hen, die metnbsp;het herkrijgen van het gezicht ook nieuwen levenslust ontvingen.
Dr. M. J. BOUVIN.
83
-ocr page 90- -ocr page 91-VAN DE
ALGEMEENE HAAGSCHE POLIKLINIEK.
I OCTOBER 1895 — 1 OCTOBER 1896.
85
-ocr page 92-Trichiasis Ectropionnbsp;Entropionnbsp;Blepharitisnbsp;Hordeolumnbsp;Abscessus palpebraenbsp;Chalazionnbsp;Verrucae palp.
Ecchymosis palp.
Molluscum contagios. palp Eczema palp.
Vulnus „
Ptosis congenitalis Mctitatio
Irritatio conjunctivae Conjunctivitis cat. acuta
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;chronica
„ nbsp;nbsp;nbsp;purulenta adult
,, nbsp;nbsp;nbsp;„ neonat
„ nbsp;nbsp;nbsp;follicularis
Trachoma papillare „ granulosumnbsp;Ecchymosis conjunct.nbsp;Cauterisatio conjunct.
Corpus alienum ad conjunct. Papillomata conjunct.nbsp;Ophthalmia scrofulosanbsp;Keratitis ulcerosanbsp;Ulcus cum hypopyo .
Keratitis profunda Erosio corneaenbsp;Herpes corneae .
Corpus alienum ad corneam Maculae corneae .
Leucoma corneae.
Cornea conica ...
86
-ocr page 93-Episcleritis .
Iritis ....
Synechia anterior „ posteriornbsp;Atresia pupillae .
Irido-Cyclitis Cj^clitis syinpathicanbsp;Chorioiditis disseminatanbsp;„ areolaris .nbsp;Chorio-retinitisnbsp;Atrophia chorioideae .nbsp;Degeneratie in mac. luteanbsp;Atrophia retinae pigmentosanbsp;Haemorrhagia retinaenbsp;Retinitisnbsp;Solutio retinaenbsp;Hjrperaemia papillaenbsp;Papillitis
Atrophia papillae Amblyopia toxicanbsp;Hemianopsianbsp;Cataracta senilis .
„ nbsp;nbsp;nbsp;zonularis
„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica
„ nbsp;nbsp;nbsp;polaris
Aphakia cum obscuratione caps. Plocculi in corp. vitr,nbsp;Haemorrhagia in corp. vitr.nbsp;Lagophthalmosnbsp;Exophthalmosnbsp;Microphthalmosnbsp;Atrophia bulbinbsp;Vulnus bulbinbsp;Tumor oculinbsp;Glaucoma acutumnbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;chronicum
„ nbsp;nbsp;nbsp;absolutum
Ductus naso-lacrym. artif. Stenosis duct, naso-lacrym.nbsp;Ectropion punct. lacrym. inf.nbsp;Dacryocystitisnbsp;Abscessus sacci lacrymnbsp;Caries cell, ethmoid. .nbsp;Strabismus convergensnbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;divergensnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Asthenopia e causa ignota Nystagmus .
Paresis nerv. abducentis „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ ocuiomotorii
„ convergentionis „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;con verg., accomm. et pupillae
Mydriasis unilateralis.
Paresis accommodationis Spasmus accommodationisnbsp;Hysteria
Hypermetropia .
Myopia
Astigmatismus Presbyopia .
Onderzoek .
Operatie voor Staphyloma .
,, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Strabismus .
,, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Entropion
Plastische operatie Extractie corp. alien. .
Iridectomie ..... Lineaire extractie van cataract .nbsp;Extractie van cataractnbsp;Discisie van nastaar .
Enucleatio bulbi....
Ingeschreven werden 1097 patiënten; het aantal consulten bedroeg 6091.
Dr. R. A. REDDINGILS.
-ocr page 95-TOT HET
VERLEENEN VAN HULP AAN MINVERMOGENDE
OOGLIJDERS VOOR ZUID-HOLLAND,
M,
NxVDORSTSTKAAT 26. (Telephoonnummer 363).
MET BIJLAGEN.
STOOM-SNELPEHSDRUKKEIUJ,
ü, VAN SUN amp; ZOON. — ROTTERDAM.
89
-ocr page 96- -ocr page 97-VAN HET
BESTUUR DER VEREBNIGING TOT HET VERLEENEN VAN HULP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS VOOR ZÜID-HOLLAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM, LOOPENDE OVERnbsp;HET JAAR 1896.
Wanneer wij als gewoonlijk op eenige cijfers in de geschiedenis van ’t afgeloopen jaar wijzen, dan vin de hiernbsp;de mededeeling een plaats, dat het aantal patiënten dernbsp;Vereeniging in 1896 voor het eerst boven 5000 steeg. Onzenbsp;Geneesheer-Directeur zal U in zijn verslag verdere bijzonderheden omtrent zijne werkzaamheden mededeelen: wij willennbsp;hier alleen nog bij voegen, dat op den 25eii April 1896 denbsp;honderd-duizendste patiënt bij onze Vereeniging werd ingeschreven.
Onder onze ontvangsten komen onder het le Hoofdstuk de jaarlijksohe bijdragen van begunstigers voor. Door denbsp;gewone oorzaken verminderde het totaal bedrag met f 147.—;nbsp;nieuwe contribuanten schreven voor f 137.— in, zoodatnbsp;het eindcijfer slechts f 10.— minder dan ten vorige jare, ofnbsp;f 3286.— aanwijst. Dat cijfer bedroeg in 1892 f 3466.50 ofnbsp;/¦ 180.50 meer dan nu; het aantal patiënten steeg in datzelfde tijdsverloop met ruim 11 °/^. Tegenover een veelnbsp;uitgebreider hulpbetoon staat dus eene vermindering vannbsp;geldelijken steun onder onze stad- en provinciegenooteii.
91
-ocr page 98-— 4 —
Moge deze opmerking velen opvvekken, om ons hun jaar-lijksche bijdragen te schenken.
Wij hadden het voorrecht in 1896 de volgende legaten te ontvangen:
van wijlen den Heer A. van der Valk Cz. . . /' 1000.— ,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T. J. W. Oerdernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;?gt;000.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J. dj; .Tongh.....„ nbsp;nbsp;nbsp;500.—
Buitendien werd ons in den aanvang van het jaar het ten vorigen jarc vermeld legaat ad f 3000.— van wijlennbsp;Mevr. de Wed. Dr. H. L. Sohepigt;-Luliüs uitbetaald.
„ nbsp;nbsp;nbsp;den Heer Dr. F. J. J. Schmidt.....,, nbsp;nbsp;nbsp;60.,—
,, nbsp;nbsp;nbsp;de Erven van wijlen den Heer D. van Cleeppnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;de Heeren J. amp; K. Smit, te Kinderdijk .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22.55
en in de bussen aan de Inrichting......„ 97..31
f 314.86
te zamen dus .
Aan allen, die ons met giften en contribution steunden, betuigen wij onzen hartelijken dank. Hun voorbeeld — evenals dat der edele erflaters — vinde algemeene navolging!
De volgende subsidiën over 1896 werden ons uitbetaald:
van de provincie Zuid-HolJand......f 3000._
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ gemeente Eotterdam......... 3650.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Alblasserdam...... 10.—
92
-ocr page 99-— 5 —
van de gemeente Bleskensgraaf en Hofwegen . f nbsp;nbsp;nbsp;5.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;,, Capelle a/d. IJsel . . . . ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Delft........., nbsp;nbsp;nbsp;100.—
^ nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Giesendam.......„ nbsp;nbsp;nbsp;10.—
, nbsp;nbsp;nbsp;Heerjansdam......„ nbsp;nbsp;nbsp;5.—
^ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Krimpen a/d.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IJselnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Leiderdorp.......„ nbsp;nbsp;nbsp;5.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lekkerkerk.......„ nbsp;nbsp;nbsp;25.—
,, nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Moordrecht.......10.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eidderkerk.......„ nbsp;nbsp;nbsp;10.—
,, nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Schiedam.......100.—
r nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Schoonhoven......„ nbsp;nbsp;nbsp;10.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sliedrecht.......„ nbsp;nbsp;nbsp;25.—
Vlaardingen......,, nbsp;nbsp;nbsp;50.—
r, nbsp;nbsp;nbsp;Zwartewaal........, nbsp;nbsp;nbsp;2.—
)- nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zwijndrecht......„ nbsp;nbsp;nbsp;lO.—
terwijl ons nog over 1895 werd uitgekeerd;
door de gemeente Hillegersberg......f 10.—
Van elke onzer geldleeningen werd éene obligatie van f 500.— uitgeloot. Na de loting bleek echter, dat de uitgekomen obligatie in de leening van 1881 door aankoop reedsnbsp;vroeger eigendom der Vereeniging geworden was.
In den loop van het jaar werden nog 3 obligation in
93
-ocr page 100-— t) —
de leening van 1881 in openbare veilingen voor rekening der Vereeniging aangekocht.
Op 1 Januari 1897 bedroeg dus de geldleening van 1881 per saldo nog f 6500.— (evenals ten vorigen jare)nbsp;en die van 1891 nog f 26500.
Het Hagelijksch Bestuur der Vereeniging onderging in 1896 geenerlei wijziging, daar de Heer C. H. van Dam,nbsp;die aan de beurt van aftreding was, in de Algemeene Vergadering op 28 Maart als Bestuurslid herkozen was.
Onze huismeesteres, Mej. Van Zelm, blijft hare taak op dezelfde onberispelijke wijze vervullen. Met den lof,nbsp;dien onze Geneesheer-Directeur haar in zijn verslag toebrengt , kunnen wij ons ten volle vereenigen. Wij wenschennbsp;haar nog lang op haar moeilijken post even ijverig ennbsp;bekwaam werkzaam te zien.
Met een woord van aanbeveling van de belangen onzer Vereeniging in de hulp van alle weldenkende men-sohenvrienden sluiten wij ons verslag. In dien steun zalnbsp;Dr. De Haas de beste waardeering vinden voor zijnnbsp;onverpoosde en onvermoeide werkzaamheid.
Botterdam, 11 Maart 1897.
Mr. J. VAN HEÜKELOM, Voorzitter.
Mr. W. A. MEES, Penningmeester.
C. H. VAN DAM.
J. H. HENKES Jr.
W. J. KRAEMEE.
L. SANSON.
Dr. H. J. SLEURS.
J. H. VEDER.
HENDR. C. DE WOLFP, Secretaris.
94
-ocr page 101-Bijlage A.
Een en Dertigste Verslag
VAN DE
VERRICHTINGEN VAN DEN DIRIGEERENDEN GENEESHEER-OOGHEELKUNDIGE DER VBREENIGING TOT HET VERLEENEN VAN HULP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS VOOR ZÜID-HOLLAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM, LOOPENDEnbsp;OVER HET JAAR 1896.
In den loop van het jaar meldden zich voor ’t eerst aan:
In |
Mannen. Onbekend, j Bekend. |
Vrod Onbekend. |
WEN. Bekend. |
Totaal. | |
Januari...... |
121 |
ol 7 |
115 |
273 |
826 |
Februari..... |
124 |
156 |
108 |
85 |
473 |
Maart...... |
115 |
110 |
116 |
80 |
451 |
April....... |
114 |
117 |
102 |
71 |
404 |
Mei........ |
139 |
89 |
86 |
50 |
364 |
Juni....... |
145 |
101 |
115 |
75 |
436 |
Juli....... |
131 |
90 |
123 |
72 |
416 |
Augustus..... |
118 |
95 |
100 |
59 |
372 |
September .... |
141 |
68 |
135 |
53 |
397 |
October..... |
143 |
77 |
120 |
58 |
398 |
November .... |
126 |
83 |
102 |
37 |
348 |
December .... |
114 |
55 |
84 |
45 |
298 |
Totaal..... |
1561 |
1358 |
1306 |
958 |
5183 |
95
-ocr page 102-Van deze patiënten woonden;
in Rotterdam............... 3731
in 80 gemeenten van andere provinciën.....188
in 3 plaatsen buiten Nederland........ 3
Te zamen . . 5183 Van de oprichting der Vereeniging af wordt ieder, dienbsp;zich daartoe aanmeldt, ingeschreven zonder eenige anderenbsp;aanbeveling dan zijn ziekte of gebrek. Slechts enkele malennbsp;wordt aan het verzoek om hulp in de Inrichting geennbsp;gevolg gegeven, als namelijk aan de gegoedheid van dennbsp;lijder niet getwijfeld kan worden. De Vereeniging heeftnbsp;ten doel hulp te verleenen aan min- en onvermogenden;nbsp;de gegoeden behooren niet bij haar thuis. Vraagt mennbsp;waarom dan niet een bewijs van onvermogen moet wordennbsp;overgelegd, dan kan het antwoord zijn, omdat de formaliteiten voor het verkrijgen van het bewijs dikwijls te veelnbsp;kostbaren tijd zouden doen verloren gaan, maar ook omdatnbsp;in de praktijk aan het verkregen bewijs weinig waarde kannbsp;toegekend worden, want hoe kan gecontroleerd worden, dat denbsp;in het bewijs aangewezen persoon ook is de persoon die hetnbsp;gebruikt? Het is voorgekomen, dat een loco-Burgemeesternbsp;een bewijs van onvermogen voor zijne dienstbode had afgegeven, en dat zijne dochter zich op den naam diernbsp;dienstbode liet inschrijven. Ook gebeurde het, dat een lijdernbsp;met een bewijs van onvermogen werd opgenomen in hetnbsp;vertrouwen, dat nu wel het betrokken gemeentebestuurnbsp;de verpleegkosten zou vergoeden. En wat kregen wij ten
96
-ocr page 103-— 9 —
antwoord? De secretaris der gemeente deelde mede, dat hem was opgedragen te schrijven: nader onderzoek had geleerd,nbsp;dat do man niet geheel en al onbemiddeld was.
Is het bij zulke ondervinding te verwonderen, dat ik mijn tijd niet verkies te besteden aan het onderzoek naarnbsp;de echtheid en naar de waarde die zulke ofliciöele documenten in het betrokken geval bezitten?
Ook komt het enkele malen voor, dat patiënten zich zoo onregelmatig op het spreekuur vertoonen, dat de verantwoordelijkheid voor den afloop door mij niet gedragen kan worden.nbsp;Zulken patiënten, hoewel wat hun stand betreft bij deVereeni-ging terecht ingeschreven, wordt verdere behandeling ontzegd.
En ten slotte wordt wel eens een ingeschreven patiënt ongeholpen weggezonden, omdat hij de orde verstoort.
Intusschen mag ik aannemen en verzekeren, dat zulke ervaringen tot de zeldzaamheden belmoren.
Het gezamenlijk aantal adviezen aan de ingeschrevenen gegeven bedroeg 30674 of gemiddeld 5.92 voor lederen patiënt.
Van deze adviezen kwamen 19392 op de polikliniek, 11282 op de kliniek.
De polikliniek — het spreekuur — werd 308 werkdagen gehouden, en wel van ’s morgens 8 uur af, om te eindigennbsp;als de laatste der te 9f^ uur aanwezige lijders geholpennbsp;was. Dat het werkelijk einde dikwijls elf uur en later wordt,nbsp;kan weder blijken uit de mededeeling, dat 135 maal het aantalnbsp;bezoekers boven het gemiddeld cijfer van 63 klom, dat hetnbsp;maximum bezoekers op één dag 97 bereikte, en dat op éénnbsp;morgen in April 36 patiënten zich voor ’t eerst aanmeldden.
97
-ocr page 104-— 10 -
Tot de kliniek moeten gebracht worden 164 personen, aan hun huis of tijdelijk verblijf bezocht, en 285 lijders,nbsp;die in de Inrichting geheele verpleging erlangden.
Wij vingen het jaar aan met
verpleegden op het aangevangen jaar zijn overgeschreven.
Gemiddeld werden 28 personen per dag verpleegd; het maximum op één dag bedroeg 45.
Het aantal verpleegdagen was 10211. Voor 68 lijders met 1309 dagen werd door henzelve, voor 21 lijders metnbsp;928 dagen door particulieren, voor 30 lijders met 1676nbsp;dagen door kerkelijke of burgerlijke armbesturen eenenbsp;tegemoetkoming in de kosten ad 60 centen daags gedragennbsp;of toegezegd; 6298 verpleegdagen van 166 lijders blevennbsp;geheel voor rekening der Vereeniging.
De nog altijd betrekkelijk lange, gemiddelde verple-gingsduur van 35.8 dagen vindt als altijd uitsluitend zijne vei’klaring in de omstandigheid, dat slechts ernstige gevallennbsp;worden opgenomen. Het aantal der grootere operation ennbsp;het cijfer der ernstige verwondingen geven daarvan eenignbsp;denkbeeld.
De in de Inrichting overledene was een afgeleefde man, die 14 dagen na een gunstig verloopen en genezennbsp;operatie aan een zijner andere gebreken bezweek.
98
-ocr page 105-— 11 —
Terwijl de geneeskundige behandeling en zoowel geneesmiddelen als verbandstukken zonder eenige vergoeding worden verstrekt, wordt voor de noodige brillennbsp;in den regel de kostende prijs terugontvangen.
Uitgereikt zijn in het afgeloopen jaar 1657 brillen aan 721 mannen en 936 vrouwen; 1359 werden tegen vergoeding door de belanghebbenden zelve, 287 voor rekeningnbsp;van derden, 11 voor onze rekening uitgereikt.
Op de polikliniek werden 71 vreemde lichaampjes van onder de oogleden, 758 dergelijke voorwerpjes uit hetnbsp;hoornvlies of de andere voorste deelen van het oog verwijderd, en 234 kleinere operatiën verricht.
Op de kliniek staan 282 grootere operatiën opgeteekend. Zij waren verdeeld als:
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nastaar......68
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ vorming van een kunstmatigen oogappel 44
„ nbsp;nbsp;nbsp;tegen scheelzien...........49
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;misplaatsten ooglidrand......7
tot verwijdering van een vreemd lichaam uit
de oogholte .... nbsp;nbsp;nbsp;2
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ gezwellen.....4
n nbsp;nbsp;nbsp;” Ö
„ van anderen aard...........6
Te zaïnen 282
99
-ocr page 106-12
Bij het verrichten der kleinere en grootere operatiën werd 7 en 8 maal algeheele bedwelming van den lijdernbsp;toegepast; in alle andere gevallen was plaatselijke verdoo-ving in staat de gewaarwording van pijn buiten te sluiten.
Verbranding door warmte is 25 maal, door kalk 23 maal waargenomen, terwijl verder onder behandeling kwamennbsp;193 gevallen van lichte, 93 van zware verwonding.
De verzameling dezer cijfers verlevendigt de herinnering aan menige bevredigende uitkomst, ook aan herhaalde teleurstelling. De indruk dien eene teleurstelling wekt, duurtnbsp;in den regel langer dan een gunstige afloop, want hetnbsp;teleurstellend geval kost meestal oneindig meer inspanning;nbsp;en ware nu de teleurstelling noodzakelijk, wij zouden ernbsp;ons in schikken; in het meerendeel dier gevallen ligtnbsp;echter de oorzaak van een slechten afloop in den onwilnbsp;van den kant der lijders, om zich gedurende de door hennbsp;vrijwillig gezochte behandeling aan de noodzakelijke ontzegging van eigenzinnigheid te onderwerpen. Gelukkig voornbsp;de lijders mogen wij in het algemeen verzekeren, datnbsp;ongunstige uitkomsten uitzonderingen zijn.
Aan de verkregen resultaten heeft een groot deel onze Directrice Mej. Van Zelm, die door haar oordeelkundig ennbsp;onbevangen optreden voortdurend blijk geeft de belangennbsp;der Inrichting en der hulpzoekenden even ernstig ternbsp;harte te nemen. Wie de opgewekte stemming waarneemt, dienbsp;voortdurend in de Inrichting heerscht, zal instemmen metnbsp;mijn wensch Mej. Van Zelm lang aan het hoofd der Inrichting te zien.
100
-ocr page 107-— 1‘! -
Het steeds onveranderde dienstpersoneel en de amanuensis , de Heer Logemann , dragen tot een geregelden gang van zaken naar vermogen bij.
In het afgeloopen jaar hebben nu ook magazijn, trapportaal en gangen de gedachte verandering ondergaan; daarmede is de reeks der buitengewone werkzaamheden innbsp;verband met de uitbreiding der Inrichting afgeloopen.nbsp;Thans blijven voorloopig alleen de gewone meer of mindernbsp;omvangrijke onderhoudskosten over.
Dr. J. H. DE HAAS.
Rotterdam, 31 Januari 1897.
101
-ocr page 108-iJijlage B.
AANWIJZENDE HET
AANTAL PERSONEN, DIE ÜIT DE ONDERSCHEIDENE GEMEENTEN VAN ZDID-HOLLAND IN 1896 BIJ DEnbsp;VEREBNIGING INGESCHREVEN ZIJN.
15 —
103
-ocr page 110-Bijlage C.
DER REKENING EN VERANTWOORDING VAN OISTT'V^ISIGST ËN VAN HULP AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDERS Vq
over het ééu-en-dertigv^t(
GEWONE ONTVANGSTEN:'
Jaarlijksche bijdragen............. f
Snbsidie van de provincie Zuid-Holland. . • • i „ „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ gem. Eotterdam-Kralingen. . ' „
,, nbsp;nbsp;nbsp;„ andere gemeenten in Zuid-IIol landnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Eestitutie van verpleegkosten.........i| „
3286
3000
3650
457
2176
698
397
4.
5. G.nbsp;7.
10
30
65
f 13665 nbsp;nbsp;nbsp;05
f 7500 | |
„ nbsp;nbsp;nbsp;217 |
55 |
„ nbsp;nbsp;nbsp;97 |
31 |
/' 7814 |
86 |
BUITENGEWONE ONTVANGSTEN;
8. Giften voor eens:
A. nbsp;nbsp;nbsp;Legaten...............
B. nbsp;nbsp;nbsp;Schenkingen ............
O. Gelden in de bussen........
104
-ocr page 111-
3 ''OOR ZüID-HOLLAND, GEVESTIGD TE ROTTERDAM, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mr. W. A. MEES, PeMningmeester. HENDR. C. DE WOLFF, Secretm-is. |
105
-ocr page 112-Bijlage I).
VAN OlSTT'V-A.lSrGSX EN nbsp;nbsp;nbsp;V
AAN MINVERMOGENDE OOGLIJDEES VOOR Zl
over het twee-eii-dertigp= S1
|
50 50 |
3.
4.
5.
7.
f 1600
BUITENGEWONE ONTVANGSTEN; 8. Verkoop van eifecten.........
f IGOO
106
i
-ocr page 113-ïquot; Voor de vereeniging tot het verleenex van hulp OR ZUID-HOLLAND, GEVESTIGD TB ROTTERDAM,
GEWONE UITGAVEN:
1. Onderhoud der vaste goederen.....
'2. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van het meubilair......
o. Kleeding, bed- en tafelgoed, waschloon.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Verwarming, verlichting, water.....
5. nbsp;nbsp;nbsp;Voeding................
6. nbsp;nbsp;nbsp;Salarissen van het dienstpersoneel . . .
7. nbsp;nbsp;nbsp;Geneesmiddelen en verbandstukken. . .
8. nbsp;nbsp;nbsp;Brillen en kunstoogen.........
t). Instrumenten..............
10. nbsp;nbsp;nbsp;Administratiekosten, jaarverslag enz. . .
11. nbsp;nbsp;nbsp;Eente en aflossing der leeningen. . . .
1000
400
1100
1000
5500
1900
800
50
50
800
2185
f 14785
BUITENGEWONE UITGAVEN:
12. Nadeelig slot der gewone ontvangsten ennbsp;uitgaven...................
lo. Onvoorziene uitgaven............
50
50
f 1523 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;76
f 1600
Botterdam, 28 Maart 1896.
Mr. J. VAN HEUKELOM, Voorzitter. Mr. W. A. MEES, Penningmeester.nbsp;HENDK. C. DE WOLEP, Secretaris.
107
-ocr page 114-Naami
JJSÏ DER BEGUNSTIGERS DIE HUNNE JAAR-LIJKSCIIE BIJDRAGEN HEBBEN VOLDAAN OVER 1896.
Ocret’oriuccrcl Bitr^er-Wccsliiiis.
Oesticht vau Oerrit de Koker. liOge de drie Koloitiineti.
Machinefabriek Kalend recht.
Maria Cathariiia van Kooreii’s Vroii\vcu-Ue.'ütic?ii van Weldadig'heid.
Nelt;lerdiiilschc Ifervorinde ]gt;iaeonie.
K. K. Parochiaal Aruibestiiiir.
Zieken- en onderslandskai» van hel etablisseuienl Ie Feyeiioord.
Booke (J. J.)
Bonn (H. J.)
Boot (Mr. C. H. B.) Borgman (l’.)
Bo.sman (F. J. G.)
Bosman (Jacob S.)
Bonman (L )
Bovenkamp (J. G. van den) Breukel (Mevr. de Wed. B.)nbsp;Broeksmit (Dr. J.)
Broes van Dort (Dr. T.) Browne (de Dames)
Browne (T. F.)
Bruijuzeel (C)
Buck (V.)
Bunnekamp amp; Mahler Burger (Mej. B.)
Burger (E.)
Burgerhout Jr. (H. A.) Burkens (Dr. J.)
Bus (K.)
Cautzlaar (P. J.)
Castendijk (G. K.)
Aalten (J. S. van)
Abeele (Me,j. E. A. van den)
Abeele (Mej. J. P. C. van den)
Abeelen (P. J. van den)
Avend (Mevr. de Wed. M. G-. van den) Astro (Dr. W.)
Baartz (Mr. W.)
Baelde (Mr. P.)
Baer (J.)
Bahlmann amp; Co.
Beekum (A. van)
Beest (Eraus van)
Beheydt (A.)
Benedictus (W-)
Berger (L.)
Bergh (J. van den).
Besten (L. den)
Beusekom (G. van)
Bie (H. de)
Bladergroen (J. P.)
Blommestein (Mr. J. D. M. van)
Boden (E. F. H.)
Boer (Br. S. den)
108
-ocr page 115-Chabot (A. S.)
Chabot (J. Louis)
Cleeff Tz. (S. van)
Ooert (J.)
Criellaert (J. E.)
Critter (de dames de)
Crol (J. B.)
Grol (W. J.)
Dam (C. H. van)
Dam (H. H. van)
Dam (de dames van)
Denekamp (Dr. M.) Dobbelmann (L. 11. II.)nbsp;Dooreman.s (G. W.)
Driessen (A.)
Dupken (M. J.)
Dupont (J. M.)
Dutilh (Dr. J. M.)
Dijckmeestcr (Mr. J. H.) Ebbcler (E. J.)
Ebeling (F.)
Ebeling (B.)
Eek (Mej. C. E.)
Embden (H. J. Meerkamj) van) Embden (J. Meerkamp van)nbsp;Engel (J. P.)
Erp (W. A. van)
Es (Mevr. de Wed. G. L. van) Eaiichey (H. A.)
Ficq (F. Joseph)
Florijn (A. G.)
Frangois (J. J.)
Fuhri (Dr A. D.)
Gazan (S.)
Gecrling (Mej. H.)
Gerretson Jr. iB. J.)
Gleichman (Jan J.)
Goddard (Dr. Q. -J.)
Gogarn (J. H. A.)
Grewen (C.)
Groenewegen (Arts C.)
Groot (Anton H. M. de)
Groot (Mevr. de Wed. H. de) Groot (Dr. J. de)
Haan (Dr. J. Vroesom de)
Haas (A. de)
Haas (Dr. J. H. de)
Halbertsma (Dr. S. J.)
Hansen (A. C. R.)
Hartevelt A.Hz. (A.)
Hartog (W.)
Havelaar (0. G.)
Havelaar (Mej. G.)
Havelaar (Mej. J.)
Havelaar Jz. (P.)
Hazenberg (Mr. A. J.)
Heel (J. J. Marie van)
Hegge (S. J. van der)
Held Jr. (A. den)
Henkes (H.)
Henkes Hz. (J. H.)
Heukes Jr. (J. H.)
Hesselink (Dr. H. G.)
Heukelom (Mr. J. van)
Hens (H. de)
Heijbroek I.Dz. (C. W.)
Heijbroek (M. H.)
Hintzen (G. H.)
Hieolen (Ohir. G.)
Hioolcn (J. Alex.)
Hoboken (J. van)
Hoeven (H. J. van der)
Hoeven (Dr. J. van der)
Hoeven Jr. (Dr. J. van der)
Hoffmann (Mej. C. F. G.)
Hoffmannvan Hove (Mevr.de Wed. 11.M. J.) Hollertt (Mej. M. A.)
't Hooft (A. J.)
't Hooft (Mevr. de Wed. M. B.)
Hoog Jr. (H. de)
Hoogeweegen (Mevr. de Wed. J. H.) Hoogewerff (Mevr. de Wed. H.)
Hoop (de dames van der)
Hoos (N. J.)
Hoos (Mevr. de Wed. P. F.)
Horst (W. C. van der)
Houwens (H.)
Hoyer (Ed. C. W.)
Hoyer (H. F.)
Hudig Pz. (D.)
Hudig (J.)
Ittmann (de Dames)
’s Jacob (F. B.)
’s Jacob (Mr. W. H.)
Jacobson (A. -J.)
Jacobson (Alb. L.
109
-ocr page 116-
Jacobson (E. J.) Jacobson Lz. (E. L.) Jacobson (Mevr. de Wed. J. L.) Jacobson (L. J.) Jacobson (M. J.) Jager Jr. {A. de) Jansen (W. J.) Jonge (Alb. E. de) Jongb (H. de) Jongh (J. de) Jongh (Joseph M. do) Jongh (Louis de) Joode (J. E. de) Jurrewitz (J.) Kalleubach (Dr. E. W. O.) Kam (G. M.) Kam (J. H. J.) Kesting (J. F.) Key (G.) Kliissener (H. G.) Klüssener (H. J.) Klütgeii (J. C.) Knegtmans (J.) Koch (Mevr. J. C.) Kodde (Arts 0.) Kolff A.Qz. (C.) Kolff (G.) Koltf Sr. (Mevr. de Wed. G. C. M.) Kolff (Herman) Kors (G. van der) Kortlandt (P. H.) Kraemer (W. J.) Kramers (J. H.) Kramers (W. J.) Kroner (J. F. A.) Kruidenier Hz. (L.) Lambert (G. H.) Lambert (H. J.) Lange (L. P. de) Lange (Chr. S. J. W. de) Lange (Dr. W. de) Laurense (André) Lede (C. A. E. van) Ledeboer Jr. (F. W. C.) Leeuw (C. H. van der) Leeuw Jr. (J. J. van der) Leeuw (M. A. G. van der) Lek de Clerclt;i (Mr. J. F. van der) |
Limburgh (G. van) Limburgh (Mej. J. C. van) Limburgh (Mevr. de Wed. P. van Limburgh Pz. (P. J. van) Limburgh (W. J. van) Linden (A.) Linden Dz. (H. van der) Lohnis (Th. P.) Loon (Dr. W. M. van) Lourens (H. W.) Lourens Jz. (M. M.) Lucardie (J. P. J.) Luti (J. J. L.) Lycklama a Nijeholt (Dr. T.) Marcelis (Mevr. de Wed. P. A. G )nbsp;Marcelis (W. M.) Maronier (H. P.) Marree (Mej. C. D. de) Marx (B.) Mees B.Az. (Dr. A.) Mees (Mr. 13.) Mees R.Az. (G.) Mees (Mr. H. N.) Mees (J.) Mees (J. J. L.) Mees (Mr. M.) Mees (Mej. M. E. A.) Mees (P, R.) Mees (R ) Mees (R. M.) Mees R.Az. (Dr. U. P.) Mees (Mej. S. A. E. M.) Mees (Mr. W. A.) Metz (Jan) Meurs (J. H. van) Meijer (Aug.) Meijere (Chir. J. D. de) Mindei’op (Dr. G. J. G.) Minderop J.Hz. (H. J.) Minderop (Mevr. de Wed. J. W. L.) Mispelblom Beijer (Mej. J. C.) Möbl (R.) Monchy (A. de) Monchy Mz. (E. P. dej Monchy Rz. (E. P. de) Monchy (Dr. H. W. de) Monchy (M. M. de) Monchy (S. J. R. de) |
110
-ocr page 117-
Muller Sz. (H.) M. Sz. (H.) q.q. Muller {Mevr. de quot;Wed. Th. L. W.) Muntz (Mr. J. W.) K. N. Neurdenburg (Chir. M. G.) Nooijen (L. J.) Nijgh (J. C.) Nijman (N.) Obreen (C. M. C.) Obreen (Mevr. A.) Oerder (T. J. W.) Oppenheim (D. J.) Os (J. H. Grootenboom van) Pennink (J. J.) Peski (Mevr. de Wed. F. H. van) Philippi (G. Th.) Philippi {Mr. J. G.i Pieters (L. J.) Pieters (W. M.) Plantenga (J. H.) Polak (A. J.) Polak (J. J.) Polak (Arts M.) Poorter (Jos. de) Pot (G. van der) Kaalte (Mevr. de Wed. D, van) Kaalte (Mr. E. E. van) Kaalte (M. van) Raat (A. W. L. de) Rapmund J.Lz. (L.) Keballio amp; Zoon (A.) Remij (Alph.) Renswoud (J. J. van) Riebert (W.) Robbers (H. J. J.) Robertson Az. (W.) Roder (J. G.) Rombach (Dr. F. K. A.) Rooster (Jan) Kossem (de Dames van) Rossem (Mej. H. van) Rossem (H. A. van) Rossem (N. J. A. C. van) Rueb {Mej. A.) Rueb (Mevr. de Wed. P.) Rutgers (Dr. J.) Ruijchaver (de Dames) |
Ruijs (D. T.) Rijkee (B. C. A.) Rijken (Mevr. de Wed. J. F.) Rijn (Mevr. de Wed. P. C. J. G. van) Salm (W.) Sanson (L.) Sauveur (T. G. van de Yen) Schalkwijk (H. W.) Schalkwijk (M.) Schmasen (L.) Schmidt (Dr. F. J. J.) Schrauwen (D. J.) Sehreuder (Justus) Schuller (L. J.) Senus (Chir. R. C. van) Sillevoldt (H. H. van) Sinkel (A.) Sleurs (Dr. H. J.) Smit (A.) Smit Jr. (P.) Snitman (E. H.) Spaapen (L.) Sterke (L. de) Stevens (W.) Stok -Jz. (J.) Stokvis Jr. (S R.) Stolk Jz. (A. van) Stolk (B. van) Stolk (G. van) Stolk Az. (J. van) Storm Lotz (D. J. P.) Suermondt Wz. (B.) Sgt;yeerts de Landas Wijborgh (C. W. F. P. Baron) Swijndregt (Dames Montauban van) Sijn (D. van) Teixeira de Mattos (Jhr. A. L.) Teixeira de Mattos (Jhr. Dr. E.) Thoofc (Herman H.) Thooft (R. P.) Tienhoven (Mr. A. H. van) Toorn (Chir. A. van den) Veder Janz. (Hendr.) Veder (J. H.) Veder (L. W.) Ven (J. A M. van der) Verburgh G.Dz. (G. J. Vermaas (P.) |
24 —
112
-ocr page 119-26
114
-ocr page 121-27 —
115
-ocr page 122- -ocr page 123- -ocr page 124- -ocr page 125-VAN HET BESTUUR DER
over het jaar 1806.
ne lt;StyCèeten /
Voor het eerst sinds het bestaan onzer Vereeniging kunnen wij met eenige gerustheid de toekomst te gemoet gaan.nbsp;In de vorige jaren hadden wij een zwaren strijd om hetnbsp;bestaan en werden wij dikwijls, door gebrek aan middelen,nbsp;genoodzaakt onze hulp te beperken, meer dan wij in hetnbsp;belang der minder bedeelden, die zieh tot ons wendden,nbsp;wensehelijk achtten. Dat deze toestand voor het oogenbliknbsp;althans is geweken, hebben wij te danken, in de eerstenbsp;plaats aan de welwillende hulp van Mevr. Goossens-Deuevokst,nbsp;die daartoe bijgestaan door de Dames H. Fean90is-Koopmansnbsp;en A. Klinkeet-van Gilse van dee Pals, door verkoop vannbsp;prikkaarten, een bedrag van ruim duizend guldens tennbsp;behoeve onzer Vereeniging verkregen. Dat wij aan dezenbsp;dames, ook in naam onzer hulpbehoevenden, onzen hartelijkennbsp;betuigen, behoeft wel geen betoog. Uit het verslag van onzennbsp;Geneesheer-Direeteur zal het haar blijken, welk goed werknbsp;is verricht, door op deze wijze aan onze Vereeniging denbsp;middelen te verschaffen, welke zij zoozeer behoeft.
119
-ocr page 126-Onze Vereeniging moclit toch aan niet minder dan 2427 on- en minvermogenden hulp verstrekken. Dat dit mogelijknbsp;was hebben wij in het bijzonder te danken aan onzennbsp;Oeneesheer-Directeur, Dr. van Moll, welke zijne dienstennbsp;vanaf de oprichting onzer Vereeniging steeds kosteloos beeftnbsp;verstrekt. Wij weten dat hij op onzen dank geen aanspraaknbsp;maakt en hij in de hulp zelve, welke zijne wetenschap hemnbsp;veroorlooft aan zijne minder bedeelde evenmenschen aan tenbsp;bieden en door de dankbaarheid dier patiënten grooterenbsp;genoegdoening vindt, dan deze openlijke dankbetuiging hemnbsp;kan geven. Moge hij nog lang in staat blijven diezelfdenbsp;belanglooze toewijding aan onze Vereeniging te verleenen.
Met vertrouwen gaan wij een nieuw jaar in.
Het personeel vervulde getrouw de plichten bij de verpleging der patiënten van onze Vereeniging en betoonde ijver ennbsp;toewijding in de verzorging onzer ooglijders.
De vrijwillige bijdragen van leden en begunstigers bedroegen over 1896 een som van f 757.50, tegen f 978.— over hetnbsp;jaar 1895. Niet zonder eenige bezorgheid merken wij dezenbsp;achteruitgang onzer inkomsten op.
In ons Bestuur vond geen verandering plaats.
Moge het jaar 1897 voor onze Vereeniging een gelukkig en voorspoedig jaar zijn en voor onze patiënten ook in datnbsp;jaar onze werkzaamheid heil aanbrengend.
Het Bestuur,
B. N. J. MIRANDOLE, Voorzitter.
Mk. C. E. HAVELAAR, Penningmeester. J. M. A. BICKER CAARTEN.
J. J. M. BLANKENHEIJM.
JAN HUDIG.
ED. GOOSSENS.
Mr. M. TELS , Secretaris.
Rottebdam, Maart 1897.
120
-ocr page 127-VAN DEN
over het 22^^ jaar zijner verrichtingen.
Zoo is dan wederom een jaarkring heengegaan, sedert ik het voorrecht had U een verslag omtrent mijne verrichtingennbsp;uit te brengen. Het jaar, dat achter ons ligt, heeft opnieuwnbsp;de groote behoefte aan onze inrichting bevestigd; wantnbsp;nimmer sedert de oprichting werd zulk een groot getalnbsp;patiënten ingeschreven als dit jaar het geval was.
Hoe moeilijker ons bestaan ook moge zjjn, hoe vele bijdragen we dus van de patiënten moeten vorderen, toch neemt het aantal hulpvragenden voortdurend toe. Wel een bewijsnbsp;van de deugdelijkheid onzer stichting.
Het is mij een waar genoegen U daarop te kunnen wijzen en ü tevens te kunnen mededeelen, dat niet alleen het aantalnbsp;patiënten belangrijk hooger was dan verleden jaar, maar eveneensnbsp;het aantal verpleegden, verpleegdagen en groote operaties, omnbsp;van de uitgebrachte adviezen niet te spreken. De cijfers, dienbsp;straks volgen, zullen U een beeld geven van het steedsnbsp;toenemend vertrouwen, de groote vruchtbaarheid der instellingnbsp;en de steeds zich uitbreidende, steeds zwaarder wordendenbsp;taak, die ik vrijwillig op mij heb genomen.
Sedert November 1874 werden in de polikliniek 35847 patiënten, zonder onderscheid van gezindte, ingeschreven; vannbsp;af de oprichting der kliniek werden 2771 patiënten gedurendenbsp;35548 dagen verpleegd, terwijl in het geheel 3021 grootenbsp;operaties werden verricht. (Zie bijlage A.)
Onze Vereeniging verloor door overlijden e. a. zes leden
121
-ocr page 128-en begunstigers, maar had daartegenover de aanwinst van zes leden en begunstigers te constateeren.
Het aantal on- en minvermogende patiënten, die in
dit jaar ingeschreven werden, bedroeg...... 2427
tegen 2321 in 1895.
Daarenboven werden voor de Hollandsehe Ijzeren Spoorweg-Maatschappij gekeurd......... 64
Voor de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen ................ 51
Stuurlieden................ 39
Van de patiënten waren er 1643 te Rotterdam woonachtig en kwamen 784 van andere plaatsen, terwijl 1009 tot hetnbsp;mannelijke en 1418 tot het vrouwelijke geslacht behoorden.
Alle lijders worden kosteloos behandeld, en wanneer zij te ar7% zijn om de noodige verhandstoffen en medicamenten tenbsp;betalen, worden deze hun ook zoo mogelijk gratis verstrekt.
Op het spreekuur werden 12554 adviezen gegeven, zijnde ruim 5 per patient.
In de stationaire kliniek werden verpleegd:
1® klasse 16 personen .met 127 verpleegdagen.
2® nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;622
3® nbsp;nbsp;nbsp;,_156_ nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2241
Totaal 204 personen met 2960 verpleegdagen.
Dus iedere patient werd gemiddeld 14| dag verpleegd.
In de stationaire kliniek werden circa 3162 adviezen kosteloos gegeven.
Het aantal operaties bedroeg:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oogleden........12
2. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;spieren.........45
3. nbsp;nbsp;nbsp;„ het hoornvlies.......13
4. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sclera.........5
5. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iris..........43
6. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lens..........40
7. nbsp;nbsp;nbsp;, den geheelen oogbol.....13
8. nbsp;nbsp;nbsp;Andere operaties........16
Totaal. ... 187
-ocr page 129-Paracentesen, klieving van het hoornvlies, splijting en dilatatie der traan wagen, sub-conjunctivale injecties, verwijdering van vreemde lichamen van hoornvlies en oogleden,nbsp;operatie van chalazion, kleine kysten enz. worden niet afzonderlijk vermeld.
Bij de operaties werden de patiënten 32 maal gechloroformeerd , terwjjl in andere gevallen van plaatselijke verdoovings-middelen werd gebruik gemaakt.
Vergelijken wij deze cijfers met die van het vorige jaar dan blijkt eene toeneming van patiënten, die het spreekuurnbsp;bezochten van 106, dat is 4i%.
Het aantal verpleegden was 30 % grooter, het aantal verpleegdagen 13%, terwijl 1920 of 14% meer adviezennbsp;werden gegeven.
De voortdurend hoogere eisehen die aan het personeel gesteld worden, maakte de uitbreiding daarvan noodzakelijk,nbsp;maar de financiën lieten het niet toe.
Mejuffrouw 0. van Moll was toen bereid uit belangstelling voor de Vereeniging de administratie in de consultatie-kamernbsp;welwillend op zich te nemen, waarvoor ik haar hier mjjnnbsp;dank betuig.
Nog meer hen ik verplicht aan de welwillende hulp van Dr. A. Seipgens, die, behalve dat hij hij de operaties assisteertnbsp;en den lijders bij pijnlijke operaties chloroform toedient, mijnbsp;iederen morgen bij staat bij het bepalen van refractie ano-maliën, gezichtsscherpte enz.
De huismeesteres Mej. Buis-Hbmink kweet zich steeds met loffelijken ijver van hare taak, de zusters M. Buys ennbsp;D. Bot waren met- groote zorgvuldigheid en toewijdingnbsp;werkzaam, terwijl ook de concierge Wansink met nauwgezetheid zijn plicht vervult. Zij allen verdienen een woord van dank.
Van de hulp van de H.H. doctoren Klinkeet, Rombach en Polak, die bij inwendige of chirurgische ziekten, welke toevallig in de Inrichting voorkomen, als consulent optreden,nbsp;behoefden wij dit jaar geen gebruik te maken. De stichtingnbsp;blijve hun steeds aanbevolen.
In het gebouw der Inrichting hadden geene veranderingen plaats.
123
-ocr page 130-Omtrent den toestand onzer financiën kan ik dit jaar ook gunstiger uitkomsten mededeelen.
De vrijwillige bijdragen van leden en begunstigers bedroegen f 757.50.
Behalve eenige kleine giften ontvingen we namens MeJ. M. J. IvEs Beowne een gift van f 100.—. Zij stelde altijdnbsp;veel belang in bet streven der instelling, en bleef ook nognbsp;bij haar dood daaraan getrouw.
Op uitnoodiging van eenige jonge dames bad Mevrouw Goossens-Deukvoest de vriendelijkheid de leiding op zich tenbsp;nemen, ten einde gelden voor de Inrichting te verzamelen.nbsp;Het meer en meer obsoleete middel, ,de prikkaarten”, werdnbsp;door die dames nog eens ter hand genomen. Door tusschen-komst van genoemde dame, van Mevrouw H. Feav^ois-Koopmansnbsp;en Mevrouw A. Kunkeet-van Gilse van der Pals werd dennbsp;kring der jongeren, die de kaarten zouden verspreiden, belangrijk uitgebreid, en het resultaat was, dat eene som vannbsp;ruim duizend gulden in onze kas vloeide. Ik breng de genoemde dames. Mevrouw Goossens-Deukvoest in de eerstenbsp;plaats en aan allen die tot het welslagen hebben bijgedragen,nbsp;hier openlijk mijn besten dank.
In verschillende vormen werden ons nu en dan geschenken toegedacht; o. a. kregen wij van Mevrouw A. R. v. S. kinder-kleederen en speelgoed en van Mevrouw de Wed. R. L. eennbsp;tafel voor de derde klasse mannen en kinder-beddegoed. Zijnbsp;voorzagen daarmede in eene groote behoefte en verdienennbsp;daarvoor onzen dank.
Behalve de bovengenoemde vrijwillige bijdragen groot f 757.50 werd er dus nog ontvangen:
Namens wijlen Mej. M. J. Ivis Beowne . . . 100.—
Prikkaarten............- 1069.54
Kleine bijdragen..........- nbsp;nbsp;nbsp;2.35
f 1171.89
De afrekening over het afgeloopen jaar (zie bijlage B) geeft slechts tot enkele opmerkingen aanleiding.
Onder de uitgaven is een bedrag van f 250.60 aan voeding, medicamenten en verbandstoffen begrepen, welke aan onbe-
124
-ocr page 131-middelde ooglijders, die deze niet konden betalen, werden geschonken. Gelukkig werden wij door bovengenoemde giftennbsp;daartoe in staat gesteld en konden dit jaar onze rekeningnbsp;zonder nadeelig saldo sluiten.
Onder de verpleegdagen zijn eenige honderden van privaat patiënten begrepen; de baten daarbij verkregen werden, evenalsnbsp;altijd, in de kas der vereeniging gestort.
De resultaten van de behandeling der ooglijders ga ik als gewoonlijk met stilzwijgen voorbij. Met kalme objectiviteitnbsp;werden nieuwe geneesmethoden en nieuwe geneesmiddelennbsp;aan eigen ervaring en aan de ervaring van anderen getoetst.
Het heerlijkste zintuig dat de menseh bezit in volle kracht trachten te behouden, de ziekelijke veranderingen te genezen,nbsp;de fnnctioneele stoornissen op te heffen, in één woord, hxrlpnbsp;te verleenen zooveel wij kunnen, dat is onze leus; lijden verzachten, pijnen wegnemen en smartelijke behandeling pijnloosnbsp;volvoeren, ziedaar ons hoogste streven!
Ik ben aaïl het einde mijner taak gekomen; de lichtpunten waarop ik in een vorig verslag wees, die wij aan den gezichteinder zagen opdoemen, zijn nader gekomen, de hoop en hetnbsp;vertrouwen op blijken van grootere belangstelling in onzenbsp;Vereeniging zijn duidelijker zichtbaar geworden, en daaromnbsp;gaan wij met groote opgewektheid het nieuwe jaar te gemoet.
De Geneesheer-Directeiir,
Dr. F. D. A. C. VAN MOLL.
ItoïïEKDAM, Maart 1897.
125
-ocr page 132- -ocr page 133-Bijlage B.
van Ontvangsten en Uitgaven over het jaar 189 6.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ROTTERDAM, 31 December 1896. R. N. L. MIRANDOLE, President. Me. M. TELS, Secretaris. Me. C. E. HAVELAAR, Penningmeester. De Geneesheer-Directeur, De. F. D. A. C. VAN MOLL. |
Bijlage C.
VAN DE | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ROTTERDAM, 31 December 1896. R. N. L. MIRANDOLE, President. Mr. M. TELS, Secretaris. Mr. C. E. ha vela ar, Penningmeester. De Geneesheer-Directeur, Dr. F. D. A. C. VAN MOLL. |
co
CM
Algemeens Rotterdarasche Vereeniging voor Genees-, Heel- en Verloskundigenbsp;Hulp,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. ALSBACH, C. G., „APOLIjO” de Stearine Kaarsenfabriek, Schiedam. BAARTZ, Mr. W., nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. BAHLMANN, J. W., nbsp;nbsp;nbsp;„ BECKER, H. C. N., nbsp;nbsp;nbsp;„ *BEBST, F. VAK, BBRGH, A. S. VAN DEN, *BERGH, SIMON VAN DEN, nbsp;nbsp;nbsp;„ *BERKEL, W. A. VAN, BICKER CAARTEN, J. M. A., nbsp;nbsp;nbsp;,. *BICKER CAARTEN, Mr. G., nbsp;nbsp;nbsp;„ BLANKENHEIJM, J. J. M., nbsp;nbsp;nbsp;„ *BLOM, Mr. P., *BONT amp; ZOON, E. DE, nbsp;nbsp;nbsp;„ |
*BOUVIN, Mr. Pu. A. J., *BROEKSMIT, Dr. Jan,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;*BROES-VAN DORT, Dr., Rotterdam.nbsp;CAMINADA, Geer., CASTENDIJK, G. R., ODETON, J., COHEN, Wed. L., CRITTER, Dames DE, nbsp;nbsp;nbsp;, DANTZIG, S. VAN, nbsp;nbsp;nbsp;„ *DELHEZ, Dr. J., nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht. DORDTMOND-Van Moll, Mevr. C. VAN Kaatsheuvel. *DROST-Dkost, Mevr. Wed. R. U., Rotterdam. DRIESSEN, A., DRUIP, Dr.,nbsp;PRANgOIS, J. J.,nbsp;«GAASTRA, J.,nbsp;GODDARD, Dr. Q. J.,nbsp;«GODPROY, W. J.,nbsp;GOOSSENS, Ed.,nbsp;GROOT, Ant. H. de. ’s Hage. Rotterdam.nbsp;Dordrecht. Rotterdam. |
De namen der begunstigers zijn met een « aangegeven.
Artikel 3 der Statuten.
Leden der Vereeniging zijn allen, die door eene jaarlijksohe contributie van minstens f 5.— of door eene gift in ééns van minstens f 100.— tot het doel dernbsp;Vereeniging bijdragen.
Begunstigers zijn zij, wier contributie minder dan f 5.— bedraagt of die eene kleinere gift dan f 100.— aan de Vereeniging schenken.
129
-ocr page 136-
HALBERTSMA, Dr. S. J., Rotterdam. *HARTEVELD, E.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, HAYELAAR, Mr. C. E., HATBLAAR, J. J., HAYELAAR, J. L., L’HEÜREÜX, Mej. Wed. L. J., nbsp;nbsp;nbsp;„ HOBOKEN, A. YAN, nbsp;nbsp;nbsp;„ J. HOEBEE, nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht. HOFFMANN YAN IIOYE, Mevr. H.W. Rotterdam. HOFMAN, Mej. C. F. G., nbsp;nbsp;nbsp;„ *HOOGEBOOM, Dr. C. M., Vlaardingen. HOOGEWEEGEN, Mr. C. F. A., Rotterd.nbsp;HOOGERHUIS, W. H. YAN ’T,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ HORST, W. C. YAN DER, HöTTE, A., INSTITUUT St. LOUIS, Oudenbosch. JONGE, A. E. DE,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. JONGH, G. J. DE, nbsp;nbsp;nbsp;„ JDRREWITZ, J., nbsp;nbsp;nbsp;„ KAM, G. M., KLEY, Mr. P. D., KLINKERT, Dr. IL, ?KLüTGEN, J. C., nbsp;nbsp;nbsp;„ KOOMAN-Lodder, Mevr. N., Dirhelard. KORTLANDT, P. IL, Rotterdam.nbsp;KULTPER, H. M. DE, LIMBÜRGH PzN., P. ,1. YAN, „ LOON, Dr. W. M. VAN,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, |
LOON, H. W. YAN, nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. MADRY, Mevr. Wed. J., MARCELIS, J. W. M., ’quot;MARCELIS-Gre'wen, Mevr. P A. G.,nbsp;Rotterdam. MARSCH, Mevr. J. TER, nbsp;nbsp;nbsp;, MARGRY, Mevr. Wed. E. J., nbsp;nbsp;nbsp;„ MARONIER, Notaris H. P. nbsp;nbsp;nbsp;„ MEES Mzn., J,, nbsp;nbsp;nbsp;, MEES, Mr. M., MEES, R., MESSCHAERT, Dr. N., nbsp;nbsp;nbsp;„ METZ, Jan, nbsp;nbsp;nbsp;„ MEIJER, C. A., MILDERS-Ivez Browne, Mevr. M. .1., Rotterdam.. MINDEROP, Mej. A. .L, *MINDEROP J.Hzn., H. J., nbsp;nbsp;nbsp;„ *MINDEROP-Grewen, Mevr. J. W. L., Botterdam.. MIRANDOLLE, R. N. L., nbsp;nbsp;nbsp;„ MOLL, Dr. F. D. A. C. VAN, MONCHYquot; Rzn., e. P. DE, MONCHY, Dr. H. W. DE, MONCHY, Mej. M. ,1. DE, nbsp;nbsp;nbsp;„ MONCHY, Mej. IL W. DE, nbsp;nbsp;nbsp;, NAHUIJS, Dames YAN, NELISSEN, G. E., OBREEN-Piiilippi, Mevr. A. G., „ OMMEREN, Mevr. Wed. Ph. YAN, „ |
130
-ocr page 137-
OOSTERZEE, N. VAN, Rotterdam. OPHORST CzN., G. A., Dordrecht.nbsp;PENNINE, J. J.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. PETERS Hzn., D., nbsp;nbsp;nbsp;„ PHIL1PPU8, T. J., nbsp;nbsp;nbsp;„ PLATE, G. G., POLAK-De Johgh, Mevr M., nbsp;nbsp;nbsp;„ *POLAK DANIELS, Mr. G., *POORTER, Jos. DE,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ ?RAPMUND J.Lzn., J., nbsp;nbsp;nbsp;„ RAVENSWAAT, M., RENIER, Mej. Wed. H. nbsp;nbsp;nbsp;J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ RENSWOUD-v. D. Enöh, Mevr. J. VAN, Rotterdam. REÜCHLIN, Jhr. Otto, ROMBACH, Dr. F. K. A., nbsp;nbsp;nbsp;, RONDE, J. DE, nbsp;nbsp;nbsp;Kethel. ROSSEM, P. VAN, nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. RÜEB, C., RÜYCHHAVER, M. ,1. M., nbsp;nbsp;nbsp;„ RITUS, Dr. J. A., nbsp;nbsp;nbsp;Heerjansdam. *SANDBRS, H. F., nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. SAUERBIER Gzn., .1. F., nbsp;nbsp;nbsp;„ SCHAALT, W. A., SCHUÜRBECQÜE-BOEIJE, Jhr. Mr. J., Dordrecht. SLUI.TS, B. VAN DER, Rotterdam. SNEBBELIB, Hoofdingenieur, ’s Hage. |
STOLK Azn., J. van, nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. SIJMONS, M., TEIXEIRA DE MATTOS, Jhr. A. L., Rotterdam. TELS, Mr. M. nbsp;nbsp;nbsp;„ *THOMS, W. C. nbsp;nbsp;nbsp;, THOOPT, R. P., THOOFT, Notaris H., nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. VALK CzN., Mevr. Wed. A.v. d., ’« Hage. VEDER, L. W.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. VEDER JzN., H., nbsp;nbsp;nbsp;„ VEN, J. A. M. VAN DER, nbsp;nbsp;nbsp;„ VERREIDT, H., nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht. VERSCHURE, Mevr. Wed. D. A., Rotterdam. VISSER, P., nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht. VOLLENHOVEN, JOAN VAN, Rotterdam. VOOGD, Dr. J., nbsp;nbsp;nbsp;Vlaardingen. VURTHEIM, J., nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam. VIJVER, Mevr. Wed. C. L. H.VAN DER, Rotterdam. WAART, P. J. VAN DER, WESÏHOF, Mej. A., WILTON Sk., B., IJSENDIJK, H. E. VAN, ZEEMAN, Prof., nbsp;nbsp;nbsp;Delft. ZWARTENDIJK Sr., A. , Rotterdam. ZIJDERLAAN, A., |
131
-ocr page 138-Wanneer men onze Inrichting bij Testament wil gedenken, wordt de volgende formule aanbevolen:
03
„Ik verklaar te legateeren aan de Vereeniging „INRICHTING VOOR OOGLIJDERS TE ROTTERDAM”, gevestigd Leuvehaven
8 3, de Som van.............................................................................................................................. .............................. ........
(Desverkiezende voege men hierbij: „vrij van alle rechten en onkosten, ook van het recht van successie,”)
-ocr page 139-EENER
OPGERICHTE
DOOR
gep'i Dirigeerend Officier van gezondheid 2e kiasse der K. N. M.
UITGEGEVEN TEN BATE DER INRICHTING.
Druk Leiter-Nyruls, Maastricht,
133
-ocr page 140- -ocr page 141-Het oprichten van eene kliniek voor ooglijders, en wel voornamelijk ten dienste van ooglijders uit de minvermogende klasse der bevolking, in eene plaats van 153000nbsp;inwoners, met, volgens ’t beweren van personen, die ’tnbsp;weten kunnen, ruim de helft armen, zou een waagstuknbsp;mogen genoemd worden, wanneer men niet zou mogennbsp;rekenen op de hulp van alle weldenkenden, zoodra duidelijk mogt blijken, dat zulk eene stichting in eene bestaandenbsp;behoefte voorzag.
Wegens de eigenaardig politiek-geographische ligging van Maastricht en van geheel Zuidelijk Limburg was ernbsp;dan ook — volgens de meening van den verslaggever —nbsp;reden om te veronderstellen, dat dit werkelijk zou blijkennbsp;het geval te zijn.
Immers toch, politieke grenzen blijven hindernissen, ondanks de beste vervoermiddelen en de groote massa dernbsp;bevolking gaat niet zoo lichtelijk geneeskundige hulp zoeken over de grenzen, als zij dit daarbinnen, zelfs opnbsp;grooteren afstand doet.
Een andere vraag, waarop verslaggever hier niet nader kan ingaan, doch die hij toch even wil aanroeren, is ofnbsp;het wel gewenscht is, de bevolking desondanks er toe tenbsp;nopen?
Zelfs zij toch, die van kostelooze of goedkoope klinieken over de grenzen gebruik maken, brengen geld over denbsp;grenzen ten nadeele der neringdoenden daarbinnen.
135
-ocr page 142-Doch hoe dit zij, verslaggever was nog geen etmaal in het naburige Houthem gevestigd, toen reeds een ooglijdernbsp;zich bij hem aanmeldde en binnen 14 dagen hadden zichnbsp;reeds een tiental om oogheelkundige hulp tot hem gewend.
Niettegenstaande dus verschillende personen meenden hem weinig succes te moeten voorspellen van het oprichten eener oogheelkundige kliniek, is verslaggever er toenbsp;overgegaan, toen enkele anderen, onder wie eenige indus-trieelen, hem het tegendeel verzekerden.
Thans, de resultaten van een vol jaar voor de eerste maal tot zijne beschikking hebbende, meent hij goed tenbsp;doen deze te publiceeren, opdat elk belangstellende zichnbsp;een oordeel zal kunnen vormen en tevens opdat, zoo veelnbsp;mogelijk, onverschilligen en tegenstanders in belangstellendenbsp;voorstanders mogen worden veranderd.
Van 15 Maart 1896 tot 15 Maart 1897 hebben zich om oogheelkundig advies of ter oogheelkundige behandelingnbsp;aangemeld 674 personen.
353 hiervan wenschten gebruik te maken van de gelegenheid om kosteloos behandeld te worden, tegen betaling van / 1.— entrée, geldig voor drie maanden.
Enkelen dezer, die na drie maanden nog niet genoegzaam hersteld waren, hebben dezen gulden ten tweede malenbsp;gestort en, daar het totaal bedrag der op deze wijze geïndenbsp;guldens, het cijfer van 302 niet te boven gaat, zoo volgtnbsp;hieruit, dat een aantal grooter dan 51, ook zonder betaling van deze geringe bijdrage, is behandeld.
Aan hen werden gesamenlijk gegeven 2582 oogheelkundige adviezen, hetgeen bij een aantal van 95 zitting-
136
-ocr page 143-dagen (twee per week) dus gemiddeld 27 adviezen per zittingdag uitmaakt.
Van het totaal van 670 personen was ongeveer de helft uit Maastricht zelf afkomstig. De overigen kwamen uitnbsp;den omtrek, die echter nog al wijd genomen mag worden,nbsp;daar zich patiënten hebben aangemeld, afkomstig uitnbsp;Berneau over de zuidelijke grens, uit Lanaeken, Eigen-Bilsen, Hasselt en Luik, over de westelijke grens, en uitnbsp;Venloo, Venraay en uit Roermond en omstreken, uit hetnbsp;meer noordelijk gedeelte van Limburg.
Ter opname in de kliniek hebben zich patiënten aangemeld uit de beide categoriën, daar als regel werd aangenomen, dat aan hen, die geacht werden, niet meer dan ƒ 1.— daags voor verpleging te kunnen betalen, nietsnbsp;hoegenaamd, nóch voor behandeling, nóch voor geneesmiddelen werd in rekening gebracht.
Van 15 Maart 1896 tot 15 Maart 1897 werden in de inrichting verpleegd 74 personen van welke 20 maal éénnbsp;bij herhaling werd opgenomen met een aantal verpleeg-dagen van 1661 — of gemiddeld 17,5 ligdag per persoon —nbsp;en 4,5 persoon per dag.
Behalve 164 dagen, waarvoor méér betaald is dan ƒ 1.— en 111 dagen waarvoor niets betaald is, werd de som vannbsp;/1336,50, die ontvangen werd voor 1386 dagen — omdatnbsp;gedurende 99 dagen één patient tegen 50 ets. werd verpleegd, — voor ruim 2ƒg betaald door de lijders zelven.nbsp;Een groote ƒ400.— werd door particulieren of instellingen ten behoeve van derden bekostigd. Onder deze laatstennbsp;vermeldt verslaggever met dankbaarheid de Vereenigingnbsp;St. Vincentius a Paulo, wier humane president telkenmalenbsp;bereid gevonden werd de verplegingskosten voor een behoeftige oogzieke te verzekeren. Ook enkele firma’s betaalden voor hunne werklieden, zoo met name de firma’snbsp;Gebrquot; Philips, Petrus Regout amp; C°, Société Céramique,
137
-ocr page 144-Gebr® Hamers amp; A. Janssens te Maastricht en de firma Eug. Hennepens te Beek-Elsloo, te samen ten bedragenbsp;van zt der verplegingskosten boven genoemd; terwijlnbsp;het overige 1/9 door welwillende particulieren werd bekostigd.
De patiënten, die in de inrichting werden verpleegd waren afkomstig van de volgende plaatsen :
Berg amp; Terblijt...........' . nbsp;nbsp;nbsp;1
Dilsen (Belgisch nbsp;nbsp;nbsp;Limburg)........1
Lanaeken (Belgisch Limburg)....., nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
Sassen (Belgisch nbsp;nbsp;nbsp;Limburg) ........ 1
Schin-op-Geul nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 1
St.-Odiliënberg nbsp;nbsp;nbsp; ........1
Totaal .... 74
138
-ocr page 145-Aan hen werden verricht 86 meer of min ingrijpende operation, die hieronder nader zullen worden vermeld.
Niettegenstaande de inrichting hoogst eenvoudig moet worden genoemd, mocht verslaggever de voldoeningnbsp;smaken, dat alle patiënten haar met een dankbaar hartnbsp;verlieten en nog langen tijd na hun ontslag daarvan denbsp;bewijzen kwamen geven.
En dat waren in geenen deele zij, die gratis waren verpleegd. Integendeel. Juist zij toonden het minst, datnbsp;zij de verleende hulp waardeerden. Het lag dan ooknbsp;geenszins in de bedoeling van den verslaggever om gratisnbsp;verpleging toetestaan, maar hij moest daartoe wel overgaan, wanneer een lijder onverhoopt een langere behandeling noodig had, dan bij de opname in het vooruitzicht was gesteld. Niet altijd is dit vooraf met zekerheidnbsp;te bepalen en het is verklaarbaar dat verslaggever, dienbsp;een groote mate van wantrouwen had te overwinnen,nbsp;zoowel wantrouwen in de geneeskundige behandeling zelve,nbsp;als ook in de finantieele zijde zijner onderneming, geneigdnbsp;was den vermoedelijken termijn noodig ter genezing vooralnbsp;niet te ruim te nemen.
Naast vele bewijzen van grove miskenning en wantrouwen — een ouderpaar weigerde herhaaldelijk de ver-plegingskosten van zijn kind te betalen, dat in de inrichting
was geopereerd en.....gereinigd, op grond dat
zulk een kind nog voor geen 25 ets. per dag aan voeding kostte — staan echter evenzoovele, ja meerdere bewijzennbsp;van welwillendheid, hartelijkheid en goede trouw, inzonderheid van de plattelandsbevolking ondervonden.
Dit geeft dan ook — volgens de meening van den ver-slaggever — gegronde hoop voor de toekomst. De bevolking is niet gewoon aan, noch vertrouwd met speciale geneeskundige beh^indeling. Verslaggever acht de veronderstelling gewettigd, dat op verre na nog niet de helft
II
139
-ocr page 146-dergenen, die dringend oogheelkundige behandeling noodig hebben, zich daaraan willen onderwerpen. De bevolkingnbsp;heeft iets zeer eigenaardigs, iets dat haar onderscheidt vannbsp;die van vele andere streken.
Verslaggever meent bescheidelijk zulks te mogen aanvoeren, daar hij in de gelegenheid geweest is, nog al verschillende soorten van menschen te behandelen. Die bevolking stelt — zoo meent hij opgemerkt te hebben — niet spoedignbsp;naar vertrouwen in iemand of iets en, zoo al, dan nimmernbsp;geheel en onvoorwaardelijk. Zij is niet zeer zindelijk ennbsp;veelal nalatig in de zorg voor het lichaam. Zij is zéérnbsp;godsdienstig en daardoor vaak geneigd om met voorbijgang van menschelijke hulp, redding van Hooger Machtnbsp;te verwachten, zonder in die menschelijke hulp zelf hetnbsp;werktuig van Hooger Macht te willen zien. (1)
Een en ander moge b. v. blijken uit een paar indrukwekkende voorbeelden. Een lijder, wiens eene oog geheel en wiens tweede bijkans verloren geraakt was ten gevolgenbsp;van een kroepeuze ontsteking der oogleden, had tweenbsp;maanden laten verloopen, alvorens hij, op aandringen vannbsp;zijn geestelijken raadsman er toe kon besluiten, naar hiernbsp;te komen, om zich te laten behandelen.
Een knaap van 15 jaren kreeg een stuk steen tegen ’t oog en hoewel het oog voortdurend pijn deed, traandenbsp;en er al slechter begon uit te zien. duurde het 24 dagen,nbsp;alvorens de ouders besloten zich naar de oogheelkundigenbsp;kliniek te begeven. Het bleek toen dat niet alleen eennbsp;stuk steen tegen maar in het oog gedreven was, dat niet,nbsp;dan met groote moeite en gevaar er uit is kunnen verwijderd worden.
Tweemaal gedurende den verslagtijd en nu onlangs nog
140
Hetzelfde merkten wij meermalen op bij sommige Mahomedanen, doch bij Europeanen nooit zoo sterk als in deze streek.
-ocr page 147-eenmaal, moest verslaggever verwonding van de lens con-stateeren, zonder dat het hem gelukte den lijder over te halen zich te laten behandelen en verplegen.
Een dier gevallen is merkwaardig voor de beoordeeling der wenschelijkheid eener oogheelkundige kliniek alhier, ennbsp;zij daarom kortelings vermeld.
Een zekere X., smidsleerling uit een naburig dorp, oud ±16 jaar, had zich met een stomp werktuig een perfo-reerende corneawond met opening van de voorste lenskapselnbsp;toegebracht; 24 uur na de verwonding, werd hij door dennbsp;geneesheer naar mij gezonden en met veel moeite haaldenbsp;ik hem over, zich in de kliniek te doen opnemen. Daartoenbsp;eenmaal besloten aarzelde hij nog drie dagen. Eindelijknbsp;binnen gekomen werd tot desinfectie overgegaan en ijsnbsp;op ’t oog gelegd. Toen hem verder werd aangemaand zichnbsp;rustig te houden, ten einde te trachten het oog te behouden, en, zoo mogelijk, later nog eenig gezichtsvermogennbsp;terug te bekomen, verklaarde de lijder in dat geval maarnbsp;liever naar Dortmund te reizen, waar hij een familielidnbsp;had, die oogarts was.
De meest ernstige verzekering van verslaggever, dat, alhoewel hij zich de voorliefde om door een familienbsp;lid behandeld te worden, zeer goed begrijpen kon, hetnbsp;in dit geval ongeraden was, daar de reis naar Dortmund zeker het gevolg zou hebben, dat het oog zounbsp;moeten worden uitgenomen, mocht niet baten. De lijdernbsp;verliet de inrichting, besteedde nog twee etmalen aannbsp;voorbereidingen tot de reis, spoort naar Dortmund en wasnbsp;24 uur, na aankomst aldaar, een oog minder rijk. Dit kannbsp;echter bezwaarlijk de reden zijn, dat deze lijder den ver-slaggever thans, ook met het andere oog, niet meer ziet.
Een tweede geval van dien aard is ’t volgende.
Een boerenvrouw komt op een Zondag bij den geneesheer te Valkenburg met perforeerende hoornvlieswond en
141
-ocr page 148-verwonding van de lens. De geneesheer tracht haar over te halen zich onmiddelijk naar Maastricht in de klinieknbsp;te begeven. Onder de argumenten daartegen werd ooknbsp;aangevoerd momentaneel gebrek aan reisgeld. Dit werdnbsp;door dien geneesheer haar verstrekt benevens een briefnbsp;aan de Directrice, doch deze brief bereikte niet zijnenbsp;bestemming en het reisgeld deed op andere wijze dienst.
In een derde geval van lensverwonding met een stopnaald bij eene boerenmeid van 20 jaar was de overredingskracht van den vader zelf der patiënte, versterkt met die van twee Eerwaarde Zusters van Liefde, die toevallig aanwezig waren, niet bij machte die lijderes over te halennbsp;zich te laten behandelen. Zij verklaarde dan maar lievernbsp;blind te worden op een oog.
Laten wij hopen dat het bij een oog blijve.
Wanneer men al het bovenstaande in aanmerking neemt, dan mag men werkelijk het feit dat nog 70 personen wèlnbsp;bereid gevonden werden zich in de kliniek te laten opnemen, als een succes aanmerken.
Hoofdzakelijk, zoo niet alleenlijk, moet dit toegeschreven worden aan de goede, menschlievende bemoeiingen vannbsp;Mevrouw de Wed. Brandts Buijs, die onafgebroken harenbsp;zorgen aan de verpleegden wijdde, in de dubbele hoedanigheid van huishoudster en van ziekenverpleegster.
Verslaggever is er van overtuigd, dat' die taak op den duur te zwaar is voor ééne persoon. Men bedenke daarbij,nbsp;dat al is het gemiddeld aantal verpleegden slechts 4,5 pernbsp;dag, er dagen geweest zijn, dat zich een elftal verpleegdennbsp;onder één dak bevonden, onder wie geopereerden en kinderen, die buitengewone zorg vereischten. Indien dus denbsp;proef van verslaggever, volgens ’t oordeel van sommigen»nbsp;in eenig opzicht als geslaagd mag worden beschouwd, dannbsp;is de arbeid en toewijding van Mevr. B. B. daarvan denbsp;hoofdoorzaak.
142
-ocr page 149-— li —
Dankbaar moet nog hierbij vermeld worden dat D' SCHREINEMACHER Steeds zich bereidwillig heeft getoond, zoowel om assistentie te verkenen bij operatiën,nbsp;als om met raad te dienen, wanneer zulks noodig ofnbsp;gewenscht was. Dit was eene groote geruststelling, vooralnbsp;des nachts, wanneer verslaggever niet ter plaatse aanwezignbsp;kon zijn.
De oogaandoeningen en gebreken der 674 personen, laten zich wetenschappelijk met min of meer juistheid opnbsp;de volgende wijze groepeeren.
Daar het zoowel voor de beoordeeling van de al of niet levensvatbaarheid eener oogheelkundige kliniek en medenbsp;uit een wetenschappelijk oogpunt van belang is en nietsnbsp;of niemand schaadt, hebben wij geen reden kunnen vindennbsp;om alleenlijk de zoogenaamd minvermogenden te vernielden, te minder nog wijl, behalve de boven genoemde 353nbsp;personen, nog wel de heltt der overigen 321 tot dezenbsp;categorie mag worden gerekend.
143
-ocr page 150-I
144
-ocr page 151-XIII. Refractio.
XIV. Accominodaiio.
Asthenopia accomm. nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36
XV. Musculi.
Strabismus convergens nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6
Paralysis Nersi oculom. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
» nbsp;nbsp;nbsp;» abducentisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
XVI. Orgafta lacrymilia.
(¦') Zwelling van den traan/I/?kr.
Abscessus lacrymalis . Obstructio ducti lacr.
XVII. Amblyopia.
Amblyopia potatorum . nbsp;nbsp;nbsp;.
» e causa latente
XVIII. Tra7(mata.
Conjunctivitis traumatica . Corpora aliena ad corneamnbsp;Vulnera corneae ....nbsp;Combustio conjunctivaenbsp;» corneae .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Ruptura chorioidea . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Cataractïo traumatica. . nbsp;nbsp;nbsp;.
Corp. al. in camera ant. .
Dislocata lentis.....
Laceratio palp, e causa mor-sus canis.......
145
-ocr page 152-De volgende operatiën zijn verricht geworden bij enkele van welke wij, behalve van D'^ Schreinemacher ook denbsp;gewaardeerde hulp mochten erlangen van D’' Ruland,nbsp;D’’ Nijst en Dquot; Janssen, Officier van Gezondheid.
Ectractie van senile cataract........13
Lineair-extractie van cataract........ 3
Discissie van cataract...........10
Discissie van nastaar............ 1
Iridectomie. . nbsp;nbsp;nbsp; 3
Iridectomie van geprolabeerde iris...... 5
Iridectomie bij extractie van corpus alienum . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
Paracentesis corneae........... 9
Tenotomia musculi bulbi.......... 6
Propositie tendinis reet. ext......... 2
Blepharoplastiek............. 3
Blepharophymosis-operatie......... 4
Entropion-operatie (tarsoraphie v. Snellen) ... nbsp;nbsp;nbsp;6
Ectropion-naad (klinisch-intern.)....... 1
Exstirpatio bulbi............. 5
Syndesmo-plastiek............ 1
Extirpatie tumoris conjuctivae ........ 1
Galvanocaustiek (toepassing der)....... 7
Keratotomie (Saemisch)......... . nbsp;nbsp;nbsp;1
Uitkrabben van trachoma |
met scherpe lepel, nagel of gt; onder narcose . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14
toepassing van rolpincet. '
86
De opgave heeft voor deskundigen weinig toelichting noodig, terwijl niet-deskundigen ze volkomen overbodignbsp;zullen achten.
Het zal niemands aandacht ontgaan dat èn trachoom en scrophulose hier niet minder voorkomen dan elders.
Vermeld moet nog worden dat de rubrieken van refrac-
-ocr page 153-— 15 —
tie en accommodatie-anomalien ook hier zoowel als elders ietwat willekeurig genomen zijn. Zoo b. v. de rubriekennbsp;hypermetropic en asthenopie en die van myopie en aniso--metropie, waarvan de scheiding in hoofdzaak gebaseerd isnbsp;op het klinische ziektebeeld.
Een hypermetroop van 1,5 dioptric, die zich op 36-jari-gen leeftijd met klachten van hebetudo aanmeldt, wordt onder asthenopie gerangschikt; terwijl een hypermetroopnbsp;van 3 dioptric, van dien leeftijd, onder de hypermetropennbsp;wordt gerangschikt. Evenzoo komen onder de rubrieknbsp;astigmatismus alleen die astigmatici, wier astigmatismusnbsp;de hoofdoorzaak hunner klachten moet worden geacht.
Wat de cataract-operaties betreft, zoo zal geen welwillend collega er aanstoot aan nemen, dat zij allen geschied zijn mèt iridectomie.
Deze methode toch geeft, wanneer men niet over een uitstekend geschoold hulppersoneel kan beschikken en nietnbsp;absoluut zeker is van gunstige hygiënische verhoudingennbsp;— wat bij ondergeteekende in deze woning allerminst hetnbsp;geval was — eenige meerdere veiligheid. (1)
Hierop maakt eene uitzondering een geval van extractio lentis bij een 76 jarig man met een zeer verouderd gestel,nbsp;bij wien, na het eindigen der snede en het leegloopennbsp;der voorste oogkamer, deze laatste niet werd aangevuldnbsp;door den zich naar vorendringende ooginhoud, maar zichnbsp;vulde met een luchtbel. Tijdens het inbrengen van ’t pincet, om de diepliggende iris te vatten, trad reeds denbsp;lenskern naar voren en naar buiten.
Desniettegenstaande had de genezing volkomen normaal plaats, de wondranden sloten zéér correct en het oog had eennbsp;gezond en helder aanzien met een visus van met f 13 D.
Op deze wijze had dus, zonder den wil van den
Deze woning wordt dan ook verlaten.
-ocr page 154-— 16 —
operateur zoo al geen lapsnede 1. a., toch eene extractio lentis plaats gevonden, zonder iridectomie.
Vermelding verdient wellicht ook nog, dat verslaggever in de gelegenheid geweest is eene aangeboren cataract tenbsp;opereeren bij eene vrouw van 39 jaar, op beide oogen, nanbsp;discissie met de zoogenaamde quarter-section. Op een dernbsp;oogen, waarvan de lensmassa na de lanssnede volkomennbsp;verwijderd is geworden, doch ook de achterste lenskapselnbsp;is gescheurd tijdens de operatie, is een lichte adhaesie vannbsp;de iris aan de wond, doch overigens een visus vannbsp;met 10 D het resultaat. Op het andere oog, waar nietnbsp;alle lensresten verwijderd werden na de lanswonde en denbsp;achterste lenskapsel eerst later met naalden, na genezingnbsp;der lenswond, werd verscheurd is hetzelfde resultaat, dochnbsp;zonder irisaanhechting verkregen.
Wijl wij veronderstellen, dat in de meeste centra van Europa waar oogheelk. klinieken gevestigd zijn, thans nietnbsp;veel gevallen van dien aard zich zullen voordoen, meendennbsp;wij hiervan met een enkel woord gewag te mogen maken.
Het uitkrabben van trachoomkorrels met den gedesin-fecteerden nagel, onder chloroformnarcose, geschiedde op voorbeeld van D’' Steiner te Soerabaia, een ernstignbsp;ophthalmoloog, leerling van prof. Dufour te Lausanne,nbsp;die deze methode met succes herhaaldelijk heeft toegepast bij de vele trachoom gevallen, die hij aldaar ondernbsp;de Javaansche bevolking aantreft.
Over het blijvend resultaat dezer methode in alle gevallen zou verslaggever geen oordeel wenschen uit te spreken, doch het aanvankelijke resultaat is zeker zeernbsp;bevredigend. Men kan met den nagel van de pink, ondernbsp;chloroform, werkelijk alle verborgen recessen van dennbsp;fornix bereiken die men noch met het rolpincet, nochnbsp;met den borstel afdoende kan reinigen. Intusschen kannbsp;verslaggever niet verhelen, dat het voor den klinicus innbsp;veel gevallen den indruk moet maken, als ware het ver-
148
-ocr page 155-kregen resultaat minder het gevolg van de verwijdering van pathogene bacteriën houdende secreta, dan v/el vannbsp;de zeer plaatselijke en vrij abundante déplétie.
De refractie werd bepaald in 203 gevallen, waarbij geconstateerd werd 68 maal myopie^ 81 maal hypermetropie -— al dan niet met presbyopie gepaard — en 53 maalnbsp;verschil van breking in meridianen.
Daarmede wordt niet gezegd, dat in al die gevallen van ametropie het astigmatisme geheel ontbrak, veel mindernbsp;natuurlijk, dat in de 50 gevallen van astigmatisme in eennbsp;der meridianen de refractie emmetropisch zou zijn. Tochnbsp;zijn de 53 gevallen van astigmatisme niet begrepen in denbsp;149 opgegeven van myopie en hypermetropie. Nog veelnbsp;minder wil daarmede gezegd zijn dat in al die gevallennbsp;een bril werd voorgesclireven.
Wat de graden van amatropie betroft, zoo was de myopie in 22 gevallen minder dan 2 Dioptrie.
28 nbsp;nbsp;nbsp;„ van 2 en minder dan 7 Dioptrie.
9 nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10
4 nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19
^ nbsp;nbsp;nbsp;55nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55
5 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„12 tot en met 20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
de hypermetropie in 41 gevallen kleiner dan 2 D „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 19 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van 2—3 D
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van 3—5D
Het verschil in breking van verschillende meridianen zooverre dit geconstateerd kon worden met den astigma-tometer v. Javal en het werkelijk bestaan, zooal niet dennbsp;graad, gecontroleerd kon worden door feitelijke verbeteringnbsp;van den visus op afstand, met cilindrische glazen was:nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gevallen minder dannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2 D
„15 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ van 3—4 D
149
-ocr page 156-— 18 —
De sterkste breking was in 22 gevallen in de vertikale.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;afwijkend van de ver
tikale.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in de horizontale door
snede van het oog.
Bij de beoordeeling der al of niet bestaande wensche-lijkheid of noodzakelijkheid van het blijvend stichten eener oogheelkundige kliniek, in verband met het in den aanvangnbsp;van dit verslag medegedeelde, komt natuurlijk de vraagnbsp;der vermoedelijke onkosten ter sprake.
Verslaggever acht zich daarom gerechtigd en verplicht de finantiëele resultaten mede te deelen, alhoewel hij ernbsp;uitdrukkelijk meent aan te moeten tpevoegen, dat dezenbsp;niet absoluut als maatgevend voor de beoordeeling moetennbsp;worden aangemerkt.
Zoo is b. V. voor de oprichting door hem een veel te geringe som besteed. De bedden en kribben zijn van denbsp;goedkoopste soort. Het meubilair is niet alleen hoogst eenvoudig, maar munt zelfs niet uit door soliditeit. Hetnbsp;bedienend personeel is onvolledig en zou bij eene definitieve oprichting zeker meerdere kosten vereischen. Daartegenover staat dat aan den lijders is verstrekt geworden,nbsp;een voedingstarief, dat wellicht datgene, wat in eenenbsp;inrichting van liefdadigheid, als zoodanig, mag verstrektnbsp;worden ietwat in qualiteit te boven gaat. Voor een deelnbsp;is wellicht de betrekkelijke populariteit, die de inrichtingnbsp;in dat jaar heeft mogen verwerven, daaraan toe te schrijven.
Toch kunnen de medegedeelde cijfers eenig begrip geven van de som, die eene inrichting in deze stad, wanneer zijnbsp;op vaste finantiëele grondslagen ware gebaseerd, zounbsp;kosten.
150
-ocr page 157-
1 HTGAVEH.Voeding lijders en personeel 2680 dag: Salarissen vaste en buitengewone . Huishuur en belasting..... Verwarming......... I^erlichting......... Waterleiding........ Geneesmiddelen en verband . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Wasch........... Schrijfbehoeften en drukwerk . nbsp;nbsp;nbsp;. Porto’s........... Huishoudelijke behoeften, reparatiën, ijs, extra’s voor zieken .... Advertentiekosten....... Reis- en verblijfkosten van den geneesheer ......... 50,— 100.— 100.— |
ƒ 2880.27
ƒ 2880.27
Van 15 Maart 1896 — 15 Maart 1897.
-ocr page 158-t oog, dat de onkosten
Reeds dadelijk springt hierbij in belangrijk hooger zouden geweest zijn, wanneer niet denbsp;toevallige omstandigheid dat twee personen uit den gegoeden stand, die in staat waren f 3.— verplegingskósten p. d.nbsp;te betalen van de inrichting hadden gebruik gemaakt.
Er is echter geen reden om ook niet, voor het vervolg te mogen rekenen op dergeUjke inkomsten, wanneer eenenbsp;kliniek zoodanig werd ingericht dat een vertrek voor tweenbsp;lijders ad / 2.— p. d. en een tweede voor een lijdernbsp;ad / 3.— p. d. daarin disponibel ware. Zelfs is de verwachting gewettigd, dat met het toenemend vreemdelingennbsp;bezoek deze bron van inkomsten milder zou vloeien, ennbsp;in dat geval komt het verslaggever niet onverkieselijknbsp;voor, dat een klein gedeelte van hetgeen door vreemdenbsp;bezoekers, des zomers, alhier aan geldswaarde wordt aangebracht, ten bate zou kunnen strekken van minvermogendenbsp;ooglij ders.
Wat de voeding betreft, zoo komt deze, dooreen gerekend, met die der klasse en 2^ klasse lijders en die van de Directrice er bij gerekend, op nog geen f 0.50 p, d.nbsp;Moge dit als bewijs gelden, dat er zuinig is huis gehouden.
Hierbij moet nog daarenboven in aanmerking wmrden genomen dat van 1—15 Maart, het huis geen enkelen lijdernbsp;bevatte en dat in dien tijd de huishouding, tengevolge vannbsp;tijdelijke hulp en van het bij allen aanvang te betalennbsp;leergeld zeker niet goedkoop gevoerd is geworden.
-ocr page 159-— 21 —
DER
Meubilair, gordijnen, linnen en huishoudgoed,
beddegoed............f 2000.—
Huisraad en keukengereedschap......„ nbsp;nbsp;nbsp;125.—
Instrumenten en ustensiliën voor chirurgisch
gebruik.............„ nbsp;nbsp;nbsp;704.2d
Gedrukte stukken, kantoorbehoeften .... nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;83.67
Inrichting van gas- en waterleiding .... nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;88.90
Boeken en tijdschriften.........„ nbsp;nbsp;nbsp;72.—
Advertentiekosten...........„ nbsp;nbsp;nbsp;30.—
'” ƒ'3103.80
Wat de inrichting zelve aangaat zoo is de som van slechts ƒ2000.— absoluut onvoldoende. Slechts de instrumenten en ustensilien voor chirurgisch gebruik mogen opnbsp;eenige volledigheid aanspraak maken, doch vereischennbsp;jaarlijks vernieuwing en aanvulling. De overige postennbsp;mogen gerustelijk als schadeposten worden aangemerkt.
Hiermede meent verslaggever de taak, die hij zich zelf gesteld heeft te hebben volbracht, namelijk aan dengenen,nbsp;die reeds getoond hebben, dat zij in zijn plan belangnbsp;stellen en niet ongenegen zijn daaraan mede te werken,nbsp;een zoo volledig mogelijk overzicht van dat plan te geven.
Onderstaande circulaire (1) is overal in Limburg verspreid en het gevolg daarvan is geweest, dat eenige bedragen zijn
153
Zie Bijl. I.
-ocr page 160-— 22 —
ingekomen, die het mogelijk maken de aangevangen proef nog een jaar voort te zetten. Verslaggever koestert de hoop,nbsp;dat het feit, dat de onderteekenaars dezer circulaire zichnbsp;inmiddels geconstitueerd hebben tot eene vereeniging, welkernbsp;statuten (*) bij Koninklijk Besluit van 12 Maart 1897 n° 23nbsp;zijn goedgekeurd, benevens deze uiteenzetting van hetgeennbsp;door hem in een jaar, met niet geringe inspanning isnbsp;verricht, ten gevolge zal hebben, dat de noodige fondsennbsp;gevonden zullen worden, om Limburg in het blijvendnbsp;bezit te stellen van een kliniek voor ooglijders waaropnbsp;— naar hij meent — de bevolking werkelijk eenig rechtnbsp;mag doen gelden.
O 7ie Bijl. II.
154
-ocr page 161-BIJLACxE I.
Jlan den 2ezer!
De bevolking van Zuid-Limburg heeft weinig gelegenheid om zich oogheelkundig te laten behandelen.
Dit geldt niet zoozeer voor enkele hier en daar voorkomende ernstige gevallen bij volwassenen, doch dit gemis doet zich hoofdzakelijk gevoelen bij kinderen en jeugdigenbsp;personen uit den middenstand in de steden en uit dennbsp;landbouwersstand daarbuiten.
Velen hiervan lijden aan sleepende oogaandoeningen, die van betrekkelijk geringe beteekenis worden geacht, dochnbsp;die telkens terugkeeren en daardoor dikwijls geheel otnbsp;gedeeltelijk verlies van het gezichtsvermogen van één ofnbsp;van beide oogen ten gevolge hebben.
Door gebrek aan eene in het centrum der landstreek gelegen polikliniek zijn er dan ook in Zuid-Limburg méérnbsp;half-blinden en blinden, dan in andere streken van Nederland, hetgeen bij bloote aanschouwing reeds in het oog valt.
Daarom hebben ondergeteekenden gemeend een goed werk te doen met zulk eene polikliniek op te richten,nbsp;gebruik makende van de gelegenheid, die zich voordoet,nbsp;dat een pogarts zijn tijd belangeloos er aan wil besteden.nbsp;Daaraan wenschen zij eene kleine, op bescheiden voetnbsp;ingerichte kliniek met een zestal bedden te voegen.
155
-ocr page 162-— 24
De exploitatie-kosten van zulk eene inrichting worden door hen geschat op /4000.— ’s jaars en daar de inkomsten gerustelijk op ƒ2400.— mogen worden geraamd, zoonbsp;zou eene som van 15 a 16 honderd gulden uit anderenbsp;middelen door hen moeten worden bijeengebracht. (1)nbsp;Om dat doel te bereiken doen de ondergeteekendennbsp;een beroep op de bekende hulpvaardigheid van Limburgsnbsp;ingezetenen. Zij hebben zich verzekerd van den belange-loozen bijstand van Dquot; Swart Abrahamsz, oud-leerlingnbsp;der Hoogleeraren DONDERS en SNELLEN en oud-interne assistent van het Nederlandsch Gasthuis voor oog-lijders te Utrecht.
Totaal
156
Deze cijfers zijn ontleend aan de ervariftg van acht achtereenvolgende maanden, gedurende welke genoemde oogarts D' Swart Abrahamsz opnbsp;eigen risico en kosten zulk eene kliniek heeft beheerd. Hij stelde de loopendenbsp;behandeling in tegen betaling van ƒ1.— gedurende den geheelen duur dernbsp;behandeling en vroeg voor opname van lijders ƒ I.— per dag. Het resultaatnbsp;is geweest als volgt;
UITGAVEN.
B44 verpleegdagen op 57 lijders, 735 voedingsdagen personeel
(245 X 2)...................f 685.93
overige onkosten, hui.shuur, belasting, loonen, verband en geneesmiddelen ...................» 720.00
f 1405.93
INKOMSTEN.
aan verplegingsgelden...............f 861.50
opbrengst polikliniek............. . . , » 189.00
Totaal .... ƒ1050.00 Nadeelig saldo in 8 maanden, waaronder de drie eerste maanden ƒ355.43.
-ocr page 163-25
Zij stellen zich verder voor rechtspersoonlijkheid aan te vragen, en na die te hebben verkregen zich te wendennbsp;tot H. M. onze geëerbiedigde Koningin-Regentes, ten eindenbsp;Hoogstderzelver zedelijken steun bij hunne poginnen tenbsp;erlangen. Verder zou het wellicht mede op den weg vannbsp;eene alsdan bestaande vereeniging liggen om subsidie vannbsp;het provinciaal en van eenige gemeentebesturen te verzoeken.
Ten slotte stellen zij zich voor hunne statuten zóódanig in te richten, dat ieder, die zulks wenscht, tegen eenenbsp;geringe jaarlijksche bijdrage lid zal kunnen worden hunner Vereeniging en op deze wijze invloed zal kunnennbsp;uitoefenen op haar streven en werken.
De leden der vereeniging zouden kunnen worden onderscheiden in gewone leden en donateurs, terwijl eerstge-noemden eene jaarlijksche bijdrage van ƒ3.— of van ƒ30.— in eens, en de donateurs jaarlijks minstens ƒ6.— of ƒ60.—nbsp;in eens zouden betalen.
Blijkt dan de belangstelling van het publiek meer en meer toe te nemen, zoodat de inkomsten ruimer vloeien,nbsp;dan kan in overeenstemming hiermede de prijs voor verpleging worden verlaagd.
In elk geval blijft de aandacht der onderteekenaars er op gericht, dezen zoo laag mogelijk te stellen terwijl aannbsp;armbesturen, directies van liefdadige instellingen en anderenbsp;corporaties van dien aard eene vermindering der verple-gingskosten kon worden toegestaan.
Doch, afgescheiden van het lidmaatschap, zal elke gift, hoe gering ook, dankbaar worden aanvaard en van dezelvenbsp;melding worden gemaakt in het jaarverslag.
Hiermede meenen de onderteekenaars hun doel voldoende te hebben toegelicht. Men bedenke, dat het hier niet geldt een aalmoes, maar medewerking aan het totnbsp;stand brengen van eene inrichting, die én materieel énnbsp;moreel de bevolking kan ten goede komen.
157
-ocr page 164-De ondergeteekenden noodigen allen, die met het bovenstaande instemmen, beleefd uit van hunne belangstelling te doen blijken door invulling van bijgaand inschrijvings-biljet en terugzending daarvan aan den waarnemendennbsp;Secretaris der voorloopige Commissie.
De voorloopige Gommissie tot het blijvend vestigen eener Inrichting voor Ooglijders in Zuid-Limburg,
A. M. G. D. ARNOLDTS, Lid der Provinciale Staten te Sittard. D-- P. J. H. CUIJPERS, Rijksarcliitect te Valkenburg. D' A. ERENS, Burgemeester van Valkenburg. D' F. E. FOUdUET, Lid van den Gemeenteraad te Maastricht. R. Graaf DE GELOES, Burgemeester van Eijsden. A. GROUTARS-VAN BENEDEN, Bankier te Maastricht. Ch. de HESSELLE, Pnirgemeestsr van Heerlen. F. L. HOEBERECHTS, Lid van den GemeetUeraad te Maastricht. Ernest KOELMAN, Lid van den Gemee7iteraad te Maastricht. Edmond HOUTAPPEL, Lid v. a. Gemeetiteraad te Maastricht. |
ed. hustinx-de wit, te Maastricht. G. T. LAATSMAN, te Maastricht. L. MERCKELBACH, Lid der Pro-ciale Staten te Mechelen- Wittem. P. H. REGOüT, Industrieel te Maastricht. D' M. H. J. RULAND, te Maastricht. Jhr. M' Ch. RLTJS DE BEEREN-BROUCK, AUvocaat-procureur te Maastricht. Waarnemend Secretaris. J. D. SCHOON, Bajikier te Maastricht. D' Em. SCHRIJNEMACHER, Lid van den Gemeenteraad ie Maastricht. H SEIJDLITZ, Bankier en Lid der Provinciale Staten te Maastricht. |
158
-ocr page 165-BIJLAGE II.
K. B. 12 Maart 1897 n° 13.
De Vereeniging tot het blijvend vestigen eener Inrichting voor Ooglijders in Limburg — wier zetel te Maastricht is gevestigd — stelt zich ten doel het oprichten en in stand houden van een gesticht ter behandeling vannbsp;ooglijders, die voor herstel of verbetering worden vatbaarnbsp;geacht.
De lijders worden in twee afdeelingen gesplitst naar gelang zij
a. tot het ondergaan der vereischte behandeling in het gesticht worden opgenomen en verpleegd (stationnairenbsp;kliniek).
è. als zoogenaamde loopende zieken worden behandeld (polikliniek).
De gelden vereischt tot het bereiken van het doel der Vereeniging worden gevonden uit jaarlijksche bijdragen,nbsp;giften, legaten, enz.
159
-ocr page 166-— 28 -
De leden der Vereeniging worden onderscheiden in gewone leden en donateurs.
Gewone leden zijn zij, die jaarlijks minstens / 3 — of ƒ 30.— in eens bijdragen,; donateurs zijn zij, die jaarlijksnbsp;minstens / 6.— of / 60.— in eens bijdragen.
De Vereeniging wordt bestuurd en vertegenwoordigd door eene commissie van minstens negen leden.
Voor de eerste maal is het Bestuur der Vereeniging samengesteld uit de Heeren :
A. M. G. D. Arnoldts, Dquot; P. J. H. Cuijpers, D’' A, Erens, Dquot;quot; F. E. Fouquet, R. Graaf de Geloes, A. Groutars-vannbsp;Beneden, Ch. de Hesselle, F. L. Hoeberechts, Ernest Holl-man, Edmond Houtappel, Ed. Hustinx-de Wit, G. T. Laats-man, L. Merckelbach, P. H. Regout, D'' M. H. J. Ruland,nbsp;Jhr. Mr. Ch. Ruijs de Beerenbrouck, J D. Schoon,nbsp;Dr. Em. Schreinemacher, H. Seijdlitz, Eug. Strens.
Jaarlijks treden, volgens rooster bij huishoudelijk reglement vast te stellen, een derde der bestuursleden af, doch zijn herkiesbaar.
De Bestuursleden worden door de leden gekozen, bij meerderheid van stemmen op de gewone Jaarlijksche alge-meene vergadering.
De Geneesheer-Directeur wordt door het bestuur benoemd, geschorst en ontslagen. Als zoodanig is voor de eerste maal benoemd: Dquot;quot; Swart Abrahamsz.
Tenzij in bijzondere gevallen het bestuur het tegendeel moctit bepalen, woont de Geneesheer-Directeur de bestuursvergaderingen bij en heeft aldaar eene adviseerende stem.
160
-ocr page 167-Het inwendige beheer der instelling, zoowel als de ver-deeling der werkzaamheden van het bestuur, wordt geregeld door huishoudelijke reglementen door het bestuur vast te stellen.
Art. 7.
Eenmaal ’s jaars en wel vóór den 15 December worden de leden tot eene algemeene vergadering opgeroepen,nbsp;waarin :
1° Verslag wordt uitgebracht omtrent den staat der Vereeniging over het afgeloopen jaar^
2° Rekening en verantwoording wordt afgelegd over het afgeloopen jaar^
3° De opengevallen plaatsen in het bestuur worden aangevuld op de wijze in art. 4 vermeld;
4° Voorstellen van het bestuur worden behandeld;
5“ Voorstellen worden in behandeling genomen, die door minstens zes leden, drie weken te voren schriftelijknbsp;aan het bestuur zijn kenbaar gemaakt.
Art. 8.
De rekening, in het vorig artikel bedoeld, wordt vooraf onderzocht door eene commissie van drie leden buiten hetnbsp;bestuur, daartoe telkens in de jaarlijksche vergadering voornbsp;de volgende rekening door de aanwezige leden te benoemen.
De rekening wordt minstens drie weken voor de algemeene vergadering, waarin de commissie verslag van hare bevinding uitbrengt, met de bijlagen in handen dier commissie gesteld.
De goedkeuring der rekening door de vergadering van leden, strekt tot décharge van penningmeester en bestuur.
Art. 9.
Zoo dikwijls het bestuur dit noodig oordeelt, of wanneer minstens 10 leden hun verlangen hiertoe schriftelijk aannbsp;het bestuur kenbaar maken, worden de leden tot eenenbsp;buitengewone vergadering opgeroepen.
In het laatst bedoelde geval is het bestuur verplicht de vergadering binnen veertien dagen uit te schrijven.
Art. 10.
De jaarlijksche algemeene Vergadering, zoowel als de buitengewone algemeene Vergadering, bedoeld in art. 9nbsp;beslist bij meerderheid van stemmen van de aanwezigenbsp;leden ^ behoudens het vermelde in art. 14.
Art. 11.
De oproepingen ter jaarlijksche en buitengewone algemeene vergaderingen geschieden bij convocatiebillet, waarop de punten van behandeling zijn vermeld en die minstensnbsp;veertien dagen van te voren aan de leden moeten wordennbsp;toegezonden. In spoed eischende gevallen kan die termijnnbsp;tot 2 dagen worden verkort.
Art. 12.
Geene vervreemding of bezwaring van onroerend goed kan geschieden, zonder goedkeuring eener algemeene vergadering.
Art. 13.
De Vereeniging wordt opgericht voor den tijd van negen en twintig jaar en elf maanden, te rekenen van den elfdennbsp;Februari 1800 zeven en negentig.
162
-ocr page 169-— 31 —
Art. 14.
Tot wijziging van de statuten, tot verlenging of ontbinding van de Vereeniging, kan niet anders worden besloten dan in eene vergadering van leden, daartoe opzettelijknbsp;beschreven en veertien dagen te voren bij convocatie biljetten aan de leden aangekondigd.
Een en ander kan slechts geschieden in eene vergadering, waarin minstens i/g der leden tegenwoordig is, en slechtsnbsp;met der uitgebrachte stemmen. Wanneer het vereischtenbsp;getal leden niet aanwezig is, dan moet binnen een maandnbsp;eene nieuwe vergadering belegd worden, waarop, ongeachtnbsp;het aantal der ter vergadering tegenwoordige leden, mitsnbsp;met minstens der uitgebrachte stemmen, tot de wijziging zal kunnen worden besloten.
Indien tot ontbinding der Vereeniging wordt overgegaan, worden de baten tot een door de algemeene vergaderingnbsp;te bepalen nuttig doel bestemd, na aftrek der schuldennbsp;ingevolge art. 1702 v/h. B. W.
Art. 15.
Het vereenigingsjaar loopt van 1 October tot 30 September.
163
-ocr page 170- -ocr page 171-Prof. D. D 0 IJ E R.
Weder hebben we een der onzen ten grave gedragen.
Zoo is des levens loop. De gelederen dunnen en de plaatsen der ouderen worden ten bate der jongeren ontruimd.
Noodzakelijk gaat daarmede een deel van de geschiedenis van vervlogen dagen te loor, want alleen de ooggetuigen kunnen wetennbsp;hoe, wat is, ontstond, en de jongeren loopen gevaar hun oordeel tenbsp;richten, naar wat ze zien en wat slechts is de schaduw van vroegerenbsp;kracht en allicht wordt daardoor hun beoordeeling onjuist en onrechtmatig.
Het lust mij voor mijn herinnering terug te roepen den jeugdigen, krachtigen doijer, zooals wij, zijn tijdgenooten, hem in zijn bloeitijdnbsp;hebben gekend-
Het was in den tijd toen de oogheelkunde onder de vakken van verplicht onderwijs zou worden opgenomen. Doijer is de eerste geweest, die als Hoogleeraar in de oogheelkunde aan een der Rijksuniversiteiten werd aangesteld.
Wel was reeds sedert een tiental jaren in Utrecht door donders oen oogheelkundige polikliniek en spoedig daarop een gasthuis voornbsp;ooglijders gesticht; maar het onderwijs, dat aldaar gegeven werd,nbsp;stond buiten den invloed van Universiteit en van Regeering, ooknbsp;buiten bezwaar van ’s lands schatkist.
Geheel op eigen gezag en gesteund door Neerland’s liefdadigheid had DONDERS een stichting in het leven geroepen, waaraan een tweeledig oogmerk werd verbonden, nl. a, het verleenen van oogheelkundige hulp aan minvermogende en behoeftige ooglijders; amp;, hetnbsp;geven van onderwijs, theoretisch en practisch, waartoe elk belangstellende kan worden toegelaten.
Met deze stichting heeft donders den grondslag gelegd voor de beoefening dor oogheelkunde in Nederland, maar de stichting zelvenbsp;was een zelfstandig lichaam en ze is bestemd dit te blijven.
165
-ocr page 172-Het Universitair. onderwijs in de oogheelkunde dateert van de aanstelling van doijee.
Bij een wetenschap, zoo jong, als toen de oogheelkunde was, moest deze keuze uit den aard der zaak beperkt zijn. Maar alras is gebleken, dat die keuze een gelukkige is geweest; doijer heeft zichnbsp;weldra doen kennen als een uitstekend oogarts en als een voortreffelijk docent.
Een deugdzame opleiding on een leerzame werkkring hadden samengewerkt om hem daartoe voor te bereiden.
Het eigenaardige van zijn karakter en zijn bijzondere verdiensten danken hun ontstaan aan aangeboren aanleg en aan den invloed vannbsp;omgeving en van omstandigheden, zoo vroeger als later.
Derk Doijee, geboren 21 Maart 1827 te Zwolle, heeft zijn geneeskundige studiën aangevangen, aan ’s liijks-Kweekschool voor militair-geneeskundigen te Utrecht. Het was toen de bloeitijd dier school. De verdienstelijke alexasder had zich beijverd, naast de ouderenbsp;docenten jonge mannen van groote verwachting aan de school tenbsp;verbinden. Kerst was hem als chef opgevolgd en doceerde denbsp;chirurgie; verder gaf qüarix wielemier de inwendige geneeskunde,nbsp;VAN RUN VAN ALKEMADE de botanie, VAN DEN BROEK de 'chemie, VANnbsp;HASSELT de vergiftleer en de keuring, jansen, later Hoogleeraar tenbsp;Groningen, de anatomie, de veel belovende, te vroeg gestorvennbsp;ELLERMAN de verbandleer, en de jeugdige, toen reeds alom erkendenbsp;DONDERS de physiologie.
Ellbrman, JANSEN en DONDERS vormden een triumviraat, zich ten doel stellende voor de wetenschap te leven en daarvoor warmte te wekken.
Vooral was het donders, die op een talent vol leerling als doijer een bezielenden invloed moest uitoefenen. En ook jaren later zalnbsp;die invloed zich krachtig doen gelden.
27 Juli 1849 werd doijer benoemd tot Off. v. Gez. 3de kl., en als zoodanig geplaatst bij de rijdende artillerie in garnizoen te Amersfoort. In Sept. 1850 wordt hij overgeplaatst naar Haarlem en tweenbsp;maanden later naar Rotterdam.
De betrekking van Off. van Gez. 3de kl. was destijds een positie van zeer ondergeschikten aard en bestond uit werkzaamheden innbsp;de apotheek en assistents-diensten, slechts betrekkelijk weinig gafnbsp;ze gelegenheid om als geneeskundige op te treden. Geen wondernbsp;dat de ambitie en de groote illusie van den jongen medicus hierinnbsp;geen bevrediging vindt; met alle kracht zet hij zich aan zijn theoretische studiën, ten einde zich voor te bereiden voor de academischenbsp;examens en den titel van med. doctor te verwerven.
Ongaarne werden door de militaire administratie dergelijke neigingen gezien, en niet onwaarschijnlijk is hiermede in verband te brengen zijn snelle en herhaaldelijke verplaatsing.
Rotterdam met zijn bedrijvigen handel en de met schepen over-
vulde havens maheu een overweldigenden indruk op het jeugdig en onbevredigd gemoed, en rijpen in hem de begeerte om zijn vleugelennbsp;naar de wijde wereld uit te slaan. Toen komt een brief van dennbsp;Inspecteur (Mei 1851), inhoudende een aanbod om als Off. v. Gez.nbsp;naar Indië te gaan. Met beide handen grijpt hij dit voorstel aan, ennbsp;alle krachten worden ingespannen om dë daarvoor noodige titels tennbsp;spoedigste te verwerven.
In Juni legt hij met goed gevolg het examen af van Off. v. Gez. 2de kl. Tevens laat hij zich te Leiden als student inschrijven.
Den SOsten Juni wordt hij bevorderd tot candidaat in de geneeskunde, en denzelfden dag ontvangt hij zijn aanstelling als Off. v. Gez. 2de kl. bij den militair-geneeskundigen dienst in Ned.-Indië.
Door de welwillende medewerking van den Minister van Koloniën, PAHüD DE MORTANGES, krijgt hij eenig uitstel van vertrek, en wordtnbsp;daardoor in staat gesteld den voor zijn toekomst zoo gewichtigennbsp;titel van med. Dr. te verkrijgen.
Den 2den Sept. doet hij het doctoraal examen, en 2 dagen later volgt zijn promotie, onder Prof. krieger te Leiden, op een in het Latijn geschreven dissertatie, getiteld: „Septum casus morhi cholerae asiaticaenbsp;„ciim epicrisi annexaquot;. De dissertatie is kort en draagt het kenmerknbsp;van snelle bewerking, maar ze is met groote klaarheid gesteld, ennbsp;in goed Latijn geschreven. De verdediging van dissertatie en thesesnbsp;was uitstekend, zoodat hem de hoogste graad „magna cum laude”nbsp;wordt toegekend.
7 October daaraanvolgend promoveert hij in de chirurgie en 2 dagen later in de verloskunde.
Op den 20sten November 1851 vertrekt hij met het fregat „de „Maasstroomquot; van Rotterdam naar Indië.
Jong, talentvol, vol illusiën, verwacht ieder voor doijer een schitterend succes, en die verwachting wordt ten volle vervuld.
7 April 1852, op de reede van Batavia aangekomen, wordt hij dadelijk welwillend ontvangen door Dr. wassink. Chef van het Hospitaal, die weldra als Chef van den geneeskundigen dienst zal optreden, en die reeds de man van invloed is over alles wat den geneeskundigen dienst betreft. Verder wordt hij voorgesteld aan Dr.nbsp;BOSCH, Chef van den geneeskundigen dienst, aan Dr. bleekeb, Off.nbsp;V. Gez. 1ste kl., aan den Legercommandant bakker en aan dennbsp;Gouverneur-Generaal duymaar van twist.
Doijer maakte overal een gunstigen indruk; en de faam van zijn kunde en verdiensten was hem voorgegaan.
Hij wordt geplaatst aan het Hospitaal onder de bevelen van wassink.
Hij assisteert wassink bij diens operatiën, terwijl deze hem de nabehandeling opdraagt. Daarbij vindt hij ruimschoots gelegenheidnbsp;de burgerpraktijk uit te oefenen. De aanbeveling van wassink isnbsp;hem daarbij van veel nut.
Op zijn verzoek wordt hij aangesteld tot Docent aan de genees-
( 4 )
kundige school voor Javaansche doctoren. In de Javaansche taal onderwijst hij anatomie, physiologie en chirurgie.
Den 6den Mei 1859 wordt hij bevorderd tot Off. v. Oez. 1ste kl. (chirurgijn majoor).
De verhouding tot Dr. wassink, welke inmiddels Oeneraal en Chef van den geneeskundigen dienst is geworden, wordt allengs minder gunstig en het gevolg daarvan is, dat hij wordt overgeplaatstnbsp;naar Semarang, waarheen hij 6 Juni 1859 vertrekt.
Aldaar ontmoet hij mac GinLAvRY, die hem veel heeft mede te deelen omtrent de snelle ontwikkeling van de oogheelkunde, waarvoornbsp;de ontdekking van den oogspiegel een geheel nieuw veld heeft geopend. Hij verhaalt hem van het onderwijs van donders, die, alsnbsp;Hoogleeraar in de physiologie, aan de physiologie van het oog ooknbsp;het onderwijs in de oogheelkunde verbindt.
Een en ander doet bij doijer den vurigen wensch ontstaan om tijdelijk naar het vaderland terug te keeren, vooral ook om opnieuwnbsp;het bezielend onderwijs van donders te mogen volgen.
In Mei 1860 gelukt het hem het gewenschte verlof te verkrijgen, en na zijn aankomst vestigt hij zich dadelijk te Utrecht.
Aan het ïfederlandsch Gasthuis voor Ooglijders wordt hij als een welkome gast ontvangen, en wordt hem ruimschoots de gelegenheidnbsp;geboden om zich met de nieuwere hulpmiddelen van onderzoek vertrouwd te maken. Bij den toenemenden toevloed van patiënten wordtnbsp;de hulp van doijer als volontair-assistent zeer gewaardeerd.
Dank zij zijn voorbereiding als scherpzinnig en kundig medicus, is hij weldra vertrouwd met de eischen eener oogheelkundige kliniek,nbsp;en een meer zelfstandige werkkring kan hem worden opgedragen.nbsp;Tevens volgt hij de theoretische lessen van donders en evenzoo hetnbsp;practisch onderwijs, dat aan het gasthuis wordt gegeven.
Donders was toen juist bezig aan een breed opgezet onderzoek over astigmatisme en de verdere anomalieën der refractie.
Doijer zal hem daarbij behulpzaam zijn; en geregeld worden de avonden bestemd voor het doen van bepalingen met den ophthalmometer van HELMHOLTZ.
De kostbaarheid van dit instrument en het tijdroovende der toepassing zijn oorzaak geweest, dat de ophthalmometer niet zoo spoedig als de oogspiegel populair is geworden; maar voor denbsp;studie van het oog is het van onschatbare waarde, en voor denbsp;toename van de kennis van het oog heeft het wellicht meer nog dannbsp;de oogspiegel bijgedragen. Doijer vindt hier een geheel nieuw veldnbsp;van onderzoek, en tot beider voordeel deelt hij in den arbeid vannbsp;DONDERS.
De resultaten van deze onderzoekingen zijn vervat in het werk van DONDERS over y,Astigmatismequot;. Bovendien is daaruit voortgevloeid een verhandeling van donders en doijer, getiteld; „De lig-
^ging van het draaipunt van het oog”. Opmerkelijk is het, dat 25 jaar later een onderzoek over ditzelfde onderwerp werd ingezondennbsp;aan de ïfederlandsche Academie van Wetenschappen van de handnbsp;van den opvolger van doijer.
Naast de belangstelling in wetenschappelijk onderzoek toonde doijer grooten aanleg en technische vaardigheid bij operatieve behandeling.nbsp;Nüode zagen wij hem, na een verblijf van 2V2 jaar, naar Indië teruggaan (Sept. 1862).
Bij aankomst aldaar wordt hij geplaatst op Salatiga. Vol ijver en werklust en in het bewustzijn van nieuwe kennis, wordt het bestaannbsp;in het betrekkelijk klein garnizoen van Salatiga hem weldra te eng.nbsp;Hij vraagt bij generaal wassink om plaatsing in een der grootenbsp;hospitalen, waar hij de gelegenheid zal kunnen vinden zijn kennisnbsp;der oogheelkunde toe te passen en te onderhouden.
Het antwoord luidde, dat voorloopig niet aan dit verzoek kan worden voldaan; en bevat tevens een wellicht goed bedoelde, maarnbsp;tevens tergende aanmaning, om ook in kleiner werkkring tevredennbsp;te zijn.
Doijer riposteert onmiddellijk met telegraphische aanvraag om ontslag uit ’s lands dienst „op grond van beperktheid van tverkkring”.
Te gewichtiger is dit besluit, omdat daarmede wordt afstand gedaan van het recht op pensioen, terwijl ook een spoedig op handen zijnde benoeming tot Hoofd-officier daarmede wordt prijsgegeven.
Militaire aspiratiën kende doijer niet. Ziekten te bestrijden, lijdenden te helpen hoe meer hoe liever, op de hoogte te blijven van de vorderingen der wetenschap, en de vrije uren te kunnen wijden aannbsp;vrouw en kinders, ziedaar het streven van doijer.
Zoodra het ontslag was ingekomen, keert doijer met zijn gezin naar Batavia terug, en weldra verheugt hij zich weder in een ongemeen schitterende praktijk. Thans nog leeft in Indië de herinneringnbsp;aan het buitengewoon vertrouwen, waarmede de patiënten zijn toewijding hebben beloond. Hij was aldaar de geneesheer., thans ooknbsp;de oogarts.
In korten tijd heeft hij finantiëel een onafhankelijke positie verworven. Hij is nu 42 jaar oud, in de kracht van zijn leven. De ambitie bevangt hem om in Europa zijn studiën der oogheelkundenbsp;te hervatten, en zich daar een nieuwe positie te scheppen.
Op 15 Januari 1869 zegt hij Indië voor goed vaarwel. Bij aankomst in Nederland wacht hem een groote verrassing, en vindt hij geheel onverwacht de gelegenheid tot vervulling van zijn wenschen.nbsp;In Nieuwediep verneemt hij van zijn vriend en collega hellema,nbsp;dat hij aan de Regeering is voorgedragen voor buitengewoon Hoog-leeraar in de oogheelkunde aan de Rijks-Universiteit te Leiden.nbsp;Later zal hem in handen komen een brief, die hem tijdens de zeereisnbsp;heeft gekruist, en die 5 Januari door Prof. donders naar Indië wasnbsp;toegezonden, inhoudende het verzoek om bericht of hij ben id zon
-ocr page 176-zijn, zijn positie in Indië op te offeren voor een professoraat in de oogheelkunde te Leiden?
Bij besluit van 3 Juni 1869 volgde de benoeming tot buitengewoon Hoogleeraar, en 8 jaar later, bij besluit van 24 Januari 1877, denbsp;benoeming tot gewoon Hoogleeraar.
Doijer vergat hierbij niet zijn eerste leerschool op oogheelkundig gebied. Herhaaldelijk heeft hij getoond dat de stichting van dondersnbsp;hem altijd na aan het hart is gebleven; hij wil aan het Gasthuisnbsp;ook linantieel zijn steun verzekeren, en doet dit op een eigenaardigenbsp;wijze. Niet alléén toch wordt hij door een belangrijke bijdragenbsp;Bestuurder, maar hij wenscht ook dat allengs zijn vrouw, alle kinderen ook later zijn schoonzoon in het album van het Gasthuisnbsp;zullen worden ingeschreven. De vermeerdering van zijn gezin meldtnbsp;hij mij met de aankondiging van de geboorte van een nieuwennbsp;Bestuurder, en daarbij volgt het bedrag dat aan dien titel is gebonden.
Maar ook op andere wijze behartigt hij de belangen van zijn vroegere leerschool. Op ons verzoek verklaart hij zich dadelijk bereid om in het college van Regenten zitting te nemen. Zijn adviezennbsp;worden aldaar op hoogen prijs gesteld; en hij heeft den doorslagnbsp;gegeven bij de moeilijke beslissing of het nieuwe gebouw, tot welksnbsp;inrichting was besloten, op zoo’n grooten voet zal worden ontwoi’pen,nbsp;dat het voor langeren tijd aan zijn doel zal kunnen beantwoorden.
Doijer had een onbeperkt vertrouwen op de levensvatbaarheid dezer Nederlandsche stichting en tevens was het ook zijn verlangennbsp;dat het zou zijn een tvaardig monument aan de nagedachtenis vannbsp;DONDERS gewijd.
Doijer legde zich te Leiden met grooten ij ver toe op het onderwijs in de oogheelkunde. Hij leefde en werkte voor zijn leerlingen ennbsp;ook voor zijn patiënten. Weldra had hij de liefde en het vertrouwennbsp;van beiden gewonnen.
Hij had alleen te strijden met het onvoldoende van de hulpmiddelen en de al te groote bescheidenheid van de te zijner beschikking gestelde lokaliteiten. Aanvankelijk moest hij zich behelpen met eennbsp;polikliniek in een weinig geschikte kamer van het Elisabeth's Hof,nbsp;aan de Oude Vest. Later werden voor hem drie zalen van hetnbsp;Algemeen Ziekenhuis ingeruimd. Een laboratorium ontbreekt ooknbsp;nog heden. Tijd en krachten gaan trouwens geheel op in dennbsp;dagelijkschen klinischen arbeid. Te meer wordt dit het geval, toennbsp;hij, zooals donders voor de oogheelkunde gedaan had, de roepingnbsp;voelde zich ook met het onderwijs in de oorheelkunde te belasten.nbsp;Want de bepaling der Wet van 1876, waarbij de oorheelkunde ondernbsp;de verplichte vakken van onderwijs wordt gerangschikt, dreigdenbsp;een doode letter te blijven. Op zijn verzoek werd, bij besluit vannbsp;15 Sept. 1877, aan hem opgedragen, naast de oogheelkunde, ook dp
170
-ocr page 177-oorheelkunde te doceeren. Om zich daartoe voor te bereiden, gaat hij naar Kopenhagen, waar de beroemde haks wilhelm meternbsp;sedert 1853 als oorarts zich een- grooten roem had verworven, vooralnbsp;door zijn studiën over de adenoïde vegetatiën in de nasopharingiaal-holte, waarmede hij een nieuw en belangrijk veld voor de practischenbsp;oorheelkunde had geopend.
Hoezeer doijer’s onderwijs gewaardeerd is geworden, bleek bij de ovatie, die hem bij zijn 25-jarig Professoraat (2 Oct. 1894) door zijnnbsp;leerlingen in beide vakken werd gebracht.
Helaas, hebben zich van toen af verschijnselen voorgedaan, die zijn krachten, ook zijn werkkracht zouden ondermijnen. Zijn onderwijsnbsp;vermindert aanmerkelijk in waarde, maar zijn studenten blij ven hemnbsp;getrouw, omdat ze in hem bewonderen en waardeeren de krach's-inspanning en de toewijding, waarmede hij tot het laatst toe woekertnbsp;met de talenten, die hem nog zijn gebleven.
Maar weldra begrijpt hij, dat hij, hoewel noode, zijn plaats voor jongere krachten moet inruimen, en op zijn verzoek wordt hem tegennbsp;1 Januari 1895, onder dankzegging voor bewezen diensten, ontslagnbsp;verleend. '
Aan zijn opvolger is weder opgedragen het doceeren van de beide vakken, oog- en oorheelkunde, niettegenstaande voldoende is gebleken dat door den snellen voortgang der wetenschap het veld vannbsp;beider gebied zoozeer is uitgebreid, dat voor elk vak afzonderlijknbsp;volop de werkkracht van een geheelen mensch wordt vereischt.
Door de overmaat van klinischen arbeid en van onderwijs in de beide vakken is doijer niet in staat geweest éclat-makende onderzoekingen in te stellen. Wel vinden we in verscheidene tijdschriftennbsp;menige belangrijke mededeeling van zijn hand. Ook heeft hij altijdnbsp;met ijver deelgenomen aan de congressen van geneeskunde en oogheelkunde. Het laatst hoorden we van hem de openingsrede vannbsp;de 5de vergadering van het oogheelkundig gezelschap (27 Mei 1894)nbsp;over boerhaave’s leven en werken, ook als ophthalmoloog.
De karaktertrekken, die doijer hebben gekenmerkt, zijn in de eerste plaats oprechtheid en onkreukbare eerlijkheid tegenovernbsp;iedereen, zonder aanzien des persoons, trouwe en hartelijke aanhankelijkheid ain zijn vrienden, en bovenal een ongemeene wilskracht.
Sterk sprekende karaktertrekken zijn aangeboren of ontwikkelen zich in de eerste jeugd.
De opvoeding en de omstandigheden vermogen alleen ze te leiden en te buigen, hetzij in de richting ten goede of ten kwade.
Ook bij DOIJER vinden we reeds in de eerste jeugd den aanleg tot de verdere ontwikkeling van zijn sterk sprekend karakter.
Ik acht het niet onbelangrijk ook op zijn jongensjaren de aandacht te vestigen.
Derk Doijer was in Zwolle geboren (21 Maart 1827), maar zijn eerste opvoeding vond hij in Amsterdam.
171
-ocr page 178-Zijn vader was de zoon van een doopsgezind predikant, klij was •opgeleid voor den handel, maar wijdde zich aan de schilderkunst ennbsp;werd in 1830 aangesteld als onderwijzer aan de Academie van beeldende kunsten te Amsterdam. Een huis daar in den omtrek, genaamdnbsp;„’t Grooylandt” bleef in doijer’s herinnering het ouderlijk huis bijnbsp;uitnemendheid.
De grootvader van moederszijde was een welgesteld grondbezitter geweest, maar door onvoordeelig finantiëel beheer was het van dienbsp;zijde afkomstige kapitaal spoedig verminderd. Met het toenemennbsp;van het gezin groeiden de zorgen gestadig aan. Bovenal geeft onzenbsp;DEEK groote moeite. Wel is hij leergierig en wint hij prijzen voornbsp;vordering; maar er zijn steeds klachten over zijn onwil, of beternbsp;gezegd, over zijn overmatigen eigen wil. Herhaaldelijk is hij innbsp;opstand tegen zijn meesters, alleen maakt daarbij een uitzonderingnbsp;de onderwijzer KWiNKBLEifBERG, van wien hij ook later met groetennbsp;lof gewaagt. Een meester, die hem een kastijding toediende, slaatnbsp;hij terug.
Zijn moeder had de illusie hem tot een predikant te zien opgroeien ; maar geenszins stemde dit met den inborst en de plannen van dennbsp;knaap. Eerder vereenigde hij zich met het denkbeeld, dat hij naarnbsp;de kweekschool voor zeevaart zal worden gezonden. Van zijn elfdenbsp;jaar af, echter, hield hij niet op telkens met beslistheid uit te sprekennbsp;dat hij geneesheer wil worden, geneesheer en niets anders. Tennbsp;slotte weet hij gedaan te krijgen, dat hij bij verwanten van zijnnbsp;moeder te Zutfen zal worden geplaatst om daar het Gymnasium tenbsp;bezoeken.
De groote mate van overtuiging en de beslistheid van zijn wil zal hij hebben ontleend aan zijn moeder: zij was een begaafde vrouwnbsp;met groote energie en veerkracht, hartstochtelijk van karakter metnbsp;eenige neiging tot melancholie. Door overspanning is zij lijdelijknbsp;krankzinnig geweest.
De jeugdige derk, thans aangeland in de richting, die hij voor zich heeft begeerd, legt zich met kracht toe op plichtsbetrachtingnbsp;en studie. Op het Gymnasium te Zutfen is hij een uitstekend scholier;nbsp;op 18-jarigen leeftijd doet hij met goed gevolg het staats-examennbsp;en het admissie-examen voor ’s-Eijks Kweekschool voor militair-geneeskundigen.
Den Isten September 1845 wordt hij op die school geplaatst. Ook daar treedt zijn onafhankelijkheidszin en gevoel van eigenwaarde opnbsp;den voorgrond. „Ieder onzer” — zoo deelt een zijner tijdgenooten mijnbsp;mede — „erkende dat dover een der eersten en besten onder onsnbsp;„was; en doijer zelf wist het ook”.
Tegenover zijn medekweekelingen handhaaft hij een ietwat gereserveerde houding. Wellicht werkten daartoe mede zijn finantieele be-
-ocr page 179-slommeringen. Want de tijdingen van huis verbeteren niet. Zijn vader heeft zijn betrekking moeten opgeven, omdat hij door glaucoomnbsp;blind was geworden. Als laatste hulpmiddel wordt een reis naarnbsp;den befaamden oogarts Dr. löwe te Graefrath aanvaard. De 21-jarigenbsp;kweekeling begeleidt hem op dezen treurigen tocht. Droevig moetnbsp;het DOiJER later hebben aangedaan, dat voN qeaefe’s groote ontdekking, dat glaucoma door tijdige iridectomie kan worden gestuit,nbsp;voor hem te laat was gekomen.
Zondag 20 December kwam ik te Leiden om van doijee afscheid te nemen. Hij lag in een diepen soporeusen slaap. De uitdrukkingnbsp;van het gelaat was uitermate kalm en rustig, als een — zoo dachtnbsp;ik het mij — die uitrust van een nuttig en welbesteed leven. Daagsnbsp;daarop (21 Dec. 1896) is hij even kalm ontslapen.
Een reeks van opvolgende kleine apoplexieën had allengs zijn krachten gesloopt.
Op den eersten Kerstdag herdacht aan de open groeve Prof. zaaijee, in hartelijke en hoogwaardeerende woorden, den trouwen vriend ennbsp;collega. Hij bracht in herinnering hoe hij geëerd was bij zijn ambt-genooten om zijn kunde en karakter, bemind door zijn leerlingen, ennbsp;betreurd door een tal van lijders die ten allen tijde met nauwgezetheid en groote humaniteit door hem werden behandeld.
Bovenal is zijn verlies groot voor zijn gezin; naast zijn arbeid was zijn leven geheel aan vrouw en kinders gewijd.
Bij velen zal d. dot,tee ten allen tijde in dankbaar aandenken blijven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;h. sneeebiv.
(Uvergedrukt uit het Ned. Tijdschrift voor Oeneesh., Jaarg. 1897, Iste Deel).
fa
THE BOWMAN LECTURE,
Delivered on Friday, June I2th, 1896,
By H. Snellen, M.D.,
PnOFBSSOE OF OPHTHALMOLOSY AT TUB UNIVEESITY .OF ÜTEECHÏ.
Me. President and Gentlemen,—It was with no small degree of appreciation that I received the flattering communication from the Secretary of the Ophthalmologicalnbsp;Society that the Council had conferred on me the privilegenbsp;of delivering this year the Bowman Lecture. I count itnbsp;no small honour to be allowed to contribute in any way tonbsp;the honour and to the memory of Sir William Bowman.nbsp;It filled my mind with justifiable pride, and revived in menbsp;the grateful remembrance of his personal acquaintance,nbsp;and of the kindness and friendship with which Sir Williamnbsp;Bowman always favoured me.
Thanks to Donders’ introduction —well-nigh forty years ago—I had the privilege of being his guest at his pleasantnbsp;and hospitable home in Hampstead. And many a timenbsp;since have I had ample opportunity of admiring his unparalleled skilfulness as the brilliant operator, the scientificnbsp;physician, and the courteous lecturer. My acquaintancenbsp;with Bowman will always be a source of gratitude to me,nbsp;and many a word of his remains in my memory, and makesnbsp;me cherish and revere the vivid recollection of his imposingnbsp;and inspiring personality.
1
177
-ocr page 184-2 nbsp;nbsp;nbsp;NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION,
Amongst the many benefits for which I am indebted to Bowman I highly value his kindness of introducing me tonbsp;a circle of illustrious men, from which have resulted manynbsp;bonds of friendship with this hospitable country.
The opportunity of refreshing kind remembrances, and the chance of meeting again with friends of long ago, couldnbsp;not be anything but most agreeable to me; and, in following the impulse of my wishes, I accepted the kind invitationnbsp;without a moment’s hesitation. But now that I am aboutnbsp;to prepare myself for the task you have entrusted to me,nbsp;an earnest doubt arises: shall I be able successfully tonbsp;cope with the difficulties with which I am hampered as farnbsp;as the language is concerned ? It is true that nobody cannbsp;be better aware of the great indulgence in this respectnbsp;which in England is extended to the foreigner. It goesnbsp;for much,—it does not release the lecturer from what henbsp;requires from himself.
As to the choice of a subject, we mostly do best by restricting ourselves to what we have been lately occupiednbsp;with.
It is in doing so that I will beg your attention for a few observations regarding vision and retinal perception.
Of all practical questions in clinical work, diagnostic inquiry has more than anything else extended its dominion.
Recent ophthalmology points with lawful pride to many a new appliance, but also to a remarkable extension of itsnbsp;field of investigation.
Not only does our diagnostic art involve the diagnosis of the disease, but more and more the oculist is called innbsp;to examine the vision of eyes considered as normal. Anbsp;quantitative determination of the highest degree of visualnbsp;acuity is required, and we have to consider what limit ofnbsp;vision is to be fixed for each department of the daily increasing host of railway and marine officials. The increasednbsp;rapidity of transport and of travelling demands a continually growing use of signals, which claim, as well asnbsp;technical capacity, a thoroughly controlled efficiency of
178
-ocr page 185-NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION.
each responsible man. Donders was the first to awaken interest in this question, and to cause this part of thenbsp;ophthalmologist’s duties to be acknowledged, and pointednbsp;out the international interest, of these questions.
It is chiefly in England that these views have met with serious consideration.
In regard to visual inquiries, most earnest investigations have been made by this Society and by the British Medicalnbsp;Association, for the latter of which I have but to alludenbsp;to the invaluable Report of April 1892, which has laid thenbsp;basis for all further international negotiations on this important question.
Several colleagues, greatly interested in the subject, initiated a Conference in September last at Amsterdam.nbsp;The Reports, just published, will furnish unmistakablenbsp;proof of the concurrence of English authorities in thisnbsp;matter.
During this Conference many scientific questions were advanced, arousing new interest and inducing new researches.
We also have been stimulated to work in this direction. I beg to be permitted to lay before you some views andnbsp;investigations in several still open questions on vision.
The idea of expressing the acuity of vision as inversely proportional to the smallest visual angle has been almostnbsp;universally adopted; but it is far from being the case thatnbsp;one and the same sort of objects are used for these determinations. Alterations—not always improvements—havenbsp;again and again been recommended from all sides.
But it is clear that where objects are used which do not agree Avith the standard—being either too easy or toonbsp;difficult—the expression .j5=d/D loses all its value, unlessnbsp;there be added a coefficient expressing the proportion between the distinctness of those objects and of the standard
179
-ocr page 186-4 nbsp;nbsp;nbsp;NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION.
lines, such as the three parallel lines with interlines of equal width, which we have adopted.
Shortly after the test-types had been introduced, a controversy was begun by Prof. K. Vierordt, who doubted whether it was right to apply the visual angle, i.e. thenbsp;linear measure of the retinal image, for expressing acuitynbsp;of vision, and whether it would not be preferable to takenbsp;into account the surface of the image, i.e. the square ofnbsp;the diameter.
This suggestion of Vierordt has lately been repeatedly referred to, and seems to deserve to be taken into consideration.
It is after the example of Hooke (1705) that we measure the acuity of vision as being in inverse proportion to thenbsp;visual angle; and, for practical purposes, this statementnbsp;is satisfactory, even if perhaps, it might have to be considered of a conventional value.
This determination of vision answers fully to the wants, (as stipulated by Bowman for his tonometric measurement),nbsp;demanding, like all clinical investigations, in the very firstnbsp;place rapidity and simplicity.
Meanwhile we can yield to Vierordt’s views in so far that the recognition of form depends on other and on morenbsp;complicated considerations than can be afforded by thenbsp;simple linear measure alone.
If we analyse our types, as they are constructed, within the 25-fold square schemes, we see that they can be regarded as a combination, in different order of sequence, ofnbsp;25 small blocks, white and black, for instance, with the
Fie. 1.
i-
L, F, T, each filling up 12 to 13 of the 25 blocks, of which— as must be acknowledged—each represents a square surface.
180
-ocr page 187-NOTES ON VISION AND EETINAL PEECKPTION. nbsp;nbsp;nbsp;5
On the othei' hand, it may be observed that the value of perception is not fully represented by the size of thenbsp;square measure of the retinal image, because the perceptivity of the fovea is not equal all over, but diminishesnbsp;from the centre to the periphery; thus a 4-times largernbsp;image does not correspond with a 4-times greater distinctness of the impression.
And, besides, the act of vision is not altogether confined to the perception of a stationary retinal image. On the contrary, in accui-ate and tranquil observations of anynbsp;object, by imperceptible movements of the eye, we causenbsp;the different parts of the image to move successively overnbsp;the centre of the fovea; and each muscular action unquestionably represents a linear measure. We therefore looknbsp;upon the act of vision as a compound function, partly to benbsp;measui’ed by linear, partly by square measure. But evennbsp;if we should have to grant to Vierordt that “ truth is morenbsp;nearly approached by expressing the psychological valuenbsp;of the retinal image by square measure,” there will remainnbsp;good reasons for continuing to determine vision by linearnbsp;measure, and to register it as such; in the meantime bearingnbsp;in mind that we can always find the square value, shouldnbsp;we want it.
Possibly squai’e measure may prove to be preferable in the research into the relation of the degree of illuminationnbsp;to visual acuity.
Evidently we want square measure for the comparison of the differentiation of oblong and of square figures.nbsp;Let us consider for instance these letters;—E, measuringnbsp;4 by 9. The square measure is 86, of which the root is 0;nbsp;its superficial measure therefore will be equal to a similarnbsp;figure of 6 by 6 (Plate I, lines 1 and 2). Experience nownbsp;proves that there does not exist any real difference in thenbsp;distance at which both can be recognised. Both are beheldnbsp;with the same clearness, when seen at the greatest distancenbsp;at which the square one is seen.
This, of course, is confined to certain limits. If the
181
-ocr page 188-NOTES ON VISION AND ISETlNAL PEECEFTION.
lines become very tliin, accessory circumstances, such as irradiation or contrast, will arise.
A further examination of oblong and of square figures, of equal amount of surface, leads us to another consideration. If, instead of taking white and black letters, we takenbsp;coloured ones, we find that colour and shape both act in thenbsp;same manner.
In both cases we find a complete similarity between the oblong and square letters, if they are of the same superficies.
If this be so, and such is easily proved,—if, thus, colour and shape are subject to the same rules as to linear and tonbsp;square measure, the question arises why we should restrictnbsp;all the advantages of the linear measure to the determination of vision, and why we should not do the same fo)‘nbsp;the determination of colour-perception ?
i^ccording to the method of Donders, the quantitative value of colour-perception is determined by comparing thenbsp;distance at which a person distinguishes coloured discs,nbsp;with the distance at which we ourselves, or any other personnbsp;of a well-defined colour-sense, will do so.
This method, although it has been found to answer admirably, has never attained much popularity, nor anynbsp;general adoption. The question arises whether this maynbsp;not be attributed to the general opinion, that the recognition of a coloured surface must be registered by squarenbsp;measure, which hampers the rapidity and simplicity of thenbsp;statements. Why should we not, just as with the determination of vision, here also av'oid all complication, andnbsp;content ourselves with registering the figures as we findnbsp;them, i. e. by linear measure, provided we remember thatnbsp;this conventional value does not represent C equal to thenbsp;colour-sense in the general acceptation, but to f/C, fromnbsp;which we can find C whenever it will be wanted?
Donders1 agreed with this opinion, and in the regulations
182
P. C. Donders, ‘ Verslagen Gastin,’ vol. vi, 1880, p. 141.
-ocr page 189-NOTES ON VISION AND EETINAD PERCEPTION. nbsp;nbsp;nbsp;7
for railway servants’ examination he expressed the amount of colour-sense by the angular, i. e. linear measure. ,
II.
Another question, to which attention was drawn at the Amsterdam Conference, in connection with the determination of the acuity of vision, was its dependence on thenbsp;amount of illumination. It is well known that visionnbsp;diminishes with decrease of illumination, but their mutualnbsp;relation has as yet not been well determined. We have tonbsp;thank Dr. T. H. Bickerton, of Liverpool, for recalling thisnbsp;subject to the attention of the meeting :
“A point which has not yet been mentioned, but one of vital importance to the establishment of standard test-types for the acuity of vision, is that of illumination
.......Thus in coming to an agreement as to the
standard test-types, let us do likewise as to the necessary illumination.”*
The further discussion on this subject proved that the meeting agi’eed with Dr. Bickerton, but at the same timenbsp;the difficulties of stating the degree of illumination,nbsp;especially of daylight, were pointed out.
Different investigations into this question have been published, but we meet with many contradictions as to thenbsp;results. It seemed desirable to make a newseries of observations, with the special view of studying the sources of errorsnbsp;which may have given rise to the contradictory conclusions.
Two of our scholars at Utrecht have assisted me to act up to this suggestion. Dr. Laan and Dr. Piekema, bothnbsp;with young and healthy eyes, set to work to determine theirnbsp;acuity of vision under different degrees of illumination.
We resolved to carry out the experiment by artificial light, and tried to provide a gas lamp of well-determinednbsp;intensity.
* ‘ Comptea rendus de la Couféreucc Internationale concernant la service sanitaire des clieinins de fer et de la navigation, Amsterdam,’ 20tli and 21stnbsp;Sept., 1895, p. 247.
183
-ocr page 190-NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION.
It immediately became evident that, as a rule, a common gas flame burns very unequally, on account of the difference óf quality of the gas, and of the constant change ofnbsp;pressure to which gas is liable.
Preliminary experiments, made in our ophthalmic hospital, proved to be useless. We surmounted these difficulties by tlie kind assistance of the manager of the gas-worksnbsp;at Utrecht, Mr. D. Van der Horst, to whom we feel greatlynbsp;obliged.
By passing the gas over benzine the quality was made constant, and a special regulator provided the requirednbsp;constancy of pressure.
We made use of an Auer incandescent burner, which was daily photometrically controlled.
The lamp was placed on a small vehicle, which could easily be moved over rails over a distance of 1 to 20nbsp;metres, so that we had at our disposal a degree of illumination ranging fi'om 1 to 400.
The distances from the object to the lamp and to the observer could be accurately measured by a scale placednbsp;along the rails.
All light fi’om the outside was cai’efully excluded.
The lamp was placed within a black box, and, of course, care was taken that the lamp remained in the samenbsp;enclosure, while the intensity of the flame was photometrically determined, because the interior of the box—nbsp;though painted dead black—still caused a perceptiblenbsp;reflection. '
In this series of determinations the intensity of illumination was measured by the intensity of the source of light, which method requires a complete absence of all othernbsp;light. The consequence is that the eye remained adaptednbsp;to darkness, and also that the types were seen against anbsp;darkened background.
It is clear that these determinations were made under unusual circumstances, and we found confirmed, what dailynbsp;experience teaches, that the amount of vision must benbsp;greater here than when the eye is adapted to light.
184
-ocr page 191- -ocr page 192- -ocr page 193-Diagram No. 1.—Visual Acuity in relation to an increasing amount of light-Observations I. and II. made in the dark.
I. is observation made by Laan —
II. ,, nbsp;nbsp;nbsp;,, Piekema .................................
Part of the observations I. and II., the amount of light being indicated on a scale
30 times as large.
Diagram No. 2*—Visual Acuity in relation to an increasing amount of lig^^* Observations I. and II. made in the dark.
I. is observation by liaan — ¦
II. ,, nbsp;nbsp;nbsp;„ Piekema.......................................
Diagram No. 3.—Visual Acuity in relation to an increasing amount of light. Observations III. and IV. made by daylight.
III. nbsp;nbsp;nbsp;made by Piekema
IV. nbsp;nbsp;nbsp;„ Sohngen ..................................
Part of the observations III. and IV., the amount of light being indicated on a scale
7 times as large.
Diagram No. 4. ^Visual Acuity in relation to an increasing amount of light. Observations III. and IV. made by daylight.
III. nbsp;nbsp;nbsp;made by Piekema —ü^—
IV. nbsp;nbsp;nbsp;,, Sohngen.....................................
Lines III. and IV. coincide.
-ocr page 194-J
ï
'i - ;
Vt'
■■'■»
......â– -'
^â– -. t:;
-•lt;quot;
•li- ■■-».'
quot;Cs
ïV ..i-
I
-- : --;.3
M
:v
: .i
r
m
â– ::
,-?*■’
Diagram No. 6.—Visual Acuity in relation to an increasing amount of light. Observations A, B, C, and D made in the dark by Piekema.
A. —Mean result obtained from a series of observations with both eyes and without a diaphragm ———-
Diagram No. 7.—Visual Acuity in relation to an increasing amount of light. Observations I. and II. made in the dark.
I. by Laan-
II. by Piekema
NOTES ON VISION AND EETINAL PERCEPTION. nbsp;nbsp;nbsp;9
In order to obtain a more complete knowledge of the effect of light on vision, it proved to be desirable to makenbsp;also a parallel series of determinations, at which, innbsp;every instance, the illumination of the surroundings shallnbsp;correspond with the illumination of the objects undernbsp;examination.
Till lately it has been impossible to determine directly the amount of light on a surface except by examining thenbsp;source of illumination.
At present, however, the photometer of Leonhard Weber enables us to do so. This instrument is of great value fornbsp;our purpose, and allows us to measure directly the lightnbsp;on each surface.
This photometer was devised in 1883 by Prof. Leonhard Weber, and has since been considèrably improved. It isnbsp;made by F. Schmidt and Hansch, in Berlin.'
The chief features of this instrument consist in two communicating tubes A and B, placed at right angles tonbsp;each other (see Fig. 2).
At the place where they meet (p) a mirror is adjusted at an angle of 45°, in such a way that, through the eyepiece (0), we can observe the interior of both tubes bynbsp;looking through tlie mirror into the one, and by the sidenbsp;of the mirror into the other.
At the end of tube (A), opposite the mirror, is a benzine caudle, which, by an ingenious contrivance, can be madenbsp;to burn with a very constant light. This illuminates anbsp;white opal plate (f), which can be moved to and fro throughnbsp;the tube (A) along a millimebric scale. The illumination ofnbsp;this plate, accordingly, will be in inverse proportion to thenbsp;square of the distance (r) from the light to the plate. Ifnbsp;bright daylight is to be tested, we place at the end ofnbsp;tube B, near g, one out of several white opal plates,nbsp;which have each a definite power of absorption, one ofnbsp;which is chosen according to the intensity of light that isnbsp;to be determined.
I Besclireibung des Photometers nach Prof. Dr. Leonhard Weber, Berlin, Druck von Julius Bahlke.
185
-ocr page 198-10
NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION.
The intensity of the light that is given off from the surface, which, we want to determine, is now measured by
the quotient of the square distance (R^) from that surface to the plate (g),and the square distance (r^) from the flamenbsp;to the moveable plate (f) multiplied by a coefficient C, whichnbsp;is defined for every plate accordingto its power of absorption.
R2
(T = 7Ï X C).
With this photometer it is possible to measure very varying degrees of illumination. However, as the instrument is now constructed, it does not allow us to determinenbsp;a light, lower than 1 m.c., namely, one standard candle atnbsp;one metre distance. If we had to determine the acuitynbsp;of vision by a feebler light, grey glasses, of which thenbsp;power of absorption had been determined beforehand,nbsp;were used before the eye.
This photometer, although a most valuable instrument.
186
-ocr page 199-11
NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION.
cannot be said as yet to be perfect in every respect. A great difficulty arises from the difference of colour of the benzinenbsp;flame and of daylight. And it is exceedingly difficult tonbsp;judge of the equality of two illuminated surfaces if theynbsp;are of different colour.
Weber endeavoured to meet this objection by providing the eye-piece of the tube with a green or a red glassnbsp;alternately. The difference in colour then disappears, andnbsp;from the combination of the two observations the intensitynbsp;of the white light can be approximately calculated.
It would be best if the benzine flame could be replaced by a source of white light of a constant intensity.
We have endeavoured to meet this difficulty by designing another plan for avoiding the difference of colour, by taking test-types on tinted paper of about the same colournbsp;as the benzine flame. By this arrangement the light onnbsp;both plates of the photometer becomes of the same colour jnbsp;and alt difficulty of comparing the illumination of the twonbsp;plates is overcome, without interfering with our purpose ofnbsp;making a comparative determination of visual acuteness.
After several examinations of the daylight it was surprising to find how very changeable its intensity is. A white cloud or a ray of sunshine breaking through the cloudsnbsp;renders the light ten times more intense. Prof. Oohn, ofnbsp;Breslau, has subjected this matter to extensive experiments.nbsp;He stated that in the course of a few minutes it had beennbsp;equal to 89, 106, 58, 19, 76 metre candles. He found thatnbsp;a clear sky is less intensely illuminating than a sky overcast with bright grey clouds.
With rain-clouds the intensity of the light amounted to 49 to 54 m.c.
The unprotected eye hardly perceives considerable changes when the illumination is intense. This provesnbsp;that the efficiency of the increase of light on vision showsnbsp;itself less if the light exceeds a certain amount. We shallnbsp;see that the maximum of vision is reached at a degree ofnbsp;illumination beyond 50 m.c.
On the contrary, with decrease of light the vision soon
187
-ocr page 200-12
NOTES ON VISION AND EETINAL PEECEPTION.
diminishes, and every change is then clearly perceived. It is well worth while to trace the effect of decrease ofnbsp;illumination on vision. Many researches have been instituted on this question, with the most various results ; andnbsp;we are as yet far from being able to establish a law concerning the relation between the degree of illuminationnbsp;and the acuity of vision.
“We must even,^’ Uhthoff asserts, “positively reject all the formulated laws that have been proposed by differentnbsp;authors, where changes of illumination of any importantnbsp;degree are concerned.”
Indeed, the results of the different observers are most diverging; but undoubtedly these experiments are verynbsp;liable to error. Errors may occur with both methods ofnbsp;research which we have indicated, viz. either by determining the vision at the illumination of the source ofnbsp;light, or by applying a general illumination, of which thenbsp;intensity on each surface vrill have to be stated.
As a rule former experimenters did not keep the two methods strictly separate. Moreovei’, the last-mentionednbsp;method could not be well applied before we possessed anbsp;photometric instrument which enables us to measurenbsp;directly the illumination of a surface while exposed tonbsp;light.
It would lead us here too far to give a summary of all former experiments, and to compare the results. For thisnbsp;we refer to an essay of Professor Hermann Cohn Archiv f.nbsp;Augenh.,'xxxi,p. 197)containing an accountof theprincipalnbsp;fo rmer researches. I will confine myself here to pointing outnbsp;what means have been attempted by different observers.
Tobias Mayer (1754) rvas the first who seriously set about attempting this examination. He determined the visualnbsp;angle with parallel lines, and illuminated them by meansnbsp;of a candle placed at different distances.
He deduced from his results that the visual acuity depends on the illumination in proportion to the sixth root of intensities. Later researches, however, have not confirmed this conclusion.
188
-ocr page 201-13
NOTES ON VISION AND RETINAL PEEOEPTION.
A century later (1865) these experiments were renewed by Aubert, to whom in every direction physiological opticsnbsp;are greatly indebted.
In a perfectly closed room daylight was let in through an aperture^ which could be widened or narrowed at will.nbsp;As objects he used Jaeger’s reading tests at a 1 metrenbsp;distance from the aperture. We have already seen whatnbsp;a changeable source of light daylight is.
In 1876 a prize was instituted by the Innsbruck Faculty for a mathematical law showing the relation between visionnbsp;and intensity of illumination. In answer to this questionnbsp;a set of most accurate experiments was made by A. Posch.nbsp;As test objects he used parallel lines, with interspaces ofnbsp;the same breadth; his source of light was a lantern ofnbsp;Dubosq, with achromatic glasses. He came to the conclusion that, within certain limits, the acuity of vision increasesnbsp;as the logarithms of the light intensities ; i. e. that acuitynbsp;of vision increases arithmetically, while the intensity increases in a geometrical progression.
With the same view, experiments were made by Carp, a scholar of Prof. Schmidt-Rimpler, of Marburg, whonbsp;tested the vision by daylight, and moderated this by darknbsp;glasses, of which the absorptive power had been minutelynbsp;determined. No account was taken of the variability ofnbsp;daylight.
Cohn made a series of experiments also by daylight, and used absorbing-glasses, and intends to determine thenbsp;degree of light with Weber’s photometer. These results,nbsp;however, have not yet been published.
An elaborate account of former researches led him to the conclusion that there exists a great variation with different observers, and he concludes that we are still verynbsp;far from being able to establish a law concerning the relation between vision and intensity.
However, it may be remarked that this variation partly depends on Cohn’s method of comparison.
Cohn takes, as his basis of comparison, the amount of light which proved to be necessary to obtain vision =
189
-ocr page 202-14
NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION.
But ^ represents full vision only for a certain number of
persons ; for others it represents less than full vision.
In order to form a comparison between different indi-vidualsj it is necessary to take as a basis the maximum of each individual visual acuity.
A normal eye, after required adaptation, reaches its maximum of visual acuity at an illumination of 30 tonbsp;50 m.c. Beyond this the vision hardly increases with thenbsp;increase of intensity.
Klein only mentions that he obtained a further increase of vision, when the intensity of light was canned muchnbsp;higher, which is probably explained by a further narrowingnbsp;of the pupil. This will improve the sharpness of the retinalnbsp;image if there be abundance of light, especially if refractive errors be present, which will be corrected by thenbsp;stenopaic effect of a myotic pupil.
Our own experience shows that the effect of the change of light is restricted to the lower degrees of illumination.
I will not trouble you with numbers or figures, but I ask your permission to show you the representation of thenbsp;facts by meajas of some curves, which give the results ofnbsp;determinations of vision, either with one single source ofnbsp;light in darkness, or where, in daylight, the illuminationnbsp;of a surface can be photometrically measured. Our ownnbsp;observations are also not entirely free from errors; both innbsp;the dark and in the light they are liable to two principalnbsp;sources of error, which we could not altogether avoid.nbsp;They spring first from the necessity of keeping the illumination constant, and secondly from the adaptation of thenbsp;eye. With both methods these two considerations are thenbsp;sources of great difficulties. We did succeed in obtainingnbsp;a light of constant intensity, when experimenting in thenbsp;dark; but the influence of reflected light was not entirelynbsp;to be avoided. We had at our disposal a large building,nbsp;which had been used as a warehouse for coals. The widenbsp;distance from walls and ceiling, which, moreover, were
190
-ocr page 203-15
NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION.
darkened witk coal dust, enabled us to disregard all reflection from tliis quarter. The floor, however, offered a disturbing reflex from the upper part of the lantern,nbsp;which varied with the distance between the object andnbsp;the source of light. Besides, it proved impossible entirely to avoid difference of adaptation. It changes atnbsp;the time during which the lighted object is observed.nbsp;We endeavoured, between each two successive observations, to give the eyes rest by fixing them on the darkestnbsp;part of the room.
Disturbing influences, owing to incorrect adaptation, make themselves much more felt when we experiment bynbsp;daylight. It wonld be very difficult, and would require nonbsp;end of precautions, if we wanted the light to be equallynbsp;spread over the room with every change in the intensitynbsp;of the light. Under these circumstances the adaptationnbsp;must be different after having looked either at a lightednbsp;window or at a dark corner of the room. On repeatingnbsp;these experiments we should recommend the observer tonbsp;place before the eyes spectacles with frosted glass betweennbsp;the successive observations.
The curves have been so constructed that the intensities of light are marked at the abscissm, whereas the ordinatesnbsp;indicate the degree of the acuity of vision. The latter isnbsp;here expressed in decimal values. Here, where we havenbsp;to compare different values with each other, the decimalnbsp;fraction is to be preferred; whereas for the clinicalnbsp;investigations we always prefer the common fraction, innbsp;which, in the meantime, the denominator indicates thenbsp;number of the types used, and the numerator the distancenbsp;at which the object has been seen.
Both our observers, Mr. Piekema and Mr. Laan, made these elaborate determinations with great accuracy, fornbsp;which I am greatly indebted to them. For objects wenbsp;used the fork-shaped figures, whilst the source of light wasnbsp;a duly regulated lamp within a wooden case. Both proved,nbsp;on examination, to have apparently normal eyes; a slightnbsp;degree of regular astigmatism was corrected by means of
191
-ocr page 204-16
NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION.
glasses. But tlie acuity of vision of Laan was nearly twice that of Piekema. Prom the curves it appears thatnbsp;this difference in the acuity of vision is pretty regularlynbsp;divided over the whole curves, so that with every degreenbsp;of illumination below the maximum the one surpasses thenbsp;other in acuity.
For the rest, the two curves resemble each other greatly in shape and direction, as also Uhthoff had found onnbsp;comparing the curves of different persons.
We put to ourselves the question, what features will be shown by the curves when the squares of the visual acuitynbsp;are substituted for their linear value ?
Diagrams 1 and 2 are representations of the visual acuity of Mr. Piekema and Mr. Laan; for comparison 1nbsp;in linear measure, 2 in square measure. The curve ofnbsp;Laan, with double visual acuity, now rises four timesnbsp;the height of that of Piekema. The same comparisonnbsp;of linear and square measures is seen in the two representations of the visual acuity of Piekema made by daylight.
This curve was taken in the following way : the scale of the photometer was put on, so as to show the amount ofnbsp;light at which we wanted to observe, and then the blindsnbsp;were raised or lowered till the illumination of the observednbsp;surface agreed with the degree shown by the photometricnbsp;scale.
All our curves from observations by daylight show more irregularities in form than those taken in a darkenednbsp;room. This must be accounted for by want of correctnbsp;adaptation.
Here, too, we see how with the square measure these divergences make themselves more clearly felt in proportion as they are further removed from the value of thenbsp;unit.
We see that the linear as well as the square measure display corresponding divergences in their features, whichnbsp;will not surprise us when we bear in mind that one isnbsp;derived from the other.
192
-ocr page 205-17
NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION.
We cannot see any eonvincing proof here that one method is to be preferred to the other, except that the linearnbsp;measure yields lower and simpler values. The conclusionnbsp;we arrive at here, just as with our clinical contemplations,nbsp;is that it seems immaterial which of tlie two methods isnbsp;followed, provided it be clearly stated in each case whichnbsp;measure, the linear or the square, is meant.
Diagram 5 shows, side by side, two curves of average values made by Piekema, one in the dark, the other bynbsp;daylight. Both are expressed in linear measure. Besidesnbsp;the irregularities mentioned, they show us, esjieciallynbsp;with low degrees of illumination, that the curve whiclinbsp;represents vision after adaptation for the dark surpassesnbsp;the other.
Diagram 6 gives a representation of corresponding observations made successively with two eyes and with onenbsp;eye, and in both cases with as well as without diaphragm,nbsp;with an opening of 2’75 mm.
The curve of binocular vision is everywhere higher than that of monocular; but the difference is nowhere so gi’eatnbsp;as is stated by Nicati and Mase de Lepinar, who liold thatnbsp;the addition of the second eye is equal to doubling thenbsp;intensity of light; “ que I’usage simultané des deux ycuxnbsp;agit, comme si Von doublait Véclairage.”
It is to be expected that diaphragms should, with a feeble degree of illumination, decrease the acuity of vision;nbsp;perhaps also by diffraction at the margins of the opening.nbsp;On the other hand, a diaphragm with narrow aperture maynbsp;have a favorable effect, inasmuch as it lessens irregularitiesnbsp;of refraction. From our curves it appears that an artificialnbsp;pupil of this size does not produce any considerable change.
Diagram 7 requires closer consideration. It contains two series of observations by Piekema and Laan, both expressed in linear as well as in square measure. In order tonbsp;obtain a survey of along series of differences of illumination,nbsp;we have not followed here the common manner of registration, but have put the successive degrees of illumination innbsp;geometrical progression, 1, 2, 4, 8, amp;c., instead of 1, 2, 3, 4.
193
2
-ocr page 206-18
NOTKS ON VISION AND ERTINAL PEECEPTION.
This rather uncommon way of registering allows of some facts being more clearly seen.
Here appear at once for both curves the places of crossing representing the unit of visual value. These curves shownbsp;with great clearness how the linear and square valuesnbsp;divei’ge more in proportion as they are further removednbsp;from the point which represents the unit.
The position of Posch, that the visual acuity should increase in arithmetical progression, just as the intensity increases geometrically, we do not find confirmed.
Prom the different observations on the influence of illumination on inten.sity of light, some conclusions maynbsp;be drawn of a practical nature. Beyond the intensity ófnbsp;50 m.c. the visual acuity no longer increases with increasenbsp;of intensity. This explains why we notice almost nothingnbsp;of the rapid and great changes of bright daylight. Thisnbsp;fact is of further practical application.
Objections have been raised that in the determination of visual acuity and in the rules laid down on this head, nonbsp;sufficient notice has been taken of the intensity of the light,nbsp;and that the required degree of this intensity ought not tonbsp;be neglected. We see now that this remark is correct as farnbsp;as feeble illumination is concerned, but does not hold goodnbsp;for strong illumination. The maximum of visual acuity isnbsp;reached with 50 m.c., and if the eye has been adapted tonbsp;the darkness for a considerable time, with 30 m.c.
So the only care that has to be taken in the determination of the acuity of vision is that the degree of illumination does not fall below 30 to 50. This degree of illumination is easily reached, and, to make sure, we cannbsp;ascertain with Weber’s photometer whether the intensitynbsp;of the light is great enough.
Another subject on which these observations may throw light is the question, “ what intensity of light is requirednbsp;for trades in which a good visual acuity is essential ?”
We were led to start these observations by a question to
194
-ocr page 207-19
NOTES ON VISION AND RETINAL PBKCEPTION.
this effect, directed to us by our Government. In obedience to art. 6 of the law of 20th June, 1895, on factories, regulations were wanted for the required illumination ofnbsp;factories and workshops, and the question was submitted tonbsp;us, “ Is it possible to determine the maximum amount ofnbsp;light necessary to the workman with normal eyes for anbsp;certain sort of work ? and further, if such an amount ofnbsp;light is to be determined, is there a practical method tonbsp;measure that amount of light?”
To answer these questions, we set to work in a practical way, and repaired with the photometer to workshops, innbsp;order to determine the intensity of daylight at diffei-entnbsp;times, and further, when twilight begins to fall, to ascertain where at the waning of daylight the want of lightnbsp;begins to impede the man’s work. In a printing businessnbsp;we found this to be the case for compositors whennbsp;the illumination sinks below 15 m.c. With an intensity ofnbsp;15 m.c. a visual acuity of is the extreme limit. As a rulenbsp;all work is arranged so that it can be done at this vision.nbsp;But for the man to have his whole visual acuity at his disposal, it is necessary that, in the long run, a much greaternbsp;intensity of light should be afforded.
If, however, the intensity of light at dusk is not to fall below 15 m.c. we shall be sure to have in the daytimenbsp;an intensity of between 30 and 50 m.c. In answer to thenbsp;questions which were laid before us, we came to thenbsp;following conclusions ; “ that in every workshop a minimum amount of 15 m.c. is necessary for work resemblingnbsp;reading, whereas a minimum of 10 m.c. will do for coarsernbsp;work, 6. g. that of carpenters and blacksmiths; that innbsp;broad daylight the required amount is between 30 and 50nbsp;m.c., and that it must be possible to exclude direct sunligbt.nbsp;The determination of the intensity can be done best bynbsp;means of a Weber’s photometer.”
In another respect the study of the influence of illumination in the visual acuity has caused us to make special arrangements in the operation room at our new hospital.
195
-ocr page 208-20
NOTES ON VISION AND BETINAL PERCEPTION.
Undoubtedly the highest demands on the power of vision may be made where delicate eye-operations ai’e to be performed. Considering that the visual power is heightenednbsp;by adaptation for a weaker light than that by which thenbsp;object is observed, we have arranged our operation roomnbsp;as a spacious and lofty apartment, of which the walls, thenbsp;ceiling and the floor are painted black, bordered for ornament by a very dark grey. The light falls in through anbsp;great window facing the north, which can be reduced innbsp;size by different black blinds.
This arrangement answers entirely to our expectations. The operator has at his disposal the maximum of hisnbsp;vision, provided he be careful not to look from the darknbsp;apartment into the light outside; and, beyond this, ournbsp;arrangement proves to have additional advantages : thenbsp;images, reflected on the cornea, can entirely be avoidednbsp;when the light enters from one direction only. Also thenbsp;patient keeps his eye open more easily, and further, therenbsp;is the great advantage that the patient can distinguishnbsp;more clearly the flame of a candle when seen against anbsp;black wall; and, according to Priestley-Smith, there isnbsp;no better means of making the patient’s eye keep the rightnbsp;direction than by directing it towards a flame.
Experience has taught us that Priestley-Smith’s advice is a most valuable one, provided that the illumination benbsp;arranged so as to allow the patient easily to distinguishnbsp;the flame.
III.
The adaptation of the eye to light is a highly important phenomenon. Like the size of the pupil, the sensibility of the retina changes under the influence of light and dark. Hitherto it is chiefly the duration of thesenbsp;phenomena that has been examined, and the results shownbsp;us that the time required for adaptation corresponds tonbsp;the period of anatomical changes in the retina, viz. thenbsp;formation and disappearance of visual purple, the alteration
196
-ocr page 209-2l
Notes on vision AND èbtinal perception.
in shape and size of the pigment cells and cones, which has been known only in the last few years, as the results of thenbsp;influence of light and dark.
The knowledge of them gives us a better insight into these important and hitherto mysterious phenomena. Moreover Hering’s theory on retinal perception assists us innbsp;arranging the facts and searching for an explanation. Innbsp;the study of the observation of light and of colour thenbsp;inquiry into the after-images occupies an important part;nbsp;these phenomena are intimately related to those of thenbsp;adaptation of the eye, and to the influence of different partsnbsp;of the retina on each other.
I beg I may be allowed to call your attention to a special review of some of these important phenomena. Aubert wasnbsp;the first to insist that the after-images can be best studiednbsp;successfully when reduced to their simplest form. For thisnbsp;purpose he made use of the electric spark, with which henbsp;illumined a small coloured surface. The results werenbsp;highly remarkable, diverging as they did in many respectsnbsp;from former observations. In 1891 they were once morenbsp;examined by Professor W. Hess, and in 1894 by Dr. H.nbsp;P. Bosscha, of Utrecht. At present their study is occupying us again, and we will endeavour to analyse them moi’enbsp;minutely. These experiments are highly instructive wherenbsp;we are engaged in accounting for perception of colour;nbsp;indeed, they are so remarkable that it is a matter of surpi'isenbsp;that they have not been examined and studied oftener. Innbsp;their results they furnish us with matter by which to testnbsp;the theories on the perception of light and colour. I begnbsp;to be allowed to describe these experiments, and to recommend them to your attention. I know of no observationsnbsp;that are so beautiful, and at the same time stimulate thenbsp;student so powerfully to further inquiry.
Like Aubert, we started from the principle that these observations ought to be I’educed to their simplest form.nbsp;As far as possible we shall try to keep to this principlenbsp;even more I’igidly than was done in former observations.
Our object of observation is a small screen, standing de-
197
-ocr page 210-É2
NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION.
tached from other things. We have at our disposal a large apartment) of which the walls are quite dark, and thenbsp;observed screen stands at no less than eight metres distancenbsp;in front of its dark background. The screen is properlynbsp;illuminated by an electric spark of great intensity, the lightnbsp;of which is reflected on the screen by a concave mirror.
Between the spot where the spark arises and the observer a screen has been placed preventing the spark from beingnbsp;seen immediately. We prefer the electric spark to thenbsp;illumination of the closed lantern with momentary opening,nbsp;because, in case of the spark, the duration of the illumination may be neglected, and it is very diSicult, in using thenbsp;lantern, to avoid all escape of light; and it is necessarynbsp;that the experiments should be made in absolute dai-kness.nbsp;The trustworthiness of the observation is entirely dependent on the eye being kept in absolute darkness. Thenbsp;slightest glance of a light harms the accuracy of observation. Where these precautions are taken we see a constant series of phenomena succeeding each other rapidly.nbsp;It is therefore advisable, with every observation, to restrictnbsp;our attention to one of the phases, so that with the firstnbsp;experiment the commencement, and with the second thenbsp;end of the phenomenon is more particularly observed.
The phenomena then showing themselves are as follows :—The moment the spai’k flashes forth there appears on the screen a bright flood of light, which rapidly increasesnbsp;ill intensity, and fades away in a nearly correspondingnbsp;period of time.* During the increase in intensity the floodnbsp;of light has the same colour as the screen; during thenbsp;decrease we see the opposite colour. We estimate thenbsp;duration of the whole phenomenon at less than a second;nbsp;under certain circumstances, however, longer.
Whereas Aubert had noticed this change of colour of the after-image only with red light, Hess proved conclusivelynbsp;that it is to be observed with all colours. We found it tonbsp;be so for all colours, provided they are sufficiently saturated. Also mixed colours, such as yellow-green or violet,nbsp;* Aubert, ‘ Phys. Optik,’ p. 512.
198
-ocr page 211-23
NOTES ON VISION AND EETINAt PERCEPTION.
are seen as such, and likewise give the opposite mixed colours. A white screen shows the violet colour of thenbsp;spark, and here again it is proved that absolute Avhite isnbsp;very rare; white paper always has a yellow or a blue tint.nbsp;There is no better means of easily recognising a feeblenbsp;objective tint than this rapid succession of opposite colours.nbsp;A dead black which was used showed a saturated blue,nbsp;succeeded by yellow.
With these two phases of the phenomenon we clearly have two components, viz. the white light and the colour.nbsp;The white light (the brightness) we cannot isolate, becausenbsp;the spark, as well as a white screen, are always more ornbsp;less coloured. On the other hand, it is possible to diminishnbsp;the intensity, whilst the colour remains pretty nearly unaltered, and so becomes more saturated. We effected thisnbsp;by applying between the screen and the observer’s eye, ornbsp;between the spark and the screen, coloured glass plates ofnbsp;the same colour as the observed screen. The white lightnbsp;then considerably diminishes, whilst at the same time thenbsp;colours, both for the first and the second phase, are seennbsp;to greater advantage. Already Aubert had noticed1 thatnbsp;the positive after-image, by means of the electric spark,nbsp;lasts longer with feeble than with intense illumination.nbsp;Bxner even lays down the rule, “ Jeli schwacher dienbsp;Reizung, desto liinger das Nachbild : ” “The feebler thenbsp;exciting, the longer the after-image,”—which rule, however, naturally only holds good within certain limits. Thenbsp;truth is that these phases of the after-image are morenbsp;clearly perceptible when the white light diminishes, i. e.nbsp;when the colour becomes more saturated. These twonbsp;phases are succeeded by a third phase, which is of muchnbsp;longer duration, and shows entirely different phenomena.nbsp;The after-image now arising, though corresponding withnbsp;the original image in shape and size, is very feebly coloured,nbsp;mostly of a reddish brown, as of brick, more or less re-,nbsp;sembling the colour of the illumined pupil. Sometimes it
199
Aubert, ‘ Pliys. Optil;,’ p. 511.
-ocr page 212-24
NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION.
is hardly possible to define the colour; it seems to be a mixed one, still in a measure resembling brick red. Asnbsp;long as this brown after-image exists there is anaesthesianbsp;for objective light. As such we used luminous paint, withnbsp;which the observed plate is covered.* As long as thenbsp;brown after-image generally remains, the luminous platenbsp;seems quite extinguished, provided the eye keeps immove-ably fixed on it. If, on the contrary, the eye is moved, sonbsp;that the image is thrown on another part of the retina, thenbsp;light reappears at once, and shows the original brightnessnbsp;immediately; whereas when it is fixed immoveably thenbsp;image returns slowly and gradually.
This third phase of the after-image corresponds, as far as the time of the origin and the duration of its existencenbsp;are concerned, with the more commonly studied afterimages, which arise by a longer continued looking at anbsp;bright object and its projection on a white surface; e. g.nbsp;if, after looking at a coloured ribbon on a bright surface,nbsp;and then quickly removing the ribbon, we observe, after anbsp;very short interval of darkening which corresponds to thenbsp;second phase, an after-image of the opposite colour.
This after-image lasts longer in proportion as the fixation has been more perfect, and consequently also longer than with the illumination by the electric spark. But itnbsp;seems certain that both these after-images representnbsp;corresponding phenomena of the retinal function.
Also with the last mentioned after-images we observe a successive disappearing and reappearing of the phenomena.
IV.
This interesting succession of light and dark of the afterimage can also be seen with the direct image of a very feeble light, if we look at it in a completely darkened room.nbsp;If, e. g., we continue for some minutes to look at the
* Aubert, ibid., p. 497.
200
-ocr page 213-25
NOTES ON VISION AND RETINAL PERCEPTION.
feeble light of luminous paint, it slowly fades and disappears altogether. But with the least motion of the eye it suddenly reappears.
If we take care that we do not remove the eye, and that we remain viewing the same spot, we also shall see thenbsp;light reappear; but this time the brightness returns notnbsp;suddenly, but gradually and slowly.
After some time it fades again, and so we obtain a continual slow succession of light and of darkness.
Prom the progress being a slow or a quick one, we can infer whether the reappearance of the image is the resultnbsp;of a movement of the eye, or whether it be due to a localnbsp;alteration in the retinal perception.
It seems to me that these phenomena are to be looked upon as a clear example of the reciprocal effect of thenbsp;adjoining parts of the retina upon each other.
According to Hering’s theory there is a continual reciprocal influence between the spot of the retina, where the image is observed, and the adjoining parts. This influencenbsp;is due to a modification of the visual substance, which,nbsp;according to Hering’s suggestion, will perform an alternate dissimilation and assimilation. It will not seemnbsp;strange that dissimilation and assimilation can temporarilynbsp;become equally great, and by reciprocal influence neutralisenbsp;each other.
The varying increase in brightening, and the gradual fading away, would then have to be attributed to a strugglenbsp;between dissimilation at the spot of the retinal image, andnbsp;assimilation in the surrounding retina.
We undoubtedly owe to Hering’s theory that it enables us to compare and account for widely diverging phenomena much better than we conld do so before.
This causes us to appreciate this seemingly unimportant fact, and may stimulate to continue by this means tonbsp;investigate the processes of retinal perception.
PEINTED BV ADLAED AND SON,
BAKXHOLOMEW CLOSE, LONDON, E.C., AND 20, HANOVEE SQUAEE, W.
3
201
-ocr page 214- -ocr page 215-W. EIlsTTHOVEN.
De invloed der dispersie op de plaats der cardinale punten van het oog is, — de hoofdbrandpunten uitgezonderd, —nbsp;tot nog toe onbekend gebleven. Toch mag het wenschelijknbsp;geacht worden, dat men de verplaatsing kent, die de hoofdpunten en de knooppunten ondergaan, wanneer het oog doornbsp;licht van verschillende breekbaarheid wordt bestraald. Bijnbsp;het onderzoek van vele door dispersie veroorzaakte verschijnselen, met name die, welke verklaard worden doornbsp;een onderlinge verschuiving van verschillend gekleurde netvliesbeelden, heeft men zich vergenoegd met gebruik tenbsp;maken van L i s t i n g’s gereduceerd oog met één brekendnbsp;vlak '). Hierin blijven het eenige hoofdpunt en het eenige
1) Zie W. E i n t h o V e n. Stéréoscopie dépendant d’une difference de couleur. Archives Neerland, d. sciences exactes et natur. 1886, T. 20, p. 361.
Dr. A. S c h a p r i n g e r. Zur Theorie der „Flatternden Herzen”. Zeitschr. f. Psych, u. Physiol, der Sinnesorgane, 1894, Bd. Y, S. 385.
ld. Findet die Perception der verschiedenen Farben nicht in èin und derselben Lage der Netzhaut stalt? Pflüger’s Arch. f. d. gesammtenbsp;Physiol. 1895, Bd. 60, S. 296.
203
-ocr page 216-knooppunt onveranderd, door welke stralen het oog ook beschenen wordt. Bij de constructies behoeft men dus slechts met de verplaatsing der hoofdbrandpünten rekening te houden. Maar de vraag doet zich voor, of de resnltaten dezernbsp;constructies niet aanzienlijk zouden worden gewijzigd, wanneer het on gereduceerde oog van Listing in de plaatsnbsp;van het gereduceerde werd gesteld '). Immers moet bijnbsp;schuin invallend licht een verplaatsing der knooppuntennbsp;een verschuiving der netvliesbeelden ten gevolge hebben.
Om den invloed der dispersie op de plaats der cardinale punten in het oog te berekenen, moet de dispersie bekendnbsp;zijn van elk der brekende media van het oog afzonderlijk.nbsp;Dr. J. J. Kunst verrichtte in mijn laboratorium een aantal dispersie-metingen ®). Hij vond, dat nP— wZ) bedraagt voor
glasvocht......gemiddeld 0,004
waterachtig vocht. nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,004
lenskern....... „ nbsp;nbsp;nbsp;0,006.
Bij de hier volgende berekening der cardinale punten heb ik aangenomennbsp;voor lucht nD = nP = 1,
„ glasvocht en waterachtig vocht nD = 1,3.37, nF= 1,341,
„ lenssubstantie nD = 1,447, nF = 1,454.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Ik werd hiei’op het eerst opmerkzaam gemaakt door Prof. Dr. J.nbsp;Bosscha jr. te Haarlem; later ook door Dr. A. Schap ringer uitnbsp;New-York.
2) nbsp;nbsp;nbsp;J. J. Kunst. Beitrage zur Kenntniss der Farbenzerstreuung undnbsp;des osmotischen Druckes einiger brechenden Medien des Auges. Inaugural-Dissertation, -1895. Zie ook de onmiddellijk voorafgaande verhandeling innbsp;dit deel der „Onderzoekingen”.
3) nbsp;nbsp;nbsp;De hier opgegeven getallen zijn tot de derde decimaal verkort.
204
-ocr page 217-3
De aangenomen indices van refractie van glasvocht en wateraohtig vocht zijn gemiddelde waarden, die uit eennbsp;aantal metingen zijn berekend. De aangenomen indices dernbsp;lens zijn geen gemiddelden. Naar flelmholtz breekt denbsp;uit verschillende lagen samengestelde lens van het men-schelijk oog sterker dan zij doen zoude, wanneer zij homogeen was en haar geheele massa den index van refractie dernbsp;kern bezat. Daar ik bij de berekening der cardinale puntennbsp;naar het voorbeeld van Listing en Helmholtz bennbsp;uitgegaan van een homogene lens, heb ik den brekingsindexnbsp;gelijk aan dien der kern genomen en een kern met hoogennbsp;brekingsindex uitgezócht. Voor die kern (uit een koeiënoog)nbsp;was gevonden wZ) 1,447 en nF—wD = 0,007.
Verder is aangenomen
Straal der cornea...........8 mm.
Straal der voorste lensvlakte .......10 nbsp;nbsp;nbsp;„
Straal der achterste lensvlakte.......6 nbsp;nbsp;nbsp;„
Afstand van de voorste lensvlakte tot den top
der cornea.............3,6 nbsp;nbsp;nbsp;„
Afstand van de achterste lensvlakte tot den top
der cornea.............^gt;2 nbsp;nbsp;nbsp;»
De berekening der hoofdbrandpuntsafstanden van de cornea geschiedde naar de formules
r nbsp;nbsp;nbsp;rn
waarin f en f* de voorste en achterste hoofdbrandpuntsafstanden, r den kromtestraal en n den brekingsindex van het waterachtig vocht beteekenen.
De berekening der cardinale punten van de lens geschiedde naar de formules ')
1) Zie H. V o n Helmholtz. Handbuch der physiol. Optik. 2. Aufl., S. 81 u. 82.
205
-ocr page 218-F* =r
n, «2 r, fa
(W2 — w,) K (rg — r,) («2 — w,) d] ’
W, (7^2
«sC^’s —^]) («2—«iM’
en
MsCrg—rj_) (w3—W|)d
waarin F en F* de hoofdbrandpuntsafstanden beteekenen, r, den straal der voorste, jv dien der achterste lensvlakte,nbsp;w, den brekingsindex van het waterachtig vocht en vannbsp;het glas vocht, den brekingsindex van de lens, d de diktenbsp;der lens, /?, den afstand van het voorste hoofdpunt tot denbsp;voorvlakte der lens en /ï., den afstand van het achterstenbsp;hoofdpunt tot de achtervlakte der lens.
De samenstelling van de beide deelen, de cornea en de lens, tot het geheele systeem van het oog geschiedde naaide methode van A b b e '). Hierby werden de volgende formules gebruikt
fF
ff* nbsp;nbsp;nbsp;F F*
waarin f en ƒ*, F en F*, lt;p en 0* de voorste en achterste hoofdbrandpuntsafstanden van het eerste deel — de cornea —, van het tweede deel — de lens —, en van hetnbsp;geheele stelsel — het oog — voorstellen. Verder is A denbsp;afstand van het voorste hoofdbrandpunt van het tweede deelnbsp;tot het achterste hoofdbrandpunt van het eerste deel; ^ denbsp;afstand van het voorste hoofdbrandpunt van het eerste deelnbsp;tot het voorste hoofdbrandpunt van het geheele stelsel, ennbsp;de afstand van het achterste hoofdbrandpunt van het
t) Zie Dr. Leopold Dippel. Handbuch der allgemeinen Mikroskopie, 1882, 2. Aull. S. 26.
206
-ocr page 219-5
tweede deel tot het achterste hoofdbrandpunt van het ge-heele stelsel.
Alle oardinale punten zijn dubbel berekend, ééns voor stralen van de Praunhofe r’sche streep D en andermaalnbsp;voor stralen van de streep F. De resultaten der berekeningnbsp;vindt men in onderstaande tabel vereenigd.
In kolom 2 en 3 is als plaats voor de verschillende punten steeds hun afstand tot den top der cornea aangegeven en wel positief, als het punt achter, negatief als het vóórnbsp;de cornea gelegen is. In kolom 4 zijn de waarden positiefnbsp;genoemd, wanneer de afstanden voor de meer breekbarenbsp;stralen kleiner zijn of de cardinale punten voor deze stralennbsp;dichter bij den top der cornea liggen dan voor de mindernbsp;breekbare stralen. In het tegenovergestelde geval wordennbsp;de waarden negatief. Alle waarden zijn uitgedrukt in millimeters en, tot de vijfde decimaal berekend, mogen zij nognbsp;tot de vierde decimaal nauwkeurig worden geacht.
Voor stralen der F r a u n h 0-f e r’sche streep D. |
Voor stralen der F r a u n h 0-f e r’sche streep F. |
Verschil voor de stralennbsp;der F r a u n h 0-f e r’sche strepen Dnbsp;en F. | |
Voorste hoofdbrandpuntsafstand der cornea . nbsp;nbsp;nbsp;. |
23,7389 |
23,4604 |
0,2785 |
Achterste dito .... |
31,7389 |
31,4604 |
0,2785 |
Hoofdbrandpuntsafstand der lens...... |
46,3727 |
45,2942 |
1,0785 |
Afstand van het voorste hoofdpunt der lens achter haar voorvlakte |
2,1151 |
2,1121 |
0,00.30 |
207
-ocr page 220-
Voor stralen der F r a u n h 0-f e r’sche streep D. |
Voor stralen der F r a u n h 0-f e r’sche streep F. |
Verschil voor de stralennbsp;der F r a u n h 0-f e r’sche strepen Dnbsp;en F. | |
Afstand van het achterste | |||
hoofdpunt der lens vóór haar achtervlakte. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
1,2691 |
1,2672 |
0,0019 |
Afstand der beide hoofd- | |||
punten der lens van elkander...... |
0,2158 |
0,2207 |
—0,0049 |
Achterste hoofd brandpunts- | |||
afstand van het oog. . |
20,3300 |
20,0581 |
0,2719 |
Voorste dito..... Plaats van het eerste hoofd- |
15,2057 |
14,9575 |
0,2482 |
punt....... Plaats van het tweede |
1,8501 |
1,8862 |
—0,0361 |
hoofdpunt..... Afstand der beide hoofd- |
2,2702 |
2,2909 |
—0,0207 |
punten van elkander Plaats van het eerste |
0,4201 |
0,4047 |
0,0154 |
knooppunt ..... Plaats van het tweede |
6,9744 |
6,9868 |
—0,0124 |
knooppunt ..... Plaats van het voorste |
7,3945 |
7,3915 |
0,0030 |
hoofdbrandpunt . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Plaats van het achterste |
— 13,3556 |
—13,0713 |
0,2843 |
hoofdbrandpunt . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
22,6001 |
22,3490 |
0,2511 |
Van de meeste beteekenis voor de dispersie-versehgnselen in het oog is de invloed der dispersie op de plaats van het
208
-ocr page 221-achterste knooppunt en van het achterste hoofdbrandpunt. Wij zien, dat het achterste knooppunt voor blauwe stralennbsp;(ir) 3 /C4 vóór het achterste knooppunt voor gele stralen (Z))nbsp;ligt, een afstand, zoo klein, dat hij wel in bijna alle gevallen, waar een onderlinge verschuiving van verschillendnbsp;gekleurde netvliesbeelden wordt bestudeerd, mag wordennbsp;verwaarloosd.
Het verschil in hoofdbrandpuntsafstand is reeds op verschillende wijzen door andere onderzoekers gemeten en berekend. De door hen verkregen waarden kunnen echternbsp;niet direct met de door ons gevonden uitkomst vergelekennbsp;worden. Want terwijl onze berekening is uitgevoerd voornbsp;het interval nF — nD, zijn andere onderzoekers van hetnbsp;interval nG — nC of zelfs nG — nB uitgegaan ').
Helmholtz^) heeft tot grondslag zijner berekening L i s t i n g’s gereduceerd oog genomen, welks eenig brekendnbsp;vlak een kromtestraal van 5,1248 mm heeft. Hij neemtnbsp;aan, dat het brekende medium uit water bestaat. Uit denbsp;door Fraunhofer opgegeven waarden der brekings-indiees van water voor verschillend gekleurde stralen laatnbsp;zich gemakkelijk de waarde der hoofdbrandpuntsafstandennbsp;berekenen. Helmholtz vindt
f* voor stralen der streep G 20,574 mm. f* ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. r,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G 20,140 „
Het verschil bedraagt 0,434 mm.
Passen wij dezelfde berekening toe voor stralen der strepen Z) en F, dan vinden wij
1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hierover Dr. J. J. K u n s t. t. a. p.
2) nbsp;nbsp;nbsp;T. a. p. p. -158.
209
-ocr page 222- -ocr page 223- -ocr page 224- -ocr page 225-Gaarne neem ik deze gelegenheid te baat om allen, die tot mijn opleiding hebben bijgedragen, daarvoor mijnnbsp;oprechten dank te betuigen, vooral ü, hooggeleerde Snkllkn,nbsp;hooggeachte promotor, die, zoowel hij het samenstellen vannbsp;dit proefschrift, als gedurende den tijd, dat ik onder Uwenbsp;leiding mocht luerkzaani zijn, steeds bereid waart mij meinbsp;ITioe kennis en hulp hij te staa.n.
Dr. T. F. A. J. SÖHNGEN.
213
-ocr page 226-214
-ocr page 227-Het is sedert lang bekend, dat een draaiende schijf, waarvan sectoren tegengestelde kleuren vertoonen, bij doelmatige combinatie grauw of grijs zal doen zien. Als tegengestelde kleuren gelijktijdig of snel opeenvolgend op hetnbsp;netvlies inwerken, heffen zij elkanders effect op.
In 1838 bemerkte G. F. Fechner, dat men, onder omstandigheden, een in zekeren zin tegengesteld verschijnselnbsp;kan te voorschijn roepen, waarbij wit en zwart kleurnbsp;doen optreden. (Poggendorff’s Annalen 1838, Bd 45 pag. 227).
In den regel geeft, zooals bekend is, de vermenging van de indrukken wit en zwart, b.v. op een draaiende schijf,nbsp;grijs.
Terwijl Fechner bezig was op deze wijze verschillende graden van grijs samen te stellen, vond hij bij toeval, dat,nbsp;onder bizondere omstandigheden, dit grijs kleuren vertoont.
Hij gebruikte een schijf, verdeeld in een reeks concentrische ringen; den buitensten concentrischen ring nam hij geheel wit, den binnensten geheel zwart, terwijl, bij de tusschenlig-gende ringen, het zwart allengs een grooter aantal graden
215
-ocr page 228-innam, vormende aldus, afgezien van de hoeken, een Archi-medische spiraal. (Fig. I.)
De randen dezer concentrische ringen vertoonen hierbij verschil van kleur, en wel verschillend, al naar men denbsp;schijf in de eene of in de andere richting draait.
Fechner trachtte dit verschijnsel aldus te verklaren, dat de gewaarwording wit niet is een enkel voudige indruk,nbsp;maar de combinatie van de indrukken van verschillendenbsp;kleurwaarnemingen, evenals b.v. paars is de combinatienbsp;van de zintuiglijke indrukken rood en blauw. Zooalsnbsp;het physische liclit, b.v. door het prisma, kan ontleed worden in de stralen van verschillende golflengte, zou, volgensnbsp;Fechner, de zintuiglijke indruk van wit op overeenkomstige wijze kunnen gesplitst worden.
216
-ocr page 229-Er zou dan alleen noodig zijn, dat de ééne lichtindruk sneller ontstaat, alsook, dat de ééne lichtindruk langernbsp;inwerkt op het netvlies dan de andere, zoodat aan hetnbsp;begin en aan het einde van het segment der schijf eennbsp;andere kleur moet optreden. Inderdaad, is een bepaaldenbsp;snelheid van omdraaiing noodig om de kleuring duidelijk tenbsp;doen zijn en bij verandering van snelheid verkrijgt men verschilnbsp;van kleur, hetgeen dan het gevolg zoude zijn van het gelijktijdig inwerken van de zich snel opvolgende indrukken.
Fechner’s woorden luiden aldus;
„Indess ist der Grund der Erscheinung unstreitig folgen-der: Gesetzt, die Scheibe bewege sich in der Richtung des Pfeils, so tritt für das als unbeweglich vorausgesetztenbsp;Auge bei a Schwarz an die Stelle des Weiss, welches einnbsp;Augenblick vorher dort erblickt wurde. Der Eindruck desnbsp;so eben so erblickten Lichts verschwindet nun nicht sofortnbsp;im Auge, und zw'ar nimrnt es nicht für alle Farbenstrahlen,nbsp;welche das weisse Licht zusammen seizen, gleich schnellnbsp;ah, vvie sich durch andere Thatsachen (namentlich dasnbsp;Farben Abklingen im geschlossenen Auge nach angeschautennbsp;hellen Bildern) genligend darthun lasst, auf die ich in einernbsp;Fortsetzung meiner Untersuchungen fiber subjectiven Farben zurückkommen werde. Die Farben erlöschen nun nachnbsp;einander im Auge mehr oder weniger, bis bei fortgesetzternbsp;Drehung der Rand b an die Stelle von a kommt, undnbsp;neues weisses Licht mit sich fiihrt. So wie aber der Eindruck der verschiedenen Farbenstrahlen verschieden schnell
217
-ocr page 230-verschwindet, scheint er sich andererseits auch bei Eintritt von Licht nach Dunkelheit mit verschiedener Schnelligkeitnbsp;wieder geltend zu machen, so dass hierdurch ein neuer
Grund zu Farbenerscheinungen entsteht.”
Ook Helmholtz en Aubert stellen zich met deze verklaring tevreden.
In Helmholtz’ Handhuch der Physiologischen Optik 1892, vindt men op pagina 530: „Andere Erscheinungennbsp;des farbigen Abklingens beobachtet man an rotirendennbsp;Scheiben, welche schwarze und weisse Sectoren haben,nbsp;und nicht so schnell rotiren, dass ein ganz continuirlichernbsp;Eindruck im Auge entsteht.”
En op pag. 531: „Es geht daraus hervor, dass wenn ein Punkt der Retina in schneller Abwechselung von weissemnbsp;Lichte getroffen und wieder verdunkelt wird, so dass dienbsp;Netzbaut sich im Zustande abwechselend steigender undnbsp;sinkender Erregung fmdet, die Zeit der Maxima dernbsp;Erregung nicht fur alle Farben auf denselben
218
-ocr page 231-Augenblick fallt, sondern die Erregung für Roth und Violett früher eintritt als für Grün.”
Hierbij geeft Helmholtz de schijf als Fig. II, waarvan de concentrische ringen van het centrum naar de peripherienbsp;telkens in een dubbel aantal zwarte en witte sectoren verdeeld zijn.
In den laatsten tijd is dit verschijnsel weder op den voorgrond gebracht, en wèl in Engeland als de „tol van Ben-ham,” 1) die eenerzijds als kinderspeelgoed overal zijn weg heeft gevonden, maar ook anderzijds de belangstelling heeftnbsp;opgewekt van physici en physiologen, en opnieuw de vraagnbsp;aan de orde deed stellen, of de verklaring, hierboven vermeld, wel. voldoende mag heeten ? In elk geval blijkt het,nbsp;dat het verschijnsel meer samengesteld is, en dat hier meernbsp;noodig is, dan het met verschillende snelheid zich doennbsp;afwisselen van de zintuiglijke indrukken van wit en zwart.nbsp;Het zal gemakkelijk zijn aan te toonen, dat in vele gevallennbsp;de afwisseling van de indrukken wit en zwart of ook denbsp;opeenvolging van snel afgebroken indrukken van wit lichtnbsp;geen kleur vertoonen.
De schijf van Ben ham is op eenigszins andere wijze samengesteld. Hier is de eene helft wit, terwijl de anderenbsp;zwart is; op de witte helft komen stellen van drie zwarte
1) Mr. Charles E. Benha m’s artificial Spectrum Top, sold by Messrs Newton amp; Co., beschreven in het Engelsche Tijdschrift „Nature”, P. 113. 29 Nov. 1894.
219
-ocr page 232-cirkelbogen voor, waarvan elk stel een lengte heeft van 45°, terwijl ze zoodanig gerangschikt zijn, dat elk stel telkensnbsp;45° verder van de grens van de zwarte helften begint, ennbsp;met grooter straal beschreven is.
Draait men deze schijf om haar middelpunt met een tamelijke snelheid, niet te snel en niet te langzaam, dannbsp;ziet men, vooral bij gunstige verlichting, de verschillendenbsp;stellen van lijnen verschillende kleuren aannemen, kleurennbsp;die ten deele aan elkander tegengesteld zijn, en juist daardoor te duidelijker uitkomen.
Werkelijk spreekt de kleuring in Benham’s tol krachtiger dan die in de schijf door Fechner geconstrueerd.
Spoedig blijkt, dat ook hier de verdeeling in een zwarte en een witte vlakte een essentieele factor is; bedekt mennbsp;n.1. de zwarte helft met een witte halve schijf, of trekt mennbsp;op een geheel zwarte schijf overeenkomstige witte cirkel-
220
-ocr page 233-bogen, zoo is bet verschijnsel nauwlijks w'aar te nemen. Trouwens ook bij Fechner’s schijf treft het ons dadelijk,nbsp;dat de eene helft der schijf heel wat meer zwart vertoontnbsp;dan de andere.
Een zeer fraai kleurenspel wordt ook opgewekt door het draaien van schijven, die C. Herbert Ilurst in „Nature”,nbsp;‘28 March, 1895, beschrijft als „a true Spectrum-Top and anbsp;complementary one.”
Hurst teekent op een witte schijf een zwarte spiraal, zoodanig dat de tusschenruimten vijfmaal de breedte hebbennbsp;der spiraal vormige lijn; deze schijf bedekt hij ten deelenbsp;door inschuiving van een zwart segment van verschillendenbsp;breedte. Bij draaiing vertoont deze schijf een reeks vannbsp;verschillende kleuren, bij lamplicht het duidelijkst en schitterendst, wanneer de sectoren van licht en donker ongeveernbsp;gelijk zijn, bij daglicht, wanneer de zwarte sector ongeveernbsp;driemaal zoo groot is als de lichte. Naar de vereischtenbsp;verhouding dezer sectoren moet individueel gezochtnbsp;worden.
Voor de complementaire schijf teekent hij een witte spiraal op een zwarte schijf, die partieel bedekt wordt doornbsp;inschuiven van een witten sector.
Ben ham's tol heeft tot veel besprekingen aanleiding gegeven en tal van beschouwingen zijn te berde gebracht
221
-ocr page 234-om de oorzaak der kleurverschijnselen aan het licht te brengen.
Bij zijn tol heeft Benham een toelichting gegeven, waarin hij de kleuren toeschrijft aan het onderbreken vannbsp;een zeker percentage aethertrillingen.
Door Finnegan en Moore is er op gewezen, dat de kleuren veranderen bij sneller draaien, terwijl toch datnbsp;percentage van onderbroken trillingen voor alle rotatie-snel-heden gelijk zal blijven. Hierop antwoordt Benham:nbsp;wanneer de rotatie-snelheid vermeerdert, ondervindt onzenbsp;retina niet onveranderd de resulteerende proportie vannbsp;stimulus en antistimulus. Bij langzame draaiing hebben wijnbsp;simultaan op het netvlies het nabeeld van de lijnen en hetnbsp;werkelijke beeld van het witte veld; bij sneller rotatienbsp;krijgen wij simultaan, behalve deze beide beelden, bovendiennbsp;het nabeeld van het witte veld. Hierdoor zou, volgens zijnenbsp;voorstelling, het kleureffect verhoogd worden bij vermeerderde draaiingssnelheid.
Prof. G. D. Liveingi) merkte op, dat, wanneer bij matige snelheid een zwarte lijn wordt gevolgd door een wit veld eennbsp;roode kleur optreedt: maar wanneer een witte lijn door eennbsp;zwart veld wordt gevolgd een blauwe tint tevoorschijn komt;nbsp;en dat bij snelle opvolging van zwart en wit min of meernbsp;groen of vuil grauwgrijs op den voorgrond treedt.
1) Nature, pag. 167, Dec. ’94.
222
-ocr page 235-9
Prof. Liveing’s verklaring is gebaseerd 1”. op het bekende feit, dat de impressie van hel licht op de retinanbsp;na de invï^erking van de lichtbron een meetbaren tijd blijftnbsp;voortbestaan, en dat het voortbestaan dezer impressie verschillend is voor verschillende kleuren; 2\ op de veronderstelling — waarvan hij niet weet of ze reeds experimenteelnbsp;tot waarheid is gebracht — dat de snelheid, waarmede hetnbsp;oog kleuren onderscheidt, grooter is voor het ééne eindenbsp;van het spectrum dan voor het andere.
Zoo zou de blauwe kleur (wit gevolgd door zwart) volgens het eerste deel der verklaring te danken zijn aan het langernbsp;voortduren van den indruk, dien blauw licht op het netvliesnbsp;maakt, en de roode kleur (zwart gevolgd door wit) volgensnbsp;het tweede deel der verklaring te wijten zijn aan de grooterenbsp;snelheid, waarmede het oog rood licht begint te zien.
Bij vluggere afwisseling van wit en zwart echter krijgen we „overlapping of impressions”, de nieuwe indruk van hetnbsp;witte veld zal ons oog bereiken, vóór dat de vorige indruknbsp;verdwenen is; zoo ontstaat een min of meer neutrale groenenbsp;of grauwe tint.
Ook vermeldt prof Liveing, dat het nabeeld, dat zijn oogen van wit licht ondervinden, eerst groen is en langzamerhand door blauwe en leikleurige tinten heen uit-gewischt wordt, i)
1) Dat nabeelden individueel verschillen kunnen, heeft Aubert reeds gezegd in zijn Pbysiologie der Netzhaut, pag. 366.
223
-ocr page 236-Benham (Nature, Dec. ’94) bestrijdt Liveing’s verklaring, door mede te deelen, dat bij beider natriumlicht de kleuren op de tol evenzeer te zien zijn; aangezien hemnbsp;niet bekend is, dat op eenige andere wijze bij natriumlichtnbsp;blauw en rood zichtbaar zijn, houdt hij de door zijn tolnbsp;te voorschijn geroepen kleuren alleen te verklaren door verandering van het licht.
Prof. Liveing ziet bij natriumlicht de binnenste ringen donker loodgrijs, de buitenste donkerbruin, de tusschenlig-gende lichtbruin gekleurd; bij tegengestelde rotatie verwisselen ook weer deze kleuren.
Echter konden hij noch andere aanwezige personen rood, blauw of groen te zien krijgen, zooals bij daglicht ofnbsp;bij electrische verlichting.
Op de boven beschreven spiraalvormige schijf zagen andere personen, maar hij zelf niet, bij natriumlicht, kleurspelingen.
Ook bericht hij, dat hem gebleken is, dat de draaiings-snelheid, noodig om bij daglicht de kleuren aanschouwelijk te maken, stellig verschilt voor verschillende personen,nbsp;hetgeen voor hem een reden is om de verklaring langsnbsp;physiologischen weg op te sporen. Verder wijst hij terechtnbsp;er op, dat het natriumlicht volstrekt niel monochromatischnbsp;is, ofschoon het in voldoende mate daartoe nadert om hetnbsp;experiment belangrijk te maken; dat Benham bij dit lichtnbsp;kleuren ziet, die voor andere personen niet zichtbaar zijn,nbsp;pleit sterk voor de subjectiviteit van het verschijnsel.
224
-ocr page 237-Ook W. de W. Abney (Nature, Jan. ’95), die experimenteerde met wit electrisch licht en met wit licht, gevormd door menging van rood en groen, of geel en blauw, en met monochromatisch rood, groen, blauw en violet licht,nbsp;besluit uit zijne onderzoekingen, dat men de verklaring tenbsp;zoeken heeft in het verschil van voortduren der verschillendenbsp;kleursensaties, waarbij tevens het effect van contrastwerkingnbsp;optreedt.
In hetzelfde nummer van „Nature” beschrijven J. M. Finnegan en B. Moore hun proeven met Benham’snbsp;tol. Indien Liveing’s verklaring juist is, dan moeten breedenbsp;banden in plaats van de lijnvormige cirkels hetzelfde effectnbsp;geven. Zij stelden de mogelijkheid, dat de kleurverschijn-selen het gevolg zouden zijn hiervan, dat de irradiatie nietnbsp;voor iedere kleur even groot is; het wisselen der kleurennbsp;bij omgekeerde rotatie schreven zij dan daaraan toe, dat denbsp;impressie van de lijnen in het ééne geval op de retinanbsp;samenvalt met die van een voorafgaand wit vlak, in hetnbsp;andere met die van een zwart vlak. Indien zoodanigenbsp;irradiatie de oorzaak der kleuren is, zoo moeten breedenbsp;banden aan de randen gekleurd zijn, en in het middennbsp;zwart blijven; terwijl Liveing’s verklaring doet verwachten,nbsp;dat de banden in hun geheel gekleurd zullen zijn.
Wordt hun schijf langzaam gedraaid, zóó, dat de opvolging is: zwart veld, breede zwarte band van 45°, wit
225
-ocr page 238-veld, dan wordt de band begrensd door helder roode randen, die zich naar het midden in een eenigszins roodenbsp;tint verliezen, donkerder en minder gekleurd naar hetnbsp;centrum toe.
Bij omgekeerde volgorde blijft de band zelf geheel ongekleurd, maar langs de randen, vooral langs den buitenrand, ontstaat een schitterende band van afwisselend blauw ennbsp;groen. Zij beweren nu volstrekt niet, dat deze feiten bewijzennbsp;zijn, voor het aanneraen van een verklaring door irradratie;nbsp;want het zou ook kunnen zijn, dat het verhoogde effectnbsp;langs de randen veroorzaakt wordt door contrast met denbsp;meer wit getinte omgeving. Verder meenen zij dat, indiennbsp;irradiatie de kleuren doet ontstaan, verhoogde rotatiesnel-heid geen merkbare verandering zou moeten teweegbrengen;nbsp;de kleuren veranderen echter, indien de schijf allengs snellernbsp;bew’ogen wordt, en wel zoo, dat lijnen, die bij langzamenbsp;beweging bloedrood zijn en helder, bij steeds toenemendenbsp;snelheid donkerder en doffer worden, daarna door onduidelijke schaduwen heen in levendig groen overgaan, dat wedernbsp;na een anderen overgang de plaats ruimt voor blauw, ennbsp;bij de grootste snelheid verloopt in ultraviolet. Wordt nunbsp;de snelheid gelijkmatig verminderd, dan komen dezelfdenbsp;kleuren, alleen in omgekeerde volgorde weer te voorschijn.nbsp;Zij meenen, dat deze kleurschakeeringen evenmin doornbsp;Benham’s toelichting verklaard worden (zie pag. 8), alsnbsp;door Liveing’s theorie.
Met deze meening kan ik geheel instemmen, en ik houd
-ocr page 239-het er voor, dat Benham’s en Liveing’s theorieen voldoende weerlegd zijn.
De proeven van Finnegan en Moore gaven mij, voor zoover ik ze nadeed, nagenoeg hetzelfde te zien.
Een geheel afdoende verklaring hebben zij echter tot nu toe niet gevonden.
Veel spreekt er voor, dat we hier te doen hebben met de samenwerking van verschillende invloeden ten deele phy-sisch, ten deele physiologisch.
Het verschijnsel heeft ons zoozeer getroffen, dat we het wél der moeite waard vonden, de voorgestelde verklaringen,nbsp;in de eerste plaats die van Fechner, aan de verschillende feiten te toetsen.
Het geldt hier meer dan eenvoudig de verklaring van een speeltuig.
Belangrijke vraagstukken doen zich Inerbij voor; al dadelijk de hoofdquaestie: is de zintuiglijke indruk van wit een enkelvoudige indruk, dan wel is deze, evenzeer alsnbsp;het physische licht, een mengsel van lichtwaarnemingen vannbsp;verschillende kleur, dat in verschillende onderdeelen kannbsp;worden gesplitst?
En verder, welke invloed wordt hier bij de snelle afwisseling van licht en donker, op het netvlies voortgebracht, waardoor waarnemingen op den voorgrond treden, die bijnbsp;gelijkmatige verlichting nauwlijks kunnen worden opgemerkt?
227
-ocr page 240-14
Ik heb het van belang geacht Fechner’s schijf en Benham’s tol aan een nieuw onderzoek te onderwerpen,nbsp;en ik heb me daarbij voorgesteld de verschillende factoren,nbsp;die hier, mijns inziens, moeten samenwerken, te splitsen,nbsp;ten einde in de verschillende richtingen het verschijnselnbsp;zooveel mogelijk te vereenvoudigen, opdat kan worden nagegaan, welken invloed elk onderdeel op het verschijnselnbsp;uitoefent. Ook indien het niet zal gelukken alle vraagstukken, die zich hierbij voordoen, ten volle tot oplossing tenbsp;brengen, moge het toch belangrijk genoeg worden gevonden,nbsp;dat we dit zoo in het oog loopend verschijnsel nader kerennbsp;kennen, en alvast aantoonen, dat de voorgestelde verklaringen onjuist zijn of slechts ten deele kunnen voldoen.
In tegenstelling met de beschouwingen van Fechner, Helmholtz en A u b e r t, dat de lichtindruk w i t te ontleden is in gelijktijdige waarneming van verschillende kleuren, in bepaalde verhouding, leert de theorie van Heringnbsp;ons het wit en zwart aanzien als enkelvoudige indrukken en aan elkander tegengesteld, evenzeer als hetnbsp;geel en blauw en het rood en groen.
Door zuiver wit zal als simultaan contrast of als nabeeld alleen zwart worden opgewekt en omgekeerd i); alleennbsp;indien het wit of zwart gemengd is met geel of rood.
Zie noot pag. 9.
228
-ocr page 241-zal het nabeeld of het contrast-verschijnsel blauw of groen getint worden.
Yan de juistheid dezer stelling kan men zich overtuigen, als men op een grijze vlakte achtereenvolgens een wit ennbsp;een zwart lint plaatst en dit onder scherpe verlichting eenigenbsp;oogenblikken aanstaart, zonder de oogen te bewegen; trektnbsp;men nu eensklaps het witte of zwarte lint weg, dan zietnbsp;men op dezelfde plaats een tegengesteld nabeeld; en wèlnbsp;na zwart wit, na wit zwart.
Is het lint niet zuiver wit of zuiver zwart, dan krijgt men in het nabeeld de contrasteerende tint.
Maar ook wanneer het veld, waarop beeld en nabeeld worden waargenomen, niet zuiver neutraal grijs maar gekleurdnbsp;is, vertoont het nabeeld het welbekende verschijnsel vannbsp;simultaan contrast.
Evenzoo is het met de sterke lichtindrukken, die ons nabeelden van langeren duur geven, en waarop de bovengenoemde voorstellingen van ontleding van het zintuiglijkenbsp;wit zijn gegrond.
Als zoodanig wordt telkens herinnerd aan het nabeeld van de ondergaande zon, dat zich achtereenvolgens in verschillende kleuren voordoet. Maar de zonneschijf, door eennbsp;laag vochtige lucht gezien, is volstrekt niet wit, doch innbsp;den regel geelrood. Geen wonder dus, dat het eerste contrasteerende nabeeld blauwgroen is.
Dit nawerkend zonnebeeld projicieeren we op het hemelgewelf, dat evenmin gelijkmatig grauw is getint.
229
-ocr page 242-IG
Bij ondergaande zon toch is de westelijke hemel gewoonlijk licht geelrood; naar het Oosten daarentegen, gaat dit meernbsp;in blauwgroene tinten over. Naarmate wij nu het nabeeldnbsp;op de eene of op de andere hemelhelft projicieeren, wijzigtnbsp;zich de kleur van het nabeeld van de zonneschijf.
Wij zijn op deze waarneming hier wat uitvoeriger ingegaan, omdat we bij onze draaiende schijven met zwarte cirkels op wit, of witte cirkels op zwart onder omstandigheden hetzelfde mogen verwachten.
Indien we het wit van de helft der schijf door kleur vervangen, merken we op, dat bij rotatie de cirkelsegmentennbsp;niet zuiver grauw worden, maar dat ze eensdeels het getintenbsp;grijs vertonnen, dat ontstaat door menging van zwart metnbsp;de aangebrachte kleur, anderdeels het contrast daarvan.
Indien we op een roodgekleurde schijf een witte vlek aanbrengen en de schijf dan om zijn middelpunt snel doennbsp;ronddraaien, zoo verlengt zich de witte vlek tot een grauwennbsp;cirkel, die groengrijs getint is.
Indien men nu de helft van de schijf zwart maakt, zoodat de indruk van het rood telkens door zwart wordt onderbroken, dan kunnen zich naarmate van bijkomende omstandigheden andere kleursverschijnselen voordoen.
Ook het omgekeerde nemen we waar; een roode vlek op een witte schijf aangebracht doet bij snelle omdraaiing eennbsp;llauwrooden cirkel ontstaan. Indien we nu ook wederomnbsp;de helft der schijf zwart maken, dan treden kleurverschijn-selen op.
230
-ocr page 243-Echter wil ik hier aanstonds opmerken, dat, met welke combinaties van kleuren ik ook experimenteerde, de wit-z war te schijf met witte en zwarte lijnen verreweg denbsp;fraaiste schakeeringen te aanschouwen gaf.
Al dadelijk opperen we nu de vraag: welke beteekenis heeft hier het met zwart bedekken van de halve schijf?nbsp;Ons antwoord luidt; In plaats van continueele waarnemingnbsp;krijgen we snel achtereenvolgende afwisselende indrukken,nbsp;en het is een physiologisch feit, dat afwisseling van indrukkennbsp;de waarneembaarheid zeer bevordert.
„Semper idem sentire ac non sentire ad idem revertunt.” (Hobbes).
We hebben hier hetzelfde, wat we in het netvlies ervaren bij de waarneming van Purkinje’s vaatfiguur.
Plaatsen we een lichtbron zijdelings van het oog, dan moeten, volgens physische constructie, schaduwen van denbsp;netvliesvaten gevormd worden op de percipieerende lagennbsp;der retina. Maar hoe we de lichtbron ook plaatsen, denbsp;schaduwen krijgen we niet te zien, zoolang lichtbron en oognbsp;niet ten opzichte van elkaar bewogen worden. Zoodra wenbsp;echter of het oog, bf de lichtbron, bf een tusschen beidennbsp;geplaatste positieve lens snel op en neer bewegen, komtnbsp;het vaatfiguur aanstonds voor den dag.
In beide gevallen hebben we te doen met intermissie van indrukken, waarbij snel achtereenvolgend licht en donkernbsp;dezelfde percipieerende elementen treffen.
Indien het roteeren van een halfwitte, halfzwarte schijf
231
-ocr page 244-eenigermate is gelijk te stellen met het verplaatsen van een lichtbron, dan zal ook hierbij Purkinje’s phaenomeennbsp;moeten optreden; en dit is werkelijk het geval.
Lang reeds is het bekend, dat bij snel ronddraaien van een halfzwarte, halfwitte schijf het geheele vlak een flikkerendnbsp;(«flimmerndes») aanzien verkrijgt. Deze flikkering wasnbsp;intusschen niet verklaard; maar het kan niet anders, of ditnbsp;moet zijn een samenvloeien van tal van entoptische beeldennbsp;van het vatennet der retina.
Indien we de schijf bezien door een koker — zelfs door de holte van de hand — zoodat bij afsluiting van hetnbsp;zijdelingsche licht de bewegende lichtbron meer nadert totnbsp;een homocentrische, dan treedt het typische beeld vannbsp;Purkinje’s vaatfiguur voor ons op. i)
Om te bewijzen, dat in de snelle afwisseling der indrukken van wit en zwart het essentieele der zaak moet gezochtnbsp;worden, deed ik de volgende proeven: Ik neem een wittenbsp;schijf met een paar zwarte cirkelbogen; bij draaiing aanschouwnbsp;ik bij daglicht weinig van de kleurspelingen; bij het gelenbsp;gaslicht nemen ze door contrast eene duidelijk blauwenbsp;kleur aan. Indien ik nu de draaiende schijt, half bedek door
1) H. Snellen. Eine Eischeinung von Earbenzerstreuung. Bericht, d. Ophthalmol. Gesellschaft Heidelberg 1895, pag. 240. Zie ook denbsp;Nederlandsche Oogheelkundige Bijdragen 1890. Blz. 35,
232
-ocr page 245-19
een stilstaande zwarte plaat, dan ontstaat er volstrekt geen verhooging der kleureffecten.
Draai ik een halfvvitte-halfzwarte schijf, dan krijg ik een nauwlijks getint grijs; en plaats ik dan voor deze draaiendenbsp;schijf lijnvormige voorwerpen, b.v. reepjes zwart bordpapier,nbsp;die niet mede draaien, dan zie ik wederom geen kleurennbsp;optreden; deze ontstaan alleen indien de lijnen met de schijfnbsp;meedraaien.
Evenals de zwakke schaduwen der netvliesvaten alleen zichtbaar worden, als het netvlies ze bij afwisseling en bijnbsp;verplaatsing waarneemt, zoo kan het ook zijn, dat zwakkenbsp;kleurverschijnselen, die bij gewone waarneming niet wordennbsp;opgemerkt, door snelle verplaatsing en onder snel opvolgendenbsp;functioneele wijziging der perceptie voor den dag komen.
Evenwel, indien zulks zal gebeuren, dan moet er een bron van kleur zijn, die hetzij het geheele vlak bij afwisselingnbsp;kleurt, hetzij de grauwe cirkels kleur doet aannemen, ofnbsp;wel dit moet voor beiden plaats grijpen, in welk laatstenbsp;geval de kleuren te meer zullen voor den dag komen, waarnbsp;deze contrasteerend op elkander inwerken.
Wat we noodig hebben is dus te zoeken naar een bron van dergelijke kleuring, hetzij van de cirkels, hetzij van hetnbsp;geheele vlak.
Gaan we na, hoe van verschillende zijden kleur kan worden gevormd.
233
-ocr page 246-Kan het wellicht de eigen kleur der retina zijn, die evenals de flikkerende vaatfiguur hier entoptisch wordt waargenomen?
Zal niet de vaatfiguur, die wij waarnemen, het doorstralende licht eenigermate kleuren? Geheel onmogelijk is dit naar theoretische beschouwing niet, maar deze kleuring zalnbsp;zoo zwak blijven, dat ze onvoldoende is om het sterk innbsp;’t oog springende verschijnsel te verklaren.
Overwegen we nu, of de kleur soms te zoeken is in het altijd ietwat getint zijn, zoowel van het wit als van hetnbsp;zwart.
Absoluut wit is nauwlijks te vinden; ons zoogenoemd wit papier is óf blauw óf geel genuanceerd. Evenwel, kleinenbsp;verscheidenheden van geelwit en blauwwit op de schijfnbsp;aangebracht, geven geen merkbare verandering aan denbsp;Fechner’sche kleuren.
Wat we zwart noemen, zooals inkt, is dikwijls donkerblauw.
Om werkelijk zwart te verkrijgen, hebben wij de schijf vervangen door een ronde doos, van binnen zwart, terwijlnbsp;uit den van buiten witten deksel een segment was uitgesneden; wanneer nu het licht zijdelings opvalt, kan hetnbsp;zwart dezer opening wel als geheel kleurloos worden beschouwd.
Maar ook hierbij worden de verschijnselen niet gewijzigd.
We vinden dus noch in het netvlies, noch in het gebruikte materiaal een bron voor het ontstaan van kleuring.
234
-ocr page 247-De eenige bron van kleuring bij zuiver zwart en zuiver wit schijnt ons te zoeken in de kleurschifting van de brekende media van het oog. i).
Deze is inderdaad niet onbelangrijk, ook al wordt ze in het dagelijksche leven schier niet opgemerkt.
De astronoom Euler meende, dat het verschil van breking van lens en hoornvlies dienen moest om het oognbsp;achromatisch te maken, en hij zag daarin een nieuw voorbeeld van de volmaaktheden der schepping. 2).
Van allerlei zijden is daarentegen bewezen, dat Euler zich vergiste, en dat onder vereischte voorzorgen het verschil van breking der verschillende lichtstralen overtuigendnbsp;is aan te toonen. 3)
1) Feclineï en A.ubei‘t komen deze verklaring zeer nabij, doch,nbsp;naar het schijnt, wagen zij het niet ze te aanvaarden. Zoo schrijftnbsp;Aubert (Phys d. Itetzhaut 11. S. 382); „Doch bat man, wiePeohnernbsp;bemerkt, sehr intensive Helligkeiten zu vermeiden, indem dann in Folgenbsp;der Lichtzerstreuung durch Hornhaut nnd Linse eine storende Compli-cation der Versuohe herbeigeführt wird.”
2) nbsp;nbsp;nbsp;Euler, Memoires de l’acad. de Berlin 1747. .... „et je suisnbsp;persuade, que dans nos yeux les diverses humeurs s’y trouvent arrangèesnbsp;en sorte qu’il n’en résulte aucune diffusion du foyer. C’est a men avisnbsp;un sujet tout nouveau d’admirer la structure de I’oeil.”
3) nbsp;nbsp;nbsp;Berekening van de dispersie in het oog gaf de volgende resultatennbsp;voor de achterste hoofdbrandpuntafstanden:
Maskelyne, n voor lens grooter dan voor water nemende, vond voor de uiterste roode en uiterste violette stralen 0,54 m.M.
Fraunhofer vond voor de lijnen C en G 0,47 tot 0,62 m.M.
Matthiesen „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;BenG 0,58 tot 0,62 m.M.
Helmholtz, n voor het gehcele oog gelijk nemende aan n voor water, vond voor de lijnen C en G 0,43 m.M.
235
-ocr page 248-22
Vooral indien de helft der pupil wordt bedekt, zullen grenslijnen spectrale kleuren aannernen; en ook zondernbsp;bedekking van de helft der pupil is dit op te merken, temeernbsp;als het grootste deel van het waargenomen licht eenigszinsnbsp;van terzijde op de brekende vlakken invalt.
Zoowel de grenzen van de witte en zwarte helften der schijf, als de randen der cirkels, zullen spectraal gekleurdnbsp;moeten worden, en naarmate de brekingshoeken gerichtnbsp;zijn, meer roodgeel of meer violetblauw getint zijn.
Ten einde hieromtrent eene juistere voorstelling te verkrijgen, hebben we ons de vraag gesteld, hoe we de kleurschifting van het oog zouden kunnen vermeerderen.
Het eenvoudigste middel daartoe is niet-achromalische glazen voor het oog te plaatsen, en wel zóó, dat de refractienbsp;daardoor niet storend wordt gewijzigd.
Men kan dit b.v. verkrijgen door combinatie van negatief-en positiefsphaerische glazen, die te zamen een gallileïschen kijker vormen, i)
Kijken we hiermede naar de lijnen, zooals zich die op de draaischijf voordoen, dan zien we, ook al staat de schijfnbsp;stil, zeer duidelijk kleurschifting, die in aard geheel overeenkomt met de Fechnersche kleuren van de draaiende schijf.
1) Helmholtz Phys. optik. § 18, Farbenzerstreuung, S. 162:
„Uebrigens kann man alle die besohriebenen Erschoinungen ganz ebenso wie bei dem Auge, nur noch augenfalliger, an einem nicht aohromati-sii’ten Fernrohr wahrnehmen, wenn man eine starkere Vergröaserungnbsp;mit demselben erzeugt, als mit der Deutlichkeit des Bildea vertrag-lich ist.”
236
-ocr page 249-Men overtuigt zich gemakkelijk, dat de kleurschifting tegengesteld is, naarmate de witte helft der schijf of denbsp;zwarte helft gekeerd is naar het meer brekende gedeeltenbsp;van het lensstelsel.
We verkrijgen hier hetzelfde, als wanneer we door een prisma naar de grens van wit en zwart zien: als denbsp;basis van het prisma naar de witte vlakte gericht is, dannbsp;kleurt zich de grens blaauwviolet, daarentegen geelrood, alsnbsp;de basis naar de zwarte vlakte gekeerd is.i)
De niet-achromatische lens 2) werkt hier in denzelfden zin als het prisma, en men krijgt een tegengesteld effect,nbsp;naarmate men door de binnen- of door de buitenhelft dernbsp;positieve lens kijkt. Naarmate nu de lichtstralen, die vannbsp;de grens van zwart en wit uitgaan, meer door de binnen-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Prismatische glazen sterker dan n°. 4 geven mij reeds duidelijknbsp;gekleurde randen te zien.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Met een Gallileïschen kijker door prof. Snellen voor een ander doelnbsp;samengesteld, bestaande uit een negatief sphaerisch glas 32 en eennbsp;positief 20, verkrijgt men zeer sterke prismatische verkleuring der randennbsp;De combinaties — 16 met -|- 10 en — 8 met 5 geven nagenoegnbsp;hetzelfde. Bij — 6 met 5 treedt afwisselend het blauw of het geelnbsp;meer op den voorgrond.
— nbsp;nbsp;nbsp;6 met -p 4 geeft weinig kleur, eveneens — 4 met -f- 2,50, ofschoon door den afstand der glazen snel te veranderen de kleuren telkensnbsp;even verschijnen.
— nbsp;nbsp;nbsp;3 met -}- 2 geeft geen kleur meer; kijk ik daarmede naar denbsp;letters en neem ik snel het positieve glas weg, dan zie ik afwisselendnbsp;gele en blauwe tinten, totdat ik inij weer goed geaccommodeerd heb,nbsp;evenals men blauwe randen ziet om een verwijderd voorwerp, dat in denbsp;zelfde richting gelegen is als een dichter bijzijnd, waarop is ingesteld, ennbsp;gele randen om het nabijzijnde, wanneer het verwijderde wordt gefixeerd.
237
-ocr page 250-helft of door de buitenhelft der lens invallen, zullen ze de meer brekende of de minder brekende stralen vertonnen.
Bij draaiing zal noodzakelijk een wijziging van de kleuring plaats moeten hebben; en inderdaad ziet men een afwisseling van kleuren, en ziet men langs de grenzen der lijnen nu eens de geelroode, dan weder de blauwviolettenbsp;randen op den voorgrond treden.
Op de roteerende schijf zal de grens van het zwart en wit een verschillende kleur vertonnen, naarmate de daarvannbsp;uitgaande lichtstralen meer op de binnen- dan wel op denbsp;buitenvlakte van het lensstelsel invallen.
Met onzen chromatischen kijker zien we bij langzaam draaien, hoe zich de gekleurde rand aan de grens van witnbsp;en zwart over het veld voortbeweegt. Bij sneller draaiennbsp;moet zoodoende aan het geheele vlak een kleur meegedeeldnbsp;worden, die de kleurschifting langs de cirkels duidelijkernbsp;zal doen uitkomen, in zooverre zij elkander tegenovergesteldnbsp;zijn; zoo komt het roodgeel langs de cirkels meer uit,nbsp;wanneer aan de grens van de zwarte en witte helften denbsp;blaauwviolette kleur praedomineert.
Wat nu voor het met den gallileïschen kijker gewapende oog geldt, zal ook moeten gelden voor het ongewapendenbsp;oog. Maar allicht in zoo geringe mate, dat zulks in gewonenbsp;omstandigheden niet wordt waargenomen.
Dit is werkelijk het geval. Eerst bij omdraaiing van de schijf zien we de kleurschifting optreden en veranderen,nbsp;naarmate de lijnen en de grenzen van zwart en wit
238
-ocr page 251-25
telkens een anderen stand ten opzichte van de brekende vlakken van het oog innemen. Hierdoor ontstaat een afwisseling van kleuren in zoodanige mate, dat het ons alsnog ondoenlijknbsp;voorkomt elke wijziging op zichzelf volledig te ontleden.
In aansluiting aan de mededeeling van Prof. Snellen, vermeld op pag. 18, heb ik verschillende schijven gemaaktnbsp;om na te gaan in hoeverre de lengte der cirkelbogen, hunnbsp;afstand of aansluiting aan de grens van wit en zwart,nbsp;de grootte der sectoren enz. invloed oefenen op de verschijnende kleuren.
Bij daglicht gezien geeft mij een roteerende halfzwarte-halfwitte schijf een grijsgrauwe kleur. Breng ik op de witte helft aansluitende aan de zwarte een zwarten cirkelboog aannbsp;van 15°, 30°, 45° enz. (Fig. IV),
Pig. IV.
dan vind ik, dat deze boog de volgende kleuren aanneemt bij matige rotatiesnelheid:
239
-ocr page 252-
| ||||||||||||||||||||||||||||
180“ Zeer donker, nu eens blauw, dan de snelheid vermeerderd wordt. weer groen getint, vooral wanneer |
Langzaam draaien. |
Snel draaien. |
Boog 5“ Afwissel, rose enlichtgroen. |
Niet meer te onderscheiden. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;10“ Zeer licht violet. |
Licht rose. |
1 FvO » nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n |
Lichtgroen. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;30“ Zeer licht violet afwisse |
Groen, afwisselend met licht violet; |
lend met groen. |
groen meer op den voorgrond. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;45“ idem. |
Idem. |
„ nbsp;nbsp;nbsp;60“ Blauw violet. |
Licht olijfgroen. |
« nbsp;nbsp;nbsp;90“ |
Olijfgroen. |
„ 120 Blauw paars. | |
, 150“ |
Donkergroen. |
„ 180“ Donkerblauw. |
n |
240
-ocr page 253-
Sector. |
Langzaam draaien. |
Snel draaien. |
Zeer snel draaien. |
240“ |
Donkerblauw met violette randen. |
Donkergroen. |
Olijfgroen. |
180“ |
Blauw violet. |
V |
JJ |
120“ |
» |
Afwisselend violet en groen. |
M |
60» |
n |
Idem. |
Afwisselend violet en groen. |
30» |
D |
Afwisselend groen en licht violet. |
Afw. groen en geel. |
15» |
Lichtblauw violet. |
Licht violet. |
Afw. groen, geel, rose. |
5“ |
Ygt; nbsp;nbsp;nbsp;r |
n nbsp;nbsp;nbsp;7) |
v nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n |
Fig. V.
241
-ocr page 254-28
sector daaraan sluitend getrokken, dan worden de kleuren veel duidelijker en intenser. Ook is dit het geval, wanneernbsp;men in plaats van één sector van 120° er twee van 60°nbsp;neemt door wit gescheiden.
Dat de snelheid van roteeren grootelijks op de kleurwisse-lingen influenceert blijkt spr’ekend uit bovenstaande tabel.
Fraai komt dit ook bij Ben ham’s tol voor den dag, wanneer men het oog gevestigd houdt op een stel ringen,nbsp;die lichtgroen worden bij zóó langzame draaiing, dat denbsp;afscheiding van wit en zwart juist niet meer te zien is.nbsp;Kijkt men dan oplettend toe, zoo neemt men die ringennbsp;waar als een reeks heldere en donkere elkaar afwisselendenbsp;stukken, herinnerende aan een reeks vallende druppels.
Het bleek mij, dat tot het opwekken van een zelfde kleurgewaarwording, de snelheid van rotatie individueel verschilt en voor ieder moet worden gezocht. Waarschijnlijknbsp;staal zulks in verband met den duur van de nabeelden dernbsp;lichtindrukken.
Nemen we een schijf half wit- half zwart, waarop witte 10° metende stippen, wier onderlinge afstand ook 10° is,nbsp;en plaatsen we de eerste stip naast de afscheiding van witnbsp;en zwart, dan zien we bij matige draaiingssnelheid ennbsp;bij diffuus daglicht:
242
-ocr page 255-1 nbsp;nbsp;nbsp;stip. 2 nbsp;nbsp;nbsp;stippen. y « 4 stippen. Volgorde: wit, stip, zwart. Lichte band door groen onigeven. Band violet, buiten rose, binnen groen. Band violet met donker violette randen. Band lichtgroen, buitenrand violet, binnenrand donkerblauw groen. Idem. Lichte band, buitenrand donker violet, binnenrand donker blauwgroen. Als 6 stippen. Staat men midden voor de schjjf, dan is zoowel de buiten- als denbsp;binnenrand van dennbsp;lichten band violet. Terzijde staande ziet men den dichtstbij zijndonnbsp;buitenrand groen, binnenrand violet, den verwijderden binnenrandnbsp;groen, buitenrand violet. Als 8 bij stippen. Volgorde: zwart, slip, wit. Lichte eenigszins rose band, door grooneranden omgeven. Band geelgroen. Band licht geelgroen met grauw geelgroene randen. Lichte band, buitenrand geel-grasgroen. binnenrand groen met rose bjjtint. Lichte band, omgeven door groene randen; daaromheennbsp;licht viobt. Het groen wordt duidelijker. Als 6 stippen. Bij centrale plaatsing, randen groen. Yan terzijde gezien: als hier neven maar in omgekeerdenbsp;volgorde. Als 8 bij stippen. |
Het bij 8 en 9 stippen opgemerkte houd ik voor een krachtig bewijs, dat de prismatische werking van het oognbsp;een der voornaamste factoren is bij het optreden der Fech-ner’sche kleuren.
243
-ocr page 256-30
Nemen we dezelfde schijf als hierboven met één witte stip op het zwart, dan geeft bij diffuus daglicht rotatie, innbsp;de volgorde wit, stip, zwart, als de stip verwijderd is vannbsp;de grenslijn:
O”. Liclitrose band door groen omgeven.
30°. Lichtviolette band door vuilgroen omgeven.
60“. Band in het midden licht getint, binnen- en buitenrand lichtviolet, beide uitstralende in groene schakeering.
90’. Band licht groen, binnen en buiten violet, dat weer groen uitstraalt.
120’. Band licht geelgroen, randen vuil violet, groene uitstraling.
150quot;. Band licht geelgroen, de geheele schijf verder licht violet.
180quot;. Als bij 150quot;.
Een schijf als hierboven maar met één zwarte stip op het witte veld geeft bij matig snelle draaiing in de volgordenbsp;wit, stip zwart, bij diffuus daglicht gezien:
0’. Donkere band omgeven door groene randen.
30quot;. Licht violette „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
60quot;. Grauw „ 90’.
120°. Groene 150°. Lichtgroenenbsp;180quot;.
vloeien.
„ lichtgroene „
„ rose „
„ lichtroode „
„ lichte randen, die lichtrose uit-
Typisch is hier bij 90° en 120° het verwisselen der kleuren van band en van randen.
Om prof Liveing’s theorie op de proef te stellen maakte
244
-ocr page 257-ik een blauwen cirkelboog op de witte helft der schijf, en buiten dien blauwen een even veel graden nietende rooden.
Bij draaiing blijft nu de roode indruk het langst bestaan; keeren we het echter om, den rooden cirkel binnen, den blauwen buiten, dan blijft de blauwe indruk langer voortduren,nbsp;m. a. w. de buitenste — en langste — boog geeft den langstnbsp;blijvenden indruk, onafhankelijk of hij blauw is of rood.
Zeker zullen ook de wijdte van de pupil, vermoeidheid en adaptatie voor licht grooten invloed hebben, evenzeer alsooknbsp;de meerdere of mindere helheid van het licht.
Bij helder daglicht zijn de kleuren schitterender en moeie-lijker uit elkaar te houden dan bij diffuus licht. Bij gasverlichting treden reeds bij veel geringere draaiingssnelheid dan bij daglicht noodig is, de scherpst afstekende kleuren op.
Toen ik op een mistigen dag Ben ha ra’s tol aanzag na een half uur in volkomen duister doorgebracht te hebben,nbsp;vond ik in de eerste oogenblikken de kleuren meer doornbsp;elkaar loopende en schitterender, in minder mate evenwelnbsp;dan dit het geval is bij kunstmatig verwijde pupil; zeernbsp;spoedig echter w'as het effect van het verblijf in de duisternisnbsp;uitgewerkt.
In plaats van de pupil te vernauwen, plaatste ik voor de oogen zwarte plaatjes, waarin een ronde opening; naarmate deze stenopaeische gaatjes kleiner genomen werden,nbsp;verdwenen allengs de kleuren op de draaiende schijf; spoedignbsp;was de lichtsterkte te gering om nog kleuren te latennbsp;onderscheiden.
245
-ocr page 258-32
Aan het vermoeide oogi) valt het lastig de enkele kleuren te onderscheiden, terwijl dan tevens de fraaiste tinten opnbsp;de schijf elkander afwisselen en voortdurend Purkinje’snbsp;figuur en andere mozaïkbeelden te voorschijn komen. 2) Hetnbsp;duidelijkst zie ik deze, wanneer ik de schijf eerst eenigennbsp;tijd zeer snel laat draaien en dan plotseling tot langzamenbsp;rotatie doe overgaan, vooral als ik dan de schijf slechtsnbsp;enkele centimeters van de oogen verwijderd heb. In hoeverre hierbij het geaccommodeerd zijn een rol speelt is nognbsp;de vraag.
Ook is het mij gebleken, dat het zien met beide oogen een veel rijker kleurenspel oplevert dan het zien met één oog.
Aubert’s woorden: „Bis jetzt habe ich noch Niemanden gefunden, der nicht von den F e c h n e r’schen Farben frappirtnbsp;gewesen ware; sie mussen also wohl allen, denen ich sienbsp;gezeigt habe, ziemlich intensiv erschienen sein.” (Aubert.nbsp;Physiol, d. Netzhaut S. 380) vond ik niet bevestigd. 3)nbsp;Vele minder ontwikkelde personen zagen nagenoeg niets dannbsp;wat flikkeren, sommigen zelfs nadat ik ze lang en breed
1) nbsp;nbsp;nbsp;Helmholtz, Physiol. Optik. S. 531: Es scheint also ein gewissernbsp;Grad von Brmüdung des Auges durch das flimmernde Licht dafür noth-wendig zu sein.”
2) nbsp;nbsp;nbsp;Helmholtz, Physiol. Optik. S. 512.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Einige nannten die Farben brillant, andere vermochten kaum etwasnbsp;davon zu sehen; doch glaube ich, dass sie Niemanden ganz entgangennbsp;sind. (Pechner, Pogg. Ann. Bd. 45, S. 227.)
246
-ocr page 259-33
verteld had, wat er te zien was; maar ook bij vele meer ontwikkelden duurde het geruimen tijd vóór zij de frappantenbsp;kleuren in het oog kregen. Bij verschillende personen isnbsp;de waarneming verschillend, zeker voor een groot deel afhankelijk van de gevoeligbeid van het netvlies voor kleuren.
Bleek dit reeds uit de tegenstrijdige mededeelingen van Benham en Liveing, te voren vermeld, duidelijker nognbsp;zal dit in het oog springen uit de volgende tabellen, waarinnbsp;ik opgeteekend heb wat de heeren M. (A), volkomen rood-groenblind, Sm (B) zeer zwak in de lichtere roode en groenenbsp;tinten, S (C) goed kleuren onderscheidende, en ik zelf (D)nbsp;bij Benham’s tol waarnamen aan de verschillende stellennbsp;cirkels bij zeer langzame, matige en tamelijk snelle rotatie. 2)
2) De snelle rotatie regelde ik zoodanig, dat de verschillende stellen van cirkels nog duidelijk onderscheid in tint vertoonen.
247
-ocr page 260-Zeer langzame rotatie:
Binnenste stel. |
2de gtel. |
3de stel. |
4de | |
A. |
Rood. |
Paars. |
Donker rood. |
Zwart. |
B. |
Licht blauw. |
Donker blauw. |
Zeer donker blauw. |
Zwart. |
C. |
Afwiss. paars, groen en violet. |
Afw. zilverglans en paars. |
Paars. |
Zwart. |
D. |
Licht groen met rood afwiss. |
Violet. |
Vuil violet. |
Blauw met iets paars. |
Matige rotatie:
A. |
Licht rood. |
Grijs. |
Groen. |
Zwart. |
B. |
Licht groen. |
Paarsblauw. |
Licht blauw. |
Zwartblauw. |
0. |
Licht groen met strepen. |
Paars met groenen weerschijn. |
Paars. |
Violet. |
D. |
Licht groen. |
Violet met rose afwisselend. |
Licht paars. |
Blauw met iets violet. |
Snelle rotatie:
A. |
Licht rood. |
Blauw rood. |
Groen. |
Zwartgrijs. |
B. |
Licht rood. |
Licht rood. |
Donker rood. |
Zwart. |
C. |
Paarsgrijs. |
Groengrijs. |
Paars. |
Violet. |
D. |
Vuil violet met |
Olijfgroen. |
Loodblauw met |
Donker violet |
groen afw. |
donkergroen |
met roode | ||
afwisselend. |
randen. |
Indruk van de geheele schijf bij snelle rotatie:
C.
D.
Paars met witte vlammen.
Violet met gele vlammen.
248
-ocr page 261-Zeer langzame rotatie:
Binnenste stel. |
2^® stel. |
3^® stel. |
4lt;l® stel. | |
A. |
Donker rood. |
Licht groen. |
Groen. |
Zwart. |
B. |
Blauw. |
Groen. |
Donker groen. |
Zwart. |
C. |
Rood. |
Zilveraohtig paars. |
Grijs. |
Zwart. |
D. |
Rood met paars afwisselend. |
Olijfgroen met geel afw. |
Donker groen met violet afw. |
Zeer donker groen met lichtnbsp;violette randen |
Matige rotatie:
A. |
Paars. |
Grijs. |
Groen. |
Zwart. |
B. |
Rose. |
Licht groen. |
Donker groen. |
Zeer donker groen. |
C. |
Rood. |
Zilverachtig geel. |
Grijs. |
Blauw. |
D. |
Licht rose met paars afw. |
Licht groen met vuil violet afw. |
Vuil paars. |
Blauw met lichte randen. |
Snelle rotatie:
A. |
Licht rose. |
Licht rood. |
Blauw rood. |
Vuil groen. |
B. |
Rose. |
Rood. |
Rood. |
Onbepaald donker. |
C. |
Paars. |
Geel. |
Licht paars. |
Blanw groen. |
D. |
Violet met groen afw. |
Licht paars. |
Vuil paars. |
Donker groen. |
Indruk van de geheele schijf bij snelle rotatie:
Vuil groen.
Groen met donkere vlammen van onbepaalde kleur.
Groen fond met roode vlammen.
Centrum vuurrood, peripberie licht groen, voortdurend door elkaar vlammende.
249
-ocr page 262-Wat hierbij het meest opvalt, is wel dat de heeren M. en Sm., behalve dat zij dikwijls aan de kleuren verkeerde namennbsp;geven, zooveel minder van het kleurenspel zien, ofschoonnbsp;wij toch telkens op dezelfde plaats stonden, een weinig ternbsp;zijde, als we onze waarnemingen opschreven.
Het is dan ook de eerste keeren lang niet gemakkelijk met juistheid aan te geven, wat men eigenlijk ziet, hetgeennbsp;ook den heer S. opviel, die nagenoeg alles zag als ik, watnbsp;nog al merkwaardig is voor iemand die nooit vroeger denbsp;proef had verricht.
Men zou kunnen denken, dat de schitterende randen en het afwisselen der kleuren door mij herhaaldelijk gade geslagen, ja wellicht het geheele verschijnsel, te wijten zijnnbsp;aan slechte centratie van schijf en bogen, of aan wakkelennbsp;en zwaaien der scbijf; het is volkomen waar dat, wanneernbsp;de schijf deze fouten maakt, juist de prachtigste, glinsterende tinten voor den dag komen; maar ook op een geheelnbsp;zuiver gecentreerde en regelmatig loopende schijf ziet mennbsp;ze optreden, i)
Indien werkelijk de verklaring te zoeken is in dispersie van de brekende middenstoffen van het oog, dan zullen
1) Dit toonde mij de heer van Huffel, Assistent bij de Physica, die zich ook geruimen tijd met dit onderwerp heeft bozig gehouden; op eennbsp;zuiver loopende draaibank, had hij de schijf met zuiver geconstrueerdenbsp;en goed gecentreerde cirkellijnen op een massief vlak aangebracht. Zooalsnbsp;dë heer^ van H. mij mededeelde, hadden zjjne proeven hem slechts totnbsp;negatieve resultaten geleid, wat de verklaring der feiten betreft.
250
-ocr page 263-verschillen van vorming van het hoornvlies (astigmatismus, /_ «, ellipsoide vorming) niet zonder invloed zijn op denbsp;individueele verschillen ten opzichte van deze verschijnselen.
Vragen wij ons af, of aan de waarneming der Fechner’-sche kleurverschijnselen eenige praktische toepassing is te verbinden, zoo moet ons antwoord alsnog ontkennend zijn.nbsp;Toch is het niet onmogelijk, dat men bij verdere ontledingnbsp;der omstandigheden, die hier samenwerken, in deze verschijnselen een hulpmiddel zal vinden tot het bepalen vannbsp;den graad van het achromatisme der verschillende oogen,nbsp;alsmede tot verklaring van sommige afwijkingen van denbsp;gezichtsscherpte bij verschillende schijnbaar normale oogen.
Maar bovenal kan de ontleding van de bovenvermelde verschijnselen een aanleiding en tevens een hulpmiddel zijnnbsp;tot nadere oplossing van tal van vragen betreffende kleurnbsp;en kleurperceptie die, zooals we gezien hebben, zich hierbijnbsp;veelvuldig voordoen.
251
-ocr page 264- -ocr page 265-9
UITGEGEVEN DOOR HET
OOGHEELKUNDIG GEZELSCHAP.
TWEEDE AFLEVERING.
HAARLEM,
J. L. E. J. KLEYNENBERG, 1896..
253
-ocr page 266- -ocr page 267-DOOK
Dr. M. JUDA.
Mijne Heeren!
Alvorens de Vergadering te openen, zij het mij vergund U een overzicht te geven van de verschillende methodennbsp;van cataractoperatie, om vooral daarbij te doen uitkomennbsp;het aandeel, dat onze landgenooten daarin gehad hebben.
Sedert onheuglijke tijden kende men twee wijzen om de cataract‘te verwijderen, namelijk de nederdrukking (depressie) en de extractie. Van de depressie lezen wij reeds bijnbsp;Celsus de volgende beschrijving: Men moet, zegt hij, dennbsp;lijder tot de operatie voorbereiden, door' hem weinig tenbsp;doen eten en geen anderen drank toe te staan dan water,nbsp;gedurende den tijd van drie dagen. Kort vóór de operatienbsp;mag hij niets gebruiken. Na deze voorbereiding laat mennbsp;hem zitten op een stoel, op een goed verlichte plaats, metnbsp;het aangezicht gekeerd naar de zijde van het licht. Denbsp;operateur plaatst zich tegenover hem, op een stoel, ietsnbsp;hooger dan de vorige. Achter den lijder staat een helper,nbsp;die zijn hoofd vasthoudt, om de beweging te verhinderen,nbsp;want de minste beweging zoude hem in gevaar brengennbsp;•om voor altoos zijn gezicht te verliezen. Het is zelfs goed
255
-ocr page 268-om het oog, waaraan de operatie verricht wordt, rustig te-houden, door het ander oog met een verband te bedekken.. Als de operatie aan het linkeroog moet geschieden, opereertnbsp;men met de rechterhand, en aan het rechteroog met denbsp;linkerhand. De operateur neemt nu de naald, die plat ennbsp;snijdend is, steekt die dwars door de oogvliezen tusschennbsp;de iris en den buitensten ooghoek naar het midden dernbsp;cataract. Dan wordt de naald een weinig nederwaartsnbsp;gedrukt, en in de lens gestoken. Door eene zachte beweging wordt de lens tot onder de pupil gedrukt, en daarna,nbsp;sterker naar beneden. De naald wordt vervolgens eennbsp;weinig teruggetrokken, en de operatie heet goed geslaagdnbsp;te zijn, wanneer de lens niet naar boven rijst, maar opnbsp;hare plaats blijtt rusten. Gebeurt dit niet, dan moet denbsp;lens met de zijden van de naald in verscheidene kleinenbsp;stukken verdeeld worden. Deze stukken blijven namelijknbsp;gemakkelijk op hunne plaats, of wanneer deze naar bovennbsp;rijzen, belemmeren zij minder het gezicht. De operateurnbsp;trekt de naald recht naar buiten, en dekt het oog met zeernbsp;zachte wol, bestreken met eiwit, daarop, leggende zulkenbsp;hulpmiddelen, welke in staat zijn de ontsteking te beletten..nbsp;Het geheel wordt door een bekwaam verband op zijn plaatsnbsp;bevestigd. De lijder moet zich vervolgens ter ruste leggen,nbsp;en eene strikte onthouding in acht nemen. Men geeft hemnbsp;de eerste dagen niets dan vloeibare spijzen, om zijne kaaknbsp;niet te vermoeien, terwijl op den dag der operatie nietsnbsp;gebruikt mag worden.
De beschrijving der depressie verschilt bij anderen weinig met die van Celsus. Zoo vinden wij bij Soarpa, dat hij dennbsp;bulbus met een pincet tixeert vlak onder het hoornvlies..nbsp;Zijn naald, die eveneens tweesnijdig is, is licht gebogen.nbsp;Door eene beweging van de heft wordt de lens naar buitennbsp;ondergedrukt.
Aan deze operatie zijn verschillende nadeelen verbonden., In de eerste plaats, wanneer de lens slechts gedeeltelijk ofnbsp;in het geheel niet naar beneden kan gedrukt worden, omdat
256
-ocr page 269-'.zij niet de behoorlijke consistentie heeft, dan werkt de •operatie als eene discisie, maar levert veel meer harenbsp;nadeelen dan voordeelen op. Ook kan door het een of andernbsp;toeval, b.v. door eene onverwachte snelle beweging van hetnbsp;•oog, de lens in de voorste oogkamer geraken, en zou hetnbsp;oog door Iridokyklitis of Panophthalmie ten gronde kunnennbsp;gaan, als men niet spoedig door eene opening in de corneanbsp;de lens verwijderde. Maar ook zelfs, wanneer de operatienbsp;goed gelukt, en de lens ingekapseld wordt, kan zij als vreemdnbsp;lichaam eene troebelheid en verschrompeling van het glas-vocht te weeg brengen, waardoor loslating van het netvliesnbsp;kan ontstaan.. De nadeelen, aan deze operatie verbonden,nbsp;waren dus zoo groot, dat deze langzamerhand geheel verlaten werd, en vervangen door de extractie. Ook dezenbsp;methode schijnt reeds zeer oud te zijn, althans volgens denbsp;onderzoekingen van Anagnostakis is bewezen, dat de wegneming van de cataract uit het oog reeds ten tijde van Gale-Nus bekend was. Petit heeft in 1708 en St. Yves in 1715 denbsp;extractie ten uitvoer gebracht, echter alleen bij cataracten,nbsp;die in de voorste oogkamer geraakt waren. De operatienbsp;kwam weder in het vergeetboek, totdat Da viel in 1745nbsp;weer een cataract uit de voorste oogkamer door extractienbsp;verwijderde bij een hermiet van Aiguilles in Provence, bijnbsp;wien hij eene poging tot depressie had gedaan. Hij beslootnbsp;toen alle cataracten aldus te opereeren. De instrumenten,nbsp;die door Da viel gebruikt werden, waren een spitse, snijdende, half kromme naald, dienende tot het maken dernbsp;eerste opening in het hoornvlies, een stomppuntig myrten-vormig lancet om de wond te vergrooten, en twee gebogennbsp;scharen. Met de scherppuntig aan weerszijden snijdendenbsp;naald opende hij de kapsel, en bracht de lens naar buitennbsp;¦door drukking op het oog, en met behulp van het welbekende lepeltje, waarmede hij ook achtergebleven restes uitnbsp;de voorste oogkamer verwijderde. Wanneer de kapsel verdikt was, werd eene cirkel vormige opening met de naaldnbsp;;gemaakt, en het vliesje met een pincet verwijderd. Daar
251
-ocr page 270-Da VIEL zich van zoovele instrumenten bediende tot doorsnijding van het hoornvlies, hebben later verscheidene operateurs getracht de methode te verbeteren door daarvoor slechts één instrument, een mesje, te gebruiken. La Faye,.nbsp;PoYET en Sharp waren de eersten, die daartoe overgingen..nbsp;Bérenger, Pamard, Guérir, Richter, de Wenzel en vooralnbsp;Beer gaven deels betere instrumenten, deels betere voorschriften voor de uitvoering der operatie. Ook onze landgenoot Gerard ten Haapf, chirurgijn te Rotterdam, vannbsp;wien Dr. de Haas in 1893 bij de opening der vergaderingnbsp;eene levensbeschrijving gaf, heeft een nieuw mesje en eennbsp;nieuwe methode aanbevolen. Ziehier hoe hij mededeelt, datnbsp;hij op zeer eenvoudige, gemakkelijke, doch niet mindernbsp;zekere wijze, de nieuwe cataractoperatie met gewenschtnbsp;gevolg uitoefende. De operatie moet nooit ondernomen worden,nbsp;zonder dat het lichaam te voren behoorlijk bereid is, opdatnbsp;men de bijkomende toevallen zich zelve nooit te wijtennbsp;hebbe. Bij volbloedigheid moet men aderlaten en eene verkoelende levenswijze laten houden. Indien er eene kwaadsappigheid heerscht, zijn purgeerende en bloedzuiverendenbsp;middelen steeds dienstig. Een open lijf te houden, en tenbsp;beletten dat de vochten naar het hoofd gevoerd worden, isnbsp;vooral noodzakelijk. Door het zetten van clysteren ennbsp;aderlaten op den voet, kan men zulks bewerkstelligen,nbsp;maar vermits het in onze Nederlandsche steden p,an geennbsp;geneesheeren ontbreekt, zoo laten wij liefst de voorbereiding van het lichaam aan hen over.
De patient, die dan alvorens tot de operatie is voorbereid,., wordt in een helder daglicht op een vrij hoogen stoel geplaatst, het hoofd wordt ondersteund tegen de borst vannbsp;een helper. Het gezonde oog wordt door een pleister gesloten. De helper houdt met de eene hand het hoofd, ennbsp;met de andere heft hij door middel van een dubbelen stompen haak het bovenste ooglid op en ondersteunt daarmedenbsp;eenigermate den oogbol. Het aangezicht wordt naar boven,nbsp;gedraaid, om het uittreden van het glasvocht te voorkomen..
258
-ocr page 271-De operateur staat vóór den lijder. Veronderstellende, dat het linkeroog zal geopereerd worden, wordt het onderstenbsp;ooglid met den voorsten vinger van de linkerhand naarnbsp;beneden getrokken, en de middelste vinger in den binnensten ooghoek geplaatst. Door de plaatsing dezer twee vingers en door hulp van den helper wordt het oog eeniger-mate bevestigd, hetgeen zeer noodzakelijk is, omdat denbsp;meeste lijders door de vrees voor de operatie hunne oogennbsp;niet genoeg stilhouden, doch men moet oppassen, dat hetnbsp;oog niet gedrukt wordt. Sommigen gebruiken een kleinnbsp;dubbel haakje, dat zij. in het bind vlies van het onderstenbsp;gedeelte van het oog dicht bij het hoornvlies inbrengen,nbsp;om daardoor het oog te bevestigen en naar zich toe te halen,nbsp;doch TEN Haafp oordeelt, dat als men het buiten het haakjenbsp;doen kan,- het beter is het niet te gebruiken dan in hoogenbsp;noodzakelijkheid, daar de haakjes kunnen uitscheuren ennbsp;daardoor groote belemmering veroorzaken. Wanneer hetnbsp;oog alzoo in een goeden stand geplaatst is, neemt men hetnbsp;mesje, dat zeer fljn, welsnijdend en aan de punt beiderzijdsnbsp;scherp is. Men houdt het als een schrijfpen, en met zijnnbsp;snijdende zijde naar beneden. Men brengt de punt op hetnbsp;doorschijnende hoornvlies, omtrent een halve lijn van hetnbsp;ondoorschijnende, recht tegenover de pupil, en doorsteektnbsp;spoedig het hoornvlies, gaat alzoo in en door de voorstenbsp;oogkamer lijnrecht tegenover de dwarse middellijn van denbsp;pupil heen naar den buitenooghoek toe, terwijl men somsnbsp;den kapsel van de cataract treft. Men doorsteekt voor denbsp;tweede maal het doorschijnend hoornvlies aan de tegengestelde zijde op een gelijke hoogte en afstand van het ondoorschijnende, zoodat de punt van het mesje een zevendenbsp;van een duim er doorkome. Vervolgens draait men hetnbsp;mesje een weinig met zijn snijdende zijde buitenwaartsnbsp;om de iris niet te kwetsen. Men Dekt het een weinignbsp;heen en weer, en snijdt alzoo schuins de helft van hetnbsp;doorschijnende hoornvlies door, makende eene wond in denbsp;gedaante van een halve wassende maan. Op hetzelfde
259
-ocr page 272-oogenblik, dat de snede eindigt, en het mesje naar buiten komt, drukt men met den voorsten vinger, die het onderstenbsp;ooglid naar beneden houdt, zachtjes tegen den oogbal, alsnbsp;wanneer het zelden mist, of de verduisterde of ontaardenbsp;lens schiet op hetzelfde oogenblik door de persing met hetnbsp;waterachtig vocht door de pupil heen tot in de voorstenbsp;oogkamer, en van daar somtijds tot op de wang. Wanneernbsp;echter de cataract na de gedane insnijding en geringe drukking niet volgt, maar op zijn plaats terugblijft, moet mennbsp;het oog met drukken vooral niet vermoeien, maar dennbsp;kapsel openen, waarvoor La Faye een zeer kunstig verborgen lancetje heeft aangeprezen. Tek Haaee gebruiktenbsp;daar echter voor de punt van het mesje, waarmede de insnijding in het hoornvlies gemaakt wordt. Wanneer denbsp;cataract na de klieving van den kapsel nog niet te voorschijn komt, is dit een bewijs dat hij aan de iris vergroeidnbsp;is, en moet dan van deze worden losgemaakt door middelnbsp;van een tweesnijdende naald.
Na de operatie wordt het oog met lauw water afgewas-schen. Indien zich bloed in de voorste oogkamer bevindt, moet men trachten dit met een lepeltje te verwijderen. Denbsp;lijder legt zich thans te bed. Bij zenuwachtige personennbsp;wordt terstond een grein opium gegeven. Benige uren daarna,nbsp;als de lijder bloedrijk is, wordt een ruime aderlating gedaannbsp;op den arm, en worden zacht voedsel en verkoelende dranken toegediend.
G. .1. Beek te Weenen heeft in 1802 eene monographie in het licht gegeven, waarin hij zijne methode behandeltnbsp;om de cataract met den kapsel te extraheeren. Deze monographie werd uit het Duitsch vertaald door F. G. v. Inoen,nbsp;stadschirugijn en operateur te Dordrecht. De operatie wordtnbsp;op de volgende wijze beschreven. Het hoornvlies wordt doornbsp;een cataractines, dat u allen bekend is, gekliefd. Om denbsp;lens los te maken, gebruikte Beek een lansvormig instrument, dat hij in de lens stak. Deze lans wordt op en neernbsp;en van rechts naar links bewogen om overal de verbinding
260
-ocr page 273-los te maken. Na het uittrekken van de lans komt de lens meestal van zelf uit het oog, of wordt door een zeer zachtenbsp;drukking met den vinger verwij'derd. Men moet vooralnbsp;een groote opening in het hoornvlies maken.
Beek noemt de volgende voordeelen voor zijne operatie op :
lo. Is zijne methode van opereeren veel eenvoudiger dan alle toen bekende methoden van extractie; de lens treedtnbsp;in eens met den kapsel uit het oog, de pupil is terstondnbsp;zuiver, en het schadelijk gebruik van den Davielschen lepelnbsp;vervalt geheel.
20. Het oog , lijdt veel minder dan bij.de andere methoden, daar men niet zoo sterk op het oog behoeft te drukken.
80. Vervallen alle nastaren, die uit verduistering van den kapsel of restes van de lens ontstaan.
40. Zij, die volgens deze methode geopereerd zijn, genezen veel spoediger. Deze ondervinding deed hij op bij cataract-lijders, die op het eene oog volgens de gewone, en op hetnbsp;andere volgens zijne methode werden geopereerd. Nagenoegnbsp;bij allen was het laatste genezen, terwijl het eerste nognbsp;zwak en lichtschuw was.
50. Zij, bij wien de lens. met den kapsel is verwijderd, zien veel scherper dan die, waarbij de kapsel terugblijft.
Hendrik Omeijeb, chirurgijn te Amsterdam, gaf in 1777 eene beschrijving van eene nieuwe methode van cataract-extractie. Deze bestaat uit een snede recht door het middennbsp;van het hoornvlies. Ter hoogte van % der cornea in hetnbsp;midden boven de pupil wordt'het mesje ingestoken. Alsnbsp;men in de voorste oogkamer gekomen is, vervolgt men denbsp;snede in een rechte lijn naar beneden, blijvende % van eennbsp;lijn van den onderrand. Men moet het heft van het mesjenbsp;naar de slaap van het hoofd toe houden om een schuine wondnbsp;te verkrijgen, die gemakkelijker geneest. Wanneer de wondnbsp;te klein blijkt te zijn, moet men die op een holle sondenbsp;verwijden. Met een puntig werktuig opent men den kapsel,nbsp;en drukt zachtjes de lens naar buiten. Door de schuinenbsp;snede van de cornea is de wond spoedig genezen, terwijl
261
-ocr page 274-10
het litteeken zeer weinig het zien schijnt te belemmeren.
Gekrit Jan van Wy, heelmeester te Amsterdam, heeft in 1784 eene nieuwe methode van cataractoperatie aangegeven, waarvan hij bericht zond aan de Koninklijke Academienbsp;der Heelkunde te Parijs. Dit bericht werd gunstig beoordeeld en de daarin vermelde kunstbewerking met goed gevolg beproefd. In zijne beschrijving noemt hij deze wijzenbsp;van staarsnijdden veiliger, eenvoudiger en gemakkelijker.nbsp;Als nadeelen van de cataractextractie volgens Daviel noemtnbsp;hij op:
10. De kwetsing van de iris, die niet altijd mogelijk is te vermijden:
20. Het lidteeken van de cornea kan soms hinderlijk zijn.
30. Ka de gewone incisie in de cornea gebeurt het dikwijls, ook nadat men den kapsel geopend heeft, dat de lens tegenstand biedt, zoodat men een meer dan gewone drukking met de vingers moet uitoefenen, waardoor onverwachtnbsp;glasvocht wordt ontlast.
V. Wy geeft de volgende beschrijving van zijne methode.nbsp;Het blinde oog wordt door dennbsp;operateur en een kundigennbsp;helper op de gewone wijze bevestigd. Hierna vat men hetnbsp;instrument, (zie lig. 1,) dat veelnbsp;overeenkomst heeft met eennbsp;snepper, alleen verschillend innbsp;het mesje, tusschen duim ennbsp;wijsvinger van de rechterhand,nbsp;indien het linkeroog geopereerd moet worden, en vannbsp;de linkerhand, indien de kunstbewerking aan het rechteroognbsp;geschieden zal. Men voertnbsp;de punt van het snijmesje op
de gewone plaats door de cornea en de voorste oogkamer
262
-ocr page 275-^91
11
tot aan den rand van de pupil; dan moet men het mesje eenigszinsnbsp;schuin naar beneden doen hellen ennbsp;dan drukken op een veertje, waardoor het mesje den ondersten randnbsp;der cornea in eens doorsnijdt. Hetnbsp;mesje is aan het voorste gedeeltenbsp;tweesnijdend, maar overigens is denbsp;rug rond en stomp, en daar hetnbsp;aan de punt tot aan het einde langzamerhand dikker wordt, zoo gaatnbsp;er niets van het waterachtig vochtnbsp;verloren, voordat door het drukkennbsp;op de veer de geheele cornea doorsneden is. De extractie geschiedtnbsp;verder op de gewone wijze.
Fig, 2.
Van Wy meldt later, dat hij niet in alle opzichten tevreden was metnbsp;zijn nieuw instrument, en wasnbsp;daarom steeds bedacht op verbetering, totdat hij eindelijk op dennbsp;17d«n September 1801 den beroemdennbsp;Rotterdamschen operateur F. H...nbsp;Gram met zijn eigen instrument denbsp;staarsnijding in tegenwoordigheidnbsp;van eenige andere kunstgenootennbsp;zeer voldoend en meer bevredigendnbsp;dan met zijn knipmesje had ziennbsp;verrichten. Daar Gram zich echternbsp;openlijk voor de geheimhouding vannbsp;zijn instrument verklaarde, en hetnbsp;zorgvuldig voor onderzoek beveiligde, beproefde V. Wy zelf een nieuwnbsp;instrument te vinden, en slaagde erin een te doen vervaardigen, datnbsp;hem volkomen bevredigde. Het in-
263
-ocr page 276-12
ytrument bestaat uit een mesje, welks heft onderaan is bevestigdnbsp;aan een veér. Het heft is verborgennbsp;sj (nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in een koker, waaraan een knop is
bevestigd. Wanneer op de knop gedrukt wordt, rekt de veer zich uit en het mesje schiet naar voren.nbsp;(Zie lig.. 2 en 8). Nadat hij eerst opnbsp;dieren en daarna op menschen metnbsp;goed gevolg de operatie verricht had,nbsp;meende hij zijn vriend Gram dit tenbsp;moeten berichten, en stelde hemnbsp;voor hunne instrumenten en hunnenbsp;wijze van werken spoedig algemeennbsp;bekend te maken, om hunne kunst-genooten binnens- en buitenslandsnbsp;in staat te stellen daarmede evennbsp;gelukkig als zij te kunnen werken.nbsp;Karakteristiek is het volgend antwoord van Gram: „Ik zie met genoegen, dat mijne methode van staar-snijding UEd. aanleiding heeft gegeven tot het vinden van een bijnanbsp;soortgelijk instrument, ten minstenbsp;paralel in werking. Niets zal mijnbsp;aangenamer zijn, dan dat UEd. ernbsp;zoowel mede moogt slagen, als iknbsp;met het mijne.”
Bij deze nieuwe methode plaatst men een helper op een stoel vannbsp;Kig. 3.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gewone hoogte tegenover het licht,
¦en op zijn schoot een wel gevuld zacht kussen. Men laat •den lijder op een laag stoeltje, met het aangezicht insgelijksnbsp;naar het licht gekeerd vóór den helper nederzitten op zulknbsp;¦een afstand, dat hij, zich achterover buigende, het hoofd gemakkelijk op het'kussen kan nedeiieggen. Nu plaatst de
-ocr page 277-operateur, zittende op een stoel, zich ter zijde van het oog dat geopereerd moet worden en neemt het instrument innbsp;de hand, legt de duimen bij en naast elkander op het knopje'nbsp;zonder er op te drukken. Een helpei’ houdt de oogledennbsp;van elkander en'de operateur houdt het instrument gereednbsp;om op het oogenblik, dat het oog den juisten stand heeft,,nbsp;namelijk niet te veel naar buiten of binnen is gedraaid, opnbsp;het knopje te drukken, zoodat het mesje losschiet en aannbsp;den onderkant een halvemaanvormig stuk van de corneanbsp;dooi'snijdt. Nu neemt de operateur het mesje weg, laatnbsp;den lijder zijne oogen sluiten, zet hem eenige oogenblikkennbsp;met den rug naar het licht gekeerd, terwijl de operatienbsp;verder op de gewone wijze wordt ten einde gebracht.
De veranderingen, die later in de wijze van extractie gebracht werden, betreifen het voeren van de snede door de cornea en sclerotica. In plaats van, zooals tot nu toe gebeurde, de snede recht naar beneden te voeren, werd denbsp;cornea in de richting van de groote meridiaan gekliefd metnbsp;een lans, eene operatie, waaraan men den naam gaf vannbsp;lineairextractie. Deze methode werd door Palucci, Rosasnbsp;en Jaeöek toegepast bij verschrompelde cataracten, doornbsp;Gibson en Tra vees bij weeke cataracten. Daar deze methodenbsp;verschillende nadeelen opleverde voor cataracten met normale consistentie, zooals op ouderen leeftijd het geval was,,nbsp;zocht V. Geaeee deze gevaren te voorkomen door dezenbsp;operatie met, eene iridectomie te verbinden, terwijl hij denbsp;snede aan den rand der cornea maakte'. Terwijl aan denbsp;eerste den naam van eenvoudige lineairextractie werd gegeven, noemde men de laatste gewijzigde lineairextractie..nbsp;Ik zal niet langer van uwe aandacht vergen om de verschillende variaties aan te geven, die in deze methode zijnnbsp;aangebracht. Ik behoef ü slechts de namen te noemen van.nbsp;V. Graefe, Bowmann, Critchett, Weber, .Jacobson, Pagen-STECHBR, Wecker en vele anderen om U de bekende verschillen van operaties voor den geest te roepen. Ik ganbsp;liever over tot een derde wijze van cataractoperatie, name-
i
265
-ocr page 278-maal ontsteking. Dit noemde Bucchorn
lijk de discisie van de cataract. Wanneer deze methode voor het eerst is toegepast, is moeielijk te zeggen. Denbsp;mededeeling van Wenzel, Gtleize en Beer, dat zelfs grootenbsp;stukken lens, na de extractie in het oog achtergebleven,nbsp;allengs geresorbeerd worden, deden Conbadi in 1797 besluiten om de troebele lens door verscheuring van dennbsp;voorsten kapsel te doen oplossen. Hij deed dit door eennbsp;lancetvormig mesje door de cornea heen te steken. Bucchobnnbsp;deed dit in 1806 met een naald en gaf aan deze operatienbsp;den naam van Keratonyxis. In zijne dissertatie, vertaaldnbsp;door W. Mensebt, oculist en stadsoperateur van de cataractnbsp;te Amsterdam, lezen wij, dat de naald gelijk is aan denbsp;kromme depressienaald van Scarpa, met dit onderscheid, datnbsp;het gekromde deel niet zoo lang is. De punt moet zeernbsp;scherp zijn. De hals der naald moet allengs in dikte toenemen, om het uitvloeien van het waterachtig vocht tenbsp;verhinderen. Daar deze zeer moeielijk door de cornea konnbsp;voortgeschoven worden, werd de hals der naald later dunnernbsp;gemaakt. Vóór de operatie werd de pupil verwijd door hetnbsp;indruppelen van een eene oplossing van hyoscyamus. Nadatnbsp;men de punt van de naald door de cornea heeft gestoken,nbsp;verscheurt men den kapsel in. alle richtingen. Is de cataract week, dan vloeit de massa uit den kapsel en wordtnbsp;langzamerhand door het waterachtig vocht opgeslorpt. Isnbsp;de cataract echter breiachtig, dan verbrijzelt men die opnbsp;zijne plaats, in zooverre dit gedaan kan worden, zonder denbsp;iris te beschadigen. Verder tracht men eenige stukkennbsp;door de pupil in de voorste oogkamer te brengen, dewijl zijnbsp;aldaar veel spoediger opgelost worden dan in de achterstenbsp;oogkamer. Na het uithalen der naald wordt' het oog gesloten, de oogleden door middel van engelsche pleister bijnbsp;elkaar gehouden; terwijl een fijn linnen doek op het oognbsp;om het hoofd heen bevestigd wordt. Vijf a zes dagen nanbsp;de operatie worden de hechtpleisters weggenomen, maar denbsp;doek nog eenige dagen over de oogeh gedragen. Bij 40nbsp;¦operaties ontstond
266
-ocr page 279-een goed resultaat. Hoe geheel anders bij thans vergeleken. De gevallen, waarbij de schrijver de voorkeur zou willennbsp;geven aan de Kei'atonyxis, zijn de volgende:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Bij weeke of geheel vloeibare cataracten.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Bij vergroeide cataracten, die zoowel door depressienbsp;als extractie moeielijk kunnen verwijderd worden.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Bij cataract op jeugdigen leeftijd.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Bij aangeboren cataract.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Bij personen met nauwe oogspleten of zeer diep liggende oogen.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Bij personen die slechts op één oog blind zijn. Denbsp;reden daarvan is dat zij spoediger weer gebruik kunnennbsp;maken van het gezonde oog, dan bij de andere methoden.
7. nbsp;nbsp;nbsp;Bij zwakke of aan stuiptrekking onderhevige personen,nbsp;daar deze operatie de minste pijn veroorzaakt.
8. nbsp;nbsp;nbsp;Wanneer een der andere methoden op het eene oognbsp;slecht afgeloopen is.
Ofschoon Büochoex de uitvinder was van deze operatie, had hij die alleen bij dieren en lijken verrichtteen hij zijnenbsp;dissertatie in het licht gat. De eerste, die deze operatienbsp;bij levenden verrichtte, was Langenbeuk, hoogleeraar in denbsp;ontleed- en heelkunde in Gottingen. Hij gebruikte daarvoornbsp;een naald, die matig gebogen is, met zeer korte snijdendenbsp;randen. De scherpe punt is zeer smal, terwijl de hals nognbsp;iets smaller is, om gemakkelijk en diep genoeg in te steken.nbsp;Ook kan men de naald dan beter naar alle zijden bewegennbsp;tot het verbrijzelen van de weeke en het nederdrukkennbsp;van de harde cataract. Prof. LancxEnbeck maaktenamelijknbsp;gebruik van de keratonyxis om de lens in de achterstenbsp;oogkamer te duwen, zoodat deze eene gewijzigde depressie-operatie kan genoemd worden. Twee uren vóór de operatienbsp;wordt het oog ingedruppeid met eene oplossing van extrac-tum belladonnae, terwijl dit kort vóór de operatie herhaaldnbsp;wordt. Het bovenste ooglid wordt door een helper in denbsp;hoogte gehouden. Het onderste wordt door den operateurnbsp;zelf naar beneden bevestigd. De naald wordt ingestoken
267
-ocr page 280-16
een of twee lijnen van den rand van het hoornvlieH verwijderd. Tegelijk met het dóórsteken laat men de hand een weinig zakken en schuift de naald spoedig door de pupil,nbsp;en legt de holle vlakte, wanneer het een harde cataract is,nbsp;tegen den voorsten rand van den kapsel, beurt het heftopnbsp;en laat de punt van den naald zakken. Door deze beweging wordt de cataract zoo gedraaid, dat de bovenste randnbsp;de achterste en de onderste de voorste wordt, zoadat mennbsp;haar gemakkelijk naar order kan drukken. Heeft men denbsp;cataract naar onder gedrukt, dan draait men het instrumentnbsp;tusschen de vingers, waardoor de punt los raakt. Geldt hetnbsp;een weeke cataract, dan ver brij selt men die zooveel mogelijknbsp;en trekt de verbrijzelde stukken met de naald in de voorstenbsp;oogkamer. Ha de operatie laat Langenbeck de oogen sluiten,nbsp;echter zonder hechtpleisters aan te leggen, daar men hierdoor het uitvloeien der tranen verhindert, die zich ondernbsp;de oogleden verzamelen. Op het oog wordt een compres^nbsp;gelegd, en met een doek vastgemaakt. De oogen wordennbsp;pas den achtsten dag geopend, terwijl de zieke niet te bednbsp;behoeft te liggen. Langzamerhand is de operatie weer innbsp;onbruik geraakt en alleen aangewend bij aangeboren cataracten en nastaren.
Ten laatste wil ik even in herinnering brengen de methode der opzuiging, hetzij door de sclerotica' met opening van dennbsp;achtersten kapsel, hetzij door de cornea met opening vannbsp;den voorsten kapsel. Deze methode, die alleen bij weekenbsp;cataracten toepasselijk is, heeft zooals u bekend is weinignbsp;navolgers gevonden.
Hiermede heb ik, mijne heereu, de verschillende wijzen van verwijdering van cataract kort beschreven. Deze beschrijving heeft volstrekt geen aanspraak op volledigheid,,nbsp;daarvoor zou te veel tijd van u gevorderd worden, en tennbsp;slotte zou het toch ovei'bodig zijn in deze vergadering. Mijnnbsp;doel was hoofdzakelijk om u te toonen, dat in het laatst vannbsp;de vorige en het begin van deze eeuw ook in ons landnbsp;mannen gevonden werden, die met voorliefde de oogheelkunde
268
-ocr page 281-17
beoefenden, niet alleen door vertaling van vreemde werken, maar ook door het zoeken naar verbetering in het bestaandenbsp;ons vak in eere hebben gehouden. Dit scheen mij nietnbsp;ongepast bij den aanvang van onze vergadering op heden.
II.
DOOR
De. NICOLAÏ.
Wat we onder diepteafmeting verstaan.
Als we spreken van diepteafmeting, dan bedoelen we die afmeting^ die niet ligt in een vertikaal vlak^ dat met onzenbsp;gezichdslijnen gelijke hoeken maakt.
a b stelt de doorsnede voor van het vertikale vlak, c dence zijnnbsp;de gezichtslijnen. In beide oogennbsp;vormt zich, bij gelijke accommodatie, op het netvlies hetzelfdenbsp;beeld van a b. Draaien we hetnbsp;vertikale vlak om zijne vertikalenbsp;as, zoodat het in den standnbsp;a'b' staat, dan komt de diepteafmeting in ’t spel. Het vlak a' bgt;nbsp;is nog wel vertikaal gebleven,nbsp;doch de hoeken, die het met de gezichtslijnen maakt, zijnnbsp;niet meer gelijk; punt a heeft zich verplaatst naar a' (naarnbsp;voren), punt b naar b' (naar achteren).
Bij gelijke accommodatie krijgen we nu niet meer het-
2
269
-ocr page 282-18
zelfde beeld van a' b' op onze netvliezen; in ’t linker oog IS het veel kleiner dan in ’t rechter.
Doch bovendien zai er in het beeld van elk oog afzonderlijk nog eene verandering plaats hebben; de punten a', c en b' worden n.1. niet meer gelijktijdig scherp waargenomen,nbsp;als het vlak zich dicht bij de oogen bevindt. Voor a' moetnbsp;sterker geaccommodeerd worden dan voor b'. Als a amp; 6 M.nbsp;verwijderd is, dan wordt dat accommadatieverschil zeer gering, zóó gering, dat we het gerust negeeren kunnen. Innbsp;zoo’n geval blijft dus het verschil in grootte der netvliesbeelden, voor het herkennen van den veranderen stand vannbsp;het vlak aö, alléén over.
II.
Dieptewaarneming.
De dieptewaarneming is, evenals elke waarneming, eene voorstelling, die op gewaarwordingen berust. Het aantalnbsp;gewaarwordingen, dat noodig is voor eene bepaalde voorstelling, kan zeer verschillend zijn.
Zien we met één oog naar een horizontaal wit koord op een vertikaal Vlak, dat met de gezichtslijnen gelijke hoekennbsp;maakt en ± 6 M. van ons af is, dan vormt zich op onsnbsp;netvlies een beeld, dat zich in horizontale richting over denbsp;staafjes en kegels uitstrekt. We trekken daaruit de conclusie, dat het licht afkomstig is van een voorwerp vannbsp;bepaalde (hier lengte) afmeting, dat overal even ver van onsnbsp;oog verwijderd is. Denzelfden indruk ontvangen we vannbsp;een vertikaal koord.
' Spannen we dat witte koord nu eens van het vertikale vlak naar een punt daarvóór gelegen, zóó dat het iets naarnbsp;beneden helt. Als we de helling goed nemen, dan krijgennbsp;we van het koord ook een horizontaal lichtbeeld van bepaalde afmeting op ons netvlies, op dezelfde staafjes en
270
-ocr page 283-19
kegels, waarop zooeven de horizontale lijn viel. Uit den indruk, dien het beeld van het touw alléén ons geeft, kunnen we dus geene andere gevolgtrekking maken, dan datnbsp;het voorwerp overal even ver van ons af is.
Voor het waarnemen van diepte hebben we dus meer gewaarwordingen noodig, dan voor het waarnemen vannbsp;lengte en breedte, meer, doch ook andere. Tot lengte ennbsp;breedte kunnen we direct besluiten door de gewaarwording,nbsp;die de staafjes en kegels geven, tot diepte niet.
De dieptewaarneming geschiedt indirect, tenzij er in ons netvlies afzonderlijke organen voor zijn.
Het is mijn doei niet, hier het voor en tegen der empiristische en nativistische theorieën te bespreken; voor het waarnemen der diepteafmeting hebben we m. i. geene afzonderlijke organen noodig. Alle verschijnselen kunnen op empirische wijze verklaard worden.
We hebben zooeven gezien, dat we geen gevoel van diepte konden krijgen, als we met één oog naar het in schuinenbsp;richting gespannen touw keken en daarbij alléén acht gaven op den indruk van het touw op ons netvlies. Tochnbsp;kunnen we met één oog wel degelijk diepte waarnemen-laten we nagaan op welke wijze.
a. Dieptewaarneming met één oog.
De factoren, die ons hierbij helpen, zijn;
1 nbsp;nbsp;nbsp;de accommodatie,
2 nbsp;nbsp;nbsp;de grootte der voorwerpen,
3 nbsp;nbsp;nbsp;de vorm „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
4 nbsp;nbsp;nbsp;de slagschaduw,
5 nbsp;nbsp;nbsp;het luchtperspectief,
6 nbsp;nbsp;nbsp;de beweging van het hoofd.
1. Van de beteekenis der accomynodatie kunnen we ons gemakkelijk overtuigen, als we eene afbeelding van eennbsp;landschap b.v. op 20 c.M. afstand bekijken door een positief glas van 5 D. Bewegen we het glas van het oog af
271
-ocr page 284-20
dan komt het object schijnbaar dichterbij, brengen we het glas dichter by het oog, dan gaat het object achteruit (^)..nbsp;Die schijnbare verplaatsing valt vooral op, als we het glasnbsp;eenige keeren snel achter elkaar van en naar het oog bewegen; zij wordt grooter naarmate die schuddende bewegingen dichter bij het oog plaats hebben. Is het glas (5 D.).nbsp;vlak bij het oog, dan bevindt zich het object in het brandpunt (20 c.M. achter het glas) en we moeten onze accom-mode geheel ontspannen, willen we de afbeelding duidelijknbsp;waarnemen; die geheel-ontspanning valt dus samen metnbsp;den indruk van grootsten afstand, dien we op dat oogen-blik ontvangen. Hoe verder het glas van ons af is, hoenbsp;sterker we de accommodatie moeten inspannen en hoe dichter het voorwerp bij ons komt.
Zooals ik reeds zei, valt die schijnbare vei plaatsing het meest op bij snelle bewegingen van het glas; het verschijnsel is bijna niet merkbaar, als ik het oog tijdens de verplaatsing van het glas even sluit, ofschoon het verschil innbsp;accommodatie dan toch even groot is. ’t Is dus niet denbsp;meerdere of mindere spanning van de accomm.spier alsnbsp;zoodanig, die het schijnsel teweegbrengt, doch het is denbsp;aanstoot, die van de hersenen moet uitgaan, om de spiernbsp;plotseling van den eenen in den anderen toestand te brengen.
Misschien komt er bij het bovengenoemde verschijnsel, behalve de accommodatie nog een andere factor in het spel,nbsp;n.1. de richting^ waarin de lichtstralen op het netvlies vallen.nbsp;Ik heb dezen factor niet genoemd onder diegene, die denbsp;gewaarwording van diepte veroorzaken, omdat ik geen positieve bewijzen voor zijn bestaan kan aanvoeren. Toch isnbsp;er wel iets, dat er voor pleit. Breng ik het object, waarvannbsp;boven sprake is, verder dan 20 c.M., b.v. 1 M., van mij af,nbsp;en maak dan met het glas kleine bewegingen dicht voor
(I) Dat niet het grooter en kleiner worden van het beeld don indruk van dichterbij on verder af zijn teweeg brengt, valt gemakkcdijk aan te toonen; bewegen we de lens vannbsp;het oog af, dan wordt het beeld kleiner; we zouden dus, alléén oordeelende naar de grootte,nbsp;dén indmk van verder afgaan moeten ontvangen, terwijl juist het tegenovergestelde plaatsnbsp;vindt.
272
-ocr page 285-21
het oog, dan zie ik de schijnbare verplaatsing nog, niettegenstaande mijne accom. dan geheel ontspannen is en blijft. Het verschil in grootte van het beeld kan moeilijk de oorzaak zijn, daar het object op dien afstand een zeer onduidelijk netvliesbeeld geeft, en de bewegingen van het glasnbsp;bovendien uiterst gering zijn.
De nauwkeurigheid, waarmee de afstand geschat wordt door middel van de accommodatie, laat veel te wenschennbsp;•over; de proefnemingen door Wundt en v. Helmholtz gedaan, bewijzen dit duidelijk (i). Toch moeten we niet vergeten, dat oefening ook hier veel doen kan; de éénoogennbsp;leeren ons dit.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De grootte der voorioerpen. Eenzelfde voorwerp, opnbsp;verschillende afstanden gezien, geeft ongelijke netvliesbeel--den; hoe verder het voorwerp van ons af is, hoe kleinernbsp;.zijn beeld wordt. Zien we in een landschap twee voorwerpennbsp;van bekende afmeting, twee menschen b.v., dan besluitennbsp;we uit de ongelijke beelden terstond, dat de een verder vannbsp;¦ons verwijderd is dan de ander.
Het schatten van den juisten afstand is eene kwestie van oefening; het is bekend, dat jagers het in dit opzicht vernbsp;kunnen brengen, de Transvaalsche boeren hebben ’t nognbsp;¦onlangs bewezen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De vorm van een voorwerp kan ons een zeker gevoelnbsp;van diepte geven, als dat voorwerp gedeeltelijk door eennbsp;ander wordt bedekt. Zien we een huis, waarboven een boomnbsp;zijne takken uitbreidt, dan weten we, als we den stam nietnbsp;zien, dat de boom verder van ons af is dan het huis.
Van veel beteekenis voor de dieptewaarneming is de vorm niet.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Do, slagscliaduio. Een voorwerp, dat een slagschaduwnbsp;werpt op een ander kan met dit laatste niet in één vlaknbsp;liggen; door de schaduw alléén ontvangen we dus reeds eennbsp;:gevoel van ongelijken. afstand. Ik noem hier de slagscha-(1) Zie VON Helmholtz, physiolog. Optik. 2e Aufl., S. 778.
273
-ocr page 286-duw en niet de schaduw in ’t algemeen, omdat de laatste m. i. slechts beteekenis heeft voor den vorm der dingen ennbsp;niet voor het waarnemen der diepteafmeting.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Het luchtperspectief. Onder luchtperspectief verstaannbsp;we de verandering, wat duidelijkheid en kleur betreft, dienbsp;ver afgelegen voorwerpen ondergaan, door de vóór hen hangende luchtlaag.
Het zijn vooral waterdampen, die de lucht minder doorschijnend maken, en aan doorvallend licht eene roode, aan teruggekaatst licht eene blauwe kleur geven. Hoe nevelachtiger het verschiet is, hoe verder wij ons de voorwerpennbsp;op den achtergrond van ons af denken.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Beweging van hoofd en lichaam. Onder de factoren, dienbsp;ons bij het zien met één oog een gevoel van diepte geven,nbsp;is deze zeker. de voornaamste. Als we ons voortbewegen, ontvangen we van de voorwerpen, die ons omringen, achtereenvolgens verschillende beelden op ons netvlies; daardoornbsp;bewegen de voorwerpen zich schijnbaar in tegenovergesteldenbsp;richting en wel des te sn,eller, hoe meer zij in de nabijheidnbsp;zijn. ’t Is deze ongelijke beweging, die ons de gewaarwording van ongelijken afstand geeft.
Doch er is nog iets anders, waardoor we hier het gevoel krijgen van in de ruimte te zien; ’t is de indruk van „tosnbsp;staan”., dien we van de voorwerpen ontvangen.
b. Dieptewaarneming met beide oogen.
Uit het bovenstaande blijkt, dat we met één oog wel degelijk de diepte kunnen waarnemen. Toch is het gevoelnbsp;van dieptezien, van in de ruimte zien, veel volkomener alsnbsp;we beide oogen gebruiken. De oorzaak moet gezocht wordennbsp;in de vorming van dubbelbeelden.
Als ik, voor de tafel zittende, een indruk wil krijgen van de ruimte en de voorwerpen vóór mij, dan laat ik den bliknbsp;dwalen over den achtergrond; ik richt de oogen niet opnbsp;een bepaald voorwerp, maar ik zie, als het ware, langs
274
-ocr page 287-23
de dingen, die vóór mij zijn. Van al die voorwerpen, behalve van het gefixeerde, ontvang ik dus dubbelbeelden.
Zij d de leuning van een stoel, e een punt op den achtergrond, dat ik fixeer, dan vormt zich van de leuning in
het linker oog een beeld in a', in het rechter in b'. Daar die puntennbsp;a' en b' geen dekpunten zijn, moetnbsp;ik de leuning dubbel zien. In werkelijkheid zie ik haar ook dubbelnbsp;en ook al de andere voorwerpen, dienbsp;in mijn gezichtsveld liggen, al bemerk ik er in gewone omstandigheden niets van. ’t Is de gewoonte,nbsp;die ons geleerd heeft de lastige dubbelbeelden te negeeren en die gewoonte gaat hierin zoo ver, dat het eenige moeite en oefening kost om hen weer bewust waar te nemen. Om hennbsp;te zien, moeten we niet letten op den vorm der voorwerpen, doch alleen op den indruk, dien ze op het netvliesnbsp;maken; we moeten leeren ons rekenschap te geven van denbsp;afzonderlijke gewaarwordingen, ’tis eene zaak van nauwkeurig waarnemen dus.
Het dubbelbeeld van de stoelleuning kan ik zeer gemakkelijk te voorschijn roepen, doch lang kan ik het niet houden ; de groote neiging tot enkel zien maakt, dat ik of het eene öf het andere beeld slechts waarneem. En juist hierinnbsp;ligt ’t, dat ik de stoelleuning vóór den achtergrond zie,nbsp;want zij beweegt er voor naar links en naar rechts. Heeftnbsp;het beeld van het linkeroog de overhand, dan schijnt denbsp;leuning ten opzichte van den achtergrond in f te staan,nbsp;heeft het rechter beeld de overhand dan projecteer ik haarnbsp;in g. De leuning beweegt zich dus tusschen / en ennbsp;daardoor krijg ik het gevoel van „/os s/«aw”, van „/ez;m”alsnbsp;het ware, hetzelfde gevoel, dat ik ontvang, als ik mij voortbeweeg {zie boven).
Wat van de leuning gezegd werd, geldt voor alle voor-
275
-ocr page 288-24
werpen, die ons omringen; behalve het gefixeerde punt beweegt zich alles schijnbaar. En die schijnbeweging is zeer goed te zien, ook al zijn we in het waarnemen der dubbelbeelden niet geoefend, vooral als we eenige keeren achtereennbsp;eerst het eene en dan het andere oog een oogenblik sluiten.
III.
Het zien van vormen.
Bij het zien van vormen wil ik liever spreken van derde afmeting, dan van diepteafmeting, omdat ’t dikwijls voorkomt, dat een klein deel, soms zelf slechts één hoekpunt,nbsp;ligt in een vertikaal vlak, dat gelijke hoeken maakt metnbsp;onze gezichtslijnen.
Van de dominosteenendoos b.v., die voor mij op tafel staat, ligt slechts de ribbe a h (fig. B) in het dichtst bij mijnbsp;zijnde, boven omschreven vertikale vlak. De rest van denbsp;doos ligt achter dat vlak, zoodat bij het waarnemen vannbsp;elk punt, dat zich niet in a 6 bevindt, diepteafmeting innbsp;het spel is.
Den besten indruk van den vorm verkrijgen we, als we de drie afmetingen duidelijk kunnen zien; het verschil isnbsp;b.v. zeer groot in de standen, die de fig. AqmB weergeven.nbsp;Als we de doos zoo konden plaatsen, dat het licht gelijkmatig over de zichtbare vlakken verdeeld was, zouden wenbsp;in stand A, bij het zien met één oog, uit niets het bestaannbsp;der derde afmeting kunnen opmaken. Gebruiken we beide
276
-ocr page 289-25
oogen, dan komen de dubbelbeelden en de schijnbare verplaatsing der niet gefixeerde punten weer in het spel.
Hier geldt alles, wat ik boven schreef over het „los
staan” der voorwerpen. Ook hier richten we den blik bijnbsp;voorkeur op die deelen, dienbsp;het verst van ons af zijn.nbsp;Fixeeren we den achterhoeknbsp;fe, dan geeft de voorhoek anbsp;een dubbelbeeld. Dat dubbelbeeld nemen we echternbsp;ook hier niet waar; ’t isnbsp;weer de neiging tot enkelvoudig zien, de wedstrijdnbsp;der oogen, die ons de zekerheid geeft, dat punt a nietnbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in één vlak* ligt met ö.
Waarom we èn voor het verkrijgen van den besten indruk van het „los staan” der dingen, èn bij het zien der vormen,nbsp;den blik bij voorkeur op den achtergrond richten, is, dunktnbsp;mij, niet moeilijk te verklaren. Bij het fixeeren van dennbsp;achtergrond ontspannen we onze accommodatie grootendeelsnbsp;of geheel, en daarom zien we rustiger, gemakkelijker, alsnbsp;we, in dien stand, onze oogen langs de verschillende voorwerpen laten glijden. Elke accommodatie-verandering tochnbsp;veroorzaakt een zeker gevoel van inspanning, dat des tenbsp;sterker wordt, hoe grooter het verschil in accommodatie is.
Dat het accommodeeren voor verschilllende afstanden werkelijk onaangenaam is bij het beschouwen der dingen,nbsp;blijkt, als we eenzelfde voorwerp eerst waarnemen terwijlnbsp;we de aeeomm. vrij spel laten, en daarna terwijl we haarnbsp;buiten werking gesteld hebben. Willen we de accomm.nbsp;opheffen, dan hebben we niets anders te doen dan eennbsp;positief glas van 1 D. op te zetten (als we emmetroop zijnnbsp;n.1.), en het voorwerp, dat we bekijken willen, 1 Meter vannbsp;ons af te plaatsen. Nog mooier en aangenamer indruk
277
-ocr page 290-26
krijgen we, als we zien door een Amerikaansch stereos-coop, waarin de prisma’s vervangen zijn door pos. glazen van 1 D.
Het verschil is werkelijk verrassend; we zien de dingen, zooals we hen op stereoscoopplaten waarnemen, door eennbsp;gewoon stereoscoop. Het bizondere, dat we aan de voorwerpen opmerken bij stereoscopisch zien, vindt, naar mijnenbsp;meening, hierin zijne oorzaak; doch daarover later.
Het zien met zooveel mogelijk ontspannen accomm. heeft nog twee andere voordeelen; er valt n.1. een grooter deelnbsp;van het gezichtsveld in de fovea^ waardoor we van eennbsp;grooter oppervlak een scherp beeld ontvangen, en elk voorwerp afzonderlijk wordt in zijn geheel duidelijker op hetnbsp;netvlies afgeteekend.
Stellen we de middellijn der fovea centralis op 0.2 m.M., dan is de middellijn van het oppervlak, dat nog in de foveanbsp;valt bij het zien op 1/2 M. = 62/3 m.M. en op 6 M. = 8 c.M.
IV.
Het zien van landschappen.
Bij het beschouwen van een landschap richten we den blik niet op de voorwerpen, die zich op den voorgrond bevinden, maar laten we het oog rusten op de dingen,nbsp;die ver verwijderd zijn; we zien met ontspannen accommodatie.
We laten het oog weiden over den achtergrond zonder een bepaald punt te fixêeren en we ondervinden daarbijnbsp;een rustig, ontspannen gevoel, dat waarschijnlijk afhankelijknbsp;is van de opgeheven accommodatie en convergentie. Vannbsp;de accomm. m-eer dan van de convergentie; hetzelfde aangename, ruime gevoel toch, ondervinden we bij het stereo-cop. zien, ook al convergeeren de gezichtslijnen. Dat denbsp;accomm. niet geheel opgeheven behoeft te zijn, blijkt bij
278 .
-ocr page 291-27
het stereosc. zien met ongewapend oog; het is voldoende,,. dat het gelieele beeld op ons netvlies geprojecteerd wordt bijnbsp;eenzelfden accommodatietoestand.
Bij het beschouwen van landschappen kunnen we de geheele accomni. ontspannen, omdat slechts weinige voorwerpen minder dan 5 a 6 M. van ons af zijn, en die voorwerpen negeeren we, omdat ze ons hinderen.
Bekijken we het landschap eerst met één oog en dan met beide oogen, dan bemerken we een groot verschil, watnbsp;de voorwerpen betreft, die in de nabijheid zijn (doch verdernbsp;dan 6 M). Met een oog gezien is alles stil, onbeweeglijk, metnbsp;beide oogen, komt er leven in en staat elk voorwerp los.nbsp;Vooral als we op de boomen letten valt dit verschil op.
De verklaring van dit verschijnsel is niet moeilijk te geven; eigenlijk kan ik volstaan met te verwijzen naarnbsp;blz. 23 en vgd. Daar we zien met opgeheven accomm.,nbsp;zijn we hier in den gunstigsten toestand voor het vormennbsp;der dubbelbeelden. We kunnen zonder eenige inspanning,nbsp;achtereenvolgens de verschillende voorwerpen fixeeren, omnbsp;dan door den strijd der dubbelbeelden het gevoel te bekomen, dat we wenschen.
Dat zien „los staan” der dingen heeft echter zijne grenzen; eigenlijk is het zeer beperkt, want het strekt zich nietnbsp;verder uit, dan tot de voorwerpen, die ± 240 M. van onsnbsp;verwijderd zijn. 240 M. ± is n.1. de grootste afstand,nbsp;waarop een object stereoscopisch nog van oneindig vernbsp;daarachter liggende voorwerpen kan onderscheiden worden gt;).,
Het zien van schilderijen en photografieën.
Het zal ieder wel eens zijn opgevallen, dat schilderijen en photografieën van bekende lanen of straten zeer slecht den
1) Zie: V. Helmholtz, 2e Aufl. S. 790.
279
-ocr page 292-28
indruk weergeven van het oorspronkelijke. De laan of straat lijkt op de afbeelding veel langer dan ze in werkelijkheidnbsp;is. We zien de diepte, doch we krijgen er niet het ware ge-¦voel van, het gevoel b.v., dat zich onmiddellijk aan ons opdringt, zonder de minste inspanning onzerzijds, als we ste-reoscoopplaten bekijken.
Wat is de oorzaak van dit verschijnsel? Hoe komt ’t dat de photografie, die toch de natuur, wat de vormen betreft, zoo nauwkeurig weergeeft, eene afbeelding verschaft,nbsp;die ons zoo onnatuurlijk toeschijnt?
Deze vraag is interessant en vooral van beteekenis voor ¦schilders. Zooals we zullen zien zal de oplossing ons eennbsp;middel aan de hand doen, om van eene schilderij een indruknbsp;te krijgen, die zeer nabij komt aan dien, welken de schildernbsp;zelf heeft gehad. Zoo nabij althans, als eene schilderij bijnbsp;het oorspronkelijke komen kan; het „los staan”, „op zichnbsp;zelven staan” der verschillende voorwerpen kunnen we innbsp;ééne afbeelding nooit krijgen.
Wat gelijkmatige breking aangaat, schijnt de ooglens geheel overeen te komen met eene lens van glas. Fig. 5 stelt een gedeelte voor der straat, waarin ik woon, van mijn balkon gezien. De lijnen A A', B B' en G C' geven de matennbsp;weer, die ik verkrijg, als ik de hoogte der huizen meetnbsp;lt;met gestrekten arm langs vertikaal gehouden liniaal) innbsp;de lijnen a a', hh' en c c'. Het blijkt, dat de verhouding dernbsp;met het oog naar de natuur gemeten lijnen precies gelijknbsp;is aan die van de afbeelding; op ons netvlies vormt zichnbsp;dus een beeld, dat geheel overeenkomt met de photogra-flsche opneming.
Beide beelden zijn dus gelijk en toch geven ze een verschillenden indruk; het schijnt vreemd en ’t is toch eenvoudig. In ’t eene geval vormt zich in ons oog een beeld der natuur, in ’t andere krijgen op het netvlies een beeldnbsp;van het beeld der natuur. En hierin ligt de verklaring,nbsp;want het beeld, dat zich van het beeld vormt in ons oognbsp;is niet gelijk aan het oorspronkelijke beeld van de natuur.
280
-ocr page 293-29
Om het verschil in de twee beelden duidelijk voor te stellen,, meet ik weer met gestrekten arm de hoogte der huizen innbsp;de lijnen aa\ bh’ en cc', doch nu naar de afbeelding, niet
naar de natuur. Het resultaat, voorgesteld door de lijnen AD ET toont, dat het 2e beeld aanmerkelijk van het eerstenbsp;afwijkt, de huizen worden kleiner naarmate ze verder vannbsp;ons af zijn.
De oorzaak van dit verschil is de accommodatie. Het bewijs voor deze stelling is gemakkelijk te leveren; daartoe hebben we de afbeelding slechts te bekijken, op een afstandnbsp;van 20 c.M. door een positief glas van 5 D. Het objectnbsp;staat dan in het brandpunt van het glas en we krijgennbsp;dus evenwijdige stralen op de cornea. Verrassend natuur--
281
-ocr page 294-30
lijk is de indruk, dien we van de straat bekomen. Het natuurlijke wordt nog verhoogd, als we met beide oogennbsp;zien, hetzij met of zonder accomm., doch daarover latei'.
Vooraf wil ik den invloed van het accommodeeren duidelijk maken. Bekijk ik de afbeelding der straat (flg. 5) metnbsp;aandacht, dan voel ik zeer goed, dat ik voor het huis opnbsp;den achtergrond anders accommodeer dan voor het huis innbsp;de lijn aa'] hoe verder ik het oog richt op den achtergrond,nbsp;hoe meer ik mijne accomm. ontspan. Het perspectief innbsp;de afbeelding dwingt me te denken aan afstand en onwillekeurig richt ik mijne accommodatie daarnaar in, niettegenstaande ik weet, dat de geheele afbeelding in één vlaknbsp;ligt. Het gevolg van het ontspannen der accomm. voornbsp;veraf gelegen punten is, dat ik die punten kleiner en onduidelijker zie dan ze op de afbeelding in werkelijkheid zijn.
Zij «6 de
hoogte van huis op dennbsp;achtergrond, dannbsp;vormt zichnbsp;daarvan, bij
goed ingesteld accomm., een scherp beeld a' b' op hef netvlies. Wordt nu de accomm. ontspannen, terwijl de afstand van a b tot het oog dezelfde blijft, dan moet het beeld op de retina onduidelijk worden; ook kleiner, omdatnbsp;het knooppunt zich naar achteren verplaatst.
In lig. 6 geven de gestippelde lijnen den loop der stralen aan bij minder sterke accomm.; de stralen van een puntnbsp;(b.v. b) van het beeld uitgaande, zouden zich vereenigennbsp;achter het netvlies, in c.
We zien dus op afbeeldingen den achtergrond kleiner en onduidelijker dan hij in werkelijkheid is en daardoornbsp;verkrijgen we een onnatuurlijken, overdreven indruk vannbsp;diepte. Het onnatuurlijke wordt nog verhoogd door denbsp;werking der accommodatiespier (zie bl. 20).
282
-ocr page 295-31
Dat we den achtergrond werkelijk minder scherp zien dan hij is, blijkt duidelijk in fig. 7; als we het plaatje
bekijken met ontspannen accomm. (met -f 5 b.v. op 20 cM.(gt;)), dan komen de hoornen aan het eind van de laan veelnbsp;duidelijker uit, de geheele achtergrond wordt grooter. Nognbsp;grooter is het verschil, als ik de ets naar de schilderij vannbsp;Mauve, waarvan ik deze photografie nam, op 1 M. afstandnbsp;binoculair bekijk, door positieve glazen van 1 D., die iknbsp;geplaatst heb in een Amerikaansch stereoscoop.
De achtergrond wordt ook grooter; daarvan kunnen we ons overtuigen, als we met beide oogen kijken, doch dannbsp;zonder positief glas(2). We kunnen dat, zooals bekend is,nbsp;gemakkelijk doen als we de twee (hier gelijke) naast elkaarnbsp;geplaatste afbeeldingen met evenwijdige, divergeerende ofnbsp;gekruiste gezichtslijnen beschouwen. Van de 4 beelden,nbsp;die we dan krijgen, moeten de 2 middelste op elkaar ge-
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Ik veronderstel steeds, dat de onderzoeker emmctroop is.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Hierbij ontspannen wc de accomm. niet geheel, doch we overzien het geheele beeld,nbsp;terwijl de oogen in denzelfden accomm. toestand blijven; zie onder.
283
-ocr page 296-32
bracht worden; dat middelste beeld geeft dus den gecombi-neerden indruk der twee oogen (^).
Als we op eene dezer wijzen de schilderij van Mauve bekijken, krijgen We werkelijk het ware gevoel van diepte.nbsp;Gebruiken we positieve glazen, dan komt de afbeelding nognbsp;meer nabij de natuur, - omdat het geheel vergroot wordt.nbsp;De indruk is geheel dezelfde, of we de ets binoculair ziennbsp;(dus één object, waarop beide oogen gericht zijn), of denbsp;twee photograflsche opnemingen (flg. Ta en h) door eennbsp;stereoscoop bekijken.
Den indruk van „los staan” verkrijgen we echter niet, omdat er geen sprake is van dubbelbeelden. Mu is de vraagnbsp;interessant, welk gedeelte we juist zóó zien als de schilder,nbsp;en welk gedeelte niet. Was de schilder dichter dan 240 M.nbsp;bij den ruiter, dan moet hij dien stereosc. waargenomennbsp;hebben. Uit eene eenvoudige berekening kunnen we vinden,nbsp;dat die afstand 14 M. bedroeg. De hoogte van het paard
op de schilderij is 8,5 C.M., denbsp;afstand vannbsp;het oog vannbsp;Mauve, waar-
op hij die hoogte mat 70 c,M. (= de lengte van den gestrekten arm); stellen we de hoogte van het paard opnbsp;170 C.M., dan krijgen we:
8,5:170 = 70:x X = 1400 c.M.
We zien dus het landschap niet, zooals de schilder het, met beide oogen kakende, heeft waargenomen, doch welnbsp;zooals hij het met één oog zag. Had de schilder het landschap geteekend, terwijl hij verder dan 240 M. van den
(1) De meeste personen kunnen op deze w^jze stereoscoopplaten bekijken zonder stereoscoop. Voor hen, die de gezichtslijnen kruisen, moeten de afbeeldingen natuurlijk anders geplaatst worden dan ze op de gewone stereoscoopplaten staan. Mij gelukt ’t nog, opnbsp;een afstand van 30 c.M. de beelden te vereenigen, als de corrospondeerende punten 10nbsp;c.M. van elkaar af zijn. Daar de afstand van de centra mijner pupillen 65 m.m. bedraagt,nbsp;is de divergentiehoek dus = 6® 42'.
284
-ocr page 297-33
ruiter af was, dan zou het geen verschil gemaakt hebben, of hij met één oog of met beide oogen keek (zie blz. 27).nbsp;In dat geval zouden we dus van de schilderij precies den-zelfden in druk kunnen krijgen als de schilder van de natuur.
Dat dit werkelijk het geval is blijkt uit fig. 9, waar we een gezicht krijgen op Heidelberg even fraai, als eene stere-oscop. afbeelding ons geven kan. En toch zijn de afbeeldingen precies gelijk; het zijn beide afdrukken van hetzelfdenbsp;negatief.
We zullen nu trachten na te gaan, hoe groot het verschil in accommodatie is voor de verschillende figuren op éénenbsp;afbeelding. Ik maak hierbij gebruik van mijn accommoda-tiemeter, waarvan ik eene beschrijving gaf in de Nederl.nbsp;Oogheelk. bijdragen. (') Als voorbeeld neem ik fig. 7. Metnbsp;de linkerhand houd ik dit plaatje en den toestel vast, zóö,nbsp;dat ik met het rechteroog door de lens naar het kruis kijknbsp;en met het linker naar den ruiter. De afbeelding plaatsnbsp;ik daartoe links aan het eind van het apparaat. Nu fixeernbsp;ik de boomen aan het eind van de laan, met het linkeroog,nbsp;en beweeg dan langzaam met de rechterhand het sleufjenbsp;met het kruis naar mij toe, totdat ik de strepen duidelijknbsp;kan onderscheiden. Onmiddellijk weet ik dan hoe grootnbsp;mijne acommodatie is. Op dezelfde wijze ga ik te werknbsp;met den ruiter.
Het kost in het begin eenige moeite om de -beide ongelijke beelden op elkaar te brengen en tegelijk duidelijk te zien.nbsp;Door beurtelings de oogen even te sluiten, kan men hetnbsp;zich veel gemakkelijker maken.
Bij dit onderzoek blijkt ’t, dat ik voor de boomen aan het eind van de laan 1 D. en voor den ruiter 2 D. accommodeer. De ruiter is dus schijnbaar 50 c.M., de achtergrondnbsp;80 c.M. van mij af, terwijl de afbeelding zelve slechts 33nbsp;c.M. van mijn oog verwijderd is. Het verschil is niet gering.nbsp;Er volgt uit, dat loe van eene afbeelding eigenlijk geen enkel
(1) Ifederl. Oogheelkundige bydragen, Ie afJev.
285
-ocr page 298-34
punt scherp op het netvlies afgeteekend krijgen^ als tce op de gewone wijze kijken. Om goed tcaar. te nemen moeten we denbsp;accommodatie dus buiten werking stellen.
Uit bovenstaande beschouwingen mogen we de gevolgtrekking maken, dat de schilder door middel van zijn schilderij nooit den indruk kan teweegbrengen, dien de natuur op hem maakte, als het schilderstuk op de gewone wijzenbsp;bekeken wordt. Ja, ik kan nog verder gaan en zeggen: geennbsp;enkel schilder kan in zijn product het oorspronkelijke geheelnbsp;terugvinden. Hoe meer diepte hij er in tracht te brengennbsp;door lijnen en luchtperspectief, hoe minder juist de indruknbsp;bij den beschouwer en bij hem zelven is. De beschouwernbsp;verkeert in zekeren zin nog in betere conditie dan de schilder, omdat hij zich op vrij grooter afstand van het doeknbsp;kan begeven en op deze wijze den invloed der accom. vermindert. In werkelijkheid gebeurt dat ook; als we eennbsp;schilderstuk goed willen zien, gaan we er op eenigen afstandnbsp;van staan. Maar hoe meer we ons verwijderen, hoe kleinernbsp;en onduidelijker vooral de achtergrond wordt; wilden we denbsp;geheele accom. uitsluiten dan zouden we minstens 5 M. vannbsp;het object moeten zijn, doch op zoo’n afstand kan men van denbsp;meeste schilderstukken geen duidelijk beeld meer ontvangen.
De schilder bevindt zich uit den aard der zaak dicht bij het doek, waarop hij zijne indrukken weergeeft. Enkelenbsp;schilders zijn er echter, die telkens als ze een gedeelte van hetnbsp;waargenomene op doek hebben gebracht, snel achteruitloopennbsp;om te zien of het geteekende overeenkomt met de natuur,nbsp;of liever, met de voorstelling, die zij er van hebben.
In verband met het bovenstaande interesseerde mij de vraag, in hoeverre een schilderstuk overeenkomt met eenenbsp;photografle. Ik stelde mij voor, dat een schilder zou kunnen trachten zijn werk meer met de natuur in overstem,nbsp;ming te brengen, door de voorwerpen op den achtergrondnbsp;grooter te maken dan ze volgens de regelen der perspectiefnbsp;moesten zijn.
.35
Toevallig had ik gehoord, dat een onzer schilders, tevens amateur-photograaf, eene photografische afbeelding had vervaardigd van eene schilderij (door hem naar de natuur ge.nbsp;schilderd) en eene van het landschap zelf. Met reden hooptenbsp;ik in deze twee afbeeldingen mijne vraag opgelost te zien,nbsp;doch helaas, ik kwam er niet verder mee. De photogranbsp;fieën geleken bijna niets op elkaar. De eene, naar de na-,nbsp;tuur, gaf een waterplas te zien, met eenige knotwilgen, omringd door een hoogen dijk, en de andere, naar de schilderij,nbsp;stelde ook een waterplas voor met eenige knotwilgen, dochnbsp;met een diep perspectief; de dijk was hier spoorloos verdwenen. Ongelukkiger onderwerp, voor mijn doel n.1., hadnbsp;-de schilder niet kunnen nemen!
VI.
Het stereoscopisch zien.
Van het binoculair zien met ontspannen accommodatie, zooals ik het boven beschreef, is de overgang naar hetnbsp;stereosc. zien zeer geleidelijk. Eigenlijk is er geene scherpenbsp;grens te trekken, zooals blijkt uit fig. 9, waar we alles,nbsp;wat aan gene zijde van den Neckar ligt, juist zóó zien, alsnbsp;eene stereosc. opneming ons zou te aanschouwen geven. Voornbsp;alle voorwerpen, die verder dan 240 M. liggen, valt dusnbsp;het verschil tusschen het gewone binoculair zien (met ontspannen accom.) van ééne afbeelding en het stereocsop.nbsp;zien weg., omdat zich geene dubbelbeelden meer vormen.nbsp;Er is geen strijd meer tusschen de indrukken der tweenbsp;oogen.
Geheel anders wordt ’t echter met dichterbij gelegen punten ; fixeer ik b.v. den man op den achtergrond (zie fig. 10) dan moet ik het paar op den voorgrond dubbel zien, omdatnbsp;hun afstand tot den man op beide afbeeldingen niet gelijk
287
-ocr page 300-36
is. Ik bedoel hier natuurlijk den afstand in het vlak varn de plaat, niet denbsp;diepte; rechts raaktnbsp;de jas van den mannbsp;op den achtergrond,nbsp;het manteltje dernbsp;dame, links niet. ’tnbsp;Is weer de gewaarwording der dubbelbeelden, de wedstrijd der oogen, dienbsp;de voorstelling vannbsp;het „los staan” dernbsp;twee personen bijnbsp;ons opwekt.
Dit zien „tos staan” is het eeni-ge kenmerk van hetnbsp;eigenlijk stereoscop.nbsp;zien, het gevoel vannbsp;diepte wordt evengoed opgewekt bijnbsp;het met ontspannen accom. beschouwen van ééne afbeelding.
Ook het stereoscop. zien van vormen (kristallen b.v.), berust op de gewaarwording dernbsp;dubbelbeelden. Willen we met ongewapend oog eennbsp;goeden indruk krijgen van het kristal, dat fig. 11 ons tezien geeft, dan flxee-
288
-ocr page 301-37
Ten wé achtereenvolgens verschillende punten van den •achtergrond. Fixeeren we b.v. het midden van de achterste horizontale ribbe (het zwarte streepje), dan ziennbsp;we de 2 lijnen, die deze ribbe snijden (de convergeerendenbsp;ribben van het voorvlak dus) geen oogenblik in rust;nbsp;vooral valt die verschuiving op, als we even met de oogennbsp;knippen. De afstand van elke dezer ribben tot het zwartenbsp;streepje is het gemiddelde van de indrukken der beidenbsp;oogen. Soms gelukt ’t mij de dubbelbeelden werkelijk waarnbsp;te , nemen; meestal echter kan ik den indruk der 2 oogennbsp;niét scheiden, doch dan voel ik wel de vermoeidheid, dienbsp;de strijd der indrukken mij bezorgt.
Ook hij het stereoscop. zien is het een vereischte, dat ik het geheel in denzelfden accommodatietoestand beschouw. Geheelnbsp;ontspannen behoeft de accommod. niet te zijn. En dat ditnbsp;werkelijk het geval is, kan ieder waarnemen, die met eenige
i
-ocr page 302-38
aandacht, fig. 11 b.v., met ongewapend oog bekijkt. We overzien alle vlakken van het kristal, zoowel de voorste alsnbsp;de achterste, met groot gemak, juist zóó, als we de lichamen om ons heen waarnemen, die we bekijken op de wijzenbsp;op blz. 26 beschreven. Zooals ik daar reeds opmerkte moetnbsp;hierin de oorzaak gezocht worden van het eigenaardignbsp;uiterlijk, dat stereosc. geziene voorwerpen hebben.
Met mijn accömmodatiemeter kan ik ook aantoonen, dat de verschillende figuren op eene landschapsafbeelding, bijnbsp;stereosc. zien in één vlak liggen, dat ik dus gelijk accommodeer voor verschillende afstanden.
Den accömmodatiemeter plaats ik voor het rechter oog, het landschap, dat ik bekijken wil, b.v. fig. 10, aan het eindnbsp;van het apparaat, dus 32 c.M. van mijn oog. Ik houd denbsp;plaat zoo hoog boven het uiteinde van den toestel, dat iknbsp;haar met beide oogen, over de lens heen, in haar geheelnbsp;kan onderscheiden.
De bepaling is moeilijker dan bij het enkelvoudig zien (zie blz. 33), omdat we de bundels, die het kruis vormen, slechtsnbsp;indirect waarnemen. Toch kan men bij eenige oefening zeernbsp;goed uitmaken, of men èn voor de afbeelding, èn voor denbsp;sttepen gelijk geaccommodeerd is, door afwisselend den bliknbsp;op beide objecten te richten, terwijl het sleetje langzaamnbsp;naar het oog bewogen wordt.
Fixeer ik nu in het stereoscop. beeld den man op den achtergrond, dan vind ik, dat ik voor hem ongeveer 2 D.nbsp;accommodeer; de accom.-inspanning is niet altijd preciesnbsp;dezelfde, dan is ze iets meer, dan iets minder dan 2 D.nbsp;Fixeer ik achtereenvolgens het paar, de bank en de hoornen op den voorgrond, dan blijkt ’t, dat ik voor deze ooknbsp;2 D. accommodeer, dat ik dus mijne accommodatie niet verander bij het beschouwen ‘van de verschillende punten.
Behalve dit merkwaardige feit vinden we bij deze accom. bepaling nog een ander, dat zeker niet minder interessantnbsp;is, het feit n.1., dat we bij stereoscop. zien (met ongeimpendnbsp;oog) niet accommodeeren voor den afstand., loaarop de afbeel-
290
-ocr page 303-cn:)
40
ding zich bevindt, doch voor een punt,, dat daar eenige c.M. achter ligt. In ons geval bedraagt dat verschil ±17 c.M.;nbsp;de plaat bevond zich 33 c.M. van het oog en ik accommodeerde 2 D., dus voor punten, die 50 c.M. van mij af lagen.
De reden, waarom we voor een punt accommodeeren, dat achter het vlak der afbeelding ligt, zal wel dezelfde zijn alsnbsp;die, waarom we bij voorkeur den achtergrond fixeeren bijnbsp;het beschouwen van landschappen en vormen (zie bl. 25).nbsp;Want ook bij het zien van een enkel voorwerp, b.v. hg. 11,nbsp;doen we hetzelfde; ook hier accommodeeren we voor punten,nbsp;die achter het vlak der teekening liggen. Vreemd genoeg bedraagt die accommodatie-inspanning ook in dit geval ± 2 D.,nbsp;terwijl de teekening 33 c.M. van mijn oog verwijderd is.
Dat we werkelijk voor een anderen afstand accommodeeren dan voor dien, waarop de afbeelding zich bevindt, blijkt duidelijk bij het stereosc. zien van hg. 11. We zien denbsp;ribben van het kristal niet scherp begrensd; aan beide kantennbsp;bevindt zich eene breede lichte streep.
Tot hier toe sprak ik steeds over het stereosc. zien met ongewapend oog, waarbij de accommodatie wel onveranderdnbsp;blijft, doch niet geheel ontspannen is. Gemakkelijker dannbsp;op deze wijze is voor de meeste menschen het stereosc. ziennbsp;met opgeheven accom. en convengeerends gezichstlijnen.nbsp;De lens, waardoor gekeken wordt, b.v. van 5 D., moet dannbsp;gecombineerd worden met een prisma, waarvan de basisnbsp;naar buiten gekeerd is. De afbeeldingen van landschappennbsp;op deze wijze (dus door een stereoscoop) gezien, gelijkennbsp;meer op het oorspronkelijke dan bij het kijken met ongewapend oog, omdat het beeld vergroot wordt. Om een volkomen juisten indruk te krijgen van een landschap zou mennbsp;de stereoscoopplaat zoovele malen moeten vergrooten, alsnbsp;het photografeer-apparaat, waarmee de plaat werd opgenomen, het oorspronkelijke beeld verkleinde.
Aan het slot van dit opstel wil ik nog een paar woorden
292
-ocr page 305-41
•wijden aan een eigenaardig verschijnsel, dat we opmerken hij het stereosc. zien, n.1. het lichter worden van het beeld.nbsp;’b Is iets anders, dan wat we onder glans verstaan, dochnbsp;jn. i. is het wel een der factoren, die den glans teweegbrengen.
De oorzaak van dit lichter worden zoek ik in de ongelijke grootte der pupil: bij ontspannen accommodatie is de pupil wijder, en dan vallen er dus meer lichtstralen op hetnbsp;netvlies. We kunnen ons hiervan gemakkelijk overtuigen,nbsp;¦als we een stuk wit papier bekijken. Fixeeren we eerstnbsp;een punt op het papier en laten we daarna de accommodatienbsp;verslappen, dan zien we het papier veel lichter worden.
III.
DOOR
Dr. L. M. H. C. WERNdly.
if. H. Voor dezen toestel, waarover ik gaarne uw oordeel ZOU willen vernemen, moet ik beginnen met uwe toegevendheid in te roepen, daar de fijne afwerking hier ennbsp;daar wel wat te wenschen overlaat, om de eenvoudigenbsp;reden, dat ik hem zelf gefabriceerd heb. Desniettegenstaande is de werking prompt en zeker, zooals u aanstondsnbsp;zien zult. De reden, die mij genoopt heeft, een dergelijkenbsp;inrichting saam te stellen, is de volgende: Het kan unbsp;niet ontgaan zijn, dat men bij het gebruik van de optotypen voor het onderzoek van den visus op afstand enkelenbsp;bezwaren ontmoet, die, hoewel niet groot, toch door hunnbsp;dagelijkschen terugkeer hinderlijk worden. Ik heb hierbijnbsp;.niet het oog op de optotypen zelve, maar op de letters.
293
-ocr page 306-42
zooals ze daar, op een kaart gedrukt, aan den muur hangen. Om met het kleinste bezwaar te beginnen: de kaart wordtnbsp;stoffig, de letters worden minder zwart, de tusschenruimtennbsp;minder wit, het contrast geringer en het gevolg daarvan is,nbsp;dat een constante visus schijnbaar daalt. Zooals ik u zei,nbsp;dit bezwaar is minimaal en niet in cijfers uit te drukken.nbsp;Van meer belang is het tweede: als men van een oog denbsp;H.m. bepaalt, zoekt men, gelijk bekend is, naar het sterkste positieve glas, waarmede op afstand de kleinste lettersnbsp;nog scherp gezien worden; maar deze letters zijn, zij hetnbsp;ook oppervlakkig, of misschien alleen indirect, reeds herhaalde malen gezien door zwakkere positieve glazen of metnbsp;het bloote oog tijdens de verwisselingen van de brillen. Mennbsp;vindt dus de H.m. te groot en — zonder u de resultatennbsp;op te noemen, die ik daaromtrent bij een onderzoek vannbsp;ruim twee jaar verkregen heb — wil ik u toch meedeelen,nbsp;dat dit een werkelijk meetellend bezwaar is.
Een derde is het volgende: stel, we bepalen den visus van een myopisch oog en als we, gemakshalve schematisee-rende, aannemen, dat myopie en visus zoodanig zijn, datnbsp;steeds door elk opvolgend sterker negatief glas een regelnbsp;verder gelezen wordt, moeten wij niet minder dan zes anbsp;zeven keer van bovenaf de kaart met letters laten lezennbsp;door elk oog afzonderlijk, öf we moeten patient telkensnbsp;laten verder lezen, waar hij met het vorige glas was blijvennbsp;steken, hetgeen tot allerlei vergissingen aanleiding geeft ennbsp;als dan nog een of andere regel foutief gelezen wordt,nbsp;weten wij dikwijls heelenal niet meer, welke letters hetnbsp;zijn, die patient tracht te ontcijferen. Men zou dit bezwaarnbsp;kunnen ontgaan, door een helper bij de letterproeven tenbsp;plaatsen, iets, wat ik niemand zou durven aanraden.
Wij komen aan het vierde punt — het hoofdbezwaar der optotypen — het van buiten leeren der letters. Ook hieromtrent heb ik bij de meest verschillende personen proeven genomen en gevonden, dat ruim 20 % der onderzochten bij een tweede onderzoek reeds enkele of meerdere let-
294
-ocr page 307-43
ters van buiten kent. Als voorbeeld noem ik u slechts een oog met sec. papilla alba, wiens visus ®/j2 bleef en innbsp;werkelijkheid nog niet was ; dat oog Had in twee maanden tijds de letters driemaal gelezen.
Aan welke eischen moet dan een serie van optotypen voldoen, om die bezwaren te ontgaan?
1° De letters moeten achter glas geplaatst worden en toch goed leesbaar blijven.
2° Er moet nooit meer dan één regel tegelijk zichtbaar zijn.
3° Op een afstand van 5 of 6 meter moet zonder moeite of tijdverlies deze of gene regel zichtbaar gemaakt kunnennbsp;worden.
4° De toestel moet gemakkelijk te hanteeren en zeker in zijn werking zijn.
Laat ik u nu toonen, hoe ik dit alles heb trachten te bereiken: de aan u allen bekende optotypen zijn geplaatstnbsp;op een gebroken riem zonder eind, die op een trommelnbsp;loopt en door een uurwerk bewogen wordt. Dit uurwerknbsp;— dat eens in de twee a drie weken opgewonden moetnbsp;worden — wordt door luchtdruk ontkoppeld en automatischnbsp;juist op den eerstvolgenden letterregel tot stilstand gebracht, zoodra het luchtdrukverschil opgeheven is. Aannbsp;mijn brilledoos is nu een dubbele blaasballon bevestigd, dienbsp;door een lange slang met den toestel verbonden is. Donbsp;lengte van deze slang kan zonder bezwaar varieeren vannbsp;één tot twintig meter of meer; ik gebruik 8 meter (hoewelnbsp;de feitelijke afstand slechts 5 meter bedraagt), daar denbsp;slang onder den grond en ook verder geheel onzichtbaarnbsp;aangebracht is. Door hard of zacht in den ballon te knijpen, kan men, geheel naar willekeur, den trommel van éénnbsp;tot acht regels laten verspringen en aldus den gewenschtennbsp;regel zichtbaar maken; men krijgt hierin spoedig de ver-eischte handigheid, en voor het remmen, precies op hetnbsp;juiste moment, zorgt de toestel zelf, zoodat nooit, in plaatsnbsp;van één regel geheelenal twee regels b.v. gedeeltelijk tegelijk
295
-ocr page 308-4:4:
:zichtbaar zijn.. Daar de geheele toestel slechts uit losse deelen bestaat, kunnen in zeer korten tijd de letters vervangen worden door andere of door haken en figuren tennbsp;behoeve van analphabeten. Ik gebruik den toestel nu eennbsp;paar jaar en zou hem niet goed meer kunnen missen;nbsp;-stoornissen in werking zijn niet voorgekomen.
U zal inzien, dat met dezen toestel de genoemde bezwaren in hoofdzaak opgeheven zijn, maar misschien zou deze •of gene onder u er eenige aanmerkingan op kunnen maken.nbsp;Zoo heb ik b.v, de groote E, die op 6 meter moet kunnennbsp;gelezen worden, weggelaten, maar daarentegen den afstandnbsp;van 6 meter op 5 meter gebracht. De visus kan met dezennbsp;toestel bepaald worden binnen de grenzen s/sg en hetgeen ruimschoots voldoende blijkt te zijn. Eveneens ternbsp;wille van de beknoptheid zijn de witte tusschenruimten dmnbsp;de grootste letters iets kleiner genomen, dan op de gewonenbsp;kaart; theoretisch moet dit die enkele letters misschien ietsnbsp;minder goed leesbaar maken, praktisch is mij daarvan nietsnbsp;gebleken. Ook heb ik niet kunnen constateeren, dat hetnbsp;-glas de helderheid en daarmede het zichtbaar zijn der letters eenigszins vermindert. Evenmin bespeurt men ietsnbsp;van het spiegelen van het glas; immers daarvoor zou aannbsp;•de voorwaarden voldaan moeten zijn, dat oog en spiegelendnbsp;voorwerp met de normaal in hetzelfde platte vlak lagennbsp;niet alleen, maar ook dat beide, ieder een kant van denbsp;normaal, daarmede gelijke hoeken maakten, hetgeen natuurlijk moet kunnen voorkomen, maar in de praktijk zeldennbsp;-of nooit plaats heeft. Het oog n.m. bevindt zich ongeveernbsp;in de normaal op ’t glas en kan dus alleen die voorwerpennbsp;in het glas zien spiegelen, welke eveneens in die normaalnbsp;liggen. Zoo zou het oog, althans tegen de grootste zwartenbsp;letters, zïch zelf kunnen gespiegeld zien, echter alleen dan,nbsp;als het precies in die normaal stond, en dan nog zou datnbsp;•op 5 meter afstand niet hinderlijk zijn. Als het oog dusnbsp;maar recht voor de letterproeven staat (hetgeen toch bijnbsp;het opnemen van den visus steeds wenschelijk is), zoowel
296
-ocr page 309-45
in horizontalen als in vertikalen zin, zal men van geert spiegeling last hebben, onverschillig of de verlichting invalt,nbsp;van ter zijde of van boven het onderzochte oog.
Men heeft mij den raad gegeven, den toestel in den handel te brengen, maar in elk geval zou ik er van te voren gaarne uwe opinie over willen hooren, daar ik mij dan uwe'nbsp;op- of aanmerkingen wellicht nog ten nutte zou kunnennbsp;maken. Mocht een uwer den toestel willen laten namaken, dan ben ik natuurlijk volgaarne bereid, daarvoor denbsp;noodige inlichtingen te verschaffen.
297
-ocr page 310-Gehouden den 7'*™ Juni 1896 te Amsterdam. Voorzittter; Dr. M. Jüda.
Aanwezig waren 25 leden.
De Eere-Voorzitter Prof. Snelles was verhinderd ter vergadering aanwezig te zijn.
De voorzitter opent de Vergadering met eene welkomstgroet aan de nieuwe leden en wijdde eenige hartelijke en waardeerendenbsp;woorden aan de nagedachtenis van het overleden lid Db. Middelburg.
Hierop hield hij eene rede over het aandeel, dat de Nederlanders hebben gehad in de ontwikkeling der methode van H opereeren dernbsp;staar (zie oorspronkelijk Bijdragen I), waarop hij het woord gaf aannbsp;Prof. M. Straub.
Prof. Stbaub demonstreert: 1°. Een geval van bilaterale microphthalmos bij een kind, dat avant-terme geboren is.nbsp;Links bevatte de orbita, voor zoover deze onderzocht konnbsp;worden, geen spoor van een bulbus. Rechts was onder denbsp;conj. van ’t onderste ooglid een klein, donker gepigmenteerdnbsp;bolletje aanwezig, dat als den rudementairen bulbus beschouwd kan worden.
2°. Een jong man met eene eigenaardige afwijking in den fundus oculi sinistri. Een blauwachtig wit gekleurdnbsp;vlies, in den vorm van een onregelmatige ruitvormige figuur,nbsp;die naar boven-buiten en naar beneden-binnen hare lang uitgetrokken scherpe hoeken heeft, bedekt de pupil over harenbsp;temporale helft en zet zich nog een eind ver over de retinanbsp;voort. De bovenste, en gedeeltelijk ook de temporale zijdenbsp;liggen in ’t niveau van ’t netvlies. Er bestaat daar, evenals elders in ’t netvlies, eene Hm — 2. De benedenste en
1
298
-ocr page 311-47
binnenste lang uitgetrokken scherpe hoek, welke de pupil bedekt, steekt naar voren in ’t glasvocht uit en is nognbsp;duidelijk zichtbaar met 5. Aan de onderste en de buitenste zijden van de ruitvormige figuur, grenst een geelwittenbsp;ongeveer ronde, blaasvormige opheffing van de retina, welkenbsp;met -f- 4 duidelijk te zien is en waarover bloedvatennbsp;loopen.
Een tweede, eveneens geelwit gekleurde, onregelmatig ronde opheffing der retina bevindt zich dicht bij den bovensten buitensten hoek van het ruitvormig vlies.
Visus = 2/60
Voor 2 jaar was er wegens strabismus conv. met o-oed gevolg tenotomie verricht. Bij die gelegenheid, was, lolij-kens de aanteekeningen, precies hetzelfde beeld waargenomen.
Dit laatste feit sluit de diagnose: tumor achter ’t netvlies, waarvoor anders wel wat zou te zeggen zijn, uit.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’
Prof. S. beschouwt de afwijking als een gevolg van eene inscheuring van ’t netvlies, welke bij de geboorte is ontstaan,nbsp;en bloeding tengevolge heeft gehad, welke gedeeltelijk geresor-teerd is en de membraan en de plaatselijke ablationesnbsp;retinae heeft achtergelaten. Spreker demonstreert het geval omdat het past in de theorie Schweigger, Königstein,nbsp;Waumofp ter verklaring der congenit. amblyopie.
3°. Een man van 50 jaar met bilaterale atrophia nerv. ¦optici, bij wien geen tabes was te constateeren, wiensnbsp;urine geen suiker bevatte. Lues schijnt wel, abusus spiri-tuos. niet uitgesloten.
Papillen wit. De netvliesvaten doen zich voor als vertakte witte strengen, waarin alleen bij sterke vergrooting een fijn rood streepje is te constateeren. Er bestond dusnbsp;sterke endarteriitische verandering der vaten. De gezichtsvelden reikten bij gewone verlichting naar alle zijden 25°nbsp;van ’t gefixeerde punt. Bij scherpe verlichting hadden zijnbsp;een straal van 50°.
Visus = 5/r,o; met 4 = 5/3 p.
Prof. Steaub bespreekt de vraag, waarom bij keratitis phlyct. en bij tal van aandoeningen der conjunct, juist denbsp;limbus corneae de eerste zitplaats wordt der zweertjes. Hijnbsp;zoekt den oorzaak van dit feit in den vorm van ’t oog, datnbsp;bij den limbus eene ringvormige insnoering bezit. Bij den
299
-ocr page 312-48
lidslag, die de voorvlakte van ’t oog van aanhangende onreinheden zuivert, blijven juist in dien sleuf allerlei onzuiverheden achter, welke ook door den tranenstroom niet weggevoerd kunnen worden. Mogelijkerwijze in dien sleufnbsp;achterblijvende kokken of in de tranen opgeloste stofwis-selingsproducten van microben, zouden door chemische werking het cornea-weefsel in hunne nabijheid, dus aan dennbsp;rand der cornea, minder weerstandbiedend maken tegennbsp;'t indringen van infectiekiemen. Spreker leidt dit af uitnbsp;hetgeen hij in het hoornvliesweefsel zag geschieden, wanneernbsp;hij daarin opzettelijk entte. Rondom de inentingsplaatsnbsp;bleef dan een heldere schijf bestaan, welke omgeven wasnbsp;door een troebele ring. In coupes bleek het, dat de helderenbsp;rayon geene leukocyten bevatte, en dat de hoornvliescellennbsp;daarin door kleurstoffen niet getingeerd werden, dus alsnbsp;afgestorven te beschouwen waren. Deze necrose der hoornvliescellen direkt om de plaats van inenting, ontstaat doornbsp;chemische werking der door de etterkokken gevormde stof-wisselingsproducten. Een dergelijke chemische necrose zounbsp;nu ook aan den limbus ontstaan door kokken, welke in dennbsp;insnoeringssleuf blijven hangen en daardoor die plaats prae-disponeeren voor infectie. Daardoor zou quot;t verklaarbaar zijn,nbsp;dat allerlei aandoeningen der conjunctiva juist het eerst in dennbsp;limbus, zweertjes doen ontstaan.
Naar aanleiding dezer mededeeling ontspon zich eene discussie tussohen Spreker en de HH. Snelleis Je. en Nicolaï, over de vraagnbsp;of de phlyctaenen voor de zweertjes, of de zweertjes vóór de phlyot.nbsp;ontstaan en of er in ’t vocht, dat de phlyctaenen bevatten, reedsnbsp;etterkokken te vinden waren.
Dr. Nicolaï houdt eene voordracht over het loaarnemen diepte-afmeting in verband niet het zien van schilderijen (Zie oorspr: Bijdr. II).
Dr. JuuA demonsteert twee patiënten. De eene is eene dienstmeid van 20 jaar met Myopie 15 dioptriën. Na verbetering met glazen is de visus ^(24. Op den 12'^™ Februarinbsp;van dit jaar werd op het rechter oog de punctie verricht,nbsp;terwijl op den 20®*®“ dierzelfde maand de lens geëxtraheerdnbsp;werd. De operatie verliep zeer gunstig zonder irritatie.nbsp;Thans heeft het geopereerde oog hypermetropie = 2 dioptriënnbsp;met visus ‘,'2, zoodat de patiënte hare bezigheden gemakke-
300
-ocr page 313-49
lijk kan verrichten. Met bril 6 kan zij goed lezen, zoö-dat het oog voor alle bezigheden gebruikt wordt. Van tijd tot tijd moet zij met het niet geopereerde oog lezen, om hetnbsp;te blijven oefenen. Spr. aarzelt, om met v. Hippel meê tenbsp;gaan en dus de twee oogen te gelijk te opereeren.
De tweede patiënte is eene oude vrouw van 71 jaarmet epühelioom van het onderste lid van het rechteroog. Ongeveer de helft van het ooglid is aangedaan. Spr. was opnbsp;het punt eene plastische operatie te verrichten, toen hijnbsp;opmerkzaam gemaakt werd op een stuk van Lassae in de
Berliner Klinische Wochenschrift” van 1894, waarin door hem aangeraden werd het gebruik van arsenik bij epithelioomnbsp;van de huid, en waarbij gunstige resultaten verkregennbsp;werden. Spr. gaf aan de patiënte arsenias kalicus 6 mili-o'ram per dag, en na een half jaar zag de huid er bijnanbsp;volkomen gezond uit. In de laatste maanden heeft patiëntenbsp;niets meer gebruikt, terwijl het lid gezond is gebleven,nbsp;zooals de leden zich kunnen overtuigen. Of er recidive zalnbsp;komen moet de tijd leeren. In ieder geval kan Spr.nbsp;den leden zeer aanraden bij ulcus rodens een proef te nemennbsp;met arsenik.
Discussie :
Dr SwART Abrahams aarzelt nog, om bij hooge graden van myopie de lens te verwijderen. Hij zag n.1. bij een meisje, dat wegens eenenbsp;mvonie van 15 D. met voorloopig volledig succes geopereerd was,nbsp;na 3 maanden nog ablatio retinae optreden.
Dr Westhoff erkent, dat zulke gevallen meer voorkomen, maar releveert, dat dit zeldzaam geschiedt. Pelüger zag 1 a 2 gevallennbsp;op 100 wegens myopie geopereerden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . i
Dr W raadt ^n de lens zeer langzaam tot oplossing te doen komen Hü zelf deed éénmaal punctie en liet patient naar huis gaan.
Dr lZ waarschuwt er tegen, om dergehjke patiënten, bij wie punctie is geschiedt, naar huis te zenden. Er is gevaar voor ver-hooging der tensie, die teweeg gebracht wordt door de zwellingnbsp;der lens- eene toestand, die verwijdering der gezwollen lensmassanbsp;langs operatie ven weg noodzakelijk ^nakt.
Prof Straub spoelt bij jonge lieden de lensmassa’s weg, als die matin ziin opgezwollen. Bij oude lieden is eene regelmatige lens-ex-tractie geindkeerd; hierbij is het helder zijn der leiismassa geenenbsp;contra-indicatie. Meermalen zag hij bij sterke g^den van myopienbsp;een troebelen kern met een helderen schors, waarbij t geheel geëxtraheerd kon worden.
301
i
-ocr page 314-6Ö
Dr. Wekndly beschrijft een toestel met beweegbare optotypi door hemzelf saamgesteld (zie Oorspr. Bijdr. III).
Discussie:
Dr. Nicolaï oppert ’t bezwaar, dat de glasbedekting aan de voorzijde aanleiding moet geven tot spiegelen, waardoor ’t lazen der letters bezwaarlijk wotdt.
Dr. SwAKT Abraiiamsz meent, dat de optotypi te diep in ’t kastje geplaatst zijn. De randen der opening, waardoor de letters zichtbaarnbsp;zijn, moeten dientengevolge slagschaduwen op ’t papier werpen, hetgeen het zichtbaar zijn der letters benadeelt.
Ook Dr. Snellen Jk. meent, dat het toestel in het practiscli gebrnik niet zal meevallen.
Dr. VAN Ri.jnkekk vermeldt een geval van bloeding in het glasvocht.
Patiënte, tenger gebouwd, was gewoon boerenwerkzaamheden te verrichten. In het eind van 1895, werd zij plotseling bewusteloos en stortte neder. De medicus vond haar in agonie. Injecties met kamfer-aether brachten haar nanbsp;een paar dagen tot het bewustzijn terug. Geen enkel orgaannbsp;werd ziek bevonden. Zij klaagde alleen over een zwaarnbsp;gevoel in ’t hoofd en was blind geworden; recht voor zichnbsp;uit zag zij absoluut niets; alleen in de uiterste peripherienbsp;der gezichtsvelden kon zij eenig rood licht waarnemen.
Einde November werd zij onderzocht. Uitwendig was niets bijzonders aan de oogen waar te nemen. Bij onderzoek met den oogspiegel echter zag men, alleen bij maximalenbsp;verwijding der pupil, uit den uitersten omtrek van hetnbsp;pupilvlak een zeer smal streepje rood licht. De rest wasnbsp;zwart. Een glasvochtbloeding moest worden aangenomen.
Prof. Pel, die patiënte onderzocht, vond geen enkel inwendig orgaan ziek. Opgenomen in het Ooglijdersgesticht, onderging patiënte een smeerkuur van 52 gram ung*- hydrarg. en gebruikte in de 2'^'' helft dezer kuur 1 gram jodkalinbsp;daags. Waterverband werd niet verdragen. Toen zij meende,nbsp;wat meer licht te kunnen zien, werd om den anderen dagnbsp;15 milligram pilocarpine subcutaan ingespoten, ’tgeen 7 maalnbsp;is geschied. Overvloedige zweetafscheiding was ’t gevolg.nbsp;De visus nam toe: eerst begon zij een lichtbron te onderscheiden, daarna handbeweging. Langzamerhand werd denbsp;fundus zichtbaar, de bloedcoagula werden geresorbeerd ennbsp;de visus is thans hersteld.
302
-ocr page 315-51
Discussie.
Het bleek, dat dergelijke glasvoclitbloedingen door vele leden meermalen waren geconstateerd (Bouvin, Blok, Snellen Je., van moll).
Prof. Gunning zag er soms phthisis bulbi op volgen.
Prof. Steaub zag de bloeding volgen op een coma nraemicum, dat 14 dagen had geduurd en was voorafgegaan door eene periplierenbsp;ooulomotorius-paralyse.
Naar aanleiding van de in den laatsten tijd in geneeskundige kringen veelbesproken ’s Gravenhaagsche Maatschappij vestigt Prof. Gunning de aandacht op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ziekte. Zoodanige verzekering komt hem op grond zoowel van principiëele alsnbsp;van practische overwegingen dringend. noodig voor. Nietnbsp;alleen voor minvermogenden, maar ook voor meergegoeden.
Wat nu de wijze betreft, waarop genoemde Mf- in die behoefte wil voorzien, daartegen bestonden ook bij hemnbsp;aanvankelijk groote bezwaren. Als zoodanig releveert hijnbsp;vooral de afhankelijkheid, waarin de.geneeskundigen tegenover het bestuur, bepaaldelijk den directeur, waren geplaatst,nbsp;en de uitsluiting van de verzekering van die ziekten, dienbsp;tot het gebied der erkende geneeskundige specialiteiten be-hooren Het eerste dezer bezwaren is echter reeds uit dennbsp;weg geruimd En wat het tweede betreft, het Bestuur isnbsp;niet Ineen volkomen bereid ook dit weg te nemen, maarnbsp;daartoe worden zelfs reeds voorbereidende maatregelen genomen, die uitteraard eenigen tijd vereischen. Voor zooveelnbsp;de oogziekten betreft, is het bestuur reeds met Spr innbsp;overleg getreden. En gaarne zal het daarbij ook van dennbsp;raad en de voorlichting, der overige oogartsen in Nederland
^*^O^p^Vond^^van een en ander meent Spr. de M«. in de ernstige belangstelling van het oogheelkundig gezelschap tenbsp;mogen aanbevelen.
Uit de gevoerde discussie, waaraan door de HH. werd deelgenomen, blijkt, dat bij de sprekers geenerlei principieel bezwaar tegen de Haagsche Maatschappij bestaat. Men was echter van oordeel,nbsp;dat zoodanige Mij. door de geneeskundigen zelve behoorden te worden gesticht en beheerd en dat zij het karakter moest dragen nietnbsp;— zooals deze — van eene financiëele onderneming, die winst voornbsp;de aandeelhouders afwerpt, maar van eene onderUnge verzekering,nbsp;waarvan de vruchten uitsluitend aan de verzekerden en de daarbijnbsp;werkzame geneeskundigen ten goede komen,
303
-ocr page 316-54
Ned. Ijjdschr. v. Oeneesk. 1896. i**® dl. No. 12.
K. A. REüDiNaiüs: Vbbband tusschen den zoooenaamden sibabisnds converuen
LATEV EN ACOOMMODAIIS PABESE.
Een lO-jarige jongen met normale refractie en normalen yIsus kwam met astlienopische bezwaren. De moeder vertelde^ dat denbsp;jongen vroeger wel eens scheel zag; bij het onderzoek echter wasnbsp;er geen afwijking in den stand te constateeren. Bedekt men eennbsp;oog, terwijl men den jongen een punt in de nabijheid laat fixeeren,nbsp;dan wijkt het bedekte oog vrij sterk neuswaarts af.
Daar het oog niet hypermetroop was, dacht R. terstond aan verminderde accommodatie. Bij onderzoek (dat niet heel nauwkeurig was, Kef.) bleek, dat de jongen slechts 4 D. accom.vermogen bezat.nbsp;Een zwakke pos. bril (1,5. D.) was voldoende om de asthen. bezwaren op te heffen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nigolaï.
Oeneesk. Bladen., .9“ Reeks, No. III.
Prof. M. Stbaub: De behandeling deb iioobnvlies ontsteking.
In dit werkje, dat geschreven is voor médici, die zich niet speciaal met oogheelkunde bezighouden, geeft Prof. S. een korte beschrijvingnbsp;van de oorzaken der keratitides, bespreekt eenige typen van hoorn-vlies-ontstekingen, en geeft een uitvoerig overzicht van de therapienbsp;der scrophuleuse keratitis. Zeer op hare plaats dunkt Ref. de bespreking van den rol, die aan de atropine toekomt bij de genezingnbsp;der scrophul. keratitis, vooral met ’t oog op ’t misbruik, dat nognbsp;steeds van de indruppeling van atropine bij oogziekten wordt gemaakt.nbsp;Speciaal voor den medicus ten plattelande, die dikwijls verplichtnbsp;is oogziekten te behandelen, zal Straub’s boekje van veel nut zijn.
B.
Oeneesk. Tydschr. v. Ned.-Indw XXXVI. Afl. V.
Dr. L. Steiner. (Soerabaya.): 3104 gevallen van oogziekten bij Maleiers.
Dr. S. geeft hierin een systematische opgave der door hem in een drietal jaren behandelde oogziekten, uitsluitend voorkomende bijnbsp;Maleiers en voegt daaraan eenige opmerkingen toe.
Opvallend is het groot aantal gevallen van trachoom, n.1. 952 of 30%. Behandelingswijze niet aangegeven; evenmin de resultaten.nbsp;_ Symhlepharon anterius kwam veelvuldig voor (17 gevallen); meestalnbsp;was de vergroeiing een gevolg van trachoom, zeldzamer van blenno-rrhoe. Steeds was de cornea in ’t proces betrokken.
Pterygium verum zag S. betrekkelijk weinig. Veel meer echter het pseudo-pteryguim.
306
-ocr page 317-Phlydaenulaire aandoeningen waren zeldzaam; (0.1 G%), ook zelfs bij Europeanen en Chineezen. S. schrijft dit hieraan toe, dat denbsp;menschen in Indië wegens ’t warme klimaat veel minder in slechtnbsp;geventileerde lokalen vertoeven, dan dit in Europa ’t geval is.
Na cataracta traumatica zag hij opvallend dikwijls de lens in haar geheel oplossen, zonder dat eenige behandeling was toegepast; terwijl,nbsp;wanneer atropine wordt ingednippeld, dikwijls een onoplosbare massanbsp;overblijft. Hij meent, dat dit verschil te verklaren is uit de omstandigheid, dat uit de atropine-oplossing en de oogwaters metaal-zouten in ’t waterachtig vocht overgaan, die daaruit in het oplossende lensweefsel indringen en er zich mede verbinden tot een onoplosbare massa. Bovendien zou de rust, die atropine aan de ciliairspiernbsp;en aan den sphincter iridis bezorgt, eerder nadeelig dan voordeelig opnbsp;’t resorbeeren der lensmassa inwerken.
Befractie-anomalieën kwamen zeldzaam voor. Volgens S. zal hiertoe hot gemis van de nadeelen, die het schoolgaan met zicli brengt, veelnbsp;bijdragen; het zelfde geldt van strabismus.
B.
Inrichting voor Ooglijders te Amsterdam.
In 1895 werden poliklinisch behandeld 10541 pat.; aantal adviezen 377I5, of 3.G per hoofd en ruim 125 per dag.
2661 |
of 25 |
°/n | ||
431 |
» 4.08 |
» | ||
leden |
aan (1) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
959 |
» 40.8 |
» |
» |
» (2) . . . |
394 |
» 16.7 |
» |
» |
» (1) . . . |
1702 |
» 20.7 |
» |
» |
* (2) . . . |
37 |
» 0.45 |
» |
Van de patiënten leden aan ziekten van het bindvlies: in het algemeen (1).nbsp;aan trachoma (2) .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Van de 8191 Christenen
In de Inrichting werden verpleegd 344 pat. met 5855 verpleeg-dagen of 17 per pat.
45
49
51
21
’t Aantal grootere operaties bedroeg 238, waarvan-
cataractoperaties.............
scheel-operaties.............
pupilla artificialis.............
enucleatio bulbi.............
Vereen, t. h. verl. van hulp aan minverm. oogl. voor Zuid-Holland, te Rotterdam. (Dr. de Haas).
In 1895 werden poliklinisch behandeld 4928 pat.; aantal adviezen 33319 of ,G.76 per hoofd. Verpleegd werden 249 pat. met 12073
307
-ocr page 318-56
verpleegdageii of 42.3 per hoofd (l). Er werden 1578 brillen vöor-gesclireven.
Aantal kleine operaties 192. Aantal grootere oper. 340, verdeeld als volgt;
wegens cataract door extractie............62 nbsp;nbsp;nbsp;•
» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» punctie............20
iridectomie..............• .... 41
prolapsus iridis.................15
enucleatio bulbi..................15
strains mus-oper. nbsp;nbsp;nbsp; ..............S'i
verwijdering van corp. al. uit den bulbus........3
» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gezwellen.............5
andere oper. ..................2
Verder kwamen voor:
verbranding nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;warmte..... 26 nbsp;nbsp;nbsp;maal
» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kalk............'.19 nbsp;nbsp;nbsp;»
lichte verwonding......-........168 maal
zware » nbsp;nbsp;nbsp;...............77 nbsp;nbsp;nbsp;»
corpor, al. sub. nbsp;nbsp;nbsp;palp..............46 nbsp;nbsp;nbsp;»
» nbsp;nbsp;nbsp;» ad corn, et adscler..........701 nbsp;nbsp;nbsp;»
Inrichting v. Oogl. te Rotterdam (Dr. v. Moll).
Poliklinisch werden behandeld 2489 pat. met 11188 adviezen of 5 per hoofd.
Verpleegd werden 155 pat. met 2608 verpleegdagen of 17 per pat.
Aantal grootere operaties 177, verdeeld als volgt:
van nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oogleden.................16
» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oogspieren................34
» het hoornvlies.................15
» de sclera......T...........3
» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iris...................44
» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lens..................42
» den bulbus in toto........... 3
Inrichting voor Oogl. te 's-Gravenhage (Dr. Bouviir).
Behandeld Averden 3733 pat.; verpleegd 211 pat. met 3353 verpleegdagen of 16 per pat.
Aantal voorgeschreven brillen............950
(1) Dit hooge cijfer vindt zijn oorzaak in liet feit, dat alleen patiënten mot ernstige oogziekten ter verpleging werden opgenomen.
308
-ocr page 319-57
corp. al. ad. corn, of sub Aantal kleinere oper.nbsp;als volgt ;nbsp;cataract-extractie .nbsp;punctie van cat. cong. .nbsp;lineair-extractie. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
sclerotomie.....
scheel-operaties. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
enucleatio bulbi. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
staphyloma-oper . entropion-oper. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
epioanthus.....
prolapsus iridis
palp
132,
aantal grootere oper.
, ... 140 184, verdeeld.
24 onbsp;2
15 2nbsp;36nbsp;3
62 20nbsp;1nbsp;5nbsp;1nbsp;8nbsp;3
Dr. Bouviu vermeldt toeneming van het aantal hevige vormen van trachoma; de ziekte heeft echter nog geen epidemisch karakter.
Haagsche Polikliniek (E. Fabek).
Aantal pat. 1022; aantal adviezen 6485 of 6.3 per pat.
Aantal voorgeschreven brillen 242, waarvan;
wegens Hm...................154
» ......................
Trachoma kwam bij 6 patiënten voor.
Aantal operaties 20, waarvan
nastaar-oper................... 1
Iridectomie wegens glaucoma............ 2
» nbsp;nbsp;nbsp;» prolaps. irid............ 2
tenotomie................... 6
voorlegging voor pezen.............. 1
enucleatio bulbi...... iv.’........ ^
verwijdering van corp. al. uit den hulbus........ 1
punctie sclerae (ablat. retin)............. 1
paracentesis corneae............... 1
309
-ocr page 320-Oorspronkelijke Bijdragen.
Eladz.
Dr. Nicolaï. Over het waarnemen der diepte-afmeting in verband met het zien van schilderijen..........17
Dr. L. M. H. C. Werndly. Beweegbare optotypcii.....41
9de Vergadering van het Nederl. Oogheelkundig Gezelschap.
Prof. Dr. M. Stkatib. a. Demonstratie van bilaterale microptli-
h. Demonstratie van membraanvorming in
het glasvocht en op het netvlies . 46 c. Demonstratie van endariitis der retinaal-vaten en bilaterale atroph. nervi
Prof. D. M. SiKAUB. ¦ Over keratitis phlyctaenularis.....47
Dr. M. JuDA. Demonstratie van een geval van sterke myopie,
geopereerd door lensextractie............48
Dr. N. VAX Eijnbekk. Bloeding in ’t glasvocht......50
Prof. Dr. M. Gunning. Verzekering tegen de geldelijke gevolgen van oogziekten.................51
310
-ocr page 321-II
Boekaankondiging.
•G. W. M. Hoeben. Over een centr. oculo-spinale. Acad. Proefschr. Utrecht 1896..................
Dr. E. A. Eeddijtgius,
modatie-parese................
Prof. M. Stbaub. De behandeling van lioornvliesontsteking. Dr. L. Steinek. 3104 gevallen van oogziekten bij Maleiers .
Verslagen.
Verslag van de Inrichting voor Ooglijders te Amsterdam . nbsp;nbsp;nbsp;.
» der Vereeniging t. h. verleenen van.hulp aan minvermogende Ooglijders te Eotterdam.......
» nbsp;nbsp;nbsp;van de Inrichting voor Ooglijders te Eotterdam. . .
» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» te ’s-Gravenhage. .
,, nbsp;nbsp;nbsp;» » Haagsche Polikliniek. (Afd. Ooglijders.) . . .
53
Referaten.
Latente strabismus convergens en accom-
54
54
54
55
55
56
56
57
311
-ocr page 322- -ocr page 323-UITGEGEVEN DOGE HET
OOGHEELKUNDIG GEZELSCHAP.
DERDE AFLEVERING.
HAAKLEM,
J. L. E. ï. KLEYNENBERG. 1897.
313
-ocr page 324- -ocr page 325-I.
DOOR
B. P. VISSER.
(Voordracht gehouden op de 10‘gt;c verg. v. h. Ned. Oogh. Ges.)
M.M. H.H.
Over de wijze, waarop astigmatici accomodeeren, heer-schen, zooals u bekend is, nog velerlei meeningen. De meest verschillende door vroegere schrijvers reeds uitgesproken theoriën vinden nog heden hunne verdedigers.
Het vraagstuk zelf bestaat uit 2 afzonderlijke deelen.
1°. Kunnen astigmatici door partieele contractie van den m. ciliaris hun astigmatisme geheel of gedeeltelijk neutra-liseeren, en
2°. welk deel der focaalruimte wordt bij het scherp zien gewoonlijk op het netvlies gebracht?
Ik heb getracht met behulp van de skiaskopie mij hierover eene eigen opinie te vormen. Het hoofddoel van mijn onderzoek was evenwel de sub 2 gestelde vraag, terwijl ik mij slechts ter loops heb trachten te overtuigen,nbsp;of ik op den door mij gevolgden weg in eenige geschiktenbsp;gevallen iets kon waarnemen van eene astigmatische contractie der lens.
Aan de resultaten van mijn onderzoek moge een overzicht der literatuur voorafgaan. Kortheidshalve geef ik
315
-ocr page 326-slechts het voornaamste weer^, waarbij de astigmatische-contractie geheel buiten beschouwing blijft.
Het eerst sprak Sturm. Hij achtte het zien met iedere doorsnede der focaalruimte mogelijk en daardoor onder omstandigheden accomodatie bij astigmatisrne overbodig. Voor het duidelijk zien kende hij aan de cirkeldoorsnede, den brand-cirkel, den voorrang toe. Deze meening is langen tijd denbsp;heerschende geweest. Mauthnee zegt, dat tot hare verbreidingnbsp;Donders veel heeft bijgedragen. Waarop deze beweringnbsp;steunt, weet ik niet.
In de werken van Donders, die ik ter mijner beschikking had, wordt de Sturmsche meening, althans wat de eerstenbsp;helft aangaat, bestreden, terwijl verder uit vele plaatsen vannbsp;het werk „Astigmatisrne en cilinderglazen” blijkt, dat Donders aannam, dat astigmatici bij het beschouwen van voorwerpen nu eens de eene dan weer de andere brandlijnnbsp;bezigen, ten einde de horizontale en verticale onderdeelennbsp;achtereenvolgens duidelijk te zien. Aan deze wisseling dernbsp;accomodatie schrijft hij het ontstaan, der asthenopie toe.nbsp;De Sturmsche theorie vond ik nog terug bij Nagel: „Dienbsp;Defractions- und Accomodations-Anomalien des A.uges 1866”nbsp;en in het handboek van Schmidt-Rimpler. De autoriteit vannbsp;Javal heeft haar op den achtergond gedrongen. Hij spraknbsp;in 1865 als zijne meening uit, dat voor het duidelijk ziennbsp;eene brandlijn meer waarde heeft dan een verstrooiings-cirkel en aangezien het voor het herkennen van voorwerpennbsp;van het meeste gewicht moet worden geacht, dat de ver-tikale lijnen scherp worden waargenomen, noemt hij accomodatie voor de vertikale brandlijn wenschelijk, ja noodzakelijk.
De meeste latere schrijvers huldigen dit denkbeeld en hebben, naar nieuwe argumenten gezocht om het te bewijzen.
ScnwEiGGER (handboek) wijst op het groote voordeel van eene zoodanige instelling ten opzichte van het beoordeelennbsp;van den afstand, aangezien voor horizontale lijnen de bino-culaire parallaxe, cl. i. de hoek van convergentie der kliklijnen, ophoudt eene bepaalde grootte te zijn.
316
-ocr page 327-Bull, in eene voordracht in de „Société francaise d’Oph-thalmologie” 1892, tracht te bewijzen, dat asthenopie hoofd-¦zakelijk bij die ast. voorkomt, die zich accomodatieve inspanning kunnen en moeten getroosten om hunne vertikale brandlijn op het netvlies te brengen, te weten bij lijdeisnbsp;-aan regulier hypermetropisch ast. tot 2 Dioptrien.
In het handboek van Pakas komt dc meening voor, dat. -afhankelijk van den afstand van het voorwerp, nu eens denbsp;¦eene, dan weer de .andere brandlijn wordt gebezigd; maarnbsp;voor een gegeven afstand niet beide tegelijkertijd („concur-reminent”).
Mauthnee acht eveneens het accomodeeren voor ééne der ‘beide brandlijnen noodzakelijk, betwijfelt echter of het aannbsp;¦de willekeur van het ast. oog onderworpen is, voor wen:pnbsp;van de twee geaccomodeerd zal worden. In zijn eigen oognbsp;‘geeft, ook in strijd met de .Javalsche theorie, de horizontalenbsp;brandlijn de scherpste beelden.
Evenzoo oordeelt Swan Burnett („A Treatise on Astig-matisme”), die uit een theoretisch oogpunt aan de voorste brandlijn, omdat zij korter is dan de achterste, de voorkeur geeft.
Dit is het voornaamste, wat mij bekend was, toen ik mijn onderzoek begon.
Gedurende dien tijd hebben minstens 3 onderzoekers het-;zelfde vraagstuk behandeld. Zij zijn alle drie langs verschillende wegen tot verschillende resultaten gekomen.
De Italiaan Reymond, wiens werk mij slechts uit een referaat is bekend, achtte eene goede gezichtsscherpte slechts dan aanwezig, als bij eene bepaalde convergentie, door middelnbsp;van de relatieve accomodatiebreedte achtereenvolgensnbsp;alle doorsneden der- focaalruimte op het netvlies kunnennbsp;worden gebracht, hetgeen overeenkomt met de opvattingnbsp;van Donders.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l
Pick (Archiv für Augenheilkunde 1895) komt bij 3 patiënten met myopisch ast. tot de gevolgtrekking, dat bij voorkeur eene brandlijn wordt ingesteld en dat het niet aan
317
-ocr page 328-de willekeur van het oog is overgelaten, welke van de twee-het zijn zal.
Zijne patiënten bezigden de meest vertikaal gelegene.
Het laatste sprak Hess. Hij huldigt geheel de Sturmsche-meening, wat betreft de superioriteit van den brandcirket tegenover de brandlijnen.
Aangezien het algemeen resultaat van mijn onderzoek zich meer aansluit aan de meening Mauthner-Fick, wensch iknbsp;bij den arbeid van Hess (Archiv für Ophthalmologie 1896gt;nbsp;iets langer stil te staan en mij, niettegenstaande de beslistenbsp;wijze, waarop H. verklaart de zaak „endgiltig” te hebbennbsp;opgelost, eene lichte kritiek te veroorlooven.
H. behandelt beide vragen, de astigmatische lenscontracties, die hij ontkent en de instelling van het ast. oog bij het duidelijk zien van letters. Alleen op dit laatste ga ik in,,nbsp;als meer mijn onderzoek rakende.
Hoeveel gunstiger uit een theoretisch oogpunt eene instelling van den brandcirkel is boven die der brandlijnen, tracht hij aan te toonen langs photographischen weg. Denbsp;in den brandcirkel van het ast. gemaakte objectief opgenomen beelden, verklaart hij voor verreweg het duidelijkst.nbsp;Bij het beschouwen van zijne eigene afbeeldingen kan iknbsp;daarin slechts medegaan, voor zoover de as van het cilinder-glas een hoek van 45° met de letters maakt.
Bij vertikale of horizontale as is voor mijn oog het beeld' genomen ter plaatse van de voorste (horizontale) brandlijnnbsp;het duidelijkste, dat genomen in den brandcirkel het wazigstenbsp;van alle drie, vooral in de kleinere lettei’s en daarop komtnbsp;het aan, terwijl bij nauw diaphragma de duidelijkheid vannbsp;het beeld in alle deelen der focaalruimte niets te wenschennbsp;zou overlaten.
Een 2'ï'^ theoretische grond voor zijne meening vindt H. in het feit, dat de dioptrische fout, waarmede de voorwerpennbsp;in den brandcii'kel worden gezien, de kleinste is, nml. denbsp;helft van het refractie-verschil der beide hoofdmeridianen^nbsp;terwijl hij verder aanvoert, dat, zooals de photographiën be-
318
-ocr page 329-7'
wijzen, door een cirkel vormig verstrooiingöbeeld de vorm der voorwerpen het minst wordt aangetast.
In de plaats laat H. de pupilvernauwing optreden, die gepaard gaat met eene accomodatie voor den hrandcirkel.
Ten opzichte van dit laatste punt merk ik op, dat het dan nog voordeeliger zou zijn om voor de achterste brandlijnnbsp;te accomodeeren.
Dit geeft nog meer pupilvernauwing, terwijl dan tevens, wijl deze achterste brandlijn meestal vertikaal staat, het toeknijpen dei oogleden de laatste rest der verstrooiing kan doennbsp;verdwijnen.
Een deel dezer theoretische overwegingen kan' dus ook tot steun van andere theoriën worden aangevoerd. Voor denbsp;praktische oplossing hebben zij niet veel waarde.
Van meer beteekenis zijn de bij kunst- en natuur-astig-matici verrichte bepalingen.
H. liet 3 E. en 1 Myoop lezen door een cilinderglas en bepaalde met het spiegelhaploskoop van Hering de (secundaire) accomodatie van het andere oog. Hij vond, dat allennbsp;bij het lezen voor den hrandcirkel ingesteld waren geweest.
Aan dit resultaat is niet te tornen. Alleen zij mij de vraag geoorlooid of alles wat voor een kunst-astigmaticus geldt,nbsp;zonder nader bewijs op een geboren astigmaticus mag worden overgebracht.
Heeft men daartegen met Mauthneb bezwaar, dan gelden als bewijs voor de exclusieve meening van H. slechts denbsp;waarnemingen van 3 patiënten. De belangrijkste van hen isnbsp;Dr. Dörlich, 37 j-. oud. Hij is links E. en heeft rechtsnbsp;As H 5 D. Hij moest lezen „eine eben lesbare Schritt” opnbsp;40 c.M. afstand, waarbij bleek, dat hij daartoe 5 D. hadnbsp;geaccomodeerd, wat overeenkomt met eene instelling voornbsp;den hrandcirkel. Doch deze 5 D. vormen op 37-jarigen leeftijdnbsp;onze geheele accomodatiebreedte. Dr. D. bevond zich dusnbsp;in de onmogelijkheid om voor zijne achterste brandlijn tenbsp;accomodeeren. Dit zou 7,-5 D hebben geeischt.
De superioriteit van den hrandcirkel boven die brandlijn
319
-ocr page 330-8
kan deze waarneming tegenóver de Javalsche theorie dus niet bewijzen.
De 2 overige patiënten met myopisch ast. zijn alleen subjectief onderzocht. Zij werden uitgenoodigd de proefletters zoo te houden, dat ze het best konden worden gezien. Metnbsp;cocondraden in de richting der meridianen bepaalde H. nu denbsp;geconjugeerde brandpunten der brandlijnen. Het bleek,nbsp;dat de patiënten onwillekeurig de proefletters overeenkomstig eene instelling van den brandcirkel hadden geplaatst.
Op deze proeven wil ik niets afdingen, maar vind alleen het aantal te gering om er eene algemeen geldende conclusienbsp;uit te trekken.
Aangezien de autoriteit van Hess in deze vraag een belangrijke factor is, naeen ik nog eenige feiten te moeten bijbrengen, die mij met de meening omtrent de superioriteit van den brandcirkel boven de brandlijnen, - in strijd schijnennbsp;te zijn.
In de eerste plaats de bekende verklaiing van het schuin zien van niet geheel gecorrigeerde myopen. Ter wille vannbsp;het duidelijk zien brengen zij daardoor in stede van eennbsp;verstrooiingscirkel eene verstrooiingslijn op het netvlies. Vannbsp;meer belang schijnt mij evenwel de overweging, dat men bijnbsp;myopisch en hypermetropisch ast. door spherische glazennbsp;steeds willekeurig den brandcirkel op de retina kan vormen.
Indien nu het zien met den brandcirkel zulke groote voor-deelen biedt, als H. dit doet voorkomen, dan moeten alle astigmatic! boven genoemd door spherische glazen verbetering hunner gezichtscherpte erlangen. Dat dit zoo zou zijn,nbsp;heb ik nergens gelezen. Wel daarentegen, dat zij tot opnbsp;zekere hoogte onverschillig zijn voor spherische glazen.
Doch ook in dezen vorm schijnt mij die uitspraak te algemeen. Ik vond die onverschilligheid hoofdzakelijk bij patiënten met myopisch ast. terug, beschikkende over een goed accomodatievermogen. Geeft men dezen een sterker sph.-glas dan zij strikt noodig hebben, dan kunnen zij dit meerdere door accomodatie neutraliseeren, waarbij de consecu-
320
-ocr page 331-tieve pupilvernauwing gunstig op de gezichtsscherpte kan iniluenceeren. Anders bij hypennetropisch astigmatisme.
Het is mijne ervaring, dat deze patiënten bijna constant voor de verte een hooger spherisch glas weigeren, dan overeenkomt met de manifeste H. in den zwakst hypermetropennbsp;meridiaan, terwijl eene instelling van den brandcirkel eennbsp;ihooger glas zou eischen.
Hierna volge het resultaat van mijn eigen onderzoek. De gebezigde methode is hoogst eenvoudig. De kleinere Sn.nbsp;letterproeven werden op smalle reepjes karton geplakt ennbsp;door de patiënten in de donkei’e kamer gelezen. Ik trachttenbsp;boven of onder de letters heenziende skiaskopisch de acco-modatieve instelling der oogen te bepalen. Verder liet iknbsp;-groepen van lijnen, in dikte overeenstemmende met de verschillende letters, in de richting der vooraf met Javal vast--gestelde hoofd meridianen houden en tellen.
Voor bepalingen op grooteren afstand dan 1 M. werd een :gewoon letterbord aan eenen standaard gehangen.
Op deze wijze kost iedere waarneming weinig tijd. Daardoor werd het mogelijk ze op de polikliniek te verzamelen ¦en het aantal belangrijk te vergrooten. Meer algemeen geldende regelen toch laten zich slechts vaststellen door hetnbsp;¦onderzoek van een groot aantal geboren astigmatic!, en niet,nbsp;•zooals tot heden geschiedde, door dat van enkele gevallen.
De dioptrische waarde der waarnemingsfout is die van iedere skiaskopische bepaling. Ze is zeker niet te verwaar-loozen, vooral bij gering astigmatisme en op korten afstandnbsp;van het onderzochte oog. Bij middelmatige en hoogerenbsp;-graden evenwel meen ik, dat het refractieverschil tusschennbsp;de hoofdmeridianen en den brandcirkel bij eene instellingnbsp;voor een van de drie groot genoeg is, om aan het resultaatnbsp;van een onderzoek langs dezen weg verkregen, waarde toenbsp;¦te kennen.
Het aantal toch is een natuurlijk corrigens voor de fouten der individueeie waarnemingen. Ten slotte merk ik nognbsp;¦-op, dat bij accomodatie voor den zwakst brekenden meri-
321
-ocr page 332-10
diaan, alleen de refractie in dezen direct is te bepalen. De andere meridiaan is dan ingesteld voor een punt tusschennbsp;de proefletters en het onderzochte oog gelegen. Bij instelling voor den meridiaan van sterkste kromming ligt ditnbsp;punt echter tusschen de proefletters en den onderzoeker.
Accomodeert een astigraatiker voor eene verstrooiingsellips-of den brandcirkel, dan ligt het vereenigingspunt der stralen van den meridiaan der sterkste refractie vócir de proefletters^nbsp;dat van dien der zwakste kromming tusschen deze en dennbsp;onderzoeker. Alleen dit punt is direct te bepalen. Uit zijne ligging kan men vaststellen, welk deel der focaalruimte omstreeks op de retina valt.
Het gemakkelijkst vielen mij over het algemeen de waarnemingen tusschen 33 en 50 c.M. (D
Het totaal der onderzochte patiënten bedraagt 105, deels militairen, deels afkomstig van de poliklinieken van de H.H. Prof, Gunning, Dr. van Rijnberk en Dr. Jitta. Voor het bereidwillignbsp;afslaan van hun materieel betuig ik aan deze H.H. mijnen dank.
Wegens verschillend ast. van beide oogen komen sommige patiënten in 2 groepen voor en stijgt daardoor het aantalnbsp;waarnemingen tot 118.
Om namelijk het overzicht te vergemakkelijken en om tevens een beter inzicht te verkrijgen in den eventueel ge-volgden regel, voegde ik de patiënten, die ik als gelijksoortignbsp;meende te mogen beschouwen tot groepen bijeen en maaktenbsp;van iedere groep eene tabel.
Om ruimte te sparen laat ik het afdrukken der tabellen achterwege en wensch ik mij te bepalen tot de mededeehngnbsp;van de resultaten, die iedere groep heeft opgeleverd.
Te beginnen met het myopisch astigmatisme. Hiervan onderzocht ik 26 patiënten, welke mij verschaften 28 waarnemingen, die tot 5 groepen zijn te brengen.
a. Astigmatismus myopicus simplex van beide oogen met
(i) De bepalingen op vorsehillende alstandeu gaven bijna steeds lietzelfde resultaat. Ik meen althans de geeonstateerde kleinere versehillen op rekening der waarnemingsfoutnbsp;te mogen stellen. Dit komt dus niet overeen met de meening van J’an.\s.'
-ocr page 333-11
het maximum van kromming vertikaal of' daaromtrent; 10-gevallen. Van deze bezigden bij het lezen 9 hunne achterste vertikale brandlijn en 1 ongeveer den brandcirkel.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Ast. M. simplex van beide oogen, doch met het maximum van kromming omstreeks horizontaal; 3 gevallen. Vannbsp;deze 3 gebruikten 2 bij voortduring hunne voorste (vertikale) brandlijn en 1 wisselde somwijlen deze instelling metnbsp;eene verstrooiingsellips c. q. den brandcirkel. Meestal bleef'nbsp;echter de brandlijn op het netvlies.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Ast. M. simplex met maximum van kromming vertikaalnbsp;en afwijkende refractie van het andere oog; 5 gevallen.
De toestand is hier meer gecompliceerd, omdat bij de lees-proef niet altijd duidelijk is met welk oog eigenlijk wordt gefixeerd, ook al zijn beide oogen op de letters gericht. Innbsp;een geval was het slechtere oog (met samengesft. Myop. Ast.)-voor een brandlijn ingesteld, het betere voor den brandcirkel.
Dit betere oog heb ik als het fixeerende beschouwd. Verdei' verkozen 3 patiënten de achterste vertikale brandlijn en 1nbsp;de voorste horizontale.
(l. Samengesteld myop. ast. van een of van beide oogen met het maximum van kromming omstreeks vertikaal; 9nbsp;gevallen.
Allen stelden zich in voor de achterste vertikale brandlijn; bij anisometropie de vertikale'brandlijn van dat oog,, hetwelk op den gegeven afstand het gemakkelijkste konnbsp;fixeeren, gelet op den ongelijken graad van myopie.
e. Samengesteld myop. ast. met maximum van kromming omstreeks horizontaal (in casu 70° temp.); 1 pat. met instelling voor de achterste (horizontale) brandlijn.
Deze 28 waarnemingen leveren dus 25 maal eene instelling voor eene brandlijn, 2-maal ongeveer voor den brandcirkel en 1 maal schommelde de accomodatie tusschen beide., Van hen, die voor eene brandlijn accomodeerden, verkozennbsp;23 de vertikale en 2 de horizontale.
Dit resultaat komt geheel overeen met de theorie van Javal-
323
-ocr page 334-12
De vertikale brandlijn, die, behalve bij het ast. tegen den regel, tevens de achterste is, kost de grootste accornodatieve inspanning. Dat de meeste patiënten zich die moeite hebben getroost,nbsp;¦schijnt mij het bewijs, dat deze brandlijn voor het lezennbsp;¦he meeste voordeelen biedt en dat zij binnen het bereiknbsp;¦van het accomodatievermogen heeft gelegen.
Na de mededeeling van dit resultaat veroorloof ik mij eene kleine uitweiding over het accomodatiegebied van een astigm.nbsp;•oog. Stelt men het gebied, dat bij iederen hoofdmeridiaannbsp;behoort, voor door eene lijn, dan blijkt dat deze 2 lijnen slechtsnbsp;¦gedeeltelijk samenvallen. Daarmede in overeenstemmingnbsp;bestaat het accomodatiegebied van zoodanig oog uit B zones,nbsp;•eene buitenste, in welke alleen geaccomodeerd kan wordennbsp;voor den meridiaan van zwakste kromming; eene binnenste,nbsp;waarin dit slSchts mogelijk is voor dien van sterkste kromming en eene tusschen beide gelegene middelste zone, waarinnbsp;voor beide meridianen of brandlijnen, incluis voor alle tus-¦schen deze laatste gelegene doorsneden der focaalruimtenbsp;kan worden geaccomodeerd. De bovengenoemde Ast. zijn bijnanbsp;allen onderzocht voor punten in die middelste zone gelegen.nbsp;¦Ze hadden derhalve de keuze tusschen alle deelen der focaalruimte. De groote meerderheid nu verkoos de brandlijn dernbsp;buitenste zone, dus, cum grano salis opgevat, die brandlijn,nbsp;¦die ook in den rusttoestand van het oog op de retina valt.nbsp;-Ze heeft in de meeste gevallen tevens het voordeel vannbsp;vertikaal te zijn. Ik vermeld dit reeds hier, omdat hetzelfdenbsp;punt bij het hypermetropisch astigm. ter sprake komt.
Patiënten van dit soort heb ik in grooten getale onderzocht. In het geheel beschik ik over 59 waarnemingen.
De verdeeling in groepen geschiedde volgens hetzelfde beginsel als bij het myopisch astymatisme.
a. Enkelvoudig hypermetropisch ast. van beide oogenmet het maximum van kromming vertikaal of daaromtrent — 15nbsp;gevallen, waarvan 9 accomodeerden voor hunne voorstenbsp;horizontale brandlijn, behoorende bij de E. (vertikale) meri-'diaan. Een drietal stelde zich in voor de achterste brand-
-ocr page 335-13
lijn, behoorende bij den hypermetropen meridiaan, terwijl 3 anderen eenen verstrooiingscirkel verkozen. Bij een vietnbsp;deze omstreeks samen met den brandcirkel, bij 2 was ditnbsp;slechts gedeeltelijk .het geval en schommelde de instelling-resp. tusschen den brandcirkel en de voorste en achterstenbsp;tarandlijn.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Enkelvoudig hypermetr. ast. met maximum van kromming horizontaal; — 2 gevallen. Beide accomodeerennbsp;voor hunne voorste brandlijn, die ditmaal, in tegenstellingnbsp;van groep a, vertikaal verloopt.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Enkelvoudig H. ast., maximum van kromming vertikaalnbsp;of daaromtrent met afwijkende refractie van het anderenbsp;oog; — 11 gevallen. Die afwijkende refractie bestond bij 8nbsp;patiënten in samengesteld hypermetr. ast. en bij 3 gevallennbsp;in gemengd ast.
Bij 9 van hen kan het oog met enkelvoudig hypertr. ast. als het betere, flxeerende worden beschouwd, dat bij het lezennbsp;de instelling van het andere bepaalt. Van deze 11 patiëntennbsp;nu accommodeerden, overeenkomstig de meerderheid vannbsp;groep a, 10 voor de voorste (horizontale) brandlijn; slechts éénnbsp;accomodeerde sterker. Deze bracht de vertikale (achterste)nbsp;brandlijn op het netvlies.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Samengesteld hypermetr. ast. van beide oogen met hetnbsp;maximum van kromming vertikaal of daaromtrent; — 18nbsp;gevallen. Alle graden zijn vertegenwoordigd. Drie van hen^nbsp;gedeeltelijk met sterke H. naast het astigmatisme, kondennbsp;zelfs de voorste brandlijn zonder hulp van spherische glazennbsp;niet bereiken. Zij lazen in verstrooiingsbeelden. Een patiënte met geringe H. in beide meridianen stelde voor denbsp;achterste vertikale brandlijn in, terwijl de 14 overigen zichnbsp;met de voorste brandlijn vergenoegden. Voor de meerderheid geldt alzoo dezelfde regel als voor groep a en c.
e. nbsp;nbsp;nbsp;Samengesteld H. ast. van één oog, maximum van krommingnbsp;als boven, met afwijkende refractie van het andere oog: —nbsp;13 gevallen. Bij 12 van hen is dit andere oog het beste,nbsp;bij 1 hebben beide oogen denzelfden visus. Bij een tweetal
325
-ocr page 336-14
nemen' wij weer het verschijnsel van onvoldoende accoino-datie waar. De geheele focaalruimte blijft tijdelijk of voort-• durend achter de retina. Eén patient stelt zich in omstreeks voor den brandcirkel, een ander gedeeltelijk, vooral bij hetnbsp;tellen van verticale lijnen, terwijl na korten tijd de horizontale (voorste) brandlijn voortdurend op het netvlies valt.
Blijkbaar kon deze patient genoemde instelling niet lang volhouden. De 9 overige namen onmiddellijk de voorstenbsp;brandlijn.
Resumeer ik het resultaat dezer bepalingen, dan blijkt dat van de 59 patiënten 5 niet voldoende hebben geacco-modeerd om zelfs de voorste brandlijn op het netvlies tenbsp;brengen, dat 45 hebben gelezen met de voorste brandlijn,nbsp;4 met de achterste en 5 met eene verstrooiingsellips, c. q.nbsp;den brandcirkel, terwijl van 3 van deze 5 genoteerd is, datnbsp;dit slechts tijdelijk of gedeeltelijk het geval is geweest.nbsp;Deze resultaten zijn, evenals bij het myopisch ast., geheelnbsp;in strijd met de theorie Stubm —Hess.
Beschouwen wij de 49, die met eene brandlijn lazen, eenigszins nauwkeuriger, dan zijn er 45 bij, die de voorstenbsp;en 4, die de achterste hebben aangewend. Laat ik de 2nbsp;gevallen van invers ast. buiten rekening, dan ‘blijven er 4-3nbsp;met eene instelling voor de voorste horizontale brandlijnnbsp;en 4 met de achterste vertikale.
Dit resultaat is geheel anders dan bij het myopisch ast. is verkregen en dus ook met de Javalsche theorie in strijd.nbsp;Onder hen komen alle graden van ast. voor; maar bij denbsp;meesten zou de accomodatiebreedte voldoende geweest zijnnbsp;om de achterste brandlijn en zekei' voldoende om den brandcirkel op het netvlies te brengen.
Waarom deden zij het niet?
Het antwoord op die vraag schijnt mij aldus te moeten luiden.
In den rusttoestand valt de horizontale voorste brandlijn of eene tot deze brandlijn naderende verstrooiingsellips ¦ op het ¦ netvlies. Het oog is daardoor aan horizontale dif-
326
-ocr page 337-15
fusie-beelden gewend en geoefend ze te onderdrukken zoo-lt;iat bij arbeid, waarbij het hoofdzakelijk aankomt 0J5 het herkennen der vertikale lijnen, zooals het lezen, eene instelling voor de voorste brandlijn, die de minste inspannin-kost, toch voldoende blijkt te zijn in de meeste gevallenquot;nbsp;Deze beschouwingswijze geeft ook eene geheel bevredigendenbsp;verklaring van bet verschil, dat er bestaat tusschen de meerderheid bij myopisch ast. en die met hypermetropisch astnbsp;De patiënten met myop. ast. zouden, indien zij insteldennbsp;voor hunnen bijzienden of sterkst bijzienden meridiaan, heelnbsp;wat accomodatie kunnen besparen. Zij doen het echternbsp;meestal niet en verkiezen de achterste, vertikale brandlijnnbsp;In hoeverre het verband tusschen convergentie en accomodatie, dat bij deze wijze van zien minder is verbrokennbsp;hierop van invloed is, waag ik niet te beslissen. Dikwijlsnbsp;kon ik patiënten met hyperraetr. ast., aan wie ik prisma’snbsp;gaf met de tophoeken naar binnen, er toe brengen eenio-enbsp;dioptriên meer te accomodeeren, zoodat zij voor hunnen hv-permetropen (horizontalen) meridiaan, dus vertikale brandlijn, instelden, wat zonder prisma’s niet het geval was.
Laat ik het invers astigmatisme buiten beschouwing clan is gebleken, dat de meerderheid der jmtienten met myopischnbsp;souwei als met hypermetropisch ast. bij het lesen accomocleertnbsp;roor dien meridiaan^ die of Emmetroop is of de geringste re-fractie-afw ij Icing vertoont.
Na deze beschouwing is het interessant te weten, hoe patiënten met gemengd astigmatisme zich gedragen. Bij hen valt in den rusttoestand eene verstrooiingsellips op het netvlies. Dit kan de brandcirkel zijn of eene ellips, indien die doorsnede der focaalruimte dichter bij de brandlijnen is gele^-ennbsp;Ik onderzocht 31 gevallen van gemengd ast. en verdeeldenbsp;hen in 3 groepen:
a. gemengd ast. met het max. v. kr. vertikaal of daaromtrent, waai-bij de myopie van den vertikalen meridiaan overtreft de hypermetropie van den horizontalen. Hiervan heli ik 1.5 gevallen onderzocht, waarvan 9 accomodeerden voor cle
327
-ocr page 338-16
brandlijn van den hypermetropen meridiaan (de achterste-vertikale), 5 omstreeks voor den brandcirkel en 1 voor de horizontale voorste brandlij n.
De meerderheid volgt dus den zelfden regel als wij voor het myopisch ast. hebben gevonden, met een veel grooternbsp;aantal uitzonderingen.
h. gemengd ast. met het max. v. kr. vertikaal of ongeveer veAikaal, waarbij de myopie en hypermetropie ongeveer vannbsp;gelijke sterkte zijn (14) of waarbij de hypermetropie overweegtnbsp;(1); — totaal 15 gevallen.
Bij 4 vonden wij den brandcirkel of een naburige doorsnede, bij 11 daarentegen de voorste brandlijn op het netvlies, wat een aanmerkelijk verschh maakt met groep a. Blijkbaar is de meerdere Hypermetropie in den horizontalennbsp;meridiaan een beletsel voor de instelling op de achterstenbsp;(vertikale) brandlijn, zoodat zij zich met de voorste (horizontale) tevreden hebben gesteld.
c. gemengd ast. met max. v. kromming horizontaal (in casu 70° t ); 1 geval, met instelling voor de voorste, dochnbsp;thans bijna vertikale brandlijn.
Laat ik dit geval van invers ast. weer buiten rekening en resumeer ik het resultaat dezer 30 waarnemingen, dan blijkt,nbsp;dat 12 hebben gelezen in de voorste horizontale, 9 in hunnenbsp;achterste vertikale brandlijn en 9 met een verstrooiingscirkel.
Dit resultaat schijnt mij niet in strijd, doch eerder in overeenstemming, met den boven vastgestelden algemeenen regel.
Dat deze patiënten, die betrekkelijk zoo gemakkelijk voor hunnen brandcirkel zouden kunnen instellen en bij wie denbsp;voorkeur voor eene brandlijn veel minder ontwikkeld behoeft te zijn dan bij AsM. en AsH., toch slechts in bijna 30%nbsp;der gevallen van dien brandcirkel of eene nabijgelegenenbsp;doorsnede gebruik maken, schijnt mij het bewijs, dat hij,nbsp;buitengewone omstandigheden buitengesloten, geene praktische voordeélen biedt boven de brandlijnen.
Ten opzichte van de astigmatische contractie der lens, die dienen zou om het corneaal astigm. te corrigeeren, slechts
328
-ocr page 339-17
eene korte opmerking. Men is gewoon deze auto-correctie te diagnostiseeren, wanneer er verschil wordt gevonden tus-schen het objectieve en het met glazen bepaalde astigmatisme.
In 2 gevallen van myopisch ast. en in 2 van hypermetr. ast., waar dit verschil bestond, liet ik patient lezen metnbsp;het uitverkoren glas en kon bij de eerste 2 constateeren,nbsp;dat de myopische, niet geheel gecorrigeerde meridiaan opnbsp;het fixatiepunt nog eene tegengestelde schaduwbewegingnbsp;vertoonde en bij de 2 laatsten, die voor hunnen vertikalennbsp;meridiaan accomodeerden, kon ik bepalen, dat het verschilnbsp;in hypermetropic van den horizontalen meridiaan en denbsp;sterkte van het glas nog geheel of bijna geheel bestond.
Al mag ik hieruit niet concludeeren, dat astigmatische contractie in geringen graad onmogelijk is, het geheele verschil werd in deze gevallen althans niet door auto-correctie opgeheven.
DOOR
Prof. H. Snellen.
(Voordracht gehouden op de lO^» Verg. v. h. Ned. Oogh. Gez.j.
Het komt betrekkelijk veelvuldig voor, dat patiënten, die van cataract zijn geopei'eerd, door een verschijnsel vannbsp;rood-zien verontrust worden, hetgeen veelal het eerst optreedt, als ze zich zonder bril aan sterk licht hebben blootgesteld. Oogen met verwijde pupil of met coloboom vannbsp;de iris zijn daaraan bij voorkeur onderhevig.
Reeds Mackenzie maakt melding van rood-zien, na inwerking van sterk licht bij verwijde pupil, en noemt dit „dioptric Chrupsia”., „Fïsas coloratus’.
Dikwijls beperkt zich het rood-zien tot een gedeelte van het gezichtsveld, zooals vooral door Benson, 2) Valude en
i) Mackensie. a practical treatise on the diseases of the eye, 4th Ed. London 1854, r. 932.
“) Bexson. The ophthalmic Review 1883 P. 361 3) Valude. Arch. d’Ophth. VIII, 1888, P, 130.
329
-ocr page 340-18
PuRTSCHER is aangegeven en als Hemi-erythropsie wordt aangeduid.
Casuistische mededeelingen omtrent dit roodzien omvatten een belangrijke litteratuur; maar een afdoende verklaring van het verschijnsel is tot hiertoe niet'geleverd.
Fuchs heeft zich veelvuldig met dit verschijnsel bezig gehouden ^). Hij heeft de verdienste te hebben aangetoond,nbsp;dat een geheel overeenkomstig roodzien bij normale oogennbsp;kan worden opgewekt, als men het oog geruimen tijd, ondernbsp;ongewone omstandigheden, aan sterk licht blootstelt.
Het eerst merkte hij dit bij zichzelf op, nadat hij bij een bergteer geruimen tijd over een sterk verlichte sneeuwvlaktenbsp;was gegaan.
Toen hij daarna een zwak verlichte hut binnentrad, waren alle lichtere vlakken rood of purper gekleurd, terwijl denbsp;meer donkere schaduwen een complementair groene tintnbsp;vertoonden.
Ook door zijn metgezellen kon hetzelfde worden opgemerkt. Bij expresselijk ingestelde proefnemingen vertoonden zich telkens deze zelfde verschijnselen, bij voorkeur op hoogenbsp;vlakten, waar het licht sterk is, en het door de sneeuwnbsp;teruggekaatst licht rijk is aan ultraviolette stralen, zooalsnbsp;bleek uit het ontstaan van erythema solare in het aangezicht en aan de oogleden (Widmark) ^).
Intusschen kan ook in lagere streken op sneeuwvlakten erythropsie ontstaan bij helderen zonneschijn, vooral als denbsp;pupil verwijd is.
Füchs heeft een tal van proefnemingen zoowel bij zichzelf als bij anderen ingesteld, en heeft ons in een uitvoerige beschrijving een schat aan feiten geleverd, die ruimschootsnbsp;toereikend zijn om daaraan de verschillende theoriën tenbsp;toetsen, die tot verklaring zijn voorgesteld geworden.
Hij zelf is daarbij tot de conclusie gekomen, dat buiten
1) nbsp;nbsp;nbsp;PuRTSCHER. Arch. f. Aiigenh. XVII 1887 P. 2bt).
2) nbsp;nbsp;nbsp;Arch. f. Ophth. XLII IV 189{) P. 207.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Beitrilge z. Ophth. 1801 P. 425.
ii
330
-ocr page 341-19
.het veld der verlichting een oorzaak van het kleurenzien .moet worden gezocht.
Wèi heeft het sneeuwveld een ietwat violette kleur en kan deze, onder omstandigheden, meer roodachtig wordennbsp;maar die kleuren zijn ontoereikend, om het roodzien alsnbsp;nabeeld te doen optreden. Bovendien vond hij, dat deery-thropsie ook ontstaat, als onder aanwending van gekleurdenbsp;..glazen de kleur van het licht wordt gewijzigd; „Sie (dienbsp;Erythropsie) ist in der That ganz unabhangig von der Farbenbsp;¦des einfallenden Lichtes”. (L.c. P. 265.)
Ten slotte zoekt Fuchs den oorsprong van de purperroode kleur in het netvlies-purper, dat telkens begint te regene-reeren, zoodra het inwerkende sterke licht door schemerlicht wordt vervangen.
Fuchs wijst echter zelf op het ontoereikende van deze theorie. Zij laat in ’t geheel niet toe te verklaren, waaromnbsp;aan het roodzien somtijds een complementair vooraf
gaat: „Ich enthalte mich daher eine bestimmte Erkliirung •für das Grünsehen aufzustellen”. (l.c. P. 261).
Daar verder het netvlies-purper gevonden wordt aan de periferie der staafjes, is het moeielijk zich voor te stellennbsp;hoe dit door de percipieerende elementen zou kunnen worden waargenomen, en eindelijk wordt het netvlies-purpernbsp;niet in de gele vlek gevonden, terwijl toch ook daar rood-zien wordt waargenomen.
Fuchs eindigt zijn belangrijke en zeer lezenswaarde verhandeling met de woorden; „Es wird also noch Manches an den Ergebnissen meiner Versuche richtig zu stellen undnbsp;Viel zu erganzen sein.”
Het komt mij wel der moeite waard voor, een poging te doen om aan dezen wensch van Fuchs gevolg te geven
Ik beaam geheel zijn bewering, dat buiten de kleur der verlichting naar een objectieve bron voor de roode kleurnbsp;moet worden gezocht. In plaats echter van die in het netvlies te zoeken, komt 't mij niet te gewaagd voor, in over-
331
-ocr page 342-20
weging te nemen, öf die bron van rood licht niet zou kunnen worden gevonden in de doorschijnendheid van het ooglid en van den wand van het oog.
Ieder die zich met het „Durchleuchten” heeft beziggehouden, weet dat huid en vaatrijk weefsel bij doorvallend licht een purperroode kleur vertonnen.
Men kan zich hiervan dadelijk overtuigen, als men de volle hand met gestrekte aaneengesloten vingers plaatstnbsp;voor een heldere lichtbron.
Nog duidelijker wordt de roode kleur, als men door een buis, b.v. een stethoscoop, naar een sterke lichtbron ziet,,nbsp;terwijl men het nauwere naar het licht gekeerde uiteindenbsp;met den vingertop afsluit. Het doorschijnende licht vertoont dan een prachtig purperrood. Onder omstandighedennbsp;moet het ooglid diezelfde kleur kunnen opleveren.
Men kan bij zichzelf zich hiervan overtuigen, indien men, in een verder niet verlicht vertrek, een afgesloten lichtbronnbsp;(diaphaan) tegen het gesloten ooglid of tegen de sciera plaatst.nbsp;In het eerste geval neemt men een purpurrood licht waar;nbsp;in het tweede geval is de kleur meer geel-rood.
Op dezelfde wijze kan men bij een ander door ooglid of sclera. heen het inwendige oog verlichten, en, indien verdernbsp;licht voldoende is afgesloten, door de pupil dezelfde kleurennbsp;waarnemen. Als diaphaan bezigden we een glazen staafnbsp;met platte uiteinden, waar, aan een der uiteinden, eennbsp;electrisch lampje is aangebracht.
De aphaak met coloboom zal bij sterkere verlichting neiging hebben de oogen half dicht te knijpen, en een deel van de pupil zal daarbij allicht bedekt worden door hetnbsp;ooglid. In de gevallen nu, waar het ooglid dun en voldoendenbsp;doorschijnend is, zal de periferie van het netvlies door hetnbsp;licht, dat door het ooglid heen schijnt, meer rood gekleurdnbsp;worden dan het verder gedeelte van het netvlies dat meernbsp;uitsluitend verlicht wordt door het licht, dat door hetnbsp;onbedekte gedeelte van de pupil invalt.
•Evenzoo zal bij het gaan over helder verlichte sneeuw-
332
-ocr page 343-21
¦vlakten heel wat van het teruggekaatste sneeuwlicht door het ooglid en den scleraalwand doorgaan, het eerstgenoemdenbsp;vooral, als het ooglid door erythema nivale rood en gezwollen is
Wordt hiermede de periferie van het netvlies rood geklemd, dan zal zich in het centraal gedeelte door simultaan
contrast groen-zien ontwikkelen.
Zoolang als door de overmaat van licht het wit domineert -zuilen de kleuren niet op den voorgrond treden. Eerst alsnbsp;men in het halfdonker komt, zullen er gekleurde nabeeldennbsp;worden gezien, en wel met complementaire kleur op denbsp;meest verlichte vakken, terwijl d'e schaduwen door simultaan contrast de tegengestelde kleur zullen vertoonen.
Naarmate het primaire licht sterker is geweest en de inwerking langer heeft geduurd, zal de nawerking langernbsp;aanhouden, en lichtelijk door nieuwe inwerking van lichtnbsp;telkens opnieuw worden opgewekt.
Te duidelijker treden zoodanige nabeelden op, wanneer niet de geheele oppervlakte van het gezichtsveld door eennbsp;en dezelfde kleur is verlicht geworden.
Ja, tot het duidelijk te voorschijn roepen van het verschijnsel is het noodig, dat de primaire kleur slechts op een deel van het waarnemend orgaan inwerkt, zoodat daardoor gelijktijdig twee ongelijknamige kleurswaarnemingen ontstaan.nbsp;Dit effect van contrast spreekt duidelijk, waar we den invloednbsp;van het eene oog op het andere hebben na te gaan. Plaatstnbsp;men voor het ééne oog een rood glas, terwijl het anderenbsp;bedekt is, en ziet men zóó eenigen tijd naar een heldernbsp;verlichte vlakte, dan zullen de twee oogen een sterk sprekend verschil gaan opleveren. Ziet men nl. dadelijk daarnanbsp;snel achtereenvolgens eerst met het ééne, dan met hetnbsp;•andere oog naar een matig verlicht wit papier, dan vertoontnbsp;zich dit voor het eerste oog groen, voor het tweede rood.nbsp;Het oog, dat door het roode glas had gezien, is voor roodnbsp;¦afgestompt, en ziet van het wit in hoofdzaak het groen •nbsp;•door de contrastwerking vertoont hier het tweede oognbsp;-erythropsie.
333
-ocr page 344-•22
Hetzelfde kan men -waarnemen, als men het roode glas-, door het gesloten ooglid vervangt, tervrijl ook hier hetnbsp;tweede oog goed wordt afgesloten. Nu verkrijgt men geheelnbsp;overeenkomstig rood- en groen-zien.
Bij Helmholtz vinden we voor de verklaring van den invloed van het eene oog op het andere bij zijdelingsche-verlichting geheel onze voorstelling terug: „Wenn mannbsp;nahe neben dem rechten Auge eine heil brennende Flamme-anbringt, Oder die Sonne von rechts her das Auge bescheinennbsp;lasst, aber so, dass kein Licht direct in die Pupille ein-dringt, wahrend das linke Auge beschattet wird, so erschei-nen dem rechten Auge weisse Gegenstande grünlich, demnbsp;linken röthlich gefarbt .... Nun dringt unter diesen um-standen Licht durch die Sclera und die Augenlider in dasnbsp;beleuchtete Auge, und dieses Licht ist roth .... Die grün-liche Farbung wird bei langerer Fortsetzung des Versuchsnbsp;immer deutlicher, weil sie von der Ermüdung des Augesnbsp;für Both abhangt .... In Gegensatz hierzu erscheint nunnbsp;im unverandertem Auge das reine Weiss röthlich.”
Helmholtz doelt bij deze uiteenzetting uitsluitend op den invloed van de zijdelingsche verlichting van het eene oog-op het andere. De sprong schijnt mij echter niet groot omnbsp;dezelfde voorstelling evenzoo toe te passen op de inwerking-van gekleurd licht van het eene gedeelte van het netvliesnbsp;op het andere ook voor elk oog afzonderlijk.
Inderdaad kan men deze effecten van nabeeld en van contrast doen zien, indien men op het eene gedeelte van-het netvlies licht van een andere kleur laat inwerken dannbsp;op het verdere netvlies.
Op de volgende wijze kan men dit experimenteel demon-streeren:
„Ik neem daarvoor een helder rood gelatineplaatje, dat in het midden een ronde opening heeft van ongeveer 3 mmnbsp;middellijn.
Zie ik nu met één oog door die opening naar den hel-
1) Helmholtz. Phys. Optik. 2te Auflage. P. 564.
334
-ocr page 345-23
deren hemel, dan is het centraal gedeelte van het gezichtsveld aanvankelijk ongekleurd; terwijl de periferie door de roode gelatine roodachtig verlicht is.
Allengs wordt door contrastwerking het centraal gedeelte meer groen gekleurd.
Verwijder ik nu het roode plaatje en zie ik met het ongewapend oog naar een niet te helder verlicht vlak, dan keeren zich in het nabeeld de kleuren om, en het centraalnbsp;gedeelte vertoont nu typische erythropsie.
Ik stel mij voor, dat wij bij dit experiment in hoofdzaak dezelfde voorwaarden hebben, die de erythropsie doen ontstaan bij het gaan over sterk verlichte sneeuwvlakten.
De uitkomst der proeven, die Fuchs hierbij met gekleurde glazen heeft genomen, bevestigen deze stelling.
Fuchs beproefde of ook onder aanwending van gekleurde brilleglazen roodzien door sneeuwlicht zou ontstaan. Groenenbsp;glazen stoorden daarbij in het geheel niet; alléén roode glazennbsp;belemmerden het verschijnsel.
Geheel komt dit overeen met den door ons gestelden eisch, dat twee gedeelten van het netvlies in verschillendenbsp;kleur moeten verlicht worden. Bij het roode glas zijn ènnbsp;centrum èn periferie rood. Bij het groene glas daarentegennbsp;wordt voor het directe zien het rood afgesneden, terwijlnbsp;langs het glas heen, door oogleden en oogwand, het gereflecteerde sneeuwlicht de periferie rood kleurt.
Bij het zoeken naar een verklaring der erythropsie door nabeelden, .is Fuchs slechts tot negatieve resultaten kunnennbsp;komen l.c. P. 264;
„Es ist also für Erythropsie keine passende Erklarung als Nachbild zu geben, mag man vom gleich oder comple-mentar gefarbten Nachbilde ausgehen”.
Uit het hierboven uiteengezette vloeit voort, dat de oorzaak van het verschil in onze conclusiën hierin is gelegen, dat Fuchsnbsp;de beteekenis van het opwekken van contrastwerking doornbsp;partiéele verlichting van het oog over het hoofd heeft gezien.
33^
-ocr page 346-24
III.
DOOE.
E. FABER.
(Voordracht gehouden in de Vergadering v. h. Kcd. Oogh. Qex-.) Met drie teekeningen (Zie pag. 25.).
Op 21 Juni j.1. meldde zich bij mij aan A. S., landbouwer te Epse, oud 80 j., met klachten over zijne rechter-oogleden.
In Februari had hij een dikte gekregen in ’t midden van den vrijen rand van het bovenooglid; deze was, eerst langennbsp;tijd nadat er doorbraak gekomen was, verdwenen, terwijlnbsp;zich inmiddels aan den buitenooghoek en in ’t midden vannbsp;bovenooglid knobbeltjes ontwikkeld hadden; bovendien wasnbsp;het oog gaan tranen en slijmen en was het ietwat lichtschuw.
Bij inspectie is de rechter ooglidspleet kleiner dan de linker, de huid der oogleden op sommige plaatsen hyperae-misch en iets opgeheven; de oogleden schijnen in hunnbsp;geheel onregelmatig verdikt. Cornea normaal, conjunctivanbsp;bulbi licht hyperaemisch.
Na omstulping der oogleden blijkt de conjunctiva palpebrarum eene papillaire zwelling te vertonnen, waarin hier en daar geelgrijze en donkergrijze plekjes van een half totnbsp;2 a 3 mill in diam.; de kleine zijn nagenoeg rond, de grootenbsp;onregelmatig van vorm. Bij palpeeren voelt men, dat hetnbsp;knobbeltjes zijn, de conjunctiva en subconjunctiva en opnbsp;sommige plaatsen ook de tarsus innemende. Aan den buitenooghoek bevinden zich, benevens kleinere, een paar knobbeltjes van 3 a 4 mill. Y. o. d. s. = 1. E.
Na korte behandeling met nitras argenti is de papillair-zwelling veel afgenomen en komen de knobbeltjes meer voor
336
-ocr page 347-25
C:'
Bij het paard.
Idem bij den mensch.
337
-ocr page 348-26
den dag. De geelgrijze verheffen zich hoven het niveau der conjunctiva en enkele vertonnen nu in het centrum eenenbsp;kleine opening, waardoor een fijn stilet voert in eene onregelmatige ruimte onder de conjunctiva, die zich soms tot innbsp;of door de tarsus uitstrekt.
De donkergrijze plekjes worden na eenigen tijd geel en gaan in ’t midden eene kleine opening vertoonen (na centrale verweeking der knobbels).
Uit de holten laat zich door druk of scherpe lepel eene troebele slijmige massa verwijdéren.
De eigenaardige vorm van ooglidlijden deed mij denken aan eene mycotische infectie, speciaal actinomycose.
Bij microskopisch onderzoek der uitgekrabde massa vonden wij (collega Ten Siethofp had de vriendelijkheid mij zijnenbsp;welgewaardeerde hulp te verleenen) geen actinomyces, maarnbsp;lichaampjes van moerbezie of druiventros-vorm; ze bestaan n.1.nbsp;uit een conglomeraat van bollen (15 tot 30) van verschillendenbsp;grootte, waarvan de kleine aanhangsels of uitwassen dernbsp;groote schijnen (zie pl. n°. 1). De grootste bol is 34quot; in diam.;nbsp;terwijl de langste afmeting van een lichaampje 0.1 m.M.nbsp;bedraagt. Alle bollen zijn min of meer gelijkmatig korrelig.
Het was nu niet twijfelachtig meer, dat we te doen hadden met een geval van botryomycose.
Botryomycose, tofc dusver alleen waargenomen bij het paard, doet zich voor als bindweefselwoekeringen (diffuusnbsp;of circumscript) met talrijke verweekingshaarden, waarinnbsp;eene slijmige of slijmig-etterige massa, die fijne zandkorrel-grootte lichaampjes van moerbezie- of druiventros-vorm bevatnbsp;(van Vi o tot V2 lïi-M.). Klinisch vertoont zij dus veel overeenkomst met actinomycose.
Deze bindweefselgezwellen, myco-fibromen genaamd, ontwikkelen zich voornamelijk aan den funiculis spermaticus na castratie, aan boeg en schoft na drukverwondingen ennbsp;hebben eene grootte van hazelnoot tot kinderhoofd. Somsnbsp;komen ze voor in de longen, öf per contiguitatem öf, watnbsp;zelden voorkomt, primair.
338
-ocr page 349-Het eerst is, in 1869, botryomycose waargenomen door Bollinger ') in de longen bij het paard. Hij noemde zenbsp;zoögloea pulmonis equi.
Later werden door Johne, 2) Rabe en Kitt '*) nauwkeurige onderzoekingen, cultuur- en inentingsproeven gepubliceerd, waaruit blijkt, dat de korrels in de bollen micro-coccen zijn, die zeer veel overeenkomst hebben met staphylococcus pyogenus aureus; volgens Thomassen zouden ze er geheel mee overeenkomen.
Johne noemt den coccus, microccus ascolormans, Rabe en Kitt: Botriococcus s. Micrococcus botryogenus en terwijl denbsp;eersten van meening zijn, dat de bollen een kapsel hebben,,nbsp;maken de mededeelingen van Kitt het plausibel, dat denbsp;coccen door eene geleiachtige stof omgeven zijn, die aan denbsp;oppervlakte van den bol geene coccen bevat en daardoor dennbsp;schijn van een kapsel geeft.
De door ons gevonden conglomeraten van micrococcen-colonies zijn kleiner dan de bij het paard gevondene, wat geen essentieel vei'schil oplevert, maar zijn oorzaak kan hebben innbsp;de plaats en den duur van ontwikkeling.
De met groote nauwkeurigheid uitgevoerde teekeningen, door bevoegde hand, geven duidelijk de groote overeenkomst aan met cle botrycoccen-colonies bij het paard gevonden.
Vergelijk met flg. 2, Taf. IV, Deutsche Zeitschrift für Thier-medicin Bd. 12, hft. 3.
De therapie bestond uit inwendig gebruik van 2gr. Jode-tum kalicum d. die en daar dit den toestand slechts weinig vooruit deed gaan, verder uit uitkrabben der holten, eau-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Virchow’s Archiv Bd. 49.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Johne, Beitrage z. Aetiologie d. Infections-Geschwülste, im .Tahresbericht d. Dresde-ner Thierarzneischule 1884.
Johne, Beitrage z. Aetiol. d. inf. Geschwülste ; Deutsche Zeitschrift für Tliiermedicin u Vergleichende Pathologie. Bd, 12 hft. 3. 1886.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Rabe, Ueber mycotische Bindegewebswucherungeu Deutsche Z. fur Thiermed. Bd.nbsp;12, hft. 3. 1886.
Th. Kitt, Rotz und Butryomycose. Monatshefte f. praktische Thierheilkunde. Bd. 1. 4 hft. 2. 1889.
339
-ocr page 350-28
Tteriseeren der vaste knobbeltjes met opvolgend inwrijven wan pulvis jodoform.
Na dit tweemaal gedaan te hebben trad herstel in.
PathoL-anat. onderzoek. (Dr. Ten Siethopp).
In de maand Juli zond mij Collega Fabek een kleine hoeveelheid etter, afkomstig van ’t ooglid van een patient,nbsp;die een vreemde soort conjunctivitis vertoonde. Hij vermoedde dat er actinomycose in ’t spel was, o.a. omdat denbsp;aandoening zoo hardnekkig was en niet luisterde naar denbsp;gewone behandelingsmethoden. In dezen etter vond iknbsp;leucocyten, vele, min of meer spoelvormige cellen, en zakennbsp;¦die ik eerst voor weefselfragmenten hield. Actinomyces-groeivormen (myceliumkluitjes, kolven etc.) kon ik nietnbsp;vinden. Het feit, dat patient reeds eenigen tijd J K gebruikt had, kon de oorzaak zijn van de afwezigheid dezernbsp;lichaampjes. De bovengenoemde weefselfragmenten warennbsp;eigenlijk samengesteld uit onregelmatig op elkaar gestapelde,nbsp;i-min of meer bolvormige lichaampjes. De kleinere hiervannbsp;geleken eenigszins op leucocyten, maar waren toch grooter.nbsp;De grootere, geheel structuurlooze, korrelige bolvormigenbsp;lichaampjes vertoonden somwijlen iets dat op een kernnbsp;geleek, maar zóó onduidelijk, dat ik tot geen diagnose konnbsp;komen. Actinomycesformaties waren ’t niet en ik schonknbsp;er verder geen aandacht aan. De eigenaardige spoelvormigenbsp;cellen, en de leucocyten deden mij het vermoeden uitspreken, dat wij hier met granulatieweefsel te maken hadden,nbsp;zonder dat ik kon beslissen, welk agens de oorzaak was.nbsp;Dekglaspraeparaten op de gewone wijze gemaakt, vertoondennbsp;massa’s micrococcen, hetgeen mij niet vreemd voorkwam.nbsp;Wel viel het mij op, dat er van de bolvormige conglomeraten niets te zien was. Leucocyten en spoelvormige cellennbsp;waren in grooten getale aanwezig. Daar ik niet in staatnbsp;was een bevredigende diagnose te maken, stelde ik Coll.nbsp;Faber voor, de zieke plaatsen nog eens uit te krabben en mij
340
-ocr page 351-29
dit krabsel toe te zenden. De bevindingen waren dezelfde-als bij het eerste onderzoek. Klinisch kon het geen tuberculose zijn en microscopisch kon ik ook geen tuberkelbacillen vinden; voor actinomycose vond ik geenerlei bewijzende zaken. Alle andere granulatie-nieuwvormingen konden wijnbsp;gezamenlijk uitsluiten. Met de positieve bevinding van denbsp;aanwezigheid van micrococcen, kon ik niets beginnen; watnbsp;in casu de ziekte was, bleef onbeslist. De bolvormige conglomeraten, die ik niet thuis kon brengen en waarvan iknbsp;meer en meer tot de overtuiging kwam, dat zij niet tot denbsp;eigenlijke weefsels van ’t ooglid behoorden, bleven mij bijnbsp;elke beschouwing steeds raadselachtiger voorkomen. Denbsp;praeparaten bleven weken lang liggen, totdat ik toevallig eenigenbsp;tijdschriften over veeartsenijkunde (onder welke het XIP®nbsp;deel van de Deutsche Zeitschrift für Thiermedicin u. Ver-gieichende Pathologie) te leen ontving van den Heer Knoon,,nbsp;rijksveearts te Deventer, om t een en ander na te ziennbsp;voor een onderzoek, dat ik voor hem verrichtte. -In denbsp;afbeeldingen, die bij de verhandeling van Rabe behoorden,,nbsp;herkende ik direct de bollen uit het ooglid van den patientnbsp;van Fabeb. In de praeparaten (die er intusschen niet op verbeterd waren), kon ik nog enkele korrels terug vinden, ennbsp;wel, zooals reeds hierboven gezegd: alleen in die praeparaten, die, niet aan groeten druk waren blootgesteld geweest.,nbsp;In de dekglaspraeparaten waren de korrels verdwenen. Denbsp;Heer Keoon was zoo welwillend om met mij de praeparaten nog eens door te zien en ik neem deze gelegenheid tenbsp;baat om hem hiervoor mijn dank te betuigen. Hij herkendenbsp;de typische coloniën van den botryococcus onmiddellijk. Denbsp;bevestiging van zoo bevoegde zijde was natuurlijk van veelnbsp;waarde. Het feit toch, dat botryomycose een ziekte is,,nbsp;die nog slechts geconstateerd is bij ’t paard, verklaart voldoende, dat ik niet terstond bereid was om in dit gevalnbsp;deze diagnose te stellen. Deze ziekte, die het eer^t doornbsp;Rivolta en Bollinger is beschreven, wordt veroorzaaktnbsp;door een parasiet, de Botryococcus, die door Rivolta Disco-
341
-ocr page 352-30
myces equi en door Bollinger Zoogloea pulmonis equi werd genoemd. Eivolta meende, dat het een variëteit was,nbsp;van den actinomyces bovis, hetgeen echter zoowel doornbsp;JoHNE als door Rabe, Kitt en andere onderzoekers bewijzendnbsp;is tegengesproken. Was reeds door Rivolta en Johne beweerd, dat deze eigenaardige gezwellen uitsluitend veroorzaakt werden door dezen bepaalden parasiet, — eerstnbsp;aan Rabe komt de eer toe, dit te hebben bewezen doornbsp;cultures en inentingsproeven bij paarden.
. De botryomycotische nieuwvormingen gelijken dikwijls uitwendig op actinomycotische. Zij zijn gekenmerkt doornbsp;een chronische, ontstekingachtige bindweefselnieuwvorming,nbsp;die zich voordoet öf als een omschreven gezwel, öf als eennbsp;diffuse bindweefselwoekering. In deze bindweefselmassa’snbsp;vindt men plekjes granulatieweefsel, die alle overgangennbsp;vertonnen van uiterst kleine, miliaire haarden, tot knobbeltjes ter grootte van een erwt, welke alle centraal verweektnbsp;zijn en in het inwendige dikwijls reeds met het bloote oognbsp;zichtbare, geelachtig witte korreltjes bevatten ter groottenbsp;van de kleinste zandkorrels. Deze korreltjes bestaan, wanneer men ze microscopisch onderzoekt, uit ronde, bolvormigenbsp;formaties, die vele bijeengepakt, moerbeivormige of druiventrosvormige conglomeraten vormen. Deze conglomeratennbsp;zijn in de miliaire knobbeltjes zóó klein, dat zij met ’t blootenbsp;oog niet gezien kunnen, worden. Zij bevinden zich steedsnbsp;in het centrum der knobbeltjes, in den eigenlijken etter.nbsp;Deze etter wordt door allen beschreven als van een meernbsp;slijmerige, taaie consistentie. De knobbeltjes bestaan uitnbsp;granulatieweefsel; naar het centrum, om de moerbeivormigenbsp;coloniën voornamelijk leucocyten, daaromheen epithelioïdenbsp;en spoelvormige cellen. De overgang tusschen het granulatie en ’t omliggende weefsel is tamelijk scherp. Doornbsp;samenvloeiing van bij elkander gelegene abcesjes ontstaannbsp;fistel vormige kanalen met den typischen, weeken, slijmerigennbsp;inhoud. De bolvormige coloniën, waaruit de druiventrossennbsp;. zijn opgebouwd, bestaan uit hoopen micrococcen, die alle door
342
-ocr page 353-31
een kapsel omgeven zijn en die, dicht bij elkaar liggende, en samengehouden door een hyaline zelfstandigheid, eennbsp;bolvormig lichaampje nabootsen met een korreligen inhoud.nbsp;Wanneer men dekgiaspraeparaten wil maken, vernietigtnbsp;men deze bolvormige coloniën, de coccen komen alle vrijnbsp;van elkander en het microscopisch praeparaat vertoontnbsp;niets als micrococcen. De botryococcus is tot nu toe nognbsp;•slechts bij paarden gevonden in den chronisch ontstokennbsp;funiculus spermaticus na castratie en verder in chronischenbsp;bindweefselwoekeringen aan boeg en schoft na drukver-wondingen. Van hieruit kan hij in andere lichaamsdeelennbsp;worden overgebracht. Zoo heeft men hem o. a. gevondennbsp;in de longen. (Omdat men na Bollinger geen geval vannbsp;primaire long-botryomycose heeft ontdekt, vermoedt Kittnbsp;dat ook dit geval metastatisch was).
Het geval, dat door mij is geconstateerd bij een patient van Dr. Fabeb, is het eerste geval van botryomycose bijnbsp;den mensch.
De n^oerbeivormige conglomeraten, die ik in dezen etter vond, waren, gelijk men aan bijgaande afbeeldingen ziennbsp;kan, in vele opzichten gelijk aan de door anderen beschrevenenbsp;coloniën van den botryococcus. In zooverre was er eenignbsp;verschil, dat in ons geval de korrels niet de typische gelenbsp;kleur vertoonden, die men aan de koirels in den etter vannbsp;zieke paarden aantreft. De korrels zelf (het samenhangendenbsp;conglomeraat) waren ook kleiner. Men kon ze met hetnbsp;bloote oog nauwelijks zien. De afzonderlijke, bolvormigenbsp;coloniën, waaruit het conglomeraat was opgebouwd, warennbsp;ook kleiner. Waar men bij de beschrijving van botryomycose bij ’t paard herhaaldelijk de opgave aantreft dat denbsp;grootste bollen tusschen de, 50 en 100 p. groot zijn, was innbsp;ons geval de grootste, die los in den etter aanwezig was,nbsp;slechts 34 p. en in de moerbeivormige coloniën in het uitgekrabde weefsel waren de bollen slechts 20 p. en kleiner.
De microscopische bouw, zelfs bij de sterkste vergrootingen, ¦leverde geen verschil op tusschen de coloniën bij mensch of
343
-ocr page 354-paard, en ook het feit, dat men gemakkelijk de coloniën-kan vernietigen en hij het maken van dekglaspraeparaten men slechts micrococcen te zien krijgt, — dit alles bewijstnbsp;overtuigend, dat wij te maken hebben gehad met een gevalnbsp;van botryomycose.
Dat wij door de omstandigheden niet in staat waren cul-tuurproeven of inentingsproeven te nemen (patient was genezen, vóórdat de diagnose vaststond) mag men nauwelijks betreuren, wanneer men weet, hoeveel tegenstrijdige meenin-gen op dit punt nog heerschen, en hoe uiterst moeielijknbsp;de inentingsproeven zijn. (Slechts paarden kan men aanwenden, en men ziet eerst resultaten na vele maandennbsp;wachtens).
IV.
DOOR
E. FABER.
Mevr. R., oud 74 jaar, vervoegde zich ten mijnent met klachten over verminderde gezichtsscherpte; zoowel voor afstand als voor nabijheid.
Onderzoek met astigmonieter van Javal gaf aan:
O. S. as. 1,5 dioptrie max-horiz.
O. D. as. 0,5 dioptrie max-horiz;
bij onderzoek met glazen:
R. O. S. M8 = Asm. 2 max-horiz. nbsp;nbsp;nbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=
R. O. D. M7 = Asm. 1 max-horiz. nbsp;nbsp;nbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vi2-
sciaskopisch:
O S horiz. merid. E., vertic-merid. nbsp;nbsp;nbsp;Hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.
Voorwaar een groot verschil!
zonder glas */go en positive cylinder-
33
glazen, overeenkomstig de met sciaskopie gevonden Ash. gaven geene merkbare verbetering.
Bij opvallend licht waren puntvormige troebelingen in de corticalis lentis te zien. De kern reflecteert veel licht, terwijl bij doorvallend licht door het centrum der lens mindernbsp;rood licht uit de diepte van het oog komt dan door denbsp;periferie.
Refractie-bepaling met den oogspiegel in het rechtstandige beeld geeft op O. D. door ’t midden der middelwijde pupilnbsp; 7 dioptr. Myopie.
Door de periferie der pupil nog E.
Op O. S. respectievelijk M 8 en E.
In beide oogen is dus de refractie door het centrum der lens anders, dan door de periferie; of dit verschil komt doornbsp;sterke breking der lens-kern öf door lenticonus posterior,nbsp;durf ik alsnog niet beslissen.
Corheae, voorvlakten der lenzen, en fundus oculi waren (uitgez. lichte rhyopische atrophien) normaal.
345
-ocr page 356-Gehouden op 13 December 1896 te Amsterdam. Voorzitter: Dr. M. Juda.
De Voorzitter opent de vergadering.
Aanwezig waren 24 leden, terwijl de heeren Dr. Halbertsma (offic. V. gez. Ie M. O. I. L.), de Vogel, (offic. v. gez. 2e kl. O. I. L.) en Dr.nbsp;VAN DER Btjrgh als gasten tegenwoordig waren.
Na de behandeling der huishoudelijke zaken verkreeg Prof. M. E. Mulder het woord tot het doen zijner mededeelingen over:
1°. Sarcoma choriöideae:
Onlangs had ik gelegenheid 2 gevallen van melano-sarcoma chorioïdeae te opereeren onder omstandigheden, die mij belangrijk genoeg toeschijnen om daarover eene korte mede-deeling te doen.
Het eerste geval betrof een patient van 48 jaren, die het vorige jaar bij mij kwam, omdat zijn linkeroog sedert eenigennbsp;tijd zoo goed als geheel blind was. Bij onderzoek vond iknbsp;bijna totale solutie retinae met geringe troebeling van hetnbsp;glasvocht. Het netvlies vertoonde duidelijk golvende beweging bij beweging van*het oog, en was sterk geplooid. Denbsp;gezichtsscherpte was gedaald tot excentrische lichtperceptie.nbsp;De tensie iets lager dan op het gezonde oog.
Ofschoon ik wel bij ieder geval van loslating van het netvlies denk aan de mogelijkheid van een tumor.j meende ik dien toch hier te kunnen uitsluiten en gaf den patient tenbsp;kennen dat mijns inziens het oog geheel verloren was ennbsp;dat slechts eene langdurige behandeling, waarin hij trouwensnbsp;niet veel lust had, eenigen kans kon geven op beterschap.
Na ongeveer 9 maanden, in April van dit jaar, kwam patient terug, nadat gedurende ongeveer 3 weken hetzelfdenbsp;oog zeer ontstoken was geweest met hevige supraorbitaal-pijn, zonder dat hij vóór dien tijd eenige pijn had gevoeld.
346
-ocr page 357-35
Bij onderzoek vond ik den bulbus zeer hard met de gewone verschijnselen van acuut glaucoom. De cornea was 4of,nbsp;de pupil matig wijd en de pupillairrand, rondom met de lensnbsp;gegroeid, terwijl de iris tusschen pupillair- en ciliairrandnbsp;naar voren.was gewelfd., Van den fundus oculi was nietsnbsp;te zien en het oog geheel blind.
Twee mogelijkheden lagen hier voor de hand.. Ten eerste kon hier aanwezig zijn secundair glaucoom,, nadat zich bijnbsp;vooraf ,bestaande solutie retinae totale synechie had ontwikkeld, zooals meermalen gebeurt. Ten tweede kon hier aanwezig zijn een intra-oculaire tumor. Ik helde tot het laatstenbsp;over en zou gaarne terstond enucleatio bulbi hebben verricht,nbsp;doch patient was daartoe moeilijk over te halen, te meer daarnbsp;hij van zijn medicus, die het geval ook voor glaucoom hadnbsp;gehouden, vernomen had, dat eene kleine operatie (iridectomie)nbsp;hem misschien van zijn pijn kon verlossen. Zoo besloot iknbsp;dan iridectomie te beproeven om de communicatie tusschennbsp;voorste en achterste oogkamer te herstellen, doch nadat denbsp;opening in de cornea was gemaakt kwam de iris met geweld naar buiten, daarop volgde een weinig glasvocht ennbsp;eindelijk eene matige bloeding.
Ik twijfelde nu bijna niet meer aan een intra-oculairen tumor en vond dan ook na enucleatio bulbi, die den volgendennbsp;dag geschiedde, een melanosarcoom van de chorioïdea ternbsp;grootte van een erwt en totale solutio retinae.
Het tweede geval was als volgt: Een arbeider van 77 jaar kwam 2 October 1896 op de polikliniek wegens sedertnbsp;14 dagen bestaande hevige pijn boven het rechteroog. Bijnbsp;onderzoek vond ik alle verschijnselen van glaucoma ab-solutum, wijde pupil met sterke troebeling van de lens, zoo-dat van den fundus oculi niets kon worden gezien. Tensionbsp;-f 3, Yisus = 0. Het linkeroog had Visus = '^/,2, Hm 2,nbsp;terwijl de fundus oculi geheel normaal was. Patient deeldenbsp;mede, dat hij den vorigen winter reeds hevige pijn bovennbsp;hetzelfde oog had gehad, die later geheel verdween, zoodatnbsp;hij gedurende ongeveer 9 maanden geheel vrij was van pijn.nbsp;Tusschen de beide aanvallen was het oog, naar hij meende,nbsp;zoo goed als geheel blind. Zonder er veel over na te denken, werd de diagnose gesteld op glaucoma absolutum ennbsp;wegens de hevige pijn enucleatio bulbi aangeraden.
Twee dagen daarna kwam patient ter opneming terug en vond ik de geheele voorste oogkamer met bloed gevuld, eennbsp;verschijnsel dat ik mij herinner slechts éénmaal bij glaucoom
347
-ocr page 358-36
te hebben gezien, doch dat bij intraoculaire tumoren meer schijnt voor te komen.
Na enucleatio bulbi ging patient 14 dagen later met een kunstoog naar huis, doch vond ik, na opening van den innbsp;formol geharden bulhus totale solutio retinae met een vrijnbsp;groot melanosarcoom.
Eene nadere beschrijving zal ik daarvan niet geven, daar dit hier minder mijne bedoeling is, doch beide gevallen, dienbsp;mij als ’t ware hebben verrast, hebben mij geleerd voortaannbsp;met de diagnose van solutio retinae en glaucoma iets voorzichtiger te zijn. Sarcoom van de chorioïdea komt betrekkelijk zeer zelden voor, zoodat wanneer de patiënten zichnbsp;voor ’t eerst aanmelden in een stadium, waarop het beeldnbsp;volkomen gelijkt op dat van sereuse loslating van het netvlies of van glaucoma acutum of absolutum, waarbij denbsp;fundus oculi niet meer is te zien, men allicht niet aan eennbsp;sarcoma chorioïdeae denkt.
Fuchs, in zijne monographie over sarcoom van den uve-aaltractus, vond op een aantal van 137,54 patiënten uit 10 verschillende klinieken, 91 gevallen vermeld met sarcoomnbsp;van den tractus uvealis, dus 1 geval op 1511 patiënten..nbsp;Het schijnt echter dat het bij ons te lande minder menigvuldig voorkomt. Zoo vind ik in de verslagen van Prof.nbsp;Gunning te Amsterdam op een aantal van 96,777 patiënten gedurende de laatste 21 jaren slechts 7 gevallen vannbsp;sarcoma chorioideae vermeld, dus 1 op 13,822. In de 5nbsp;jaarverslagen van Dr. Westhoff en 2 van de Haagschenbsp;polikliniek met te zamen 9158 patiënten, geen een. Denbsp;statistiek van het Ned. Gasthuis voor Ooglijders is daarvoor niet goed te gebruiken, omdat daar sarcoma chorioideae niet afzonderlijk vermeld staat doch onder de rubrieknbsp;„neoplasmata bulbi s. n. optici wordt genoemd, doch ooknbsp;al neemt men aan, dat die neoplasmata bulbi s. nervi opticinbsp;allen gevallen zijn van sarcoma chorioideae, wat zeker nietnbsp;het geval is, dan vind ik toch aldaar in de laatste 8 jarennbsp;op een aantal van 31,977 patiënten slechts 7 gevallen,,nbsp;dus 1 op 4570. Zelf heb ik in 22 jaren op een aantal vannbsp;ongeveer 35,000 patiënten slechts 6 waargenomen, dus 1nbsp;op 5717, n.1. 1 geval bij een man van 35 jaren met solutionbsp;retinae, waar de diagnose gemakkelijk was te maken, metnbsp;een klein leucosarcoma chorioideae en waarvan de voormalige bezitter na 18 jaren zich nog steeds in een vol-komene gezondheid verheugt. Eén in een sedert 8 jaren
348
-ocr page 359-37
atrophischen bulbus, waar wegens de hevige pijn en hardheid van den stomp een tumor werd vermoed en gevonden Verder bij een vrouw van 66 jaren, die geheel het beeldnbsp;vertoonde van acuut glaucoom en bij wie de cornea en lensnbsp;^00 troebel waren, dat de fundus oculi niet was te ziennbsp;Iridectomie deed de pijn geheel verdwijnen, hoewel de medianbsp;'dof bleven, doch na 8 maanden kwam dezelfde patient teru^^nbsp;met een uit de operatiewond voor den dag komenden tumor^nbsp;Patient is later overleden aan sarcoma hepatis. Nog een.nbsp;bij een vrouw van 70 jaren, bij wie de tumor reeds doornbsp;•de cornea was gegroeid en die niettegenstaande enucleationbsp;bulbi eveneens aan levertumor is overleden, en eindelijk denbsp;heide opgenoemde gevallen. Of men uit het groote verschilnbsp;tusschen de statistiek van Fuchs en die bij ons te landenbsp;moet opmaken dat sarcoma chorioideae bij ons veel mindernbsp;voorkomt, dan ot ook gevallen van sarcoom vermeld staannbsp;•onder den naam van solutie retinae, glaucoma acutum ofnbsp;nbsolutum en irido-cyclitis, zou ik niet durven beslissennbsp;Het zou mij echter niet verwonderen dat wanneer allenbsp;¦oogen, die wegens bovengenoemde ziekten zijn geënucleëerdnbsp;en op MüLLEE’sche vloestof zijn gezet en gebleven, nadernbsp;werden onderzocht, men nu en dan eens werd verrast doornbsp;het vinden van een tumor.
Bij de diiferentiëele diagnose tussehen solutie retinae en «arcoma chorioideae wordt er steeds op gewezen dat, bij denbsp;¦sereuse loslating van het netvlies, deze in ’t algemeen talrijke plooien vertoont en bij beweging van bet oog daaraannbsp;golvende bewegingen zijn waar te nemen, terwijl bij sarcomanbsp;chorioideae het netvlies steil uit de omgeving opstijgt, geennbsp;plooien vertoont en zich niet beweegt. Bit is echter alleennbsp;waar, wanneer er zich tussehen netvlies en tumor geen ofnbsp;weinig vocht bevindt of wanneer de tumor met het netvliesnbsp;is vergroeid, doch dit kenmerk verdwijnt geheel, wanneernbsp;er een groote hoeveelheid vocht achter het netvlies zitnbsp;zooals by mijn patient het geval was. Daar zag ik duidelijk golvende bewegingen van het netvlies, terwijl bovendiennbsp;door troebeling van het glasvocht de fundus moeilijk wasnbsp;te zien.
Als tweede verschil tussehen sarcoma chorioideae en gewone loslating van het netvlies wordt opgegeven verschil an tensie, doch ook dit kenmerk is niet altijd aanwezignbsp;Bij mijn patient was bij de eerste voorstelling de tensienbsp;aets geringer dan op het gezonde oog, terwijl het mij dik-
349
-ocr page 360-38
wijls is voorgekomen, dat bij de gewone solutio retibae er' geen merkbaar verschil in tensie aanwezig was. Daarom-acht 'ik het verstandig iederen patient met solutio retinae,.nbsp;ook al meent 'men bijna absoluut zeker te zijn in de diagnose, m'et alle ons ten dienste'staande middelen zoo nauwkeurig mogelijk te onderzoeken en althans van tijd tot tijdnbsp;te laten terugkomen.' Bij eenigen twijfel zou het aan tenbsp;bevelen zijn volgens Hibschberg eene scleraalpunctie tenbsp;verrichten, om na afvloeiing van het vocht opnieuw tenbsp;oogspiegelen. '
De vergissing met acuut glaucoom of glaucoma absolu-tum is nog gemakkelijker, vooral wanneer de patiënten in een laat stadium komen, waarin men van den fundus oculinbsp;niets meer kan zien. Eene nauwkeurige anamnese kannbsp;misschien dikwijls nog het stellen van eene juiste diagnosenbsp;mogelijk maken, doch veelal zijn de patiënten uit de lagerenbsp;klassen zeer onnauwkeurig in hunne opgave. Daarom zalnbsp;het verstandig zijn in dergelijke gevallen van glaucomanbsp;absolutum de enucleatio bulbi te verrichten niet alleennbsp;wegens de pijn, maar ook wegens de mogelijkheid dat ernbsp;een chorioidaal-tumor aanwezig'is.
Discussie:
Dr. V. Moll meent dat de diaplionoscoop van Euvs de diagnose van een tumor Mj ablatio retinae gemakkeiijker kan maken.
D'r. VAN DER Brdgh zag Prof. Euys zelf liet instrument herhaaldelijk zonder succes gebruiken.
De heer Fabeb ti^eeft het eveneens zonder succes toegepast.
Yerder spreekt Prof. Mulder over: 2o. Papillitis sympathica:
In den zomer van dit jaar had ik gelegenheid een mij nog niet voorgekomen geval van papillitis sympathica waarnbsp;te nemen. Het geval was als volgt:
E. M. oud 18 jaar, schoenmaker van beroep,' had op 12 jarigen leeftijd het ongeluk, op de kermis te Dragten, terwijlnbsp;hij naar een schiettent stond te kijken, een stukje van eennbsp;percussion in het rechteroog te krijgen. Patient was volgens zeggen, met het verwonde oog spoedig geheel blind,,nbsp;had gedurende langen tijd veel pijn en was ongeveer hi, jaarnbsp;onder behandeling van een oogarts. Na, dien tijd was hetnbsp;oog zoo goed als geheel in rust, doch hij leed sedert het.nbsp;ongeval veel aan pijn in de linkerhelft van het hoofd, dus
350
-ocr page 361-39
tegenovergesteld aan de verwonding, in een streek, die zich van de teniporaalzijde naar het achterhoofd uitstrekte. Dienbsp;pijn was somtijds zoo hevig, dat hij dikwijls 1 a 2 weken,nbsp;te huis moest blijven en geneeskundige hulp inroepen. Nochnbsp;het verwonde oog, noch_ het linker was overigens pijnlijk.
Den 4'*®“ Mei van dit jaar bemerkte patient dat hij met het linkeroog minder kon zien, zonder dat één van beidenbsp;oogen pijnlijk was. ^ Het gezicht werd gaandeweg minder,nbsp;totdat hij spoedig niet meer in staat was te werken.
Den 2'*®quot; Juni kwam patient onder mijne behandeling.
Status praesens. Het verwonde oog is normaal van grootte; de geheel heldere cornea vertoont bij focaalveiiichting eennbsp;klein litteeken, waarschijnlijk de plaats, waar het vreemdenbsp;lichaam is doorgedrongen. Voorste oogkamer heeft normalenbsp;diepte, iris niet verkleurd, doch de pupil bijna geheel vergroeid behalve eene kleine opening naar boven. Atropinenbsp;geeft geen verwijding, maar achter de pupil is de verdiktenbsp;lenskapsel zichtbaar. Geen lichtperceptie en ongeveer normale tensie. Bulbus is slechts in zeer geringe mate gevoelignbsp;voor druk, doch bij onderzoek ontstaat spoedig lichte peri-corneale injectie.
Het linker oog is uitwendig geheel normaal, niet de minste pericorneale injectie. Pupil vertoont normale reactie. Visusnbsp;= ‘’/2J, E. De papil vertoont dé verschijnselen van matigenbsp;papillitis; de venae hebben ongeveer de dubbele dikte van denbsp;arteries en zijn eenigszins gekronkeld. Omtrekken van dennbsp;pupil eenigszins diffuus en eene kleine bloeding in het netvliesnbsp;dicht bij den pupil. Gezichtsveld geheel normaal en slechtsnbsp;zeer geringe stoornis in de kleurperceptie in het centrumnbsp;van het gezichtsveld. Glasvocht en chorioidea volkomennbsp;normaal; geen pijn bij beweging van het oog, zooals gewoon-lijkbij neuritis retro-bulbaris voorkomt. Urine bevat geen eiwitnbsp;of suiker.
De diagnose wordt gesteld op sympathische papillitis en de hoofdpijn in verband gebracht met een waarschijnlijk innbsp;het verwonde oog' zich bevindend lichaam, ofschoon hetnbsp;mij niet bekend was, dat hoofdpijn van zulk een langennbsp;duur en hevigheid ooit was waargenomen.
4 Juni: enucleatio bulbi. Bij onderzoek van het verwonde oog bleek te bestaan totale solutio retinae en in de streeknbsp;van het corpus ciliare werd een ingekapseld stukje kopernbsp;gevonden.
Opmerkelijk was dat de hoofdpijnen na de operatie ter-
351
-ocr page 362-40
stond geheel waren verdwenen en dat patient zich beter gevoelde, dan hij zich kan herinneren.
Met opzet werden geen medicamenten toegediend om te weten of de verschijnselen van papillitis ook van zelf zoudennbsp;verdwijnen.
11 Juni V =^'12, zwelling van papil en bloedvaten iets geringer.
16 Juni V = kleurperceptie geheel normaal.
4 Juli V = '',0. Pupil geheel normaal en ook van de kleine bloeding is slechts een spoor overgebleven. Hoofdpijnennbsp;nog niet teruggekeerd, Patient wordt met een kunstoognbsp;als genezen ontslagen. In ’t laatste van November ontvingnbsp;ik bericht dat zijn oog geheel normaal was en dat hij nognbsp;niet weer door hoofdpijn was gekweld.
Alles bij elkaar genomen mogen wij dus wel gerust aannemen dat wij hier te doen hebben gehad met een zuiver geval van sympathische papillitis, zonder een spoor vannbsp;ontsteking in den tractus uvealis.
Dergelijke gevallen zijn, zooals mij uit de litteratuur is gebleken, betrekkelijk zeer zeldzaam. Wel zijn er een grootnbsp;aantal gevallen bekend, waarvan sympathische ophthalmienbsp;voorafgegaan of begeleid werd door papillitis; ook verschillende gevallen, waarbij papillitis gepaard ging met slechtsnbsp;geringe graden van uveitis. Deze laten, zooals Schibmeenbsp;terecht opmerkt, altijd de mogelijkheid open, dat de papillitis door de ontsteking der chorioidea is veroorzaakt.
Zuivere gevallen ven papillitis of papillo-retinitis vinden wij o.a. vermeld door Hirschbeeg (^), Pflügee (^j, Spalding (^),nbsp;PooLEY ('*), Beaileij(®), Eveesbusch en Pem;eel(‘^), Candeon(^),nbsp;Gepnee(®), Hotz (®), Alt en Ayees(’o).
Een geval, veel overeenkomst hebbende met het mijne, wordt medegedeeld door Gepnee in Hirschberg’s Centralblattnbsp;1886. Een 25 jarig slotenmaker had in 1888 het ongeluknbsp;het linkeroog met een stukje metaal te verwonden, dat,nbsp;zooals later bleek, tot achter in het oog was doorgedrongen,nbsp;zonder dat er merkbare ontstekingsverschijnselen optraden.
H) KI. Beobachtungen p. 35, Wien 1847.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zur symp. Ophthalmie: Korrespondenzblatt für Schweizer Aertze. 1575.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;A case of sympath. neuro-retinitis. Transact, of the Amer. Ophth. Soc. 1883.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;A case of symp. neuro-retinitis. Amer. journal of ophth. 1884.
(3) Symp. neuro-retin; Ophth. Soc. of the IJnit. Kingdom 1834.
(6) nbsp;nbsp;nbsp;Arch. f. Augenh. XIII 1884.
(7) nbsp;nbsp;nbsp;Revue generale d’ophth. 1885.
(8) nbsp;nbsp;nbsp;Hirschbeeg’s Centralblatt 1886.
(9) nbsp;nbsp;nbsp;Journal Amer. med. association 1887.
(10) nbsp;nbsp;nbsp;The amer. journal of Ophth. 1887.
352
-ocr page 363-41
Ongeveer 3 maanden daarna bemerkte hij, dat het verwonde oog veel minder zag en -weldra geheel blind was. Kortennbsp;tijd daarna leed hij aan intermitteerende hoofdpijnen, dienbsp;telkens met verduistering van het rechter oog gepaard gingen. Deze verschijnselen traden eerst op met tusschen-ruimten van eenige dagen, maar later geregeld 2 malen daags,nbsp;des voormiddags en tegen den avond.
Bij het eerste onderzoek werden de beide oogen uitwendig geheel normaal gevonden, niet pijnlijk bij druk, doch in hetnbsp;verwonde oog was een stukje metaal duidelijk zichtbaar.nbsp;Het andere oog had volle visus en vertoonde ophthalmos-copisch niets abnormaals. Daags daarna werden, gedurendenbsp;een aanval van hoofdpijn en_ gezichtsverduistering op hetnbsp;niet verwonde oog, de verschijnselen gevonden van papilloretinitis, waarbij de visus daalde tot
Enucleatio bulbi deed ook hier terstond de hoofdpijn en de gezichtsstoornis verdwijnen, terwijl van papillitis weldranbsp;niets meer was te zien.
Alle tot dusver medegedeelde gevallen van zuivere papilloretinitis hebben dit met elkaar gemeen dat enucleatio bulbi steeds na zeer korten tijd verbetering gaf en dat de daarbijnbsp;optredende irritatieverschijnselen, vooral de hoofdpijn, terstond verdween. Verder, dat er nooit recidieve is gevolgd,nbsp;en nog nooit is voorgekoinen na enucleatio-bulbi, wat bijnbsp;sympathische uveïtis wel het geval is. Zij hebben dus veelnbsp;overeenkomst met de verschijnselen bij sympathische irritatie, alleen met dit onderscheid, dat de papillitis, wat trouwens zeer natuurlijk is, niet plotseling maar eerst langzamerhand verdwijnt.
Discussie:
Dh. Nicolaï zag eenzijdige papillitis gepaard met hoofdpijnen genezen door chinine. De goede gevolgen der enucleatie van ¦’t geval van Prof. Mulder be-\vijzen niet overtuigend, dat hier sympathische papillitis .aanwezig was.
De heer Fabee zag een geval van sympath. papillitis na sarcoma chorioïdeae van ’t andere oog. Hier liep de papillitis op cyclitis uit.
Nog doet Prof. Muldeb eene mededeeling over:
3o. Cataracta polaris posterior en lenticonus:
Op de vorige wintervergadering heb ik eene korte mededeeling gedaan over cataracta polaris posterior, die zich voordeed bij 3 jonge konijnen, waarvan de vader en moeder
353
-ocr page 364-42
waren' ingeënt met een stukje iris van een waarschijnlijk aan iritis tuberculosa lijdenden patient. Alle 3 konijntjes vertoonden, zoodra ze met den oogspiegel konden worden onderzocht, bij overigens geheel normaal ontwikkelde oogen,nbsp;eene troebeling aan de achterste pool van de lens, die blijkbaar in het glasvocht uitpuilde, bij de verschillende konijntjes niet even groot was, ongeveer in het midden zat, dochnbsp;op het oog van één konijn zich mediaanwaarts tot aan dennbsp;lensaequator uitbreidde.
Een en ander gaf mij aanleiding tot het vermoeden, dat wij hier te doen hadden met cataracta polaris posterior.
Zooals bekend is, verstaat men onder C. polaris posterior eene zeldzaam voorkomende vorm van cataract, die haarnbsp;ontstaan te danken heeft aan het overblijven van de foetalenbsp;membrana capsularis, waarbij men ook dikwijls heeft aangetroffen restes van de foetale arteria hyaloidea en anderenbsp;aangeboren afwijkingen.
Volgens de beschrijving van Beckee(I) bestaat ze in eene omschrevene en stationaire troebeling aan de achtervlaktenbsp;der lens, die in het glasvocht uitpuilt en spits toeloopt.nbsp;Daar de troebeling niet vast in de lens gelegen is, maar opnbsp;de achtervlakte der intacte kapsel zit, kan ze niet als eigenlijke cataract worden beschouwd, maar als cataracta spuria.nbsp;Het eerst werd op de mogelijkheid van het ontstaan vannbsp;aangeboren troebelingen aan de achtervlakte der lens, in verband met abnormale'ontwikkeling der foetale art. hyaloidea,nbsp;de aandacht gevestigd door von Ammon in zijne KL Darstel-limg der Krankheiten und Bildungsfehler des menscJilichennbsp;Auges III p. 67^ terwijl hij in Fig. 12, Taf. 15 eene afbeelding geeft van eene verdikking der art. hyaloidea met C.nbsp;polaris posterior, waarachter aan de conisch toeloopendenbsp;lens een stukje van de art. hyaloidea hangt.
H. Mülleb (2) beschrijft een dergelijk geval aan de beide oogen van een geit. Verder vinden we een waarschijnlijknbsp;hiertoe behoorend geval beschreven en onderzocht door Ber-THOLD, Arch. f. O. XVII, p. 174, uit het oog van een aannbsp;aangeboren buphthalmos lijdenden patient.
Voor zoover mij bekend is zijn de beide laatste de eenige gevallen die microscopisch zijn onderzocht. Wij zien uitnbsp;deze beschrijving dat C. pol. post. niet verward mag wor-
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Pathologie und Therapie dés Linsensystems. Graefe-Saemisch Handb. der ges. Augenh*nbsp;B.V.p. 236.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;H. Müller’s gesammelte und hinterlassene Schriften, p. 286.
354
-ocr page 365-43
den met C. corticalis post., die hoofdzakelijk haar ontstaan-te danken heeft aan ziekten van de chorioïdea en dikwijls voorkomt bij retinitis pigmentosa en die o. a. door Hess (*) gt;nbsp;ten onrechte C. pol. posterior wordt genoemd.
Van één der bovengenoemde konijntjes had ik gelegenheid de oogen macroscopisch en mici'oscopisch te onderzoeken,nbsp;terwijl de beide andere door een ongelukkig toeval voor hetnbsp;onderzoek verloren gingen. Na harding in formol en nanbsp;doorsnijding in den aequator vond ik de beide oogen inwendig geheel normaal. Netvlies en chorioïdea vertoondennbsp;macroscopisch en ook microscopisch geen enkele afwijkingnbsp;en ook van eene persisteerende art. hyaloidea was niets tenbsp;bemerken. Glas vocht was volkomen helder. Alleen de lensnbsp;vertoonde' op de achtervlakte eene witachtige plek die ongeveer een m.m. in het glasvocht uitpuilde, op het eenenbsp;oog juist in het midden zat, maar op het andere oog, zooals.nbsp;ook reeds gedurende het leven was waargenomen, zich me-diaanwaarts uitstrekte en de processus ciliares aanraakte.
Microscopische doorsneden van de in celloidine ingesloten oo^en toonden aan, dat de voorste kapsel en ook het kap-selepithelium geheel normaal was, ook aan den aequatornbsp;was de kernzone duidelijk te zien, maar de achterste kapselnbsp;vertoonde in haar midden eene kleine opening, waardoor denbsp;lensmassa naar buiten was getreden ep reeds verschillendenbsp;graden van regressieve metamorphose had doorgemaakt.nbsp;In het eene oog puilde de uitgetreclen lensmassa juist naarnbsp;achteren in het glasvocht uit, terwijl ze in het andere oognbsp;tusschen capsula lentis en hyaloidea zich tot aan de processus ciliares uitstrekte. De achterste kapsel was tot aannbsp;de opening schijnbaar normaal ontwikkeld, terwijl de lensnbsp;in haar geheel ook de normale vorm had.
Het vermoeden ligt voor de hand dat de achterste kapsel in bet midden eene zwakkere plaats moet hebben bezeten,,nbsp;die tegen den druk der zich steeds ontwikkelende lensvezelennbsp;on den duur niet bestand was, maar eindelijk was gebarstennbsp;en aan de lensvezelen gelegenheid gaf naar buiten te treden..nbsp;Dit moet voorzeker gebeurd zijn in een vrij laat stadiumnbsp;van het foetale leven, daar de overige deelen der lens normaal waren gevormd en de lens ook over ’t geheel de normale grootte had.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Met eene Gat. pol. posterior m strengeren zin heeft dit
r TTiros TJebei’ Linsentrübuugon in ihren Beziehungen zu Algcmeinkrankhoi-te” SaL5; zwangl. Abh. aus dom Geblete der Augenheilk.
355
-ocr page 366-44
¦geval dus niets te maken, maar het komt mij waarschijnlijk voor dat wij hier ongeveer hetzelfde hebben als bij de gevallen, die bij den mensch beschreven zijn onder den naamnbsp;van lenticonus anterior en posterior, waar de lens in het midden, hetzii aan de achtervlakte of aan de voorvlakte eenenbsp;conische uitpuiling vertoonde, met dat verschil evenwel datnbsp;de kapsel daar niet was gebarsten, ma^ar door den druk dernbsp;zich ontwikkelende lensvezelen uitrekte.
De eerste, die een geval van lenticonus anterior beschreef was Webster!*) in 1875 bij een 23 jarigen patient, bij wiennbsp;deze anomalie sedert een 8 tal jaren zou hebben bestaan ennbsp;zich langzamerhand zou hebben ontwikkeld. Hierop volgde'nbsp;in 1880 een geval van lenticonus anterior door van der Laannbsp;en Placido. Later zijn alleen gevallen van lenticonus posterior beschreven.
Eene uitvoerige klinische beschrijving van een dergelijk geval bij een jongen van 10 jaren leverde Dr. F. Meijer innbsp;1888 uit de kliniek van Becker, die het vermoeden uitspreektnbsp;dat misschien, evenals bij keratoconus, een verdunnings-¦of verweekingsproces van de kapsel hierbij in het spel is.nbsp;In 1891 volgde eene beschrijving van een geval van lenticonus post. door Knapp (^) waargenomen bij een 8 jarignbsp;meisje, die daarbij tevens aangeeft zich te herinneren, dergelijke verschijnselen bij doorvallend licht meer te hebbennbsp;gezien, zonder zich bchter van de daarbij voorkomende verschijnselen rekenschap te hebben gegeven. Zelf herinner iknbsp;mij een geval waargenomen te hebben bij een volwassennbsp;patient, die op één oog slecht zag en waar de lens bij doorvallend licht verschijnselen vertoonde, alsof er een sterk licht-brekende kern in het midden van de lens zat, doch dat bij nadernbsp;inzien vrij zeker een geval van lenticonus post. is geweest.
Sedert zijn nog verschillende gevallen beschreven, zoo door Mitvalsky ('*), waarbij tevens werd aangenomen C. pol. post.nbsp;met restes van de art. hyaloidea, Eiseck (®), eveneens metnbsp;C. pol. post., Güllstrand (®) in 1893, twee gevallen doornbsp;•S. Leopold M'Qller in 1894 (*’) en in 1895 één geval doornbsp;Elschnig (®)
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Arch. f. Aiigenli. IV. 2. p. 262.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Ceutralhlatt f. pract. Augenheilk. 1888 p. 4Lnbsp;(3; Arch. f. Augenheilk. XXII. p. 28.
0) Gentralbl. f. pract. Augenh. 1892, p. 65.
(®) KI. Monatsbl. f. Augenh. 1892, p. 116.
(6) nbsp;nbsp;nbsp;Ein Fall von Lentic. post. Nord. ophth. Tids. 1893.
(7) nbsp;nbsp;nbsp;KI. Monatsbl. f. Augenh. 1894, p. 178.
'(8) KI. Monatsbl. f. Augenh. 1895, p. 239.
45
In verband met het in sommige gevallen gelijktijdig optreden van C. pol. post. en zelfs van restes der art. hyaloidea is het waarschijnlijk, dat vele, zoo niet alle gevallen moetennbsp;worden beschouwd als congenitaal, ofschoon de mogelijkheidnbsp;niet uitgesloten is, dat ze, evenals de cornea conica, op laterennbsp;leeftijd kunnen ontstaan.
Anatomisch werd een waarschijnlijk hiertoe behoorend geval onderzocht door Becker (Anat. der ges. und krankennbsp;Linse p. 125) afkomstig van een konijn, terwijl eindelijknbsp;Hess in de voorlaatste aflevering van v. Gbaefe’s Arc'hivnbsp;eene uitvoerige anatomische beschrijving geeft van 2 gevallennbsp;van lenticonus posterior.
Het eene was afkomstig van een varken, waarbij echter de achtervlakte der lens eene veel grootere vormveranderingnbsp;vertoonde dan tot dusver bij den mensch is waargenomennbsp;en waarbij de achterste kapsel sterk verdund, maar intactnbsp;was. Het andere geval was van een konijn, waarbij denbsp;achtervlakte de lens op het eene oog eveneens sterk van vormnbsp;was veranderd en de kapsel eene kleine opening vertoonde.nbsp;Het andere oog van hetzelfde konijn vertoonde eene troebe-ling in de nabijheid van de achterste pool van de lens, overeenkomst hebbende met kernstaar, doch zonder vormverandering van de lens.
Op ’t einde van zijn artikel deelt Hess mede, dat hij nog 4 andere gevallen van lenticonus posterior ter onderzoeknbsp;heeft gekregen, waarvan hij later eene uitvoerige beschrijving zal geven. Bij alle 4 vertoonde de achterste kapselnbsp;eene opening.
Discussie.
De Heer Faber zag ook een geval van lenticonus posterior. Hier was emmetropie in de peripherie der lens en een myopie van 7nbsp;Dioptr. in het centrum. Tevens vertoonde de lens-peripherie eennbsp;sterken reflex. De achterste lenspool was niet dof.
Hierna sprak de Heer Visser over: Het accomodeeren van astig-matici. (Zie Oorspronk. Bijdr.).
Discussie:
Prof. Mulder meent, dat het astigmatisme der cornea dikwijls een ongelijkmatige spanning van de zonula Zinnii zal veroorzaken. Trekt
357
-ocr page 368-46
cLe muse; ciliaris zich. nu op de ge^vone quot;wijze legelmatig samen bij de accomodatie, dan zal hierdoor de zonula Zinnii ongelijkmatig ontspannen, en dus de lens ongelijkmatig boller worden. Men behoeftnbsp;dus voor de auto-correctie van het astigmatisme der cornea bij het acco-modeeren geen onregelmatige samentrekking van den musc. ciliarisnbsp;aan te nemen.
Hierna sprak Prof. Snellen over: Erythropsie. (Arch. f. Ophth. 42,4 S. 207). (Zie Oorspr. Bijdragen).
Discussie:
De Heer Blok zag een geval van erythropsie bij een aphakisch oog, waarvan de pupil zuiver rond was. Voor dit geval is dus denbsp;verklaring van Prof. Snellen niet toereikend.
Dr. V. Moll zag erythropsie optreden wanneer de patient, een man van 37 jaar, las. Na eenigen tijd verdween ze voor goed.
Hierna sprak de Heer E. Fabee over: Botryomycose der oogleden. (Zie Oorspronk. Bijdr.).
Hierna sprak Dr. van Moll over: Behandeling van Angiomaia der Oogleden en der Oi’bita, en van: Haematoma arhitae:
Mijne Hebben.
Veroorloof mij uwe aandacht te vestigen op de behandeling der angionien die in de omgeving der oogen voorkomen.
Men onderscheidt ze in: angioma simplex, teleangiectasie en angioma cavernosum. Zij treden in beide vormen afzonderlijk of verbonden aan de oogleden op en wel öf als roodenbsp;vlekjes, die door een convoluut van samendrukbare bloedvaatjes gevormd zijn, öf als elastische min of meer samendrukbare tluctueerende gezwellen, die zich bij bukken,nbsp;persen, e. a. uitzetten en vaak blauw door de huid heen-schemeren. De laatste komen ook op zichzelf staande innbsp;de orbita voor en zijn dan, zooals de ervaring leert, zeernbsp;moeilijk te diagnostiseeren. Men vindt ze meer bij het vrouwelijk dan bij het mannelijk geslacht, zij zijn öf aangeborennbsp;öf treden meestal op jeugdigen leeftijd te voorschijn en worden op tweeërlei wijzen behandeld: 1quot; volgens eene methode.
358
-ocr page 369-47
die bloedstolling beoogt met daaropvolgende obliteratie en samenschrompeling, 2° naar een methode die de verwijdering der angiomen ten doel heeft.
De nuttelooze methoden van compressie, massage, koude, inwrijving van jod. tinctuur, Spaansche vliegen, sublimaat,nbsp;collodion, ga ik stilzwijgend voorbij.
Tot de eerste nu behooron; acupunctuur, filopunctuur, het inbrengen van naalden, zilver of koperdraad, catgut ennbsp;vooral het inbrengen van draden, die in liquor stypticus zijnnbsp;gedrenkt (Rogeb); de acu-fllo-pressuur, de injecties van liquor stypticus door Peovatz en' Peteequin aanbevolennbsp;ten einde tevens in de vaat-lumina een ontstekingsprikkelnbsp;te brengen; injecties van jod-tinctuur, carbolzuur, ergotinenbsp;en alcohol.
Tot de tweede methode brengen wij de vernietiging langs chemischen weg: het cauterium potentiate door haliloog,nbsp;nltras argenti, chloorzink, sublimaat, zwavel-, zout- en chroom-zuur, maar vooral door rookend salpeterzuur of wel het cauterium actuate, door galvanocaustiek naar Middeldoepp ofnbsp;thermocaustiek naar Paqüelin (ignipunctuur). Daarenbovennbsp;door afsnoering, door het wegkrabben met een scherpen lepel,nbsp;door het inprikken of scarifiseeren en voornamelijk door denbsp;excisio. Voegt men hier nu nog bij de inenting met vaccine, door Engelschen voorgestaan, en vooral de electrolyse,nbsp;die door stolling en samenschrompeling misschien tevens alsnbsp;een chemisch bijtmiddel of op andere onbekende ontledendenbsp;wijze werkt, dan geloof ik, dat ik alle gevolgde methodennbsp;heb opgenoemd. Dat sommige dezer methoden uitsluitendnbsp;bij oppervlakkig gelegen nieuwvormingen kunnen wordennbsp;toegepast, behoeft wel geen nader^ betoog.
Van veertien gevallen, die ik uit mijne boeken bijeenverzameld heb, volgt hier een overzicht.
I. de y., man, no. 72,1875, oud elf jaar. Angioma simplex et cavernosum palp. sup. O. S., een weinig grooter dan eennbsp;erwt. Injectie van één druppel liq. stypt. Onmiddellijke stolling, matige reactie, langzamerhand samenschrompeling. Genezing nagenoeg zonder litteeken.
¦ I. L. vrouw, 10 weken oud, no. 983,1876. Telangiectasia palp. sup. O. D., 3 weken na de geboorte ontstaan. Ernbsp;wmrden omstreeks 30 pokjes met versche animale pokstofnbsp;ingeënt. Reactie vrij hevig. Volkomen genezing.
359
-ocr page 370-48
M. N., 1879, vrouw. Dergelijk geval op dezelfde wijze behandeld, gaf geen volkomen genezing. De niet verdwenen plekjes werden met rookend salpeterzuur getoucheerd.nbsp;Genezing.
L. nbsp;nbsp;nbsp;N. P., vrouw, 31'2 jaar oud, no. 1274, 1883. Angiomanbsp;palp. sup. OS. Twee druppels liq. stypt. ingespoten. Nanbsp;6 weken genezen.
C. O., vrouw, 4 maanden oud, no. 391, 1886. Angioma palp. sup. OS. Excisio. Bij het uitpeilen blijkt, dat de tumornbsp;uit arterieel weefsel bestaat. Tot hilus wordt voortgegaannbsp;en toen afgebonden.
A. V. D., no. 1364, 1887, man, 24 jaar. Angioma parvum palp. sup. O.S. Excisio. Genezing.
I. Z., vrouw, no. 1163, 1888, oudlV2jaar. Angioma palp., inf. O.D. Excisio. Sterke bloeding. Gunstig verloop.
W. C., vrouw, no. 592, 1891, oud 4 maanden. Teleangiectasia palp. inf. O.D. Bipolaire electrolyse. Genezing.
G. nbsp;nbsp;nbsp;K., vrouw, no. 929, 1892, oud 4 maanden. Angiomanbsp;cavernosum orbitae O.S. Bipolaire electrolyse. Gunstig verloop.
A. G., no. 1656, 1892, oud li'j jaar. Angioma cavernosum palp. inf. O.S. met Paquelin weggebrand. Verloop gunstig.nbsp;Ontsierend litteeken.
M. nbsp;nbsp;nbsp;D., vrouw, oud 3 jaar. Angioma cavernosum O.S.nbsp;Bipolaire electrolyse. Genezing.
W. de R, man, no. 1191,1893, oud 11 maanden. Angioma cavernosum orbitae et palp. inf. Bipolaire electrolyse. Genezing.
I. V. d. W., vrouw, oud 2 maanden, no. 1195,1893. Teleangiectasia palp. inf. O.S. Bipolaire electrolyse. Genezing.
H. nbsp;nbsp;nbsp;de R., vrouw, no. 2051,1895, oud 3 maanden. Angiomanbsp;orbitae O.S. Bipolaire electrolyse. Genezing.
49
Benige gevallen van zeer kleine teleang. der oogleden (spinnekopjes) werden galvanocaustisch behandeld.
de positieve pool, zelfs na herhaalde aanwending, niet geheel v.^4.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;imp.rt-, moet slechts het invoeren van
Uit dit overzicht blijkt, dat de nieuwvormingen op de meewt verschillende wijzen zijn behandeld en dat de laatstenbsp;jaren slechts de bipolaire electrolyse is toegepast. Ik neemnbsp;eene constante batterij van 20 elementen Stöeeb, (') schakelnbsp;een galvanometer van Edelman, en een rheostaat van Reinigernbsp;in en verbind de uiteinden met een bonder voor dnbbelenbsp;punctuurnaalden. De_ naalden zijn van staal en van 1—3nbsp;c.M. lang. Men begint met een stroom = O en steigtnbsp;langzamerhand tot 5 MA om eveneens zeer gelijkmatig totnbsp;een stroom = O terug te keeren. Ik druk hier op het woordnbsp;bipolair^ omdat in de handleidingen naar het schijnt op grondnbsp;van ervaring bij aneurysmata opgedaan, voor het inbrengennbsp;van den negatieven pool ernstig wordt gewaarschuwd. Terwijl CiNisELLi bij aneurysmata beide polen inbracht en dennbsp;stroom afwisselend wendde, trad Teissier als voorstandernbsp;van den uitsluitend positieven pool op en is daarin door denbsp;Fransche en Engelsche school gevolgd ^). Moge nu het gevaarnbsp;van den negatieven pool in aneurysmata volkomen juist zijnnbsp;op grond van de vlokkige, geleiachtige, onvolkomen stollingnbsp;aan dien pool, voor angiomata bestaat dat zekerlijk niet ennbsp;terwijl nu daarenboven uit mijne ondervinding blijkt, dat
___1 Li____ nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_.1__1oo gt;-» nbsp;nbsp;nbsp;/l-iv-.y-v.
tot het beoogde doel voert, beide polen worden toegepast.
enkele kleine gedeelten bleven in één geval bestaan en
De inenting met vaccine heeft bij oppervlakkig gelegen teleangiectasien wel succes, zij geeft een weinig opvallendnbsp;litteeken zonder ectropium, maar de uitkomst is onzeker;
moesten verder door rookend salpeterzuur tot een goed resultaat gebracht worden; ook kan de reactie hevig zijn, zoodat ik de methode niet aanbevelenswaardig vind.
Injectie' met liquor stypticus moet tot zeer kleine, omschreven, niet vlakke angiomata beperkt blijven. Men moet volkomen zekerheid hebben, dat zij zich niet in de orbitanbsp;uitbreiden, omdat men, wanneer zij in de diepte gaan, nochnbsp;de reactie, al is zij niet hevig, noch de grootte van hetnbsp;effect beheerschen kan. Van Duitsche zijde wordt zijnbsp;wegens daaraan verbonden gevaar ontraden.
(J) Electrolyse u Katiilyse Di‘. Grüupner, Broslau 1891, pag. 175, 181,
361
-ocr page 372-50
Voor zeer kleine teleang. is galvanocanstisch waghraxiAen eene goede methode, voor groote en diepere angiomen is denbsp;Paquelin een zeer goed middel; jammer dat de toepassingnbsp;zeer pijnlijk is, dat zij wegens nabloedingen en nabehandeling een ciinisch toezicht eischt en vaak tot leelijke littee-kenvorming aanleiding geeft.
Het is waar, de electrolyse moet meermalen worden toegepast, maar zij is weinig pijnlijk, aanwending van chloroform is dus niet noodig, zij is zonder eenig gevaar, zij eischt geennbsp;bijzonder toezicht of nabehandeling, is zeer gemakkelijk uitvoerbaar en voert zonder nadeelige gevolgen van cicatri-satie als anderszins tot genezing. Ongetwijfeld heeft de methode van ecsisie groote verdiensten en wordt algemeen geprezen, maar wij weten allen, dat zich hierbij levensgevaarlijke bloedingen kunnen voordoen en dat men bij diepzit-tende gezwellen, bij de beste techniek, het oog soms moetnbsp;opoiferen, zoodat ook zij het veld moet ruimen voor denbsp;electrolyse. Ten laatste kan men deze nog als exploratief-operatie aanwenden. Men denke zich een tumor diep in denbsp;orbita, waarvan men niet weet van welken aard hij is; mennbsp;aspireert met een spuitje van Pbavatz en brengt bloed te voor-sclaijn, maar daarmede is de diagnose niet veel verder; nunbsp;behandele men met electrolyse, heeft men geen succes dannbsp;is daarmede niets verloren, heeft men echter wel succesnbsp;dan is daarmede ontzaglijk veel gewonnen.
De waarde der electrolyse treedt in het bijzonder aan het licht bij de behandeling van haematoma orbitae,' een gevalnbsp;dat ongetwijfeld zeer zeldzaam is en bij het oog voor eenenbsp;andere therapie weinig toegankelijk schijnt.
P. V. R., een knaap van 8 jaar, no. 1821 van 1896, is op 9 en 24 April ’95 met electrolyse behandelt (bipolair 5 M A,nbsp;3 minuten). Hij had een angioma van het rechterbovenooglidnbsp;ter grootte van een hazelnoot, het schrompelde na de behandeling regelmatig samen en toen de tumor niet meer tenbsp;voelen was, werd hij van toezicht ontslagen.
Op een der eerste dagen van Aug. 1.1., dus ruim een jaar later, wordt hem een koolstronk tegen het rechteroog geworpen, waarop zwelling en roodheid van het ooglid en uitpuiling van het oog ontstonden. De volgende dagen nemennbsp;zwelling en exophthalmos nog toe, het oog wordt zijdelingsnbsp;gedrukt, patient klaagt over dubbelzien, heeft geene bijzondere pijn, maar wel eenige spanning in de oogholte. In
362
-ocr page 373-51
dezen toestarid koiTit hij op de polikliniek. Ik constateerde aan de binnen bovenzij de der recKter orbita een tumor ter
grootte van een kipenei, geene suggillatio, de tumor is week en gespannen fluctueerend, niet samendrukbaar, zij breidtnbsp;zich in de orbita naar achteren uit, pulseert niet, bij bukkennbsp;en persen vergroot hij zich niet en geeft geene geruischen
Aspiratie met het spuitje van. Pbavatz levert een bloedS
sereus vocht op Het oog is naar voren en naar buiten af geweken, gezichtsveld is normaal, visus zonder glazen is «'nbsp;schraal met glazen (H. m. 1,25 = A.sh 0,5) scLal. Fundus IS behalve eenige veneuse hyperaemie normaal Het linnbsp;keroog is normaal.
De behandeling wordt begonnen met drukverband en nw ligging gedurende tien dagen, doch zonder succès Driemanlnbsp;aspiratie van ruim een half spuitje bloederig sereus vochtnbsp;had slechts een voorbijgaand effect. Tweemaal unipolairènbsp;electrolyse, eens 20 M A gedurende eene halve minuut éénsnbsp;5 M A gedurende 5 minuten, de positieve pool in den tumornbsp;de negatieve op de wang zonder succès. Op 17 Oct bino’nbsp;laire electrolyse 10 MA gedurende 3 minuten, den rlaaronnbsp;volgenden dag groote verbetering en na een paar wekennbsp;volkomen verdwijning van den tumor, herplaatsing van dennbsp;oogbol, in één woord genezing.
Het plotseling ontstaan, de symptomen bij het eerste onderzoek beschreven, de bloederig sereuse in houd gevennbsp;duidelijk aan, dat wij met een afgekapseld bloedextravLaatnbsp;een haemotoom of bloedcyste te doen hebben. In de doornbsp;Berlin ’) en Becheb -) verzamelde literatuur, in de mede-deelingen van Valude 3), Knapp '*), Hansy s) en anderen zijnnbsp;verschillende gevallen van angiomata en varices beschrevennbsp;doch Berlin geeft slechts twee gevallen op, die alshaema-tooin kunnen worden aangenomen, het geval van Fischebnbsp;en van Carbon de Villaeds. Omtrent de therapie wordtnbsp;niets vermeld en op welke wijze in casu de genezing is totnbsp;stand gekomen, weet ik niet; dat het trauma der behandeling het niet heeft gedaan, blijkt wel uit het nuttelooze dernbsp;aspiraties en der unipolairè electrolyse, alleen de bipolarenbsp;gaf succès. Van stolling was hierbij weinig te bespeurenquot;nbsp;alleen in de omgeving van het insteekkanaal was eenige
1) Ifanrlb. Ges. Augonh. Leipzig 1880 Blz. 674 ss.
-) Gracfe’s Ardiiv. 41 Bnd. Abth. I Blz. 119.
3) Ann. d’OcuI. Sept. 2S9ó.
•1) Arch., Augenh. XXXIT f. Heft 4, 1890.
3) Ziir Cas. uiid Ther. dor B!utgof.-Gesw. Wien 1893.
52
verharding of verdichting waar te nemen; misschien heeft de electrolyse het resorptie-proces in gang gezet, want nanbsp;twee dagen was het effect reeds groot en na twee of drienbsp;weken geheel afgeloopen.
Dr. H. Snellen Jr. deed eenige mededeelingen over Tumor Orbitae.
(Zullen in de volgende aflevering verschijnen).
Dk. de Haas doet, na eene inleiding over het verband rasschen sterke graden van hypermetropic en happen naar de woorden, denbsp;volgende mededeelingen:
Eerst wordt een geval beschreven van een kind van 3 maanden, waarbij beiderzijds de oogleden door een dunnbsp;vliesje, met enkele kleine openingen, nog zoo aaneengesloten waren, dat de oogen onzichtbaar waren. Hijnbsp;noemt dien toestand Membrana palpebralis perseverans.nbsp;Het vliesje was ingeplant tusschen de ciliën en de openingennbsp;der glandulae Meyhomianae en werd met een Weber’s mesjenbsp;gekliefd, waarna normale oogen te voorschijn traden. —
Vervolgens wijst hij er op, hoe bij de aanbeveling der lensextractie ter genezing van myopie nadrukkelijk wordtnbsp;beweerd, dat ook de myopische veranderingen door hetnbsp;operatief ingrijpen zouden worden voorkomen. Hij steltnbsp;daar tegenover het geval van een jong mensch, die opnbsp;23-jarigen leeftijd bij eene myopie, vroeger bepaald op ’/sinbsp;wegens cataract geopereerd is en toen beiderzijds, na correctie van 1.5 D. myopisch astigmatisme, 5/io gezichtsscherptenbsp;bekwam; terwijl 26 jaren later, onder optreden der gewonenbsp;veranderingen in den omtrek der maculae Inteae, de ge-zichtsscherpte tot op rechts en links, was atgeno-men. Daarbij was nog belangrijk, dat het astigmatisme rechtsnbsp;tot 3.5; links tot 2.5 was toegenomen,
In aansluiting hieraan, nu door Mooren in diens laatste boekje over genezing van myopie door lensextractie, ooknbsp;bij cornea conica als eerste handelwijze verwijdering dernbsp;lens wordt aanbevolen, omdat in zulke oogen na kunstmatige afplatting en pupilvorming de lens toch spoedig zounbsp;verduisteren, doet Dr. de H. uitkomen, dat bij eene patiënte,nbsp;op de door vox Geaepe aangegeven wijze behandeld, nog
364
-ocr page 375-53
na 20 jaren de gezichtsscherpte 8/20 bedraagt en de lens volkomen helder is.
Ten slotte vertoont hij twee stukken ijzer. Het eene weegt 7.625 gram, was door de buitenste commissuur innbsp;de oogholte gedrongen en had in de chorioidea aan de buitenzijde een bloeding veroorzaakt; het oog genas met 1/3nbsp;gezichtsscherpte. — Het andere, wegende 2.047 gram, wasnbsp;nabij de linker trochlea ingegaan en met de scherpe puntnbsp;tot achter den bulbus in de oogholte gedrongen. Het oognbsp;is absoluut blind gebleven, terwijl van de retinaalvatennbsp;slechts draadvormige aanduidingen zijn overgebleven.
Zijn overige mededeelingen bewaart hij voor een volgende vergadering.
De. J. P. van der Beugh demonstreert 2 gewijzigde cilinder glazen van Maddox.
M. H!
Het zijn twee zeer eenvoudige instrumentjes, die ik de eer zal hebben in uwe vergadering te doen circuleeren.nbsp;Beide zijn wijzigingen van het_ cylinderglas van Maddox,nbsp;hebben hetzelfde doel en zijn bijna op gelijke wijze geconstrueerd. Het eene exemplaar bestaat uit een stel aaneensluitende robijnkleurige glazen cylindertjes, het andere, datnbsp;uit Amerika afkomstig is, uit een gegroefd glas van dezelfdenbsp;kleur. Indien men een dezer instrumentjes voor een oognbsp;plaatst, en dan met beide oogen naar een sterk lichtend voorwerp — liefst eene vlam — ziet, dan zijn de beide beeldjesnbsp;der vlam, die op de retinae gevormd worden, zeer ongelijk.nbsp;Want door de sterke cylindrische breking, die het apparaatjenbsp;¦op de lichtstralen uitoefent, wordt het vlambeeld vervormd totnbsp;een lange roode lijn. Ze vereenigen dus de beide grootenbsp;voordeelen van het beeld zoowel van vorm als van kleur tenbsp;doen veranderen. Daardoor zijn ze zeer geschikt om den onder-lingen stand der oogen te leeren kennen. Immers, als denbsp;oogen beide goed fixeeren, zal de onderzochte persoon denbsp;vlam in de roode lijn, zoo niet, dan zal hij de vlam naastnbsp;de roode lijn zien. Door het groote verschil in vorm vannbsp;beide beelden tracht de patient, wiens oogen een abnormalennbsp;stand ten opzichte van elkander innemen, niet of slechts innbsp;zeer geringe mate beide beelden op elkaar te brengen.
-ocr page 376-Yoor snel onderzoek naar den ruststand der oogen. zijn het praktische hulpmiddelen gebleken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, ' .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
¦ Dr. W. P. de Yogeij demonstreert Bacillen van conjunctivitis.
!
Als bestuursleden voor ’t volgende jaar werden verkozen;
Prof. Mulder, Voorzitter. ^ nbsp;nbsp;nbsp;,
Dr. VAM Moll, Vice-Voorziüer.
D. J. Blok, Seer.-Penningmeester.
Op voorstel van Prof. Snellen werd aangenomen, om beide vergaderingen niet meer telken jare in één^ maar in 2 vei’schillende plaatsen te honden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Dientengevolge werd voor de zomervergadering Nijmegen, en,voor de win ter-vergadering Utrecht aangewezen. In verband hiermedenbsp;werden Dr. NicolaI en Dr. Snellen Jb. tot commissarissen voor ontvangst benoemd. ' '
Een gezellige maaltijd besloot als immer de wetenschappelijke sa- , menkomst.
360
-ocr page 377-.1. F. A. J. SÖHNGEN, Artö: Fechner’''quot; kleuren en
DB 0ISPERSIE IN HET OOG.
Dissertatio inauguralis, verdedigd 15 Januari 1897,
Door vermenging van wit en zwart ontstaat grijs.
Toen Fechnbr in 1838 bezig was op een draaischijf door deze menging verschillende nuancen van grijs daar te stellen,nbsp;vond hij dat hierbij onder sommige omstandigheden kleuren ontstaan.
Deze kleuren zijn onder den naam van Fechner’*^ kleuren bekend, en als zoodanig vooral door Aübeet nader beschreven.
Fechneb verklaarde dit verschijnsel op de volgende wijze: naar de theorie van Young-Helmholtz bestaat de inclruknbsp;van wit in gelijktijdige inwerking van drieërlei kleursin-drukken, en wel’ rood, groen en violet. Indien nu deze indrukken niet even snel ontstaan en niet even snel verdwijnen, dan zou, bij beweging van het object, de indruk vannbsp;wit in de verschillende kleursindrukken kunnen geschiftnbsp;worden.
Fechneb noemt deze verklaring „iinstreitig”. Ook Helmholtz en Aübebt vereenigen zich daarmede.
In den laatsten tijd is dit verschijnsel weder op den voorgrond gebracht, in Engeland, als de tol van Denham. Deze bestaat uit een draaiende schijf, half wit half zwart, terwijlnbsp;op de witte helft stellen van cirkelsigmenten zijn aangebracht. Bij draaiing vertonnen die cirkellijnen aan de randennbsp;kleurennuancen, die een fraai kleurenspel opleveren.-
Op verschillende wijze heeft men deze schijf veranderd en tevens ook de verklaring aan kritiek onderworpen.
367
-ocr page 378-56
Naar de kleuren-theorie van Hering toch is de zintuiglijke gewaarwording van wit een enkelvoudige indruk en niet een mengsel van verschillende kleurswaarnemingen.nbsp;Wit geeft als nabeeld zwart en kan niet, evenals het phy-sische licht, in verschillende onderdeelen worden gesplitst.
Op het Heidelberger congres in 1895 heeft Prof. H. Snellen deze verschijnselen ter sprake gebracht en ze voorgesteld als een verschijnsel van kleurschifting, ten gevolge van het niet achromatisch zijn van de brekende middenstoffen van het oog.
Deze voorstelling nu heeft Söhngen als onderwerp zijner dissertatie nader uitgewerkt. Een meer juiste voorstellingnbsp;van het ontstaan dezer dispersie-kleuren verkrijgt men, doornbsp;het aankijken van de schijf door middel van een niet achro-matischen kijker. Vooral als de kijker niet juist is ingesteld, ziet men ook zonder beweging overal aan de grenzennbsp;van zwart en wit kleurschifting, waarbij, naarmate denbsp;grens gericht is naar de meer brekende of naar de minder brekende zijde der lenzen, öf hlauw-violet öf geel-rood op dennbsp;voorgrond treedt. Bewegen zich nu deze gekleurde randennbsp;met de vereischte snelheid, dan krijgt het geheele vlak eennbsp;bepaalde kleur, waarop de gekleurde randen der cirkellijnennbsp;uitkomen, hetzij met contrastkleur, hetzij in dezelfde kleur,nbsp;in welk laatste geval ze zich als glans voordoen.
Tot bewijs van de juistheid dezer verklaring toont hij aan, dat het verschijnsel vermindert of ophoudt, als men denbsp;draaiende schijf door eene stenopaeïsche opening aanziet.nbsp;Söhngen vond ook bevestigd, wat door Snellen was aangegeven, dat de flikkerende verschijnselen, die hierbij optreden, toe te schrijven zijn aan de waai-neming van denbsp;vaatfiguur van Pübkinje, die onder den invloed van de snellenbsp;afwisseling van zwart en wit zichtbaar wordt. Voor dennbsp;verderen inhoud verwijzen wij naar het geschrift zelf, alsnbsp;ook naar eene mededeeling van Prof. H. Snellen op bldz. 35nbsp;van dit Tijdschrift, Afl.
Wij voegen hier alleen nog bij de opmerking, waarmede de schrijver zijn belangrijk proefschrift besluit: „Vragen wijnbsp;ons af, of aan de waarneming der FECHNER’sche kleurver-schijnselen eenige praktische toepassing is te verbinden, zoonbsp;moet ons antwoord alsnog ontkennend zijn. Toch is het nietnbsp;onmogelijk, dat men bij verdere ontleding dèr omstandigheden, die hier samenwerken, in deze verschijnselen eennbsp;hulpmiddel zal vinden tot het bepalen van den graad van
368
-ocr page 379-57
het achromatisme der verschillende oogen, alsmede tot verklaring van sommige afwijkingen van de gezichtsscherpte bij verschillende schijnbaar normale oogen”.
„Maar bovenal kan de ontleding van de bovenvermelde verschijnselen een aanleiding en tevens een hulpmiddel zijnnbsp;tot nadere oplossing van tal van vragen, betreffende kleurnbsp;en kleurperceptie, die, zooals we gezien hebben, zich hierbijnbsp;veelvoudig voordoen.”
369
-ocr page 380-lu deze mëdedeeling wordt een vraagstuk behandeld, dat nog slechts in^ geringe mate de aandacht der physiologen had getrokken.nbsp;Shelles was de eerste, die inzag, dat dit belangrijke punt noodzakelijk onderzocht moest worden, doch de door Eysseestei.in verkregennbsp;resultaten en de gemaakte conclusies konden in vele opzichten nietnbsp;bevredigen.
De hier beschikbare ruimte veroorlooft niet om nader op de hier gevolgde methode van onderzoek in te gaan; daarvoor moet naardenbsp;oorspronkelijke rnededeeling verwezen worden. De gewone resultaten kunnen als volgt worden samengevat:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Wanneer de blik ter zijde gericht wordt, terwijl de accommodatie dezelfde blijft, verandert de convergentie o[) elk punt van dennbsp;weg, dien het gefixeerde pumt doorloopt, en wel:
a. wanneer het punt iu een cirkelboog, om het dichtstbij liggende oog als middelpunt, ter zijde wordt ivewogen, wordt de eonvergentiehoeknbsp;voortdurend kleiner; daarbij doorloopt de bliklijn van het verder afgelegen oog een kleineren lioek, dan die van het dichtstbij liggende,nbsp;en b. wanneer het punt in een boog om het verder afgelegen oognbsp;als middelpunt ter zijde wordt bewogen, neemt de eonvergentiehoeknbsp;eerst een weinig in grootte toe, en wel des te meer en des te langei’nbsp;naarmate de afstand van het gefixeerde punt tot het oog kleiner is;nbsp;daarna treedt weder een kleiner worden van dien hoek op, die spoedig weder kleiner is dan de eonvergentiehoek voor den medianennbsp;stand. Zoolang als in dit geval de hoek van convergentie grooternbsp;wordt, is de hoek door de bliklijn van het verder afgelegen oognbsp;doorloopend grooter dan die door de bliklijn van het dichtstbij gelegennbsp;oog afgelegd; met het kleiner worden van den hoek van convergentie wordt ook het verschil tusschen deze doorloopen hoeken wederom kleiner en zooclra het punt overschreden wordt, waar de con-vei’geritiehoek gelijk is aan dien van de mediaanlijn, is de hoek doornbsp;de bliklijn van het verder afgelegen oog doorloopend wederom kleinernbsp;dan die van het dichtstbij liggende.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Bij zijdelingsclie blikrichting is de accomraodatiespanning opnbsp;beide oogen gelijk; de grootte der acc-mmodatie komt in den regelnbsp;overeen met den afstand van het dichtstbijzijnde oog tot het voorwerp. Onder daarvoor gunstige omstandigheden kan echter ook hetnbsp;verder afgelegen oog het sclierp ingestelde oog zijn.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Het punctum prox. voor de binoculaire accommodatie ligt,,nbsp;zoodra eene afwijking der richtingslijn van ongeveer 20° overschreden is, telkens verder van de oogen af; evenzoo het punct. prox.nbsp;voor de convergentie. De hier genoemde feiten kunnen verklaard
370
-ocr page 381-worden door eeiie insufficientie der relatieve en der absolute convergentie, welke veroorzaakt worden door eene grootere mechanische belemmering bij de zijdelingsche blikrichting tèn opzichte van hetnbsp;verder afgelegen oog.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W. K. Gzx. '
Prof. Kostur: Zur Kentxiss der Mikropie ukd Maioiopie.
Voif Graefe’s Aroh. f. Ophtk. XLIl, 3.
Toen Donders in de kracht zijner jaren het vraagstuk der Micropie én Macropie ter hand nam, en in de plaats der oude mystieke verklaringen eene oplossing der moeielijklieden gaf, die op directe waarnemingen was gebaseerd, scheen het laatste woord in deze kwestienbsp;gesproken. Eigenaardig is liet, dat Donders zelf, in’8G, degene rvas,nbsp;die twijfel opperde aan de juistheid zijner verklaring. Javal volgdenbsp;hem daarin, en daarmede werd een nieuw onderzoek der verschijnselen der Micropie en Macropie noodzakelijk.
In de hier besproken mededeelingen zijn de resultaten neergelegd van een experimenteel onderzoek omtrent verschillende vormen vannbsp;Micropie en Macropie; voor de bizonderheden moeten we naar hetnbsp;oorspronkelijke stuk verwijzen. De uitkomsten der metingen en denbsp;beoordeeling der verscliijnselen leidden tot de conclusie, dat aan denbsp;vroeger door Donders gegeven verklaring in hoofdzaak moet wordennbsp;vastgehouden; vmlgens deze is de impuls, die door het individu wordtnbsp;uitgezonden naar de spieren, dienende voor convergentie en accommodatie, de maatstaf, viaamaas-de afstand wordt beoordeeld, cl. i. dusnbsp;de voorstelling van zijn grootte wordt gewekt; deze voorstelling isnbsp;bij het volwassen individu innig verbonden met de waarneming dernbsp;grootte van liet rietvliesbeeld, zoodat uit beide factoren eene voorstelling omtrent de grootte van het object voorkomt. De overweging,nbsp;dat bij kinderen de voorstellingen over afstand eu grootte eigenaardigenbsp;afwijkingen vertooneig eu het ^eit, dat sommige waarnemers, met denbsp;mededeeliug voor den dag zijn gekomen, dat hij hen het optredennbsp;der Micropie tijdens de accoinmodatie-parese niet gepaard gaat metnbsp;de voorstelling van kleineren, doch van grooteren afstand, leidde totnbsp;de hypothese, dat onze voorstellingen omtrent afstand en grootte zichnbsp;in den beginne onafhankelijk van elkaar ontwikkelen, zij het ook gedeeltelijk uit dezelfde factoren, en dat bij sommige individuen dezenbsp;voorstellingen gedurende het geheele loven van elkaar gescheidennbsp;kunnen blijven, zoodat onder abnormale omstandigheden, zooals dienbsp;door het experiment worden geschapen, een kleiner worden van denbsp;eene, niet noodzakelijk een kleiner worden der andere grootheid tennbsp;gevolge heeft.
Aan het slot der medecleeling wordt er nog op gewezen, dat de verschijnselen der Micropie en Macropie, die door middel der leernbsp;van Helmholtz en Donders omtrent de dieptewaarneming gemakkelijknbsp;verklaard kunnen worden, voor de theorie van Heeing omtrent deze
371
-ocr page 382-•eigenschap een struikelblok blijven vormen. Hering vindt van zijne zijde er bezwaar in om de voorstelling over afstand afhankelijk tenbsp;maken van een impuls tot convergentie, en meent dat tusschen zulkenbsp;¦ongelijksoortige grootheden geen samenhang kan bestaan; zeker is het,nbsp;dat op dit oogenblik aan eene verklaring van den aard van diennbsp;samenhang niet gedacht kan worden, doch dat de grootte van de eenenbsp;voorstelling afhankelijk kan zijn van de grootte der andere, dit heeftnbsp;voor ref. geen onwaarschijnlijk karakter.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W. K. Gzn.
372
-ocr page 383-Eere-Voorzitter Prof. Dr. H. Snellen, Utrecht. Eerelid Dr. 0. Kollbe, New-York
Gewone leden:
Dr. P. SwAET Abeahamsz..........Maastricht.
D. nbsp;nbsp;nbsp;J. Blok................Rotterdam.
Dr. M. J. Bouvin..............’s-Gravenhage..
Dr. R. R. Bijlsma.............Middelburg.
L. F. Dentz................Helmond.
Dr. W. Druip...............’s-Gravenhage..
E. nbsp;nbsp;nbsp;......................Deventer.
Dr. Th. J. J. Gobi.............-Breda.
De. H. ....................Arnhem.
Prof. Dr. W. M. Gunning...........Amsterdam.
Dr. J. H. DE Haas.............Rotterdam.
J. P. K. Hamer...... • .......Leeiacarden.
Mevrouw Dr. Hammee du Saab........Amsterdam.
Hazbwinkbl......... s-Gravenhage
Dr. N. Josephus Jitta............Amsterdam.
Dr. W. DE Jong........... • nbsp;nbsp;nbsp;• •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• Leiden.
Dr. M. ...............................
Prof. W. Koster Gzn.............Leiden.
Dr. C. nbsp;nbsp;nbsp;Maats...............Arnhem.
J. P. G. VAN DEE Meer............Amsterdam.
Dr. J. A. Moll . . nbsp;nbsp;nbsp;’............’s-Gravenhage..
Dr. P. D. A. C. VAN Moll........' . . Rotterdam.
Prof. Dr. M. E. Mulder...........Groningen.
Dr. C. nbsp;nbsp;nbsp;Nioolaï...............Nijmegen.
Dr. .1. nbsp;nbsp;nbsp;Noijon...............Zivolle
Dr. J. nbsp;nbsp;nbsp;PiEKEMA...............Arnhem.
Dr. Reddingius...............’s-Gravenhage..
Dr. J. A. Römee.............Leeuwarden.
373
-ocr page 384-Oorspronkelijke Bijdragen.
B. P. VissEK. Het accommocleeren van astigmatici.....3
Prof. Dr. H. Ssellen. Erytliropsie...........17
Dr. Ten Siethof. Pathol.-anat. onderzoek dei botryornj’cose. . nbsp;nbsp;nbsp;28
B. Fabek. Feilbaarheid der skiaskopie.........32
IQde Vergadering van het Nederl. Oogheelk. Gezelschap.
Wetenschappelijk gedeelte.
Prof. iluLDER. 1. Sarcoma chorioïdeae . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
2. nbsp;nbsp;nbsp;Papillitis sympathica .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Cataracta polaris posterior en
E. Fabek. Botryoinycose der oogleden . nbsp;nbsp;nbsp;.
Dr. VAN Moll. Over de behandeling van angiomata der oogleden en der orbita, en over haematoma orbitae 46
Dr. H. Snellen Jk. Benige mededeelingen over Tumor orbitae. .52 Dr. DE Haas. Verband tiisschen sterke graden van hyperme-
tropie en stoornissen van de spraak .... nbsp;nbsp;nbsp;52
Dr. J. P. VAN DEK Bhugii. Demonstratie van twee gewijzigde
cilinderglazen van Maddox.............53
Dr. ^V. P. DE VottEL. Demonstratie van conjiinctivitis-bacillen. 54
375
-ocr page 386- -ocr page 387- -ocr page 388- -ocr page 389-IIRT GEZICHTS-ZINTÜIG ALS STELSEL VAN SENSU-MOTORISCHE ORGANEN,nbsp;(Voordracht, gehouden m de Vergadering van het Nederlandsch,nbsp;Oogheelkundig Gezelschap te Nijmegen, op 13 Juni 1897).
De. R. A. REDDINGIUS, te ’s-Gravenhage.
De mededeeling, die ik II hier wensch te doen, betreft een stuk, dat ik binnenkort zal publiceeren, on waarin beschouwingen voorkomen, die vrij belangrijk afwijken van de tegenwoordig geldende.nbsp;Het is mijn voornemen alleen die nieuwe gezichtspunten weer tenbsp;geven, terwijl ik over het algemeen, wat de motiveering betreft, naarnbsp;het werk zelf zal moeten verwijzen.
Dat in de physiologie van het oog nieuwe theorieën en nieuwe beschouwingen geen luxe zijn, kan blijken uit de uitspraken vannbsp;autoriteiten als aubert en PARiNAUD, van wie de eerste gezegd heeft;nbsp;„Meiner Ansicht nach ist die Frage, wodurch wir Kenntniss vonnbsp;„unseren jeweiligen Convergenzstellungen erhalten, noch nicht be-„antwortet”; terwijl, in het vorige jaar, de laatste heeft gezegd:nbsp;„L’étude de la vision binoculaire est a refaire sur des bases nouvelles”.
Wanneer men de perceptie van kleuren buiten rekening laat, is het gezichts-zintuig te beschouwen als een samenstel van sensumoto-
379
-ocr page 390-rische eenheden, wier gezamenlijke receptieve zone in beide retinae, wier reactieve zone voor een groot deel in de oogspieren is gelegen, terwijl secundaire bogen de orienteering en de, weinig ontwikkelde, zuiver willekeurige oogbewegingen mogelijk maken.
Allereerst wil ik een voorstelling geven van de wijze waarop ik mij het tot stand komen van bet projecteeren volgens de richtingslijnen denk.
Een individu, in het bezit van een enkele sensu-motorische eenheid, kan voor licht gevoelig zijn, kan verschillend reageeren op verschillende intensiteiten van het licht, maar het is hem onmogelijk,nbsp;dat te doen op verschillende richting van het licht, m. a. w. de mo-tiliteit zal slechts in graad, niet in richting, kunnen variëeren.
Aan meer dan een pool van het lichaam van een individu moeten zich geïsoleerde sensorische uiteinden van dergelijke eenheden bevinden, en ieder van deze eenheden moet zijn eigen motiliteit bezitten, om te maken, dat, als eenvoudigste doelmatige beweging,nbsp;een verwijdering van, of een nadering tot een lichtgevend voorwerpnbsp;kan plaats vinden.
In het lichaam van een lager dier drie elkaar kruisende assen, een longitudinale, een vertikale en een transversale aannemende,nbsp;kunnen we van rechts en links, boven en beneden, spreken. Denbsp;enkelvoudige oogen, die van rechts komende lichtstralen opvangen,nbsp;zullen bijv. een motiliteit van het geheele lichaam naar rechts tengevolge hebben, enzoovoorts.
Men kan zich denken, dat een individu zijn oogen op verschillende plaatsen over het geheele lichaam zoo verspreid heeft, dat die oogennbsp;in de genoemde vier soorten te verdeelen zijn. Maar ook kunnennbsp;die oogen worden opgehoopt op enkele plaatsen, waarvoor een bijkomen van ondoorschijnende tusschenschotten noodig is. Elk vannbsp;die enkelvoudige oogen is dan zoo ingerieht, dat het slechts stralen,nbsp;die in een enkele richting op het lichaamsdeel, waarin de oogennbsp;gelegen zijn, invallen, recipieert.
Verder bestaat de behoefte om in zooveel mogelijk richtingen lichtstralen tot perceptie te brengen. Er zijn dus meer soorten oogennbsp;noodig dan de genoemde vier. Men kan zich voorstellen, dat denbsp;bijkomende oogen wat meer samengesteld zijn, in zooverre dat zenbsp;een samengestelde motiliteit bezitten. Een sensorische cel zou zichnbsp;namelijk kunnen verbinden met twee van de vier soorten motiliteit,nbsp;zoodat er oogen ontstaan die, terwijl ze naar rechts boven, linksnbsp;boven, rechts onder en links onder gericht zijn, een gelijk gerichtenbsp;motiliteit verkrijgen. En nu zullen deze oogen van een soort, bijv.nbsp;de naar rechts boven gerichte, onderling weer zeer verschillen, naarmate in hun richting meer het dextrorsum of het sursum overweegt.nbsp;In denzelfden zin zullen hun motiliteiten verschillen. Het spreektnbsp;vanzelf, dat men, wanneer het aantal oogen zeer groot is, de oorspronkelijke, die zuiver naar rechts, links, enz. gericht zijn, kanver-
380
-ocr page 391-( 319 )
waarloozen; er blijven dan de vier laatste soorten meer samengestelde oogen over. Er kan dan nog een ander verscbil bestaan tusschen de oogen van ieder dier vier soorten, in zooverre namelijk,nbsp;dat ze een meer of minder sterke motiliteit bezitten, naarmate hunnbsp;richting meer afwijkt van die der longitudinale as.
De van de verschillende enkelvoudige oogen afhankelijke motili-teiten worden nu voor een groot deel overgebraoht op het daardoor bewegelijk wordend lichaamsdeel, waarin de oogen zich bevinden,nbsp;zoodat eindelijk bulbi ontstaan. Toch zal, om extreme bewegingnbsp;van de bulbi onnoodig te maken, wanneer de indrukken afkomstignbsp;zijn van enkelvoudige oogen wier richting sterk van die der longitudinale as afwijkt, de motiliteit nog voor een deel bestaan uit beweging van hoofd en zelfs van bovenlichaam.
De bewegelijkheid der bulbi is een reden voor het vervallen van oogen^op andere plaatsen: er ontstaat meer localisatie.
Een verder voordeel van deze bewegelijkheid der bulbi is, dat enkele elementen, die in het centrum, in de longitudinale as, vannbsp;het samengestelde oog zich bevinden, een hoogere ontwikkeling kunnen verkrijgen, zoodat er vlekken ontstaan van grootere gezichts-scherpte, de maculae luteae.
Wanneer, bij aanwezigheid van een verband met een centraal zenuwstelsel, het vermogen bestaat om op lichtstralen van verschillende richting, verschillend te reageeren, kan men van oriënteeringnbsp;spreken. Wanneer dat begin van oriënteering aanwezig is, komtnbsp;bij de eerste reden van gevoeligheid voor licht een tweede. Behalvenbsp;voor de motiliteit van het geheele lichaam kan het zintuig dienstnbsp;gaan doen voor een hoogere ontwikkeling der oriënteering. Het isnbsp;dan niet meer noodzakelijk, dat de sensorische indruk afloopt in zijnnbsp;motiliteit, maar het is mogelijk geworden, dat een voorstelling overnbsp;verhoudingen in de buitenwereld in het individu ontstaat, zondernbsp;dat er beweging volgt. Dat is het wezen van onze oriënteering innbsp;twee dimensies, die van boven-benoden en van rechts-links bijnbsp;indirekt zien.
Bij de hoogst ontwikkelde dieren, zien we nu het volgende. Het aantal samengestelde bewegelijke oogen is tot twee gedaald. Dezenbsp;twee oogen naderen elkaar in die mite, dat hun gezichtsvelden nietnbsp;meer elkaar aanraken, maar elkaar voor een deel gaan bedekken,nbsp;wat alleen mogelijk is door het acquireeren van nieuwe eerst overtollige enkelvoudige sensorische elementen. Daarmee is echter denbsp;mogelijkheid en tegelijk de noodzakelijkheid gegeven voor het ontstaan van binoculair zien.
Een eerste gevolg van het ontstaan van een binoculair gezichtsveld is, dat de gezamenlijke motiliteit, voor zoover ze op de bulbi gelocaliseerd is, niet meer is verdeeld in een deel, dat op het eene,nbsp;en een deel dat op het andere oog werkt. Men moet zich de ontwikkeling van het binoculaire deel van het gezichtsveld zoo voor-
381
-ocr page 392-stellen, dat, wat rechts van het inediaanvlak ligt in den linker, wat links ligt in den rechter bulbus is bijgekomen. De motiliteiten ennbsp;de oriënteeringen van al die nieuwe elementen bestonden reeds innbsp;de gelijkgerichte oude elementen. De sensorische indrukken, die denbsp;nieuwe elementen ontvangen, zijn volkomen gelijk aan die der oudenbsp;op het andere oog, zoodat zo in de eerste plaats de oriënteering ennbsp;daarmee de motiliteit van deze laatste in werking stellen ; in de tweedenbsp;plaats echter een motiliteit verwekken op het oog waarin ze zijnnbsp;ontstaan, een motiliteit die het effect heeft, dat ook op dat oog do vleknbsp;van het duidelijkst zien op het geziene voorwerp wordt gericht. Opnbsp;deze wijze ontstaan in plaats van onparige de parige ooginnervaties.
En verder, een voorwerp, dat in het gemeenschappelijk gezichtsveld gelogen is, zendt, wanneer het zich ten minste niet op grootennbsp;afstand bevindt, lichtstralen uit die beide oogon in verschillendenbsp;richting treffen. Het gevolg daarvan is, dat het zien van een voorwerp de aanleiding wordt tot twee verschillende motiliteiten, en totnbsp;twee verschillende oriënteeringen, dat er dus dubbelzien, en, daarnbsp;beide beelden bij direkt zien niet tegelijkertijd tot perceptie kunnennbsp;komen, wedstrijd der gezichtsvelden optreedt. Daarmee is de mogelijkheid en de noodzakelijkheid van het ontstian van de functie vannbsp;binoculair zien gegeven.
Bij het tot dusverre bestaande monoculair zien vallen, bij het fixeeren van een punt, over het algemeen massa’s indrukken op denbsp;verschillende retina-elementen. Terwijl men een punt blijft fixeeren,nbsp;kan men op elk dier periphere indrukken de aandacht vestigen; opnbsp;een en hetzelfde oogenblik echter slechts op een indruk tegelijk.nbsp;Alleen de motiliteit van dat retina-element, waarin de aandacht isnbsp;gevestigd, kan in werking komen. Bevinden zich in het gezichtsveld twee gelijksoortige of geheel gelijke voorwerpen, dan brengtnbsp;dat daarin geen verandering; slechts een van beide kan op een bepaald oogenblik een refiexboog in werking brengen.
Bij het nu optredende binoculair zien is dat anders. Daar kunnen twee gelijksoortige indrukken, wanneer de een op het eene, de tweedenbsp;op het andere oog werkt, tegelijkertijd onder de aandacht vallen, ennbsp;samen kunnen ze een gewijzigde motiliteit en een gewijzigde oriënteering geven. Daarmee valt samen een verdwijnen van het dubbelzien, en van den wedstrijd der gezichtsvelden.
Betreffen deze indrukken retina-elementen, die juist dezelfde richting bezitten, dan is de nieuwe motiliteit dezelfde als bij het monoculair z en, dat in dit geval natuurlijk evenmin dubbelzien gaf, en bestaat ook dezelfde oriënteering. Hebben de getroffen retina-elementen een verschillende richting, dan treden er, in plaats van tweenbsp;verschillende motiliteiten en twee verschillende oriënteeringen, eennbsp;nieuwe samengestelde motiliteit, en een nieuwe samengestelde oriënteering op. Wat de beide getroffen retina-elementen gemeen hebben,nbsp;wordt onveranderd gebruikt; dat waarin ze verschillen geeft aanleiding
382
-ocr page 393-tot een symmetrische beweging der fixatiepunten, zoodat binoculaire fixatie gaat optreden.
De mogelijkheid, die verschillen aldus te gebruiken, wordt gegeven door het ontstaan van twee paren nieuwe sensu-motorische organen,nbsp;waarvan de vier receptieve zones, die ik q, p' en q' noem, dienbsp;verschillen ontleden in de vier mogelijke bestanddeelen. Deze viernbsp;organen bezitten als rnotilitciton respectievelijk:nbsp;horizontale convergentie, die ik C noem,nbsp;horizontale divergentie (Xgt;),nbsp;verticale convergentie {O) ennbsp;verticale divergentie {D).
Alleen de twee eerste bezitten, door middel van secundaire bogen, psychische aequivalenten: die van C is de gewaarwording van naderbij,nbsp;die van D is de gewaarwording van verderaf. De twee laatste sensu-motorische organen (Cquot; en D') kunnen ons omtrent buiten ons bestaande verhoudingen niets leeren, en bezitten daarom geen psychischenbsp;aequivalenfen.
Ook in het geval, dat de motiliteiten worden opgehouden, moet dus als oriënteering van het peripheer geziene voorwerp, waarop denbsp;aandacht is gevestigd, volgen, dat het ten opzichte van het gefixeerdenbsp;punt, bijv. naar rechts, naar boven en verder af ligt, en hoeveel dienbsp;drie afwijkingen bedragen. Daarin ligt de oriënteering bij indirektnbsp;binoculair zien, zooals die tot evidentie komt in de proef van dovenbsp;met de momentane vonk in de donkere kamer.
Bij de oriënteering wat de richting betreft, is, bij de hooger ontwikkelde oogen, een oriënteering, wat den ahsoluten a,Ma,nA aangaat, gekomen. Bij de lagere vormen, die nog geen binoculair zien bezitten, treedt daarvoor een geheel nieuw systeem op. De receptievenbsp;zone daarvan zetelt in netvlies-elementen die in de macula luteanbsp;zijn gelegen en die reageeren op diffuus zien. De reactieve zonenbsp;localiseert zich in de accommodatie-spier en in den sphincter pu-pillae. Het psychisch aequivalent is gewaarwording van meer ofnbsp;minder nabij-zijn, de monoculaire absolute afstandsbepaling.
Bij de vormen, die wel binoculair zien bezitten, bestaat, wanneer monoculair wordt gezien, de receptieve zone nog steeds uit elementennbsp;die door verstrooiingskringen worden geprikkeld. Het psychischnbsp;aequivalent evenwel blijkt bij den mensch weinig ontwikkeld te zijn.nbsp;Wanneer hij echter binoculair gaat zien, verschijnt een beter ontwikkeld psychisch aequivalent, de binoculaire absolute afstandsbepaling, die berust op combinatie van de reeds genoemde dichterbij — ennbsp;verderaf — gewaarwordingen.
Er zijn dus voor de derde dimensie bij den mensch drie sensu-motorische apparaten aanwezig: dat van het monoculaire en twee van het binoculaire zien, van welke laatste een (p, (7) overeenkomtnbsp;met het apparaat bij mouoculairzien, hoewel het een beter psychischnbsp;aequivalent bezit.
-ocr page 394-Bij den mensch wordt het binoculair zien dikwijls voor een oogen-blik vervangen door monoculair Tiien, en blijft daarom het apparaat voor de derde dimensie, dat bij monoculair zien behoort, in gebruik.
De motiliteit, die accommodatie en pupilvernauwing tot stand doet komen, moet natuurlijk geheel behouden blijven. Ook de receptievenbsp;zone van de verstrooiingskringen moet behouden blijven, ook omdatnbsp;er een wijze van scherp binoculair zien bestaat, die soms moet wordennbsp;gebruikt en die juist door de verstrooiingskringen noodzakelijk wordtnbsp;en wel het later te bespreken zien met verhoogde en met verlaagdenbsp;innervatic der divergentie.
liet is echter niet te verwonderen, dat de twee sensu-motorischc apparaten, die beide een gewaarwording van naderbij geven, zooveelnbsp;mogelijk samensmelten in hun motiliteiten. En zoo vinden we datnbsp;physiologisch accommodatie, pupilvernauwing en convergentie, d. w.nbsp;z. interni-innervatie, niet meer van elkaar zijn te scheiden: de motiliteit van p heeft zich uitgebreid op de iris en de processus ciliares,nbsp;omdat dat voor de snelle binoculaire fixatie doelmatig is.
Deze aldus gelijkelijk op convergentie, accommodatie en pupilvor-nauwing gerichte motiliteit van p blijf ik C noemen, en herinner hierbij dat ik de op divergentie gerichte motiliteit van (?, D noem.
De waarneming van relief in dien graad als wij ze bezitten, is slechts mogelijk door een uiterst kleine afmeting der fixatiepunten.nbsp;Die fixatie’ zelf heeft op beide oogen plaats in twee loodrecht opnbsp;elkaar staande meridianen, door middel van antagonistische innervaties.nbsp;De horizontale zijn convergentie en divergentie, de verticale zijnnbsp;daarmee analoge innervatie-combinaties van de musculi recti ennbsp;obliqui superiores en inferiores, en die ik de verticale convergentienbsp;en divergentie heb genoemd.
Wanneer monoculair wordt gezien, dan is ook fixatie noodig, hoewel er niet zulke hooge eiseben van nauwkeurigheid worden gesteld alsnbsp;bij binoculair zien. Evenwel moeten plotselinge overgangen van monoculair in binoculair zien gemakkelijk worden gemaakt. De vier receptieve zones p, q, p' en q' zijn echter bij monoculair zien volkomennbsp;non-actief. Hun motililiteit moet worden gebruikt, wat alleen mogelijk is, wanneer, na de instelling van het oog wat de richting betreft, de in de macula lutea verstrooiingskringen recipiëerende elementen hun motiliteit gelijkelijk uitgebreid hebben op de motiliteiten,nbsp;die behooren bij de sensorische zones p, q, p' en q', dat is op (7, /J,nbsp;C' en D'.
Ik heb gezegd, dat met het optreden van binoculair zien samengaat een verdwijnen van het dubbelzien en van den wedstrijd der gezichtsvelden, die zouden moeten bestaan waar er een binoculair gezichtsveld was, zonder dat zich de functie van binoculair zien, zooals iknbsp;die heb beschreven, had ontwikkeld.
Dubbelzien en wedstrijd der gezichtsvelden heeft een normaal mensch, die zich nooit met een onderzoek van zijn oogen heeft bezig
-ocr page 395-gehouden, nooit opgemerkt. Dat is hem alleen mogelijk wanneer hij een defect krijgt in zijn binoculair zien. Ons echter ook wanneernbsp;het ons gelukt het binoculair zien buiten werking te stellen, terwijlnbsp;we het binoculair gedeelte van ons gezichtsveld onderzoeken. Denbsp;oorzaak van die mogelijkheid ligt weer daarin, dat zoo dikwijls vannbsp;monoculair zien gebruik moet worden gemaakt, niet alleen voor hetnbsp;monoculaire maar ook voor het binoculaire gedeelte van het gezichtsveld. Omdat de oorspronkelijke meer eenvoudige monoculaire oriën-teeringen en motiliteiten van dat binoculaire deel soms nog moetennbsp;worden gebruikt, zijn ze eenigermate latent blijven bestaan. Doornbsp;het tot stand komen van binoculaire fusie te beletten, bij ongeoefendennbsp;mechanisch door druk met den vinger tegen een der oogen of doornbsp;prisma’s, bij ons ook alleen met behulp van een belemmerende voorstelling (wil) kan die latentie worden opgeheven.
Ik stel mij die invloeden zoo voor, dat het noodzakelijk gevolg van het niet tot stand komen van binoculaire fusie is: monoculair zien.nbsp;En dubbelzien behoort niet, zooals dat wordt aangenomen, bij hetnbsp;binoculair zien, maar is evenals de wedstrijd der gezichtsvelden eennbsp;attribuut van het monoculair zien.
Wanneer evenwel binoculaire fusie gedurende langen tijd onmogelijk is geweest, houdt, ook wanneer gezichtsvelden en visus daarvoor voldoende zijn, dubbelzien en wedstrijd op. Ik beschouw dat alsnbsp;een aanpassing van de apperceptie. Ook op ander gebied immersnbsp;ziet men, dat frequente sensorische indrukken, wier apperceptie hinderlijk zou zijn, de aandacht niet meer tot zich trekken. Wordennbsp;die indrukken eenigszins verplaatst, bijv. door een verticaal brekendnbsp;prisma of door een operatie tegen strabismus, dan wordt soms plotseling weer dubbel gezien.
In den ruststand, die naar mijn meening identisch is met,den waren primairen stand, vormen de bliklijnen van normale oogen eennbsp;vasten hoek van divergentie. Tot het binoculair zien van een steils daarom een eonvergeerende instellings-innervatie noodig. Dannbsp;begint de fixatie, die bestaat uit elkaar zeer snel opvolgende antagonistische eonvergeerende en divergeerende innervaties.
In het algemeen zijn deze beide antagonistische innervaties even groot. Stonden beide gelijk in kracht, dan zouden de oogen weernbsp;terugkeeren in den ruststand; daarom vferkt een eonvergeerendenbsp;innervatie sterker dan een evengroote divergeerende. Het gevolgnbsp;van de gelijkmatige toename van heide innervaties zal dus zijn, dat denbsp;oogen meer en meer convergent worden gesteld. Zooals ik gezegdnbsp;heb, hangt met een innervatie der musculi interni een evengrootenbsp;innervatie der accommodatie-spieren onverbrekelijk samen. Hetacco-modatie-toestel nu is zoo ingericht, dat bij normale oogen, bij gelijkenbsp;innervatie van divergentie, convergentie en accommodatie, het binoculair gezien fixatiepunt wordt gezien zonder verstrooiingskringen.
-ocr page 396-10
Er bestaan echter verschillende toestanden waarbij dat onmogelijk is. Maar p met C en g met D zijn van elkaar onafhankelijke orga*nbsp;nen, die alleen bij monoculair zien als een geheel in werking wordennbsp;gebracht. Daarom zal dan ook een wijziging der synergie tusschennbsp;C en D bij binoculair zien mogelijk zijn, terwijl dat bij monoculairnbsp;zien onmogelijk is.
Waar dus donders voor de verklaring van zijn relatieve accom-modatie-breedte een voor wijzigingen vatbare synergie tusschen de innervatie der accommodatie-spieren en die der musculi interni aannam, stel ik daarvoor in de plaats een, eveneens voor wijzigingennbsp;vatbare synergie tusschen de innervaties van de musculi ciliares,nbsp;sphincteres iridis en reeti interni aan den eenen kant ((7), en dienbsp;van de musculi recti externi aan den anderen (D).
Blijft dus de innervatie der interni dezelfde, dan kunnen de externi sterker worden geïnnerveerd of minder sterk, waardoor’, bij gelijknbsp;blijven van de accommodatie in het eerste geval meerdere divergentie,nbsp;in het tweede meerdere convergentie wordt verkregen. Zoo zien wenbsp;binoculair door prisma’s respectievelijk met de hoeken temporaal- ennbsp;nasaal-waarts.
Verder is het, bij gelijkblijvenden convergentiehoek, mogelijk, meer accommodatie te verkrijgen door C en D sterker te doen worden,nbsp;met dien verstande, dat Igt; meer wordt verhoogd dan C omdat eennbsp;innervatie van de interni sterker werkt op den bulbus als een even-groote van de externi. Op deze wijze wordt binoculair gefixeerd bijnbsp;rood licht, bij accommodatie-parese en door een bril met concave glazen.
Ook is het mogelijk, dat de convergentiehoek dezelfde blijft bij vermindering der accommodatie, door een vermindering van C tegelijknbsp;met een nog iets sterkere vermindering van D. Zoo zien we binoculair bij violet licht, bij verhoogde irritabiliteit der musculi ciliares,nbsp;waarvan ik het bestaan bij inwerking van myotica heb kunnen aantonnen, en door een bril met convexe glazen.
Ik onderscheid daarom homogene (d. i. gelijkelijke inn. van C en D) en heterogene innervaties; en wel bij gelijkblijvende accommodatie: homogene innervatie^ verhoogde innervatie der divergentie ennbsp;verlaagde innervatie der divergentie; bij gelijkblijvenden hoek vannbsp;convergentie: homogene innervatie^ algemeen verhoogde innervatie ennbsp;algemeen verlaagde innervatie.
Iedere heterogene innervatie ontstaat door combinatie van beide functies, die van binoculair en die van monoculair zien. Ik bedoelnbsp;daai’mee, dat zien met heterogene innervatie geen zuiver binoculairnbsp;zien is, omdat het recipiëeren van verstrooiingskringen, de functienbsp;van het sensorische deel van het monoculaire stelsel, daarvoor noodzakelijk is.
In verband met het voorgaande, en met de normale vermeerdering van oogafstand, die van 43 m.M. bij zuigelingen klimt tot 64 m.M.nbsp;bij volwassenen, blijkt de reeds in de vroegste jeugd beginnende
11
( 325 )
normale lenssclerose niet een degeneratie!, maar een zeer doelmatig proces te zijn.
Het scherp binoculair zien van hypermetropen en myopen, respectievelijk zonder te groote algemeene verhooging en verlaging van innervatie, wordt mogelijk door aanpassing van de musculi ciliares,nbsp;die ook pathologisch-anatomisch is aangetoond. Zoo ook het ziennbsp;van een normaal mensch op hoogeren leeftijd.
Door een meerdere of mindere hypertrophic van de musculi ciliares, die bij dezelfde voor fixatie op grooten afstand benoodigde innervatie van C meerdere of mindere accommodatie teweeg brengt,nbsp;wordt het wezen der latente hypermetropic verklaard.
Orthophorie is het kenmerk van homogene innervatie, esophorie (strabismus convergens latens) dat van algemeen verhoogde, exophorienbsp;(strabismus divergens latens), dat van algemeen verlaagde innervatie.nbsp;Daarom kan een zoogenaamd „Gleichwichtsversuch”, waarvoor eennbsp;paar verbeterde methoden worden aangegeven ons met zekerheid dennbsp;aard der innervatie doen vaststellen.
Daardoor blijkt, dat een normaal mensch in verschillende blikrichtingen heterogene innervaties, wisseling in de synergie van C en D gebruikt. Behalve bij verouderden manifesten strabismus, heeftnbsp;de zoogenaamde evenwichtsstand met den ruststand over het algemeennbsp;niets te maken.
aanpassingen van de motiliteiten C en D, die een verhoogde en ver-laaffde irritabiliteit kunnen verkrijgen en gedurende eenigen tijd be
Stevens vond, dat esophorie en exophorie gemakkelijk door het gedurende eenigen tijd dragen van sterke prisma’s kunnen wordennbsp;veranderd in orthophorie. Koster kon daardoor zelfs orthophorienbsp;veranderen in manifesten strabismus. De oorzaak daarvan ligt in
y-i nbsp;nbsp;nbsp;-v-vT«
laagde iiT’i------------------ - nbsp;nbsp;nbsp;-.—o--nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-V.
houden. In andere raotore zones, in die van een arm of van cew been, heb ik dergelijke veranderingen kunnen verkrijgen.
De normale refractie, bij een zuigeling: H 3 D, een hypermetropic die geheel latent is, vermeerdert door een proces analoog met hetnbsp;ontstaan der schoolmyopie tot een geheel latente hypermetropie vannbsp;1 of 1.5 D. Dat is de blijvende refractie. Ongeveer op het 50ste jaarnbsp;begint die hypermetropie manifest te worden. Evenals falkenbukgnbsp;en STRAUB geloof ik niet aan het bestaan van een hypermetropianbsp;acquisita.
Bij oude menschen, die hun accommodatie der lens reeds hebben verloren, bestaat nog wel degelijk een accommodatie, een doelmatigenbsp;motorische reactie op den prikkel van verstrooiingskringen, en welnbsp;door den sphincter pupillae. Elk van de twee spieren die de motorische zone van het monoculair sensu-motorisch orgaan van accommodatie en afstandsbepaling uitmaken, vervult op haar beurt de voornaamste rol, en wel de musculus ciliaris in de jeugd, de sphincternbsp;pupillae in den ouderdom. Daardoor wordt het zoogenaamd „Dis-tanzgefühl” verklaard, namelijk, dat een normaal individu op hoogen
12
( 326
leeftijd bij monoculair zien het afgesloten oog ongeveer op het voorwerp gericht heeft.
School-myopie beschouw ik als het gevolg van drukking vooral door de buiten-oogspieren uitgeoefend. Deze drukking is het sterkstnbsp;wanneer esophorie bestaat, die bij kinderen nog al eens voorkomt,nbsp;hetzij door accommodatie-parese, hetzij door parese der divergentie.nbsp;Bij een kind, dat bezig is mj'opie te acquireeren zorg ik daarom innbsp;de eerste plaats voor een zwakke exophorie, desnoods door het tenbsp;laten werken met convexe glazen of met prisma’s.
Bij wegens sterke myopie geopereerde aphaken bestaat soms een werkelijk accommodatievermogen doordat de oogas wordt verlengdnbsp;door contractie der buiten-oogspieren.
De druk door de externi bij de verhoogde innervatie der divergentie uitgeoefend, verklaart voor een groot deel de zoogenaamde accom-modatieve asthenopie, en ook dat deze zoo dikwijls geneest door hetnbsp;acquireeren van strabismus convergens. Immers daarbij wordt weernbsp;monoculair, dat is met homogene innervatie, gezien.
Op dezelfde wijze wordt verklaard, dat, bij het afsluiten van een der oogen, de klachten van zoogenaamde musculaire asthenopie verdwijnen. Ik heb namelijk kunnen aantonnen, dat het onmogelijk isnbsp;de innervaties van het gemengd binoculair en monoculairzien, namelijk de verhoogde en verlaagde innervatie der divergentie te handhaven, wanneer er niet binoculair wordt gefixeerd. En gedurendenbsp;iedere instelling ontbreekt de fixatie. Wanneer dus, waar sterknbsp;verlaagde innervatie der divergentie noodig is, een oogenblik nietnbsp;wordt gefixeerd, komt er een neiging tot gelijk worden van do innervaties van C en D, wat hier een steeds weer optredenden te sterkennbsp;divergenten stand tengevolge heeft, waardoor het telkens door elkaarnbsp;loopen der letters en woorden wordt verklaard.
De oorzaak van deze asthenopie door exophorie ligt volstrekt niet altijd in een parese (insufficiëntie) der convergentie en nog mindernbsp;in een insuflBciëntie der musculi interni. Evenals de haar steeds begeleidende sterke exophorie, is ze een symptoom van verschillendenbsp;ziektebeelden.
Wel komt zeer dikwijls een parese der convergentie zonder parese der accommodatie voor, maar dan gaat ze altijd gepaard met paresenbsp;der divergentie, en heeft als oorzaak een verzwakt binoculair zien.nbsp;Want daarvan is het symptoom een slechter worden van het motorenbsp;deel der functie, in verband met het om de een of andere redennbsp;afgenomen zijn van het sensorische deel, het scherp waarnemen vannbsp;de beide soorten dubbelbeelden.
Als andere oorzaken van sterke exophorie en daarmee van asthenopie kunnen worden geconstateerd:
verhoogde irritabiliteit van D (divergentie),
parese van (7, de „parésie essentielle de la convergence” van PARINAUD,
388 *
-ocr page 399-verhoogde irritabiliteit van het gemeenschappelijk centrum der accommodatie, en
verhoogde irritabiliteit der musculi ciliares.
Als oorzaken van sterke esophorie en daarmee van asthenopie kunnen worden geconstateerd:
parese van Z),
parese van het centrum voor accommodatie, en
parese van do musculi ci'iares.
Ik heb reeds gesproken over de verticale fixatie. Ik kan mij namelijk niet voorstellen, dat de zoo bewegelijke oogen, onmiddellijk na een sterke instcllingsheweging, zoo volkomen tot fixatie kunnennbsp;worden gebracht, wanneer niet die fixatie plaats greep door kratihten,nbsp;die op meer plaatsen op den bulbus aangrijpen, dan die welke doornbsp;de insertielijnen van de recti interni en externi worden verschaft.nbsp;Maar verder bestaat er een vraagstuk waarvan de oplossing op be-vi’edigende wijze eerst door het aannemen van een aan de binoculairenbsp;fixatie in het horizontale vlak analoge in het verticale vlak, kannbsp;worden gegeven.
Immers in het zoo groote gebied van verschijnselen, die zich bij ooginnervaties voordoen, staat nog altijd een enkel feit als bewijsnbsp;voor het physiologisch zijn van onparige ooginnervaties, alleen. Hetnbsp;is de mogelijkheid om, binoculair ziende, een prisma met horizontalenbsp;basis voor een der oogen geplaatst te overwinnen, een verschijnsel,nbsp;dat bij alle normale menschen schijnt voor te komen. Herixg heeftnbsp;daarin berust, en neemt: „eine kleine einseitige Innervation dernbsp;„Heber des rechten Auges” aan. Haar mijn meening is het aangewezennbsp;om, wanneer men tegenover een enkele uitzondering van een andersnbsp;overal bij den mensch geldende wet, die van de gelijkmatige inner-vatie van beide oogen (hbrixg) staat, een poging te doen, aan datnbsp;unicum zijn beteekenis als zoodanig te ontnemen.
Volgens wüXDT kan een innervatie, gegeven aan de recti superiores, gecombineerd met een evengroote aan de obliqui inferiores gegeven,nbsp;zuivere „Hebung” tengevolge hebben, en op analoge wijze zuiverenbsp;„Senkung” worden verkregen.
Naar analogie met de recti interni en externi, meen ik dat recti superiores en obliqui inferiores, en recti inferiores en obliqui superiores evenals de eerste op twee wijzen tegenover elkander kunnennbsp;staan, dat ze dus op vier verschillende wijzen kunnen worden geïn-ncrveerd. Dat twee dier combinaties evenals de divergeerende ennbsp;convergeerende innervaties bij fixatie altijd werkzaam zullen zijnnbsp;als antagonisten, dat de beide andere, die overeenkomen met denbsp;lateraal-innervaties slechts worden gebruikt als „Hebungquot; of „Senkung”nbsp;noodig IS. Dat tenminste een van beide fixatie-innervaties moet bestaan, bewijst een door magendie gevonden feit, dat later dikwijlsnbsp;bevestigd is, dat zich namelijk bij prikkeling van een bepaald deel
14
der kleine hersenen het eene oog naar boven, het andere naar beneden beweegt. En uit het bestaan van een van die innervaties volgt het bestaan van de antagonist.
Eindelijk wil ik nog opmerken, dat, in aanmerking genomen de uiterst kleine afmetingen der fixatie-punten, de geringste afwijkingnbsp;wat de hoogte van een der gezichtslijnen betreft, een onoverkomelijknbsp;bezwaar zon opleveren tegen de mogelijkheid van binoculaire fixatie,nbsp;wanneer niet tevens een verhoogde of verlaagde innervatie van eennbsp;van beide combinaties bestonden. Dikwijls kan men bij binoculairnbsp;zienden hyperphorie van een der oogen opmerken.
Dat een hyperphorie door het eenigen tijd dragen van een zwak prisma met horizontale basis kunstmatig kan worden verkregen, wijst er opnbsp;dat ook die motore zones C' en D' een verhoogde of verlaagde irrita-biliteit kunnen aannemen, evenals C en D.
Het systeem van monoculair zien is de basis waarop dat van het binoculair zien zich heeft ontwikkeld. Wanneer dat laatste aanwezignbsp;is, vindt in het monoculaire systeem een verandering plaats die bestaat in de uitbreiding van de motiliteit op de vier zuiver binoculaire fixatie-innervaties, en die dient tot gemakkelijfcen en snellennbsp;overgang van binoculaire in monoculaire fixatie en omgekeerd.
Nu leert ons de strabismus divergens dat wanneer het binoculair zien niet meer gebruikt wordt, die secundaire veranderingen in hetnbsp;monoculaire stelsel weer te niet gaan ; C, D, (7'en D'atrophieeren, ennbsp;we verkrijgen weer accommodatie en pupilvernauwing zonder convergentie. Dat verschijnsel wijst er op dat in de ontwikkelingsgeschiedenis der soorten het optreden van binoculair zien van tamelijk recen-ten datum moet zijn, wat trouwens ook volgt uit het feit dat bijnbsp;pasgeborenen ongecoördineerde oogbewegingen, een nog niet rijp zijnnbsp;van de functie van binoculair zien, worden geconstateerd.
De typische strabismus divergens zelf is geen ziekte, maar is, evenals de secundaire veranderingen in de oogspieren en evenals denbsp;altijd aantoonbare parese of paralyse der convergentie, een symptoomnbsp;van de ziekte: atropkie van binoculair zien. Het wezen daarvan is,nbsp;of volkomen ontbreken of latent en daardoor verzwakt zijn van dienbsp;functie. Wanneer men dus meer dan een voorbijgaand cosmetischnbsp;effect wil zien van operatie tegen strabismus divergens, heeft mennbsp;vooraf te onderzoeken of er slechts latentie van de functie van binoculair zien bestaat, dan of de functie geheel afwezig is.
Dikwijls kan men een begin of wel een gejinge graad van die atrophie, ontstaande door afname van de sensorische functie van binoculair zien, bijv. door een macula corneae op een der oogen, of wel ontstaannbsp;door anisometropie, constateeren. De proef van herinö met de vallende kogels kan dan soms nog zonder fout worden doorstaan, maarnbsp;oen sterke parese der convergentie wijst dan toch reeds duidelijk opnbsp;de atrophie. Eigenaardig was een geval, waarbij een zeer sterke
390
-ocr page 401-15
afname van den visus van een der oogen (F= Veo) het niet verder had kunnen brengen dan tot die parese der convergentie. De oorzaak dairvan lag in het blijven bestaan van indirekt binoculair ziennbsp;(proef van dove); slechts de macula lutea van een der oogen namelijk, bleek verwoest te zijn.
Geheel in strijd met het bovenstaande schijnt nu het feit te zijn, dat strabismus convergens voorkomt. Echter slechts schijnbaar ; want bijnbsp;den typischen strabismus convergens hebben we, tenminste in het begin,nbsp;niet te doen met monoculair zien, maar metiialfhinoculair zien. Datnbsp;blijkt wanneer sommige kinderen met manifesten strabismus con-vergens bovendien een beginnende atrophie van de functie van binoculair zien in toto krijgen, wanneer er namelijk parese der convergentie bijkomt. Dan kan men namelijk constateeren, dat ze binnennbsp;hun punctum proximum convergentionis dubbel zien, evenals een normaal binoculair ziend individu. De dubbelbeelden waarop zij bijnbsp;hun strabeeren, hoewel onbewust (evenals wij) reageeren, en dienbsp;eerst tot apperceptie komen wanneer het tot stand komen van dienbsp;reactie wordt belet, hetzij door parese der convergentie, hetzij doornbsp;sterke adduceerende prisma’s, zijn alleen de ongelijknamige dubbelbeelden. De gelijknamige gebruiken ze niet, noch newust, nochnbsp;onbewust.
Het wezen van strabismus convergens is dus atrophie van het sensu-motorische apparaat van divergentie -{q en D). Het komt dik-wijis voor, niet alleen na strabismus-operatie, maar ook spontaan,nbsp;dat een normaal binoculair zien bestaat waar vroeger manifeste strabismus convergens was. Zooals ik geloof dat bij de geboorte hetnbsp;binoculaire stelsel nog niet geheel rijp is, zoo geloof ik ook dat denbsp;beide samenstellende deelen van dat stelsel na elkaar tot rijpheidnbsp;kunnen komen.
Het stelsel van de divergentie schijnt mij het zwakke punt te zijn, en soms wat later dan dat van de convergentie tot ontwikkeling tenbsp;komen, en dat schijnt tamelijk dikwijls voor te komen bij pathologische hypermetropie, waarbij ook in andere opzichten een niet volledige oog ontwikkeling kan worden geconstateeerd.
En zoolang er een overwicht bestaat van p, C op g, H, is er eso-phorie, en wanneer dat overwicht sterk genoeg is, strabismus convergens.
De secundaire veranderingen in de spieren bij strabismus, veranderingen die op elk der oogen verschillend zijn wanneer tenminste geen zuiver alterneerend scheelzien bestaat, vinden hun oorzaak: bij strabismus convergens, in het niet gebruiken der divergentie en in ongelijk gebruik van de beide lateraal-innervaties; bij strabismusnbsp;divergens bovendien in het niet gebruiken van de convergentie.
Over het tweede gedeelte van mijn werk dat de orienteering behandelt, zal ik kort zijn.
Ik onderscheid in elk van de drie dimensies een instellings-oriën-
391
-ocr page 402-16
teering en een fixatie-oriënteering. Met de instellings-oriënteering bedoel ik de oriënteering bij indirekt zien, zooals die blijkt bij denbsp;proef van dove. Tot het tot stand komen daarvan is geen motiliteitnbsp;noodig; het is het projecteeren volgens de richtingslijnen, zooalsnbsp;HERiNG dat noemt.
De instellings-oriënteeringen in de twee dimensies van breedte en hoogte, door de uiterst snel rondgaande aandacht verzameld, vormennbsp;de bepaling van relatieve grootte (netvliesbeeld-grootte, maat vannbsp;den gezichtshoek). Een bewust worden van de beweging van hetnbsp;oog of van de spier-inspanning die noodig is of die noodig zou zijnnbsp;om den blik van het een op het andere einde van het voorwerp tenbsp;richten (maat van den blikhoek) bestaat niet.
De instellings-oriënteering van de derde dimensie, die slechts bij binoculair zien bestaat, is relatieve afstands-bepaling of bepalingnbsp;van relief.
De fixatie-oriënteering in de breedte- en hoogte-dimensies bestaat in voortdurende toevoer van de psychische aequivalenten van de fixatie-innervaties. Bij fixatie van het oog in den een of anderen secun-dairen stand, wordt met de kracht die het oog in zijn rnst-standnbsp;terug tracht te drijven evenwicht gemaakt door de verschillendenbsp;fixatie-innervaties. Een eigenlijk evenwicht is dat niet. Want denbsp;eerste kracht werkt continu, de fixatie-innervaties daarentegen werkennbsp;slechts op sensorische prikkels, en deze kunnen alleen bestaan innbsp;het telkens verliezen der fixatie, in onophoudelijk terugkomendenbsp;minimale, als zoodanig bewust niet waar te nemen, verschnivingennbsp;van het beeld, die telkens minimale instellings-innervaties ten gevolgenbsp;hebben. Daaruit bestaan de fixatie-innervaties voor de horizontalenbsp;en verticale afmeting.
Analoog daaraan, maakt bij het monoculaire systeem de continu werkende elasticiteit van de lens een soortgelijk evenwicht metnbsp;de fixatie-innervatie van de derde dimensie. De intermitteerend optredende prikkels zijn hier minimale verstrooiingskringen, die alsnbsp;zoodanig bewust niet kunnen worden waargenomen.
Deze drie fixatie-innervaties geven de absolute bepaling in de horizontale en verticale afmeting en die van afstand.
Door het binoculair zien wordt nu daaraan nog een tweede absolute afstandsbepaling toegevoegd. Deze ontstaat door elkaar zeer snol afwisselende antagonistische fixatie-innervaties, die een slingeringnbsp;van de foveola om het beeldpunt veroorzaken en daardoor de voornbsp;haarzelven noodzakclijke sensorische prikkels van minimale gelijknamige en ongelijknamige dubbelbeelden verschaffen.
Tusschen de absolute monoculaire en binoculaire afstandsbepaling kunnen dus verschillen bestaan. Bij het monoculair zien immers,nbsp;bestaat het gedeelte van de motiliteit, dat de telkens weer optredendenbsp;prikkels verjaagt, ten minste bij den mensch uit contractie van gladdenbsp;spieren, bij het binoculair zien daarentegen uit die van gestreepte.
iÉ
392
-ocr page 403-17
waaruit, ook wanneer men de fijnheid van verstrooiingskringen als sensorische prikkel met die van dubbelbeelden gelijk kon stellen,nbsp;een meer frequente innervatie bij binoculair zien volgt 1). Ik stelnbsp;mij voor, dat het psychisch aequivalent wat intensiteit betreft, misschien van die frequentie afhankelijk is, en daarin de oorzaak ligtnbsp;van het feit, dat de bewust wordende binoculaire afstandsbepalingnbsp;zooveel beter is dan de monoculaire.
De bewust wordende afstandsbepaling was echter volstrekt niet het eerste doel van de psychische aequivalenten. Een andere functienbsp;namelijk van die fixatie-innervatie is de reguleering van de bewegingen van onze extremiteiten, en nog steeds is deze reguleeringnbsp;veel meer volkomen dan onze geschiktheid om den afstand van eennbsp;voorwerp in onderdeden van den meter aan te geven. Met het oognbsp;daarop kan het ook niet verwonderen, dat onze, op fixatie-innervatienbsp;berustende afstandsbepaling, zoowel binoculair als monoculair, nietnbsp;veel verder reikt als onze handen reiken.
Dan is er nog een derde functie van de fixatie-oriënteering van afstand. Ze wordt namelijk met de instellings-oriënteering in denbsp;horizontale en verticale meridianen (netvliesbeeld grootte-bepalingnbsp;of relatieve grootte-bepaling van voorwerpen) gecombineerd tot eennbsp;absolute grootte-bepaling van de voorwerpen die we zien. En in dienbsp;functie heeft ze eveneens een hoogen trap van nauwkeurigheid bereikt. Bij binoculaire fixatie kon ik haar aanwezigheid nog consta-teeren op 3 M. afstand, bij monoculaire fixatie op een afstand vannbsp;^/4 M.
Juist in deze laatste functie is de bedoelde fixatie-oriënteering het gemakkelijkst te bestudeeren. Daarvoor kunnen bepaalde en geheelnbsp;bekende kunstmatige wijzigingen die men in haar kan aanbrengen,nbsp;dienen, omdat ze wijzigingen geven in de absolute-grootte-bepaling;nbsp;omdat ze m. a. w. micropsie of macropsie geven. Daarom is eennbsp;onderzoek van de talrijke verschijnselen van dien aard van grootnbsp;belang. Met het oog op den beschikbaren tijd, moet ik mij hiernbsp;bepalen tot het mededeelen van de conclusie, die ik uit mijn onderzoek heb getrokken.
De absolute afstandsbepaling bij zuiver, d. i. met homogene innervatie, binoculair zien, bestaat uit twee antagonistische componenten, uit gewaarwordingen van nader-bij en van verder-af, respectievelijk denbsp;psychische aequivalenten van de motiliteiten C en D. Bij dezelfdenbsp;sterkte van innervatie verschillen echter onderling die beide aequivalenten wat uitwerking op de afstandsbepaling betreft. Ze staannbsp;tot elkaar in een vaste verhouding, en deze verhouding kan juistnbsp;worden uitgedrukt door de verhouding die er bestaat tusschen de
1) Dat binnen zekere grenzen de kracht, door tetanisch gecontraheerde spieren uitgeoefend, onafhankelijk is van het aantal der „Einzelimpulse”nbsp;heeft BOHE aangetoond.
-ocr page 404-18
krachten die op den bulbus worden uitgeoefend door innervatie van convergentie en van divergentie van gelijke sterkte.
Dat is mij gebleken, doordat verhoogde en verlaagde innervatie der divergentie in de oriënteering zijn terug te vinden, respectievelijknbsp;als macropsie en als micropsie, o. a. bij proeven met prisma’s bijnbsp;binoculair zien; de algemeen verhoogde en algemeen verlaagde innervatie daarentegen niet, o. a. bij mijn proeven met homatropine ennbsp;pilocarpine bij binoculair zien.
De absolute afstandsbepaling bij monoculair zien, die eigenlijk alleen in de absolute groottebepaling duidelijk te voorschijn komt,nbsp;bestaat uit het psychisch aequivalent van de telkens weer optredendenbsp;en dadelijk weer verjaagde verstrooiingskringen.
Hu blijkt, dat, waar het motorisch aequivalent daarvan gelijk is aan dat van een bij binoculaire fixatie met homogene innervatie verkregen motorisch aequivalent, ook hun psychische aequivalenten gelijk zijn. Immers met orthophorie zien we bij monoculair en bijnbsp;binoculair zien juist evengroot.
De afstandsbepaling, die samengaat met fixatie-innervatie, is altijd, en alleen dan, juist, wanneer het voorwerp werkelijk ligt in hetnbsp;kruisingspunt der gezichtslijnen, hoe ook de verhouding moge zijnnbsp;tusschen de innervaties van convergentie en divergentie, hoeveel ofnbsp;hoe weinig accotnmodatie-innervatie daarbij ook bestaat.
Verplaatsen we dus het kruisingspunt der gezichtslijnen, bij binoculair zien door middel van prisma’s of stereoscoopplaten, bij monoculair zien door homatropine (esophorie) of door pilocarpine (exophorie) of ook zelfs alleen door den wil, dan kan micropsie en macropsienbsp;worden geconstateerd.
De zuiver willekeurige oogbewegingen kunnen slechts met gesloten oogen worden bestudeerd. Instellings-innervaties in de twee dimensiesnbsp;van breedte en hoogte zijn mogelijk. Men kan namelijk door hetnbsp;ooglid heen voelen, dat de cornea in de gewilde richting wordt bewogen; en verder kan het, hier zelf oorzaak van de beweging zijnde,nbsp;psychisch aequivalent worden geconstateerd als beweging van hetnbsp;nabeeld, dat men zich te voren heeft verschaft, in de gewildenbsp;richting.
Ook is bekend, dat men met gesloten oogen willekeurig kan con-vergeeren. Het oorzakelijk psychisch aequivalent nu van die innervatie in de derde dimensie, heb ik kunnen constateeren als verkleining van het nabeeld.
Daar het mij verder niet mogelijk is, door de voorstelling van grooteren afstand, een vergrooting van een nabeeld te verkrijgen,nbsp;geloof ik dat de zuiver willekeurige innervaties wat de derde dimensienbsp;betreft, zich bepalen tot die van ons monoculair zien, tot die welkenbsp;het aequivalent is van het reoipieeren van verstrooiings-kringen, m.nbsp;a. w. tot de gecombineerde homogene innervatie van C en D.
Yoor het overige bepaalt zich het willekeurige in de oogbewegingen
394
-ocr page 405- -ocr page 406- -ocr page 407- -ocr page 408-s
-ocr page 409- -ocr page 410-