ZZ3
NEDERLANDSCH GASTHUIS
DP
'DJ1
‘IT.
UTRECHT.
:r/ nbsp;nbsp;nbsp;v.^' \ i.
jZeVEN-EN-JwINTIGSTE yERSLAG.
ME I 1886.
Met het twintigste Nummer der Wetenschappelijke Bijbladen.
Gedrukt bij J. VAN BOEKHOVEN te Utrecht.
-ocr page 4- -ocr page 5-Bladz.
Zeven-eii-lwintigstc Verslag, door Prof. JI. Snellen. .
Bladz.
I. nbsp;nbsp;nbsp;Stcreoscopie door kleurverschil, door Dr. W. Eint-
nOYEN...............1
II. nbsp;nbsp;nbsp;Een Kankergezwel van hel netvlies, door M. Sïkauk. 33
III. nbsp;nbsp;nbsp;Die Gliome des Sehorgans, von M. Str.aub ... -41
IV. nbsp;nbsp;nbsp;De werking van Cocaïne op het oog, door .1. W.
C. .M. VAN DEI! Slid......'.....6-4
-ocr page 6- -ocr page 7-Ibetrekkelijk de verpleging en liet onderwijs in HET NEDERLAEDSCH GASTHÜIS VOOR 000-LIJDERS over liet jaar 1886, ter vergaderingnbsp;van Bestuurders en Bestuurderessen, te Utrechtnbsp;den 30®‘™ Mei 1886, nitgehracht door dennbsp;Geneesheer-Directeur, Prol'. H. Snellen.
Nederland lieell ten allen tijde zich door liefdadigheid gekenmerkt; maar hetrekkelijk nieuw is liier het denkbeeldnbsp;particuliere philanthropie dienstbaar te maken aan de belangennbsp;van onderwijs en van studie.
In Engeland zijn schier alle ziekenhuizen tevens scholen van geneeskunde, en de ervaring heeft er ruimschoots geleerd , dat de belangen der zieken daarmede worden gebaat.nbsp;Hel groote nul, dat deze wetenschappelijke ziekenverplegingnbsp;oplevert, w'ordt daar algemeen erkend, en dit verklaart, hoenbsp;in Engeland telkens groote kapitalen, hetzij als gift, hetzijnbsp;als legaal, ter beschikking worden gesteld tot het oprichtennbsp;van gasthuizen, wier uitgebreidheid, doelmatigheid en prachtnbsp;ons met bewondering vervullen.
Ons Gasthuis voor Ooglijders is naar deze Engelsche type ontwórpen. Opgericht en onderhouden uitsluitend door vrijwillige bijdragen, beeft hel ten doel behoeftigen te belpen,nbsp;maar tevens onderwijs en studie te bevorderen, opdat doornbsp;het verspreiden van kennis zijn invloed zich tot verre builennbsp;het Gasthuis moge uitstrekken.
-ocr page 8-Ons Gasthuis heeft — op kleine schaal — reeds ten volle bewezen, dat het verband van liefdadigheid en van wetenschap ook hier de schoonste vruchten moet dragen.
De aanvankelijk verkregen uitkomsten doen den wensch ontwaken dit schoone denkbeeld op ruimere schaal toe te passen, en ons kleine Gasthuis — door toenemende uitbreiding —nbsp;gelijken tred te doen houden met de klimmende eischennbsp;van de behandeling der zieken en van de voortschrijdendenbsp;wetenschap.
Er was een straal van hoop doorgebroken, dat ik reeds in dit verslag zou mogen spreken van uitzicht op de ge-wenschte uitbreiding.
Het jaar i886 zou een feestjaar zijn. Ter viering en opluistering van het 2.50-jarig jubilé der Universiteit werdennbsp;plannen ontworpen, eene stichting in het leven te roepen,nbsp;die, staande naast de Rijks-Hoogeschool, haren bloei ennbsp;roem zou mogen verhoogen.
Met dit doel zijn verschillende plannen geopperd, en aanvankelijk werd daartoe door het achtbaar College van Burgemeester en Wethouders bovenaan genoemd het stichten van een nieuw gebouw voor het Gasthuis van Ooglijders.
Een ander plan heeft den voorrang verworven.
Utrecht zal een Universiteitsgebouw rijk worden, dat voorzeker het aanzien en den luister onzer Universiteit zal
Intusschen wensch ik met ingenomenheid te gewagen van het oorspronkelijke voorstel van het Dagelijksch Bestuur onzernbsp;Gemeente, omdat daaruit krachtig diens sympathie heeftnbsp;gesproken en we daarin een nieuw bewijs zien, dat van dienbsp;zijde op steun en medewerking mag worden gerekend.
-ocr page 9-Onze inrichting heeft zich uitgebreid, voor zooverre de beperkte i’uimte van het oude gebouw en de beschikbarenbsp;middelen dit toelaten.
Aanvankelijk was de toeneming van het aantal verpleegden een maatstal van den bloei der instelling.
Die maatstaf heeft zijn toppunt bereikt. Met overleg wordt thans het opnemen van lijders zooveel mogelijk beperkt, ennbsp;trachten we de verpleging door dagelijksche (poliklinische)nbsp;behandeling te vervangen.
Maar ook de verdere uitbreiding der polikliniek wordt ‘door gebrek aan ruimte aan banden gelegd.
Alvorens ik U een en ander nader uiteenzet, wensch ik ü de cijfers betreffende behandeling en verpleging over hetnbsp;veiioopene jaar te versü’ekken;
Het aantal der behandelde ooglijders bedroeg in 1885 in het geheel 2647, en wel 1396 mannen en 1251 vrouwen,nbsp;die gezamenlijk 13562 malen werden gezien, dat is gemiddeld 45 consulten daags.
Het aantal verpleegden bedroeg 378, met 9076 verpleegdagen.
Ten opzichte van de herkomst der lijders is de verdeeling als volgt:
Herkomstig van
Stad Utrecht^ |
1044 |
behandelden |
15 |
verpleegden |
Provincie Utrecht |
434 |
» |
34 |
» |
» nbsp;nbsp;nbsp;N.-Holland |
264 |
T) |
20 |
)) |
» nbsp;nbsp;nbsp;Z.-Holland |
263 |
)) |
40 |
» |
» nbsp;nbsp;nbsp;Gelderland |
254 |
» |
70 |
)) |
» nbsp;nbsp;nbsp;N.-Brabant |
229 |
)) |
106 |
» |
» nbsp;nbsp;nbsp;Overijssel |
75 |
)) |
42 |
» |
» nbsp;nbsp;nbsp;Zeeland |
31 |
)) |
21 |
» |
)) nbsp;nbsp;nbsp;Friesland |
12 |
» |
5 |
» |
6
Buitenland nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
Verre de meerderheid der verpleegden kwamen voor eigen rekening. Voor betrekkelijk weinige was kostelooze opnamenbsp;onvermijdelijk.
De kosten van verpleging waren in 1885:
voor eigen rekening.........184 lijders met 3183 verpleegdagen.
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;liefdadigheidsstiohtingen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1141nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Totaal .... 378 lijders met 9076 verpleegdagen.
Alle kerkgenootscbappen waren vertegenwoordigd:
1582 Protestanten.
898 Roomsch-Catholieken en Oudroomschen.
155 Israëlieten.
Naar berekening per dag, badden we gemiddeld 25 verpleegden , en daarenboven 45 patiënten der polikliniek, waarvan 8 voor de eerste maal.
Het gemiddeld cijfer van verpleging mocht niet hooger worden, ofschoon we over méér dan 25 bedden beschikken,nbsp;omdat de scheiding van mannen en vrouwen, van operatieve gevallen en besmèttelijke vormen, onmogelijk maakt in alle kamersnbsp;voortdurend over het geheele aantal bedden te beschikken.
De polikliniek is sedert de oprichting steeds toenemend geweest. In het eerste jaar, 1859, hadden we 873 patiënten.nbsp;In 1872 was dit cijfer verdubbeld. ïbans is bet cijfer tot
-ocr page 11-rustige kamers
het drievoudige gestegen. Maar l)iermede hebben we ook voor de polikliniek het toppunt bereikt. De benedenverdieping van het gebouw, die daartoe moet dienen, wasnbsp;in den aanvang — bij het kleine aantal patiënten — al watnbsp;men kon verlangen. Maar voor het drievoudig cijfer wordennbsp;alle vertrekken te klein. In de thans zoonbsp;heerscht des morgens heel wat leven en beweging.
Yergunt me dat ik ü in enkele trekken onze kliniek en den aard onzer werkzaamheden teeken :
Het is negen ure des morgens. Onze ijverige assistenten vinden we reeds aan het werk. Ook eenige oudere Candidatennbsp;in de geneeskunde zijn behulpzaam met het doen van bepalingen der gezichtsscherpte en refractie, en oefenen zichnbsp;in het toepassen der vele hulpmiddelen van onderzoek vannbsp;het oog, waardoor we meer en meer juist inzicht verkrijgennbsp;in den loop der processen.
Van al die waarnemingen wordt aanteekening gehouden. Is de lijder reeds vroeger hier geweest, dan wordt het toennbsp;opgeteekende geraadpleegd.
Elke nieuwe patient, en wat zich verder belangrijks voordoet, wordt door mij gezien. Maar in het eerste vertrek wordt over alle ruimte beschikt voor het voorloopig onderzoek door assistenten en studenten. Ik heb mij daarom terugnbsp;getrokken naar de belendende kamer, die oorspronkelijknbsp;voor bibliotheek en voor Uwe vergaderingen was bestemd,nbsp;en daarom den naarn van Regentenkamer draagt.
Op gevaar af van ontheiliging harer meer deftige bedoeling, wordt de Regentenkamer thans, evenals de consultatie-kamer, den geheelen dag door tot allerlei doeleinden gebruikt. Des namiddags is daar de werkplaats voor hetnbsp;microscopisch en experimenteel onderzoek. Dan weder worden
-ocr page 12-er college’s gegeven. Yoor dit laatste doel w'ordt echter de ruimte ten eenemale ontoereikend , en bij het steeds klimmend cijler van toehoorders, moet ik er ernstig op bedachtnbsp;zijn op andere wijze hierin te voorzien, en heb ik mij genooptnbsp;gezien tegen den aanstaanden Cursus voor mijne theoretischenbsp;lessen gastvrijheid te vragen bij een mijner Collega’s, dienbsp;over eene ruimere gehoorzaal beschikt.
De thans optredende Rector-Magnificus der Universiteit, mijn vriend en ambtgenoot Prof. G. van Overbeek de Meijer ,nbsp;beeft mijn aanzoek met de meeste welwillendheid in overweging willen nemen. De uitslag dezer bemoeiingen hoopnbsp;ik U in mijn volgend verslag te vermelden.
Het allermeest spreekt het gebrek aan ruimte in onze wachtkamer. Deze is recht doelmatig gelegen. Ze grenstnbsp;aan de Consultatiekamer en de patiënten komen er door dennbsp;tuin. Maar ze is laag van verdieping, slechts o meters hoog.nbsp;De oppervlakte bedraagt, inclusief het voorportaal, nauwelijksnbsp;30 vierkante. meters.
Als het goed weer is, dient daarbij de tuin; maar bij regen of koude is hier een ontzettend gedrang. Gemiddeldnbsp;hebben we 45 patiënten, sommige dagen veel meer. En dannbsp;komen deze niet alleen, want vele behoeven geleide. Ooknbsp;het meerendeel der bovenpatienten wordt in de morgenurennbsp;gezien, en moet de wachtkamer passeeren. Denkt U nunbsp;een honderdtal personen op eene oppervlakte van 30 vierkante meters, en bij zoo lage verdieping. Het kost dan ooknbsp;na alloop der kliniek alle inspanning om de lucht te ver-verschen. Want te 1 ure moet ditzelfde vertrek dienen voornbsp;eetzaal der verpleegden.
Verder wordt het de conversatiezaal voor de reconvalescenten, die er ook hunne bezoeken ontvangen.
-ocr page 13-Als de polikliniek is geëindigd, wordt nagenoeg dagelijks geopereerd. In 1885 werden 324 grootere operaties verricht;nbsp;wegens cataract 76, voor exstirpatie van den oogbol 37.
Vergunt mij, dat ik bij deze laatste operatie een oogenblik stilsta. De operatie zelf behoort tot de eenvoudige: ze geschiedt snel en zeker en nabehandeling wordt nauwelijksnbsp;vereischt. Maar het bezwaar is bier gelegen in de indicatie.nbsp;Is een oog onherstelbaar blind, misvormd en pijnlijk, dannbsp;levert de beslissing geene moeielijkheid op. Een nieuwnbsp;leven begint voor den lijder, als hij, van zijne pijnen verlost,nbsp;van een passend kunstoog voorzien, verjongd en opgewektnbsp;bet gasthuis verlaat. Maar het komt ook voor, dat ziendenbsp;oogen moeten worden verwijderd. Met den oogspiegel wordtnbsp;een begin van kanker herkend; — dan is het van belangnbsp;tijdig te exstirpeeren, voordat de gevaarbrengende kiemennbsp;zich naar andere organen hebben verplaatst. Door sommigennbsp;wordt de stelling verkondigd, dat tot de operatie moetnbsp;worden besloten, zoo er slechts verdenking is van het genoemde gevaar. Maar het anatomisch onderzoek leert dannbsp;wel eens, dat de aandoening meer goedaardig was, en dalnbsp;men het oog had mogen behouden. Voorzeker eene zaaknbsp;van groote consciëntie. Het wikken en wegen in zoodanigenbsp;quaestie eischt meer inspanning, dan de behandeling vannbsp;een honderdtal dagelijksche gevallen.
Nog moeielijker wordt soms het beraad, als een oog, na verwonding, de verschijnselen vertoont van voortschrijdendenbsp;kyklitis, die aanleiding kan geven tot sympathische aandoeningnbsp;van hel andere oog. Somtijds volgt zulks al spoedig, maarnbsp;nooit vroeger dan na eene week, dikwijls eerst veel later.nbsp;Die aandoening openbaart zich, doordien het tweede oognbsp;eenige injectie rondom hel hoornvlies begint te vertoonen,nbsp;allengs vermindert het gezichtsvermogen, het oog wordt meer
-ocr page 14-geïrriteerd, de pupil vergroeit, trots de aanwending van mydriatica. Met tusschenpoozen is hel oog hard; maar hetnbsp;eindigt met verweeking. Het verloop van deze sympathischenbsp;ziekte is ongeveer gelijk aan het proces op het eerst aangedane oog, maar — in den regel — meer heftig. Het droevigste van het geval is, dat tegenover die ziekte de kunst nietsnbsp;vermag. De lijder is lot blindheid gedoerad. En toch zijnnbsp;we niet geheel onvermogend; de aandoening kan wordennbsp;voorkomen; maar alleen door tijdige exstirpatie van dennbsp;’t eerst aangetasten oogbol. Is echter het sympathische procesnbsp;eens begonnen, dan helpt de exstirpalie niet meer. Het isnbsp;duidelijk, dat we hierdoor voor menig moeielijk dilemmanbsp;worden gebracht.
Zal men al dan niet opereeren? In den regel laten de patiënten, vol vertrouwen, de beslissing aan ons over. Maarnbsp;des te grooler de verantwoordelijkheid.
Somtijds heeft ook het tegendeel plaats. Als het oog onherstelbaar blind is en er gevaar dreigt voor het ander,nbsp;dan raden we tot de operatie. Maar de patiënt weigert;nbsp;dikwijls is het de omgeving, die zich verzet, of hebben wenbsp;te kampen met teerhartigheid van moeder of met de waanwijsheid van vader, voor overtuiging niet vatbaar.
Het is altijd mogelijk, dat het verwonde oog atrophieert en dal de knaap ontspringt aan den gevaarlijken dans. Maarnbsp;het kan ook zijn, dat zich sleepende, nauwelijks merkbarenbsp;kyklitis ontwikkelt, en dat na maanden, somtijds najaren,nbsp;de sympathische aandoening verschijnt. Het zwaard vannbsp;Damocles hangt dan aan een zeer dunnen draad boven hetnbsp;hoofd van den knaap.
In zulke gevallen schrijven we aan den Geneesheer der plaats en trachten we de geschiedenis te volgen. Want ditnbsp;zijn de gevallen, waar we het zoo gewichtig proces van de
-ocr page 15-1'
sympathische ophthalmic besludeeren. Maar wreeder dan alle vivisectie, schijnt mij zulk eene tartende proefneming.
Zoowel de kliniek als de operatiën worden veelvuldig door gasten en buitenlandsche Collega’s bezocht. Onder dezennbsp;blijft ons in vriendelijk aandenken Dr. 6. A. Nordmann uitnbsp;Helsingfors, die dezer dagen, na een bezoek van 6 maanden,nbsp;ons verliet. Tijdens zijn verblijf beeft hij met een door hemnbsp;ontworpen vernuftig werktuig een onderzoek ingesteld naarnbsp;den vereischten duur van inwerking bij verschillende sterktenbsp;van bet licbt, gevorderd om bepaalde figuren te herkennen.nbsp;Hij heeft als feit geconstateerd, dat duur van inwerking ennbsp;vereischte sterkte omgekeerd evenredig aan elkander zijn, tennbsp;minste bij zwakke verlichting, waarbij geene nabeelden innbsp;het spel komen. Ook bij zwakke verlichting is slechts zeernbsp;korte duur noodig. De proeftijden van Nordmann loopennbsp;over tijdruimten van duizendste deelen eener seconde.
Tlians rest mij ü verslag te doen van de rnntatiën van het personeel van ons gasthuis. Kort na mijn optreden alsnbsp;Directeur zou de huisselijke administratie ingrijpende veranderingen te geraoet gaan. Gedeeltelijk door toeval, gedeeltelijk als gevolg van noodige reorganisatie moest schiernbsp;het geheele personeel worden vervangen. Sedert den doodnbsp;van den Heer Mr. P. VerLoren van Tiiemaat was de betrekking van Rentmeester-Secretaris nog onvervuld. Nieuwenbsp;Assistent-Geneesheeren moesten worden gezocht. De binnenvader met zijne vrouw en de eerste pleegzuster verzochtennbsp;demissie. Drie dienstboden moesten worden ontslagen. Zóónbsp;aanvaardde ik mijne betrekking zonder Rentmeester, zonder
-ocr page 16-Assistenten, zonder Binnenbestiiur, met onvoltallig dienstpersoneel.
Gelukkig is allengs in alles voorzien. Het Rentmeesterschap werd met groote welwillendheid aanvaard door den Heernbsp;Mr. J. A. Roijaards, totdat hij in October 1885 tiaar Amsterdam werd geroepen. Hoezeer we ons verheugden in denbsp;onderscheiding hem te beurt gevallen, zagen we hem noodenbsp;van hier gaan. Bij zijn vertrek heelt hij een bewijs van juistnbsp;doorzicht en van belangstelling in het welzijn onzer Stichtingnbsp;gegeven, door ons als zijn opvolger aan te bevelen dennbsp;Heer Mr. D. Ragay, die het door H. H. Regenten aan hemnbsp;gericht verzoek met de meeste bereidwilligheid heeft aanvaard.
Als Assistent-Geneesheeren werden, onder goedkeuring der Regenten, door mij aangesteld de Heeren W. Einïhoven ennbsp;C. Nicolaï. Op voortreffelijke wijze behartigden zij hunnenbsp;taak. Ik had den dienst aldus willen houden, maar hetnbsp;lot besliste anders. Naar juiste waardeering zijner talenten,nbsp;werd de Heer Eintuoven tot Hoogleeraar te Leiden benoemd.nbsp;De heer Nicolaï zag zich geroepen nabij Nijmegen eenenbsp;betrekking als geneeskundige en tevens als oogarts te aanvaarden. Mijne beste wenschen volgen hen. Van harte hoopnbsp;ik, èn op wetenschappelijk èn op vriendschappelijk terrein,nbsp;met hen in aanraking te blijven. Zij werden vervangen doornbsp;de Ileeren C. Roller uit Weenen en L. F. Dentz, Doctorandusnbsp;onzer Hoogeschool. Hun ijver en belangstelling kan nietnbsp;genoeg door mij worden geroemd.
Door H. H. Regenten werd aan mij opgedragen voorstellen te doen, rakende de regeling van het Binnenbestuur. Naarnbsp;mijne meening behoort bij eene Stichting als deze, aangelegd op huiselijke leest, eene ontwikkelde vrouw uit be-
-ocr page 17-schaafden kring aan het, hoofd te worden gesteld. Vrouwen hebben meer toewijding, meer zorg ook in ’t kleine, meernbsp;liefde voor het werk, dat hier wordt vereischt. Ik had hetnbsp;voorrecht eene Directrice te mogen voordragen, die dezenbsp;qualiteiten in zich vereenigt. Ter overtuiging neme mennbsp;kennis van hare huishoudelijke administratie. Ik noodig denbsp;dames Bestuurderessen in de keuken te gaan. Dat denbsp;voeding aan alle eischen voldoet, getuigen ook de patiënten.nbsp;Haar finantieel beheer wordt door den Rentmeester geroemd.
Ik wensch aan Bestuurderessen ook de kinderkamer te toonen. Uier en overal, bij de zieken en in de keuken, in denbsp;provisiekamer en bij de operatiën , ’s morgens bij de kliniek,nbsp;overal vinden we onze Directrice of herkennen we hare zorg.
Ook ons verder personeel geelt veel reden tot roemen. De ijver van onze pleegzuster Mej. A. C. Tuinhout verdientnbsp;allen lof Na een moeielijk begin is thans de verpleging ennbsp;het huishoudelijk beheer geheel naar mijn wensch. Vannbsp;het oude personeel bleef alleen onze Amanuensis Goenee,nbsp;die reeds gedurende 24 jaren hier mij zijne gewaardeerdenbsp;diensten bewees.
Aan dit Verslag voeg ik het album toe van de namen der Bestuurders en Stichters.
We juichen, als we nieuwe namen mogen vermelden.
Met weemoed schrapte ik de namen van hen, die door den dood ons zijn ontvallen. Daarbij kwam mij menig blijknbsp;voor den geest van liefdevolle belangstelling in ons gasthuis.
Moge de herinnering aan het vele goede, dat we hier hebben ontvangen, voor ons een spoorslag zijn om te blijvennbsp;streven en werken voor den bloei dezer Stichting.
-ocr page 18-JAARLIJKSCH VERSLAG omtrent het geldelijk beheer, met overlegging der rekening en verantwoordingnbsp;over het jaar 1885, door den Eentmeester-Secretaris, Mr. D. 11 a g a y, namens Heeren
Regenten nitgehracht.
Het uitbrengen van het Verslag omtrent de geldelijke aangelegenheden van het Gasthuis voor Oogiijders is ditmaalnbsp;eene aangename taak, omdat wij mogen beginnen met denbsp;vermelding, dat de verwachting door den Voorzitter in hetnbsp;vorige Verslag geuit, dat in 1885 de inkomsten de uitgavennbsp;zouden overtreffen, en dat het nadeelig saldo van denbsp;exploitatie-rekening zou verdwijnen, is vervuld.
De wanverhouding, die sedert 2 jaren door de in vorige verslagen vermelde oorzaken tusschen inkomsten en uitgavennbsp;was ontstaan, is in het afgeloopen jaar geheel opgeheven.
Er zijn in 1885 geene buitengewone uitgaven noodig geweest, terwijl bij het beheer de zuinigheid op den voorgrond lieel't gestaan. Naast oorzaken aan de tijdsomstandigheden ontleend, danken wij in de eerste plaats dennbsp;gnnstigen toestand aan de welwillende behartiging onzernbsp;belangen door II. II. Correspondenten en door de plaatselijkenbsp;Commissiën. Telken jare verliezen wij eenige begunstigers,nbsp;hetzij door overlijden, hetzij door andere omstandigheden,nbsp;liet kost dus reeds inspanning en warme behartiging,nbsp;wanneer het totaalcijfer der jaarlijksche bijdragen ongeveernbsp;constant zal worden gehouden.
Klimming der bijdragen vermelden wij vooral te Zeist, Nijmegen, Haarlem, Kampen en Delft. Daarvoor aan 11. H.nbsp;Correspondenten en aan de plaatselijke Commissiën onzennbsp;welmeenenden dank!
-ocr page 19-De rekening over liet jaar 1885 is nagezien en accoord bevonden door eene Commissie van Bestuurders bestaande uit de 11. H. F. ’s Jacob, Prof. Dr. J. A. C. Oudemans en Profnbsp;Dr. W. Koster.
I. De ontvangsten bedroegen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/¦ 18607.37 ¦''gt; /'17086.33 |
i6
Uit het bovenstaande blijkt, dat het nadeelig saldo plaats heeft gemaakt voor een voordeelig saldo, zoodat het jaarnbsp;sluit met eene verbetering van f 1889.00^ Dit gunstignbsp;resultaat werd verkregen door vermindering van uitgaven,nbsp;en wel voornamelijk op de posten 5 en 6, die betrekkingnbsp;hebben op bet dagelijksch beheer en gezamenlijk eenenbsp;bezuiniging van f 1367.42 opleveren. Het aantal patiëntennbsp;was intusschen niet minder geweest, integendeel het aantalnbsp;verpleegdagen telt in 1885 192 meer dan in 1884. Wijnbsp;hebben dus onze Directrice dank te weten voor haar uitstekend overleg, vooral indien wij daarbij in aanmerkingnbsp;nemen, dat de voeding en verzorging der lijders niets tenbsp;wenschen heeft overgelaten, ja gunstiger moet heeten dannbsp;onder bet vorige regime.
Ten opzichte van de ontvangsten doe ik nog opmerken, dat post 4, renten van kapitalen, daalde, doordien, volgensnbsp;besluit van Uwe vorige vergadering, van het kapitaalfondsnbsp;een bouwfonds is afgezonderd, waarvan de renten bij ditnbsp;fonds blijven.
De verpleeggelden bedroegen:
f — per dag voor 8564 vei’pleegdagen.
f 2.— nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30
/' 0.50 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;88
f 5.— nbsp;nbsp;nbsp;pernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weeknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;79
Gratis nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;294
-ocr page 21-Als giften in eens.
f 2.50
Als jaarlijksclie giften.
Dr. A. H. C. VAN Driel, Amersfoort.......
Otto van der Vies, Amsterdam.........
J. Vlaanderen, Geneesheer, Apeldoorn......
Dr. I. I. Homoet, Arnhem en omstreken......
Dr. D. VOORTHUIJSEN, Baarn..........
Dr. J. Versteeg, Barneveld...........
Dr. P. A. VAN der Ketten, Beek........
Dr. A. G. Til. Becking, Hennekom........
Dr. W. Krol , Bergen op Zoom..........
Dr. A. J. W. van Anrooij, Zalt-Bommel......
Dr. A. H. Kuijper, ’s Bosch, Oosterhout (over 1884
en 1885)..................
Notaris J. J. Schaly, Breukelen.........
Dr. I. A. Vissgher, Brielle...........
J. H. quot;Waszink, Arts, Delft...........
Dr. G. H. Roessingh, Deventer.........
H. C. Anderson, Apotheker, Dieren.......
Dr. F. Delhez, Dordrecht............
Dr. G. P. E. Wedekind, Elburg.........
J. F. X. Hamer, Geneesheer, Franeker......
Dr. N. I. F. Verschoor , Goes..........
H. nbsp;nbsp;nbsp;W. G. KONING, Gouda............
Dr. H. J. F. Giesbers, Grave Dr. I. A. Moll , ’s Gravenhage
I. nbsp;nbsp;nbsp;P. Israels, Groningennbsp;3hr. ï. W. M. VAN DE Poll, Haarlemnbsp;Mr. D. VAN Meurs, Harderwijknbsp;Dr. D. H. Wildschut Bunders, Hengelonbsp;Ds. A. G. VAN Anrooij, Kampennbsp;Mr. A. J. Andreae, Kollumnbsp;Dr. Jac. Baart de la Faille, Leeuwardennbsp;B. J. Kruseman, Loenen
......... Maarssen
I. H. Slot, Meppel,
Dr. S. Dobbelaer de Wind, Middelburg.
Dr. D. de Bruun, Mijdrecht.
Dr. G. Gantvoort, Neede Dr. J. Schut , Nunspeet,
A. Marcus, Nijkerk Dr. J. VAN Hoek, Nijmegennbsp;Dr. N. S. Koning, Oosterbeeknbsp;Dr. A. J. A. Thomas, Renkum
-ocr page 22-18
Als giften in eens. |
Als jaarlijksche giften. | ||
Dr. P. Boodt , Rhenen............. |
/¦ |
15.- | |
Dr. H. L. Braam, Rossum........... |
- |
13.50 | |
M. J. M. Ruijchaver, Rotterdam......... |
- |
122.50 | |
Dr. F. P. Küthe, Tiel............. |
- |
25.- | |
I. F. Jansen, Tilburg (over 1884 en 1885)..... |
|: |
61.50 53.50 | |
Rentmeester-Secretaris, Utrecht......... |
r 299.M |
1377.90 | |
Dr. AALBERTSBERG, Velp............ |
- |
141.- | |
Dr. D. G. Winkler, Vianen........... |
- |
.14.- | |
- |
10,- | ||
Dr. C. Nolen, Vreeswijk, IJsselstein, Schoonhoven . |
- |
34.- | |
W. M. L. VAN Goudoever , Wageningen...... |
- |
7.50 | |
Dr. G. H. Feijfer, Woerden, de Bildt....... |
- |
42.50 | |
W. I. L. Verbeek, Geneesheer, Wijk bij Duurstede . |
- |
12.50 | |
W. C. Holm , Zeist, Driebergen......... |
f 22.50 |
- |
13125 |
Dr. A. J. VAN Rhijn, Zutphen.......... |
- |
49.- | |
Dr. Th. Schaepman, Zwolle........... |
- |
40.25 |
Deze giften zijn van 1229 Begunstigers.
Het afzonderlijk bouwfonds is onveranderd gebleven, doordien geene giften of legaten, bepaald voor dit doel, zijn ontvangen.
f 1000.-
- nbsp;nbsp;nbsp;300.-
- nbsp;nbsp;nbsp;600.-- 250.-
Wij verheugen ons in eene vermeerdering van het kapitaalfonds door de gewaardeerde beschikking van wijlen den Heer Jhr. Bosch van Drakensteijn , te Bunnik, ten bedragenbsp;van...............
en een legaat van Mejonkvrouwe van der Haer
te Utrecht van............
Gedeeltelijke afdoening van een vroeger legaat van wijlen den Heer de Haart te Utrecht .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Inschrijving als Bestuurder van Eduard Dover. Tweede gift van Luitenant-Kolonel A. K. W. Gev
VAN PiTTIüS.............
50.—
-ocr page 23-Verder werden als verschillende giften in eens ontvangen de som van.........f 376.64
Met dank en met ingenomenheid vermelden wij de hier-bovenstaande legaten, inschrijvingen en afzonderlijke giften. Hetzij ons vergund te dezen opzichte deze stichting aan denbsp;belangstelling van Nederland aan te bevelen. Moge onzenbsp;Bestuurders en Bestuurderessen ook anderen opwekken, hetnbsp;door hen gegeven voorbeeld te volgen.
Wij doen zulks met goed vertrouwen en mogen alvast mededeelen, dat wij in ons Verslag over het jaar 1886 zullennbsp;hebben te vermelden de ontvangst van een legaat, grootnbsp;/1000.— van wijlen Mevrouw A. Nooijen, geb. T,ieenk, tenbsp;Andel, een legaat, groot /'1000.— van wijlen Mevrouwnbsp;M. A. Domela Nieuwenhuijs, geb. Meijer, te Zeist, eennbsp;gift namens wijlen Mej. M. ten bedrage van f 500.—, eennbsp;legaat groot /'2000.-— van wijlen Mevrouw Dr. Aschheim,nbsp;geb. Moris, en bovendien — wegens ophouden van daaraannbsp;verbonden vruchtgebruik — de ontvangst eener som vannbsp;/ 782.59, zijnde een gedeelte van het legaat groot/’1250.—,nbsp;vroeger aan ons Gasthuis gemaakt door wijlen Mevrouw denbsp;Weduwe Zuijderstroom , geb. Bödel.
-ocr page 24-235
5
20
14 2nbsp;1nbsp;0
38
127
32
1
3
1
76
2
2
7
289
1
1
1
8
80
1
29
3
15 140
43
5
Opkthalmia oatarrlialis................
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ angularis externa........
„ nbsp;nbsp;nbsp;blennorrkoica...............
„ purulenta neonatorum...........
„ nbsp;nbsp;nbsp;inembranaeea...............
„ nbsp;nbsp;nbsp;dipktkerina................
„ nbsp;nbsp;nbsp;tuberculosa................
„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica (yulnera et cicatrices, erosio, cau-
terisatio)................
Trachoma papillare..................
„ nbsp;nbsp;nbsp;folliculare..................
„ nbsp;nbsp;nbsp;difformans.................
Irritatio conjunctivae.................
Xerophthalmia....................
Lupus conjunctivae s. corneae.............
Neoplasmata „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.............
Corpora aliena,, „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........... . .
Angioma conj. bulbi . . . ^..............
Symblepharon....................
Pterygium......................
Ophth. soroph. (phlyotaenulae et ulcera)........
Herpes zoster trigemini................
Anaesthesia.....................
Hyperaesthesia (dolores)...............
Keratitis diffusa (e lue congenita)...........
„ ulcerosa ..................
„ punctata..................
Ulus c. hypopyo...................
„ rodens.....................
Keratosphaoelus....................
Maculae corneae...................
Leucoma......................
Staphyloma corneae, kereotasia............
-ocr page 25-Cornea conica.........
Incrustatio corneae.......
Neoplasmata. „ nbsp;nbsp;nbsp;.......
Iritis.............
Syn. post.; atresia pupillae. . . .
Synecliia anterior........
Prolapsus iridis........
Iridocy^clitis..........
Chorioiditis..........
Cyclitis sympathica.......
Neoplasmata uveae.......
Tumor oystious iridis......
Irideremia...........
Coloboma oongenitnm uveae. . .
Albinismus..........
Glaucoma. ..........
Cataraeta senilis completa. . . . „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inoipiens. . . .
„ nbsp;nbsp;nbsp;mollis.........
„ nbsp;nbsp;nbsp;diabetica.......
„ nbsp;nbsp;nbsp;consecutivanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(secundaria
„ nbsp;nbsp;nbsp;traumatica......
„ cretacea .......
„ nbsp;nbsp;nbsp;pyramidalis......
„ nbsp;nbsp;nbsp;zonularis (congenita)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Aphakia............
„ c. obsc. capsulari ....
Dislooatio leutis........
Coloboma „ nbsp;nbsp;nbsp;........
Obsourationes oorp. vitrei. . . . Haemorrhagia „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Cysticerei nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ . . . .
Synohysis scintillans......
Retinitis apoplectica......
,, nbsp;nbsp;nbsp;diffusa........
62
36
42
13
3
30
G
1
1
1
5
3
26
54
90
8
2
12
13
3 5
15
22
4 7nbsp;0
7
1
0
0
4
0
Retinitis morbi Brigthii.....
„ nbsp;nbsp;nbsp;pigmentosa (hemeralopia) .
Ablatio retinae.........
Scotoma............
„ nbsp;nbsp;nbsp;scintillans........
Neuritis nervi optici.......
Atrophia papillae.........
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ tabetica.....
Amblyopia toxica.........
Hemiopia............
Anopsia............
Mergvlammen.........
Emboli vas. retin........
Daltonismus...........
Episcleritis, sclerotitis ant.....
Buptura s. cicatrix solerae .... Sclerectasia anterior et aequatorialis
Euphthalmos......¦.....
Protrusio bulbi..........
Panophthalmitis.........
Neoplasmata bulbi s. nervi optici. .
Alorbus Rasedovii........
Ectopia bulbi......... .
Atrophia „ nbsp;nbsp;nbsp;..........
Phthisis „ nbsp;nbsp;nbsp;..........
Microphthalmos congenita.....
Anophthalmos..........
Tumor orbitae..........
Absoessns „ nbsp;nbsp;nbsp;..........
„ sinus frontalis......
Caries, periostitis........
Rlepharadenitis Hordeolum palp.nbsp;Chalazion palp.nbsp;Verrucae „ .nbsp;Comedones „ .
1
17
2 1
20
23
29
1
8
5 0nbsp;1
19
8
3
8
6 3nbsp;3nbsp;0nbsp;0
10
3
39
1
1
0
2
136
18 18
4 1
Abscessus palp................
ïrailmata „ nbsp;nbsp;nbsp;...............
Coloboma cong. palp.............
Blepliaropliimosis...............
Ectropion..................
Entropion, dystieliiasis............
Madarosis..................
Oedema palp.................
Emphysema palp...............
lïeoplasmata „...............
Polypi conj.................
ljupus palp.................
Angiomata palp...............
Exanthemata „..............
Ptosis....................
„ cutanea...............
Epicantlms................
Morbi gl. laorymalis............
Dacryo-cystitis, stenosis ducti laor......
Abscessus sacoi laorymalis..........
Fistula „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.........
Strabismus convergens...........
„ nbsp;nbsp;nbsp;divergensnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...........
„ nbsp;nbsp;nbsp;deorsum. s. sursum vergens ....
Blepharospasmi clonioi...........
Nystagmos................
Asthenopia muscularis...........
Paresis u. nbsp;nbsp;nbsp;oculomotorii...........
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;abducentis............
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trochlearis............
„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;faciabs.............
Simulatie.................
Constateering van normale oogen voor attesten
Myopia met stoornis............
Hypermetropia met stoornis.........
Astigmatismus...............
Anisometropia gravior............
-ocr page 28-4
410
125
37
21
12
0
72
10
1
0
5 0nbsp;4nbsp;8
63
2
0
2
3
3
27
6
37
8
0
Paresis accommodationis. .
Presbyopia.......
Astlieuopia accommodativa
Extractie van cataract.....
Lincair-extractie van cataract . . Discisienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Disoisie van nastaar......
Iridectomie..........
„ van geprolabeerde iris.
Iridotoiuie...........
Operatie wegens irisoyste ....
Staphyloom-opcratie.......
Kereotomie wegens cornea conioa.
Pterygium-operatie.......
Sclerotomie wegens glaucoma . .
ïenotomie........ . . .
Voorlegging van pees......
Ptosis-operatie. . . ;.....
Blepharoplastiek........
Symblepliaron-operatie......
Blepliaropliimosis-operatie ....
Entropion-opcratie.......
Eotropionnaden........
Exstirpatie van oogbol.....
„ nbsp;nbsp;nbsp;„ tumoren.....
Epicanthus-operatie.......
De refractie werd bij 2846 oogen bepaald. Bij 649 oogen bleek E; bij 182 M 2 of zwakker; bij 305 M sterker dan 2; bij 1007 H2 of zwakker,nbsp;bij 334 H sterker dan 2; bij 280 As 2 of zwakker; bij 89 As sterker dan 2.
(7jj 1885 werden 1088 brillen voorgeschreven.)
-ocr page 29-Xu :b TJ
BEHOEFTIGE EN MINVERMOGENDE
Mei 1886.
Onder begunstiging van
Z. M. DEN KONINe DEK NEDEKLANDEN. H. M. DB KONINGIN DEK NEDEKLANDEN.
Prof. Dr. H. Snellen.
Prof. Dr. P. 0. Donders, Voorzitter.
Mr. H. Roijaards van Solierpenzéel. Prof. Dr. G. J. Loncq.
Mr. E. du Marohie van Voorthuijsen. Dr. M. Imans.
Prof. Dr. D. Do ij er.
Prof. Mr. C. W. Opzoomer.
-ocr page 30-quot;26
Mr. D. R a g a y.
Mevrouw Jager—van der Chijs.
Dr. C. Koller.
L. P. Dentz, Arts.
Aronberg, H. B. H. de Hertogin van nbsp;nbsp;nbsp;Brussel.
Hoijer, geb. Beinhold, Mevr. E. nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.
Molière, Mej. A. M. nbsp;nbsp;nbsp;Ltrecht.
Pekelharing, geb. Hoijer, Mevr. C. ü. nbsp;nbsp;nbsp;Groningen.
Boijaards, geb. Swellengrebel, Houair. H. J. nbsp;nbsp;nbsp;' Utrecht.
Spiering, Dames. nbsp;nbsp;nbsp;ïiel.
Sprenger, geb. Bijleveld, Mevr. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht,
ïwiss, Mejonkvrouw E. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.
Twiss, geb. Snerinondt, Mevr. de Wed. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.
Utrecht.
Amsterdam.
Utrecht.
Utrecht.
Leiden.
Leiden.
Leiden.
Utrecht.
Enschedé.
Tokei (Japan.)
Soerabaya.
Utrecht.
Utrecht.
Amsterdam.
Zwolle.
Batavia.
Baarn.
Utrecht.
’s Gravenhage.
Amsterdam.
Oostkappelle
Anthonie-Gasthuis, College van H.H. Voogden van liet St. Berlin, Prof. Dr. W.
Boer, Mr. W. B,.
Donders, Prof. Dr. P. O.
Doijer, Prof. Dr. D.
Doijer, Huibert Doijer, Eduard
Eloyen-Gasthuis, Broederschap der ’.Regenten van het Enschedé en Lonneker, Het Ziekenfonds vannbsp;Gempak, Dr. Ito (Houw Sei), Ijijfarts van den Mikado.nbsp;Greve, Dr. H.
Grothe, Mr. J. A.
Haerten, Dr. J. L. H.
Hollandsche IJzeron Spoorwegmaatschappij.
Horst, Dr. B. A. E. J. ter
Indië, Vereeniging tot bevordering der Geneesknndige Wetenschap in 'Nederlandsoh-Insinger, H. A.
Jacob, Z. E. de oud-Gouverneur-Generaal van Ned. Indië, E. ’s
Janssens, Jhr. Mr. H. G. C. L.
Janssen, E. W., directeur der Deli-Maatschappij Jonge van Eilemeet, Jhr. Mr. W. O. de
-ocr page 31-Kuobbclsdorff, Earoii van Labouohère, S. P.
Luijken, Dr. J. A.
Maasz, H. H. W,
Maes, Dr. H. G.
Opzooiner, Prof. Mr. C. W.
Orde, de quot;Ridderlijke Duitsche-, Balije van Pekelharing, Dr. A.
Roijaards van Scherpenzeel, Mr. H.
Roijaards van den Ham, Mr. W. J.
Salomons, Dr. A.
Snellen, Prof. Dr. H.
Staatsspoorwegen, Maatschappij tot Exploitatie van Teijler’s Stichting,
Utrechtsoh Studentenkorps, het Voorthuijson, Mr. E. du Marchie vannbsp;Yoorthuijsen, Mr. G. J. M. vannbsp;Wertheim, A. 0.
quot;VVesthoff, Dr. C. H. A.
Andel, Dr. A. H. van Arntzenius, Dr. A. K. W.nbsp;Beijen, Dr. P. W. A.
Berns, Dr. A. W. C.
Breesnee, Dr. T.
Burg, Dr. C. L. van der Oornelissen, Dr. P. J.
Coster, Dr. 1'. H. Blom Costerman, G.
Eist, Dr. A. van der Eijk, Dr. A. vannbsp;Eaille, Dr. Jac. Baart de lanbsp;Peijffer, Dr. G. H. denbsp;Pook, Dr. H. C. A. L.
Gewin, Dr. M.
Gunning, Prof. Dr. W. M. Gutteling, Dr. C.
Plaastert, Dr. J. K. van Hamer, J. P. X.
Homoet, Dr. J. J.
Horst, Dr. S. van der Imans, Dr. M.
Juda, Dr. M.
Koster, Prof. Dr. W.
Krol, Dr. S. P.
Knijper, Dr. A. M.
Laidlaw Purves, Dr. W. Ledeboer, Dr. L. R. E.
Iroeff, Dr. W. Rutgers van der
quot;Wijbe.
Amsterdam.
Genderingen.
Rotterdam.
Arnhem.
Utrecht.
Utrecht.
Groningen.
Utrecht.
Utrecht.
Paramaribo.
Utrecht.
Utrecht.
Haarlem.
Utrecht.
Utrecht.
den Haag.
Amsterdam.
Amsterdam.
Medemblik.
Samarang.
’s Gravenhage.
Amsterdam.
Sommelsdijk.
Leiden.
Buitenzorg.
’s Gravenhage. Zeist.
Ned. Oost-Indië.
Heusden.
Leeuwarden.
quot;W oerden. Utrecht.
Deldeu.
Amsterdam.
Batavia.
Soerabaya.
Leeuwarden.
Arnhem.
Amsterdam.
Utrecht.
Amsterdam.
Utrecht.
Dordrecht.
’s Hertogenbosch.
Londen.
Samarang.
Leiden.
Dtreolit.
Kampen.
Arnhem.
Kaapstad.
’s Gravenhage. Groningen.nbsp;Nijmegen.nbsp;Utrecht.
Tiel.
Amsterdam.
Haarlem.
Amsterdam.
Amsterdam.
Rolterdam.
Zeist.
llotterdam.
Maarsen.
Wijk bij Duurstede. Goes.
Pau (Erankrijk.) ’s Gravenhage.nbsp;Middelburg.nbsp;Leeuwarden.
Loncq, Prof. Dr. G. J.
Lubach, Dr. D.
Maats, Dr. 0.
Manikus, Dr. J. P.
Moll, Dr. J. A.
Mulder, Dr. M. E.
Isioorduijn, Dr. C.
Oudemans, Prof. Dr. J. A. C. Pameijer, Dr. J. K.
Place, Prof. Dr. Th.
Poll, Jhr. J. W. M. van de Pralil, Dr. J.
Hijnberk, Dr. N. van Sohmidt, Dr. E. J. J.
Snellen, Dr. K.
Stemberg, Dr. N. J. A. C.
Striek van Linsohoten, Jhr. Mr. J. C. Verbeek, Dr. W. J. L.
Verschoor, Dr. N. J. E.
Voogt, Dr. J. E. do VEeiy, Dr. D. L. vannbsp;Wind, Dr. S. Dobbelaer denbsp;Ypeij, Dr. N.
Atbloue, Gravin van nbsp;nbsp;nbsp;Ellekom.
Beaufort, Jonkvrouwe de nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht
Bichon Visch, Jonkvrouwe M. J. nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravenhage.
Borski, Jonkvrouwe M. S. A. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.
Brakell tot den Brakell, J. Baronnes van nbsp;nbsp;nbsp;Arnhem.
Bruin, Mevrouw de nbsp;nbsp;nbsp;Middelburg.
Castro, geb. ïeixeira de Mattos, Wed. M. Henriquez de Amsterdam. Eeghen, geb. A. 0. Huijdecoper, Wed. P. vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.
Gevers van Endegeest, Mevrouw nbsp;nbsp;nbsp;Endegeest.
Goltz, geb. des Tombe, Douairière Gravinne v. d. ’s Gravenhage. Holmberg de Beckfeldt, Jonkvrouwe Claranbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t Loo.
Huijdecoper, Jonkvrouwe Q. M. J. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.
Ittersiim, geb. Sandberg, Baronnesse van nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.
Janssens, geb. Arriëns, Mevrouw nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravenhage.
Kaa, Jonkvrouwe A. G. van der nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht.
Korteweg, Mevrouw nbsp;nbsp;nbsp;Middelharnis.
Lidth de Jende, Mevrouw O. C. A. van nbsp;nbsp;nbsp;Tiel,
Lijklama a Nijeholt, Jonkvrouwe nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.
Meerten, Mejufvronw O. O. van nbsp;nbsp;nbsp;Gouda.
Mendes, Mejufvronw R. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.
Meijen, Mejufvronw A. H. nbsp;nbsp;nbsp;Zeist.
Nagell, geb. van Pallandt, Baronnesse van nbsp;nbsp;nbsp;Zwolle.
Sillem, Alevrouw nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.
Straalman, geb. Hodshon, Vrouwe Douairière Witsen Am.sterdam. Vogel, Alejufvrouw Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.
-ocr page 33-Vollenlioven, gob. Snellen v. Vollenlioven. Mevrouw v. Arnhem.
Wood, Miss Yvoy, Jonkvrouwe d’
Zuljlen van Nijevelt, Vrouwe Ilouairière van
Akersloot van Houten, K. A.
Arnhem, Het Burgerweeshuis
Aulnis de Bourouill, Prof. Mr. J. Baron d’
Baelde, 11.
Beer, S. J. de
Beets j Prof. Dr. Nicolaas
Berg, H. P. J. van den
Berkhout, Jhr. Mr. P. J. ïeding van
Binsbergen, J. van
Blauckenhagen, Mr. O. M.
Blussé van Zuidland, P.
Boelens van Bijsinga, Jhr. Mr. van Boelens, M. J. H. vannbsp;Boers, de Wit
Boeije, Jhr. L. M. Schuurbeoque Boonen', J. Staatsnbsp;Borski, J.
Boseh, Mr. W. J. M. nbsp;nbsp;nbsp;^
Bosch van Drakenstein, Jhr. Mr. L. P. H. J. Bruins, L. denbsp;Bunge, J.
Buuge, J. P. G.
Bunge, J. W.
Buijs Ballot, Prof. Dr. O. H. D.
Biilandt, Mr. C. J. E. Graaf van Bijleveld, Mr. P. P.
Canneman, E.
Chabot, J. A.
Christo ffelse,
Citters, Jhr. van Cleroq, de
Cooth, Dr. L. ï. W. van Cordes, P’. W.
Cramerus, E. W.
Criellart, J. W. A.
Daumiller, W.
Driessen, W. A.
Dussen, Jhr. E. van der Duijn, P. M. Baron van dernbsp;Eek, Mr. L. J. vannbsp;Eeghen, C. P. vannbsp;Eeghen, J. vannbsp;Enscuedé, Mr. J. J. C.
Etty, Th.
Londen. Amsterdam.
’s Gravenhage.
’s Gravenhage.
Utrecht.
Botterdam.
Utrecht.
Utrecht.
Samarang.
Amsterdam.
Arnhem.
Utrecht.
Dordrecht.
Leeuwarden.
Leeuwarden.
Neerlangbroek.
’s Gravenhage.
Amsterdam.
Amsterdam.
Utrecht.
Amsterdam.
Beek.
Amsterdam.
Amsterdam.
Botterdam.
Utrecht.
’s Gravenhage. Nijmegen.
’s Gravenhage.
Botterdam.
Euspeijk.
Twello.
Amsterdam.
Breda.
Samarang.
Amsterdam.
Botterdam.
Ned. Oost-Indië. Soerabaya.
’s Gravenhage.
’s Gravenhage.
Arnhem.
Amsterdam.
Amsterdam.
Soerabaya.
Arnhem.
Evekink, H. nbsp;nbsp;nbsp;Zutplien.
Everwijn, A. L. nbsp;nbsp;nbsp;Arnhem.
Gevaerts van Simonshaven, Jhr. P. O. H. nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravenhage.
Gey van Pittius, Luit. Kol. A. 11. W. nbsp;nbsp;nbsp;Ned. Oost-Indië.
Glaser, J. S. nbsp;nbsp;nbsp;Samarang.
Goldenbcrg, C. A. G. nbsp;nbsp;nbsp;Deventer.
Goldschmidt, H. P. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.
Hacke van Mijnden, Mr. Henri nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.
Haeften, Jhr. C. G. van nbsp;nbsp;nbsp;Soerabaya.
Heeokeren, Mr. C. W. 31. van nbsp;nbsp;nbsp;Samarang.
Heineken, W. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.
Hoeven, Dr. P. Tempelman van nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.
Hooft van Benthuizen, O. B. ’t nbsp;nbsp;nbsp;Dordrecht.
Hontlmijsen, B. van nbsp;nbsp;nbsp;Samarang.
Hugenpoth tot Aerdt en Berenclauw, Baron van nbsp;nbsp;nbsp;Zevenaar.
Insmger, J. H. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.
Jacob, Mr. E. H. ’s. Commissaris des Konings. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.
Jacob, P. E. ’s nbsp;nbsp;nbsp;Utreclit.
Jacobson, L. J. nbsp;nbsp;nbsp;llotterdam.
Jochems, Mr. J. nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravenhage.
Joncheere van Harmelen, nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Harmelen.
Jong, Dr. de, voor nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. A. de M., Dr. Ed. 8.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravenhage.
Jonge, Jhr. W. A. C. de nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravenhage.
Jurgens, J. nbsp;nbsp;nbsp;Oss.
Kattendijke, Mr. J. M. Baron Hnljssen van nbsp;nbsp;nbsp;Arnhem.
Kempenaer van Poppenhuizen, de nbsp;nbsp;nbsp;Ijeeuwarden.
Kempenaer, Mr. J. M. de nbsp;nbsp;nbsp;Arnhem.
Kiestra, nbsp;nbsp;nbsp;Ee (Eriesland.)
Kleiweg, de Erven J. nbsp;nbsp;nbsp;Hillegersberg.
Kol, È. H. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.
Kolff, C. nbsp;nbsp;nbsp;G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam.
Kolff, C. nbsp;nbsp;nbsp;J. van Santennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam.
Kolff, D. nbsp;nbsp;nbsp;H.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam.
Koopmans, Mr. R. nbsp;nbsp;nbsp;Haarlem.
Kooij, Jan nbsp;nbsp;nbsp;Bunschoten.
Korte, Jhr. P. L. W. de nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravenhage.
Kreenen, Dr. nbsp;nbsp;nbsp;Zwolle.
Kijmmell, Mr. P. nbsp;nbsp;nbsp;Leeuwarden.
Langerhuizen, Lz., P. nbsp;nbsp;nbsp;Huizen.
Lankhorst, J. H. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.
Ledeboer, Bz. L. V. nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam.
Leis, Murk nbsp;nbsp;nbsp;Alblasserdam.
Lindeboom, L. nbsp;nbsp;nbsp;Zwolle.
Loopuijt, nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Schiedam.
Luden, j. nbsp;nbsp;nbsp;Amsterdam.
Lijoklama a Nijeholt, J. A. nbsp;nbsp;nbsp;’s Gravenhage.
Lijnden, Mr. R. W. Baron van nbsp;nbsp;nbsp;Middelburg.
Mees, J. R. nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam.
Mees, R. nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam.
Mees, R. A. nbsp;nbsp;nbsp;Rotterdam.
Meijen, J. P. nbsp;nbsp;nbsp;Middelburg.
Meijners, S. nbsp;nbsp;nbsp;Middelburg.
-ocr page 35-Michiels van Kessenicli, J. A. 11.
Modcra, Charles Moll, JBz., J.
Muller, Joan
Muralt, Jlir. Mr. J. L. B. de Mijnlief, Az., F.
Mijiilief, Az., G. M.
Mijnssen, J. J.
Mijnssen, J. W.
Naameii van Eemnos, Mr. A. van Nahiiijs, Mr. Baronnbsp;Nauta, Starnbsp;Népveu, C.
IVeuteboom, P.
Nienhuis.
Nieuwe Toufje, Commissie van Heel- en Vroedmeesters te
Nijmegen, Begenten van het Oud Burger Gasthuis te
Nijmegen, de beide Mheshuizen te
Nijvenheim, G. P. VV. Baron van Neukirchen genaamd
Oudheusden, van
Pauw van JVieldrecht, Bidder C.
Plate, Jr., J. G.
Poel, Mr. J. D. van der Potter, J. de
Quarles van Ufford, Jhr. L. J.
Ham, Jhr. Mr. Ph.
Bau van Gameren, Mr. J.
Biemsdijk, Jhr. Mr. A. Igt;. van
Biemsdijk, Jhr. Mr. J. C. M. van
Boëll, W. P. Baron
Boo, G. J. H. de
Bosenthal, George
Bueb, C.
Salomonson, Herman Salomonson, M. Wertiieimnbsp;Santhcuvel, Jhr. Mr. H. L. W. van dennbsp;Santheuvel, Jhr. Mr. P. H. J. van dennbsp;Scheltinga, Dr. M. de Blocq vannbsp;Sohimmelpenninek, Jhr. Mr. P. J. C.
Sohluter, A. H.
Schober Mr. J. H.
Schwartzenberg en Hohenlansberg, P. Baron thoe Sicoama van Sloohteren, W. Horanbsp;Smit, Jz., J.
Smit, L.
Sneek, Voogden van het Old-Burgerweeslmis, te Snouek Horgronje,
Soesman, T.
Sterling, Mr. J. J. Uijtwerf Stoop van Zwijndreoht, A.
Boermond.
Domburg.
’s Gravenhage.
Amsterdam.
Utrecht.
Nieuwerkerk aan den IJssel.nbsp;Nieuwerkerk aannbsp;den IJssel.nbsp;Amsterdam.nbsp;Amsterdam.nbsp;Zwolle.
Arnhem.
Sappemeer.
Amersfoort.
Wijhe.
Amsterdam.
Wiesbaden.
Woerden.
Zeist.
Samarang.
Ameide.
’s Gravenhage.
Haarlem.
Utrecht,
Arnhem.
Utrecht.
Utrecht.
’s Gravenhage.
Dubbeldam.
Amsterdam.
Rotterdam.
Samarang.
Almelo.
Dordrecht.
Dordrecht.
Oranjewoud.
Amsterdam.
Utrecht.
Utrecht.
Zeist.
Groningen.
Kinderdijk.
Kinderdijk.
Middelburg.
Samarang.
Utrecht.
Dordrecht.
de
straal, M. van der Straal, N. van dernbsp;Suermondt, B.
Swinderen, Jlir. Mr. van Tandheelkundig Genootschap, Ned.nbsp;ïhiebout, Mr. J.
Tiedeman, J. M. ïienhoven, Mr. G. vannbsp;Veeokens, van den Broeknbsp;Velden, Jlir. J. J. Lainpsius van dernbsp;Veldwijk, Mr. K.
Verbreek, G. J.
Ver Loren, Mr. G. J.
Verschuer, B. B. Baron van Virulij, J. P.
Voorlioeve, Hz., J.
Voorhoeve, J. A. C.
Vorden, Bd.
Vos van Hagenstein, A.
Vos van’Nederveen Oappel, Mr. C. L Voute, Mr. Caesarnbsp;Vrolik, Dr. A.
Waal, B, de Waller, Mr. H.
Warneoke,
Wassenaer, K. G. O. Baron van Wessem, J. C D. vannbsp;Willink, J. H.
Wijk, H. H. van
Yvoy van Mijdrecht, Mr. D. M. M. Baron d’ Hangest d’ Zalt-Bomuiel, Het Groot Gasthuis te
Botterdam.
Botterdam.
Aken.
Bijs.
Utrecht.
Zwolle.
’s Gravenhage.
Amsterdam.
Samarang.
Utrecht.
Arnhem.
Dordrecht.
Utrecht.
Arnhem.
Gouda.
Botterdam.
Botterdam.
Samarang.
Dordrecht.
’s Gravenhage.
Samarang.
Arnhem.
’s Gravenhage.
Utrecht.
Samarang.
Almen.
ïiel.
Oegstgeest.
Samarang.
’s Gravenhage.
DOOK
Dr. w. einthoven.
INLEIDING.
1. In 1850 merkte Prof. D o n d e r s bij zich zei ven op, dat na zwakke indruppeling van atropine^ onder eenigs-zins verwijde pupil en vermindering der accommodatie,nbsp;mikropsie ontstond gt;). De verklaring daarvan zocht hijnbsp;in het verzwakte accommodatie-vermogen, ten gevolgenbsp;waarvan sterker inspanning gevorderd werd, om voorwerpen op zekeren afstand scherp te zien. De willekeurige aanstoot tot die accommodatie zou, namelijk, denbsp;voorstelling kunnen geven van grootere nabijheid, ennbsp;terwijl de hoek, waaronder bekende voorwerpen werdennbsp;gezien, bij die voorstelling onveranderd bleef, zoudennbsp;die voorwerpen zich kleiner moeten vertonnen.
F ö r s ter 2) ^ die eenige jaren later hetzelfde verschijnsel waarnam en uitvoerig beschreef, verklaarde het op gelijke wijze als Donders. Hij voegde er bij, dat uitnbsp;de mikropsie verder secundair de voorstelling kon geborennbsp;worden, dat het voorwerp verder zou verwijderd zijn van
1) nbsp;nbsp;nbsp;Ned, Lancet, 2* Serie, 6' Jaargang. 1850, bl. 607.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Ophthalmologische Beitrage von Dr. R. Fors ter. 1862. S. 69.
1
-ocr page 38-het oog, — merkwaardig genoeg, in strijd met het onbewust besluit van grootere nabijheid, uit de gevorderde sterkere inspanning der accommodatie voortgevloeid.
Uitvoerig behandelt ook Aubert die verschjjnselen in zijne Physiologie der Netzhaut l), zich daarbij aan dezelfdenbsp;verklaring houdende, zoowel ten aanzien der mikropsienbsp;als der secundaire voorstelling van grooteren afstand.nbsp;Volgens Aubert zouden de voorwerpen tot tweemalennbsp;kleiner worden gezien dan met het normale oog.
2. Een tweede verschijnsel, dat den invloed der gevorderde accommodatie op de voorstelling van afstand scheen te bewijzen, merkte Prof. Donders eenigenbsp;jaren later, in 1868, toevallig op.
Hij had te Leipzig eene kamer betrokken, waarvan het behangsel een net van breede helder gele strepennbsp;vertoonde op een fijn zwart gestreepten blauwen grond.nbsp;Terwijl hij nu op een afstand van 10 tot 12 voet naarnbsp;den wand zag, plaatste zich op eens het net van gelenbsp;strepen vóór den blauwen muur en kreeg het voorkomennbsp;van een traliewerk, dat meer dan 20 c.M. er van verwijderd was.
De illusie was zoo volkomen, dat hij onwillekeurig naar den muur ging, waarbij het traliewerk meer ennbsp;meer tot den blauwen grond naderde en eindelijk daarmeenbsp;zoo goed als samenviel.
Een tweede bewijs van de volkomenheid der illusie ligt daarin, dat, bij beweging van het hoofd heen ennbsp;weer, het traliewerk vóór den wand scheen te bewegen, —
1) nbsp;nbsp;nbsp;Breslau, 1865.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Wetensch. bijbladen , beboerende bij het jaarverslag van hetnbsp;Ned. Gasthuis voor Ooglijders over 1868, hl. 111.
-ocr page 39-klaarblijkelijk, omdat het daarbij in betrekking tot den wand werkelijk stil stond, met andere woorden, omdatnbsp;de parallaetische beweging ontbrak, die een wezenlijknbsp;traliewerk vóór den muur bij beweging van het hoofdnbsp;zou vertoond hebben.
Voor Ludwig, die het net ook als een traliewerk zag, verdween echter de illusie bij beweging van het hoofd,nbsp;juist, zooals Ludwig meende, wegens het uitblijven dernbsp;'gevorderde parallaetische beweging. Op Zöllner, dienbsp;hem vergezelde, werkte de illusie niet sterk.
Sedert dien tijd werd het verschijnsel ieder jaar, in verschillende vormen, alhier als college-proef vertoond ennbsp;schenen in het algemeen de toehoorders zich van hetnbsp;schijnbare afstandsverschil te overtuigen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;In de beide gevallen werd aan de uitkomst vooralnbsp;daarom beteekenis gehecht, omdat daarbij alléén verschil innbsp;accommodatie, zonder verandering der convergentie, in hetnbsp;spel was, en dus het eifect der accommodatie, geheel afgescheiden van dat der convergentie, werd waargenomen.nbsp;En hierin scheen tevens de verklaring te liggen van hetnbsp;groote eifect der inspanning, die veel sterker zijn moet,nbsp;wanneer de accommodatie zonder verandering van convergentie plaats heeft.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Onlangs nu handelde Prof. Donders l) over denbsp;schijnbeweging op schilderijen, bij plaatsverandering vannbsp;den beschouwer, welke schijnbeweging hij aan het uitblijven der parallaxe toeschrijft, die men bij de voorstelling der derde dimensie moest verwachten. Bij die gelegenheid gaf hij een analyse van de generatoren onzer
1) Prooes-verb. Kon. Akad. v. Wetenschappen, 31 Januari 1885.
-ocr page 40-voorstelling der derde dimensie, zoowel bij het zien van schilderwerken als bij het beschouwen van voorwerpen innbsp;de ruimte. Die der laatste brengt hij tot twee kategorieënnbsp;terug, tot de indrukken, als zoodanig, en tot de bewegingen, waaronder de indrukken zich wijzigen, —nbsp;naast en boven welke de binoculaire stereoscopie zich innbsp;de nabijheid althans doet gelden.
Tot de tweede kategorie rekende hij nu ook de accommodatie, daarbij opmerkende, dat, hier, zooals bij bewegingen in ’t algemeen, niet de beweging zelve, maar de bewuste aanstoot tot beweging de voorstelling bepaalt.
Donders betoogt, dat de schilder tot het voortbrengen van het effeet der derde dimensie op het doek niet alleennbsp;over de generatoren der eerste kategorie beschikt, maarnbsp;bovendien door geschikte kleurenkeus de accommodatienbsp;aan dat effect kan dienstbaar maken.
„Voor warme kleuren,” zegt hij „wordt meer inspan-„ning der accommodatie gevorderd dan voor koele, en „door een gelukkig samentreffen wijkt dus het blauwnbsp;„verschiet, terwijl figuren en voorwerpen in warmennbsp;„toon op den voorgrond treden.”
5. Intusschen had die verhandeling hem aanleiding gegeven, om den invloed der accommodatie op de voorstelling van afstand bij verschil van kleur nader te onderzoeken.nbsp;Hoofdzakelijk werden afwisselende regels van roode ennbsp;blauwe letters (Romeinsche hoofdletters, 8 c.M lang, 4nbsp;c.M. breed) '), van levendige kleuren, zoowel op zwartnbsp;fluweel als op wit papier onderzocht.
1) Eene proeve van dergelijke wat kleinere letters vindt men als plaat bij dit proefschrift; hoewel niet krachtig van kleur ennbsp;niet op volkomen zwarten grond, zijn ze voldoende, om van hetnbsp;verschijnsel eene voorstelling te geven.
-ocr page 41-De uitslag nu van dat onderzoek was niet bevredigend.
Voor Donders zelven en voor vele anderen was het resultaat duidelijk, ja bijzonder treffend. Hij zag de roodenbsp;letters vóór de blauwe, alsof ze er in werkelijkheid voornbsp;stonden, gebonden aan hare plaats op een afstand, die zichnbsp;vrij nauwkeurig liet schatten en regelmatig toenam, wanneer hij zich van het vlak verwijderde, afnam, wanneer hijnbsp;er toe naderde. Ook constateerde hij, terwijl de illusienbsp;volkomen was, bij zijdelingsche beweging van het hoofd,nbsp;evenals bij het traliewerk op den muur, het voorbij elkander schuiven der letters in tegengestelden zin van denbsp;parallaxe, die de illusie deed verwachten.
Maar, in tegenstelling met deze uitkomst, was het effect bij anderen onzeker of onbestendig, of werd zelfsnbsp;het tegendeel gezien — de blauwe figuren vóór denbsp;roode, — bij sommigen met een duidelijkheid, die bijnbsp;beweging van het hoofd ook de schijnbaar parallactischenbsp;beweging in tegengestelden zin te voorschijn riep.
6. Dit verschil in uitkomst nu was geheel raadselachtig. Voor alle oogen is het gebrek aan achromasie ontwijfelbaar gelijk en moet dus in gelijken zin zijn invloed opnbsp;de gevorderde accommodatie doen gelden. En die invloednbsp;kan geen andere zijn, dan dat roode voorwerpen, die,nbsp;om scherp te worden gezien, sterker inspanning der accommodatie vorderen, schijnbaar nader tot het oog tredennbsp;dan blauwe. De aecommodatie-hypothese bleek dus alvastnbsp;onvoldoende te zijn tot verklaring van het verschijnsel.nbsp;Komt ze ook al in aanmerking, zoo moeten althans nognbsp;andere oorzaken in het spel zijn, zelfs zoodanige, die eennbsp;overwegenden invloed kunnen verkrijgen en het verschijnsel omkeeren. — Al verder werd opgemerkt, dat, bij hetnbsp;raonoculaire zien, het schijnbare afstandsverschil bijna
-ocr page 42-geheel wegvalt, een invloed, waarvan de accommodatie-hypothese ook niet voldoende rekenschap geven kan. Wel moge bij het monoculaire zien het effect geringer zijn,nbsp;terwijl de accommodatie, niet langer aan onveranderlijkenbsp;convergentie gebonden, vrijer spel heeft; maar onmogelijknbsp;kon het effect hierdoor geheel worden opgeheven. — Ennbsp;evenzeer schoot de hypothese te kort tot verklaring vannbsp;hetgeen omtrent den invloed van brilglazen en van hetnbsp;verschil van witten en zwarten achtergrond werd opgemerkt.
Bij het doen der proeven , op uitnoodiging van Prof. Donders, deelde hij mij al deze tegen de accommodatie-hypothese gerezen bezwaren mede en stelde mij voor,nbsp;de verschijnselen bij mij zelven en bij anderen stelselmatignbsp;te onderzoeken, er op wijzende, dat het vooral van belang zou zijn, de verstrooiingscirkels na te gaan en hetnbsp;verschil bij monoculair en binoculair zien in het oog tenbsp;houden. Hij onderstelde, dat het onderwerp zou blijkennbsp;voor een academisch proefschrift niet ongeschikt te zijn.
Aan dat voorstel heb ik gaarne gevolg gegeven, en hieraan heeft men het hier volgend onderzoek te danken,nbsp;waarbij Prof. Donders mij ook verder met raad ennbsp;daad bijstond. Hoewel klein van omvang, heb ik gewaagd,nbsp;het der Faculteit als proefschrift aan te bieden.
In het verkregen resultaat vond ik aanleiding, om ook een nadere studie te maken van de mikropsie, waarvannbsp;de algemeen aangenomen verklaring eveneens berust opnbsp;de voorstelling van afstand onder den invloed der accommodatie. Daaromtrent zal ik aan het slot misschien nognbsp;het een en ander mededeelen.
-ocr page 43-EIGEN ONDERZOEK.
7. nbsp;nbsp;nbsp;Al aanstonds hield ik mij bezig met het herhalennbsp;en het vergelijken der proeven bij monoculair en binoculair zien. Binoculair ziende, waarbij het afstands-verschil duidelijk was, zag ik het telkens verdwijnen ennbsp;terugkeeren bij de beweging der hand voor en vannbsp;het eene oog. Ook bij lange fixatie met één oog blevennbsp;de roode en blauwe letters in hetzelfde vlak; maarnbsp;bij het openen van het tweede drong zich het afstands-verschil weldra onweerstaanbaar aan mij op, een verschil,nbsp;dat verder constant bleef en zich zeer wel liet schatten , — geheel in overeenstemming met de waarnemingnbsp;bij ware stereoscopie. Ik stelde mij daarom de vraag, ofnbsp;niet in werkelijkheid stereoscopie daarbij in het spel was,nbsp;en al spoedig overtuigde ik mij, dat, bij asymmetrie vannbsp;ieder oog, met symmetrie der oogen in betrekking totnbsp;elkander, in de netvliesbeelden van verschillend gekleurdenbsp;punten inderdaad een grond voor stereoscopie te vinden was.
8. nbsp;nbsp;nbsp;In een symmetrisch oog , waarvan de oogas en de ge-zichtslijn samenvallen en loodrecht gaan door het middennbsp;eener volkomen ronde pupil, zouden alle gefixeerde puntennbsp;volkomen ronde verstrooiingscirkels vormen, welker middelpunten zouden samenvallen met het fovea-beeld vannbsp;het gefixeerde punt, waarvoor het oog is geaccommodeerd; want de lichtkegels van alle gefixeerde puntennbsp;zouden mathematische kegels zijn, met een gemeenschappelijke as. Maar het normale oog is niet symmetrisch. Denbsp;fovea ligt aan de temporaalzijde der oogas, en de gezichtslijnnbsp;van het gefixeerde punt, door het (vereenigde) knooppunt
-ocr page 44-van het oog op de fovea gericht, vormt daarmee een hoek, gemiddeld van ongeveer 5 graden, hoek « genoemd.
Het gevolg daarvan is, dat bij accommodatie voor een bepaalde lichtsoort, b. v. voor homogeen rood, hetnbsp;middelpunt van den verstrooiingscirkel van meer breekbaar, b. V. blauw licht, door hetzelfde punt uitgezonden,nbsp;niet met het beeld van het roode licht samenvalt.
Fig. 1 maakt het aanschouwelijk, — om het effect te
-ocr page 45-verduidelijken, met sterke overdrijving der asymmetrie (excentrische ligging der fovea en groote hoek «) ennbsp;van het verschil van breekbaarheid der roode en blauwenbsp;stralen, wier resp. brandpunten, zooals later hij de berekening blijken zal, in werkelijkheid slechts weinig uiteenliggen. A A' is de oogas, c de fovea centralis vannbsp;het netvlies, k het vereenigde knooppunt, pkc de ge-zichtslijn, « de hoek tusschen oogas en gezichtslijn.
Wij stellen ons nu voor, dat het oog voor de van zeker punt uitgaande blauwe stralen geaccommodeerd is,nbsp;die zich in c, een punt der fovea centralis, vereenigen.nbsp;De roode stralen r' r en rquot; r, van hetzelfde punt uitgaande, zouden dan eerst achter het netvlies in rnbsp;samentreffen, en op het netvlies een verstrooiingscirkelnbsp;vormen r, r,. Het middelpunt van dien verstrooiingscirkel (tevens genoegzaam het zwaartepunt der intensiteitnbsp;van den verstrooiingscirkel) bevindt zich op het streepje,nbsp;dat aan de temporaalzijde van c, het brandpunt dernbsp;blauwe stralen, gelegen is, en aan dit middelpunt zounbsp;ook de kleine verstrooiingscirkel beantwoorden der roodenbsp;stralen, zooals hij bij accommodatie voor de blauwe innbsp;werkelijkheid voorkomt.
Met het afgebeelde oog — het rechter, van boven gezien — is het linker symmetrisch, en in het linker ligtnbsp;het middelpunt dus evenzeer aan de temporaalzijde van c.
9. Stellen wij ons nu voor, dat de roode stralen zijn uitgezonden door een punt, een weinig boven het puntnbsp;gelegen, waarvan de blauwe stralen uitgaan, dan zullen,nbsp;bij het fixeeren van het laatste de beelden van het eerstenbsp;een weinig temporaalwaarts van den verticalen meridiaannbsp;liggen, evenals zij, uitgaande van hetzelfde punt als denbsp;blauwe, temporaalwaarts liggen van c.
-ocr page 46-Welnu, half beelden, die nabij de fovea in een verticalen meridiaan liggen, geven de voorstelling vannbsp;een voorwerp, op gelijken afstand gelegen als het gefixeerde ; daarentegen, temporaalwaarts daarvan gelegen,nbsp;ontwikkelen zij, naar de wetten der stereoskopie, voor hetnbsp;daaraan beantwoordende punt de voorstelling van geringerennbsp;afstand. Het roode punt zal dus nader schijnen, hetnbsp;blauwe verderaf gelegen.
De onderlinge afstand der halfbeelden is natuurlijk gelijk, wanneer het punt, dat de roode stralen uitzendt,
punt gelegen is, en het resultaat is dus evenzeer, dat het punt iets verder afgelegen schijnt dan het gefixeerde.
10. nbsp;nbsp;nbsp;Debetrekkelijke ligging van rood en blauw beeldnbsp;op het netvlies is dezelfde, wanneer het oog niet voornbsp;de blauwe maar voor de roode stralen geaccommodeerdnbsp;is. Ook dit moge de constructie leeren.
In fig. 2 is AA' weder de oogas, c de fovea centralis, /c het knooppunt, p k c Ae gezichtslijn en « de hoek tus-schen oogas en gezichtslijn. Hier nu zijn r'c en rquot;c denbsp;roode stralen, die zich in de fovea c vereenigen. Daarentegen overkruisen zich de sterker breekbare blauwe b' bnbsp;en bquot; b in b en vormen op het netvlies den verstrooiings-cirkel b, b^, waarvan het streepje, aan de nasaalzijdenbsp;van c gelegen, het middelpunt (tevens genoegzaam hetnbsp;zwaartepunt der intensiteit) is. — In fig. 1 lag hetnbsp;streepje aan de temporaalzijde van het brandpunt dernbsp;blauwe stralen; hier ligt het aan de nasaalzijde van datnbsp;der roode stralen: in beide gevallen is dus de betrekkelijke ligging van de beelden der roode en blauwe stralennbsp;dezelfde en dus ook het stereoskopische effect gelijk.
Inderdaad zien wij bij het fixeeren van de roode punten de blauwe in gekruiste half beelden, bij het fixeeren van denbsp;blauwe de roode in gelijkzijdige: dus de roode altijd naderbij.
11. nbsp;nbsp;nbsp;Bij de gewone stereoscopie komen bij het afwisselend fixeeren der meer en minder verwijderde punten,nbsp;naast de halfbeelden , voor de voorstelling van afstand ooknbsp;nog de veranderingen van convergentie in aanmerking.
Treedt die insgelijks in werking bij het afwisselend zien naar het roode en blauwe punt?
Dit zou het geval zijn, wanneer men, met de verandering van het gefixeerde punt, niet tevens de accommodatie wijzigde naar de kleur; dan zou het verschil van lig-
-ocr page 48-ging der halfbeelden , in betrekking tot het gefixeerde punt, inderdaad verandering van convergentie meebrengen. Maar bij jeugdige personen althans zal de accommodatie voor het nieuw gefixeerde punt wel onbewustnbsp;in werking treden, en dan wordt onveranderlijk dezelidenbsp;convergentie gevorderd, welke ook de breekbaarheid zijnbsp;van het licht. Intusschen, waar van convergentie-veran-dering geen sprake zijn kan, doet zulks, zooals stereosko-pische proeven onder verlichting met den electrischennbsp;vonk te over leerden, mits de oogen zich op een bepaaldnbsp;punt richten konden i), weinig afbreuk aan de stereoscopische voorstelling.
12. Bovenstaande uitkomsten werden verkregen in de onderstelling (fig. 1 en 2), dat in het asymmetrische oognbsp;de oogas loodrecht midden door de pupil gaat. Hiertoenbsp;nadert inderdaad de ligging van de pupil in een vrij grootnbsp;aantal oogen. Het snijpunt der gezichtslijn is dan naar denbsp;nasaalzijde in de pupil verschoven, des te meer, zooals eennbsp;blik op fig. 1 en 2 leert, hoe grooter de hoek « is en hoenbsp;dieper het knooppunt ligt, en in verband hiermede schijnen,nbsp;zooals gebleken is, de roode figuren nader dan de blauwe.
Maar in de meeste oogen beantwoordt het midden der pupil niet aan de ongeveer door het midden der corneanbsp;. gaande oogas en is naar de nasaalzijde verschoven. Ditnbsp;blijkt vaak reeds bij eenvoudige beschouwing van hetnbsp;oog en is verder uit de bepalingen van Horstman 2)nbsp;en anderen overtuigend gebleken. Zoodoende kan de gezichtslijn, vooral wanneer hoek cc betrekkelijk kleiii is,nbsp;het midden der pupil bereiken en zelfs overschrijden.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. de proeven van Donders, in Ned. Archief voor genees- en natuurkunde. II. bl. 303. 1865.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Idem S-quot; Serie D. V. bl. 177.
-ocr page 49-Er is nu wel geen nadere constructie noodig, om te doen inzien, dat daarmede de roode en blauwe punten innbsp;hetzelfde vlak worden gezien, — resp. bij het overschrijdennbsp;der pupil, de blauwe zelfs meer naar voren dan denbsp;roode. Van de individueele verschillen, die in de betrekkelijke diepte-ligging van de roode en blauwe puntennbsp;worden waargenomen, is hiermede rekenschap gegeven.
13. De beteekenis van de zijdelingsche verschuiving der pupil voor de diepteligging der gekleurde beeldennbsp;laat zich proefondervindelijk op verrassende wijze aan-toonen. Daartoe heeft men slechts de pupillen van denbsp;neus- of van de slaapzijde te bedekken. De partiëelenbsp;bedekking aan de slaapzijde staat gelijk met de verschuiving der pupil naar de neuszjjde en, omgekeerd, denbsp;bedekking aan de neuszijde met de verschuiving naar denbsp;slaapzijde. Wie de roode letters vóór de blauwe ziet,nbsp;behoeft slechts de pupillen van de slaapzijde te bedekken,nbsp;om de roode te zien terugtreden en weldra achter denbsp;blauwe te zien wijken, en bedekt hij de pupillen van denbsp;neuszijde, dan treden de roode meer en meer naar voren, —nbsp;bij het nemen der proef op eenen afstand van 4 of 5nbsp;meters, ten slotte tot verscheiden decimeters. En wienbsp;de blauwe letters vóór de roode ziet, bedekke de pupillennbsp;van de neuszijde en hij zal de blauwe eerst in het vlaknbsp;der roode zien wijken en het vervolgens zien overschrijden.
Het bedekken der pupillen kan geschieden met een paar smalle visite-kaartjes, liefst zwart gemaakt. Ooknbsp;één kaartje, voor één der oogen geschoven, vertoontnbsp;reeds het genoemde effect, doch slechts ten halve ennbsp;bovendien niet ongestoord, omdat het half beeld van hetnbsp;bedekte oog daarbij aan lichtsterkte verliest. Yoor nauwkeurige proeven, met quantitatieve bepaling, moet men
-ocr page 50-14
het hoofd bevestigen (door inbijten der tanden) en twee plaatjes voor de oogen schuiven, die door schroeven, metnbsp;in tegengestelden zin gesneden draad, gelijktijdig de randennbsp;der pupillen bereiken en bij verder draaien zich symmetrisch van en naar elkander bewegen.
Sterk vertoont zich vooral het effect, wanneer men de pupillen beide door atropine heeft verwijd, en men kannbsp;dan gebruik maken van plaatjes met ronde openingen,nbsp;die zich als kleine pupillen symmetrisch nasaal- en temporaal waarts voor de groote pupillen laten bewegen.
De hier medegedeelde proeven zijn niet alleen gewichtig, omdat zij den invloed van de ligging der pupil ontwijfelbaar aantonnen, maar bovendien, omdat ze, voor eenieder,nbsp;allen twijfel omtrent verschil van diepte-ligging bjj onbedekte pupillen opheffen.
14. Bij Bruecke ') vinden wij, onder den titel: „mangelhafte Centrirung”, een waarneming geboekt, die denbsp;relatieve verschuiving van verschillend gekleurde beeldennbsp;voortreffelijk illustreert. Met één oog naar een rechtenbsp;verticale streep ziende, boven en onder rood, in hetnbsp;midden blauw, op zwarten grond, merkte hij op, dat hetnbsp;blauwe stuk naar de eene, de beide roode naar de tegengestelde zijde zjjn afgeweken, en wel voor verschillendenbsp;oogen in verschillende richting.
Bruecke ziet daarin het bewijs, „dass das mensch-„liche Auge nicht richtig centrirt ist, wenigstens nicht „um die Gesichtlsinie, wenn wir die Erscheinung im di-„recten Sehen wahrnehmen”.
Tot verklaring behoeven wij echter niets anders dan de beschreven asymmetrie. Afwisselend het eene en het
1) Vorlesungen fiber Physiologie. 3'Aufl. B. 2 S. 195, Wien. 1884.
-ocr page 51-andere oog bedekkende, bemerkt men eene verschuiving der blauwe en roode gedeelten in tegengestelden zin,nbsp;en ziet men nn met beide oogen, zoo ontwikkelt zich uit denbsp;halfbeelden een verschil van afstand, waarbij de mediaan-waarts verschovene het voorste, de temporaalwaarts ver-schovene het achterste beeld vormen. Ook laat zich doornbsp;bedekking der pupil van de slaap- en van de neuszijde denbsp;afwijking van het eene oog vermeerderen en verminderen,nbsp;opheffen en omkeeren, en, beide pupillen gelijktijdig vannbsp;de slaap- of van de neuszijde bedekkende, verkrijgt mennbsp;de correspondeerende stereoskopische afstanden. Zoo steltnbsp;de streep van Bruecke al de door ons beschreven verschijnselen in het licht, en maakt door de zichtbare verschuiving der halfbeelden de verklaring nog handtastelijker dan de letter teekens; alléén het stereoscopischenbsp;effect komt met deze laatste dnidelijker en meer overtuigend te voorschijn.
Op onze plaat vindt men, onder blauw en rood, ook de streep van Bruecke, die men bij de proef verticaalnbsp;moet houden. Levendiger gekleurde lijnen op zwart fluweelnbsp;voldoen beter.
15. Prof. Donders had reeds opgemerkt, dat, in strijd met de accommodatie-hypothese, sommige personennbsp;de roode letters niet vóór de blauwe, maar integendeel ontwijfelbaar de blauwe vóór de roode zagen. Ik hebnbsp;nu bij een dertigtal personen, op een afstand vannbsp;ongeveer 3 M., de betrekkelijke ligging van rood ennbsp;blauw nader bepaald, daarbij ook steeds de symmetrischenbsp;bedekking der pnpillen aan de slaap- en aan de neuszijdenbsp;in aanwending brengende. Het resultaat is, dat ongeveernbsp;de helft rood vóór blauw, de helft blauw vóór rood ziet.nbsp;Bijna allen verklaren, terstond verschil te zien. Het
-ocr page 52-16
verschijnsel is voor velen zelfs treffend: zij twijfelen noch weifelen. Bij een tiental was de indruk echter zwakker.nbsp;Deze spraken van een klein verschil, 0.5 c.M. bijv.;nbsp;maar ’t was duidelijk, dat ze in den beginne althansnbsp;onzeker waren en later ook nog wel eens twijfelden.nbsp;Slechts twee verklaarden pertinent, dat, ook hij afwisselend fixeeren van de roode en blauwe letters, zich geennbsp;verschil van afstand ontwikkelde. Maar ook deze zagennbsp;bij temporale bedekking toch onmiddellijk blauw vóórnbsp;rood, bij mediane rood vóór blauw. Zij, die meer ofnbsp;minder onzeker waren, kwamen, na de proeven metnbsp;bedekking te hebben verricht, niet zelden tot een vastenbsp;overtuiging omtrent een klein verschil van diepte, ooknbsp;bij ongedekte pupillen. Bij sommigen, die geen afstands-verschil zagen, vonden wij de oorzaak in het ontbrekendenbsp;binoculair zien. Scherp behoeven de beelden niet te zijn:nbsp;Prof. Donders ziet, na het wijken zijner accommodatie,nbsp;bij 1 D. verkregen hypermetropie, terwijl vooral de roodenbsp;letters zich nu vrij diffuus vertonnen, het verschijnsel evennbsp;duidelijk als vóór 17 jaar.
Voor de zekerheid der uitkomst is het van gewicht, dat de letters goed verlicht zijn en, waar de gezichtsscherpte tenbsp;wenschen overlaat, de afstand betrekkelijk klein. Voortsnbsp;zorge men, dat de bedekking der pupillen binnen zekerenbsp;grenzen blijve en op beide oogen ongeveer gelijk zij. Wordtnbsp;slechts één beeld gezien of het tweede zeer lichtzwak, dannbsp;verdwijnt natuurlijk het effect. Intelligente personen merken dit zelve op ; maar anderen spreken dan van een twijfelachtig verschil, tot ze, hunne dwaling bemerkende, plotseling met verwondering en met nadruk te kennen geven,nbsp;dat de eene regel één of meer decimeters voor de anderenbsp;gesprongen is. ~ Uit onderstaande tabel volgt niet, datnbsp;geslacht of leeftijd op het verschijnsel van invloed zijn.
-ocr page 53-
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) rb beteekent: rood vóór blauw gezien, b r ,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; blauw „ rood « |
18
16. Op de voorafgaande tabel vindt men de afstanden rood vóór blauw (r b) en blauw vóór rood (b r) innbsp;centimeters aangegeven, zooals ze door verschillende waarnemers , op een afstand van ongeveer 3 M., werden geschat. Bij Prof. D. en by mij zelven werd nader bepaald,nbsp;hoever de roode letters zich in werkelijkheid achter denbsp;blauwe moesten bevinden, om schijnbaar met deze innbsp;hetzelfde vlak te liggen. En van den daarbij gevondennbsp;afstand uitgaande, konden wij nader bepalen, met welkennbsp;graad van nauwkeurigheid iedere ligging buiten dat vlaknbsp;geschat werdi
Die nauwkeurigheid heeft mijne verwachting overtroffen.
Ten behoeve dier bepaling werd het blad in twee helften verdeeld, een onderste met de blauwe, een bovenstenbsp;met de roode letters. Het onderste is met zijn bovenrand bevestigd aan een horizontaal plankje met sleuf,nbsp;in welke een tweede plankje, dat het bovenste blad draagt,nbsp;naar voren en achteren verschuifbaar is: de werkelijkenbsp;afstand tusschen de platen is op het onderste blad af tenbsp;lezen. Het toestel wordt op een standaard geplaatst opnbsp;zoodanige hoogte, dat de grens tusschen de beide platennbsp;in het vlak der horizontaal gerichte gezichtslijnen ligt.nbsp;Op drie meters afstand had Prof. Donders (zie tabel)nbsp;r b op 10 c.M. geschat. Bij bepaling met het toestelnbsp;vindt hij gemiddeld 11, met gemiddelde fout (gemiddeldenbsp;afwijking van de gemiddelde) m, == 0.8.
Terwijl hij de oogen sluit, wordt nu rood op verschillende afstanden achter blauw ingezet (a), geschat, hoever daarbij rood vóór {b. -)-) of achter {b. —) blauwnbsp;gezien wordt en door optelling of aftrekking gevonden,nbsp;hoe groot r b was.
-ocr page 55-b. nbsp;nbsp;nbsp; 2.5, 1, 2, - 1.5, - 2, - 0, - 0, 2, - 1, 2 „
rb 9.5 10 11 nbsp;nbsp;nbsp;9.5 11 11 10 10 11 12 „
gem. 10.5, met m, =: 0,7.
Hieruit blijkt, dat er nooit vergissing voorkwam omtrent het al of niet genoegzame der verschuiving, en dat de schatting der afwijking van de gevorderde vrij nauwkeurig was.
Toch wordt op de grens van het juiste inzetten door Prof. Donders een wankelen waargenomen, waarvan denbsp;oorzaak niet gebleken is. Zij zou kunnen gelegen zijn innbsp;veranderingen van de middellijn der pupil, waarvan hetnbsp;middelpunt bij de verschillende graden van verwijdingnbsp;zich meer of min verplaatsen kan. Soms scheen denbsp;poging tot accommodatie het blauw wat naar voren tenbsp;brengen. Bleef bij die poging (op 67-jarigen leeftijd) denbsp;accommodatie ook genoegzaam uit, pupilvernauwing wasnbsp;daarbij duidelijk te zien: dientengevolge vertoonden denbsp;letters zich ook minder diffuus.
Merkwaardig is de invloed van de parallaxe, die ontstaat ten gevolge van het verschil van afstand der beide platen bij beweging van het hoofd. Bevindt de plaatnbsp;met roode letters zich 10 c.M. achter die met blauwenbsp;en schijnen beide nu genoegzaam in hetzelfde vlak tenbsp;liggen, dan treden de blauwe sterk naar voren, zooalsnbsp;ze werkelijk liggen, ten gevolge der parallaxe bij hetnbsp;heen en weer bewegen van het hoofd.
Dezelfde proeven bij mij zelven verrichtende, zag ik bij verschuiving van gemiddeld 4 c.M. (met m, = 0.32)nbsp;der roode achter de blauwe, beide in hetzelfde vlak.nbsp;Tien waarnemingen leverden nunbsp;o.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 — 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10
5. _ nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 8.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 3 -f 8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— 13 — 7
-ocr page 56-De Heer van Loon ziet blauw vóór rood. Hij verlangt de blauwe letters ruim 1 c.M. achter de roode, om beide in hetzelfde vlak te zien. Dien afstand verlangtnbsp;hij met groote nauwkeurigheid, en bij vergist zich nooitnbsp;in het te veel of te weinig, wanneer 0.5 c.M. van denbsp;gevonden gemiddelde wordt afgeweken.
17. Is het verklaard en proefondervindelijk gebleken, dat de ligging der pupil, in betrekking tot de gezichts-lijn, het verschijnsel bepaalt, zoo ligt daarin wel opgesloten, dat de individueele verschillen ook hiervan afhankelijk zijn. Toch zou men, om andere factoren uitnbsp;te sluiten, nog wenschen, het resultaat uit den bouwnbsp;van ieder oog te kunnen afleiden. Dit levert echternbsp;meer bezwaar dan men zou vermoeden. Rechtstreeksnbsp;laat zich, zoover ik kan inzien , de betrekking van denbsp;gezichtslijn tot de pupil niet bepalen i). Om ze te berekenen, moet men de richting van de oogas en vannbsp;de gezichtslijn en daarmee hoek « kennen, voorts denbsp;diepteligging van het pupilvlak, wat niet met grootenbsp;nauwkeurigheid geschieden kan, en die van het knooppunt, die eerst uit de bepaling van het geheele diop-trische stelsel volgen zou en ook al aan nauwkeurigheidnbsp;te wenschen overlaat: want, inderdaad, zooals bij de
1) Men kan zeer wel met den ophthalmometer de ligging van het reflexie-beeld eener in de gezichtslijn geplaatste vlam, in betrekking tot de pupil, bepalen, en ook wel het oog zooveel gradennbsp;buiten de as van den ophthalmometer laten richten, dat dergelijknbsp;reflexie-punt juist in het midden der pupil valt; maar die bepalingennbsp;leiden niet tot het doel, omdat het krommingsmiddelpunt dernbsp;cornea, dat de richting bepaalt, waarin het reflexie-beeld gezien wordt,nbsp;niet met het knooppunt samenvalt: diepteligging van pupilvlak ennbsp;knooppunt zouden dus in elk geval nauwkeurig moeten bekend zijn.
-ocr page 57-berekening blijken zal, zijn kleine verschillen hier van groeten invloed.
Toch ontbreken niet de aanwijzingen, dat het ook voor de individueele verschillen hoofdzakelijk of uitsluitend opnbsp;de verhouding der gezichtslijn tot het pupilvlak aankomt.nbsp;Waarde oogas genoegzaam door het midden der pupil gaatnbsp;en tevens hoek a betrekkelijk groot is, zooals o. a. bij Prof.nbsp;Donders, bij den amanuensis Goenee en bij mij zel-ven, treedt, naar het schijnt zonder uitzondering, hetnbsp;rood sterk vóór het blauw; en waar de pupil naar denbsp;mediaanzijde van de oogas verschoven is en hoek « eernbsp;klein dan groot, vertoont zich omgekeerd het blauwnbsp;vóór het rood. Met deze uitkomst, die trouwens niet zoonbsp;onvoldoende is, hebben wij ons moeten tevreden stellen.
18. Uit liet afstandsverschil berekenden wij de verschuiving van rood tegenover blauw op het netvlies.
In fig. 3 stellen Ad en k» de knooppunten voor van rechter en linker oog; pm staat loodrecht op het midden der lijn, die As en Aa verbindt. Beide oogennbsp;fixeeren het blauwe lichtpunt p, waarvoor zij geaccommodeerd zijn, zoodat kap en lap de gezichtslijnen zijn.nbsp;Het roode lichtpunt, dat zich insgelijks in p bevindt,nbsp;wordt door beide oogen in r gezien. Op het vlak B B
-ocr page 58-zal dus r door het rechter oog geprojicieerd worden in r, en aldaar een schijnbare verschuiving van rood tegenovernbsp;blauw te voorschijn roepen, ter grootte van p r^. In denbsp;driehoeken r m A;,! en r p is
p : k^m = p r : r m
De afstand nu mijner oogen bedraagt ongeveer 60 m.M., en op een afstand van 3 M. schijnen mij de roode lettersnbsp;± 4 cM. vóór de blauwe te staan.
Wij hebben dus m ka = nbsp;nbsp;nbsp;30 m.M.
p r = 40 m.M. p m — 3000 m.M.
De berekening geeft nu:
pri — 0,405 m.M.
Deze uitkomst strookt voldoende met de hoeveelheid van verschuiving, door mij aan de streep van Brückenbsp;op 3 M. afstand waargenomen.
Om nu den scheeven stand der pupil te berekenen, waarbij, p = 0.405 m.M. zou bedragen, bepalen we eerstnbsp;de grootte van het netvliesbeeld van een voorwerp p r,nbsp;op een afstand van p m, naar de formule jS : B = g„ :
waarin B het voorwerp, ^ het netvliesbeeld, g^ de af
stand van k tot de fovea (ongeveer 15 m.M.) en = mp is. Zoodoende vinden wij voor de kleine waarde van
0.0020 m.M.
Uit deze verschuiving berekenen wij nu verder, welke afwijking der gezichtslijn uit het midden der pupil daardoor wordt ondersteld.
23
In fig. 4 stelt ii' het pupilvlak, 7in' de retina, o de fovea centralis, s het snijpunt van gezichtslijn en pupilvlak en m het middelpunt der pupil voor. Het oog isnbsp;geaccommodeerd voor de blauwe stralen van het wittenbsp;lichtpunt p, en voor zooverre deze in het oog opgevangennbsp;worcjen, komen zij in c samen. De roode stralen van hetzelfde punt worden dan ergens op het verlengde der lijnnbsp;SC, bijv. in r, vereenigd. Het zwaartepunt van den roo-den verstrooiingscirkel ligt in het snijpunt Ti van mr ennbsp;nn\ zoodat de grootte der verschuiving op het netvlies,nbsp;j? voorgesteld wordt door c r,. In de driehoeken r r, cnbsp;en r m s hebben we:
s m : cVi = s r •. c r.
Stellen we de waarden in plaats van de letters , voor CTi — ^ = 0,0020 m.M. en voor sr = sci-\-or=-19 -|- 0.4 (zijnde 0.4 ongeveer het berekende verschilnbsp;der brandpunts-afstanden voor de kleuren, die wij voornbsp;onze letters gebruikt hebben), dan vinden we s m =nbsp;0.10 m.M.
Men ziet hieruit, dat slechts een geringe afwijking der gezichtslijn van het middelpunt der pupil gevorderdnbsp;wordt, om reeds een belangrijk afstandsverschil van roodenbsp;en blauwe figuren voort te brengen.
19. Zooals wij boven reeds hebben opgemerkt, treedt het afstandsverschil van roode en blauwe figuren veelnbsp;minder duidelijk te voorschijn op een witten dan op eennbsp;zwarten achtergrond. De oorzaak daarvan is te zoekennbsp;in de kleurschifting, die wij aan den rand van een witnbsp;vlak op donkeren grond waarnemen.
Bij het gewone zien, bemerken we, bij voldoende accommodatie, van kleurschifting aan de randen van een wit vlak (ook op zwarten grond) weinig of niets. De oorzaak daarvan
-ocr page 60-ligt voor een deel in de zwakte der grenskleuren rood en blauw en in de groote intensiteit der middenstralen.nbsp;Duidelijk daarentegen wordt, zooals reeds Newton wist,nbsp;de kleurschifting bij partiëele bedekking der pupil. Denbsp;verklaring daarven zocht Helmholtz ') in de liggingnbsp;der gezichtslijn, in betrekking tot de verkleinde pupil.nbsp;Intusschen zegt hij uitdrukkelijk, dat witte vlakken, voornbsp;welke het oog nauwkeurig geaccommodeerd is, geen gekleurde randen vertoonen, zoolang de pupil geheel vrijnbsp;is. Terwijl mij nu gebleken was, dat ook in het ongedekte oog bij de meeste individuën de gezichtslijn nietnbsp;door ’t midden der pupil gaat, onderstelde ik, dat ooknbsp;zonder pupilbedekking bij volkomen accommodatie eenigenbsp;kleurschifting zou worden gezien, en vond mijne onderstelling bevestigd bij het houden van een dof zwartnbsp;staafje op armslengte van het oog, in loodrechten standnbsp;tegen eene helder witte wolk gekeerd. Men ziet dan,nbsp;scherp accommodeerende, met één oog, den eenen randnbsp;blauwachtig, den anderen roodachtig, wat door verwisseling der kleuren, bij afwisselend fixeeren met rechter ennbsp;linker oog, nog duidelijker wordt. Bij hot binoculairenbsp;zien verdwijnen de gekleurde randen, wat zijn verklaringnbsp;vindt in de symmetrie der beide oogen onderling, tennbsp;gevolge waarvan blauw en rood op congrueerende plaatsennbsp;der netvliezen vallen en elkanders werking grootendeelsnbsp;neutraliseeren
Die kleurschifting nu is het, die bij witten achtergrond aan het afstandsverschil van roode en blauwe figurennbsp;afbreuk doet. Wij hebben ons daarbij eene verschuivingnbsp;der samenstellende kleuren van het aangrenzende wit tenbsp;denken, zooals wij die in de verticale streep van Br ücke
1) Physiol. Optik. p. 129.
-ocr page 61-van het rood tegenover het blauw waarnemen. Stellen wij, dat voor een der oogen een roode letter op witten grond naarnbsp;de linker zijde verschoven is, dan zal door de kleurschifting van het wit, dat haar aan de rechterzijde begrenst, rood te voorschijn treden en, omgekeerd, aan denbsp;linkerzijde, naast het zeer zwakke violet en blauw, hetnbsp;heldere blauwgroen, dat ongeveer de complementaire kleurnbsp;van rood is. Zoodoende wordt aan de rechterzijde hetnbsp;rood aangevuld en aan de linkerzijde door de complementaire geneutraliseerd, zoodat beide randen nagenoegnbsp;op hunne plaats blijven, en van de schijnbare verschuiving (de streep van Brücke op witten grond kan hetnbsp;ons leeren) dus weinig of niets overblijft. En hetzelfdenbsp;geldt, mutatis mutandis, voor het andere oog en voornbsp;het blauw.
Daarmede moet nu ook de stereoscopische indruk van afstandsverschil voor een groot deel wegvallen.
20. Zooals boven reeds werd opgemerkt, hebben brilglazen een invloed op den schijnbaren afstand onzer roode en blauwe letters.
Houden wij positieve glazen vóór de oogen, met de assen temporaalwaarts van de gezichtslijnen, dan treden denbsp;blauwe letters meer naar voren, daarentegen de roode,nbsp;wanneer de assen mediaanwaarts van de gezichtslijnennbsp;zijn afgeweken. Een geringe zijdelingsche verschuivingnbsp;brengt den invloed reeds duidelijk te voorschijn, te duidelijker hoe sterker de glazen. Negatieve glazen veroorzakennbsp;bij gelijke afwijking der assen de tegengestelde werking.
Om het efFekt der brilglazen te verklaren, wijzen wij in de eerste plaats op dat van zwakke prismata. Vóórnbsp;de oogen gehouden, met de brekende kanten naar binnen,nbsp;verplaatsen zij de letters van beide kleuren mediaan-
-ocr page 62-waarts, de blauwe echter meer dan de roede, en ’t gevolg is, dat gene meer naar voren treden dan deze. En keerennbsp;we de prismata om, met de brekende kanten naar buiten,nbsp;dan zien we, zoover de glazen toelaten de half beelden tenbsp;vereenigen, de roode meer naar voren treden dan de blauwe.
De brilglazen nu, bij zijdelings afgeweken assen, werken als prismata. Slechts van een bepaald gedeelte van het brilglas ontvangt de pupil de doorgetreden stralen.nbsp;Ligt dat gedeelte buiten de as, dan ban men de brekende werking ontleden in die van convergentie of divergentie en in die van prismatische dispersie. Terwijlnbsp;de eerste het beeld geeft, is de laatste op ieder punt desnbsp;te sterker, hoe grooteren hoek de tangenten van de beidenbsp;vlakken (in de richting der horizontale meridianen) opnbsp;de plaatsen van doortreding met elkander maken. Zij isnbsp;dus het grootst voor de peripherische gedeelten der glazen.nbsp;Aan een groote lens (een leesglas bijv.) kan men zichnbsp;gemakkelijk daarvan overtuigen: beweegt men een der-gehjke lens heen en weer voorbij het oog, terwijl mennbsp;de grens fixeert tusschen het rood en blauw eener rechtstandige streep van Brücke, dan ziet men het blauwenbsp;en het roode stuk een weinig voorbij elkander schuiven,nbsp;in toenemende mate, naar gelang men de grenzen nadert,nbsp;en wel aan elke zijde in tegengestelde richting.
Het bepaalde gedeelte van de lens, door hetwelk de pupil hare stralen uit één punt ontvangt, werkt dus kleur-schiftend als een prisma, en de invloed van brilglazen opnbsp;den schijnbaren afstand onzer roode en blauwe letters isnbsp;daarmee verklaard.
Gewone brilglazen van één dioptrie zijn reeds voldoende, om het effect van de gewone excentriciteit der geziehtslijnnbsp;in de pupil, zooals ze bij Prof. Donders en bij mijnbsp;voorkomt, te neutraliseeren,
-ocr page 63-27
21. Fixeeren wij een punt met beide oogen, zoo zijn de halfbeelden van een tweede punt voldoende, om overnbsp;zijne ligging vóór of achter het gefixeerde te oordeelen.nbsp;Dit is gebleken bij stereoscopisch onderzoek. Een slechtsnbsp;even merkbaar lichtpunt in een donker kastje fixeerende,nbsp;krijgen wij een juiste voorstelling omtrent de plaats vannbsp;een elektrischen vonk, die zich in zijne halfbeelden vertoont 1). Die halfbeelden zijn gelijkzijdig, wanneer denbsp;vonk op grooteren afstand ligt, ongelijkzijdig, wanneernbsp;hij op kleineren afstand ligt dan het gefixeerde punt.nbsp;Maar wij zijn niet in staat te beoordeelen, met welknbsp;der oogen we het eene en het andere halfbeeld zien.nbsp;Dit belet niet, dat zij onderling zouden kunnen verschillen,nbsp;en dat dit verschil ons onbewust tot de juiste voorstellingnbsp;zou kunnen voeren.
Nu is uit ons onderzoek gebleken, dat, althans in verreweg de meeste oogen, de twee halfbeelden ten aanzien der kleurschifting verschil moeten opleveren, ennbsp;het kwam mij daarom niet onbelangrijk voor, na te gaan,nbsp;of onbewust daaruit eenige aanwijzing werd geput. Wenbsp;deden daarom de proeven met het kastje van Donders,nbsp;daarbij door symmetrische bedekking der pupillen vannbsp;de slaap- en van de neuszijde de kleurschifting der halfbeelden voor de beide oogen omkeerende: het resultaatnbsp;was, dat die omkeering zonder invloed was op de voorstelling van afstand. Het blijkt dus, dat onze stereoscopische voorstelling niet onbewust met die kleurschifting te rade gaat. Of en waaraan deze dienstbaar zounbsp;kunnen zijn , blijft nu voorloopig een raadsel.
1) Donders, in Ifederlandscb Archief voor genees-en natuurkunde, 1865. II. bl. 303.
-ocr page 64-28
22. Het schijnt niet onbelangrijk, te onderzoeken, in welk verband de excentrische ligging der pupil staatnbsp;tot het viseeren. Het viseeren is het oog zoodanignbsp;plaatsen, dat punten, die op verschillende afstanden vannbsp;het oog in een rechte lijn liggen, elkander schijnen tenbsp;dekken. Zij liggen dan op een viseerlijn i), en wel, bijnbsp;het fixeeren, op de viseerlijn van het direkte zien.nbsp;Aan de viseerlijn beantwoordt een aan alle op haarnbsp;gelegen punten gemeenschappelijke lichtstraal. Dezenbsp;straal kan in het oog slechts in ééne richting gebroken worden. Hij is in de lucht op het midden dernbsp;schijnbare pupil gericht, gaat door het midden dernbsp;werkelijke en loopt in het glasvocht, verlengd, door hetnbsp;midden van het lensbeeld der pupil. Bij gevolg liggennbsp;de verstrooiingscirkels van de punten eener viseerlijnnbsp;concentrisch om dezen straal in het glasvocht en dekkennbsp;hunne middelpunten elkaar op de retina.
Helmholtz onderstelt, dat de gezichtslijn midden door de pupil gaat, in welk geval gezichtslijn en viseerlijn zouden samenvallen. Bij den excentrischen stand dernbsp;pupil maken zij echter een hoek in het gefixeerde punt,nbsp;waarvoor men geaccommodeerd is, welke hoek gevormdnbsp;wordt door de lijnen, die het bedoelde punt verbindennbsp;resp. met het midden der pupil en met het knooppunt.nbsp;Die hoek is o°, wanneer het fixatiepunt oneindig ver isnbsp;verwijderd, doch hij stijgt met het verminderen van diensnbsp;afstand, waaraan hij genoegzaam omgekeerd evenredignbsp;is. Wanneer nu het oog achtereenvolgens voor verschillende op de viseerlijn gelegen punten met blijvendenbsp;fixatie accommodeert, dan moet de richting der gezichtslijn zich telkens wijzigen, het oog zich dus draaien.
1) Helmholtz. Physiol. Optik. S. 99.
-ocr page 65-En om hierbij aan de conditie te blijven voldoen, dat de punten der viseerlijn concentrische verstrooiingscirkelsnbsp;geven, moet het midden der pupil dezelfde plaats in denbsp;ruimte behouden. De as, om welke het oog zich hijnbsp;de verandering van richting draait, gaat dus door datnbsp;midden.
Dat hij ’t viseeren de pupil onveranderlijk een bepaalde plaats in de ruimte moet innemen en de richting dernbsp;, gezichtslijn daarbij onverschillig is, laat zich gemakkelijknbsp;experimenteel bewijzen.
Men houde dicht voor het oog een plaatje met kleine opening, die daardoor de beteekenis eener kleine pupilnbsp;verkrijgt, en plaatse het zóó, dat twee voorwerpen,nbsp;waarvan het eene eenige centimeters, het andere eenigenbsp;meters van het oog verwijderd is, juist op elkaar geziennbsp;worden. Beweegt men het gaatje (de kleine pupil) vóórnbsp;het stilstaande oog, dan neemt men een sterke parallaxenbsp;tussehen de twee voorwerpen waar. De parallaxe blijftnbsp;echter uit, wanneer het plaatje bevestigd is en men hetnbsp;oog er achter heen en weer beweegt.
Het bovengezegde geldt voor het viseeren van gelijk gekleurde punten. Twee roode punten en één blauw,nbsp;die op verschillende afstanden van het oog in een rechtenbsp;lijn liggen, kan men bij excentrisch staande pupil nimmer op elkaar brengen. Van de drie daarvan uitgaandenbsp;lichtstralen, die, naar de boven gegeven voorstelling, metnbsp;de viseerlijn samenvallen, wordt de blauwe naar eenenbsp;andere richting gebroken dan de beide roode; en denbsp;verstrooiingscirkel van het blauwe punt zal dus ten opzichte van de concentrische roode verstrooiingscirkels verschoven zijn.
Men zal hebben ingezien, dat het hier medegedeelde
-ocr page 66-voor de keuze van een opzet (visierkeep of gaatje) en voor de theorie van het richten van vuurwapenen nietnbsp;zonder heteekenis is. Het scheen ons hier echter niet denbsp;plaats toe, om daarover uit te weiden.
23. De eerste aanleiding tot ons onderzoek lag in de vraag, of de schilder, af gezien van luchtperspectief, vannbsp;kleurverschil kan gebruik maken , om de illusie der derdenbsp;dimensie te bevorderen: hij de accommodatie-hypothese,nbsp;die onderstellen mocht, dat op alle personen klenrverschilnbsp;een geljjken invloed hebben zou, was dat zeer aannemelijk,nbsp;’t Is nu echter gebleken, dat bij verschillende personennbsp;dezelfde kleuren een tegengestelden invloed hebben opnbsp;de voorstelling van afstand. Voor sommigen schijnen,nbsp;zooals onze gekleurde letters leerden, warme, voor anderennbsp;koele kleuren naderbij: de kleur, die voor den een denbsp;illusie der derde dimensie zou bevorderen, kan haar dusnbsp;bij den ander afbreuk doen. Deze uitspraak berust op denbsp;direkte uitkomst der waarneming, onafhankelijk van allenbsp;theorie.
Intusschen, terwijl het verschiet door luchtperspectief koeler wordt, is men gewoon, aan die koele kleur denbsp;voorstelling van afstand te verbinden. En ’t is meer dannbsp;waarschijnlijk, dat men de neiging daartoe ook op denbsp;kleur van nabij gelegen voorwerpen o verdraagt, waarbijnbsp;van luchtperspectief geen sprake zijn kan.
24. Hebben wij in de excentrische ligging der ge-zichtslijn, in betrekking tot de pupil, een machtigen factor leeren kennen voor den schijnbaren afstand tus-schen figuren van verschillende kleur, wij mogen nietnbsp;beweren, dat de invloed der accommodatie daarom isnbsp;uitgesloten. Integendeel, hij blijft waarschijnlijk, wanneer
-ocr page 67-wij letten op den belangrijken invloed, dien de aanstoot tot convergentie, in verband met dien tot accommodatie,nbsp;op de voorstelling van afstand uitoefent. ¦) Regelmatignbsp;zou hij kunnen ten gevolge hebben, dat het roode nadernbsp;treedt, ’t blauwe zich verwijdert; maar terwjjl hij zekernbsp;klein is , in vergelijking met dien der excentrische ligging van de gezichtslijn, zal hij wel zelden of nooit denbsp;overhand krijgen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
Voor hare beteekenis ook blijft de mikropsie pleiten, die, zooals wij bij den aanvang vermeldden, na indrup-peling van atropine door velen werd waargenomen, ennbsp;die, zoover ik kan nagaan, in de werkelijke grootte ofnbsp;in andere eigenschappen der netvliesbeelden haren grondnbsp;niet hebben kan. Ik ben niet in staat geweest, hetnbsp;verschijnsel zoo nauwkeurig te bestudeeren, als ik welnbsp;gewenscht had, omdat het zich bij mij zelven niet vertoonde, en ook bij vele anderen, die zich aan de proefnbsp;onderwierpen, uitbleef. — Zou het mogelijk zijn, dat P ö r-ster, die het nooit zag ontbreken, aan sommigen denbsp;voorstelling wel wat heeft opgedrongen? Ik zou althansnbsp;meenen, te mogen beweren, dat het verschijnsel nietnbsp;constant is.
Waren mij treffende gevallen voorgekomen, en wel uitsluitend op het ingedruppelde oog, zoo zou ik hetnbsp;der moeite waard hebben gevonden, de grootte ennbsp;verdere eigenschappen der netvliesbeelden naast elkandernbsp;te vergelijken, waartoe verschillende middelen, desnoodsnbsp;een zwak prisma met den hoek naar boven of beneden,nbsp;ons ten dienste staan.
Het zoeken naar de omstandigheden, die de grootte
1) Vergelijk Onderzoekingen, boven aangehaald. S'*' Serie. D. I. bl. 146.
-ocr page 68-van het netvliesbeeld konden wijzigen, bracht mij tot een proef, die hier geen toepassing vinden kan, maarnbsp;die ik mij veroorloof, ten slotte te vermelden, omdat hetnbsp;effect inderdaad verrassend is. Fixeert men, sterk accom-modeerende, door eene kleine opening van ongeveernbsp;0,5 m.M. middellijn, eene fijne naald in de nabijheid,nbsp;en let men tevens op een verwijderd voorwerp, een gravure bijv. aan den wand, zoo ziet men, bij het bewegennbsp;der opening tusschen het oog en de naald, dat verwijderdnbsp;voorwerp des te kleiner worden, hoe verder de openingnbsp;van het oog verwijderd wordt en hoe meer men zijn ac-commodatie-vermogen inspant: den gang der stralen con-strueerende, bemerkt men, dat de lichtkegel, die bijv.nbsp;van het bovenste punt van het voorwerp uitgaat en bijnbsp;accommodatie voor de nabijheid zijn brandpunt vóór hetnbsp;netvlies heeft, slechts randstralen door de kleine openingnbsp;langs het onderste gedeelte der pupil laat naar binnennbsp;treden, die, in het glasvocbt op het vereenigingspuntnbsp;gericht, na overkruising nog verder tot de gezichtslijnnbsp;naderen en het netvlies nabij de fovea treffen.
-ocr page 69- -ocr page 70- -ocr page 71-Arts, Off. V. Qez. 2de hl.
Een merkwaardig, ook uit theoretisch, gezichtsp unt belangrijk gezwel kwam mij in handen, bij het onderzoek van eenige in het Nederlandsch gasthuisnbsp;voor Ooglijders vroeger geëxstirpeerde oogen, die Prof. snellen welwillend ternbsp;mijner beschikking stelde.
Het oog is sedert de exstirpatie, die in 1875 geschiedde, in MÜLLEa’soh vocht bewaard, en is afkomstig van een vijfjarig kind. Eeeds gedurende drienbsp;jaren hadden de ouders ziekelijke aandoening van het oog waargenomen.
Uitwendig is nauwelijks de vorm van een oogbol te herkennen. Het geheel schijnt door tumormassa te zijn vervangen. Bij insnijding in verschillendenbsp;richtingen herkent men alléén de sclera, die door het chroomzuur mindernbsp;sterk werd gekleurd, en normalen glans en samenhaiig bleef behouden. Opnbsp;aequatoi'iale doorsnede voimt ze een naar voren niet gesloten ring, die, zoowel aan de binnen- als aan de buitenzijde, met de gezwelmassa samenhangt.nbsp;De dunne, atrophische gezichtszenuw is mede door tumormassa omgeven, maarnbsp;heeft daarmede geene vaste verbinding aangegaan.
De laag, die de sclera omhult, is zeer ongelijk van dikte (zie lig. 1), maar vertoont aan alle zijden dezelfde physische eigenschappen. Ze is door lietnbsp;chroomzuur donker groen gekleurd en heeft eene taaie consistentie, als vannbsp;gehard bindweefsel. Dezelfde massa strekt zich naar voren uit, heeft de corneanbsp;geperforeerd en het voorste segment van het oog voor een groot deel geheelnbsp;onkenbaar gemaakt. Voor zooverre dit weefsel de binnenvlakte der scleranbsp;bedekt, is het naar binnen begrensd door eene zwarte lijn {a—b fig. 1), dienbsp;als rest van pigmentepithelium moet worden beschouwd.
Deze zwarte grenslijn vormt eene onregelmatige veelhoekige figuur, die eene ruimte omschrijft, welke met een weefsel gevuld is van geheel ander voorkomen en structuur. Het is geel-groeu gekleurd en broozer. De samenhangnbsp;tusschen dit weefsel en den chorioidaaltumor is los en gemakkelijk op tenbsp;heffen.
Daar dit binnenste weefsel om zijne zitplaats wel als netvliesgezwel zal zijn te beschouwen, wordt nagegaan, in hoeverre het met het opticus-rudimentnbsp;samenhangt. Verschillende meridionale sneden worden loodrecht op dezenbsp;snedevlakte gemaakt. Het blijkt wel dat de binnenste tumor zich in de
-ocr page 72-richting naar den opticus toespitst; maar een samenhang is er niet. Er blijft nog een afstand van 2.5 mm. tusschen tumor en sclera, ter hoogte der vroegerenbsp;zenuwintrede. Aldaar gaat eene papierdunne lamelle naar voren in het gezwel over, welke lamelle, bij nader onderzoek, de dubbelgevouwen hyaloidcanbsp;chorioideae blijkt te zijn. Ook de opticus bereikt de sclera niet, maar eindigtnbsp;daar spitsvormig.
Bij de verdere beschrijving wensch ik ongeveer den weg te volgen, dien ik bij het onderzoek heb ingeslagen. Het bevestigde zich dat alle tumormassanbsp;buiten den laatstgenoemden netvliestumor gelijkheid van structuur vertoont. Hetnbsp;is een gewoon gebouwd carcinoma, bestaand uit spaarzaam ontwikkeld stroma,nbsp;van in den regel volwassen, soms gepigmenteerd, zeer vaatrijk bindweefsel,nbsp;waarvan de grovere of fijnere mazen aangevuld zijn door protoplasma-rijke,nbsp;polymorphe cellen, die onderling weinig samenhangen.
De bouw van het netvliesgezwel daarentegen is geheel anders. De tusschen-stof bestaat uit talrijke, dunne, in fijnheid zeer uitéénloopende vezelen, die tot een dicht netwerk zijn samengevlochten, zoodat somtijds daartusschennbsp;slechts ruimte voor ééne cel overblijft. De grofste van deze fibrillen gaan uitnbsp;van knooppunten, die bij nader onderzoek de doorsneden blijken te zijn vannbsp;spoelvormige lichamen. Deze zijn moeielijk te kleuren en worden dan, evenalsnbsp;de fibrillen, diffuus gekleurd (J en a in fig. 2). Met azijnzuur zwellen deze innbsp;het chroomzout geharde weefsels niet zóó op, als in verschen toestand zou tenbsp;verwachten zijn. Maar toch vertoonen daarna de spoelvormige lichamen meernbsp;overeenkomst met spoelvormige cellen: de aanvankelijk ruwe contours wordennbsp;meer regelmatig, en het lichaam wordt zooverre ontkleurd, dat er eene aanduiding van kern is waar te nemen.
Tusschen de mazen liggen losse cellen, op sommige plaatsen dicht opeengehoopt, elders meer spaarzaam in aantal. Ook deze cellen zijn zeer gealtereerd. Kernen zijn slechts met moeite te herkennen (c, fig. 2). Maar ook hier doet het azijnzuur de cel licht opzwellen, waardoor ze meer overeenkomstnbsp;krijgen met de cellen van het chorioïdaal carcinoom [d, fig. 2). Op coupes,nbsp;dicht bij de pigmentlaag, zijn de cellen beter geconserveerd en, ook reedsnbsp;zonder azijnzuur, bleek bij vergelijking der cellen binnen- en buitenwaarts vannbsp;de pigmentlijn, dat er volkomene overeenstemming bestaat tusschen de cel-vormen in de beide tumoren.
Naast deze cellen komen er overal verspreide, geheel normale rooie bloedlichaampjes voor. Verder enkele veel grootere cellen, met een breeden protoplas-maeoom, die echter in het centrum van den tumor veelal vettig gedegenereerd zijn. Op deze beide vormelementen zal ik nader terugkomen.
Volgens bovenvermelde gegevens meen ik te mogen concludeeren tot de gelijkheid van oorsprong der beide tumoren. Dezelfde soort van cellen toch,nbsp;— en op de cellen komt het in de eerste plaats aan bij het karakteriseerennbsp;van carcinomen, — vind ik, in het eene geval, op de gewone wijze vrij woekerende in lymphruimten, in het andere geval, eveneens vrij zich ontwikkelend,nbsp;maar te midden van een gansch ongewoon stroma.
De volgende vragen liggen nu voor de hand: Van waar dit stroma? Welke epitheliumformatje is het uitgangspunt dezer carcinomen? Ik zocht het ant-
-ocr page 73-woord op beide vragen in coupes door de periplierie van den netvliestümoï op verschillende plaatsen.
Wat hier in de eerste plaats mijne aandacht trok, was eene laag met levendige nieuwvorming van vaten, welke herinnert aan het beeld dat kanvier geeft van nieuwvorming van vaten in het omentum van de pasgeboren kat: spoelvormigenbsp;cellen begrenzen capillariën; maar bovendien gaan nieuwe spoelvormige cellennbsp;van deze uit, met lange uitloopers, die in het weefsel zich uitstrekken, of,nbsp;beter gezegd, het weefsel vormen. Zooweel in als buiten de vaten komen roodenbsp;bloedlichaampjes voor van verschillende grootte.
Het verschil van mijn praeparaat met ranvier’s omentum is, dat hier in de vasoforinatieve cellen geen door eosine kleurende bolletjes zijn waar tenbsp;nemen, zoodat van daar uit geene vorming van bloedcellen plaats heeft (tig. 3).nbsp;Ik stel mij voor dat hier de spoelvormige cellen, hoewel als vasoformatievenbsp;cellen aangelegd, dit doel niet bereiken. Ik vind alle overgangen van de va-soforraatieve cellen in de vaatrijke laag tot de spoelvormige cellen van hetnbsp;tumorstroina. In de overgangslagen ziet men hoe ze, eerst alléén aan de uiteinden, in fijne fibrillen uiteenvallende, zich herscheppen in fraaie penseel-cellen, en gaandeweg meer en meer het karakter van cellen verliezen.
Naar mijne voorstelling bestaat dus de buitenste zoom van het netvliesgezwel uit eene vasoformatieve laag, waar spoelvormige cellen den wand vormen van embryonale vaten, terwijl tusschen die vaten een stroma gevormd wordtnbsp;door overeenkomstige cellen, die aan de uiteinden in dunne, onderling samenhangende fibrillen overgaau. Deze cellen hebben blijkbaar hare bestemmingnbsp;om vaten te vormen gemist, en vallen gaandeweg uiteen in fijne vezelen, eerstnbsp;aan de uiteinden, daarna ook aan de zijvlakten, zoodat een uiterst fijn netwerknbsp;ontstaat, gesteund door vervormde spoelvormige cellen.
Deze cellen, in de verschillende tijdperken van haar bestaan, overkruisen zich in alle richtingen, zoodat men de meest uiteeiiloopende doorsneden verkrijgt. Het beeld wordt hierdoor moeielijk te ontleden. Fig. 3 is dan ooknbsp;in zooverre schematisch, dat hier tusschen de in het vlak loopende cellen, denbsp;dwars en schuins doorgesnedene meerendeels zijn weggelaten.
Beschouwen we thans de elementen, die tusschen dit stroma zijn opgehoopt. We beschreven reeds de kleinere tumorcellen in het centrum van het gezwel.nbsp;Voor hare vervorming kan als oorzaak worden aangenomen dat de hardendenbsp;vloeistof eerst later tot daar in het weefsel zal zijn doorgedrongen.
Eoode bloedlichaampjes komen overal voor: in de periferie van het gezwel, zooals boven beschreven werd, zeer vele, in het centrum slechts enkele.
Eene derde categorie van elementen vormen de grooté cellen, die in fig. 3 en 3 bij e zijn afgebeeld. In groeten getale zijn ze opgehoopt bij de hyaloï-dea der chorioïdea. Naar het centrum nemen ze snel in aantal af, zoodat zenbsp;voorbij de vaatlaag zeldzaam worden. In het centrum zijn ze vettig gedegenereerd en dikwijls gepigmenteerd. Overgangsvormen tusschen deze en denbsp;andere tumorcellen komen niet voor. De oorsprong dezer cellen bleek ras bynbsp;het maken van coupes van het voorste gedeelte van het oog, daar waar metnbsp;het bloote oog de pigmentlaag der chorioïdea nog was te herkennen. Hiernbsp;vinden we dezelfde cellen terug, maar bijna alle gepigmenteerd. Ten deele
-ocr page 74-nóg onderling Verbonden, liggen ze regelmatig tegen de hyaloïdea aan. Bij de woekering van liet weefsel zullen dus sommige dezer cellen een zelfstandignbsp;leven hebben aanvaard, terwijl dan haar bestaan door gebrek aan zuurstof innbsp;vettige degeneratie zou eindigen.
De bevindingen hier leiden tot de conclusie, dat de pigment-ejiitheliumlaag, hoewel hier en daar wel in woekering overgaande, niet is te beschouwen alsnbsp;de moeder van het gezwel. En toch lag het zoozeer voor de hand, het alsnbsp;carcinoma gediagnosticeerde gezwel daarvan te laten uitgaan. Indien we, iiinbsp;overeenstemming met de meeste schrijvers, de carcinomen als epitheloïde tumoren willen beschouwen, dan moet dus elders naar den oorsprong wordennbsp;omgezien; — maar waar?
Ten opzichte van het stroma leerden sommige praeparaten van de pigment epitheliumlaag, waar toevallig eene daartoe gunstige richting getroffen werd,nbsp;dat de vaten der chorioïdea, of ten minste van het carcinoom, ’twelk dit weefselnbsp;vervangt, de hyaloïdea doorboren, en zdó het uitgangspunt worden van denbsp;vasoformatieve laag. Hoewel dus de hyaloïdea de anatomische grens vormtnbsp;tusschen het retinale en hei chorioïdale gezwel, wordt het stroma van het netvliesgezwel door de chorioïdea geleverd.
In verband met den bizonderen bouw van dit stroma schijnt het mij niet onbelangrijk hier in herinnering te brengen, wat F. boll meedeelt aangaandenbsp;de ontwikkelingsgeschiedenis der chorioïdea 1). Hij beschrijft daarbij ooknbsp;zulke penseelcellen, aanvankelijk spaarzaam, als er nog geen vaatontwikkelingnbsp;is opgeti'eden, maar later in grooten getale en samenhangende met de vaten.nbsp;Deze gaan ten ' slotte te gronde, fibrillen achterlatende; terwijl de regressievenbsp;metamorphose gepaard gaat met het optreden van kleine heldere bolletjesnbsp;van twijfelachtige natuur. Ook in onze oudere spoelvormige cellen zag ik nanbsp;toevoeging van azijnzuur dergelijke bolletjes te voorschijn treden.
De analogie, tot zelfs in de bizonderheden, schijnt mij dus groot genoeg om de conclusie te rechtvaardigen, dat het stroma van dit netvliesgezwel tenbsp;beschouwen is als eent. herhaling van het etnbryonale ontwikkelingsproces dernbsp;chorioïdea.
Als bijdrage tot de vorming van de bindweefselfibrillen schijnt mij dit praeparaat niet van gewicht ontbloot. Er zijn slechts weinige voorbeeldennbsp;bekend, waarbij de ontwikkeling der vezels uit cellen overtuigend is aangetoond.nbsp;Wel ten onrechte heeft men hier de zwerfcellen als de weefselvormers beschouwd. In de voor dit doel onderzochte objecten (senftleben, tillmans)nbsp;bleek, evenzeer als in onzen tumor, de ontwikkeling uit de vaten waarschijnlijker. De tumorcellen bewijzen hier, voor het bewaren der verhoudingen,nbsp;dezelfde diensten als de lijmmassa’s, die eanvieb bij zijn bindweefselonderzoeknbsp;injiciëerde.
Zal de eenheid van aanleg van vaten en van bindweefsel, waarvan deze tumor blijk geeft, niet misschien op ruimer schaal als beginsel zijn door tenbsp;voeren? Wellicht zijn we hier de ontwikkeling van het reticulaire bindweefsel
l) Max schclzb's Archie, Bd. 9.
-ocr page 75-— STOP *t spoor, en Wordt hier de invloed der vaalverdeeling op de sarcomen (ackbkmann) verklaard?
Na lang zoeken heb ik in de litteratuur één enkel geval aangetroffen, dat naast het beschrevene kan geplaatst worden. En, wat meer zegt, juist daar,nbsp;waar het er van afwijkt, levert het welkome lichtstralen in de duisternis. Denbsp;naam van den schrijver, die ons hier te hulp komt, is helfbeich. Zijn gevalnbsp;beschrijft hij als glioma retinae 1).
Bij een kind, op l'/^arigen leeftijd aan pneumonie overleden, bestond beiderzijds aangeboren microphthalmos. Bij de obductie werden meer blijken gevonden van onvolkomene ontwikkeling, namelijk opengebleven foramen ovale,nbsp;weinig ontwikkelde thalami optici, die naar de corpora striata niet scherpnbsp;begrensd zijn. Fibreuse strengen, die de gezichtszenuwen vervangen, bevattennbsp;geene zenuwelementen. In beide oogen zijn alle bestanddeelen betrekkelijk opnbsp;normale wijze voorhanden, alléén met uitzondering van het netvlies. Dit wordtnbsp;vervangen door eene tumormassa, die zich tot aan de achtervlakte der lensnbsp;uitstrekt. Alleen in het rechter oog bleef van het netvlies eene smalle intactenbsp;strook over, waarop wij nader terugkomen.
Het microscopisch onderzoek doet zeer denken aan ons geval, hoewel ik de beschrijving gaarne uitgebreider gewenscht had: de tumor heeft een sterk ontwikkeld nallgemeines Bindegewébsgerüsf’ (voor glioma een vreemdsoortig attribuut). Dit bindweefsel vormt een mazennet, waarin de vormelementen afzonderlijk, of in grooter getal bijeen, ingesloten liggen. Deze laatsten zijn op denbsp;onderscheidene plaatsen verschillend, maar hebben ongeveer de grootte vannbsp;lymphlichaampjes. In de kapsel van den tumor liggen in een fijn, vezelignbsp;weefsel, onder meer, een groot aantal weinig veranderde roode bloedlichaampjes.nbsp;De pigmentepitheliumlaag vertoont woekering.
Belangrijk is een stuk van de pars ciliaris retinae, dat in het rechter oog is bewaard gebleven, en dat, blijkens beschrijving en afbeelding, den embryo-iialen vorm heeft behouden. Het bestaat uit eene enkele laag van cylindervor-mige, als pallisaden naast elkander geplaatste cellen, aan beide zijden begrensdnbsp;door hyaline membranen. Aan een der uiteinden vermeerderen zich deze cellennbsp;en vormen zóó den overgang tot den tumor.
Hoewel de bouw van helfreich’s tumor niet in allen deele duidelijk is, vinden we telkens gegevens, die met ons gezwel overeenkomen. En nu verdientnbsp;het in hooge mate de aandacht, dat hier de oorsprongnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vaststaat.
Op het overgebleven gedeelte van het netvlies afgaande, zal hier bovendien de ontaarding zijn uitgegaan van eene gebrekkig ontwikkelde retina.
Deze laatste conclusie brengt ons op den weg tot toelichting der carcinoom-vorming uit het netvlies.
Het netvlies ontwikkelt zich ten koste van de voorste hersenblaas. Deze vormt reeds vroeg twee uitstulpingen, die zich afsnoeren, en de primitieve oog-blazen worden. Door de opvolgende verdikking in het ectoderm (lens) wordennbsp;deze blazen weldra vervormd, waarbij de voorste wand tegen de achterste
1) Ar, i'hiv fur Ophlhalmologit XXI. 2, Seite 237,
-ocr page 76-Wordt aangelegd. Evenals de liersenblazen zijn de oogblazen met een van bet ectoderm afkomstig epithelium bekleed, zoodat, op een bepaald tijdperk van denbsp;embryonale ontwikkeling, in het oog twee epithelium!agen op elkander geplaatstnbsp;zijn. Van deze is de buitenste bestemd om pigmentepithelium te worden,nbsp;terwijl de binnenste, veelzijdiger van beteekenis, de overige lagen der retinanbsp;zal vormen. Bovendien verkrijgt het netvlies nog elementen van de langs dennbsp;nervus options aankomende vaten. De rol van deze laatste.i is evenwel gering,nbsp;zooals blijkt uit de vaatlooze retina der lagere werveldieren (cyclostomen).nbsp;Uit de onlangs door eenaüt gepubliceerde 1) belangrijke vergelijkende onderzoekingen over de retina en het ruggemerg van de cyclostomen en hunne larvennbsp;blijkt, hoe deze gaandeweg ontstaan door de vermeerdering en dilferentieeringnbsp;van het ingestulpte oogblaasepithelium.
Hier leeren we dus een epitheliumgrondlaag kennen, waaruit zich een carcinoma retinae zou kunnen ontwikkelen. Maar waarom ontmoet men ze dan zóó zeldzaam? Het laat zich denken, dat de retina met normalen aanleg eennbsp;anderen tumor zal opleveren dan de retina met gebrekkigen aanleg. In hetnbsp;eerste geval ontstaan de gliomen 2), in het tweede zal er gelegenheid zijn totnbsp;de ontwikkeling van een carcinoom, dat we om zijn bijzonderen bouw ennbsp;herkomst neuroglio-caroinoom zouden willen noemen.
Dit neuroglio-carcinoma schijnt mij toe in zekeren zin een steun te zijn voor cohnheim’s gezwellen theorie, dat „gebrekkige embryonale ontwikkeling,nbsp;die het niet brengt tot de vorming van het voor de functie bekwaam weefsel,nbsp;de dispositie oplevert voor gezwelvorming”.
Het bizonder stroma van dit carcinoom is van plaatselijke verhoudingen afhankelijk en is niet gelijk in de metastasen. Een bewijs te meer, dat hetnbsp;carcinoma bepaald wordt door de cellen, niet door het stroma.
Het is opmerkelijk, dat het pigmentepithelium, hoewel na, verwant aan het retinaalkiemepithelium, geen deel aan de tumorvorming neemt, en niet dannbsp;geringe woekering vertoont. Trouwens zijn ook van dit epithelium slechtsnbsp;weinige carcinomen bekend. Een merkwaardig geval is een door VON graefenbsp;beschreven tumor, dien von eecklinghausen als melanosarcoma chorioideaenbsp;had gediagnosticeerd. Daar virchow de recidive vau dezen tumor als carcinomanbsp;melanodes kenmerkte, gaf voïi geaefe hem den primairen tumor tot nadernbsp;onderzoek. Nu bleek, dat een deel daarvan een pigmentcarcinoom was.
Het schijnt bijna te vermetel, de beteekenis van een tumor, waaraan zóó beroemde namen verbonden zijn, op nieuw in overweging te nemen. Ik zounbsp;anders geneigd zijn het vermoeden te opperen, dat zich hier oorspronkelijk
1) nbsp;nbsp;nbsp;Archioeê de phi/siologie 1880; Revue d'ophthalniologie 1882.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Naar aanleiding der assimilatie van de neuroglia tot het epithelium moet de leernbsp;der gliomen worden herzien. Zoo moet worden uitgemaakt, wat de verhouding is vannbsp;deze tumoren tot de sarcomen, en van waar het groote verschil komt. in bouw ennbsp;goedaardigheid, tusschen de gliomen van hersenen en opticus en de gliomen van hetnbsp;netvlies.
-ocr page 77-een sarcoma chorioideae ontwikkelde. Nadat de kyaloïdea chorioideae, die aanvankelijk de grens vormde, werd geperforeerd, en het pigmentepitheliumnbsp;toegang verkreeg tot de eigenlijke chorioidea, kon het melanocarcinoma ontstaan, dat later in het recidief op den voorgrond trad.
Volledigheidshalve wil ik hier nog vermelden, dat klebs een overeenkomstig gezwel in handen schijnt gehad te hebben, hetgeen hij vermeldt in de Pragernbsp;VierteljahrscJirift, Bd. 133. Hij beschrijft het volgens herinnering, jaren nanbsp;het onderzoek, en slechts ter loops, als steun voor zekere theoretische opvattingen omtrent glioma. Het stroma van spoelvormige cellen leidt hij af vannbsp;de staafjes eii kegels, die „zonder twijfel van bindweefselachtige natuur” genoemd worden, en de cellen van de nerveuse elementen van het netvlies,nbsp;waaraan hij epithelialen aard toeschrijft.
Utrecht, 23 Maart 1886.
VEEKLAEING DEE AEBEELDINGEN.
1. nbsp;nbsp;nbsp;a—b. Pigmentzoom.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Met haematoxyline overmatig gekleurd praeparaat. (Zeiss, Oe. 2. Obj. F.)nbsp;a. overlangs, b. dwars doorgesneden spoelcel, c. tumorcellen, d. dezelfde, na inwerking van azijnzuur, e. product van woekering der pigmentepitheliumlaag,nbsp;hier bij uitzondering niet gedegenereerd, ƒ. roode bloedlichaampjes.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Haematoxyline-praeparaat (geteekend met Zeiss, Oc. 2. Obj. F., later opnbsp;de helft verkleind), aa. capillair, c. vasoformatieve cellen, waarvan twee met hetnbsp;capillair in verband, b. dwars doorgesneden capillair, d. roode bloedlichaampjes.nbsp;Tl. hyaloidea chorioideae. e. gewoekerde cellen der epitheliumlaag, — in ditnbsp;praeparaat zonder pigment. Sommige vasoformatieve cellen zijn schuins doorgesneden.
4. Penceelcel, a. kern, h. roode bloedlichaampjes.
-ocr page 78- -ocr page 79-PI. 2
I
i
Pathologiscli- anatomische Studiën
ans dem
„Nederlan dsch Gasthuis voor ooglyders” zu Utrecht.
Von
M. Straub,
K. Niederlandisoher Militar-Arzt.
Hierzu Tafel V, YI.
Zu diesem Aufsatz haben Studiën die Veranlassung geheten, welche ich an einigen der Sanamlung des „Neder-landsch Gasthuis voor Ooglyders” entnommeneu Prdpa-raten angestellt hahe. Prof. Snellen veranlasste mich, einige Geschwülste des aus verschiedenen Zeiten stammen-den pathologisch-anatomischen Materials zu untersuchen,nbsp;besonders einige nicht weit vorgeschrittene Gliome. Nach-dem in der Litteratur der letzteren Jahre einerseits dasnbsp;Bestehen der Gliome als selbststandige Geschwulstartnbsp;überhaupt (Cor nil uud Kan vier) angez weifelt wurde,nbsp;anderseits die Geschwülste des Auges insbesondere alsnbsp;kleinzelligeRetinalsarcome gedeutet wurden (Delafield 1),
Arch, for Ophth. and Otolog. II 1871.
-ocr page 82-42
M. Straub.
Ziegler1), Hirschberg2), Alt3)), musste die Frage beantwortet werden: Hatte Vircbow Eecbt gewissenbsp;Tumoren des Auges als Gliome von den Sarcomen zunbsp;trennen.
Nocb mebr Interesse bot dieser Gegenstand im Zu-sainmenbange mit scbon früber von Klebs (Prager Vierteljabrsscbrift 1877) und tbeilweise Von Scbwalbe,nbsp;in jtlngster Zeit von Reuaut geausserten Ansichten be-ziiglicb des Muttergewebes unserer Geschwlilste, der Neuroglia; Nach dieson Autoren ist die Bedentung des Binde-gewebes, das mit den Gefassen in die embryonale Netzhautnbsp;gelangt fiir die Bildung dieser letzteren sehr gering, Zeugenbsp;die gefasslose Netzbaut der niedersten Wirbeltbiere (Cyclo-stome). Das Stützgewebe dieser Netzbaute, und per ana-logiam der höheren Tbiere müsste den Produkten desnbsp;ausseren Keimblattes beigezablt werden und sollte alsonbsp;ganz aus der Eeihe der Bindegewebe, die docb aus demnbsp;mittleren Keimblatte entstehen sollen, gestrichen werden.
Die Geschwülste des Nervus Opticus.
Aus dieser Categorie müssen jene Tumoren aus-geschieden werden, welohe zwar analoge Symptome geben, wie wirkliche Sehnerven-Geschwülste, aber ausserhalb desnbsp;Nerven und seiner Htlllen gelegen sind, wie die von Neumann und Knapp f) beschriebenen Psammome. Wil-
Handbuch der path. Anat.
Arch. f. Augenh. 1881.!
Compend. der path. Anat. d. Auges. f) Arch, for ophth. and otol. IV. 1874. Aus einer spaterennbsp;Mittheilung foigt, dass nach zwei Jahren kein Eecidiv aufgetretennbsp;war, obgleich die Geschwulst mit Erhaltnng des Auges exstirpirtnbsp;worden war. Wegen der Seltenheit dieser Geschwulstform mogenbsp;mitgetheilt werden, dass jiingst von Prof. Snellen ein Psammomnbsp;der ausseren Soheide exstirpirt wurde.
-ocr page 83-43
Die Gliome des Sehorgans.
lemer1), ein Schiiler Leber’s, machte zuerst diese Distinction und steilte 27 Falie zusammen; Vossius2jnbsp;fügte nachher noch 9 Falie dazu. Mit mehr oder wenigernbsp;Kecht warden die Geschwülste von den Autoren M}'Xoma,nbsp;Myxosarcoma, Fibromyxoma benannt. Der folgende Fallnbsp;wird uns Gelegenheit geben, den Werth dieser Nornen-clatur naher zu prilfen:
Bei dem lljahrigen Z. ist seit einem Jahro eine Protrusio bulbi dextri von der Familie beobachtet worden, die seitdemnbsp;stetig zugenominon bat und jetzt hocbgradig ist. Vollkom-meiie Blindheit. Beweglichkoit in aUen Eichtungen vermindert;nbsp;nach innen ganz aufgelioben. Bei nach oben gewendetemnbsp;Auge füblt man gegen den Boden der Augenhöble den plattennbsp;festen Eand eines Tumors, der die ganze Breite der Orbitanbsp;einnimmt und sich in die Tiefo verliert. Ophthalmoscopiscbnbsp;leicht graurotlie Schwellung der Opticus-Scheibe und der an-grenzenden Eetina, die unmerkbar in einander tibergehen.nbsp;In der geschwollenen Mombran kaum sichtbare Fatten. Venennbsp;ausgedebnt, nicht geschlilngelt.
3. November 1884 wird von Prof. Snellen Auge und Gescliwulst exstirpirt. Nach den Tenotomien entdeckt dernbsp;palpirende Finger, dass ein peripheres Stiick des N. opticusnbsp;frei ist und die Geschwulst sich weit nach hinten ausbreitet.nbsp;Es wird langs des schlottornden Auges gegen die knöchernenbsp;Wand der Orbita praparirt und von der, den Grund der Augen-höhle ganz ausfüllenden Geschwulst so viel wie möglich wog-genommen. Antiseptischer Verband. Heilung regolmassig.nbsp;Nach 10 Monaten war ein Eecidiv nicht eingetreten.
Das anatomische Praparat zeigt den Augapfel normal mit Ausnahme des schon ophthalmoscopisch constatirten Netzhaut-ödems. Hinter dem Auge ist der Norv in einer Lange vonnbsp;15 mm frei. Die augenscheinlich vermehrte Dicko des Nervennbsp;beruht, wie der Durchschnitt zeigt, auf Verbreiterung desnbsp;intravaginalen Eaumes, dessen Wiinde braunschwarz pigmen-tirt sind, wahrscheinlich in Folge der chronischen Stauung.
Der Nerv hat normalen Umfang, auf dem Durchschnitte
Archiv f. Ophthalm. Bd. XXV, 1. 1879.
Idem Bd. XXXIII. 1882.
-ocr page 84-44
M. Straub.
grauweisse Farbe und scheint für das unbewafEuete Auge ziemlich scharf abgegrenzt gegen die Geschwulst.
Das exstirpirte Geschwulststück stellt eine breite, flache Schale dar, welche auf dem N. opticus als Stiel aufsitzt. Dienbsp;dem N. opticus zugekebrte Flache der Schale ist beHeidetnbsp;mit zwei dünnen Membranen, den Fortsetzungen der Opticus-hüllen; die hintere Flache zeigt einen Durehschnitt der 6e-schwiilst, welche von dem exstirpirenden Messer gemachtnbsp;worden ist. Ein durch ïlerv und Geschwulst gemachter Langs-scbnitt zeigt, dass die Hullen an der Geschwulstbildung nichtnbsp;theilnehmen, dass aber der eigentliche Nerv in toto innbsp;die Geschwulst übergeht. Die Grenze zwischen beidennbsp;bildet eine nach dem Nerven leicht convexe Linie, die fiir dasnbsp;unbewaffnete Auge sichtbar wird durch einen leichten Unter-schied der granen Nuancen; besser noch für das Gefühl, in-dem der Durehschnitt der Geschwulst etwas höhernbsp;liegt und fester ist.
lm allgemeinen ist die Farbe der Geschwulst grauweiss wie Fischfleisch, an einzelnen Stellen röthlich durch einennbsp;mftssigen Blutgehalt. Dicht bei dem oben genannten opera-tiven Querschnitt an vielen Stellen blauroth oder schwarzroth,nbsp;also sehr blutreich. Dieser Durehschnitt zeigt feine Hoekernbsp;von 1—fi/z mm Durchmesser, deren Entstehungsweise dasnbsp;Microscop spater erklarte.
Ein Theil der Geschwulst wird frisch untersucht, kleine Stückchen mittelst Chromsauro 0.5 % und spater Alcohol ge-hartet, wahrend der grösste Theil in Osmiumsaure fixirt undnbsp;in Alcohol gehartet wurdo, derart dass das so behandeltenbsp;Stück den grössten Theil des Nerven und den anliegendennbsp;Theil der Geschwulst umfasste. Durch dieses Stück wurdennbsp;Langsschnitte gelegt. Es zeigte sich, dass die Osmiumsaurenbsp;oberflachlich sehr stark oingewirkt und die Elemonte schwarznbsp;gefarbt, wahrend central nur Fixirung stattgefunden hatte.nbsp;Diese Abstufung der Osmiumsaure-Wirkung war sehr will-kommen und erleichterte die Auffassung der Praparate sehr,nbsp;indom jedes Element zur scharfsten Auspragung einer be-stimmten Einwirkungsdauer bedarf.
Die vorlaufige Untersuchung des frischen Objectes zeigt einen grossen Zellenreichthum. Die Zeilen sind in eine an-seheinend structurlose Zwischensubstanz eingebettet; nur hienbsp;und da sieht man einige durch feine Auslaufer verbunden.
-ocr page 85-45
Die Gliome des Sehorgans.
Durch Essigsaure wird alles, die Kerne ausgenommen, gleich-massig durchscheinend.
Die Untersucliung der geharteten Stiicke war viel er-giebiger, sowokl in Bezielmng auf das Gewebe selbst als auf die gegenseitigen Verbaltnisse der verscliiedenen Gescbwulst-partien. Es ergab sich wie zu erwarten war, dass die starknbsp;blutfiihrenden Theile in der Nalie des Quersclmittes als dienbsp;alteren zu deuten waren, wiihrend die j tingeren Theile demnbsp;Kerven zunachst gelegen sind.
DieBefuade lassen sicli in folgender Weise zusammen-fassen;
1) nbsp;nbsp;nbsp;Die gefassfiilirenden Bindegewebssepta, welche vonnbsp;der inneren Scheide ausgeben, spalten den Nerven in normaler Weise und die Scheidewande setzen siclr regelmassignbsp;und unter Beibehaltung ihrer Eigenschaften fort in dienbsp;Gescliwulst, derart dass sie beim Eindringen stets weiternbsp;werdende, also trichterformige Kaume zwischen einandernbsp;olfen lassen. In dieser Weise erklart sich die höckrigenbsp;Natur des Querschnitts.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Die Nervenfasern sind in Nerv’und Geschwulstnbsp;ganz verschwunden.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Iin degenerirten Nerven wird der Baum zwischennbsp;den Septen ausgefiillt von einer Zellemnasse, welche der-jenigen des jfingeren Geschwulsttheiles ganz gleichartignbsp;ist. Microscopisch ist keine Grenze zwischen Nerv undnbsp;Tumor zu sehen.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Das Gewebe, woraus Nerv und junger Tumor, mitnbsp;Ausnahme der Septen, aufgebaut sind, ist sehr zellen-reich. Die Zeilen haben einen kleinen fast immer kreis-runden und nahezu gleich grossen Kern und ein innbsp;Osmiumsaure-Praparaten structurloses Protoplasma, vonnbsp;dessen Peripherie viele feine Auslaufer abgehen, welchenbsp;sich vielfach verSsteln und so ein sehr dichtes und feines,nbsp;verwirrtes Fasergeflecht bilden, das in den gehartetennbsp;Praparaten die Zwischensubstanz bildet und mit Osmium-saure sehr deutlich wird. Beim ersten Anblick scheint
2
-ocr page 86-46
M. Straub.
der Zellenleib ungeachtet der grossen Eegelmüssigkeit der Kerne in verschiedenen Zeilen sehr versehieden; bisweilennbsp;gross, bisweilen so klein, dass kaum ein sclimaler Saumnbsp;rings um den Kern sicbtbar ist. Diese scbeinbare Ver-schiedenheit ist die Folge der unregelmassigen Structurnbsp;der Zeilen, welche, die Ranvier’scben Bindegewebszellennbsp;in vereinfachter Form nachahmend, nicht ganz ebenenbsp;Platten darstellen, die obendrein in sehr verschiedenennbsp;Uichtungen gestellt sind. Die Eanvier’schen Methodennbsp;hatten diese Verhaltnisse wohl eclatanter dargethan: nurnbsp;die Osmiumsaure-Behandlung des frischen Praparats, ur-sprünglich angewendet um Nervenfasern auf die Spur zunbsp;kommen, gestattete dennooh, diese eigenthümliche Structurnbsp;zu beobachten.
5) nbsp;nbsp;nbsp;Das beschriebene Glewebe tritt nur in oberflach-liche Verbindung mit dem Bindegewebe der Septa. Ein-zelne Stellen des Praparates zeigen, wie die feinstennbsp;Fasern der Intercellularsubstanz, in grosser Zahl undnbsp;parallel verlaufend, sich senkrecht einpflanzen auf die innbsp;Langsrichtung verlaufenden Fasern der Septa (s. Fig. 1).
6) nbsp;nbsp;nbsp;In dem jungen Theile der Geschwulst kommen,nbsp;ebenso wenig wie in dem Nerven zwischen den Septis,nbsp;Gefasse vor.
7) nbsp;nbsp;nbsp;Hierin liegt gerade der hauptsachliche Unterschiednbsp;zwischen jung und alt. In den alteren Partieen ündennbsp;sich feine Gefasse, welche ausser einer dünnen Membrananbsp;propria mit sogenannten embryonalen Endothelien,nbsp;schonen in das Lumen prominirenden Zeilen mit proto-plasmatischem Korper und kugeligem Kern bekleidet sind.
8) nbsp;nbsp;nbsp;Diese Gefasse sind in der Eegel in so grossernbsp;Zahl verhanden, dass sie nur durch Spuren des unter 4)nbsp;beschriebenen Gewebes vereinigt oder geschieden sind, oftnbsp;ganz unmittelbar aneinander grenzen und so ein wahresnbsp;Angiomgewebe bilden; Diese Stellen entsprechen den
-ocr page 87-47
Die Gliome des Sehorgans.
blaurothen und schwarzrothen Partieen des macroscopisch hetrachteten Objectes.
9) Diese Gefasse sowie die praexistenten Gefasse der Septa gehen ihrerseits wieder Metamorphosen ein durchnbsp;Verdickung der Membrana propria, welche anfanglichnbsp;noch in ringförmige Fasern Oder Schalen aufgelöst werdennbsp;kann. Je dicker die Gefksswand wird, desto mehr ver-schwindet jede Structur, bis zuletzt ein solider grauernbsp;Strang iibrig bleibt, welcher nur einzelne feine Langs-oder Querstreifen ei’blicken lasst und hie und da ver-einzelte Zeilen tragt. Alle Uebergange werden in jedemnbsp;Praparate gefunden. Die letzte Phase bildet ein Knauelnbsp;solider Cylinder, wie sie in Fig. 2 abgebildet sind.
Die Entwicklungsgeschichte unserer Geschwulst wird nach dieser Beschreibung ganz klar. Das physiologischenbsp;Vorbild, welches nach der modernen Anschauung jedernbsp;Tumor hat, bilden die eigenthtlmlichen platten Zeilen,nbsp;welche sich im degenerirten Nerven finden. Die Naturnbsp;dieser Zeilen ist nicht schwer zu ermitteln. Sie stammennbsp;weder von den Bindegewebsseptis, wie aus der Beschreibung zur Genüge folgt, noch von den degenerirten undnbsp;ganz resorbirten Nervenfasern. Diese Fasern aber, denennbsp;eine Schwann’sche Scheide fehlt, sind normaliter durchnbsp;zahlreiche platte, Auslaufer fiihrende Zeilen verbunden.nbsp;Darin wenigstens sind die meisten Autoren einig.nbsp;Schwalbe1), Kuhnt 2) und Eanvier 3) nennennbsp;dieses Sttitzgewebe die Neuroglia des Nervus opticus. Esnbsp;ist klar, dass dieses Gewebe die Hauptmasse unseresnbsp;degenerirten Nerven bildet. Ob die Elemente sich darinnbsp;durch Vacatwucherung vermehrt haben oder der Nerv sichnbsp;übereinstimmend mit dem Verlust an Nervenelementennbsp;verschmalert hat, kann ich nicht entscheiden.
v. Graefe und Saemisch Bd. 1.
Arohiv fiir Ophth. Bd. 25.
Archives d’Ophth. 1882.
-ocr page 88-48
M. Straub.
Wichtig nun ist das Factum, welches für unsere Ge-schwulst wie für alle Geschwülste constatirt wurde, dass die Gewehsspannung höher ist als im anliegenden, quali-tativ gleich gebauten Nerven, wie die oben beschriebenenbsp;prominirende und festere Schnittflüche beweist. Der An-fang der Tumorbildung ist also da gegeben, wo dienbsp;Wucherung der zelligen Elemente anfing, diese erhöhtenbsp;Gewebsspannung zu bilden. Unaufhaltsam geht nun dienbsp;Vermehrung der Neurogliazellen weiter, bis der vermehrtenbsp;Umfang der interseptalen Eaume zur Neubildung von Ge-fiissen Anlass gab. Ebenso jedoch wie das Geschwulst-gewebe das Fortbestehen der Nervenfasern unmöglichnbsp;machte, muss es selbst der Gefassbildung weichen, welchenbsp;uatürlich von den gefassführenden Septis ausgegangen seinnbsp;muss. Das Neurogliagewebe wird ganz verdrangt undnbsp;durch Angioma ersetzt. Die Gefasse aber gehen ihrer-seits wieder durch eine chronische Verdickung der Wandenbsp;functionell zu Grunde und damit ist das Spiel zu Ende.
Aus unserer Beschreibung des Falies geht schon her-vor, dass wir die Geschwulst Gliom Oder teleangiecta-tisches Gliom nennen wollen. Nahere Begründung folgt bei der Besprechung der Netzhautgliome.
Mit diesen Erfahrungen ist es nicht schwer, sich in den beschriebenen Geschwillsten des Sehnerven zurechtnbsp;zu finden. Merkwürdiger Weise wird es klar, dass diesenbsp;sich leicht in zwei grosse Grappen bringen lassen:
Ein Theil der Geschwülste stimmt mit unserm Falie überein. Beschrieben als Myxoma oder Myxosarcomanbsp;zeigen sie gleichen Zellenreichthum, dasselbe Neutral-bleiben der Septen, die secundüren Gefassveranderungen;nbsp;namlich zwei Falie von v. Graefe beschrieben und vonnbsp;Recklinghausen untersucht 1), und nach dem Eeferatenbsp;vonWillemer ein Fall von Quaglino und Manfredi.2)
Archiv für Ophth. Bd. X 1864.
Annali di Ottalmologia Ann. I. 1871.
-ocr page 89-49
Die Gliome des Sehorgans.
Ein als Myxosarcoma beschriebener Fall von Wil-lemer (1.) zeigt eine geschwulstartige Verdickung der Septa und der dazwischen liegenden, keine Nervenfasernnbsp;führenden Neuroglia. Ausser den Sep ten ist die innerenbsp;Scheide verdickt. l)ie Tumormasse des Inters titiums wirdnbsp;als Myxoma beschrieben, Zeilen mit langen, gewundenennbsp;Auslaufern enthaltend. Dieser Fall, eine Mischform, bildetnbsp;den Uebergang zu Gescbwiilsten, die von den Septen undnbsp;der inneren Scheide ausgeben, in der Eegel Myxome mitnbsp;den besonderen von Willemer beschriebenen Zeilen.nbsp;(2. Fall von W. mit Tumoren im Chiasma und beidennbsp;Opticis: ein Fall von Mauthner und Schott1) mitnbsp;Tumor des rechten N. optici in Augen- und Schadel-höhle.) Hier ist durch Degeneration in der Eegel wiedernbsp;zwischen den verdickten Septis die Neuroglia deutlichernbsp;zum Vorschein gekommen, in einigen Fallen ist diesenbsp;wieder ungleichmassig verraehrt (Falie von Vossius).
Neben den interstitiellen Myxomen stehen die Fi-brome, sei es rein interstitiell (Szokalski2)), sei es als Mischformen (Goldzieher 3)).
Mir scheint es ein wichtiges Eesultat dieser Ueber-sicht zu sein, dass auch bei Geschwulstbildung immer eine scbarfe Trennung besteht zwischen den Bindegewebs-elementen der inneren Scheide und Septen und der Neuroglia, welche die nervösen Elemente umgiebt. Die Ge-schwülste des Sehnerven zerfallen also in interstitiellenbsp;(Myxom, Fibrom), parenchymatöse (Neurogliome) undnbsp;Mischgesehwiilste, in welchen die Elemente stets deutlichnbsp;gesondert bleiben.
Die pathologische Histologie wirft hier ihr Licht auf das normale: die Geschwulstbildung lehrt, wie weit ver-schieden die Neuroglia ist vom gewöhnlichen Bindegewebe.
Arohiv fur Augenheilkunde Bd. VII.
Annales d’Oculistique 1861.
Archiv fur Ophthalm. Bd. XIX.
-ocr page 90-50
M. Straub.
Glioma retinae.
In Virchow’s Onkologie wurde zuerst ausgesprochen, dass der sogenannte Markschwamm des Auges eine be-sondere Geschwulstform ist, die von den Neuroglia-Elementen der Netzhant gehildet wird. Hierauf folgten einenbsp;grosse Zahl Beschreibungen derartiger Geschwillste. Unternbsp;die ersten Antoren gehören Knapp1), Hirschberg2)nbsp;und Iwanoff3), die auch die Entstehungsweise dernbsp;Tumoren untersuchten.
Was den microscopischen Ban betrifft, so bestanden die untersuchten Geschwillste immer aus kleinen Eund-zellen mit sehr wenig Protoplasma um den Kern; dienbsp;Zwischensubstanz war immer sehr sparsam verhanden, nn-geformt oder bisweilen aus feinen mit den Zeilen ver-bundenen Pasern zusammengesetzt. Nach Vetch f) werden jedoch in frisch exstirpirten Geschwülsten beim Zer-zupfen viele sternförmige Zeilen gefunden. Leber ff)nbsp;batte schon früher dergleichen angetroffen. Virchownbsp;beschrieb einen Fall, nach welchem angenommen werdennbsp;muss, dass die Geschwulst in Sarcom übergehen kann beinbsp;weiterem Wachsthum oder Kecidiv; bei keinem anderennbsp;Autor wird diese Angabe wieder gefunden. Die Kecidivenbsp;waren immer der Muttergeschwulst gleich gebaut. Wohlnbsp;sagt Hirschberg fff) in einer spateren Schrift, dass wennnbsp;von verschiedenen Autoren betont wird, dass das Gliomnbsp;der Netzhaut anatomisch wie klinisch zu den kleinzelligennbsp;Sarcomen gehöre, er nichts dagegen einzuwenden habe.nbsp;Als Ausgangspunkt betrachtete Hirschberg in seinem
Die intraocularen Geschwillste und in seinem Archiv.
Archiv für Ophth. XIV. 1868, Markschwamm des Auges
Ib. XV. 1869. t) Arch. f. Augenheilk. 1882.nbsp;tt) V. Graefe und Saemisch’s Handbuch Bd. 5.
•fl-f) Archiv für Augenheilkunde 1881.
-ocr page 91-51
Die Gliome des Sehorgans.
Falie die ianere Körnerscliichte, Knapp die aussere Körnerschichte (Glioma exophytum), Iwanoff dieNeuroglia-Elemente der FaserscMchte (Glioma endophytum), so dassnbsp;der letztgenannte Autor zum Schlusse kommt, dass dasnbsp;Stützgewebe aller Schichten der Netzhaut den Mutter-boden der Geschwulst abgeben könne. Leber (1. c.) undnbsp;neuerdings Po neet1) sprechen aus, dass nicht nur dienbsp;Geschwülste verschiedener Individuen von verschiedenennbsp;Schichten abstammen, sondern dass dieselbe Vielförmigkeitnbsp;in einem Falie vorkomme, so dass letzterer sogar Hirsch-berg’s Eintheilung in Glioma exophytum und endophytumnbsp;verwirft. Damit geht er jedoch zu weit: Die ünter-scheidung geht nicht durch für die microscopischen Einzel-heiten, aber durch die Bedeutung für das Entstehen einernbsp;Netzhautablösung hat auch die gröbere ünterscheidungnbsp;Werth.
Soweit handelt die Literatur, welche mir in Utrecht zur Verfügung stand2), von der Genese des Glioma retinae, aber auch die weitere Entwicklung der Geschwulstnbsp;ist wichtig für die theoretische Auffassung und unter dennbsp;von mir untersuchteii Fallen gab es deren zwei, die hier-über weitere Auskunft geben. Die Falie gleichen in dennbsp;Einzelheiten so sehr dem Glioma exophytum der Autoren,nbsp;Andeutungen dessen, was ich insbesondere zu formulirennbsp;gedenke, werden in der Literatur so allgemein ange-troffen, dass ich keinen Anstand nehme, zu verallgemei-nern; deshalb will ich auch meine Befunde als Ent-wicklungsgeschichte einer Gruppe von Netzhautgliomennbsp;darstellen:
1) Bei einem Kinde entsteht in der Netzhaut eine umschriebene Zellenwucherung.
Genau genommen ist hiermit schon etwas mehr gesagt
Archives d’Ophthalmologie 1882.
Von den citirten Arbeiten kenne ich die Monographieen leider nur in Auszügen.
-ocr page 92-52
11. Straub.
als bewiesen werden kann, indem fast nur Secundarknoten sehr jung zur Untersuchnng gelangten. Es ist jedochnbsp;gewiss, dass man viele Eigenschaften der Secundarknotennbsp;auf die primaren übertragen kann. Nur Eine nicht, dienbsp;wichtigste. Ich wage es weder zu entscheiden, welchenbsp;Scbichte in der ganzen Netzhaut zuerst krank wird, nochnbsp;ob es wirklich für alle Falie die gleiche Scbichte ist.
2) nbsp;nbsp;nbsp;lm Anfang besitzen die gewucherten Zeilen reich-liches Protoplasma und die langen Auslaufer der Neuroglia-zellen. Bald werden sie kleine runde Zeilen mit sehrnbsp;wenig Protoplasma, welches nur bisweilen einen sehrnbsp;kurzen und dünnen Auslaufer tragt. Diese AusUufernbsp;bilden alle nachweisbare Zwischensubstanz der Geschwulst.
Den Uebergang von Neurogliazellen zu Geschwulst-zellen habe ich verschiedene Male gesehen, aber immer nur an denselben Elementen, namlich den Zeilen, welchenbsp;der Membrana limitans interna senkrecht aufsitzen. Vonnbsp;diesen langgeschwanzten Zeilen zu den kleinen rundennbsp;Geschwulstzellen gab es in wenigen Schichten alle Ueher-gange.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Bald bildet die Wucherung einen kleinen Buckel,nbsp;welcher meistens der ausseren Seite der Netzhaut zu-wachst. Einige Zeit widersteht die Limitans externa dernbsp;Dehnung, zuletzt erhalt die Membran kleine Risse, durchnbsp;welche die Geschwulst viel scbneller als vorher fortwachst.nbsp;Die feinen durch die Risse wachsenden Warzchen (beinbsp;Leber 1. c. abgebildet) schmelzen zusammen, schliessennbsp;den Rest der Propria ein und bilden ein kleines rundesnbsp;der Aussenflache der Netzhaut aufsitzendes Knötchen, dasnbsp;mit mehrfachen Wurzeln in dem Muttergewebe der Netzhaut feststeckt.
Alle Phasen der beschriebenen Knötchenbildung habe ich an secundaren Knoten vielfach gesehen und zumnbsp;Theil abgebildet. (Siehe Fig. 3.)
4) nbsp;nbsp;nbsp;Bald treten in dem Knötchen Gefasse auf, so dass
-ocr page 93-53
Die Glioine des Sehorgans.
dieses an relativ weiten Gefassen reich wird, welche wie die Muttergefasse in der Netzliaut gebaut sind und mitnbsp;der Geschwulst nicht in engere Verbindung treten. Ihrenbsp;Bindegewebswand bleibt scharf getrennt von den Ge-schwulststellen; zwischen beiden ist ein feiner Lymph-spalt zu sehen. (Siehe Fig. 4.)
Eine zweite Ordnung von Gefassen im Tumor bilden die Capillaren. Sie haben eine Lichtung von 1—2 Blut-körperchen und eine immer erkennbare Membrana propria;nbsp;sie sind durch einen feinen, mit Endothel bekleideten Spaltnbsp;von den Geschwulstzellen geschieden, und sind in relativnbsp;geringer Zahl verhanden.
5) nbsp;nbsp;nbsp;Mit der Bildung der KnOtchen ist die Ursachenbsp;der Netzhautabhebung gegeben, welche in der Kegel erstnbsp;partiell, spater total auftritt. Im letzteren Falie bildetnbsp;die Membran, wie bekannt, einen gefalteten Kegel vomnbsp;Foramen opticum bis zur Ora serrata ausgespannt. Dienbsp;Stabchenschicht geht verloren und an ihrer Stelle wirdnbsp;die Retina theilweise bedeckt mit einer Detritusmasse,nbsp;welche Fettkörnchen, lymphoide Zeilen und anderswo ab-gestossene Geschwulstzellen enthalt. Die Detritusschichtnbsp;muss nicht verwechselt werden mit der wirklichen Membran, welche sich bei Gliom sowohl als in andern patho-logischen Fallen (Glaucom) auf der Innenseite der Ketinanbsp;bilden kann, die bisweilen ein Gefassnetz führt und Tragernbsp;von Gliommetastasen sein kann (Iwanoff).
6) nbsp;nbsp;nbsp;Mehrere der beschriebenen gefassführenden KnOtchen entstehen dicht neben einander. Sie werden 1—1,5 mmnbsp;gross und fliessen zusammen in der Weise, dass die ein-zelnen KnOtchen meistens macroscopisch, aber doch wenig-stens microscopisch erkennbar bleiben.
In unseren beiden Fallen waren zwei derartige zu-sammengesetzte Knoten verhanden neben vielen soli-taren.
7) nbsp;nbsp;nbsp;In dem bisher nicht ergriffenen Gebiete der Netz-
-ocr page 94-54
M. Straub.
haut entstehen zahlreiche secundare Knötchen, die, un-gleichen Alters, einen Bliek in ihr Werden gestalten.
Die Gebilde sind nicht in der Weise secundar wie dies in der Eegel bei anderen Tumoren gefunden wird,nbsp;WO die scharfe Abgrenzung der secundaren Knoten,nbsp;welche das Grundgewebe verdrangen, schon zur Annahmenbsp;leitet, dass ein fremder Keim eingedrungen ist. Dienbsp;Neuroglia der betrolfenen Stelle selbst bildet die Ge-schwulst, so dass diese, microscopisch wenigstens, nichtnbsp;scharf begrenzt ist und es festgestellt werden kann, ausnbsp;welchen Schichten diesmal die Bildung hervorgeht. Ver-schiedene Knoten können oft von verschiedenen Schichtennbsp;entstehen, wie z. B. aus der Figur erhellt. Auch dienbsp;aussere Körnerschicht betheiligt sich, entgegen der Annahme von Iwanoff, an der Bildung.
Fast immer sieht man in den Praparaten in oder bei dem jungen Knoten ein stark erweitertes, mit Blut ge-fülltes Gefass (Fig. 3) gewiss die Mutter der Gefasse desnbsp;spater aus der Netzhaut hervorquellenden Gebildes. Dernbsp;Gefassverlauf scheint die ürsprungsstelle der Secundar-knötchen zu bestimmen. Dass dies nicht auf dem Wegenbsp;der Embolie zu Stande kommt, geht u. a. daraus hervor,nbsp;dass in dem einen Falie gerade centripetal die neuennbsp;Knötchen entwickelt gefunden wurden, also naher demnbsp;N. opticus. Zweitens bildet wie gesagt die Geschwulst-masse nicht die Wand des Gefasses, so dass zur Bildungnbsp;eines Embolus nicht wie z. B. beim Sarcom, die Gelegen-heit günstig ist.
8) Wenn die einfachen Knötchen ihren Maximal-Umfang erreicht haben, hat schon eine eigenthümliche Anordnung der Geschwulstzellen Platz gefunden, welchenbsp;abhangt vom Gefassverlaufe und in nuce schon in sehrnbsp;jungen Knötchen gegeben ist. Jedes der grösseren Gefasse namlich ist von einem cylindrischen Strang vonnbsp;Zeilen umgeben, dessen Kadius gewöhnlich 13—20 Zeilen
-ocr page 95-55
Die Gliome deg Sehorgans.
betragt. Diese scharf begrenzte Schichte folgt dem Ge-fasse in alien Wendungen, dabei stets dieselbe Dicte bei-bebaltend (Pig. 6). Zwischen diesen gewundenen Cylindern, welcbe vielfach aneinanderstossen, bleiben hie und danbsp;prismatische Eaume frei, welcbe kleinere Zeilen enthalten,nbsp;die sich mit den gewöhnlichen Farbungsmitteln nichtnbsp;förben. Auch in den ungefarbten Chromsanre-Praparatennbsp;sind sie leicht erkennbar durch ihre Kleinheit und dasnbsp;glanzend weisse Licht, das sie durchlassen, gegeniiber dennbsp;eigentlichen Geschwulstzellen, die einen sehr leichtennbsp;gelben Anflug haben. Auch in sehr dunnen Schnittennbsp;werden in diesen prismatischen Ehumen keine Gefasse ge-funden. In einem altern Glyeerin-Praparat land ich dennbsp;betreffenden Theil der Geschwulst auseinander gedrSngtnbsp;und die ungefarbten Zeilen isolirt. Auch hier kein Ge-fass. Die isolirten ungeMrbten Gebilde (auch hier immernbsp;kleiner als die anliegenden Geschwulstzellen) waren nurnbsp;immer Kerne, mit Resten von Protoplasma bekleidet undnbsp;diese Kerne denen des gefhrbten Theiles vollkommennbsp;gleich gebildet.
Diese nicht gefiirbten Zeilen sind also todte Geschwulstzellen, vielleicht gestorben, well zu weit von den ernahrenden Centralgefassen gelegen, indem die Capillari-sation des Cylinderstranges dürftig ist; vielleicht weil sienbsp;der anfanglichen Wucherung entstammen nnd nicht fürnbsp;die spater im Tumor und im ganzen Auge aufgetretenennbsp;höheren Druckverhaltnisse (Secundarglaucom) angelegtnbsp;waren. Dass sie den gewöhnlichen Veranderungen abge-storbener Organtheile (Coagulationsnekrose) nicht unter-legen sind, muss wieder aus der geringen Saftströmungnbsp;erklart werden.
Im Ganzen erinnert das microscopische Bild in Fig. 6 an gewisse Verhaltnisse in normalen und pathologischennbsp;Epithelbildungen: das centrale ernahrende Gefass, dienbsp;durch unsichtbare Zwischensubstanz verkitteten Geschwulst-
-ocr page 96-56
M. Straub.
zeilen, die todten Zeilen an der Oberflache der Zellen-cylinder.
9) nbsp;nbsp;nbsp;Die alteren Zeilen der confluirten Knoten sindnbsp;allmahlig grösser geworden durch Vermehrung des Protoplasma und vieleckig durch gegenseitigen Druck und sindnbsp;Jetzt ziemlich verschieden gross. Auch die Capillaren sindnbsp;Aenderungen eingegangen. Ihre Wand wird stellenweisenbsp;verdickt, so dass kleine bucklige Auswüchse, aus kurzennbsp;platten Spindelzellen mit massiven Kernen bestellend, annbsp;den Gefassen vorkommen, wie dies an den Hirngefasseunbsp;und in Hirngeschwülsten mehr gefunden wird1).
Es ist nicht überall leicht, über die Natur dieser Zeilen zur Klarheit zu kommen. Meist hat man es zunbsp;thun mit mehr oder weniger schragen Schnitten, welchenbsp;die ovalen Kerne auf verschiedener Höhe durchschnittennbsp;haben, so dass man nur eine Anhaufung dicht gedrangter,nbsp;mehr oder weniger ovaler, ungleich grosser Kern-Quer-schnitte sieht (Fig. 5). Auch um die Auswüchse herumnbsp;geht der Lymphspalt, welcher Gefass- und Tumorzellennbsp;scheidet, so dass niemals der Verdacht entstehen kann,nbsp;die Wucherungen der Gefhsswand hütten etwas zu thunnbsp;mit der Geschwulstentwicklung. Die Wucherungen brei-teten sich immer peripher aus; ich sah sie nie Gefass-verengerung bewirken.
Das Erhaltensein der perivascular en Lymphspalten zwischen Geschwulst und Gefass erklart, warum auchnbsp;anders WO in den Lymphspalten der Netzhaut Geschwulst-zellen gefunden sind und dass die kleinen Secundarknotennbsp;so oft in der Nahe der Gefasse und centralwarts sichnbsp;bilden.
10) nbsp;nbsp;nbsp;Je mehr die grossen Knoten fortwachsen, um so
Wucherung der Endothelien des perivascularen Lymph-raumes.
-ocr page 97-57
Die Gliome des Sehorgans.
mehr muss sich die abgehobene Netzhaut zusammenfalten und die Flüssigkeit irmerhalb und ausserhalb des Netzhaut-kegels auf Kosten der Geschwulstmasse scbwinden.
1st diese Flüssigkeit erschöpft, dann muss die wach-sende Geschwulst sich Raum machen und es ist an erster Stelle die Linse, die der Wucherung weicht.
So weit waren meine beiden Geschwülste fortgeschritten zur Zeit der Exstirpation.
III. '
Fassen wir das Gesagte zusammen. Wir fanden im Sehnerven und in der Netzhaut zellenreiche Geschwülste,nbsp;welche, ohgleich unter einander verschieden, in dieseninbsp;einen Punkt übereinstimmen, dass ihr Gewebe immernbsp;scharf von den ernahrenden GefUssen geschieden ist, sonbsp;dass auch die histologische Untersuchung Anhaltspunktenbsp;bietet für die Analogie zwischen beiden Tumorarten,nbsp;welche schon von Willemer (1. c.), auf klinische Gesichts-punkte gestützt, hervorgehoben ist.
Die Gefasse der Sehnervengeschwulst verlaufen in ihrem angestammteu Bindegewebe. Wenn sie spater innbsp;die Geschwulst eintreten, bringen sie das eigentliche Ge-schwulstgewebe zum Schwinden. Die Gefasse der Netzhaut-geschwulst verhalten sich wie ihre physiologischen Vor-bilder; von Lymphspalten umgeben, treten sie mit demnbsp;umgebenden Gewebe nicht in engere Verbindung.
Hieraus und aus der ganzen Beschreibung unserer Geschwülste erhellt, dass sie, von dem gefassfiihrendennbsp;Stroma unabhangig, ihren Ausgangspunbt in den Gewebennbsp;der nervösen Organe selbst haben. Klebs1), der dienbsp;Sonderstellung der (Hirn)gliome gegenüber den Binde-
Prager Vierteljahrsschrift Bd. 133. 1877.
-ocr page 98-58
M. Straub.
gewebsgeschwülsten ertannte, folgerte, dass entweder das Bindegewebe der nervösen Organe besonderer Art seinbsp;Oder das Bindegewebe nicbt allein an der Bildung dernbsp;Gliome theilnehme. Beides nimmt er an. Die Neuroglianbsp;und die nervösen Elemente sind Produkte des ausserennbsp;Keimblattes. Diese Elemente sind also nicbt scbarf ge-sondert; sie sind mit einander verwandt wie Drüsen- undnbsp;Deckepitbelien. Bei der Geschwulstbildung sollen nunnbsp;nach Klebs auch beiderlei Elemente participiren. Er willnbsp;in seinen Praparaten den Uebergang von Ganglienzellennbsp;in Gescbwulstzellen durch Wucberung geseben baben.
Aus der Bescbreibung der Klebs’scbenHirngescbwttlste erbellt, dass er es mit beiden Arten der oben bescbriebenennbsp;Gescbwtllste zu tbun gebabt bat, immer vielzellig, dasnbsp;eine Mal mit stark verzweigtem Zellkörper, das anderenbsp;Mal mit kleinen Rundzellen mit sebr sparlicbem Protoplasma. Die erste Art sei langsam gewacbsen und bildenbsp;das erste Stadium, die zweite Art scbnell gewacbsen undnbsp;stelle das zweite Stadium der Geschwulstbildung dar.nbsp;Panden nun aber die beiden Arten ibren Ausgangspunktnbsp;in verscbiedenen Tbeilen des Centralorgans, so dass Ge-scbwülste der ersten Art in der weissen Substanz, die dernbsp;zweiten Art in der granen Substanz bauptsacblicb locali-sirt waren, so ware damit eine Uebereinstimmung gegebennbsp;mit unsern Befunden im Seborgan, wo doch der Nerv dienbsp;weisse Substanz, die Netzbaut die graue Substanznbsp;reprasentirt.
Für unsere Nervengeschwulst, die der ersten Categorie von Klebs gleicb kommt, fallt die Betbeiligung der eigent-licben nervösen Elemente weg, wie denn auch das Ent-steben uur aus interfibrillarer Neuroglia in unserm Falienbsp;recht klar ist. Schwerer ist das Urtheil für die zweitenbsp;Categorie: unsere Netzbautgliome. Wenn Klebs be-hauptet batte, die kleinzelligen Geschwülste seien nurnbsp;nervöser Natur, so ware die Sache für meine Geschwülste
-ocr page 99-59
Die Gliome des Sehorgans.
entschieden, weil ich das Entstehen gewisser Partieen aus nicht nervösen, der Membrana limitans interna auf-geptlanzten Zeilen beobachtet babe. Ob aber unter aliennbsp;Eundzellen sich Abkömmlinge der Ganglienzellen Odernbsp;eigentlicbe KOraer bebnden, ist nicbt zu entscheiden.nbsp;Pllr die Ganglienzellen scheint es mir unwabrscbeinlicb,
. weil ich diese Schicht nie wucbern, nur immer zwischen den Neubildungen der Nachbarschicbten scbwinden sab.
Es muss sebr schwer sein, eine Proliferation der nervösen Elemente mit Gewissbeit ant Grand mieroscopischer Praparate anzunehmen. Gewiss wird man sicb dabeinbsp;durcb Scblüsse per analogiam einigermaassen leiten lassen.nbsp;Klebs nimmt aus der Unitat des Ursprungs nervösernbsp;und gliöser Elemente Veranlassung, um die Betbeiligungnbsp;beider an der Geschwulstbildung wabrscbeinlicb zu findennbsp;und sein Urtheil verdient alle Beacbtung.
Doch ist die Annahme einer Betbeiligung des Nerven-gewebes selbst an der Geschwulstbildung nicht in der Richtung der gegenwiirtig noch herrschenden Anschauungennbsp;und es giebt auch viele Analogieën, welche dagegennbsp;sprecben. Von boch entwickelten und differenzirten Zeilennbsp;sieht man docb so selten Gescbwülste ausgehen. Mannbsp;vergleicbe die Frequenz der Rhabdomyome und wahrennbsp;Leberadenome mit der der Gliome. Man strSubt sich,nbsp;eine so frequente Geschwulstbildung zu supponiren innbsp;einem Gewebe, das sicb im besten Falie so selten regene-rirt. Endlich wUrde man wobl erwarten, in der Misch-gescbwulst die Elemente beiderlei Ursprungs unterscheidennbsp;zu Itonnen.
Icb glaube also, als Hauptresultat dieser Arbeit den Scbluss ziehen zu können, dass die Gliome des Sehorgansnbsp;Neubildungen sind, welche ausgehen von dem eigenthUm-lichen Bindegewebe des Nervensystems, das seine Sonder-stellung gegenüber dem gewöhnlicben Bindegewebe auchnbsp;in der patbologiscben Neubildung beibehalt.
-ocr page 100-60
M. Straub.
Der Virchow’sche Standpunkt findet sich also durch naheres Studium des histologisclien Baues aufs Neue be-statigt sowohl für die Netzhautgliome als für diejenigennbsp;des Sebnerven.
Auch Leber (1. c.) bat die Gliome der Netzhaut vom Nervenbindegewebe hergeleitet; er zieht aber, im Anschlussnbsp;an Virchow, keine scharfe Grenze zwischen Gliom undnbsp;Sarcom und betrachtet (vorlilufig) den Ausdruck Gliom alsnbsp;eiue kurze Bezeichnung für ein vom Nervenbindegewebenbsp;ausgegangenes Sarcom. In der That haben beide Ge-schwülste Zellenreichthum, Bösaitigkeit und mehr odernbsp;weniger embryonalen Typus ihres Gewebes gemein, undnbsp;man kann den Begriff Sarcom so bestimmen, dass es be-rechtigt wird, die Gliome als Neuroglia-Sarcome zu be-zeichnen.
Dies zu thun scheint mir jedoch nicht rSthlich aus folgenden Gründen:
1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Gefasse der gewöhnlich als Sarcom diagno-sticirten Geschwülste sind embryonal er Natur. Ihre Wan-dungen werden vom Sarcomgewebe selbst gebildet. Hiernbsp;liegt also ein histologischer ünterschied mit unsern Ge-schwülsten vor.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Zieht man bei der Sache die neue Lehre in Betracht, nach welcher die Neuroglia epithelialen Ursprungsnbsp;ist, so linden beide Geschwulstarten ihr physiologischesnbsp;Vorbild in verschiedenen Keimblattern. 1)
Dieser Ausspruoh erhalt eine weitere Stütze durch die neuesten Untersuchungen üher Sarcom (Ackermann, Die Histo-genese und Histologie der Sarcome. Samml. klin. Vortrage 1883),nbsp;welche dahin führen, dass „die Blutgefasse von gmndlegendernbsp;Bedeutung siud für die Genese der Sarcome” (S. 26), „deren Ent-stehung, Wachsthum und Gestaitung sich aufs Genaueste an sie
-ocr page 101-Je besser sich diese plausibele Hypothese begründeu lasst, um so mehr muss man es vorziehen, beidennbsp;Geschwulstarten keinen gemeinschaftlichen Namen zunbsp;geben.
-ocr page 102-62
M. Straub.
Q-Iioma JSTervi Optici.
Fig. 1. Zusammenhang der Zeilen des jüngeren Geschwulst-gewebes init dem gefassführenden Bindegewebe eines Septums.
Die Form der Gescbwulstzellen ist nicbt genau wiedergegeben, indem die meisten Zeilen schief zumnbsp;optischen Durchschnitte standen, auf welchen sie in dernbsp;Zeichnung gewissermassen projicirt sind. üm mehrerennbsp;Kernen ist der Zellenleib nicht zu definiren.
2. Knauel ganz geschlossener Gefasse aus dem alteren Geschwulsttheile aus einem ziemlich dicken Schnittenbsp;durch das Deokglass auseinander gedrangt.
Glioma retinae.
Fig. 3. Zwei junge Secunddr-Knötchen in einer Falte der ab-gelüsten Retina, wovon das grössere exophyt.
An gewissen Stellen sind die Grenzmembranen erhalten. Viele Schichten nehmen an der Geschwulst-büdnng Theil.
Fig. 4. Grosses Gefass. a. Lichtung des Gefasses. b. Lichtung des perivascularen Lymphspaltes, gefasswarts mitEndothelnbsp;begleitet. c. Abgelöste, zum Theil degenerirte Zeilennbsp;in diesem Spalt. d. Flachenansicht des Lymphraumesnbsp;eines in einem nahen Querschnitte gelegenen Capillar-gefasses. e. Nach dem Gefass gewendete Grenze desnbsp;Glioms, woTon nur bei f. Zeilen gezeichnet sind.nbsp;Die Grenzlinie ist keine Membran, sondern wird nurnbsp;von der inneren Reihe Gescbwulstzellen gebüdet. Dienbsp;gewiss auch hier vorhandene Endothelialmembran istnbsp;verloren gegangen durch die Praparation.
b' i g. 5. Querschnitt durch eine Capillare mit Buckel. a. Lymph-spalt. b. Grenze der Geschwulst, wovon nur einzelne Zeilen bei c. gezeichnet sind.
6. Schnitt dnrch einen alteren Knoten. Zellencylinder um die grosseren Gefasse gruppirt. Capillaren bei diesernbsp;Vergrösserung und Praparation nicht unterschieden. Dienbsp;helleren Theile sind die todten Zeilen. Es muss betontnbsp;werden, dass in dem abgebildeten Theile des Schnittesnbsp;der Umfang des necrotischen grosser ist, als an anderennbsp;Stellen.
-ocr page 103-Taf fT
M
Ml
k
-ocr page 108-Bladeren van, de Erytrroxylon Coca.
(volgens v: Martius).
-ocr page 109-J. W. G. M. VAN DER SIJP.
Zelden of nooit heeft een therapeutisch middel zóó snel en zóó algemeen toepassing gevonden als ditnbsp;het geval is geweest met de murias Gocaïni, vooralnbsp;op oogheelkundig gebied.
Terwijl het voor ettelijke maanden schier onbekend scheen, wordt het heden dagelijks en op alle kliniekennbsp;gebruikt. Alle tijdschriften zijn gevuld met de wonderverhalen van hare nuttige werking en telkens ziennbsp;wij hare aanwending bij weder nieuwe indicaties aanbevolen. Het blijkt uiterst gemakkelijk deze hoedanigheden te toetsen en, wat meer zegt, bevestigdnbsp;te zien; terwijl tot heden van schadelijke nevenwerkingen niets is gebleken. Het is alléén de steedsnbsp;stijgende prijs van het middel, die het gebruik ennbsp;de proefnemingen op grooter schaal beperkt.
Een plaatselijk anaestheticum was een dringend desideratum. Plaatselijke aanwending van koude of
-ocr page 110-van drukking kan, uit den aard der zaak, aan het oog slechts beperkte toepassing vinden. Men zagnbsp;zich genoodzaakt zijne toevlucht te nemen tot alge-meene narcose; maar de schaduwzijde daarvan, hetnbsp;tijdroovende, de onaangename nevenwerkingen, janbsp;het levensgevaarlijke maakten de overigens zoo gewaardeerde narcose tot een kruis voor den oogarts.
Eensklaps krijgen we een plaatselijk anaestheticum, dat geheel straffeloos op het oog wordt toegepast;nbsp;het verwijdt bovendien de pupil en contraheert denbsp;vaten, alle gegevens, die bij operatiën en bij velenbsp;omstandigheden van het grootste belang kunnen zijn.
Met belangstelling nam ik kennis van de in zóó korten tijd uit alle oorden toestroomende litteratuur,nbsp;waarin de locale anaesthetische eigenschappen dernbsp;Cocaïne, als een nieuwe buit door de wetenschapnbsp;behaald, worden voorgesteld.
Te meer trof mij daarbij het feit dat deze en nog andere hoedanigheden van bovengenoemde stof sedertnbsp;tal van jaren bekend waren. Want reeds in 1860nbsp;had Niemann het alcaloïd uit de cocaplant geiso-leerd en verschillende onderzoekers hadden toen alnbsp;zijne physiologische werking nagegaan. In het jaarnbsp;1880 gaf B. von Anrep eene zeer volledige mono-graphie in Plügers’ archief, waarin de voor onsnbsp;thans zoo treffende nieuwe feiten reeds physiolo-gisch onderzocht blijken. Bekend is ook. dat ,nbsp;sedert eeuwen, de bevolking van Peru de cocabladeren
-ocr page 111-gebruikt en de plant op groote schaal cultiveer!.
Terwijl ik aan het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders alhier op de kliniek van Prof. H. Snellennbsp;ruimschoots gelegenheid vond de toepassing der Cocaïnenbsp;te zien en hare werking op oogheelkundig gebied waarnbsp;te nemen, scheen het mij een geschikt onderwerp voornbsp;mijne dissertatie toe, na te gaan wat men omtrentnbsp;de plant en het gebruik der bladei’en wist, en denbsp;geschiedenis van de ontdekking van het alcaloïdnbsp;en van de resultaten der physiologische en therapeutische onderzoekingen hijeen te brengen, om tennbsp;slotte door eigen waarneming de werking op het oognbsp;te toetsen en na te sporen.
-ocr page 112-De gecultiveerde Coca, la famosa planta del Peru, het narcoticum van de Andes, in N.-Brazilië Ipadu^)nbsp;genaamd, heeft Zuid-Amerika en bizonder Peru ennbsp;Bolivië tot vaderland. Men vindt daar eene rijkenbsp;cultuur op de zacht glooiende oostelijke helling vannbsp;deze bergketen tusschen 12“—24“ Z. Br.; maar in dennbsp;laatsten tijd ook in de aangrenzende deelen van denbsp;Argentijnsche republiek en in Brazilië.^) Verder komtnbsp;zij voor in Oost-Indië, de Kaap de Goede Hoop ennbsp;Nieuw-Holland.
De struik®) heeft eene hoogte van 2—6 voet, met talrijke, van elkaar staande, schilverend-bultige takken.nbsp;De enkelvoudige bladeren zijn omgekeerd eivormig
') Bin gel’s pharmakol.-therap. Handb. Erlangen 1862 S. 666. Dr. A. Niemann, Ueber eine neue org. Base in den Goca-blattern.
®) B ischoff’s Lehrb. der Botanik B. 3 Stnttg. 1840 S. 126.
-ocr page 113-of meer gerekt, 4—6 cM. in lengte, gesteeld en gaaf-randig. Het onderste gedeelte van het blad is donkerder gekleurd dan het bovenste en gestreept, verder geheel kaal, dun, stijf en broos. De hoofdnerf looptnbsp;tusschen twee lijnvormige plooien, welke laatste opnbsp;zijnerven gelijkende, aan de ondervlakte te voorschijn komen en de hoofdnerf ter weerszijden vergezellen tot aan den top van ’t blad. Deze beidenbsp;plooien schijnen karakteristiek te zijn voor de echtenbsp;Coca. Het bladskelet is verder zeer kenmerkend,
De zpnerven verlaten nagenoeg onder een hoek van 90“ de middennerf, om zich over Vs der blad-vlakte uit te strekken en zich alsdan te splitsen innbsp;twee zijtakjes, waarvan telkens elk bovenste metnbsp;het daaronder gelegene anastomoseert, uit welk netnbsp;talrijke fijnere vezeltjes ontstaan, die naar den randnbsp;van ’t blad loopen. De steunblaadjes zijn klein, half-stengelomvattend, spits en verwelken spoedig. Eene uitvoerige beschrijving der plant kan men vinden bijnbsp;V. M a r t i u s ^), die eene monographie over deze plan-tenfamilie geschreven heeft. Men vindt daarin ooknbsp;afbeeldingen.
Volgens Decandolle behoort de plant tot de familie der Erythroxyleae, de kunstnaam is Erythroxy-
*) V. M a r t i u s, Abhandlungen der Bayerischen Akademie der Wissenschaften. Math. Phys. Klasse Bd. 3.
0 Afbeeldingen vindt men ook in: Gavanilles, Dissertatie botan. octava. Ruiz et Pavon Flora Peruana; Tafel 398. Hooker,nbsp;Companion to the botanical magazine, Vol 2, 25.
-ocr page 114-Ion Coca Lamark. Linneus bracht deze plant tot de Decandria Trigynia.
Met juistheid schijnt het nog niet te zijn vastgesteld of de gecultiveerde en de in ’t wild groeiende Coca (ürcoca) een gemeenschappelijk vaderland bezitten.nbsp;Meeningen hieromtrent zijn te vinden bij Poppig®),nbsp;die de Urcoca meent gevonden te hebben in Huanuconbsp;(Peru) aan de oevers der Huallaga; bij Alcidenbsp;d’Orbigny'^), die haar meent ontdekt tehehheninnbsp;het dal van de Rio de Burgos, in de provincie Santanbsp;Cruz. Kunth noemt de Erythroxylon Hondense denbsp;stamplant der Coca, Gosse®) echter neemt dit nietnbsp;aan, op grond van ’t groot verschil der beide soortennbsp;met betrekking tot de bladnerven.
Het verbouwen der plant heeft volgens Poppig slechts in bepaalde districten plaats, en wel in die,nbsp;waar het land hoog is, (2000—5000 voet bovennbsp;de oppervlakte der zee), waar tevens een lichte,nbsp;kleiachtige, droge, ijzerhoudende bodem voorhandennbsp;is en voor behoorlijke waterbesproeing gezorgdnbsp;kan worden, bij eene gemiddelde temperatuur vannbsp;18—20° C.®). Het uitzaaien der coca (Gosse,Mono-graphie 1. c.) geschiedt in de maanden November,nbsp;December en Januari. De jonge scheutjes worden nanbsp;zes maanden verplant op 3 voet afstands van elkander.
') Relse in Chili. Bd 2, S. 209.
') Voyage dans 1’Amérique méridional, Paris, 1839.
“) Gosse, Monographie sur 1’ Erythrox Coca. Bruxelles 1862, p 12 “ Schlesinger, Wiener medic. Wochenschr. 1862, S. 750.
i
-ocr page 115-In 5 jaren is de struik geheel ontwikkeld. Alsdan worden de stijve bladeren afgeplukt, terwijl denbsp;buigzame, die als onrijp beschouwd worden, blijvennbsp;zitten. Een zelfde struik kan een 40 tal jarennbsp;dienst doen en volgens Martin^®) zijn er honderdjarige struiken, waarvan men nog plukt. De oogstnbsp;valt in de maanden Maart en Juni. De ingezameldenbsp;bladeren worden gedeeltelijk in schuren, gedeeltelijknbsp;in de open lucht buiten de zon gedroogd, in linnennbsp;zakken verpakt en voor vocht beschut, ter voorkoming van het zwart worden der bladeren. Hetnbsp;transport der zakken geschiedt door muildieren ennbsp;Indianen. Door Poppig (zie noot 6) en v. Tschudi^^)nbsp;en WeddelP®) zijn wij in staat gesteld het een ennbsp;ander van de cultuur der cocaplant te vernemen,nbsp;hoewel hunne mededeelingen niet altijd eenstemmig zijn.
De consumptie der cocabladeren werd door Bibra^**) in ’t jaar 1862 op 30 millioen pond per jaar geschatnbsp;en ’t getal der consumenten op 10 millioen. Hetnbsp;gebruik der Coca als masticatorium schijnt zeer oudnbsp;te zijn. Vóór de verovering van Peru door de
*'’) Martin, Notice sur la Coca du Pérou dans les actes de r Académie des sciences et arts de Bordeaux, 3e Année, p. 185.nbsp;Bord. 1841.
*') V. Tschudi, Peru, Reiseskizzen aus den Jahren 1838—1842
Bd. 2, S. 299.
'^) Weddell, Voyage dans Ie nord de la Bolivie. 1853 S. 514. • gt;2) Bibra s Genussmittel. S. 172.
-ocr page 116-Spanjaarden, werd de coca reeds gecultiveerd. Hiervan hadden volgens G o s s e de Incas het monopolie.
In de godsdienst der Peruanen speelde het gebruik een groote rol: de wichelaar raadpleegde met Cocanbsp;in den mond het orakel, de offerdieren werden metnbsp;cocabladeren getooid, deze werden gebrand bijnbsp;de godsdienstoefeningen, terwijl de priesters denbsp;Coca kauwden; geen zegen rustte er op ’t werk,nbsp;tenzij begonnen met Coca in den mond. Na de verovering van Peru kregen de Spanjaarden de coca-cultuur in handen en breidde deze zich hoe langernbsp;hoe meer uit.
De inlanders zijn de grootste consumenten. De blanken bedienen er zich slechts zelden van. Is dit het geval, dan vervallen zij veelal tot misbruik. De Indiaannbsp;begint omstreeks het 10quot;^® jaar te kauwen, en velenbsp;zetten dit gebruik tot in hoogen ouderdom voort.nbsp;De indiaan neemt op zijne tochten door ’t gebergtenbsp;zijn chuspa (lederen tasch), gevuld met cocabladeren,nbsp;mede en een kleine kalabasflesch, gevuld met onge-bluschte kalk of plantenasch van de Chenopodiumnbsp;Quinoa L., of wel van den wortel van den banaanboom. Dit alcalisch poeder noemt men de Elipta ofnbsp;Clipta of Llipta ook wel Tonra of Tocera.
De „Coquero” (d. i. de cocakauwer) zet zich op een behagelijk plekje in de meest gemakkelijke positie,nbsp;ontdaan van alle last neder,, neemt eene hoeveelheidnbsp;bladeren en na hiervan bladsteel en mediaan-nerfnbsp;verwijderd te hebben, brengt hij deze in balvorm in den
-ocr page 117-mond. Zulk een beet wordt met den naam „Acullicar” of „Chacchar” betiteld. Tegelijk met dezen Acullicarnbsp;neemt hij met een klein stokje de Elipta uit zijnnbsp;kalabasflesch, brengt deze in het midden der hoeveelheid bladeren en begint nu te kauwen, het speekselnbsp;steeds inslikkend. Na een half uur, als de cocapruimnbsp;geen sap meer afgeeft, wordt zij weggeworpen. Drienbsp;tot viermaal daags wordt zulks herhaald, waarbij denbsp;coquero zich door niets laat storen. Johnston^*) beweert : „selhst nicht das dampfende Feuer, welches sichnbsp;im Grase herheischlangelt und nahe daran ist, ihnnbsp;in seinem Lager zu braten oder zu ersticken” is innbsp;staat hem alsdan zijn rust te ontnemen.
Verschillende schrijvers geven over de werking der Elipta, in verhand met de Coca, hun oordeel ten heste.nbsp;Evenzoo vinden wij verschillende opgaven omtrentnbsp;het gebruik en de chemische samenstelling van ditnbsp;alcalisch poeder. V. Martius meent (zie noot 4), datnbsp;de werkzaamheid der bladeren wordt verhoogd doordat de alcaliën het cocalooizuur zouden binden en hetnbsp;alcaloïd dus zou vrij worden. Evenzoo oordeelt Buch-ner^^). Jeitteles^®) meent dat de vele plantenzuren schadelijk werken op de nieren en dat de Eliptanbsp;dit nadeel zou elimineeren. Hiermede niet in over-
‘*) Johnston, (Die Chemie des taglichen Lebens übers. von Wolff 2 B. S. 113).
Buchner’s Repertor. München 1861. S. 433.
Jeitteles, (Ueber das Kalkessen bei verschiedenenVólkern in: Buchner’s Repertor 1853. B. 2 S. 194-
-ocr page 118-eenstemming vinden wij, volgens S t e w e n s o n,dat zeer veel Indianen bij hun Elipta citroensap voegen.nbsp;Rossier^®) gelooft dat het droogworden van hetnbsp;slijmvlies door de Elipta verhinderd wordt.
De chemicus T e r r e i 1 vond dat de Elipta bestond uit de koolzure zouten van Ca, Mg en K en eennbsp;weinig ijzeroxyde. Volgens deze wordt de Elipta voornbsp;den smaak toegevoegd om de bitterheid der Coca tenbsp;verminderen. B i b r a analyseerde de Elipta en vond,nbsp;behalve de koolzure zouten, zwavelzure-, zoutzure-en phosphorzure-zouten van alcalien, verder silicaten,nbsp;ijzer en aluminium.
De smaak der cocabladeren is volgens Wedell gelijk aan dien van ordinaire chineesche thee, weinignbsp;aromatisch, iets bitter en adstringeerend. Eennbsp;infusum van de bladeren zou, volgens Martin denbsp;Moussy^®), aangenaam aromatisch zijn en, indiennbsp;men de goede qualiteit neemt, is zij met de bestenbsp;chineesche thee te vergelijken.
Volgens Niemann (zie noot 3) is de smaak der Coca niet onaangenaam; in reuk en smaak gelijkt zijnbsp;op de ordinaire theesoorten, iets bitter, een weinignbsp;aromatisch en bevordert in geen geringe mate denbsp;speeksel-secretie. Door bijvoeging van een weinig
”) S t e w e n s o n, Historical and descriptive narrative of twenty years residence in South-America, London 1825.
**) R 0 s s i e r, Sur Taction physiologique des feuilles de Coca, 1861. '“) Martin de Moussy, Description geograph. et statist, denbsp;la confédération Argentine t. 1, p. 494, Paris 1860^
-ocr page 119-gebrande kalk kon hy niet waarnemen dat de smaak aangenamer w^erd. V. Tschudi beschrijft den reuknbsp;der verscli gedroogde bladeren als bedwelmend ennbsp;aromatisch. Volgens Unanué^”) zou de reuk dernbsp;versch gedroogde bladeren zeer licht aromatisch ennbsp;aangenaam zijn. Volgens Martin (zie noot 10) isnbsp;’t aroma van de versch geplukte Cocastapels zeernbsp;gering. Poppig vindt er den reuk aan van hooi,nbsp;waaronder Melilotus gemengd is. Velen beweren datnbsp;de arbeiders, die in de Coca werkzaam zijn, overnbsp;hoofdpijnen klagen.
In het land der Coca houdt men de bladeren, die 12 maanden oud zijn voor onbruikbaar. De bewonersnbsp;der Cocastreken zeggen dat men slechts bij hen denbsp;waarde en de kracht der bladeren leert kennen.nbsp;Poppig heeft de overtuiging, enFronmüller deeltnbsp;deze, dat de geringere werkzaamheid der naar Europanbsp;verzonden Coca is te zoeken in het verloren gaannbsp;van een deel der vluchtige bestanddeelen.
De eerste schrede op den weg van chemisch onderzoek betreffende de eigenschappen der Coca werd
U n a n u é, Disertacion sobre el aspecto, cultivo, etc. de la famosa planta del Peru, t. XL p. 205. Lima
-ocr page 120-gedaan in ’t jaar 1794 door Unanué, welk onderzoek echter, volgens Fronmü 11 er^^), geen noemenswaardige resultaten opleverde.
In het jaar 1853 deed Weddell in deze richting onderzoekingen met het doel om op te sporen ofnbsp;er caffeine in de plant aanwezig was. Zijne nasporingennbsp;hieven zonder resultaat. Omstreeks hetzelfde jaarnbsp;stelde Wackenrode r^®) een chemisch onderzoek innbsp;en wierp hierna als hypothese op, dat de werkzaamheid der bladeren gelegen was in een zeker gehaltenbsp;van coca-looizuur in verbinding met een zwak aroma.nbsp;Hij veronderstelde dat er een N-houdende plantenstofnbsp;in aanwezig zou zijn, die naast bovengenoemde stoffennbsp;een deel der werkzaamheid uitmaakt. Verder verkreeg hij nog een was, dat zich uit een heet alcoholischnbsp;extract der bladeren bij bekoeling afscheidde. ,
Johnston®^) vond terzelfder tijd 3 verschillende stoffen in de Coca, welke hij niet nader definieerde,nbsp;nl.: r een welriekend hars, waaraan hij de narcotische eigenschappen der Coca toeschreef, 2“ coca-looizuur, 3” een bitter bestanddeel.
In het jaar 1855 deed Gaedeke onderzoekingen om theïne in de plant te ontdekken, hij verkreeg
n) Dr. F r o n m ü 11 e r, Coca und Gat. Vierteljahrschr. f. d. prakt. Heilk. 1863.
Archiv der Pharmacie. 2 Reihe Bd. 75, 23.
”) Johnston, Chemical gazette 1883 p. 438, overgenomen in: Chemie des taglichen Lebens, übers. v. Wolff, Berlin 1855. B.2, S.224.nbsp;Arehiv der Pharmacie. 2 Reihe Bd. 82, p. 141.
-ocr page 121-dit alcaloid niet, maar kleine naaldvormige kristallen, waaraan hij den naam Erythroxyline gaf.
Een 3 a 4tal jaren later hield Maclagan®®) zich bezig om het alcaloid uit de bladeren te verkrijgen;nbsp;hij vond een olieachtige stof van sterk alcalischenbsp;reactie, die niet bitter smaakte, maar, op de tongnbsp;gelegd, gevoelloosheid teweegbracht.
In ’tjaar 1859 bracht Dr. Scherzer, die, met het Oostenrijksche fregat Novarra, deelnam aan denbsp;reis om de wereld, op verzoek van Prof. W ö h 1 er“)nbsp;te Gottingen, Gocabladeren uit Lima mede. Denbsp;assistent van Prof. Wöhler, Dr. Niemann,nbsp;nam de chemische onderzoekingen op zich, en vondnbsp;het eerst, in ’tjaar 1860, het alcaloid, dat hij dennbsp;naam gaf van Cocaine. Na den dood van Dr. Niemann ging het onderzoek over in handen vannbsp;W. Lossen. Volgens Niemann kristalliseertnbsp;Cocaine in kleine kleur- en reukelooze prismata, welkenbsp;hij, na groote moeilijkheden, door meermalen omkris-talliseeren verkreeg uit eene krystallyne massa, dienbsp;hij kristallographisch niet nader kon defmieeren, en
Journal de chimie et de pharmacie. Bd. 29 p. 102 en W i g g e r s Jahresbericlit 1857.
Mededeeling van Wöhler in: Nachrichten von der G. A. Universitat und der Konigl. Gesellsch. der Wissenschaften 2Unbsp;Gottingen. 21 Marz 1860. N“. 10.
^0 Dr. Albert Niemann, üeber eine neue organische Base-in den Gocablattern. (Inaugural Dissertation) Overgenomen in: Vièrtel-jahrschr. für prakt. Pharmacie, Bd. IX. nbsp;nbsp;nbsp;• ¦
-ocr page 122-welke massa eene geelgroene substantie bevatte met een onbehagelijken, verdoovenden reuk. Dit onzuiverenbsp;produkt maakte V4 7o der gebruikte bladeren uit.
W. Lossen verkreeg uit de beste bladeren Vs °/o, uit andere V25 a Veo 7o Cocaïne.
Cocaïne is in water moeilijk oplosbaar. Slechts 1 deel Cocaïne in 704 deelen water van 12°. In alcoholnbsp;en aether lost het echter gemakkelijk op. De oplossingennbsp;reageeren alcalisch, hebben een bitteren smaak, gevennbsp;ongevoeligheid van de tong, op de plaats van aanwending, en bevorderen de speeksel-secretie. Hetnbsp;smeltpunt is 98“.
In alle verdunde zuren is Cocaïne gemakkelijk oplosbaar. De zouten kristaliseeren niet gemakkelijk, het zoutzure Cocaïne nog het minst moeielijk. Volgensnbsp;de analyse van Niemann in 1860 gedaan, zou denbsp;formule der Cocaïne zijn cs3 H20 nos. Het zoutzurenbsp;Cocaïne is in water gemakkelijk oplosbaar. De oplossingnbsp;reageert zuur. Dit Cocaïne-zout kristalliseert in kleuren reukelooze, lange, dunne naalden. De smaak isnbsp;meer bitter dan van het zuivere alcaloïd en denbsp;verdoovende werking op de tong vertoont zich bijnbsp;het zout meer dan bij het alcaloïd.
Het zwavelzure-, salpeterzure- en azijnzure zout werden tevens door Niemann bereid.
Karakteristieke reacties op Cocaïne geeft iS i e m a n n niet aan. Alle hebben met die der overigenbsp;bekende alcaloïden te veel gemeen, om iets kenmer-
-ocr page 123-kends te bezitten. Zij komen het meest overeen met die, welke op atropine wijzen.
De door W. Lossen voortgezette chemische onderzoekingen gaven tot resultaat, dat Wöhler hetnbsp;vermoeden uitsprak dat Cocaïne kunstmatig zou zijnnbsp;op te bouwen uit: 1“ een organische basis, welke innbsp;de cocabladeren gepraeformeerd is, n. 1. een vloeistof, wier reuk aan trimethylamin herinnert, dienbsp;alcalisch reageert en wier zoutzuur zout gemakkelijknbsp;kristalliseert. Deze basis heeft den naam Hygrinenbsp;gekregen en T uit benzoezuur, of tenminste uit eennbsp;tot de benzolgroep behoorend lichaam.”®)
Verder vond Niemann in de bladeren een was, dat door wrijven sterk electrisch werd en in waternbsp;onoplosbaar is; waarvan in koude alcohol slechtsnbsp;sporen in oplossing kwamen, terwijl kokende alcoholnbsp;langzaam groote hoeveelheden oploste. In aethernbsp;is ’t gemaklijk oplosbaar, en scheidde het zich bijnbsp;verdamping weder uit. Door zuren noch alcaliën isnbsp;’t op te lossen. Het smeltpunt ligt bij 70®, hijnbsp;gaf hieraan den naam van coca-was.
Evenals Wackenroder en Gaedeke verkreeg ook Niemann het coca-looizuur.
Verder isoleerde hij het riekende principe uit de bladeren. Het is geen aetherische olie, maar eennbsp;wit, niet kristallijn lichaam, specifiek lichter dan water.
Reise der Oesterreichischen Fregatte Novara urn die Erde. Wien 1862 Bd. 3, S. 352.
-ocr page 124-dat de reuk der bladeren in de hoogste mate bezit.
W. Lossen vond, dat Cocaïne door verhitting met zoutzuur in benzoëzuur en eene organischenbsp;basis, welke Wöhler Ekgonine noemde, vervalt.
Verdere onderzoekingen deed de apotheker Dr. Mayer, op verzoek van Dr. Fronmüller (zie noot 21),nbsp;die een infusum en decoctum voor hem gereed maakte ,nbsp;waarmede hij wilde experimenteeren. Het infusumnbsp;was geelbruin, bijna doorzichtig, van een aangena-men reuk en smaak, die beide aan Ghineesche theenbsp;deed denken. Het decoct was troebel, donkerdernbsp;gekleurd en had een kruidenachtige lucht zondernbsp;een spoor van het aroma. Na filtreeren werd hetnbsp;infusum geheel helder, met een geelbruine kleur;nbsp;het decoct werd niet geheel helder, maar in kleurnbsp;veel lichter dan het infusum. Het specifiek gewichtnbsp;van beide vloeistoffen was hetzelfde. Het dococtnbsp;reageerde zeer zwak, het infusum sterk zuur. Uitnbsp;de reacties op heide vloeistoffen met verscheidenenbsp;reagentia besluit hij dat het infusum meer werkzamenbsp;bestanddeelen schijnt te bezitten dan het decoctum,nbsp;en meent uit de sterkere zure reactie van het infusumnbsp;te mogen opmaken dat, aangezien door af kokennbsp;een vluchtig zuur ontwijkt, waarschijnlijk dit zuurnbsp;de drager zou zijn van de eigenlijke cocawerking.
Niemann^) Lossen^^) en Moréno®°) geven
2®) Ann. Ghem. Pharm. 133 S. 351.
Moréno et Maiz, Recherches chimiques et physiologiques sur r Ei-ythrox. Coca du Perou et la Cocaine. Paris 1868.
-ocr page 125-ieder eene afzonderlijke wijze aan om het alcaloïd uit de bladeren te verkrijgen.
De Coca als masticatorium heeft zulk een groot consumptiegebied, dat niet enkel het kauwen alsnbsp;zoodanig, of wel de prikkel van tong en gehemelte,nbsp;moet worden aangezien als oorzaak van dit grootnbsp;verbruik.
Bij de inlanders schijnt het kauwen een merkwaardige physiologische werking uit te oefenen. Zij verdragen, zonder veel voedsel tot zich te nemen, velenbsp;vermoeienissen. Zij schatten 't gebruik zoo hoog,nbsp;dat zij liever voedsel dan Coca willen ontberen.nbsp;Aldus berichten ons B i b r a, U n a n u é, Morenonbsp;en M a i z , M a n t e g a z z a en vele anderen.
Benige aanhalingen van schrijvers over dit feit mogen alhier hare plaats vinden.
Castelnau®^) verzekert dat de Indianen in staat zijn honderden uren te voet af te leggen, ja daarbijnbsp;dikwijls sneller loopen dan de paarden, zonder andernbsp;voedsel tot zich te nemen, dan een weinig geroosterde Mais en Coca. Volgens getuigenis van ünanué
^*) Schroff’s, Pharmakologie. Wien 1868.
^-) Expédit. dans les parties centrales de 1’ Amérique du Sud. t. IV. Paris 1851.
‘2
-ocr page 126-bleven, bij het beleg van la Pay in den winter van 1781, terwijl er geruimen tijd groote hongersnoodnbsp;heerschte, diegenen in leven, die Coca hadden genoten. Koude, slaap en honger weerstonden zijnbsp;zonder veel nadeel. — S t e w e n s o n, die twintig jarennbsp;in Z. Amerika doorbracht, zegt dat de inwoners vannbsp;sommige districten van Peru vele dagen geen voedselnbsp;gebruiken en zonder tusschenpoozen blijven doorwerken, wanneer zij slechts Coca kauwen.
Hetzelfde verzekeren Martins®®) en Humboldt®'‘) en Bibra. Laatstgenoemde, welke voor een scherp waarnemer wordt gehouden en in Zuid-Amerika heeft vertoefd, zegt in zijn werk „Ueber die narkotischen Genuss-mittel” (Nürnberg 1855 S. 170): „Nicht zuleugnenist dienbsp;Thatsache, dass das Kanen der Coca, auch bei Mangelnbsp;an Speise oder wenigstens bei sehr geringen Mengennbsp;derselben, den Körper zur Arbeit und zum Ertragennbsp;von Strapazen verschiedener Art tauglich macht”.
Glusius zegt reeds in zijn werk®®), dat van ’t jaar 1605 dagteekent, dat de Indianen op de vraag,nbsp;waarom zij Coca kauwden, antwoordden, dat Cocanbsp;honger en dorst verdrijft en de krachten doet toenemen.
Johnston laat zich aldus uit: (zie noot 14)
’^) Reise in Brasilien von Spix und Martius. München 1831, Th. 3 S. 1169.
Reise in die Aequinoctial Gegenden des neuen Continents. Bd. 3. Stuttgart 1860 S. 173.
E.xoticorum libri decem. Antverpiae 1605. VI. p. 177.
-ocr page 127-„Das Mindeste, wass wir hier noch dieser Pflanze zngestehen müssen, scheint die Eigenschaft zn sein,nbsp;das sie den Körper in den Stand setzt, eine Zeitnbsp;lang von sich selbst zu zehren, wie man zu sagennbsp;pflegt, und zwar ohne dass die Schmerzen des Hungersnbsp;und der Schwache eintreten, welche eine langere Ent-haltung von der gewöhnlichen Nahrung in der Regelnbsp;begleiten.”
Tschudi beveelt dan ook ten sterkste aan de Coca in Europa in te voeren, teneinde er gebruiknbsp;van te maken in die gevallen, waar veel arbeidnbsp;wordt gevorderd.
Over de narcotische werking der Coca deelt ons M y e n mede: „in ’t algemeen is de werking der Cocanbsp;opwekkend, later iets verdoovend; zij geeft een vroolijkenbsp;stemming; terwijl Wedell hieraan toevoegt dat denbsp;diep melancholische stemming, die deindischevolksstammen kenmerkt, momentaan verdwijnt door denbsp;Coca. Evenzoo bericht Poppig. Mantagazza zegtnbsp;dat na groote giften Coca een soort dronkenschapnbsp;ontstaat, die met phantastische visioenen verbondennbsp;is en in een sterk dilireeren overslaat.
Naast deze waarnemingen bij de inlanders staan de proeven, die de schrijvers zelve namen.
Het waren o. a. Tschudi, Bibra, Mantegazza, Rossier, Moreno, Schroff, Schlesinger, dienbsp;de Coca experimenti causa zelven gebruikten.
Tschudi dronk, in het vaderland der Coca, in Puna, telkens wanneer hij op jacht ging, een sterk
-ocr page 128-decoct van de bladeren; hij voelde alsdan nooit belemmering der respiratie, hoewel hij veel moest klimmen, en kon dit den geheelen dag door onbelemmerd blijven doen, zonder dat zich eenig verlangen naar voedsel hij hem openbaarde.
Bibr a vertelt dat hij in Valparaiso op een vermoei-enden tocht Coca kauwde. Een niet geringe speeksel-secretie en een aangename aromatische smaak ontwikkelden zich, maar hij voelde niet de minste werking op het zenuwstelsel, terwijl hij den honger-stillenden invloed ten deele bewaarheid vond. Toennbsp;hij zich eerst des avonds aan tafel zette, zondernbsp;over dag te hebben gegeten, kon hij , zooals hijnbsp;gewoon was, zijn maaltijd gebruiken, ofschoon hijnbsp;geen gevoel van honger had. Later beproefde hijnbsp;nogmaals de werking, doch niet in Amerika zelf, maarnbsp;in Europa, met bladeren, die 5 jaren oud waren, ennbsp;vond toen de speekselafscheiding onder het kauwen verminderd. Zelfs kreeg hij een gevoel van droogheid innbsp;den mond en na een half uur een geheel ongewoonnbsp;gevoel van slaperigheid.
Mantegazza,die 18 drachmen per dag gebruikte, kreeg bij deze dosis eene soort dronkenschap metnbsp;visioenen en deliriën, daarna kon hij 40 uren zondernbsp;voedsel blijven en voelde geen zwakte. Na hetnbsp;stadium van delire sliep hij 2 uren, werd aangenaamnbsp;wakker en kon hij tot zyne bezigheden terugkeeren.nbsp;Den volgenden dag voelde hij eene behagelijke warmtenbsp;door het geheele lichaam en de digestie bleef nor-
-ocr page 129-maal. Verder had hij geen bizondere neiging tot slapen, veeleer kwelde hem slapeloosheid.
Dr. Rossier®'^), die met zeer hooge giften op zich zelven experimenteerde, voelde een niet te beschrijven aangenaam gevoel door het geheele lichaamnbsp;en verloor voor een tijd de lust en tevens de krachtnbsp;om zich te bew'egen. Den nacht daarop sliep hij goed,nbsp;’s morgens had hij hoofdpijn.
De werking der Coca op het vaatsysteem was bij beiden verschillend; terwijl Mantegazza waarnamnbsp;dat zijn pols van 65 tot 134 slagen in de minuutnbsp;klom, spreekt Ros sier van eene polsvertraging,nbsp;hoewel in ’t begin, na ’t drinken van het zeernbsp;warme decoct, eene polsversnelling zich vertoonde,nbsp;die spoedig afnam. Dr. W. Schle singer berichtnbsp;in het Wr. Med. Ztschr. (1862 No. 47) dat nanbsp;’t gebruik van een sterk infusum der bladeren zijnnbsp;pols van 80—90 tot 65 daalde; verder kreeg hijnbsp;slaperigheid, rillingen en een onaangename stemming. Schroff®0j die met hem mede dronk, kreegnbsp;eene stijging der polsfrequentie van 65—70 tot opnbsp;120, terwijl hij zich zeer opgewekt gevoelde. Volgensnbsp;M o r é n o zouden na het kauwen van kleinere quan-titeiten eene excitatie optreden der intellectueele ennbsp;physische krachten, na grootere gifteji eene buiten-
Sur r action physiologique des feuilles de Coca; overgenomen in FEcho médical de Neufchatel. April 1831 p. 193.
•*’) Schroff: Zeitschr. d. Gesellsch. Wien. Aerzte. 30—40.1862.
-ocr page 130-gewone opwekking der hersenfuncties, zonder sensibi-liteitsverhooging, daarna bezwaren in het spreken; bij tusschenpoozen openbaarde zich een sterk verlangen naar spierbewegingen, met ’t gevoel vannbsp;zwaren arbeid te kunnen verrichten. Op dit stadium volgt eene depressie zonder eenig gevoel vannbsp;onaangenaamheid, nog grootere giften prikkelden innbsp;hooge mate de phantasie. Men verliest het bewustzijn niet en voelt zich in eene onbeschrijfelijk aangename stemming. Moréno zegt; „es waren dienbsp;seligsten Momente meines Lebens.” Zijn pols steegnbsp;tot 138 slagen in de minuut. Na deze proefnemingnbsp;bleef hij 40 uren zonder voedsel en voelde in diennbsp;tijd vermoeidheid noch honger.
Moréno geeft aan dat een infusum van 10 gr. bladeren op 150 gr. water geene merkbare werkingnbsp;geeft, terwijl hij 40 gr. als zeer hooge gift beschouwt.
Prof. Bernard experimenteerde op kikvorschen met coca-extract en zag geen vermeerdering der barts-slagen optreden.
Dr. Fronmüller nam proeven met gepulveriseerde cocabladeren, met het infusum en het decoc-tum bij 9 verschillende gezonde personen. Dat de in Europa gedane proeven geen bijzonder resultaatnbsp;hebben opgeleverd, acht hij waarschijnlijk toe te schrijven aan verlies van eigenschappen door het transport. Pols, respiratie en temperatuur bleven normaal,nbsp;terwijl de pupillen dikwijls, doch niet altijd, ietsnbsp;waren verwijd; iVg ons bladen was zijn hoogste
-ocr page 131-gift als masticatorium en als inf. en decoct. 6 ons water op 1 ons cocabladen.
T s c h n d i bracht van een sterk extract der bladen iets in de oogen, met ’t doel om de werking er vannbsp;op de pnpil te beproeven en constateerde eene verwijding. Hij kwam tot deze proefneming, doordatnbsp;hij waarnam, dat de Indianen na het onmatig ge-brnik der bladen lichtschuw werden en dat hunnenbsp;pupillen opvallend verwijd waren.
Toen Niemann de Cocaïne had verkregen, begon men hiermede opnieuw proefnemingen te doen.nbsp;Hij was de eerste, die met de Cocaïne de physiologische proef nam van in druppeling eener zwakkenbsp;oplossing in een zijner oogen. Het resultaat echternbsp;was negatief, doch hij voegt er bij, dat eene meernbsp;geconcentreerde oplossing misschien andere resultaten zou geven. — Na hem kwamen Schroff,nbsp;Fronmüller, Moréno, Nikolsky, Dan ini,nbsp;Tarchanoff en vonAnrep, met hunne onderzoekingen in de jaren 1862—1880.
De eerste waarnemingen omtrent de physiologische werking der Cocaïne werden gedaan door Schroffnbsp;in het jaar 1862 en door hem medegedeeld in eenenbsp;zitting der K. K. Gesellsschaft der Aerzte, welke in het
-ocr page 132-Ztschr. d. Ges. Wien. Aerzte zijn beschreven. Volgens hem zou Cocaïne als een zuiver narcoticum werken.nbsp;Hij appliceerde 0.05 gr. per os bij konijnen en zagnbsp;geringe schommelingen in ademhaling en hartsfre-quentie, vermeerdering der speekselsecretie en pupil-verwijding optreden. Deze gift, subcutaan geinjicieerd,nbsp;was doodelijk; tevens vermelde hij dat plaatselijkenbsp;applicatie op den bulbus pupilverwijding gaf. Hijnbsp;nam ook op zich zelven eene proef met Cocaïnenbsp;en voelde eene moeheid en „Eingenommenheitnbsp;des Kopfes” , eene vermindering van het gehoornbsp;en van het geheugen; den gang van zijn ideënnbsp;kon hij niet beheerschen. De ademhalingsfrequentienbsp;was in het begin vermeerderd, later iets verminderd.nbsp;Op de tong gebracht, gaf Cocaïne gevoelloosheid, denbsp;urinesecretie scheen vertraagd te zijn. Sc hr o ffnbsp;meent dat de werking ’t meest die van Cannabisnbsp;Indica nabij komt.
Fronmüller experimenteerde bij 14 verschillende zieke personen. Giften van 0,350 gr. gaven geennbsp;bizonder frappante verschijnselen. Slechts bij 3 zagnbsp;hij na het gebruik slaap optreden, bij de anderenbsp;niet of onvolkomen, zoodat het als hypnoticumnbsp;geen dienst kan doen. Zweetsecretie vertoondenbsp;zich in veel gevallen, de alvus was iets geretardeerd,nbsp;singultus was in de meeste gevallen voorhanden,nbsp;hoofdpijnen en duizeligheid in enkele, de urinesecretienbsp;scheen iets verminderd, de pupillen bij enkelen ietsnbsp;verwijd. De temperatuur was bij eenigen onbe-
-ocr page 133-duidend gedaald, bij anderen hetzelfde gebleven en bij drie verhoogd, de polsfrequentie was gemiddeldnbsp;iets versneld, evenzoo de ademhaling. Fronmüllernbsp;besluit hieruit: „eine besondere hervorstehende Wir-kung ist somit durch das Cocaïn nach keiner Rich-tung bin beobachtet worden.” De eigenaardige werking der cocabladeren zou volgens hem niet. zijn tenbsp;zoeken in de Cocaïne.
M o r é n o experimenteerde bij kikvorschen en gebruikte azijnzure Cocaïne. Eene gift van 0,015 gr.
’ verwekte eerst excitatie, daarna verlamming der extremiteiten, verlies van beweging en respiratie-stilstand. Na 24 uren was het dier normaal. Giftennbsp;van 0,007 deden de pupillen verwijden, giften van 0,045nbsp;gaven spoedig volkomen verlamming, op geen enkelenbsp;huidprikkel, mechanisch of chemisch, reageerde hetnbsp;dier. Electrische prikkeling van den N. Ischiadicusnbsp;gaf echter contracties der achter-extremiteiten. Denbsp;hartscontractiën namen zeer in frequentie af. Gewoonlijk volgt de dood na deze gift.
Verder nam Moréno bij gefractioneerde giften een karakteristieken tetanus met opisthotonus waar.nbsp;Na onderbinding der Art. illiaca comm. aan eene zijdenbsp;en vergiftiging met gemiddelde giften, kon hij doornbsp;prikkeling der niet vergiftigde extremiteit, contractiesnbsp;opwekken in de andere extremiteit, welke zelve opnbsp;geen directen prikkel reageerde.
Moréno concludeert uit zijn experimenten; groote giften verlammen, zonder van tevoren excitatie ver-
-ocr page 134-schynselen te geven. De motorische zenuwen schijnen niet te worden aangedaan. Cocaïne verlamt in ’t begin de periphere uiteinden der zenuwen, niet hetnbsp;ruggemerg. Proeven bij ratten en vogels gavennbsp;hetzelfde resultaat. Vergelijkende proeven met verhongering gaven tot uitkomst, dat de dieren metnbsp;Cocaïne terzelfdertijd, of wel vroeger, stierven dannbsp;die zonder Cocaïne.
Nikolsky'^*) zegt dat 0,002 gr. Cocaïne bij kik-vorschen doodelijk is. Na eene gift van 0,0001 gr. treedt 5 min. na de inspuiting pupilverwijding op ennbsp;energische bewegingen; na 20 min. zijn de vergiftigings-symptomen verdwenen; 0,0005 gr. cocaine geeft eerstnbsp;dezelfde onrust, dan tremores, daarna worden be-w'egingen niet dan met veel moeite uitgevoerd en denbsp;kikvorsch blijft op dezelfde plaats zitten.
Grootere giften zooals 0,001 gr. geven in ’t begin dezelfde verschijnselen, daarna treedt eene volkomene verlamming op; prikkeling der huid geeft sterke re-flex-contractiën. De hart-contractiën zijn na eenigenbsp;uren meer frequent geworden, om daarna tot op dennbsp;norm te dalen. Nikolsky concludeert: na kleinenbsp;giften wordt de sensibiliteit verhoogd, evenzoo denbsp;prikkelbaarheid der motorische zenuwen.
Groote giften verlammen beide zenuwen, tevens ’t ruggemerg. Op de dwarsgestreepte spieren heeft Cocaïne
Nikolsky; Bijdrage tot de werking der Cocaïne op het dierlijk organisme. St, Petersburg, (Russisch)
-ocr page 135-geen werking. De kikvorschen sterven door diastoli-schen stilstand van ’t hart en stoornis in de ademhaling. De N. N. Vagi worden niet aangedaan. Bij warm-bloedigen (jonge honden) geeft Cocaïne vermeerderdenbsp;harts- en ademhalingsfrequentie, stijging der bloeds-drukking en der temperatuur; groote giften gevennbsp;krampen en dood. Pupilverwijding zag hij steeds optreden. Deze verwijding zou volgens hem niet zijn tenbsp;zoeken in prikkeling van den Sympaticus, omdat ooknbsp;na doorsnijding dezer zenuw pupilverwijding optreedtnbsp;en omdat bij verwijde pupil de doorsnijding van dennbsp;Sympaticus geen pupilvernauwing geeft.
Danini®®) deed na hem talrijke proeven bij kikvorschen, honden, katten en tritons. Zijne giften en die Nikolsky loopen zeer uiteenDanini zagnbsp;bij 0,0Ó5—0,015 gr. Cocaïne ongeveer dezelfde verschijnselen bij den kikvorsch optreden, als N o k o 1 s k ynbsp;bij giften van 0,0001—0,0005 waarnam. Zij verschillen in de volgende punten: Danini zag denbsp;sensibiliteit in ’t begin niet verhoogd, later verminderd. De harts-frequentie nooit vermeerderd, w^elnbsp;verminderd, de ademhaling was wel vermeerderd dochnbsp;oppervlakkiger.
De reflexen waren in ’t begin vei'dwenen, later verhoogd. Soms, niet altijd, werd de pupil verwijd.
'h Danini. Over de physiol werking en therap. gebruik der Cocaïne. Gharkow 1873. (Russisch).
Overgenomen uit Plüger’s Arebiv. XXI bl. 44 —45,
-ocr page 136-Krampen zag Danini bij de kikvorschen niet optreden. De motorische zenuwen bleven prikkelbaar en gavennbsp;sterke contractiën bij prikkeling.
Bij warmbloedige dieren vertoonde zich eerst een prlkkelingstoestand, zich kenmerkende door heen ennbsp;weer loopen, daarna kwam een stadium, waarin de spier-functies verminderden, en dan vertoonde zich tetanus.
Bij alle dieren was de pupil verwijd; bij sommige de speekselsecretie vermeerderd. Doodelijke giftennbsp;voor honden waren 0,15—0,3 gr., waarbij hij echternbsp;’t lichaamsgewicht der dieren niet in rekening brengt.nbsp;Stijging der bloedsdrukking en vermeerderde hartsfre-quentie toonde hij met het kymographion aan ; denbsp;N. N. Vagi hadden voor of na doorsnijding geennbsp;invloed hier op.
De verhoogde bloedsdrukking en krampen bleven uit bij doorsnijding van het ruggemerg, tusschennbsp;schedel en atlas. Doorsnijding van het ruggemergnbsp;bij den 7'^®“ borstwervel verhinderde niet het optreden der krampen, evenmin kunstmatige ademhaling.nbsp;Danini trekt hieruit de gevolgtrekking, dat Cocaïnenbsp;op bepaalde centra in de medulla oblongata werkt,nbsp;wier prikkeling krampen en tetanus zou te voorschijnnbsp;roepen. Prikkeling der vasomot. centra zou verhoogde bloedsdrukking, deze weder vermeerderdenbsp;hartsfrequentie veroorzaken. De verhooging vannbsp;1° C. in temperatuur, die hij waarnam, is terug tenbsp;brengen tot de gevolgen der krampen, welke hij dannbsp;ook bij gecurariseerde dieren niet bemerkte.
-ocr page 137-Tarchanoff^^) vond een uur na de vergiftiging bij honden suiker in de urine (0,4—0,5°/o). Giftennbsp;van 0,02 gr. Cocaïne, bij zichzelf toegepast, gavennbsp;onregelmatige hartswerking, gevoel van warmte,nbsp;moeheid en hoofdpijnen.
Zeer uitvoerige proeven deed in 1879 B. von Anreponder leiding van Prof. Rossbach,nbsp;destijds te Würzburg, met mur. cocaini van Mercknbsp;in Darmstadt; het zout was van neutrale of zeer zwaknbsp;zure reactie. Hij spoot zichzelven een half gramnbsp;eener zwakke cocaïne solutie onder de huid in, zoodatnbsp;de gift 0,003 mur. Goc. bedroeg. Hij kreeg eerst eennbsp;gevoel van wai'mte, daarna, op de plaats vannbsp;inspuiting, gevoelloosheid tegen sterke naaldprikken ;nbsp;na een kwartier was de omtrek der injectieplaatsnbsp;zeer rood, na 25—30 minuten waren al deze verschijnselen verdwenen.
Oplossingen van 5 milligr. op 500 milligr. water maakten, op de tong gebracht, deze gevoelloos voornbsp;pijn en smaak.
De applicatie op den bulbus van ’t oog gaf steeds pupilverwijding bij warmbloedigen, bij koudbloe-digen niet constant. 0,0005 gr. was voldoendenbsp;om, 8—12 min. na indroppeling, pupilverwijdingnbsp;te geven, die echter niet lang aanhield. Eene
-ocr page 138-maximale verwijding gaven sterkere oplossingen niet. Atropine verwijdt nog steeds de door Cocaïnenbsp;verwijde pupil.
De experimenten bij kikvorschen (rana esculenta) werden gedaan met zeer kleine (0,001—0,002 gr.),nbsp;middelmatige (0,005—0,01 gr.) en groote (0,02 —nbsp;0,04 gr.) giften. De kleine giften gaven in sommigenbsp;gevallen zeer verhoogde prikkelbaarheid, in anderenbsp;was deze prikkelbaarheid slechts weinig verhoogd,nbsp;deze uitte zich door springen en kwaken en doornbsp;verhoogde reflexen. Na 10—12 min. waren denbsp;dieren normaal. Gemiddelde giften roepen eerstnbsp;sterke bewegingen te voorschijn, daarna wordtnbsp;het dier rustig en reflecteert zeer sterk op huidprikkels , welke reflexen soms een tetanisch karakternbsp;aannemen; het dier blijft op dezelfde plaats liggen , zonder dat het moeite doet zich te verplaatsen.nbsp;De extremiteiten kunnen niet meer aan den buiknbsp;worden ópgetrokken. De reflexbewegingen wordennbsp;steeds zwakker en het dier verliest deze eerst aannbsp;de achter-, daarna aan de voorste extremiteiten,nbsp;de respiratie verdwijnt en het haft pulseertnbsp;langzaam. Vele uren (6—15) hlijft het dier, beroofd van zijne willekeurige bewegingen en reflexen ,nbsp;als dood ternederliggen, daarna begint het wedernbsp;te respireeren, de reflex-bewegingen keeren in denbsp;extremiteiten in omgekeerde volgorde terug, alsnbsp;zij waren verdwenen en daarna komen de willekeurige bewegingen weder tot den norm. De
-ocr page 139-grootere giften werken intensiever , en hierbij treden dadelijk de verlammingsverschijnselen op. De pros-ternatie kan 3—4 dagen duren, alvorens het diernbsp;weder tot den normalen toestand is teruggekeerd.nbsp;Na-doodelijke giften (0,04) toont de sectie buitengewone overvulling van ’tveneuse stelsel en van ’thart,nbsp;vooral van de voorkamers.
De functie van het hart bleef bij kleine giften onveranderd , bij gemiddelde giften werden de frequentie en sterkte der contractie verminderd , grootere giftennbsp;deden dit duidelijker zien , terwijl eerst de ventrikelnbsp;en later de atria ’t sterkst in dezen zin werden aangedaan. Nog grootere letale giften deden het hartnbsp;in diastole stilstaan. De N N Vagi werden door gemiddelde giften volkomen verlamd, terwijl kleinerenbsp;geen invloed schenen te hebben op de prikkelbaarheid der stremmende vezelen.
De respiratie was bij kleine giften niet veranderd, gemiddelde giften gaven respiratie-frequentie met diepernbsp;inhaleeren, terwijl groote giften een oogenblik versnelling der respiratie en daarna stilstand gaven;nbsp;grootere giften veroorzaakten verlangzaming met daarop volgenden stilstand, welke 6—12 uren en zelfsnbsp;2—3 dagen kan aanhouden. Deze ademhalingsstilstand treedt vroeger op dan alle andere verlammingsverschijnselen en komt ook weer spoediger terug.nbsp;Dikwijls zag hij ook na gemiddelde giften het Gheyne-Stoke’s verschijnsel optreden.
De pupil was niet altijd verwqid bij de kleinere
-ocr page 140-giften, daarentegen constant bij de grootere, terwijl de werking zich ook langer deed gevoelen; de verwijding was geen maximale.
De invloed op de bloedvaten deed zich zien bij gemiddelde giften, waarbij de periphere arteriënnbsp;(zwemvlies en tong) eenige mikromillimeters vernauwen, eenige minuten na de injectie.
De dwarsgestreepte spieren werden niet aangedaan.
Kleine giften verhoogen, gemiddelde giften verminderen de reflexen, terwijl groote giften deze totaal opheffen. Om de storende willekeurigenbsp;bewegingen der dieren te elimineeren werden dezenbsp;gedecapiteerd. De huid-reflexen werden nagegaannbsp;op tactiele, chemische en electrische prikkels;nbsp;terwijl hij tevens de reflex-prikkelbaarheid der zenuw-stammen op den electrischen stroom bij de verschillendenbsp;doses Cocaïne naging en dezelfde resultaten bij denbsp;prikkelbaarheid der zenuwstammen verkreeg, die hijnbsp;bij de huid-reflexen had gevonden, waarbij tactiele, chemische electrische huidprikkels in deze volgorde eerstnbsp;verhoogd, daarna verminderd werden, dan verdwenen,nbsp;zoodat het langste de electrische prikkelbaarheid vannbsp;den zenuwstam zelve bestaan bleef, die wel vermindertnbsp;doch nimmer volkomen verdwijnt.
Het meest volkomen en het eerst verlamt de Cocaïne de sensibele zenuwuiteinden en daarna de sensibelenbsp;zenuwstammen. De prikkelbaarheid der motorischenbsp;vezelen neemt ook af, doch niet in die mate. Wanneernbsp;de art. illiaca communis aan eene zijde onderbonden
-ocr page 141-werd, trad de reflex-verlammende werking der Cocaïne later op aan de onderbonden extremiteit.
De proeven op warmbloedige dieren werden gedaan bij konijnen, honden, katten en duiven, waarbijnbsp;bleek dat deze minder gevoelig voor de Cocaïnenbsp;zijn dan de koudbloedige, en van de eerstgenoemde de vleeschetende gevoeliger zijn dan denbsp;plantenetende.
De kleinste en grootste giften, per kilo dier, waren voor konijnen 0,015—0,10, voor honden 0,005—0,02;nbsp;bij deze dieren was tevens een groot individueelnbsp;verschil. Bij katten vertoonde zich een nog grooterenbsp;gevoeligheid, de kleinste gift, waarbij zeer duidelijkenbsp;vergiftigingsverschijnselen optraden, bedroeg 0,005nbsp;per kilo, terwijl 0,02 gr. per kilo de letale gift was.nbsp;Bij duiven veroorzaakte 0,09 gr. p. kilo sterke vergif-tigings symptomen, doch deze dieren kwamen tochnbsp;na deze dosis tot de norma terug. Bij hondennbsp;nam v. Anrep veranderingen waar in hun psychische voorstellingen. Hij verkreeg den indruk alsofnbsp;het dier gezichts- en gehoorshallucinaties had. Innbsp;dit stadium vond hij tevens verhoogde reflexen,nbsp;sterke vermeerdering van harts- en ademhalingsfre-qnentie, slingerbewegingen met den kop, zwembewegingen met de extremiteiten en de onmogelijkheidnbsp;om ’t evenwicht te behouden, krampen en onophoudelijk onregelmatige spiercontractiën. Hierna kwamnbsp;vermindering in de reflex-prikkelbaarheid; letale dosisnbsp;paste hp hier niet toe. Bp konijnen vertoonde zich
-ocr page 142-het beeld der cocaïnevergiftiging bij eene dosis van 0,015—0,022 per kilo, in ’t begin, onder constantenbsp;onbewegelijkheid van het dier, die eenige minutennbsp;aanhield; daarna volgden symptomen van opgewektheid, gekenmerkt door loopen en groote sprongen,nbsp;die 15 a 20 minuten voortduren, waarna hetnbsp;dier weder tot rust kwam en dan op nieuw begon tenbsp;loopen; de pauzen van rust werden grooter, dienbsp;van beweging kleiner, totdat het dier na 1 a 2nbsp;uren weder normaal was. Grootere giften gaven innbsp;’t begin dezelfde verschijnselen, doch spoedig begonnbsp;het dier te beven, de ademhaling werd sneller , ennbsp;de achterextremiteiten bleken, verlamd te worden; laternbsp;ook de voorste extremiteiten.
Het dier blijft onbeweeglijk een poos op den buik liggen om dan terzijde te vallen. Thans begintnbsp;het dier over het geheele lichaam sterk te beven,nbsp;toont kauwbewegingen, snorkt, en in de achterextremiteiten treden samentrekkingen op; van tijdnbsp;tot tijd vertoont het dier zwembewegingen en alge-meene klonische krampen. Na 2—3 uren is hetnbsp;dier weder normaal. Eene grootere dosis doetnbsp;deze verschijnselen in nog sterker mate zien ennbsp;sneller komt de verlamming der achterextremiteitennbsp;tot stand. De krampen krijgen een tetanisch karakter.nbsp;Karakteristiek treden ook altijd de kauwbewegingen,nbsp;de slingerbewegingen van den kop en de zwembewegingen op. Geeft men de letale dosis, dan sterftnbsp;het dier onder heftige krampen en verlamming der
-ocr page 143-respiratie. Het hart pulseert nog eenige minuten na de autopsie. De langdurige slingerbewegingen vannbsp;den kop bij alle warmbloedigen, de blijkbare bezwaren om hun evenwicht te behouden, het afwezig zijnnbsp;van coördinatie (vooral bij duiven) deed vonAnrepnbsp;de hypothese stellen, dat de verhoogde bloeds-drukking, die immer bij cocaïne-vergiftiging optreedt,nbsp;veranderingen in de drukking van de endolymphenbsp;in de canales semicirculares zou veroorzaken, en datnbsp;deze verandering prikkelend zou inwerken op denbsp;uiteinde van den Nervus acusticus en, langs reflec-torischen weg, deze symptomen zou veroorzaken.
Doorsnijding van het ruggemerg aan de grens der medulla oblongata deed de krampen momentaannbsp;uitblijven. Werd het ruggemerg daar ter plaatsenbsp;vóór de Cocaïne-vergiftiging doorgesneden, dan blevennbsp;de krampen geheel uit. Doorsnijding van ’t ruggemerg aan den 6'^®“ borstwervel verhinderde het optredennbsp;der krampen slechts aan de achterste extremiteiten,nbsp;terwijl de reflex-prikkelbaarheid op electrische huidprikkels alsdan zeer was verhoogd, v. Anrep besloot hieruit, dat Cocaïne voornamelijk op de medullanbsp;oblongata werkt en dat tevens de medulla er doornbsp;aangedaan en het reflex-geleidend vermogen er doornbsp;verhoogd wordt.
Bij warmbloedigen werd de pupil, zoowel hij plaatselijke aanwending als bij injectie, verwijd.
De huidtemperatuur steeg bij acute vergiftiging, terwijl de temperatuur, in ’t rectum gemeten, 0,5—
-ocr page 144-1“ G. daalde; gedurende de krampen werd de temperatuur honger. Vóór den dood daalde de temperatuur sterk.
De ademhaling werd hij, de kleinere giften steeds meer frequent; middelmatige deden het Cheyne-Stoke’snbsp;verschijnsel zien, grootere giften gaven dyspnoë ennbsp;volkomen verlamming. De invloed op het hart wasnbsp;bij kleine doses gelijk nul, gemiddelde gaven sterkenbsp;hartsfrequentie ; bij honden was dit het duidelijkst.nbsp;De pols-curve bleef den normalen vorm behouden.nbsp;Groote giften gaven vertraging van pols, en denbsp;hartscontractien kwamen langzaam tot stand. Volkomen stilstand van het hart werd door Cocaïnenbsp;niet veroorzaakt. Suiker en eiwit zag hij in de urinenbsp;slechts dan optreden, wanneer er krampen warennbsp;voorafgegaan, doch niet in al de gevallen. De hoeveelheid gesecerneerde urine bleef normaal.
De secretie der slijmvliezen verminderde. De peri-staltiek der darmen nam zeer toe bij kleine giften Hij zag eerst de darmvaten belangrijk nauwer worden , zoodat de darmen bleek werden; daarna kwamnbsp;verhoogde peristaltische beweging. Groote giftennbsp;gaven, na eene kortdurende peristaltische beweging,nbsp;verwijding der vaten en overvulling met veneus gekleurd bloed.
De bloedsdrukkiug stijgt; slechts eene zeer groote gift brengt een snel zinken der bloedsdrukkiug teweeg.
De NN. Vagi worden reeds bij gemiddelde giften verlamd.
-ocr page 145-De Cocaïne-dood bij warmbloedigen is afhankelijk van de verlamming der respiratie.
Verder deed hij proeven, om te zien welke symptomen de chronische Gocaïne-vergiftiging zou geven, doch hierbij kwamen slechts negatieve resultaten tevoorschijn. Evenzoo waren de vergelijkende proevennbsp;met verhongering.
De werking der Cocaïne hij injectie en hij het inbrengen in den maag bleek dezelfde^ mits bij denbsp;laatst genoemde applicatie de gift drie tot vier maalnbsp;grooter was.
In het jaar 1883 deed Dr. Theodor Aschen-brandt^®) eenige klinische waarnemingen gedurende de wapenoefeningen in den herfst van dat jaar, metnbsp;Gocaïn. muriat. uit de fabriek van Merck in Darmstadt.nbsp;Hij wilde met deze proeven het bewijs leveren, datnbsp;Gocaïne het bestanddeel is, dat werkelijk de wonderlijkenbsp;eigenschap bezit, waarvan Mantegazza, Mor én o,nbsp;Mais, Unannue, v. Tschudi, e. a. verhalen.nbsp;Hij experimenteerde op gezonde menschen, soldaten,nbsp;die vele vermoeienissen van allerlei aard hadden tenbsp;doorstaan en zich niet bewust waren dat zij werdennbsp;geobserveerd en Gocaïne ontvingen, opdat hij zuivernbsp;objectieve resultaten zou verkrijgen. Hij had oplossingen van 1 Vo en 5 % waarvan hij 15—20 druppels
*0 Die physiologische Wirkung und Bedeutung des Gocain. muriat. auf den mensclilichen Organismus, in het Deutsche medic. Wochen-schr. No. 50. 1883.
-ocr page 146-toediende pro dosi tot 0,020 gr. Cocaïne pro diëe. De zes proeven, die hij mededeelt, komen hierop neer,nbsp;dat de personen, die, ’t -zij door vermoeienis dernbsp;marsch, ’t zij door diarrhoëaen, niet meer in staatnbsp;waren te volgen, door het gebruik der Cocaïne zichnbsp;krachtig en aangenaam gevoelden, en zonder eenignbsp;nadeel weder bereid waren op marsch te gaan. Hijzelf gebruikte Cocaïne na een vérmoeienden dag ennbsp;slapeloozen nacht te hebben doorgebracht, waarna hijnbsp;den geheelen dag moêheid, honger, dorst noch slaapnbsp;gevoelde; eerst laat in den namiddag van dien dagnbsp;at hij. Verder deelt hij mede, dat een soldaat, dienbsp;een ernstige wond in het aangezicht had bekomennbsp;en over groote pijnen klaagde, ophield met klagennbsp;na het gebruik der Cocaïne.
Ten opzichte van de werking der Cocaïne op het menschelijk organisme, moet nog volledigheidshalvenbsp;gewezen worden op een geval van vergiftiging, medegedeeld en beschreven doorPloss^^. Een apothekernbsp;had 25 gr. van eene kristallijne substantie uit tweenbsp;pond cocabladen verkregen, en gebruikte dit in eennbsp;glas bier, waarna hij twee glazen brandewijn dronk.nbsp;In het begin voelde hij zich zeer opgewekt, sliep daarna rustig in, om spoedig wakker te worden met eennbsp;brandend gevoel in den buik en in de keel, duizeligheid, drogen mond en dorst. Pols en temperatuur
**) V a r g e s, Zeitschr. V F. 11, 5 p. 222, 1863 en in S c h m i d t ’s Jahrb. 1863 Bd. XX S. 181.
-ocr page 147-waren normaal, bewustzijn ongestoord. Gedurende 24 uren urineerde de patient niet. Na 'A gr.nbsp;morphium volgde spoedig beterschap. Veel waardenbsp;is aan deze klinische waarneming wel niet tenbsp;hechten, aangezien de werking van alcoholica,nbsp;in verband met de twijfelachtige samenstellingnbsp;van deze kristallijne substantie, geene conclusienbsp;toelaat.
Uit het medegedeelde blijkt, dat omtrent de phy-siologische werking van de sedert de 16'^® eeuw reeds bekende cocabladeren, en evenzeer van de in ’tjaarnbsp;1860 door Niemann het eerst geisoleerde Cocaïne,nbsp;nog menige controverse bestaat. Het verschil dernbsp;uitkomsten, die de proeven met cocabladeren opleverden, mag ten deele worden toegeschreven aannbsp;de veranderingen, die deze bij het drogen en oudnbsp;worden vooral bij de verzending naar Europa,nbsp;ondergaan. Maar ook ten opzichte van de Muriasnbsp;Gocaïni is het niet zeker of, vooral de vroegerenbsp;onderzoekingen wel met identische praeparaten zijnnbsp;verricht.
Thans wordt door E. Merck in Darmstadt een praeparaat in den handel gebracht van zeer constante eigenschappen.
Volgens de bovenvermelde waarnemingen en proeven is de mydriatische werking van de cocabladeren reeds lang bekend geweest, en ook reeds
-ocr page 148-vóór jaren was de plaatselijke anaesthetische werking gebleken.
In 1879 werd door von Anrep, destijds te Würzburg , thans te Petersburg, experimenteel aangetoond, dat deze eigenschappen toe te schrijven zijn aan hetnbsp;alcaloïd, Cocaïne.
Aan het slot zijner mededeeling zegt hij; „Ich „hahe die Absicht gehabt nach Prüfung der physi-„ologischen Wirkung des Cocaïns an Thieren, auchnbsp;„Versuche an Menschen anzustellen; anderweitigenbsp;„Béschaftigungen haben es mir bis jetzt unmöglichnbsp;„gemacht, und die Thierexperimenten lassen keinenbsp;„practischen Folgerungen zu; denn noch würde ichnbsp;„Gocaïn als örtliches Anaesteticum und hei Melancho-„likern zu prüfen empfehlen”.
Maar er was nog een aanstoot noodig om de toepassing in de heelkunde ingang te doen vinden.
Op den 15'^° Sept.’1884 zond Dr. Gar 1 Koller^*) op de bijeenkomst der Ophthalmologen te Heidelbergnbsp;eenige voorloopige mededeelingen in, betreffende hetnbsp;verkrijgen van locale anaesthesie van het uitwendigenbsp;oog, hij indruppeling van een 2Vo oplossing in water
'*'*) Bericht fiber die 16*® Versammiung der ophthalmologischen Gesellschaft, Heidelberg, 1884.
-ocr page 149-van Gocaïnum muriaticum. Tot deze toepassing was hij gekomen, door het reeds in 1862 door Schroffnbsp;waargenomen feit , dat Cocaïne het slijmvlies van dennbsp;mond ongevoelig maakt. De volgende resultatennbsp;deelde hij mede:
Wanneer men eenige druppels eener 2% solutie van Gocaïnum muriaticum op de cornea van hondnbsp;of konijn aanbrengt, of ook in de conjunctivazaknbsp;indruppelt, zoo ziet men dat eerst lichte prikkelings-verschynselen zich voordoen, die V2 a 1 minuutnbsp;duren, en dat daarna de cornea en de conjunctivanbsp;ongevoelig worden. Alle reflexen , die zich vóór denbsp;indruppeling, bij aanraking van cornea of conjunctivanbsp;voordoen, zijn thans verdwenen, de ongevoeligheidnbsp;is volkomen en de duur hiervan bedraagt 10 minuten.nbsp;Gedurende dit tijdperk kan men cornea en conjunctiva prikken, met lapis cauteriseeren en insnyden ,nbsp;zonder dat het dier hierop reageert. Laat men echternbsp;den humor aqueus afvloeien, of raakt men de irisnbsp;aan, dan geeft het dier teekenen van pijn. Bij hetnbsp;ophouden der anaesthesie zag hij eene middelmatige,nbsp;niet altijd even duidelijke verwijding der pupil totnbsp;stand komen. Hij paste daarna op zich zelf ennbsp;anderen het middel toe. De onmiddellijke werking ,nbsp;na indruppeling van 1 a 2 druppels eener 2% oplossing , bestond in een gevoel van zwak branden,nbsp;waarbij vermeerderde traansecretie; na Vg minuutnbsp;maken deze verschijnselen plaats voor een onbestemdnbsp;gevoel van droogheid. De lidspleet van het aldus
-ocr page 150-behandeld oog vertoont zich wijder; 1 a 2 minuten na de indruppeling wordt aanraking van de corneanbsp;niet of slechts diffuus gevoeld. Zijn de reflex-ver-schijnselen nog niet geheel verdwenen, dan is eennbsp;tweede druppel voldoende om alle sensibiliteit op tenbsp;heffen, Deze toestand van volkomen anaesthesienbsp;duurt ongeveer 10 minuten, vermindert dan langzaamnbsp;en is na eenige uren geheel verdwenen. De verderenbsp;functiën van het oog blijven hierbij intact. Ongeveernbsp;20—30 minuten na de indruppeling begint de pupilnbsp;zich te verwijden, welke verwijding in het eerste uurnbsp;toeneemt, zoodat een middelmatige graad van dilatatie verkregen wordt. Gedurende dezen geheelennbsp;tijd blijft de pupil reageeren, zoowel op licht als bijnbsp;accommodatie. Tegelijk met de verwijding ontstaatnbsp;eene lichte accommodatie-parese, die echter bij inspanning te overwinnen is. Deze parese verdwijnt spoediger dan de pupilverwijding.
Op den 17 Oct. 1884 deelde K o lier in de zitting van de „KK. Gesellschaft der Aerzte” te Weenen'‘®)nbsp;zijne verdere onderzoekingen hieromtrent mede.
In aansluiting met het voorgaande constateerde hij dat de conjunctiva ongevoelig wordt, ook voornbsp;temperatuursverschillen. Het onderzoek der accommodatie bij verschillende individuen deed zien, dat
Dr. Wittelshöfer’s Wiener Med. Wochenschr. No. 43 en No. 44. 1884.
i
-ocr page 151-het punctum proximum een weinig verschuift. Verder zag hij ischaemie van de conjunctiva, vooral van denbsp;conjunctiva palpebrae; de duur dezer ischaemie wasnbsp;niet met zekerheid te bepalen. Terzelfder tijd als denbsp;anaesthesia optreedt, wordt de ooglidspleet wijder:nbsp;het samenvallen dezer twee verschijnselen doet hemnbsp;besluiten dat het laatste symptoom een gevolg isnbsp;van het eerste; terwijl toch in den regel de wijdtenbsp;der ooglidspleet afhangt van meerdere of minderenbsp;prikkeling van cornea en conjunctiva.
Wanneer men om de 5 minuten indruppelt, accumuleert zich de anaesthetische werking; zoodat hij, na herhaalde applicatiën, eene gevoelloosheid verkreeg , die 20 minuten aanhield. De anaesthetischenbsp;werking is eene locale; daar het sterkst, waar denbsp;solutie het meest inwerkt. Door eene voortgezettenbsp;indruppeling om de 5 minuten gedurende een halfnbsp;uur, met eene 5% oplossing kon hij de dieperenbsp;deelen van den bulbus ongevoelig maken, zooalsnbsp;bleek bij sterkeren druk op het oog.
Hij verkreeg geene blijvende prikkeling of noemenswaardige ontsteking door de aanwending der Cocaïne. Na deze proeven op gezonde oogen, beproefde hijnbsp;de werking op zieke oogen.
Hij stelt zich voor dat de Cocaïne tot twee verschillende doeleinden therapeutisch zal zijn toe tenbsp;passen, nl. als narcoticum bij pijnlijke oogziekten,nbsp;en als anaesteticum bij oogoperatiën.
De patiënten met ziekten van cornea of van con-
-ocr page 152-junctiva toonden eenige minuten na de hidruppeling eene merkbare subjectieve beterschap; de pijnennbsp;verdwenen en de photophobie verminderde merkelijk.
2—3 uren na de applicatie keerden deze symptomen terug. Hij verwacht dat de aanwending van Cocaïnenbsp;vermindering der pijnen bij iritis zal geven, wanneer het middel gedurende een half uur om denbsp;5 minuten wordt ingedruppeld. Op de mydriatischenbsp;werking legt hij hierbij geen groot gewicht; eennbsp;goede invloed is te verwachten van de vaatver-nauwende werking der Cocaïne, zoodat de combinatienbsp;van Atropine en Cocaïne een gunstigen invloed opnbsp;het genezingsproces zal moeten uitoefenen. Proevennbsp;hieromtrent had hij echter nog niet kunnen nemen.nbsp;Hij vond dat geen pijn optreedt bij het cauteriseerennbsp;met uitras argenti van de gecocaïniseerde oogleden;nbsp;daarentegen zag hij minder effect bij de aanwendingnbsp;van sulphas cupri.
Voortreffelijk vond hij de werking der indruppeling , als vreemde lichamen van de cornea verwijderd moetennbsp;worden ; evenzoo bij tatoueeren der cornea, en ook bijnbsp;eene pterigium-operatie.
Verder beveelt hij het middel aan bij cauteriseeren van ulcera corneae, bij paracenthese der cornea,nbsp;bij discisie van cataract en bij staphyloom-operatie.nbsp;Alle iridectomiën en cataract-operatiën, die metnbsp;Cocaïne waren behandeld, verliepen zonder ontste-kingsverschijnselen, terwijl, wat het onpijnlijk wordennbsp;der operatiën hetreft, de meer of mindere gunstige
-ocr page 153-resultaten afhankelijk bleken van de wijze , waarop het middel werd aangewend. De meest bevredigendenbsp;uitkomsten verkreeg hij door een half uur vóór denbsp;operatie om de 5 minuten telkens 2 druppels eenernbsp;57o solutie in te druppelen.
Ten slotte beschrijft hij een geval, waarbij, wegens seclusio pupiliae, op beide oogen iridectomie gedaan werd, het eene met, het andere zondernbsp;Cocaïne. Bij het niet gecocaïniseerd oog werd denbsp;operatie bemoeilijkt door persen en knijpen van dennbsp;patient, en was het aanvatten en afknippen dernbsp;iris , zeer pijnlijk. Deze bezwaren bleven nit bij hetnbsp;van te voren met Cocaïne behandeld oog.
Nauwelijks waren deze resultaten van K o 11 e r door de medische wereld ontvangen, of spoedig volgdennbsp;een stroom van berichten, in alle landen en in talnbsp;van tijdschriften. Spoedig bevestigde in Frankrijknbsp;Vulpian, in Amerika Dr. H. D. Noyes, (New-York)nbsp;verder Königstein, L. Home, Panas en velenbsp;anderen, door proeven en waarnemingen, de waardenbsp;van Kollers mededeelingen. Hier moge de opsomming volgen van deze schrijvers, om het bewijs tenbsp;leveren met welke uitgebreide belangstelling het localenbsp;anaestheticum werd begroet.
-ocr page 154-A g n e w. — The medical Record , 11 Oct ’84.
Alt. — The weekly medical review.
The American Journal of ophthalmology. 15 Nov. ’84. Armaignac. — Journal de méd., (Bordeaux). 28 Dec. ’84.
, nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4 Janv. ’85.
V. An rep. — Wratsch No. 43, 45, 46, 1884.
Ayres. — The American Journ. of Ophthalm., 15 Nov. ’84. Baas. — Klin. Monatsbl. f. Augenhlk. XXII ’84.
Bader. — The Lancet Nov. p. 911 ’84.
Barraquer. — Gaz, méd. cat. (Barcelona) 15 Jan. ’85.
B a u d r y. — Concours méd. 17 Janv. ’85.
Benson. — Medical Times and Gazette, 25 Oct. ’84. Bosworth. — Med. Rec. 15 Nov. p. 533.
P. Bert. — La Semaine médic. 21 Janv. ’85.
Blanc. — La therapeutique contemp. méd. et chir. 21 Nov. ’84. Blumenfeld. Deutsche med. Wochenschf. No. 50.
B o b o n e, — Annales d’oculistique. T XCII. ’84.
Brock and Arkle. — The British medic. Journ. 6 Dec. ’84. Bull. — New-York med. Journ. 25 Nov. ’84.
Caudwell. — The British medic. Journ. 3 Jan. ’85.
Gazin. —• La Semaine médicale 7 Janv. ’85.
G ar r er as-Ar a g o. — Indep. med. (Mexico) 1'”’ Jan. ’85. Gharpentier. — Rev. méd de I'Est. 15 Janv. ’85.nbsp;Ghevallereau. — La France médicale. 20 Nov. ’84.nbsp;Claiborne. — New-York Med. Journ. 1 Nov. ’84.
Cock. — Medical News (Philadelphia) 25 Oct. ’84.
Cowell. — The Brit. med. Journ. 6 Dec. ’84.
Crawford. — Lancet 6 Nov. ’84.
Critchett. — The Brit. med. Journ. 6 Dec. ’84.
Darier — Bulletin général de Therapeutique. 15 Nov. ’84. Deneffe etClaeys. — Le chlorhydrate de cocaïne (Bruxelles. ’85.)nbsp;Doler is. — La Semaine médicale 21 Janv. ’85.
Dor. — Revue générale d’Ophthalm. 31 Oct. ’84.
-ocr page 155-Dubois. — La Semaine médic. Eversbusch. —
F r Ét n k e 1 G e i e r. —
Godson.
21 Janv. ’85.
Aerztliches Intelligenz,
bl. ’85 No. 1 en 2.
— Centr. Bl. f. GynÉlkologie No. 49.
Berlin. Klin. Wochenschr. No. 50, en 51.
— The British med. Journ. 3 Jan. ’85.
Grasset. — Gompies rendus No 22, No. 25.
Green. — The British med. Journ. 6 Dec.
Gr fining. — N. Y. Med. Journ. Nov. 1 p. 488.
Gunn. — The Medical Times and Gazette 25 Oct. ’84.
Hall — N. Y. Med. Jour. Dec. p 643.
Hartley. — The British med. Journ. 6 Dec. ’84.
Hartridge. — The Medical Times 22 Nov. ’84.
Hepburn. — Med. Ree. Nov. 15. p. 534.
Hillischer. — Wiener Med. Wochenschr. 10 Jan. ’85. Hirschberg. — Gentr. Bl. f. prakt. Augenhlk. Oct. ’84.
H ö 11 z k e — Klin. Monatsbl. f. Augenhlk. Dec. ’84.
Holt. — Boston Med. and Surg. Journ. Nov. 20.
Horstman n. — Deutsch. Med. Wochenschr. No. 50, No. 51. No. 6. H o w e. — Gentr. Bl. f. prakt. Augenhlk. Oct. ’84.
Hughes. — British med. Journ. 3 Jan. ’85 H u n i c k e. — The American Journ. of Ophthalmology. Nov. 15’84.nbsp;Jelinek. — Wiener Med. Wochenschr, No. 45, No. 46,
Gentralblatt f. d. Gesammte Therapie II. Jan. ’85.
J u 1 e r. — The British med. Journ. 6 Dec. ’84.
Kirchner. — Deutsche med. Wochenschr. 22 Jan. ’85.
Knapp. — The Medical Record 25 Oct. ’84.
Königstein. — Gentralbl. f. d. Gesamm. Therapie. Jan. ’85.
Allgem. Med. Gentr.-Zeitung. Jahrg. L III.
L a b b e é. — Gaz. hebdom. de Méd. 23 Janv.
Laborde. — La Semaine médic. 21 Janv.
Landolt — Archives d’Ophthalmologie Nov., Dec.
E. Merck. — Klin. Monats-Bl. f. Augenhlk. XXII.
Meijer. — Revue générale d’Ophtalm. 31 Oct.
V. Mi Hingen. — Gentr. blatt. f. pr. Augenhlk. Jan.
Minor. — The Medic. Record. 11 Oct.
Mitchell. — New-York med. Journ. 6 Dec.
-ocr page 156-M i V a n t. — The British Med. 1. 6 Dee.
Moore — The Medic. Record. 18 Oct.
Mo r art. — The British Med. I. 6. Dec.
Mur ell. — London med. Record No. 114. p. 516. Nettleship. — Medic. Times and Gaz. 25 Oct.nbsp;Noyes. — The Medic. Record 11 Oct.
N i e d e n. — Centr.-Bl. f. pr. Augenhlk. Dec. Obissier. — Bui. gén. de Therap. 15 Janv.
Oliver. — The Medic. Record 18 Oct.
Oslo. — Siglo Med. 11 Jan.
Otis. — N. Y. Med. Journ. Dec. 6. p. 635.
Owen. — The British Med. I. 13 Dec.
P a n a s. — LMnion médicale. 20 Nov.
Journal de Pharm. Janv.
Peek. — Med. Pvec. Nov. 1. p. 494.
Polk. — Med. Rec. Nov. 1. p. 489.
Poliak. — The Weekly medic. Review.
Prosjer. — The British Medic. I. 6 Dec. Purtscher. — Gentr.-Bl. f. pr. Augenhlk. Dec.nbsp;Reichenheim. — Klin. Monats Bl. f. Augenhlk. Dec.nbsp;Renton. — Glasgow med. Journ. Jan.
R e ij n a r d. — La Semaine méd. Janv. 21.
Riley. — The New-York med. Record 14 Dec. Robertson. — The British med. Journ. 3 Jan.
R 0 0 s a. — The Medic Record. 25 Oct.
Rouquette — Thérap. Gontemp. 16 Janv.
Schenk 1. —¦ Prager med. Wochenschr. No. 45.
S c h o 1 e r. — Gentr.Blt. f. pr. Augenhlk. Jan. ’25 Schweigger. — Gentr.Bl. f. pr. Augenhlk. Jan.nbsp;Sedan. — Gaz. des höpit. 20 Janv.
Shakespeare. — Med. News. Nov. 8 p. 508. Seifert. ~ Gentr. Bl. f. die gesammte Med. No. 1.nbsp;Sprimon. — Medicins koje obosrenie No. 20.nbsp;Squibb. — N. Y. Med Journ. Nov. 22.
Teillais. — Gaz. méd (Nantes). 9 Janv.
Terrier. — Revue de chir. No. 12.
-ocr page 157-Terrier. — L’union inédic Nov. 25. Trousseau. — L'uuion médic. 13 Nov.
V i g i e r. — Gaz Hebdom de Méd. 2 Janv. Vulpian. — Gomptes rendus No. 20 en No. 21.nbsp;Journ. de Pharm. Janv.
Weber. — Klin. Monat. Bl. f Augenhlk. Dec. Weiss. — Wiener med. Woch. No. 1.
Williams — Boston Med. and Surg. Journ. Nov. Wilson. — Med. Rec. Nov. 22.
Z i e m i n s k e — Inaug. Diss. Dorpat. ’84 .
Voor een groot gedeelte bevat deze litteratuur de mededeelingen, hoe het Cocaïne-zout, door denbsp;verschillende specialiteiten aangewend wordt op denbsp;mucosae van mond, oor, neus, larynx en pharynx,nbsp;urethra, vagina, rectum; ’t zij met het doel ope-ratiën onpijnlijk en het physisch onderzoek gemakkelijk te maken, ’t zij om de verhoogde reflex- prikkelbaarheid te verminderen.
Ik wensch echter in dit proefschrift de cocaïne-werking meer uitsluitend te beschouwen in betrekking tot de oogheelkunde.
In tegenstelling met de vele berichten omtrent de anaesthetiseerende werking der Cocaïne op zieke oogen,nbsp;achten Panas^®), Dr. L. Blanc'*’') en Dr. A. Ghe-
L’union médicale, 20 Nov. 1884.
'‘b La Thérapeulique contemporaine médicale et clrirurglcale, 21 Nov. ’84.
4
-ocr page 158-vallereau^®) de werking der Cocaïne slechts van waarde bij gezonde oogen en in gevallen van ulceranbsp;corneae, terwijl zij bij granuleuse aandoeningen dernbsp;conjunctivae of bij pannus de Cocaïne zonder werkingnbsp;vonden. Daartegenover staan de waarnemingen vannbsp;Terrierquot;*®), M. L. Meijer“°) e. a.
Veel verschil ontmoeten wij in de wijze, waarop de murias Cocaïni werd toegepast, en, in verbandnbsp;daarmede, verschillen dan ook de resultaten. Zoonbsp;verkreeg Panas met een 50 7o solutie geen ongevoeligheid der iris, terwijl M. L. Meijer bij eennbsp;27o solutie anaesthesie- der iris verkreeg, als hijnbsp;eenige druppels der oplossing in de corneaalwondnbsp;bracht.
Dor“7 ontkent dat de Cocaïne eenig succes bij iridectomiën kan geven, doch hij wendde slechts eennbsp;paar druppels eener 27o solutie aan in den conjunc-tiva-zak, en niet in de corneaalwond. De litteratuur bevat een aantal mededeelingen omtrentnbsp;de waarde der aanwending bij oogoperatiën, die innbsp;meerdere of mindere mate elkander weerspreken.
Evenzoo vinden wij omtrent de mydriatische werking verschillen. Terwijl b. v. A. Alt 'quot;7 de pupilver-
La Prance médicale 20 Nov. ’84, (overgenomen uit Annales d’oculistiques T. XGII).
“) Revue de chirurgie N®. 12, ’84.
¦’’’) Revue générale d’ophtalmologie 31 Oct. '84.
’') Experiences with the muriate of Cocaïne, (The American Journal of ophtalmology, 15 Nov. 1884).
-ocr page 159-wijding bij Gocaïne-appiicatie grooter vindt dan bij die van Atropine, en met hem vele Amerikaansche opthal-mologen, staan daartegenover anderen en ook Koller,nbsp;die weinig gewicht hechten aan deze mydriatischenbsp;werking. De tegenspraak, die men ontmoet in denbsp;proefnemingen omtrent den invloed op de accommodatie, is ook niet gering. Meijer vindt de accom-modatie-stoornis van weinig beteekenis; Dor namnbsp;belangrijke accommodatie-stoornis waar, zoodat hetnbsp;punctum proximum van een emmetroop van 10 cM. totnbsp;op 16 cM. verplaatst werd. Hirschberg®®) vondnbsp;geene stoornis der accommodatie, evenmin als Dr. H.nbsp;Hölzke^^), die het Gocaïnezout in 0,02 7o sublimaatoplossing gebruikte.
De opsomming der verschillende schrijvers, die zich aan deze of gene zijde, ten opzichte dezer verschillen van inzichten hebben geschaard , zou menigenbsp;bladzijde vullen.
Panas ging na tot hoever de ongevoeligheid na indruppeling zich uitstrekte, en vond de grens aannbsp;den achterrand van den limbus der oogleden. Tevensnbsp;zag hij dat het epithelium van de cornea een troebelnbsp;aanzien verkreeg. Van dit verschijnsel vinden wij ooknbsp;melding gemaakt bij W. Hunicke®^- Volgens hemnbsp;schijnt de cornea droog te worden, zoodat de zuiver-
Gentralblatt für prakt. Augeahlk. Oct. '84.
Klin. Monatsblatter. f. Augcnlilk. Dec. ’84.
Application of Goc. hydrothlor. (American Journal of ophthalmology. 15 Nov. 1884).
-ocr page 160-heid der reflexiebeelden vermindert. A. Alt beweert dat dit verschijnsel moet worden toegeschreven aannbsp;eene vettige zelfstandigheid, die hij op de met Cocaïnenbsp;bevochtigde oppervlakte waarnam, terwijl A. Web e r®^nbsp;het troebel worden der cornea toeschrijft aan stofdeeltjes, die door de ongevoeligheid daarop blijvennbsp;hangen. Mij komt het voor dat de vermindering dernbsp;traanafscheiding bij anaesthesie het verschijnsel verklaart.
Betreffende de werking der Cocaïne op de bloedvaten en het steeds waargenomen verschijnsel, dat bij indruppeling de conjunctiva blanker wordt, verdientnbsp;vermelding hetgeen M. L. Meijer, A. Weber ennbsp;A. Alt hieromtrent zeggen. Meijer zag met hetnbsp;ophthalmoscoop dat de vaten in den fundus van hetnbsp;oog zich vernauwden, en tevens bleeker wordennbsp;van de conjunctiva, afname van secretie en vermindering van tensie ; Weber toonde daarenbovennbsp;eene daling der temperatuur aan van 1,5® C.;nbsp;hij zag ook na herhaalde indruppeling een gevoelnbsp;van droogheid ontstaan, die zelfs de bewegingnbsp;der oogleden bemoeilijkte. Alt deelt mede dat hijnbsp;bij cataractoperatiën, wanneer ’t oog vooraf metnbsp;Cocaïne is behandeld , de expulsie der lens moeilijkernbsp;vindt, eene waarneming die ook door Knapp®quot;)nbsp;wordt aangegeven. Alt vestigde hierop aldusnbsp;de aandacht : „the drug has an undoubted effect
Klin. Monatsbl. f. Augenheilk. Dec. 1884. The Medical Record Vol 25, No. 17, 1884
-ocr page 161-„upon the nerves of the blood-vessels. This is „shown bij the loss of elasticity the eye shows, whennbsp;„cocainized, rendering the exjinlsion of a cataract morenbsp;„difficult, and bij the decidedly reduced bleeding innbsp;„operations, under the anaesthetic influence ofnbsp;„cocaïne”.
Bij de cataract-operatiën, die ik gezien heb, kwam de lens gemakkelijk door dezelfde manoeuvres, dienbsp;bij chloroformnarcose toegepast worden. Maar welnbsp;ontbreekt het knijpen der oogleden, hetgeen, bijnbsp;pijnlijkheid, de lens — somtijds zelfs met glas-vocht — naar buiten drijft.
Alt en Adolf Weber vermelden beiden, dat de contractie der pupil, die bij het afvloeien van dennbsp;humor aqueus pleegt op te treden, veel mindernbsp;wordt, waar Cocaïne is ingedruppeld. Alt zegt hieromtrent „This seems to me to be a further proof,nbsp;„that Cocaïne has a direct influence upon the nervesnbsp;„of the blood-vessels”.
Weber beveelt ook met het oog op dit feit, de Cocaïne bij cataract-operatiën aan, en vleit zich datnbsp;de iridectomie nu minder noodig zal worden;
„Vielleicht werden auch jetzt die Falie haufiger, wo die Iredectomie....., nun volstandig ausfallen kann.”
Weber vond met den tonometer verminderde spanning van den bulbus na aanwending van Cocaïne.nbsp;Hij wijst op het belang, dat men thans het instrumentnbsp;op cornea en sclera kan appliceeren, zonder dat ernbsp;eenige reflectorische contractie volgt.
-ocr page 162-Ook M. L. Meijer nam vermindering der tensie waar , en meent dat misschien daardoor de bemoeilijking van de expulsie van lens of lensresten kannbsp;verklaard worden. Naar mijne meening zal de verminderde tensie voor een groot deel zijn toe tenbsp;schrijven aan vermindering in drukking van oogledennbsp;en oogspieren op den bulbus , bij het uitblijven dernbsp;reflectorische spiercontractie. Vernauwing der bloedvaten en het drooger worden van het uitwendige oognbsp;zullen intusschen, tenminste bij voortgezette inwerking, niet zonder invloed hierop blijven.
Weber stelt de vraag hoe de mydriatische werking der Cocaïne te verklaren.
Dat het geen paralyse is van de circulaire spierve-zelen der iris, acht hij duidelijk, omdat de verwijde pupil op licht en convergentie blijft reageeren. Eerdernbsp;acht hij de verwijding afhankelijk van eene werkingnbsp;op radiaire irisvezelen, en vindt in het verschijnselnbsp;een nieuw bewijs, dat er een actief dilatatorischnbsp;apparaat bestaat.
Als bewijsgrond hiervoor voert hij aan, dat eene door atropine of oculomotorius-degeneratie verlamdenbsp;iris, na indruppeling van Cocaïne zich nog verder verwijdt, zoo als dit ook gezien wordt, als men na mydriasis,nbsp;door atropine verkregen, den hals-sympathicus prikkelt.
De door Pilocarpine of Eserine gecontraheerde pupil, zag hij door Cocaïne weder tot de norm terug-keeren. De antagonistische werking van Pilocarpinenbsp;en Cocaïne equivaleert, volgens Weber, als de
-ocr page 163-hoeveelheden in de verhouding van 1 ; 4 worden gebruikt; terwijl de verhouding van Eserine totnbsp;Cocaïne 1 : 25 a 30 bedraagt. Druppelt men eenenbsp;dezer mengs'els in het oog, dan blijft de pupil opnbsp;de normale wijdte. Werd eene bepaalde hoeveelheidnbsp;van het Pilocarpine-Cocaïne mengsel (6 druppels) metnbsp;tusschenpoozen van 6-10 minuten in de conjunctivanbsp;zak gebracht, dan verkreeg hij bij emmetropen eenenbsp;myopie van 7—8 D., welke myopie 2 uren aanhield.nbsp;Hij voegt er bij, dat het voor militaire artsen vannbsp;belang is te weten, dat men dus kunstmatig myopienbsp;zonder myosis kan teweeg brengen; en hij laat metnbsp;het oog hierop volgen : „Hofientlichbenutzt nicht einenbsp;„unbefügte Feder die Thatsache zu einer Expecto-„ration in den Tagesblattern!” Alléén het nietnbsp;reageeren der pupil op licht verraadt dan het verschil met ware myopie.
Het wijder openstaan der ooglidspleet na de indrup-peling, brengt Weber terug tot prikkeling van den Sympathicus, die de gladde spiervezelen verzorgt,nbsp;welke in den musc. levator en aan den tarsus aanwezig zijn.
V. Milling en*’’) zag Eserine spoediger werken bij gecocaïniseerde oogen, en verbindt hieraan hetnbsp;betoog dat Cocaïne niet op de elasticiteit der spierachtige elementen inwerkt, maar dat circulatie stoornissen deze Cocaïne-werking verklaren.
•”) Gentralbl. f. pr. Augenhlk. Jan. '85.
-ocr page 164-Hirschberg meent op grond der volgende proef te mogen aannemen dat Cocaïne de uiteinden vannbsp;den N. Sympathicus prikkelt. Bij eene kat werd aannbsp;den hals deze zenuw doorgesneden. Behalve de gewone pupilvernauwing zag hij een deel der cornea doornbsp;de membrana tertia bedekt worden. Indruppeling vannbsp;Cocaïne gaf toen eene meerdere verwijding der pupilnbsp;en retractie van het derde ooglid. Ook Höltzkenbsp;nam vermeerderde verwijding waar, door indruppeling , nadat de N. Sympathicus was doorgesneden.nbsp;Schöler®®) zag deze meerdere mydriasis door gelijktijdige werking van doorsnijding en indruppelingnbsp;niet optreden, en constateerde dat ook daarbij denbsp;pupil op licht blijft reageeren.
In de opvolging der symptomen , die door indruppeling worden te voorschijn geroepen, vindt Hirschberg aanleiding te betoogen dat de Cocaïne op het peripherische gedeelte der zenuwen inwerkt; H eerstnbsp;toch treedt de gevoelloosheid der oppervlakkige weefsels op, dan het opensperren der oogleden en de ischae-mie, H laatste de mydriatische werking. De oplossingnbsp;schijnt dus, door diffusie in de weefsels en den humornbsp;aqueus indringende, langzamerhand op zijn weg diepernbsp;liggende zenuwuiteinden aan te doen.
Gentr.bltt. f. pr. Augenhlk. Jan. ’85,
-ocr page 165-De werking van murias Gocaïni op het oog werd het eerst door mij gezien op den 15'^“ October 1884,nbsp;toen Prof. Snellen op zijn college eene 57o oplossing bi] een konijn indruppelde. Dadelijk werden denbsp;verschijnselen duidelijk waargenomen : anaesthesie vannbsp;cornea en conjunctiva, bleek worden der conjunctivae,nbsp;verwijding der oogiidspleet, en wijder worden vannbsp;de pupil.
Sedert was de Cocaïne een der veelvuldigst ge-' bruikte therapeutica op de oogheelkundige kliniek.
Dagelijks hadden wij gelegenheid, bij grootere en kleinere operation, het nut der aanwending te consta-teeren. Bij verwijdering van vreemde lichamen, bijnbsp;tatoueeren, wordt de manupulatie èn voor patientnbsp;èn voor arts veel gemakkelijker. Bij het sondeerennbsp;der traanwegen worden de sondes met Cocaïnenbsp;en Vaseline, 1 op 10, ingewreven. Maar vooral bijnbsp;cataract-operatie bleek de aanwending een onschatbaar voordeel op te leveren. Het was toch vroegernbsp;steeds een punt van ernstige overweging of men bijnbsp;extractie van cataract al dan niet zou narcotiseeren.nbsp;Aan de eene zijde, zonder narcose, het gevaar vannbsp;knijpen en storende bewegingen van den angstigennbsp;lijder, aan de andere zijde, bij narcose, het gevaarnbsp;voor braakbewegingen, bij en na de operatie, waarbij,nbsp;behalve het nadeel der aan het braken gebondennbsp;bewegingen van het hoofd, ook het gevaar dat de
-ocr page 166-contenta van maag en mond met de wondvlakte in contact kunnen komen.
Ik heb gelegenheid gehad eene reeks van extractiën te zien , waarbij na indruppeling van murias Gocaïninbsp;5Vo, de patient, die angstvallig om chloroform gevraagd had, verklaarde geen pijn te gevoelen, terwijlnbsp;het blijkbaar hoegenaamd geen moeite kostte de oogennbsp;rustig te houden en het knijpen na te laten. Vooralnbsp;het reinigen van de wond en het verwijderen vannbsp;lensresten uit het pupilvlak, kan zooveel meernbsp;ongestoord geschieden. Maar er blijkt hier nognbsp;een voordeel, hetgeen niet minder hoog is aannbsp;te schrijven. De conjunctivae worden bleeker ennbsp;zeer stellig geeft het maken van de corneaalsnedenbsp;minder, ja veelal geene bloeding.
Ook indien chloroform-narcose wordt aangewend, pleegt Prof. Snellen Cocaïne in te druppelen, eensdeels om de mindere bloeding, ten andere opdat denbsp;narcose niet door pijnlijke aanraking van het oognbsp;te vroeg gestoord worde.
Ook de strabismus-operatie wordt gemakkelijker verdragen onder aanwending van Cocaïne. We overtuigden ons herhaaldelijk dat de oplossing ongestraftnbsp;en met goed gevolg in de wond onder de conjunctiva kan aangebracht worden. Natuurlijk blijft denbsp;drukking op den bulbus b. v. met de haken gevoelig , maar zulks kan gemakkelijker vermedennbsp;worden nu de conjunctiva ongevoelig is.
Bij eene extirpatie bulbi werden, onder voortdurende
-ocr page 167-indruppeling van Cocaïne, de conjunctivasnede en alle tenotomiën zonder merkbaren hinder bewerkstelligd ; — alleen bij het doorsnijden van den opticusnbsp;met de ciliairzenuwen ontstond eene kortstondige,nbsp;maar heftige supraorbitaalpijn.
Niet alleen bij operatiën, ook als therapeuthicum levert de Cocaïne groote voordeelen op. Herhaaldelijk hleek het nut bij episcleritis. Den 18'*'quot; Nov.nbsp;meldde zich een patient aan, met heftige pijnen innbsp;het rechter oog. Reeds sedert 10 jaren had hijnbsp;herhaaldelijk aanvallen van episcleritis gehad, dienbsp;onder indruppeling van Atropine, aanwending vannbsp;drukverband, inspuiting van Morphine, vooral ooknbsp;na inAvendig gebruik van groote doses Salicylasnbsp;Sodae, spoediger of langzamer, ten slotte warennbsp;geweken. Aan de boven-buitenzijde was eene lichtenbsp;sclerectasie nagebleven. Nimmer had hy een aanvalnbsp;van episcleritis met zoo hevige pijn gehad als thans;nbsp;hij kwam steunende binnen. Na eene indimppelingnbsp;van 5 7o was na ééne minuut de pijn geheel verdwenen, en onder voortgezette indruppeling, telkensnbsp;als zich weder eenige gevoeligheid voordeed, verminderde de injectie en was de aanval binnen tweenbsp;dagen geëindigd. Bij het Arerder verloop bleek datnbsp;het wenschelijk was tevens een vochtig verbandnbsp;aan te wenden, omdat het drooger worden, hiernbsp;vooral, een onaangenaam gevoel veroorzaakte.
Verder hebben AAÜj groot nut gezien van de
-ocr page 168-murias Cocaïni in gevallen van keratitis met kramp-actitig knijpen der oogleden, hetgeen te meer schadelijk werkt als tevens de ooglidsranden zieklijk zijn aangedaan.
In sommige gevallen heeft de behandeling van oogziekten zich uit te strekken tot de nasopharyn-giaalholte. Het zijn de zoogenaamde scrophuleusenbsp;ziekten en vooral het trachoma folliculare, waar,nbsp;zooals we aan het Gasthuis voor Ooglijders alhiernbsp;dikwijls gelegenheid hadden op te merken, herstelling van het conjunctivaal-lijden dikwijls eerst dannbsp;wordt verkregen, als gelijktijdig de overeenkomstigenbsp;ziekelijke aandoeningen van de slijmvliezen dernbsp;nasopharyngiaalholte behandeld worden. Deze behandeling en het onderzoek der holte bleek veel gemakkelijker , als vooraf de vlakte met eene solutie vannbsp;mur. Cocaïni bestreken werd.
Zelf heb ik getracht de werking der Cocaïne na te gaan, en voor zooverre mogelijk, physiologisch tenbsp;verklaren.
Daar, waar deze verklaring onzekerheid overlaat, achtte ik het van belang de opvolging, de duur ennbsp;het verloop dier verschijnselen zoo nauwkeurig mogelijknbsp;te constateeren.
Ik heb daarom oplossingen van verschillende sterkte aangewend, bij dieren, bij mij zelven en bijnbsp;eenige mijner medestudenten. Voor de bereidwilligheid, waarmede zij zich voor deze niet altijd aan-
-ocr page 169-gename proeven beschikbaar hebben gesteld, breng ik hen hier mijnen oprechten dank!
Achtereenvolgend wensch ik mijne bevindingen mede te deelen betreffende de volgende verschijnselen:nbsp;de anaesthesie,
de verdere werking op cornea en conjunctiva, het opensperren der oogleden,nbsp;de mydriatische werking.
De anaesthetiseerende werking wordt in den regel voorafgegaan door een prikkelend brandend gevoel.nbsp;Dit bracht mij tot de vraag of er misschien eennbsp;weinig vrij zuur in het praeparaat aanwezig kon zijn,nbsp;te meer, daar de oplossing in den regel eene zurenbsp;reactie vertoont. De reactie met methyl-aniline violetnbsp;wijst dan ook, met groote waarschijnlijkheid, op hetnbsp;aanwezig zijn van eenig vrij zoutzuur.
Ik loste daarom eene hoeveelheid murias Cocaïni in chloroform op , waarbij eene bruine kleur ontstond.nbsp;Na uitdamping onder eene klok met natronkalk, ennbsp;daarna drooging bij eene temperatuur van 60’a 70°,nbsp;verkreeg ik een kristallijn zout, waarvan de oplossingnbsp;genoegzaam neutraal was.
Maar ook hiermede ontstond hetzelfde brandend gevoel, zoodat dit wel niet aan de zure reactie isnbsp;toe te schrijven.
Misschien zal deze prikkelende werking samenhangeu
-ocr page 170-met het chemisch proces, dat in het zenuwweefsel moei. plaats grijpen om de anaesthesie tot stand te brengen.
Ééne minuut na aanwending van een druppel eener 3 % oplossing heeft het prikkelend gevoelnbsp;plaats gemaakt voor duidelijke gevoelloosheid vannbsp;cornea en conjunctiva. Aanwending van een tweedenbsp;druppel geeft dan geene nieuwe prikkeling. Denbsp;anaesthesie bereikt in den regel haar maximum nanbsp;drie minuten, bij sommigen eerst na 8 a 10 minuten, en vermindert dan spoedig. Den langsten duurnbsp;der anaesthesie verkreeg ik door herhaalde aanwending, gedurende V4 uur, van eene 2 % oplossing,nbsp;waarbij deze nog 35 minuten daarna duidelijk wasnbsp;aan te to onen.
Ik vond de werking genoegzaam gelijk bij den mensch, den hond, de kat, het konijn, de duif.
Bij kikvorschen treedt zij echter sneller op.
Zoowel bij den mensch als bij verschillende dieren komen individueele verschillen voor. Denbsp;werking is in het oog springend minder, daar waarnbsp;traanafscheiding bestaat. Bij gelijktijdige prikkelingnbsp;met ammonia-dampen verminderde de werking.nbsp;Sterke soluties geven geene evenredig sterkere werking.nbsp;Wel veroorzaken zij meerdere prikkeling en traanafscheiding , welke laatste dan ook zal medewerken totnbsp;deze onevenredigheid. In het algemeen is voor eennbsp;gezond oog eene 2 % oplossing wel het doelmatigst.nbsp;Bij verhoogde traanafscheiding is eene sterkere oplossing noodig.
-ocr page 171-In verband met den lioogen prijs verdient in vele gevallen, in plaats der waterige oplossing, de aanwending in vaseline of in gelatine-plaatjes aanbeveling.nbsp;Deze geeft minder verlies en langere inwerking.
Kan ook de iris ongevoelig gemaakt worden? Proeven op dieren gaven mij hieromtrent geene vastenbsp;overtuiging. Bij operatiën, iridectomie en extractienbsp;der lens, scheen mij zulks wel toe, vooral, wanneernbsp;na het maken der wond, nog een druppel werdnbsp;aangewend.
Om na te gaan in hoeverre eene oplossing door de intacte cornea diffundeert, keerde ik de proefnbsp;om, en hracht ik de oplossing binnen het oog. Aanvankelijk kreeg ik de gewone verschijnselen vannbsp;anaesthesie; maar het was mogelijk dat een deel dernbsp;oplossing bij het terugtrekken van het spuitje in denbsp;conjunctiva zak was gekomen. Ik richtte daaromnbsp;een tweede proef op de volgende wijze in; bij eennbsp;konijn spande ik het onderooglid bovenwaarts ennbsp;bracht nu den tubus van het spuitje door de huidnbsp;langs den orbitaalrand zoover mogelijk naar achterennbsp;in de sclerotica. Alvorens te spuiten overtuigde ik mijnbsp;dat de tubus buiten de conjunctiva zak was gebleven.
Ik verkreeg toen geene anaesthesie van cornea of conjunctiva.
Op dezelfde wijze bracht ik door eene huidwond eenig droog Gocaïnezout in het subconjunctivaalnbsp;celweefsel, zonder dat dit met de vrije oppervlaktenbsp;van conjunctiva en cornea in aanraking kon komen.
-ocr page 172-Deze proef leerde mij, dat hierbij de anaes-thesie zich bepaalde tot het conjunctivaal-weefsel in de onmiddelijke nabijheid van de aanwending,nbsp;maar dat de cornea en conjunctiva bulbi gevoelignbsp;bleven.
Om meer langdurige inwerking te verkrijgen bracht ik ongeveer 10 milligr. Cocaïnum purum , dat zooveelnbsp;minder oplosbaar is, op de cornea van een konijn.nbsp;De anaesthesie duurde hierbij ongeveer een uur,nbsp;terwijl bij eene zelfde hoeveelheid van het cocaïnezoutnbsp;in substantie, de anaesthesie reeds binnen 20 minutennbsp;verdween.
De geringe werking, die verkregen wordt bij het inbrengen in het oog, waarbij de oplossing in contactnbsp;komt met de stammen der ciliairzenuwen, bewijst ooknbsp;dat de werking niet op de zenuwstammen, maar opnbsp;de uiteinden der zenuwen plaats vindt. Van welkennbsp;aard de chemische werking hier is blijft onopgelost.nbsp;Ik trachtte microscopisch na te gaan of eenige coagu-latie van levend protaplasma zoude te zien zijn, maarnbsp;tot hiertoe waren de uitkomsten negatief. Verschnbsp;epitelium uit de keelholte van een kikvorsch, dat innbsp;vocht zijne trilhaarbeweging lang behoudt, bleef onveranderd voorttrillen bij toevoeging van murias Gocaïni.
Als verdere werking op de conjunctiva, trekt het eerst de aandacht de ischaemie. Na indruppelingnbsp;ontstaat gelijktijdig met de ongevoeligheid meerderenbsp;bleekheid van het bind vlies. De zichtbare conjunc-
-ocr page 173-tivaal-stammen worden smaller, ja verdwijnen soms gedeeltelijk voor het bloote oog.
Met het focaal-microscoop van Liebreich nam ik waar, dat bij den mensch de kleinere vaten in denbsp;conjunctiva, na indruppeling, minder in aantal ennbsp;tevens onduidelijker werden gezien dan vóór dien tijd.
Met het ophtalmoscoop kon ik vóór en na indruppeling geen verschil constateeren in het lumen der chorioïdeaalvaten bij albino konijnen.
Bij episcleritis werden de diep gelegen vaten tijdelijk bleeker. Bij operatiën bleek herhaaldelijknbsp;dat insnijding van de conjunctiva minder bloedingnbsp;veroorzaakte. Dit is mede een reden waarom, ooknbsp;indien chloroformnarcose aangewend wordt, tochnbsp;ook Cocaïne aanbeveling verdient; maar het voorname doel hierbij is, dat de narcose veel mindernbsp;door gevoeligheid van het uitwendig oog wordtnbsp;gestoord.
Opmerkelijk is dat de bleekheid van ’t bindvlies en de anaesthesie bijna geheel gelijken tred houden.
Zoude hier misschien een oorzakelijk verband mogen gezocht worden?
Kan hier wellicht de belemmerde bloedsaanvoer door vernauwing of sluiting van de kleinste vatennbsp;eene functioneele stoornis van de gevoels-zintuig-elementen te voorschijn roepen, evenals we visusnbsp;interruptus zien ontstaan op het oogenblik dat doornbsp;drukking op het oog de circulatie zoodanig gestoordnbsp;wordt, dat de slagaderpols zich vertoont? — De
gegevens ontbreken alsnog om deze hypothese nader uit te werken; maar ik noem ze hier, omdat hetnbsp;eenigermate bevreemding wekt dat hetzelfde agensnbsp;op de ééne zenuwfunctie paralysebrend werkt, terwijlnbsp;we voor de andere eene prikkelende werking moetennbsp;aannemen.
Een ander verschijnsel, dat blijkbaar een gevolg moet zijn van de opgenoemde , is het gevoel vannbsp;droogheid. Alle irritatie geeft door reflex vermeerderde afscheiding, van anaesthesie mag men hetnbsp;tegengestelde verwachten; we zien de traanafscheidingnbsp;dan ook verminderen, terwi]! ook de ischaemie minderenbsp;functie van het oppervlakkige klierweefsel kan geven.
Bi] meerdere droogte en verdamping is vermindering van de tensie van het oog waarschijnlijk, en de uitkomst bevestigt die verwachting. Na voortgezette indruppeling wordt het normale oog weeker,nbsp;zoodat zulks met de vingertoppen duidelijk is waarnbsp;te nemen; bij tonometrische bepaling wordt dit ooknbsp;bevestigd. Ik had gelegenheid, in een geval vannbsp;chronisch glaucoma, te constateeren dat de zeer hoogenbsp;tensie na voortgezette indruppeling afnam. Bij aanwending van pilocarpine daalde de tensie daaropnbsp;veel sneller. In twee andere gevallen was de uitkomst negatief; maar daar waren ook de myoticanbsp;zonder effect.
Een ander verschijnsel, dat na aanwending van
-ocr page 175-Cocaine in den regel de aandacht trekt, is het opensperren der oogleden. Het oog is verder geopend; schijnt grooter, zooals dit bij protrusie voorkomt.nbsp;Van protrusie is echter, hij zoo nauwkeurig mogelijke meting, mij niets kunnen blijken. Op theoretische gronden heeft men de waarschijnlijkheid uitgesproken, dat de verklaring hiervan zou te zoekennbsp;zijn in eene contractie van de gladde spiervezelennbsp;van het ooglid. Contractie van dergelijke vezelennbsp;toch zal wel de oorzaak zpn van de ischaemie, waarschijnlijk ook van de pupilverwijding. Het kwam mijnbsp;voor dat hier echter een experimenteel bewijs wordtnbsp;geeischt. Ik meende dit te kunnen leveren, door tenbsp;zien wat de invloed zou zijn , indien Cocaïne hypo-dermatisch in het ooglid wordt ingespoten. Indiennbsp;de diffundeerende vloeistof op de gladde spiervezelennbsp;direct of door innervatie inwerkt, dan mag van inspuiting wel maximale werking worden verwacht. Nanbsp;inspuiting, onder voorzorgen dat de vloeistof nietnbsp;met de conjunctiva in aanraking kwam, kreeg iknbsp;op 24 Maart quot;85 bij patient N®. 97, oud 59 jaar,nbsp;die vóór 22 dagen door prof. Snellen op beidenbsp;oogen geopereerd was van senile Cataract en thansnbsp;een visus = Via en V^ had, na inspuiting vannbsp;0,2 gr. eener 2Vo solutie mur. Cocaïni in het linkernbsp;onderooglid en bij een tweede patient N°. 520, oudnbsp;19 jaar, met neuritis optici en verschijnselen vannbsp;tumor cerebri na inspuiting met dezelfde hoeveelheid der solutie in het linker bovenooglid, bij beiden
-ocr page 176-volstrekt geen opensperren van de oogleden, terwijl toch de zwelling van het ooglid niet van dien aardnbsp;was, dat zij het verschijnsel zou doen voorbijzien.nbsp;Tevens bevestigden zich deze resultaten bij konijnen.
Ik meen met Koller dat we hier geene andere verklaring behoeven dan de opheffing van reflex-werking. Bij alle irritatie van het oog vernaawt denbsp;de ooglidspleet door reflectorische spanning der oogleden. Evenals ten opzichte der traanafscheiding magnbsp;men tegengestelde werking door anaesthesie verwachten.
Het optreden en verdwijnen der verschijnselen van gevoelloosheid en van ooglidspleetverwijding vallennbsp;steeds samen.
Later optredend dan de opgenoemde verschijnselen en van langeren duur is de verwijding der pupil.nbsp;Ook deze werking der Cocaïne verdient ten vollenbsp;de opmerkzaamheid.
De fupilverwijding ontstaat ook tengevolge van plaatselijke werking van het middel, want het waterachtig vocht van het gecocaïniseerd oog, geeft nanbsp;indruppeling weder verwijding.
De mydriasis is nooit volkomen. Ook bij telkens herhaalde indruppeling van sterke oplossingen, bereikt de grootte der papil nooit de grootst mogelijkenbsp;verwijding en blijft zij vernauwen onder invloed vannbsp;licht en accommodatieve beweging.
-ocr page 177-Tevens doet Eserine de pupil vernauwen. Door Atropine kan altijd meerdere verwijding worden verkregen. Maar ook omgekeerd. De mydriasis doornbsp;Atropine verkregen, vermeerdert door opvolgende in-druppeling van Cocaïne. Uit een en ander blijkt, datnbsp;er een verschil van werking is tusschen Cocaïne ennbsp;de verdere mydriatica.
Alvorens mij aan de physiologische verklaring hiervan te wagen, heb ik gemeend de werking vannbsp;verschillende oplossingen en het verloop daarvan tenbsp;bepalen en in curven te brengen.
Het levert eigenaardige bezwaren op om met nauwkeurigheid de grootte eener beweegelijke pupil te bepalen. Toevallige verandering van licht en elkenbsp;inspanning van accommodatie brengen wijzigingennbsp;te weeg.
Vele van de verschillende methoden tot meting der pupil zijn hier niet wel aan te wenden en ooknbsp;overbodig. Het is niet noodig de absolute groottenbsp;te bepalen; we wenschen den gang van toename ennbsp;afname der mydriasis in zijn tijdsverloop te leerennbsp;kennen.
Na eenige voorloopige proeven bleek mij voor mijn doel voldoende de grootte der pupil te schatten doornbsp;vergelijking met een reeks van zwarte schijven, zooalsnbsp;door F o 11 in is aanbevolen. Ik gebruikte daartoenbsp;den fransche maatstaf voor catheters naar Cbarrière, waarvan de diameters telkens met Vs m.M.nbsp;toenemen. Men kan zeer goed schatten welke grootte
-ocr page 178-daartusschen is gelegen, zoodat Ve m.M. worden onderscheiden.
Deze methode had tevens het voordeel boven meer nauwkeurige meting tnet samengestelde hulpmiddelen,nbsp;dat de bepaling overal en ten alle tijde kan geschieden,nbsp;terwijl ik toch de personen, die zich aan een onderzoek wilden onderwerpen, niet steeds op dezelfdenbsp;plaats kon bijeenbrengen.
Het juiste begin der verwijding is uit den aard der zaak, niet met zekerheid te bepalen en is ooknbsp;bij verschillende indruppelingen ongelijk.
Het schijnt dat de absorptie bij drooge oogen grooter wordt, waarom dan ook eene tweede indrup-peling, als de traanafseheiding door de voorafgaandenbsp;aanwending verminderd is, sterker werkt. Natuurlijknbsp;zal profuse traanafseheiding de werking verminderennbsp;of ophetïen, omdat de solutie dan al te zeer verdundnbsp;wordt.
Het effect der aanwending van één druppel eener 2V0 solutie werd in twintig gevallen door mij nauwkeurig waargenomen. Ik droeg daarbij zorg, telkensnbsp;zooveel mogelijk een druppel van dezelfde grootte opnbsp;dezelfde wijze aan te wenden.
Van de 20 waarnemingen was de gemiddelde tijd, waarop ’teerst verwijding zichtbaar was, 15 minuten.nbsp;De grootste mate van verwijding (IV2 m.M.) werdnbsp;bereikt gemiddeld na 33 minuten. Gemiddeld nanbsp;5quot; 15' was alle werking voorbij.
Deze cijfers loopen echter belangrijk uiteen. Na
-ocr page 179-mdruppeling eener 2° o solutie gedurende een half uur, telkens om de 5 minuten, was de verwijdingnbsp;gemiddeld 12 minuten na de eerste indruppelingnbsp;zichtbaar, bereikte de grootste diameter (SVs m.M.)nbsp;42 minuten na de eerste indruppeling en was eerstnbsp;gemiddeld na 24 uren geheel verdwenen.
ïoen ik met de indruppeling om de 5 minuten gedurende een uur voortging, kreeg ik bij de 12'^“nbsp;aanwending de grootste verwijding (öVs m.M.), welkenbsp;ongeveer 6 uren aanhield. Na 27 uren was de pupilnbsp;tot de norm teruggekeerd.
Van enkele der meest nauwkeurige reeksen van observatiën voeg ik hierbij de curven.
De gestippelde lijn duidt de wijdte der pupil aan van het andere oog. Elke stippel vannbsp;deze lijn geeft tevens aan, de tijd waarop de waarneming achtereenvolgend telkens op beide oogen isnbsp;geschied.
Uit deze curven blijkt dadelijk dat het verschil in werking van een druppel van soluties van verschillende sterkte niet veel verschilt; dat daarentegennbsp;grootere en meer langdurige mydriasis wordt verkregen door herhaalde indruppelingen.
Ter vergelijking voeg ik hierbij eene curve, verkregen door indruppeling van één druppel eener solutie van Atropinum 1 op 10.000.
Zeer frappeerde mij daarbij de vernauwing, die aanvankelijk ontstaat en die herhaaldelijk door mijnbsp;werd waargenomen. Later vond ik dat dit ver-
-ocr page 180-schijnsel ook reeds vermeld is door Rossbach en Froehlich “®), echter tegengesproken wordt doornbsp;Krenchel “).
Ik trachtte hij dieren de werking, nog meer dan door herhaalde indruppeling, te accumuleeren ennbsp;spoot daartoe eene solutie onder de conjunctiva.nbsp;Ook werd, zooals hij de proeven betreffende denbsp;anaesthesie reeds is medegedeeld, murius cocaini ennbsp;een ander maal cocaïnum in substantie onder denbsp;conjunctiva gebracht, in het laatste geval was de werking wel langduriger, maar niet vollediger dan bij herhaalde indruppeling der solutie. Inspuiting in denbsp;voorste oogkamer en in het glasvocht van een konijnnbsp;veroorzaakten aanvankelijk vernauwing der pupil,nbsp;waaz’schijnlijk tengevolge van de irritatie der operatie.
Eene enkele indruppeling bij den mensch gaf geene voor mij overtuigende vermindering van accommodatie. Bij mij zelven en bij anderen heb ik herhaaldelijk met den optometer van Donders het naastenbsp;punt bepaald, vóór en na krachtige en voortgezettenbsp;indruppeling. Teruggaan van het naaste punt bleeknbsp;mij echter hierbij voor een gedeelte afhankelijk vannbsp;de pupilverwijding. Toen ik de voorzorg nam voor
Untersuchungen über die physiologische Wirkung des Atropin und Physostigmin auf Pupille und Herz. Verhand), der Würzburgernbsp;phys. med. Geselsch. Neue Folge V Bd. en in „Pflüger’s Arcbivnbsp;der ges. Physiol. Bd. X 1875 p. 383—464.
Ueber die Wirkung des Muscarins auf Accommodation und Pupille. Arch. f. Ophth. XX, I, 135—150.
-ocr page 181-het oog een plaatje te plaatsen met een ronde opening ter grootte van de oorspronkelijke pupil, bleek datnbsp;er slechts een accommodatieverlies was van 0.5 D.
Dit verlies herstelt zich, lang voor dat de pupil de normale grootte heeft herkregen. Een en andernbsp;levert een werkelijk verschil op tusschen de werkingnbsp;van Cocaïne en Atropine.
Bij Atropine berust de mydriasis in hoofdzaak blijkbaar op verlamming van den sphincter pupillae.nbsp;Bij zwakke soluties is deze ook onvolkomen, maarnbsp;bij herhaling der aanwending neemt zij toe en vertoont dan tevens parese der accommodatie, welkenbsp;verschijnselen beide door Cocaïne niet in die matenbsp;kunnen worden verkregen.
Ook de duidelijke werking, die na aanwending van Cocaïne verkregen kan worden zoowel door Atropinenbsp;als door Eserine en omgekeerd, duidt er op dat denbsp;Cocaïne niet in de eerste plaats op den sphincter werkt.
De vaatvernauwende werking, die op de conjunctiva duidelijk blijkt, is ook voor de iris wel te verwachten, hoewel ze bij het albinokonijn niet overtuigend blijkt, in verband met de vormverandering van de iris. Hetzelfde is het geval bij prikkelingnbsp;van den n, Sympathicus, waarbij stellig vaatver-nauwing plaats heeft, die de pupil doet verwijden,nbsp;misschien in beide gevallen met samentrekking dernbsp;radiaire vezelen, die trouwens, volgens sommigen,nbsp;anatomisch niet overtuigend zijn aangetoond.
Ik stel mij voor dat sterke contractie der irisvaten
-ocr page 182-verminderde voeding van den sphincter zal moeten veroorzaken, zoodat behalve door de direkt radiairnbsp;werkende contractie der vaten, ook door opvolgendenbsp;vermindering van de werking der circulaire vezelen,nbsp;de mydriasis toeneemt.
Men neemt aan dat de mydriatische werking van Atropine en Daturine zich daardoor onderscheidennbsp;dat bij Atropine verwijding®'), bij Daturine vernauwing der bloedvaten plaats heeft. Ik overtuigdenbsp;mij dat de mydriasis door % Daturine oplossingnbsp;meer volkomen is, dan door Ve “/o Atropine oplossing. In het eerste geval zag ik bij konijnen geen,nbsp;in het tweede wel vermeerdering der mydriasis doornbsp;opvolgende aanwending van Cocaïne.
Het schijnt mij aannemelijk toe dat de vaatver-nauwende werking der Cocaïne verbonden met de sphincterverlammende werking van Atropine, alsdan overeenkomt met de dubbele werking dernbsp;Daturine. Volgens A. Ladenburg is Daturinenbsp;een mengsel van Atropine en Hyoscyarnine. Doornbsp;aanwending bij konijnen van eene geconcentreerdenbsp;solutie van Hyoscyamine met Atropine zag ik dezelfde mydriatische werking, die door Daturine ot
®‘) Wegner. Archiv. für Ophth. XII, 2 p. 16.
F an o. ,De I’emploi de la daturine comme mydriatique Gaz des Hop.” 1875. p. 963.
In de Fransche Academe op 12 April 1880 medegedeeld en overgenomen in „Berichte der Deutschen Chem. Gesellsch.”
Jahrg. 1880.
-ocr page 183-door combinatie van Atropine en Cocaïne verkregen wordt. Met de Hyoscyamine-oplossing afzonderlpknbsp;kwam eene matige mydriasis tot stand; opvolgendenbsp;indruppeling van 2 quot;/o Cocaïne gaf nu verdere verwijding, echter minder, naar het mij toescheen, dan innbsp;het geatropiniseerd oog door Cocaïne tot stand komt.
De resultaten van mijne beschouwingen komen, zoowel uitgaande van de mededeelingen van anderen,nbsp;als ook van mijne eigene waarnemingen kort samengevat hierop neer:
X°. De anaesthesie door Cocaïne berust op stoornis der functiën van de uiteinden der gevoels-zenuwen.
2\ Cocaïne we^'ht niet in op de zenuwstanimen.
3°. Cocaïne vernauwt de kleine vaten.
4°. Het droog worden van conjunctiva en cornea vindt zijne verklaring, deels in de anaesthetiseerende, deelsnbsp;in de vaatvernauwende werking. Evenzoo de vermindering der tensie.
5°. Het opensperren der oogleden berust niet op contractie der gladde spiervezelen, maar is toe te schrijven aan uitblijven van refiexwerking.
6°. nbsp;nbsp;nbsp;De mydriatische werking van Cocaïne berust op
contractie der radiair werkende vezelen.
7\ Cocaïne verlamt niet direkt den sphincter pupil--lae en den musculus ciliaris.
-ocr page 184- -ocr page 185- -ocr page 186- -ocr page 187- -ocr page 188- -ocr page 189-
s g 1 lt;: |
K a. de In.dT'n.pp eli n. ^; |
fi 'w S lt;lt; |
Aanmerkingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Minuten 15 nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6 |
1 uur en ) nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6lt; |
2 uur en nbsp;nbsp;nbsp;j 3 uur en |nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4uur en |nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 uur ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;| Guur en |nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7uur eu )M. 15 nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eon. 15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;SOM. 15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60M. 15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60M. 15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6014. 15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J.v.E. 2 5 jaar. Emmetr, Ingednmel een druppel 27solntie. |
10 |
ij... - |
1 -r~ |
'r |
-- |
- |
- |
—- |
- |
i |
l |
' |
1' |
T |
1 1 |
T |
TT |
10 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 |
1 |
.. .j |
1 4- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
,! |
r |
11 |
r | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 |
! |
4-. |
j |
“1 |
9 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 .. |
j |
1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n |
1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a |
1 |
8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 |
1 ¦ |
- |
7 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
) ; |
4quot; |
1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 ¦¦ |
1 |
j | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 |
! |
... |
1 |
! |
1 |
6 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 |
1 |
1 |
1 |
i | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 |
L |
p. |
n | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 |
4 |
1 |
i |
3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
! |
( | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 |
- |
i |
j |
4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• |
1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4- |
1 |
1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 |
.J |
; |
i |
Tquot; |
3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. 1 .... |
4- |
j 1 |
— | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r |
i |
L |
( |
i | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 |
uJ |
-L |
1 |
i L. |
U- |
L. |
-J |
__ |
2 |
v.d.S.
2 9 j aar Emnielr.
Ingednotnde 5 mill.met een 27»nbsp;. solutie,gedurende yzuur.
-ocr page 190- -ocr page 191- -ocr page 192- -ocr page 193-Stichters ziju alleu, die 50 gulden of meer tot stichting, iustuudliou-ding of uitbreiding der instelling bijdragen of bijgedragen hel)beu. Zij worden ouder dien uaain in het album der sticliting vermeld.
Onder den naam van Be.stuurders worden in het album opgetoekend al diegenen, welke 250 gulden of meer tot stichting, instandhoudingnbsp;of uitbreiding bijdragen of bijgedragen hebben.
3.
Als Begunstigers worden aangeinerkt al diegenen, welke zicli lot cene jaarlijksohe bijdrage van 'minstens ƒ2.50 verbinden.
Bewijs van inschrijving worde verzonden aan Prof. II. Snellen of aan den Heer Mr. D. II.lt;vgay, Ilontmcester-Secretaris der Instelling, bij verkiezingnbsp;ook aan een dor Correspondenten (Zie blz. 17 van dit verslag).
Behoeftige cn minvermogende ooglijders, die geneeskundige hulp verlangen, kunnen zich (zon- cn feestdagen uitgezonderd) ’s morgens ten negen ure aan-melden. Zij ontvangeti de geneeskundige adviezen en behandeling kostelooa.nbsp;Er wordt gezorgd dat brillen en dergelijke \e,ïC,ho\iian tegenfabrieksprijs'kmx-nen verkregen worden.
He verpleegkosten zijn voor dit jaar vastgestold op f 1.— per dag. Hieronder zijn alle verplegingsbehoeften (verzorging, voeding, huisvesting, be-wassoliing, enz.) begrepen.
De verpleging wordt alleen toegestaan, indion do ooglijders voorzien zijn van:
ct. zindelijke kleeding' cn het noodige ondergoed ter verschoo-ning (van elk der onderkleederen minstens nog één stuk);
b. nbsp;nbsp;nbsp;reisgeld voor do terugreis naar de woonplaats;
c. nbsp;nbsp;nbsp;liet. hedrag der verpleegkosten of cene verklaring door when do ver-pleegkosten zullen betaald worden.
Dagelijks van 12 tot 1 ure worden bezoeken toogelatcn; maar het brengen of toozeudon van snoeperijen is verboden.
Do inrichting is uitsluitend ten dienste van behoeftige cn minvermogende ooglijders, die niet in staat zijn do geneeskundige behandeling te bekostigen. Bewijs van onvermogen kan worden gevorderd.
Brieven nbsp;nbsp;nbsp;franco worden ingezonden. Wordt antwoord verlangd, zoo
moet een postzegel of briefkaart wmrdeii iiigesloten.
Men wordt verzocht alle' toezendingen te adresseoren;
„Aan den Geneeeheer-Directeur van het Neclerlatuhch Gadlmh voor behoeftige en minvermogende ooglijdere,
Begijnenliof, H 348,
Utrecht, I8SG. nbsp;nbsp;nbsp;UTRECHT.”
MODEL VAN V EllKL AIIING.
De ondcrgctcekendc verklaart dat de ooglijder ....................................... .......
niet iu staat is geneeskundige hulp te bekosligon.
Wordt verpleging in bot Hederlandsch Gasthuis voor behoeftige en minvermogende ooglijders noodig geacht, zoo zullen de verplegiugs-kosten on kleine voorschotten voor brillen of dergelijke vcroischten, alsmedenbsp;eventueele kosten van correspondentie en incassecring, dadelijk na ontvangstnbsp;der rokcuiug voldaan w'ordeu door...................................................................